Estafetteverhaal geschreven door Mieke Batenburg, Arie Bax, Marianne Eerdmans, Lya Kaptijn, Cees Muysson en Will Vissers DE GOEDE EN DE SLECHTE PRINS Ergens, in een land, hier ver vandaan woonden koning Harold en koningin Hillegonde. Enkele jaren geleden was koning Harold getrouwd met zijn Hillegonde op wie hij smoorverliefd was geworden tijdens een reis naar het buurland. De vader van Harold, koning Willibrord, had hem opgedragen op zoek te gaan naar een lieve vrouw, omdat hijzelf niet zo lang meer de scepter zou kunnen zwaaien over zijn onderdanen. In de laatste jaren was zijn gezondheid steeds verder achteruit gegaan en daarom werd het tijd dat prins Harold een lieve vrouw ging zoeken die voor nieuwe nazaten zou kunnen zorgen, die het koninkrijk in tact kunnen houden. Prins Harold zocht en vond zijn geliefde Hillegonde en werd tot koning gekroond over zijn geliefde land. Het was een mooie bruiloft, en elke inwoner kreeg drie vrije dagen en een extra maandgeld om dit heuglijke feit te vieren. Het was een huwelijksinzegening met volledige instemming van het volk. Zij hielden van hun koning en nu de mooie en lieve Hillegonde haar intrede deed in het paleis, was er alleen maar reden tot vreugde. Na geruime tijd werden er twee prinsjes geboren. Prins Eduard en later prins Ludwig. Eduard was een stille en lieve jongen die op handen werd gedragen door zijn vader, moeder en het volk. Hij hield van de natuur en je kon hem altijd vinden op de stranden of onder de bevolking, waar hij, wanneer het nodig was, een handje meehielp bij de werkzaamheden op het land of op het kleine grut lette dat rond de rokken van de boerin hing. Hij hield van kleine kinderen. Speelde met hen en hij kon dan ook bij de bevolking geen kwaad. De twee jaar jongere prins Ludwig had een heel ander karakter. Hij had een hekel aan de gewone arbeiders op het land. Vond hen maar schooiers die profiteerden van de goedheid van hun koning en was jaloers op Eduard die zo geliefd was bij de bevolking terwijl prins Ludwig gemeden werd, vanwege zijn
boosheid en kwaadaardigheid. Het gunstige klimaat en de willige handen van de bewoners zorgden voor een goede opbrengst van de landbouwgronden. De koning was een grootmoedig mens en vroeg niet teveel belasting waardoor de mensen heel tevreden waren met hun land en goede behuizing. Zo was er een rustig en vredig klimaat geschapen. Er was voedsel en werk genoeg voor iedereen. De prinsjes Eduard en Ludwig groeiden voorspoedig op. Maar de tijden veranderden en het ging met koning Harold niet meer zo goed als eerder het geval was. De lakeien die hem moesten helpen met aankleden en allerlei andere zaken, klaagden dat de koning steeds lastiger werd. Dit kwam ook voor een groot deel door de gezondheid van de koning. De doktoren probeerden van alles om hem van zijn verkoudheid af te helpen, maar in plaats dat er genezing optrad ging de koning steeds harder hoesten. Koningin Hillegonde maakte zich ernstig bezorgd en deed er alles aan om het koning Harold zo gemakkelijk mogelijk te maken en ook prins Eduard, die inmiddels achttien jaar was geworden, nam steeds meer taken van de Koning over, zodat de koning tot rust kon komen. Het volk vond het heel gewoon dat prins Eduard het een en ander op zich ging nemen. Hij was immers voorbestemd om later het koningschap van zijn vader over te nemen? Prins Ludwig keek alles met lede ogen aan en was jaloers op zijn broer die, toen hij het koningschap van zijn vader overnam, het vertrouwen genoot van het gehele volk. Prins Ludwig, de broer van de nieuwe koning, trouwde met gravin Silly die dezelfde slechte karaktereigenschappen had als hij. Zij trouwde met prins Ludwig niet uit liefde maar puur uit egoïstische overwegingen. Naast prinses wilde zij dat haar kinderen de titel hertog of hertogin kregen. Het toekennen van deze hoge adellijke titel kon alleen geschonken worden door de koning. In haar zieke geest groeide het plan om de bij het volk zo geliefde koning Eduard van de troon te stoten. Indien het niet anders kon, moet hij maar
