Tijdschrift voor Econornie en Management Vol. XXXVI, 1, 1991
Ethische bendenkingen bij bedrijfiovernames door J. VERSTRAETEN*
I. INLEIDING De financiele markten zijn de laatste jaren sterk in beweging gekomen, wat vooral blijkt uit het toegenomen aantal fusies en overnames van bedrijvenl. Sommigen spreken zelfs van een radicaal transformatieproces en een realiteit waarmee elk bedrijf vroeg of laat moet rekening houden (Fleischer (1988)). Op het eerste gezicht hebben we hier te maken met een zuiver financiele en economische kwestie. Bij nader toezien zijn echter belangrijke morele waarden in het geding. Het is in elk geval opvallen dat het debat over fusies en overnamen wordt gevoerd in zeer moreel geladen termen. Overnemers worden omschreven als 'haaien' (Newton (1988)) of 'schoften' (Willcox (1988)), ze omschrijven zichzelf graag als 'good guys' en in tijdschriften zoals Time worden waardegeladen termen gebruikt als 'overnamewaanzin', 'goktent-economic', 'fusie-manie' e.a. (Newton (1988)). Andere wijzen in meer algemene termen op de achterliggende morele crisis. Zo beweert John Casey dat de 'anti-ethica van de hebzucht dusdanige proporties heeft aangenomen, dat zij als in een kniereflex de reactie van ethisch denkende groeperingen veroorzaakt' (Casey (1988)). De verleiding is groot om zich te beperken tot te algemene ethische oordelen - al blijft mijns inziens een theologische kritiek op de vaak vermegen rol van de hebzucht nuttig en noodzakelijk. Men heeft ook nood aan een ethische evaluatie waarin de specifieke problematiek van bedrijfsovernamen aan bod komt. Een dergelijke zaakgerichte en adequate ethiek is niet gemakkelijk omdat de literatuur * Faculteit der Godgeleerdheid, K.U.Leuven.
waarin de problematiek van fusies en overnamen vanuit een moreel oogpunt wordt bestudeerd schaars is. Een van de weinige consistente pogingen tot een ethische probleemverheldering van bedrijfsovernames werd ondernomen aan de universiteit van Georgetown in de vorm van een seminarie waaraan niet alleen werd deelgenomen door toonaangevende critici zoals Kenneth Goodpaster (Harvard), Patricia Werhane (Loyola University Chicago), J. Langan (Kennedy Chair of Ethics, Georgetown) c a . , maar ook door voorzitters en topmanagers van grote ondernemingen zoals de Chase Manhattan Bank, Arthur Andersen & CO, Unisys, Bank of America, American Security Bank, Salomon Brothers, de Wereldbank e.a. De discussie resulteerde in een consensustekst, getiteld : 'Ethical Conside~xztions in Covornte Takovers'. Deze tekst is een goed uitgangspunt voor een verdere reflectie. Het document van Georgetown bekijkt de toestand vanuit een dubbel oogpunt : ten eerste wordt de overnamekoorts beschreven als een symptoom van de algemene crisis van de basiswaarden van het kapitalistisch systeem ; ten tweede worden een aantal morele toetsingsvragen geformuleerd m.b.t. de procedures die moeten gevolgd worden en de belangen van de betrokken partijen die op het spel staan (Langan (1990)). 11. EEN CRISIS VAN HET ICAPITALISTISCH WAARDENKADER ?
A. Het Georgetown kader Volgens de Georgetown-brochure kadert de overnameproblematiek in de bredere context van de groeiende complexiteit en depersonalisering van financiele transacties. Deze heeft allerlei morele gevolgen, zoals : - het verschijnsel dat individuen en instellingen - die alleen rekening houden met hun eigen belangen op korte termijn - steeds meer afstand nemen van de concrete gevolgen van hun economische en financiele beslissingen voor anderen ; - de grote mobiliteit en het zeer frekwent wisselen van werk en lidmaatschap van een groepering, wat vaak een teloorgang van de 'loyaliteit' t.0.v. instituties (wat bedrijven ook zijn) tot gevolg heeft ; - de teloorgang van waarden die vroeger in de financiele wereld een grote rol speelden, zoals : eerbaarheid, billijkheid en verantwoordelijkheid ten opzichte van de doelen van de samenleving. Vooral
de traditionele fiduciaire waarden verdwijnen. In onze snel evoluerende markt vermindert de competitiviteit van diegenen die er t
n,,,x, L ~ V U V Y
9-77
UUll
J Y07 I, I.
