Ethische kanttekeningen bij het vluchtelingenbeleid Op zoek naar een evenwicht tussen rechtvaardigheid en medemenselijkheid Patrick Loobuyck * Waarom migratie zo moeilijk bespreekbaar is Migratie is een thema dat de gemoederen nogal eens verhit. Het is moeilijk over het onderwerp een sereen debat te voeren omdat de discussies steeds sterk gepolariseerd zijn. Wie zich aan een discussie over migratie waagt, riskeert dat hem of haar allerlei motieven en standpunten worden toegedicht die niet steeds met de visie van de persoon in kwestie stroken. Dat migratie een gevoelig thema is, heeft hier in Vlaanderen zeker te maken met de aanwezigheid van een extreem-rechtse antiimmigratiepartij als het Vlaams Blok – sinds 14 november 2004 Vlaams Belang – die de hele discussie sterk naar zich toe trekt. De aanwezigheid van die partij VB maakt een serene discussie onmogelijk. Ten eerste is die partij zelf niet bereid een waardige discussie te voeren en communiceert ze liever sloganesk en ongenuanceerd over het onderwerp1. Ten tweede bestaat er bij mensen die niet tot het VB behoren, een grote pleinvrees om bepaalde standpunten te verdedigen of bepaalde onderwerpen aan te snijden omdat je steeds het risico loopt dat anderen je met het gedachtegoed van het VB gaan associëren en je op basis daarvan monddood kunnen maken. Ten derde durven veel politici zich niet eerlijk aan het debat wagen omdat ze schrik hebben kiezers aan het VB te verliezen. Maar er is meer aan de hand. Migratie is niet enkel een moeilijk thema door de aanwezigheid van extreem-rechts, het is ook een zeer complexe realiteit waar men als beleid moeilijk vat op krijgt. Omdat het zo moeilijk is een menswaardig, maar
efficiënt beleid in de praktijk te brengen – denken we maar aan de inspanningen die geleverd worden om illegale immigratie te verminderen – houden veel politici zich liever op een afstand van het thema of beperken ze zich tot enkele goedbekkende oneliners. Bovendien is migratie ook een thema waar de klassieke politieke en filosofische theorieën niet zomaar een pasklaar denkschema voor hebben. Migratie is pas vrij recent als uitdaging erkend en gethematiseerd. In het standaardwerk van John Rawls over rechtvaardigheid2, dat dateert uit begin de jaren zeventig, komt het onderwerp nog helemaal niet ter sprake. Nu is het echter onmogelijk nog een theorie van de rechtvaardigheid voor te stellen zonder met migratie als factor rekening te houden. Sterker zelfs, de migratierealiteit en de migratiedruk die voortspruit uit de sociaal-economische ongelijkheid tussen landen worden nu als belangrijke factoren gezien die ons klassieke denken over rechtvaardigheid in vraag stellen en die ons noodzaken één en ander te herformuleren.3 Ook politieke programma’s vinden het moeilijk met het onderwerp om te gaan.4 Sociaal-democraten bijvoorbeeld leggen veel nadruk op het behoud van de welvaartsstaat en de sociale voorzieningen. Dat vereist een afgesloten gemeenschap en interne solidariteit. Anderzijds is het sociaal-democratisch gedachtegoed het kind van het socialisme, waarin juist bijzonder veel nadruk ligt op de internationale solidariteit, op de gemeenschappelijke strijd van arbeiders en onderdrukten in de hele wereld. Impliceert solidariteit dan meer migratie toelaten, of impliceert het veeleer dat men alle middelen moet
* Patrick LOOBUYCK is als doctor-assistent verbonden aan de vakgroep Wijsbegeerte en moraalwetenschappen van de Universiteit Gent. Email:
[email protected]
Ethische Perspectieven 15 (2005)1, p. 17
inzetten om het sociaal model hier zo goed mogelijk te realiseren en op andere plaatsen in de wereld zo goed mogelijk uit te voeren, en in diezelfde beweging ook onze welvaartsstaat te redden? De dilemma’s aan de liberale zijde zijn al even groot. Het geloof in de ratio van de globale en vrije economie is het geesteskind van de liberale ideologie. In de context van globalisering en vrije wereldeconomie zijn vrijhandel en (vrijere) migratie onafscheidelijk.5 Geregeld verschijnen in vrijemarktfanzines als The Economist of The Washington Post artikels die het opnemen voor een vrijere migratie. Weinigen echter blijven zo consequent liberaal denken wanneer het gaat over migratie. De meeste liberalen zien immers ook het belang in van een (minimale) overheid, al was het maar ter bescherming van het eigendomsrecht. Die overheid moet wel weten wiens rechten ze moet beschermen en dat vereist een afbakening. Men spreekt in dit verband van de liberal paradox: de regels van de markt eisen openheid en vrijheid, terwijl de regels van de liberale politieke gemeenschap een zekere vorm van afscherming impliceren. Bovendien wordt de traditionele links-rechtstegenstelling sinds kort doorkruist door een nieuwe breuklijn, die zich meer op ethische en sociaal-culturele kwesties richt.6 In Vlaanderen heeft die nieuwe tegenstelling tussen ‘progressief’ en ‘conservatief’ zich politiek geconsolideerd rond Agalev (Groen!) en het Vlaams Blok (Vlaams Belang). Migratie speelt hierbij als katalysator: aan de ene kant van de nieuwe breuklijn neemt men een positieve houding aan ten aanzien van immigratie en de mogelijkheid van de multiculturele samenleving, aan de andere kant doet men alsof immigratie en alles wat daar het gevolg van is het ergste is wat de samenleving kan overkomen. De partijen die zich meer op de oude breuklijn bevinden, hebben het dikwijls moeilijk zich ten aanzien van die nieuwe breuklijn te positioneren. Partijen worden op dat vlak dikwijls met een ‘dubbel-electoraat’ geconfronteerd: zowel bij de liberalen als bij de sociaal-democraten zijn er kiezers en leden die zich progressief, en kiezers en leden die zich conservatief ten aanzien van de nieuwe breuklijn positioneren.