worden vermoord. Als hij dood was, werd haar gemaal in diens plaats een machtige koning en zij koningin. Zij begon haar echtgenoot langs de weg der geleidelijkheid te bewerken. Zij liet niet na om hem te attenderen op het, in haar ogen, kwalijke manier van vredelievend regeren van zijn broer. Steeds weer opnieuw poneerde zij bij haar man de stelling dat het volk met harde hand geregeerd moest en dat hij daarvoor in de wieg was gelegd. Hij zou een machtige koning kunnen zijn die despotisch zou kunnen regeren. Met deze mening was prins Ludwig het eens. Volgens hem was zijn broer Eduard een watje die niet wist hoe de monarchie gehandhaafd en verzekerd moest blijven. Toen prinses Silly de overtuiging had gekregen dat haar man rijp was om een staatsgreep te plegen, drong zij er bij hem op aan om in het geheim een groep vazallen om hem heen te verzamelen die bereid waren om zijn broer de koning te ontvoeren en om te brengen. Hij zou dat volgens haar kunnen bereiken door hen hoge regeringsfuncties in het vooruitzicht te stellen. Zij zou op haar beurt de vrouwen van die lieden gaan bewerken. Die zou ze lekker maken voor de beoogde status en macht van hun echtgenoten. Vier vertrouwelingen van koning Eduard bleken gevoelig voor de hen in het vooruitzicht gestelde beloning dat zij meer macht en invloed zouden krijgen als Ludwig aan de macht zou zijn. Samen met prinses Silly beraamden zij een plan. Prinses Silly klopte aan bij haar zwager en maakte een reverence. ‘Lieve zwager, je ziet er moe uit. Belast het besturen van het koninkrijk je te veel? Houden de zorgen over je vader je wakker? Wat let je om een week vakantie te houden? Je weet dat Ludwig je graag wil vervangen. Ga naar de bergen om uit te rusten en wat te vissen. Ik ben zo vrij geweest om je dienaren te vragen voor je te pakken. De koets staat klaar en de hut in de bergen is in gereedheid gebracht.’ Koning Eduard knikte. ‘Dat heb je goed gezien, lieve schoonzus. Onze vader is er slecht aan toe zodat ik niet bij hem te rade kan gaan over staatszaken. Ook een koning moet soms even rust nemen om daarna zijn volk weer goed te kunnen dienen. Ik maak van
je aanbod gebruik en ga een weekje vissen en jagen in de bergen. Laat me nog even afscheid nemen van vader en moeder en dan vertrek ik.’ Silly was opgetogen. Het plan werkte. De hut in de bergen was in gereedheid gebracht zodat Eduard geen argwaan zou krijgen. Hij zou er aankomen en zich installeren. De volgende dag zou hij willen jagen of vissen en wie zou er vreemd opkijken als er bij deze bezigheden een ongeluk zou optreden waarbij de geliefde koning zou omkomen? De koning ging op pad. Het was een dag reizen naar de hut in de bergen. Het laatste stuk konden de paarden niet trekken. Koning Eduard stapte uit en vervolgde zijn weg te voet, gevolgd door een groot aantal bedienden met zijn persoonlijke spullen. Hij liep op het smalle pad, dat hij nog kende uit zijn jeugd en voelde hoe de ijle berglucht hem goed deed. De paar uur lopen kostte hem geen moeite want zijn conditie was goed. Aan het begin van de avond naderde hij de hut. De zon ging bijna onder achter de bergtoppen en in de gouden gloed zag hij in de deuropening een beeldschone vrouw staan. ‘Welkom sire. Ik ben Zavira, de dochter van uw eerste minister en ik ben aangesteld om het u naar de zin te maken. Er staat een lichte maaltijd klaar en uw kamer is in gereedheid gebracht. Mocht u nog wensen hebben, vertel ze me.’ Maar Eduard kon alleen maar knikken, hij was met stomheid geslagen door de schoonheid van deze vrouw. Eduard gebruikte de maaltijd, die Zavira voor hem klaar gemaakt had. Na de maaltijd ging hij bij de open haard zitten. Zavira kwam hem gezelschap houden en schonk voor hem een glas goede wijn in. Ze probeerde met hem in gesprek te komen, maar Eduard was moe en de koppige wijn speelde hem parten. Eduard stond op en zei: ‘Ik ik ga naar bed’. Via de badkamer ging hij naar de slaapkamer. Uitgeput viel hij in slaap.