Als antigif voor deze fundainentele crisis van het kapitalisme, stelt hct document van Georgetown een heiwaardering voor van een reeks basiswaarden. Het aangereiktc waardenkader is op zich interessant, maar, zoals we verder zullen zien, niet onproblematisch. Gehersysternatiseerd overeenkomstig de morele tradities die in het geding zijn, ziet het voorgestelde waardenkader er uit als volgt : Vooreerst is er - de herwaardering van de traditionele kapitalistische waarden : waaronder de typische basiswaarden : . eigendom: individuen moeten vrij zijn om eigendom te bezitten, te gebruiken en er winst uil te halen. Hierbij moeten ook informatie en ideeen als eigendom worden beschouwd ; . eigenbelang: het handelen op grond van eigenbelang en de markt is een 'goede indicator voor sociale baten'; alsook de klassieke kapitalistische deugden, m.n. . eerbaarheid, loyauteit, persoonlijk engagement, aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid op lange termijn. . innovatie, creativiteit en vrijheid van onderneming, gepaard gaand met het recht om een beloning voor behaalde successen te vragen en de gevolgen van een mislukking te aanvaarden. Het waarderen van recente inzichten van de business-ethiek betreffende de verantwoordelijkheid ten opzichte van alle belanghebbende partijen van de onderneming. Volgens deze opvatting, die door een aantal voorstanders van het eerstgenoemde waardenkader zoals Milton Friedman, a1 niet meer worden aanvaard, zijn ondernemingen (en banken) zowel sociale als private instituties, wier verantwoordelijkheid verder reikt dan alleen het behartigen van de belangen van de aandeelhouders. Bij fusies en overnamen moet rekening worden gehouden met de belangen van kredietverleners, werknemers, leveranciers, Manten, de gemeenschappen waarin men opereert en de maatschappij in haar geheel (cfr. Freeman (1984)). Het henvaarderen van christelijke waarden. De machtigen worden opgeroepen om hun verantwoordelijkheid op te nemen door het beschermen van de machtelozen, vooral de zwakste leden van de samenleving.
Het waarderen van specifieke normen uit de professionele ethiek. Specialisten die werken voor rekening van iemand of een institutie inoeten "ulangeilconflicten vermijcien. Zij rrioeien op een belangeloze wijze hun opdracht uitvoeren en als vertrouwenspersonen van diegenen voor wie ze werken fiduciaire standaarden aanvaarden.
B. Kritische bedenkingen Een eerste probleem is het eclectisme ervan. Waarden uit verschillende tradities worden hier met elkaar verbonden en niet in een systematisch doordacht universeel kader geintegreerd. Het is zeer de vraag of alle actoren die binnen het vrije-markt-systeem opereren een dergelijk samengesteld waardenkader zullen onderschrijven. Velen blijven reeds in gebreke wat de eerste reeks van typisch kapitalistische deugden betreft. Ten tweede zijn er spanningen tussen sornmige elementen van dit waardenkader @.v. tussen het principe van eigenbelang in punt 1 en dat van belangeloosheid in punt 4 en tussen de twee vermelde groepen van kapitalistische deugden). Ten derde vertrekt het Georgetown-document impliciet van de vooronderstelling dat de actoren binnen het kapitalistisch systeem die de redelijkheid van het voorgesteld waardenkader in principe willen erkennen, ook bereid zouden zijn dit in hun gedragingen spontaan te respecteren en hun attitudes te veranderen. Hier rijst de vraag of de meesten niet tot het respecteren van hogere morele waarden moeten gedwongen worden (b.v. wat de zorg voor de makkere partijen bij fusies en overnamen betreft). Er is op zijn minst een regulering van overheidswege nodig om, hetzij negatieve gevolgen te vermijden, hetzij positief, op basis van een publiek erkend concept van 'algemeen welzijn', de huidige gang van zaken te corrigeren. Het document van Georgetown beperkt zich slechts tot 66n concrete suggestie, nl. het fiscaal ontmoedigen van schuldcreatie en speculatieve winst op korte termijn, maar het staat voor de rest uiterst wantrouwig tegenover de overheid. Alle heil wordt dus van de vrijheid van de actoren op de markt zelf verwacht, maar hier ligt precies het probleem, want - zoals Lisa Newton (1988) m.i. terecht aantoont, zijn de mistoestanden die met de overnamekoorts gepaard gaan het onvermijdelijk gevolg van de werking van het 'vrije markt' systeem zelf en de vrijgemaakte markt is - alle rethoriek ten spijt - geen spontane realiteit, maar het resultaat van een doelbewuste politieke keuze. De ongelimiteerde vrijheid die