Naast de aanwezigheid van extreem-rechts en het onvermogen van politiek-filosofische theorieën om het onderwerp te plaatsen en ermee om te gaan, is er nog een derde reden waarom het debat over migratie dikwijls zo stroef en gepolariseerd verloopt. De discussie over migratie is sterk moreel geladen en mensen voelen zich daar al snel ongemakkelijk bij. Uitspraken doen over migratie – en hetzelfde geldt voor die andere ‘ethische thema’s’ als abortus, euthanasie, homohuwelijken en eventueel soft drugs7 – lijkt minder vrijblijvend dan uitspraken doen over de verkeerswetgeving, ruimtelijke ordening of de staatsschuld. De morele beladenheid van het onderwerp blijkt sterk uit de terminologie die dikwijls opduikt in discussies hieromtrent. Het gaat over tolerantie en openheid, over solidariteit en menslievendheid, over vrijheid, menselijke waardigheid en (mensen)rechten, over xenofobie en racisme, over discriminatie en onrechtvaardigheid enzovoort. Door de discussie in een moreel kleedje te steken, wordt ze dikwijls verlamd. Vooral omdat het dikwijls om gegoochel gaat met mooie en lelijke moreel geladen woorden zonder dat echt op de inhoud van die termen wordt ingegaan. Is iemand die mensen wil uitwijzen wel zo intolerant en onrechtvaardig? Of omgekeerd, is iemand die voor regularisatie van mensen zonder papieren pleit wel noodzakelijk zo rechtvaardig?8 Deze morele inslag komt vooral naar boven als het gaat over het asiel- en vluchtelingenbeleid. In dat geval gaat het immers niet om vrijwillige, maar om gedwongen migratie. Het gaat om mensen die mensonterende situaties ontvluchten en elders bescherming vragen. Het vluchtelingenbeleid moet erop gericht zijn bescherming te verlenen ‘daar waar het respect voor de menselijke waardigheid ernstig in het gedrang komt of dreigt te komen’. Het vluchtelingenbeleid raakt ‘het wezen van het menselijk samenleven’ en het debat moet gaan ‘over de bescherming van het wezenlijke van de mens én over wat te doen als dat wezenlijke in gevaar is’.9 Het is de bedoeling in deze bijdrage deze ethische ingesteldheid te confronteren met de beperkte
Ethische Perspectieven 15 (2005)1, p. 18
mogelijkheden om dit principe zo goed mogelijk in de praktijk om te zetten. Ethische principes moeten steeds nageleefd worden in concrete situaties waar we steeds geconfronteerd worden met schaarste van middelen en eindige menselijke mogelijkheden. Het immigratie- en asielbeleid zit op die manier steeds geprangd tussen ‘het ethisch wenselijke’ en ‘het menselijk haalbare’. Enkele feiten Begin 2004 had het UNHCR – de vluchtelingenorganisatie van de VN – meer dan 17 miljoen vluchtelingen, asielzoekers, staatlozen en internally displaced people onder haar hoede. Dat is drie miljoen minder dan het jaar ervoor, maar dergelijke aantallen blijven een enorme uitdaging. Van die 17 miljoen zijn er 9,7 miljoen vluchtelingen (57%). De grootste vluchtelingenstromen bevinden zich in Afrika. De belangrijkste landen van herkomst zijn Soedan, Burundi, de Democratische Republiek Congo, Somalië, Liberia en Angola. Het land dat het meest vluchtelingen genereerde in 2003 was Afghanistan. Ook Irak, Palestina en Vietnam behoren tot de tien belangrijkste landen waar vluchtelingen vandaan komen. Dat de meeste vluchtelingen niet naar Europa
komen is meteen duidelijk op basis van de cijfers van het UNHCR. Tsjaad, Oeganda, Kenia, Ethiopië, Ivoorkust, Guinee, Zambia, Oeganda en Ghana vangen het meest vluchtelingen op. In 2003 hebben wereldwijd 809.000 mensen asiel aangevraagd. De meeste aanvragers kwamen uit de Russische Federatie, China, Servië en Montenegro, de Democratische Republiek Congo, Turkije, Irak, Colombia, Afghanistan, Nigeria en Somalië. Uit tabel 1 blijkt dat België in vergelijking met andere en grotere landen relatief veel asielzoekers heeft. Sinds de jaren negentig gaat het in sterk stijgende lijn, met een eerste piek van 26.241 in 1993. Daarna is het aantal gedaald, maar in 1999 telden we 35.777 en in 2000: 42.691 asielzoekers. Een aantal maatregelen (snellere procedure en geen financiële steun meer in de ontvankelijkheidsfase) hebben dat cijfer opnieuw sterk doen dalen. Bij de genoemde cijfers valt onmiddellijk op dat het aantal vluchtelingen veel groter is dan het aantal mensen dat asiel kan aanvragen in de geïndustrialiseerde landen. En dan hebben we het nog niet eens over de 4,4 miljoen mensen die binnen het eigen land als internally displaced persons (IDP’s) op de vlucht zijn. Dat we volgens heel wat publieke en politieke opinies teveel asielzoekers
Geïndustrialiseerde landen met meer dan 10.000 asielaanvragen in 2003 Asielland
Belangrijkste landen van herkomst
Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten Frankrijk Duitsland Oostenrijk Canada Zweden Zwitserland België Noorwegen Nederland Republiek Tsjechië Slowakije
Somalië / Irak / China / Zimbabwe / Iran / Turkije China / Colombia / Mexico / Haïti / Indonesië Turkije / China / D.R. Congo / Russische Fed. / Algerije Turkije / Servië en Montenegro / Irak / Russische Fed. / China Russische Fed. / Turkije / India / Servië en Montenegro / Afghanistan Pakistan / Mexico / Colombia / China / Costa Rica Servië en Montenegro / Somalië / Irak / Staatlozen / Bosnië en Herzegovina Servië en Montenegro / Turkije / Irak / Algerije / Georgië D.R. Congo / Russische Fed. / Servië en Montenegro / Iran / Kameroen Servië and Montenegro / Afghanistan / Russische Fed. / Somalië / Irak Irak / Iran / Afghanistan / Somalië / Liberia Russische Fed. / Oekraïne / Slowakije / China / Vietnam Russische Fed. / India / China / Armenië / Afghanistan
Tabel 1: Bron: UNHCR, Refugees by Numbers, 2004 edition.