Toen Eduard dacht dat hij iets hoorde, zei hij tegen zichzelf: ‘Dat kan niet’. Hij draaide zich om en sliep verder. Hier had Zavira op gewacht. Heel stil schoof zij aan de andere kant onder de dekens. De volgende ochtend bij het ontwaken, schrok Eduard hevig, toen hij Zavira in zijn bed aan trof. ‘Wat doe jij hier?, verdwijn uit het bed’. ‘O, U was uitgeput en ik had de opdracht goed voor u te zorgen. Daarom ben ik hier gaan slapen. Wees maar gerust, er is niets gebeurd’. ‘Ga eruit’, zei Eduard. ‘Nee, Sire, u kunt beter eerst opstaan’. Zavira lag namelijk naakt in het bed. Toen Eduard in de badkamer was, stond Zavira op en ging naar de keuken. Daar kleedde zij zich snel aan en begon het ontbijt klaar te maken. Bij het betreden van de keuken rook Eduard de koffie en zag dat de tafel gedekt was en het sap uitgeperst. Eduard voelde zich niet op zijn gemak met Zavira in de keuken. Hij zou blij zijn als hij straks weg kon. Hij moest met zichzelf in het reine komen. Eduard ging op zoek naar zijn vrienden, bediendes en zijn visspullen. Wat gek, hij hoorde of zag niemand. Zo groot was die hut nou ook niet, dat ze onzichtbaar waren. ‘Zavira, waar zijn mijn vrienden en bediendes’? ‘O, die zijn vanmorgen vroeg opgestaan om de paarden te halen, die gisteren op de helling achter gebleven waren. Als u me dadelijk vertelt, waar u gaat vissen, zal ik ze meteen naar u toesturen, als ze hier zijn’. Zavira had een grote kaart op de tafel uitgespreid en ze vroeg aan Eduard, of hij aan wilde wijzen, waar hij wilde gaan vissen. Eduard keek op de kaart en wees de plaats, die hij in gedachten had. Zavira pakte zijn lunch in, met drinken en fruit. Blij dat hij kon vertrekken, ging hij naar buiten, op weg naar zijn visstek. Zodra Eduard om de bocht verdwenen was, nam Zavira contact op met haar opdrachtgever. Ze gaf de plaats van zijn visstek door. De contactpersoon vroeg, of het goed gegaan was met de bediendes. ‘Ja, die zijn allemaal afgevoerd.’
Eduard liep rustig richting rivier. Hij dacht na, over wat er gebeurd was. Was hij dan zo ver heen, dat hij niets gemerkt had van wat er aan de hand was. Eduard probeerde zijn sombere gedachten te verjagen en begon zich te verheugen op het vissen. Na een korte wandeling kwam Eduard bij de plek aan, die hij in de nabijheid van Zavira zélf had aangewezen. Het bleek een meertje te zijn dat door het vroege zonlicht werd overgoten en bood een prachtplek om te vissen. Terwijl hij wachtte op zijn visgerei, alvorens een hengel uit te gooien, meende hij stemmen te herkennen die echoden door de stilte. Waren dat zijn dienaren, die de paarden ophaalden. Hij staarde over het bergmeertje en voelde zich nog steeds niet gerust en dacht na over de vreemde vrouw, die de nacht in zijn bed had doorgebracht en dat zonder zijn toestemming. Door haar schoonheid en de gouden gloed van de avondzon was hij betoverd. In tegenstelling tot zijn broer was Eduard nog vrijgezel, er werd in de buitenlanden naarstig naar een echtgenote voor hem gezocht en er hadden zich al heel wat aspirantkoninginnen aangemeld, maar tot dusver had de koning uit de overvloed van deze schare uit de hoogste kringen niet kunnen kiezen. Hij was immers nog maar pas meerderjarig en had besloten daar de tijd voor te nemen. Daar hij veel kennis had van de landbouw en ook veel bij boeren thuis kwam, lag een eenvoudig boerenmeisje wellicht voor de hand. Het belangrijkste was voor hem de liefde die hij voor een echtgenote zou opvatten en het hofceremonieel daarna was voor hem van latere orde. En terwijl hij zijn toekomst overpeinsde in het glanzende morgenlicht aan de rand van het bergmeertje was het alsof de stemmen van zijn bedienden luider werden, ook hoorde hij het hinniken van de paarden die hij had moeten achterlaten. Nog steeds had hij geen hengel kunnen aanraken en dacht na wat hem die nacht was overkomen. Hij was het initiatief kwijtgeraakt, de wijn die Zavira had ingeschonken had hem beneveld en hij vroeg zich af, wie deze vrouw wel zou kunnen zijn. De vrouw van de eerste minister? Maar hij kende zijn eerste minister goed, die was volgens Eduard zo betrouwbaar, dat hij voor hem zijn hand in het vuur zou steken. De man was zeer bekwaam op het terrein van de financiën en was ook in dienst van zijn vader Harold, met wie het nu niet zo goed ging. Maar deze Zavira vertrouwde hij niet evenals de wijn die ze hem ingeschonken had.