aanleiding geeft tot talrijke misbruiken werd door een politieke meerderheid aan anderen opgedrongen. Als het zo is dat de politieke overheid een tot misbruiiten aanieiding gevende vrijheici kan creeren jcfr. de politiek van Reagan en Thatcher), dan kan zij evenzeer een toestand creeren waarin de misbruiken van die overdreven 'libertaire' vrijheid aan banden worden gelegd. Vanuit een ethisch standpunt, onder meer vanuit haar taak om de burgers tegen willekeur te beschermen, heeft de overheid ook deplicht om humane spelregels op te leggen en afdwingbaar te maken. Uiteraard kan men van een aangepaste regelgeving alleen niet alle heil venvachten. Ook een meer fundamentele ommekeer van de morele attitudes van de betrokkenen is noodzakelijk. Hier kan de pedagogische invloed van de business-ethiek op lange termijn goede diensten bewijzen. 111. VRAGENLIJST VOOR EEN ETHISCHE EVALUATIE Het Georgetown document blijft niet staan bij algemene beschouwingen. De meest interessante inbreng ervan bestaat in het formuleren vaneen zgn. morele 'checklist' waarmee de betrokkenen zich kunnen bezinnen over de morele konsekwenties van hun handelen. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen vragen m.b.t. de gevolgde procedures - deze richten zich ook tot firma's die een adviserende of bemiddelende rol spelen - en vragen m.b.t. de gevolgen van de genomen beslissingen voor de betrokken partijen. A. Procedurele vmgen
1. B e t r e f f e n d e d e b e l a n g e n c o n f l i c t e n Kan de betrokken firma deelnemen aan de transactie, zonder het vertrouwen van een andere partij te schenden, nl. een partij waaraan de firma een zekere loyauteit verschuldigd is op grond van andere zakelijke relaties ?; - indien een firma op een of andere wijze optreedt in opdracht van partijen die bij een bepaalde transactie als concurrenten tegenover elkaar staan, heeft zij dan de nodige openheid aan de dag gelegd betreffende haar positie ten opzichte van beide clienten ?; - heeft de firma een direct belang bij het resultaat van een transactie, dat meer inhoudt dan haar gewone vergoeding ? Indien dit zo is, heeft de firma volledige openheid aan de dag gelegd ten opzichte van a1 de partijen van de transactie ?; -
-
kan de firma meningen of advies geven over de opportuniteit of de contractuele voonvaarden van een transactie op een onbevooroordeelde wi'ze, J of is de ho~?oreringsstrcctu~r XI? d i m aard dat de firma in kwestie ernaar gericht is om er een 'lucratief zaakje' van te maken ? Heeft de firma pogingen ondernomen om een alternatief vergoedingssysteem uit te werken waarbij deze morele hinderpaal uit de weg wordt geruimd ? Daarmee hangt de vraag samen of de interne beloningsstructuur binnen de firma er veeleer toe neigt de individuele werknemers te stimuleren om 'er een lucratief zaakje van te maken', dan aan de client een correcte en onbevooroordeelde raad te geven ? Meeft de firma ovenvogen om een ander intern honoreringssysteem uit te werken waarbij dit vooroordeel geelimineerd wordt ?
2. B e t r e f f e n d e i n f o r m a t i e e n e i g e n d o m s r e c h t e n Is het onderzoek betreffende de voorgestelde transactie verricht op een open en onpartijdige wijze. Indien eigendomsinformatie gebruikt werd, werd deze via interne kanalen verkregen ? Indien niet, werd deze bekomen op een moreel verantwoorde werkwijze en werd een aangepaste vergoeding betaald voor het gebruik van deze informatie ?; - werd aan alle partijen die op legitieme wijze recht hadden op informatie betreffende de transactie, gelijke toegang verleend tot relevante en passende informatie en dit te juister tijd? Werd feitenmateriaal aan een van de betrokken partijen onthouden ?; - werden handelsgeheimen of andere informatie die aan eigenaars toebehoort voldoende beschermd bij het onderzoek ?