Ethische Perspectieven 15 (2005)1, p. 19
Asielaanvragen 61,100 60,700 59,800 50,600 32,400 31,900 31,300 20,800 16,900 16,000 13,400 11,400 10,400
hebben, komt hiermee toch in een ander daglicht te staan. Meteen is duidelijk dat een vluchtelingenbeleid dat erop gericht is bescherming te verlenen ‘daar waar het respect voor de menselijke waardigheid ernstig in het gedrang komt of dreigt te komen’ veel meer moet inhouden dan een asielsysteem zoals we het hier kennen. Het vluchtelingenbeleid zoals dat door de VN in praktijk wordt gebracht legt daarom ook steeds meer nadruk op preventie, opvang in de regio, resettlement en terugkeerprogramma’s. Van de asielzoekers die naar hier komen wordt bovendien maar een klein percentage erkend. Als we ervan uitgaan dat de mensen in de asielinstanties te goeder trouw hun werk doen10, wordt de asielprocedure volgens de huidige rechtsnormen11 voor een groot stuk gebruikt door mensen die er juridisch gezien eigenlijk niet in thuishoren en na verloop van de procedure geacht worden het land te verlaten.12 De noodzaak van bijkomende en tijdelijke bescherming Vanuit moreel oogpunt kunnen vragen worden gesteld bij de huidige rechtsnormen. Volgens de Conventie van Genève van 1951 (een product van de Koude Oorlog) en het bijhorend Protocol van 1967 kunnen mensen pas als vluchteling worden erkend als ze kunnen aantonen dat ze individueel vervolgd worden door de overheid van hun land wegens hun ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of omdat ze tot een bepaalde sociale groep behoren. De Conventie en/of het Protocol zijn door 145 landen ondertekend en leveren de meest gebruikte criteria op om iemand als vluchteling te erkennen. Het is duidelijk dat er heel wat andere situaties mogelijk zijn waarin de menselijke waardigheid in het geding is en bescherming verdient. Zo is er ook vervolging mogelijk door niet-gouvernementele organisaties (denken we maar aan het FIS in Algerije, of rebellenlegers in Midden-Afrika) of door ‘tradities’ (vrouwen die op de vlucht zijn voor vrouwenbesnijdenis, bijvoorbeeld). De jurisprudentie van het Commissariaat Generaal voor de
Vluchtelingen en Staatlozen in België houdt daarmee rekening. Mensen kunnen echter ook op de vlucht zijn voor ecologische factoren (experts vermoeden dat in de komende decennia de ecologische vluchtelingen het meest in aantal zullen stijgen13), burgeroorlogen, overbevolking en armoede. Er bestaan Europese richtlijnen die de lidstaten verplichten een regeling uit te werken voor tijdelijke bescherming van oorlogsvluchtelingen (20 juli 2001) en een regeling voor bijkomende bescherming (30 maart 200414). Wat betreft de tijdelijke bescherming: tot hiertoe werden bij grote instromen ad hoc regelingen getroffen op basis van omzendbrieven van de bevoegde minister. Zo werden in de jaren negentig onder meer voor Rwandezen, Bosniërs en Kosovaren tijdelijke verblijfsstatuten uitgewerkt. In België werd het wetsvoorstel inzake tijdelijke bescherming op 18 februari 2003 goedgekeurd in de Senaat. Deze tijdelijke bescherming is vooral bedoeld om een massale instroom van asielzoekers door oorlog tijdelijk te kunnen opvangen. Deze wetgeving zal echter pas worden toegepast in uitzonderlijke gevallen en als Europa daarop insisteert. In andere gevallen – wanneer het niet gaat om een massale instroom – doet men een beroep op een ‘niet-terugleidingsclausule’ die maakt dat iemand, ondanks het feit dat hij of zij uitgeprocedeerd is, toch niet naar het land van herkomst wordt teruggestuurd. Dat is afhankelijk van de situatie in het land van herkomst. Zo werd er tijdelijk niet uitgewezen naar Irak, Tsjetsjenië, Afghanistan, Sierra Leone, Liberië en Angola. Deze mensen hebben echter een bijzonder precair statuut en de komende regeling voor bijkomende bescherming, zou dit moeten verbeteren. We moeten opmerken dat men in andere continenten verder staat op dat vlak. Zo werd in 1969 de Afrikaanse Vluchtelingenconventie en in 1984 in Latijns-Amerika de Cartagena Declaration aangenomen waarin wel bescherming wordt geboden aan mensen die op de vlucht zijn voor oorlog of gewapende conflicten. Deze stappen inzake tijdelijke en bijkomende bescherming zijn zeker stappen in de goede rich-
Ethische Perspectieven 15 (2005)1, p. 20
ting. Blijvend euvel is dat mensen die armoede, werkloosheid en andere sociaal-economische factoren ontvluchten niet in aanmerking kunnen komen voor bescherming. Het is duidelijk dat totale deprivatie en armoede de menselijke waardigheid schenden. De vraag is echter of hieraan tegemoet gekomen moet worden via een asielbeleid, goed wetende dat de meest hulpbehoevenden hier toch nooit kunnen geraken. Wie de menselijke waardigheid van de armsten wil beschermen, kan dat beter op een andere manier doen. Bovendien is het bijzonder moeilijk criteria op te stellen vanaf wanneer mensen als ‘economisch vluchteling’ erkend zouden kunnen worden. Is werkloosheid voldoende of moet men kunnen aantonen dat men het gezin niet meer kan onderhouden en de kinderen honger lijden? Wie toch de sociaal-economische factor wil laten spelen als immigratiemotief kan beter pleiten om een toegangspoort te openen naast de asielprocedure en de familiemigratie, om mensen die dat zouden willen naar hier te laten komen. Ook hier zouden criteria moeten worden uitgewerkt. Eén ervan zou kunnen zijn de structurele werkloosheid en de algemene economische en demografische toestand in het land van herkomst. Mensen in landen die op basis van die factoren met een hoge migratiedruk te kampen hebben, zouden dan meer kans krijgen om naar hier te komen dan mensen in landen waar die migratiedruk minder problematisch is. Het is hoog tijd voor een diepgaand en sereen debat over dergelijke voorstellen inzake bijkomende migratie. Problematische verdeling van middelen We herhalen de doelstelling van het vluchtelingenbeleid in het algemeen: het vluchtelingenbeleid moet erop gericht zijn zoveel mogelijk mensen op te vangen die onvrijwillig hun have en goed hebben moeten verlaten, en effectief bescherming nodig hebben. De asielprocedure is daar slechts een klein onderdeel van: mensen die bescherming nodig hebben moeten asiel kunnen aanvragen en hiervoor moet een rechtvaardige procedure worden ontwikkeld. De procedure moet toegankelijk
zijn, voldoende rechtsbescherming garanderen en binnen een redelijke termijn afgehandeld worden. Op basis van de genoemde cijfers zien we dat er een schrijnend contrast bestaat tussen het aantal erkende vluchtelingen hier en het aantal vluchtelingen en IDP’s op wereldvlak. Als we vertrekken van de idee van ‘schaarste van middelen’, dan duikt hier onmiddellijk een spanning op tussen het algemeen vluchtelingenbeleid en de asielprocedure. De vraag rijst dan of het accent moet liggen op de hulp, opvang en bescherming in de regio, via internationale ngo’s, UNHCR enzovoort, of moet het accent liggen op de mensen die erin geslaagd zijn tot hier te komen. Dat roept dan weer onmiddellijk de vraag op of het wel de zwaksten en meest hulpbehoevenden zijn die tot in Europa geraken. Het contrast wordt nog pijnlijker als je ziet hoeveel middelen er geïnvesteerd worden om uiteindelijk uit een groep asielzoekers een kleine hoeveel mensen (10%) als vluchteling te erkennen. De hele asielindustrie (infrastructuur en personeel van verschillende asielinstanties en opvanghuizen, de tolken, OCMW steun, uitwijzingsbeleid, de procedure tot bij de Raad van State15) kost handen vol geld, tijd en middelen. Dit noopt mij ertoe te zeggen dat er niet alleen een ethische discussie gevoerd moet worden over het abstracte principe inzake de bescherming van de menselijke waardigheid, maar ook concreet over de verdeling van de middelen. Is het niet veelzeggend dat er geen middelen worden gespaard en man en macht worden ingezet om een asiel- en een restrictief immigratiebeleid te handhaven, maar dat veel lidstaten tegelijkertijd niet eens de norm van 0,7% halen inzake ontwikkelingssamenwerking?16 Als we dan toch een ethische discussie willen voeren op basis van rechtvaardigheidsoverwegingen, moeten we ons dan ook de vraag niet durven stellen of er niet onevenredig veel geld en middelen naar de asielprocedure gaat, die maar voor een relatief kleine groep iets oplevert? De input is niet evenredig met de output. Ook de steun aan het UNHCR is relatief gezien maar een peulschil in vergelijking met wat we hier besteden om slechts
Ethische Perspectieven 15 (2005)1, p. 21
enkele duizenden mensen per jaar asiel te verlenen.17 Als we dan nog eens beseffen dat de meeste mensen die echt bescherming nodig hebben hier nooit geraken, dan kunnen we niet anders dan met onze voormalige Commissaris Generaal voor de Vluchtelingen concluderen: ‘We zijn verkeerd bezig’.18 Zij die tot hier geraakt zijn, krijgen in het beste geval nog een terugkeerpremie, of als ze lang genoeg illegaal onderduiken maken ze kans om geregulariseerd te worden. Dit is in zekere zin ‘onrechtvaardig’ ten aanzien van de potentiële vluchteling die hier nooit is geraakt, of nooit is willen komen. Het perspectief van de rechtvaardigheid en het perspectief van het medelijden Het lijkt er sterk op dat, zoals de realiteit nu is, onze verdeling van middelen eigenlijk onrechtvaardig is. Hier botst het ethisch perspectief van de rechtvaardigheid met het perspectief van het medelijden. Puur op basis van abstracte rechtvaardigheidsprincipes zullen we vooral moeten investeren in de opvang, vredesprogramma’s, heropbouwprogramma’s in de landen en regio’s van herkomst. Op basis van de ethiek van het medelijden moet de aandacht vooral gaan naar de concrete mens die zich in onze onmiddellijke omgeving bevindt en waarvoor we onszelf gemakkelijker verantwoordelijk achten. Het asielbeleid en veel commotie rond uitwijzingen bevinden zich in de sfeer van de ethiek van het medelijden. Veel mensen zijn voorstander van een streng maar rechtvaardig asielbeleid19, maar o wee wanneer een vriendinnetje of een leerling uit de school wordt teruggestuurd, dan worden er plots door diezelfde mensen solidariteitsacties georganiseerd, brieven geschreven enzovoort. Hetzelfde speelt zich af wanneer een nieuw asielcentrum geopend moet worden. Steeds is er lokaal protest en steeds vindt men dat het asielcentrum niet in de eigen achtertuin moet worden ingeplant, maar eenmaal men kennis maakt met de asielzoekers die er opgevangen worden, is de solidariteit tussen de buurt en het centrum soms groot.20
Cru gezegd: in de ethiek van het medelijden maakt men zich drukker om mensen die terecht worden uitgewezen maar van wie we vinden dat zij ‘om humanitaire redenen’ toch hier zouden mogen blijven terwijl men in de ethiek van de rechtvaardigheid zich druk maakt over elke euro die hier overbodig wordt besteed aan mensen die asiel aanvragen, maar geen kans maken om ooit erkend te worden. Die middelen, zo vindt men dan, zouden kunnen worden aangewend om een vluchtelingenbeleid op wereldschaal beter gestalte te geven. Of nog, vanuit het perspectief van het medelijden is het de bedoeling de mensen die zich hier aandienen zoveel en zo goed mogelijk te helpen. Vanuit het perspectief van de rechtvaardigheid daarentegen is het niet de bedoeling om hier zoveel mogelijk mensen toe te laten, maar stelt men zich de vraag hoe we de middelen rechtvaardig kunnen besteden om het vluchtelingenbeleid te optimaliseren. U zult onmiddellijk opmerken dat het onzin is de twee visies tegen elkaar uit te spelen: het is geen of/of maar een en/en kwestie. We moeten én opvang in de regio verzekeren, én een asielprocedure organiseren21, we moeten de ethiek van het medelijden combineren met het perspectief van de rechtvaardigheid. Ik ben het daarmee eens. Een abstracte rechtvaardigheidsethiek is niet ‘menselijk’. Wie het individuele en maatschappelijke leven enkel en alleen zou inrichten op basis van rechtvaardigheidscriteria, die heeft geen leven meer. Anderzijds schiet ook het perspectief van het medelijden tekort. Het medelijden is een essentieel onderdeel (startpunt) van de ethiek, maar de ethiek moet het medelijden verbreden, uitdiepen, rationaliseren en universaliseren. Mensen moeten als morele wezens de onderbuikgevoelens (gut feelings) met de meer abstracte principes van het verstand confronteren en omgekeerd.22 Het gaat dus om een combinatie: we kunnen het niet maken iemands asielaanvraag te weigeren omdat we al ons geld willen steken in buitenlandse projecten – nog los van de argwaan over het feit of dat inderdaad wel zou gebeuren.