-
3. Billijkheid Zijn de bepalingen van de transactie in overeenstemming met de redelijke belangen, verplichtingen en venvachtingen van de deelnemers ?; - zijn de besluitvormers bij de transactie vrij om besluiten te trekken die consistent zijn met de beste handelspraktijken en hun eigen morele normen, zonder onderworpen te zijn aan enige onethische vorm van dwang ?; - hebben alle partijen die materiele gevolgen ondervinden van de transactie de kans gekregen om bemaren of bekommernissen te uiten ? Hebben deze objecties op een billijke wijze de kans gekregen
-
gehoord te worden ? Werden de implicaties van de transactie voor enige niet vertegenwoordigde partij in ovenveging genomen ?
B. Vrngen met betrekking tot de gevolgerl varl de tralzsactie vool. de belnnghebbende partijen
1. K o s t e n e n b a t e n Welke invloed, op lange of korte termijn, zal dc transactie hebben op de aandeelhouders van a1 de firma's die betrokken zijn bij de transactie ? Wat zijn de gevolgen voor obligatiehouders en andere kapitaalverschaffers ?; - wat zijn de gevolgen van de transactie voor de managers of directieleden van de betrokken firma's ? Is het waarschijnlijker dat zij hun baan verliezen indien de transactie doorgaat of wanneer zij mislukt ? Zullen zij op een buitengewone en niet gebruikelijke wijze (noteer hier het zeer diplomatisch taalgebruik) aan de transactie verdienen als ze a1 dan niet doorgaat ?; - wat zijn de gevolgen van de transactie voor de gewone werknemers ? Is het meer waarschijnlijk dat fabrieken worden gesloten en arbeiders ontslagen worden als de transactie a1 dan niet doorgaat ? Zijn er bij de arbeiders die veel kans maken ontslagen te worden, personen die opnieuw aan het werk kunnen gesteld worden?; - wat zijn de gevolgen van de transactie voor de leveranciers en de klanten van de betrokken firma's ? Zal de transactie de machtspositie van de overlevende firma op de markt op betekenisvolle wijze veranderen ? Welk effect zal de transactie hebben op de concurrenten en op de aard van de nationale en internationale concurrentie tussen de bedrijfstakken van de betrokken firma's ?; - wat zijn de gevolgen van de transactie voor de gemeenschappen waarin de firma's optreden ? Hoe zal de tewerkstelling worden bei'nvloed ? Zullen de activa a1 dan niet in het belastingregister worden opgenomen ? Is het waarschijnlijk dat de overblijvende firma 'als bedrijf een goede burger' zal zijn ('a good corporate citizen')?; - welk impact zal de transactie hebben op de nationale economie ? Zal zij bijdragen tot of negatieve gevolgen hebben voor de economische groei en productiviteit ? Zal de transactie het onderzoek en de innovatie stimuleren of verminderen, welke nodig zijn om de economie groeiend te houden en aan de firma of bedrijfstak internationale competitiviteit te geven ? Draagt zij bij tot een destabilizerende
-
groei van de schulden in de sector der grote ondernemingen ? - wat zijn de gevolgen voor elke betrokken partij als de transactie niet J------* uuulgailL :
2. Billijkheid -
-
Hoe zullen de winsten uit de transactie verdeeld worden ? Zijn de vergoedingen proportioneel met de waarde van onmiddellijke bijdragen en met de graad van het risico ? Zijn er partijen, die door de transactie beinvloed worden en een niet verschuldigde deelnams in de kosten moeten dragen ?; wat gebeurt er met de verliezers ? Zullen er stappen nodig zijn om de negatieve effecten voor hen te verminderen ?
3. S o c i a l e e n i n s t i t u t i o n e l e g e v o l g e n Zal de transactie de productiviteit van de overblijvende firma verbeteren ? Wat is de bron van deze vooruitgang ? Hoe verhouden deze resultaten zich tot de waarschijnlijke resultaten van alternatieve beslissingen, inclusief het behoud van de status quo ?; - zal de transactie de productieve inspanning, de innovatie, het leiderschap en het daarmee gepaard gaande nemen van risico's, vergoeden? Of zal zij minder nuttige activiteiten belonen? Zou het mislukken van de overeenkomst leiden tot het bewaren en beschermen van een waardevolle institutionele structuur of zou dit alleen maar het bestaande management beschermen en misschien bestaande inefficienties laten bestaan ?