Ethische Perspectieven 15 (2005)1, p. 22
Anderzijds kunnen we het ook niet maken in ons vluchtelingenbeleid enkel rekening te houden met de mensen die naar hier komen om bescherming en medeleven te vragen en het breder perspectief buiten beschouwing te laten. Deze combinatie is echter een bijzonder moeilijke oefening.23 De Nederlandse rechtsfilosoof Gijs van Oenen wijst erop dat een overheid dikwijls genoodzaakt is regels op te stellen die in bepaalde gevallen uitkomsten opleveren die ons moreel tegenstaan. Dit geldt ook voor het toelatingsbeleid. Hij schrijft dat ‘criteria voor lidmaatschap van onze samenleving niet of nauwelijks zijn te formuleren op een wijze die zowel rechtvaardig als praktisch aanvaardbaar is’.24 Wie zich bewust is van het perspectief van de rechtvaardigheid heeft de taak om de praktijk van het medelijden op een ernstige manier te rationaliseren. Dat betekent dat we de effectiviteit van de middelen die we in de asielprocedure en aanverwante steken grondig moeten bekijken en dat we er moeten naar streven dat de asielprocedure vooral gebruikt wordt door mensen voor wie die is bestemd, namelijk voor mensen die bescherming nodig hebben. Hoewel de meeste mensen het eens zijn met de idee dat we de asielprocedure ‘zuiver’ moeten houden en niet moeten laten overbelasten door mensen die geen potentiële vluchtelingen zijn, worden de maatregelen die hiertoe moeten leiden (hanteren van het last in, first out principe25, geen financiële steun meer in de ontvankelijkheidsfase) dikwijls negatief geduid en als puur restrictieve maatregel gezien. Voor zover de principiële toegang voor de potentiële vluchteling niet wordt ontzegd, is er echter geen probleem.26 Bijkomende kritiek is dat dergelijke maatregelen wel voor een daling zorgen in de asielstatistieken, maar niet voor een daling van de immigratie. Er zouden gewoon meer mensen illegaal naar hier komen zonder zich in de asielprocedure kenbaar te maken. Dat is moeilijk echt te bewijzen, maar wel plausibel. We moeten echter de volgende afweging maken: ofwel is het een nobele doelstelling om de asielprocedure zuiver te houden, op straffe van
meer illegale migratie; ofwel willen we de illegale migratie uitbannen door meer asielzoekers tot de procedure toe te laten – ook al hoort men er eigenlijk niet in thuis. Alleen de eerste optie is verdedigbaar. De bedoeling van de asielprocedure is nog steeds dat de vluchteling bescherming kan worden geboden, niet dat die procedure een aanmeldcentrum wordt voor mensen die hier een tijdje willen verblijven om welke (begrijpelijke) reden dan ook. Asielinstanties moeten kunnen identificeren wie wel en wie geen bescherming nodig heeft. Wie hierbij niet vertrekt van de idee dat de asielprocedure ‘zoveel mogelijk’ zuiver moet zijn, kan beter geen asielprocedure organiseren want ze zal nooit werkbaar zijn, ten nadele van de vluchtelingen zelf. De belangen van vluchtelingen gaan voor op die van mensen die hier komen om andere redenen. Ik ben ervan overtuigd dat, met de middelen die we redelijkerwijze willen en kunnen inzetten voor de asielprocedure, de rechten van de vluchtelingen het meest gediend worden als de procedure niet wordt overvraagd. De realiteit van de illegale migratie maakt er ons op attent dat inspanningen om de asielprocedure zuiver te houden niet dé oplossing kunnen zijn voor de migratierealiteit zoals die zich aandient. Tal van andere beleidsopties en begeleidende maatregelen dringen zich op. Pleidooi voor een Europees asielsysteem Om de verdeling van de middelen te optimaliseren pleit ik ook voor een ‘Europees systeem voor asielaanvragen aan de buitengrenzen’. Het voorstel impliceert dat de nationale staten de asielprocedure overdragen aan een Europese instantie die de intake gedecentraliseerd organiseert net binnen de grenzen van de EU (dus ook aan de luchthavens). Het voorstel om de asieladministratie uit te besteden aan een communautair orgaan is nog steeds revolutionair. De lidstaten willen zelf de bevoegdheid behouden over de toelating tot het grondgebied. Zelfs de Europese Commissie hoedt er zich voor ook maar iets in die richting te suggereren. In haar mededeling over een gemeenschappelijk asielbeleid (Com(2000)755: 1.3) staat
Ethische Perspectieven 15 (2005)1, p. 23
duidelijk dat de uniforme vluchtelingenstatus niet zal worden toegekend door een communautair orgaan. De Commissie houdt vast aan het subsidiariteitsbeginsel, waardoor de beslissingsbevoegdheid op nationaal niveau zou moeten blijven.27 Een bijkomend probleem is dat een voorstel om de intake van de asielprocedure aan de buitengrenzen te organiseren steeds kadert in een strategie om zoveel mogelijk mensen uit Europa weg te houden, terwijl het voorstel ook beargumenteerd kan worden in het kader van een rechtvaardig vluchtelingenbeleid dat erop uit is betere bescherming te bieden aan vluchtelingen. Het voorstel moet worden ingepast in een programma van ‘internationale zorgcoördinatie’ voor de meest behoeftigen, terwijl het nu meestal wordt ingegeven door de bekommernis de eigen zorgtaak zo klein mogelijk te houden.28 De basisidee is dat het communautair orgaan op verschillende plaatsen op grond van dezelfde criteria en definities de eerste fase van de asielprocedure op zich neemt. Het moet een ruime interpretatie van het asielrecht hanteren, op basis van een eenheidsprocedure waarbij naast de Conventie van Genève ook andere rechtsnormen, volgens prioriteit, in aanmerking kunnen worden genomen. (artikel 3 van het Europees Mensenrechtenverdrag of artikel 3 van het Anti-folterverdrag van de VN, vervolgens humanitaire redenen, of uiteindelijk technische obstakels voor verwijdering).29 Eenmaal de aanvraag ontvankelijk is verklaard kan de asielzoeker kiezen in welk land hij of zij de uniforme procedure verder zet en eventueel als erkend vluchteling wil blijven leven. De keuze van de asielzoeker kan wel worden bijgestuurd door een systeem van burden sharing dat moet vermijden dat alle asielzoekers in hetzelfde land terechtkomen.30 Zo een Europees systeem kan zeker tot een vorm van rationalisering leiden en aldus resulteren in een betere, meer rechtvaardige besteding van de middelen – althans onder de sluitende clausule dat de middelen die vrijkomen voor het vluchtelingenbeleid bestemd zijn. Nu moet elk land
afzonderlijk centra voor landeninformatie runnen, eigen tolkendiensten organiseren, repatriëren enzovoort. Dit zorgt voor veel dubbelwerk. Het geld dat vrijkomt kan dienen ter ondersteuning van UNHCR zodat andere opvanginitiatieven hier of in de regio’s zelf meer middelen kunnen krijgen. Er kunnen dan ook meer middelen worden vrijgemaakt voor het opvangen van contingentvluchtelingen en resettlement programma’s.31 We zullen hier niet de volledige argumentatie voor dit Europees asielsysteem herhalen.32 Wel belangrijk in het kader van de ethiek van het vluchtelingenbeleid is dat voor potentiële vluchtelingen te allen tijde de toegang tot de procedure gevrijwaard moet zijn en er voldoende rechtshulp is voorzien. In dat verband moet toch worden opgemerkt dat de huidige wedren onder de lidstaten van de EU om maatregelen te nemen die het land zo weinig mogelijk aantrekkelijk maken voor asielzoekers, nefast is. Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw bestaat er een voortdurend opbod, dat steeds drastischer wordt. Doordat de lidstaten individueel handelen, verliest men echter uit het oog dat een restrictieve maatregel in Land A resulteert in meer asielzoekers voor land B33, wat dat land op zijn beurt noopt om ook restrictievere maatregelen te nemen. Zelfs een gezamenlijk beleid op basis van minimumnormen zal niet in staat zijn deze negatieve wedren een halt toe te roepen. Zolang dit niet gebeurt, lopen we het gevaar dat de asielprocedure ontoegankelijk wordt, niet alleen voor de ‘oneigenlijke’ asielzoekers maar ook voor de vluchtelingen die bescherming nodig hebben. Zo worden in verschillende landen mensen zonder geldige papieren of mensen die hun reisroute niet voldoende kennen of kunnen bewijzen niet verder tot de procedure toegelaten. Dit zijn onzinnige criteria om toe te passen op potentiële vluchtelingen. In de huidige situatie treft men ook steeds meer maatregelen die het recht op toegang tot de asielprocedure en het recht op bescherming aantasten: controles in verschillende luchthavens in Afrika, het steeds beter afsluiten van de buitengrenzen, carriers’ sanctions, visumplicht voor landen die veel asielzoekers genereren
Ethische Perspectieven 15 (2005)1, p. 24
enzovoort. Door de procedure uit te besteden aan Europa zou alvast een einde gemaakt kunnen worden aan die negatieve spiraal van restrictieve maatregelen.34 Sterker zelfs, de asielaanmeldpunten aan de grens moeten het recht op toegang precies garanderen. Het huidige repressieve beleid is er inderdaad teveel op gericht zoveel mogelijk mensen buiten te houden, waardoor ook de rechten van vluchtelingen die bescherming nodig hebben in het gedrang komen. Officieel klinkt het wel dat de ‘echte’ vluchteling altijd welkom is, maar het huidige beleid faalt op dit gebied door de toegang tot het grondgebied steeds meer te bemoeilijken. Niet de bescherming van vluchtelingen, maar de aantallen asielzoekers, dat is waar het vooral om draait. Een Europees asielbeleid zou duidelijker de basisintenties van het beleid gestalte kunnen geven: mensen die onder de Conventie van Genève vallen kunnen worden toegelaten via de asielprocedure, andere immigranten niet. Deze laatsten kunnen eventueel via andere kanalen, voor zover ze bestaan of in de toekomst gecreëerd zullen worden, proberen om toegang te verkrijgen. Je hoort de critici al denken: blijkbaar wil men enkel de echte vluchtelingen hier, alle andere asielzoekers moeten maar buiten blijven. Deze vaststelling klopt, maar deze kritiek is ook van toe-
passing op het huidige systeem. Ook het huidige beleid vertrekt van de premisse dat enkel de vluchtelingen die erkend worden hier kunnen blijven, alle andere asielzoekers worden niet toegelaten. Alleen is dat via het huidige systeem moeilijker praktisch te verwezenlijken en is een systeem van asielaanvraag aan de grens op dit punt veel duidelijker en explicieter. Wat mij betreft een stap vooruit in plaats van achteruit. Conclusie In de discussie inzake asiel-, vluchtelingen- en migratiebeleid duiken met regelmaat moreel geladen termen op. Toch moeten we vaststellen dat een echte ethische discussie ten gronde weinig wordt gevoerd. Meestal trekt men zich terug in het eigen gelijk en de vooroordelen ten aanzien van de tegenspeler. De discussie verzandt op die manier keer op keer in een gepolariseerde stellingenoorlog en dit zowel op lokaal, Vlaams, federaal als Europees niveau. Het wordt tijd dat enkele verlichte geesten de loopgraven durven verlaten en inderdaad de discussie met elkaar willen aangaan, zowel over de bescherming van de menselijke waardigheid, als over de middelen die hiertoe het best worden ingezet in het kader van het vluchtelingenbeleid.