-
IV. BEDENKINGEN BIJ DE VRAGENLIJST Ondanks het eclectische waardenkader waarvan de auteurs vertrokken zijn, biedt deze 'checklist' een algemeen aanvaardbare leidraad voor het toetsen van de moraliteit van bepaalde overnamepraktijken. Toch ontbreekt in het document van Georgetown een belangrijke tussenschakel tussen het algemene waardenkader en de meer specifieke vragen : er wordt zo goed als geen morele fundering gegeven van de reden waarom, de mate waarin en de plioriteit waarmee men met de belanghebbende partijen moet rekening houden. Tevens wordt te weinig aandacht besteed aan de fundering van de spec8eke rechten en plichten van de belangiijkste betrokken partijen. In dit verband kan een denkoefening m.b.t. de verantwoordelijkheden en rechten van aan-
deelhouders, de managers en de werknemers goede diensten bewijZen. A. De aandeelhouders Het lijdt geen twijfel dat hun financiele belangen onmiddellijk in het geding zijn. Voor aandeelhouders die niet rechtstreeks bij de machtsstrijd zelf betrokken zijn is, omwille van de tijdelijk hogere prijs van een aandeel, de verleiding zeer groot om hun aandelen te verkopen aan een kandidaat-overnemer of aan de managers die als strategie tegen de overname aandelen opkopen. De aandeelhouders die bij de overnamepoging loyaal blijven en weerstand bieden worden hier later vaak voor afgestraft : als de overname lukt, is de waarschijnlijkheid groot dat de waarde van de door hen in bezit gehouden aandelen gevoelig daalt. Wie louter op korte termijn en financieel denkt, heeft er in vele gevallen baat bij om aandelen te verkopen. Er kan hier een conflict ontstaan tussen aandeelhouders die alleen hun onmiddellijke financiele belangen op het oog hebben en aandeelhouders die ook rekening houden met de belangen van het bedrijf waarin ze gei'nvesteerd hebben. Men kan zich hierbij de vraag stellen of zij we1 rekening moeten houden met de belangen van de bedrijven waarin ze investeren, of volstaat het dat de aandeelhouders hun financiele belangen behartigen ? Ons inziens hebben aandeelhouders we1 degelijk ook verplichtingen ten opzichte van het bedrijf waarvoor ze geld ter beschikking stellen. Men kan deze verplichting op een drievoudige wijze funderen (Klonoski (1986)). 1. Eigendom In tegenstelling tot de libertaire opvatting die gefundeerd wordt op het bezitsindividualisme van Locke en die ook symbolisch uitgedrukt wordt in de stelling van de 'DCclaration des droits de l'homme et du citoyen' van 1789, waarin eigendom 'heilig recht' wordt genoemd, stelt de christelijk gei'nspireerde ethiek dat men zijn bezit niet willekeurig en niet ten koste van anderen mag gebruiken. De christelijke sociale traditie staat met deze opvatting niet alleen. Ook de Griekse wijsgeer Aristoteles verdedigde de opvatting dat eigendom dient gebruikt te worden op een wijze die in overeenstemming is met het algemeen welzijn. De christelijke ethiek radikaliseert dit door te spreken van de prioriteit van het universeel gebruiksrecht der goederen : "God heeft de aarde met alles wat daarin is, bestemd voor het gebruik van alle
mensen en volkeren, zodat de geschapen goederen in een billijke verdeling aan allen moeten toekomen, onder de bescherming van de rechtvaardigheid, vergezeld van de iiefde (Pastoraie Constitutie, Gaudium et Spes, nr. 69). Dit impliceert dat eigendom weliswaar erkend wordt als een recht, maar slechts in relatieve zin. Eigenaars hebben niet het recht om hun eigendommen te gebruiken op een wijze die strijdig zou zijn met het subsistentierecht van diegenen die voor hun levensonderhoud van het gebruik van deze eigendom afhanltelijk zijn (Verstraeten, Van Genven (1990)). Bovendien wordt in de sociale leer van de Kerk duidelijk gesteld dat arbeid prioriteit heeft op kapitaal en dat dit ook in organisatie van ondernemingen moet weerspiegeld wordell (Laborem Exercens (1981)). Voor het bezit van aandelen in een onderneming is dit alles zeer relevant : men dient te onderzoeken of een beslissing m.b.t. het verhandelen van zijn aandelen a1 dan niet schadelijk is voor het welzijn van de werknemers en van de samenleving waarin het met overname bedreigde bedrijf opereert. Toch is de factor 'eigendom' niet het belangrijkste element in de discussie. In feite is niet zozeer het bezit van aandelen (eigendom) doorslaggevend, maar de macht die men kan uitoefen.