Noten 1. Bekend zijn de slogans ‘Aanpassen of terugkeren’, ‘Vlaanderen is vol’ en ‘Minder immigratie, meer Vlaanderen’. Maar ook hun woordgebruik verraadt veel: iedereen die een andere huidskleur heeft en zeker alle moslims worden voortdurend ‘vreemdeling’ genoemd, ook al gaat het om Belgen. Bovendien wordt migratie steeds gelinkt met criminaliteit, profitariaat en andere malafide praktijken, waardoor op zijn zachtst gezegd een vertekend beeld over migratie wordt opgehangen. 2. J. RAWLS, A theory of justice, Oxford, Oxford University Press, 1971. Walzer is een van de eersten die het onderwerp toelating en verdeling van lidmaatschap expliciet op de agenda zet. Zie M. WALZER, Spheres of Justice, Oxford, Blackwell, 1983, hoofdstuk 2. Voor een overzicht, zie B. THOLEN, Vreemdelingenbeleid en rechtvaardigheid?, Nijmegen, GNI, 1997. 3. Om aan de onrechtvaardige ongelijkheid tussen landen tegemoet te komen bestaan er twee strategieën: ofwel herverdelen we de middelen en hulpbronnen, ofwel laten we de arme mensen toe zich naar de middelen en hulpbronnen te verplaatsen. Wie de nadruk legt op dit laatste leunt sterk aan bij de idee van ‘open grenzen’. Zie V. BADER (Ed.), ‘Citizenship and exclusion’ in Political Theory, 23 (1995)2, p. 211-246; J. CARENS, ‘Aliens and citizenship: the case for
Ethische Perspectieven 15 (2005)1, p. 25
open Borders’ in Review of Politics, 46 (1987)3, p. 251-273; T. POGGE, ‘Migration and Poverty’ in V. BADER, Citizenship and exclusion, New York, St. Martin’s Press, 1997, p. 12-27. Zie ook B. BARRY, R. GOODIN (Eds.), Free movement: ethical issues in the transnational migration of people and of money, University Park, Pennsylvania State University Press, 1992; M. GIBNEY (Ed.), Open borders? Closed societies? The ethical and political issues, Westport (Conn.), Greenwood Press, 1988; P. COLE, Philosophies of exclusion. Liberal political theory and immigration, Edinburgh, Edinburgh Press, 2000. 4. Zie P. LOOBUYCK, ‘Niets dan dilemma’s’ in Vreemdelingen over de (werk)vloer. Het debat over arbeidsmigratie en de migratiestop in kaart, Gent, Academia Press, 2001, p. 209 e.v. 5. J. NORBERG, Open borders – for immigrants as well, The annual Telders Lecture, 25 september 2003, Leiden (http://www.johannorberg.net/?page=articles&articleid=65); R.M. EBELING, J.G. HORNBERGER (Eds.), The Case for Free Trade and Open Migration. Fairfax (Va), Future of Freedom Foundation, 2005; N. HARRIS, Thinking the Unthinkable: the Myth of Immigration Control, IB Tauris, 2002; A. CHILOSI, ‘Over de economie en de politiek van de onbeperkte immigratie’ in VMT 4, p. 23-32; E. LOF, Een nieuwe Gouden Eeuw. De demografische en economische noodzaak van immigratie, Utrecht, Forum, 1998; P. EMMER, H. OBDEIJN, (1998), ‘Het paradijs is aan de overzijde. Meer markt voor migranten’ in P. EMMER, H. OBDEIJN (red.), Het paradijs is aan de overzijde. Internationale migratie en grenzen, Utrecht, Jan van Arkel; voor een bespreking, zie P. LOOBUYCK, o.c., 2001, p. 59 e.v.. 6. M. ELCHARDUS, ‘Gekaapte deugden: Over de nieuwe politieke breuklijn en de zin van limieten’ in Samenleving en Politiek, 1 (1994)1, p. 20-27; M. ELCHARDUS, ‘Verschillende werelden. Over de ontdubbeling van links en rechts’ in Samenleving en Politiek, 1 (1994)7, p. 5-17; M. ELCHARDUS, K. PELLERIAUX, ‘De polis verdeeld – hoe de kiezers links en rechts herdefiniëren’ in M. SWYNGEDOUW, J. BILLIET, A. CARTON, R. BEERTEN (red.), De (on)redelijke kiezer, Leuven, Acco, 1998, p. 183-210; M. SWYNGEDOUW, Waar voor je waarden. De opkomst van Vlaams Blok en Agalev in de jaren ’80, Leuven, ISPO, 1992. J. BILLIET, M. SWYNGEDOUW, ‘De keuze tussen groen en extreem-rechts. Sporen van een nieuwe breuklijn’ in Res Publica, 35 (1995)2, p. 247-262. 7. Voor een kritiek op het idee dat de ethische thema’s in de politiek zich zouden beperken tot die enkele onderwerpen, zie P. LOOBUYCK, ‘Het waardevertoog en de schuld van links’ in Oikos, 26 (2003)3, p. 25-39. 8. Zie hierover mijn opiniestuk ‘Regulariseren: tussen rechtvaardigheid en menselijkheid’ in De Standaard, 18 september 2003. 9. J. VAN DER AUWERAERT, ‘Pleidooi voor een ethisch debat over de bescherming van mensen op de vlucht’ in Ethiek en Maatschappij, 7 (2004)3, p. 70-81. 10. Waarmee ik helemaal niet gezegd heb dat de huidige procedure niet verder geoptimaliseerd kan worden. OCIV (Overlegcentrum voor Integratie van Vluchtelingen – sinds 1 januari 2005: Vluchtelingenwerk Vlaanderen) heeft in november 2001 een voorstel tot hervorming en vereenvoudiging van de asielprocedure ter tafel gelegd (http://www.ociv.be/doc/5_sept_2001_asielprocedure_NGO-platform.doc). Voor enkele opmerkingen ter verbetering van de huidige procedure zie N. VANDERSCHEUREN, ‘Het Belgische vreemdelingenbeleid versus de rechtsstaat en het behoorlijk bestuur’ in R. COMMERS, J. BLOMMAERT, Het Belgisch asieldebat. Kritische Perspectieven, Epo/11.11.11, 2001, p. 185-248. 11. Voornamelijk de Conventie van Genève van 1951 en het artikel 3 van het Europees Mensenrechtenverdrag of artikel 3 van het Anti-folterverdrag van de VN. Europese richtlijnen verplichten de lidstaten nu ook een statuut uit te werken voor bijkomende bescherming en een statuut voor tijdelijke bescherming van oorlogsvluchtelingen. 12. Het erkenningspercentage ligt gemiddeld op 10%. Hieruit kunnen we echter niet besluiten dat slechts één tiende van de aanvragen juridisch gezien in de procedure thuishoort. Bij de 90% negatieve beslissingen zitten immers ook vluchtelingen die eigenlijk recht zouden hebben op een statuut bijkomende bescherming, asielzoekers wiens dossier jarenlang bewust bevroren is omdat men de evolutie in het herkomstland afwacht waardoor de asielprocedure de facto resulteert in een vorm van tijdelijke bescherming (dit is o.a. gebeurd met Afghanen, Irakezen en Kosovaren), asielzoekers die het niet halen wegens onvoldoende rechtshulp of die op een technische weigering botsen (bijvoorbeeld door niet te reageren op een brief die al dan niet op het juiste adres is toegekomen). Als men dat allemaal optelt zou het percentage asielzoekers dat ‘juridisch gezien’ in de asielprocedure thuishoort toch iets hoger dan 10% moeten liggen. 13. Zie J. WETS, ‘De dynamiek achter internationale migraties. Een export van problemen’ in F. TALHAOUI, J. WETS (red.), Asiel, de deur op een kier, themanummer van Noord-Zuid Cahier, 24 (1999)2, p. 11-21.
Ethische Perspectieven 15 (2005)1, p. 26
14. Voor een kritiek op deze richtlijn, zie P. DE GRYSE, K. POLLET, ‘Europese Unie keert oorlogsvluchtelingen de rug toe’, opiniestuk in De Morgen, 29 april 2004. Ook op http://www.epo.be/extra/OP_degryse_pollet_vluchtelingen.php 15. In België is de situatie zelfs van die aard dat ons asielsysteem voor het ogenblik de normale werking van een algemeen rechtsinstituut als de Raad van State verhindert omdat er de laatste drie jaar zoveel beroepen worden aangetekend. Dit heeft te maken met de versnelling van de procedure en met een uitspraak van het Arbitragehof in 1998 die bepaalt dat asielzoekers recht hebben op sociale steun zolang de (lange) procedure bij de Raad van State loopt. Tijdens deze procedure kan wel tot uitwijzing worden overgegaan. 16. Er wordt wel eens geargumenteerd dat de rijke landen pas een (restrictief) immigratiebeleid mogen voeren op voorwaarde dat ze voldoende inspanningen doen voor de herverdeling van middelen op wereldvlak. R. GOODIN, R., ‘If people were money’ in B. BARRY, R. GOODIN, R. (Eds.), Free movement: ethical issues in the transnational migration of people and of money, University Park, Pennsylvania State University Press, 1992, p. 6-22; R. COMMERS, W. VAN CANNEYT, ‘Ethische verantwoording’ in R. COMMERS, J. BLOMMAERT, Het Belgisch asieldebat. Kritische Perspectieven, Epo/11.11.11, 2001, p. 103-135. 17. Dat de middelen die we in onze asielindustrie steken in wanverhouding staan tot wat we aan het UNHCR en opvang in de regio’s geven, werd al verschillende keren verwoord door verschillende instanties: natuurlijk het UNHCR zelf, maar ook door de voormalige Commissaris-Generaal voor de Vluchtelingen Pascal Smet en Bob Pleysier, de voormalige directeur van het Klein Kasteeltje, die nu directeur-generaal is van het Federale Agentschap voor de Opvang van asielzoekers (FAO). 18. Pascal Smet in het maandaginterview in De Morgen, 17 juni 2002. 19. We parafraseren de titel van J. VANDE LANOTTE, ‘Streng aan de poort, rechtvaardig in het land, solidair in de wereld’ in Samenleving en Politiek, 6 (1999)1, p. 23-33. 20. Zie A. DEWILDE, ‘Angst en racisme. Een onderzoek naar de inplanting van het asielcentrum in Alsemberg (Beersel)’ in Samenleving en politiek, 9 (2002)10, p. 13-20; G. VAN OENEN, ‘Roodheet. Hoe restrictief immigratiebeleid de Nederlandse politiek ontregelt’ in Migrantenstudies, 15 (1999)2, p. 113-127. 21. R. BRUIN (red.), Niemandsland, over opvang van vluchtelingen in de regio, Amsterdam, Amnesty International, 2003. 22. T. VAN WILLIGENBURG, ‘De status en rol van sterke gevoelens in morele oordeelsvorming’ in Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte, 95 (2003)2, p. 81-99. 23. Zo vraagt ook Walzer (1983, o.c., p. 51) zich af waarom we ons (vooral) inlaten met asielzoekers, met hen die het geluk en het lef hadden om naar hier te komen. Waarom hebben we nauwelijks aandacht voor hen die onderdrukt worden in de landen van herkomst, maar hier om verschillende redenen niet geraken? Deemoedig geeft Walzer toe: ‘Once again, I don’t have an adequate answer to these questions’. 24. G. VAN OENEN, a.c.; IBID. (1997), ‘Erin of eruit’ in De Helling, 10 (1997)4, p. 28-31. 25. Dit lifo principe zorgt ervoor dat de laatst binnengekomen aanvragen het eerst worden behandeld. Dit resulteert voor de nieuwe aanvragen in een vrij korte procedure. Nadeel echter van dit managementprincipe is dat het ook resulteert in first in, never out (fino). De behandeling van aanvragen die al langer binnen zijn, wordt steeds uitgesteld omdat de voorrang gaat naar de laatste aanvragen. Hierdoor blijven mensen wiens dossier onderaan ligt wel nog heel lang in de procedure vastzitten. Voor deze mensen zou een regularisatiemogelijkheid moeten kunnen worden uitgewerkt. De minister van Binnenlandse zaken heeft dit trouwens ook al aangekondigd (september 2003) maar gaat in de praktijk vooralsnog niet tot regularisatie over. 26. Toch blijkt uit de cijfers dat ondanks het feit dat de toegang principieel gegarandeerd blijft, deze maatregelen de facto resulteren in een numeriek lager aantal erkenningen. Het percentage van de aanvragen dat erkend wordt blijft ongeveer hetzelfde. Hieruit zou moeten blijken dat ook echte vluchtelingen blijkbaar afgeschrikt worden om hier asiel aan te vragen. 27. In de aanloop van de informele EU-top in Scheveningen van de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie (1 oktober 2004) liet de Belgische minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael noteren dat er op langere termijn asielcentra moeten komen aan de Europese buitengrenzen. Dit principe bestaat nu al in België met het centrum 127 bis in Zaventem, maar moet uitgebreid worden naar alle buitengrenzen, in het bijzonder die van de nieuwe oostelijke lidstaten. (zie De Morgen, 1 oktober 2004, p. 6). Dewael reageerde hiermee op het voorstel van de Italiaanse minister van Europese
Ethische Perspectieven 15 (2005)1, p. 27
Zaken Rocco Buttiglione om in Libië een Europees migrantencentrum op te richten. Eerder, in november 2000, had ook Premier Verhofstadt het idee geopperd om de asielinstantie te decentraliseren naar aanmeldcentra aan de buitengrenzen van het land. Ook Groot-Brittannië lanceerde al meermaals het voorstel om asielaanvragen te behandelen aan de buitengrenzen of in de landen van herkomst. Telkens is enkel sprake over asielcentra aan de buitengrenzen en opvang in de regio, niet van een communautair systeem op Europees niveau. Voor een kritiek op de verschillende voorstellen, zie R. BRUIN (red.), Niemandsland, over opvang van vluchtelingen in de regio, Amsterdam, Amnesty International, 2003. 28. Ik ontleen de terminologie aan B. THOLEN, ‘Migratievrijheid, asiel en de deugd van rechtvaardigheid’ in Migrantenstudies 14 (1998)4, p. 212-221. 30. Zie J. VANDER KLAAUW, The Commodification of Asylum. The Geneva Convention – Today and Tomorrow, lezing op het OCIV colloquium Een asielbeleid voor de toekomst in België en de EU, OCIV, Brussel, 7 december 2001. 29. Mensen hebben immers recht op bescherming en asiel, maar dit recht impliceert niet dat mensen het recht hebben zelf te kiezen waar ze die bescherming vragen en krijgen. 30. Hoewel verschillende staten er principieel mee instemmen om vluchtelingen tijdelijk op te vangen tijdens een crisis in het buitenland, zijn er nog geen twintig staten die aan deze resettlement programma’s van de UNHCR participeren en jaarlijks een quota vluchtelingen opvangen. België participeert niet aan deze programma’s. Nederland heeft in 2003 170 vluchtelingen op die manier opgevangen, Zweden en Noorwegen resp. 940 en 1630. De VS, Australië en Canada vangen resp. 28.420, 11.860, 10.730 vluchtelingen op in het kader van resettlement. (Bron: UNHCR, Refugees by Numbers, 2004 edition) 31. Zie hiervoor P. LOOBUYCK, ‘Het verziekte debat over asiel en migratie. Commentaar bij de top in Sevilla en pleidooi voor een Europees asielsysteem’ in Samenleving en Politiek, 9 (2002)7, p. 10-17. 32. Dat een daling van het aantal asielzoekers in het ene land direct verband houdt met een stijging in het andere land noemt men ‘het waterbedeffect’. Zie R. VAN DER ERF, ‘Asieldruk op West-Europa onverminderd hoog. Waterbed blijft maar in beweging’ in Demos, 19 (2003) (http://www.nidi.nl/public/demos/dm03032.html); C. GRÜTTERS, Asieldynamiek. Een systeemdynamische analyse van de Nederlandse asielprocedure in de periode 1980-2002, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2003. 33. Zie mijn opiniestuk ‘De negatieve spiraal’ naar aanleiding van de immigratiestandpunten en de oproep tot debat hieromtrent van de minister van Binnenlandse Zaken P. Dewael, in De Standaard 2 december 2003.
Ethische Perspectieven 15 (2005)1, p. 28