2. Macht Naarmate men in een onderneming en in een overnamespel meer macht uitoefent, heeft men meer verantwoordelijkheid. Volgens bepaalde theorieen zoals de bemiddelingstheorie, oefenen vooral de managers de grootste macht uit in de ondernemingen, ook al zijn zij geen eigenaars, lnaar beheerdcrs. Eerst en vooral zijn er de managers (vooral dan de 'senior executives') binnen een bepaalde onderneming. Door hun rechtstreekse invloed op het dagdagelijlts beheer van de onderneming is hun macht vaak groter dan die van de aandeelhouders die slechts indirekt en op langere termijn invloed uitoefenen via de algemene vergadering van aandeelhouders en de keuze van een raad van bestuur. Belangrijker nog bij overnames zijn de topmanagers van beleggingsmaatschappijen en holdings. Door de zeer invloedrijke beheersmacht die ze uitoefent, rust op hen een zeer grote verantwoordelijkheid. In zekere zin kan men spreken van een 'secundaire dominantie van de managerscontrole van grote banken en andere institutionele beleggers'. Zij vormen volgens Dick Pels een machtige aparte groep met
zelfstandige helangen die in sommige gevallen zelfs tegenover die van de san~enlevillgkunnen staan. Hun macht berust vooral op de hulp. h c , , , ,. .. i2 ~r,,,,,,,, V,U,,,V~L directc cn indirectc zin bcschikken, en met de manier waarop die beschikking is georganiseerd (Pels (1987)). Deze ~nachtigeinstitutionele beleggers worden geconfronteerd met een conflict tussen twee plichten. Enerzijds beheren ze het geld van anderen en hebben ze de plicht dit geld zo goed mogelijk te beheren en te laten renderen. Omwille van louter financieel rendement is de verleiding niet denkbeeldig om via speculatieve bedrijfsovernamen winst op ltorte termijn te realiseren. Goede beheerders beseffen echter dat louter speculatieve of lucratieve operaties schadelijk kunnen zijn op lange termijn. Anderzijds dragen de institutionele beleggers ook een grote verantwoordelijkheid ten opzichte van de bedrijven waarin ze participeren en dit op grond van hun machtspositie in het bedrijf of d e vennootschap. Omwille van bun bovengenoemde beheersplicht ten opzichte van diegenen wier geld ze beheren, hebben ze er overigens alle belang bij dat de bedrijven waarin ze participeren goed functioneren. Soms vereist een strategie op lange termijn dat ze een belangrijk bedrijf waarin ze participeren verdedigen tegen een vijandige overnemer. Wanneer men echter te maken heeft met een bedrijf dat slecht presteert of geen toekomst meer heeft, heeft het weinig zin te blijven investeren. In andere gevallen kan via een coalitie met een kandidaat overnemer voldoende macht worden opgebouwd om het bestaande maar niet efficiente management af te straffen. Dergelijke gevallen zullen steeds, rekening houdend met alle elementen en omstandigheden moeten beoordeeld worden. ..r,"vnT,
7,
3. Politieke verantwoordelijkheid Zowel individuele aandeelhouders als meer machtige institutionele beleggers dragen niet alleen een grote verantwoordelijkheid als eigenaars of op grond van hun macht. Z e hebben ook morele verplichtingen als individuele of institutionele 'burgers' van de samenleving. Precies als 'burgers' moeten ze met het welzijn van lokale gemeenschappen e n met de bredere samenleving rekening houden. Indien zij met hun deelname aan speculatieve overnamepraktijken het economisch welzijn van een regio of een land aantasten, kan hun optreden benvaarlijk als ethisch verantwoord worden beschouwd.