Was deze Zavira wel de dochter van minister Rudeman? Bij zijn terugkomst na de vakantie, zal hij deze hierop aanspreken. Ook gingen zijn gedachten naar zijn schoonzuster Silly, hij had al vrij snel begrepen dat zij verzot was op adellijke titels. Hoewel zij uit een eenvoudige familie kwam, had hij daar geen moeite mee, zijn broer had immers die keuze gemaakt en eigenlijk kende hij zijn broer ook niet zo goed. Weliswaar waren zij samen opgegroeid, maar hadden beiden vaak andere keuzes gemaakt, bovendien was zijn broer Ludwig niet erg populair bij het volk, voor in zover hij dit in de landelijke krantenberichten had gelezen. Eduard piekerde over het gedrag van Zavira, hoe langer hij er over nadacht hoe vreemder hij het vond. Ook dat zijn bedienden zo lang weg bleven vond hij vreemd. Hij besloot niet langer te wachten op zijn bedienden. In de verte zag hij de hoge toppen van de blauwe bergen. De hoogste bergen in zijn rijk. Een vrijwel ondoordringbaar woud lag voor de bergen, velen hadden geprobeerd de blauwe bergen te bereiken. Niemand was teruggekeerd. Eduard besloot daar heen te gaan, hij vertrouwde op zijn kennis die hij had opgedaan tijdens de tochten met zijn opzichters van zijn landerijen. Hij had van hen geleerd te overleven in de natuur. Het eerste stuk ging tamelijk makkelijk, maar toen de bossen dichter werden, de bomen hoger, de geluiden vreemder en zijn eten en drinken op raakte, kwam langzaam een lichte paniek bij hem opzetten. Met een diepe zucht ging onder een boom zitten en tuurde door de bladeren naar boven. Piep hoorde hij, hij keek om zich heen maar zag niets. ‘Je moet naar beneden kijken naar je voeten’. Verbaasd deed Eduard dat en zag een grijze muis, 'Hè', zei hij. Een pratende muis, hij dacht dat hij bevangen was door de dorst. 'Volg mij maar' zei het beestje. Kreunend stond Eduard op, alles deed zeer en hij snakte naar water. Hij volgde de muis en voelde op een wonderbaarlijke wijze zijn krachten terugkomen.
Hij struikelde bijna over de muis toen die plotseling stilstond. Voor hen lag een poel. 'Drink maar, het water is goed'. Met beide handen schepte Eduard het water in zijn handen en bracht die naar zijn mond, daarna vulde hij zijn veldfles. 'Kijk eens om je heen' de muis klapte opgewonden in zijn voorpootjes. Eduard deed wat de muis zei en zag een kleed op het gras vol met lekkere dingen zoals boerenbrood, boter en dikke plakken kaas. Na zijn buik gevuld te hebben volgde hij de muis op het slingerende pad naar de blauwe bergen. ‘Zeg muis' vroeg hij op vriendelijke toon 'wie ben jij?’ 'Dat komt later en noem mij maar Piep' antwoordde de muis met wat op een lach leek. Eduard dacht aan alles wat hij achter zich had gelaten: zijn geliefde ouders, zijn rijk en zijn onderdanen. Wat was er toch gaande, vroeg hij zich in gedachten af, hoe kom ik ooit weer terug. Toen waren ze aan de voet van de blauwe bergen gekomen, een massief geheel. 'Kom, we gaan eerst slapen en morgen gaan we naar boven' zei Piep de muis. Eduard verwonderde zich nergens meer over, hij strekte zich uit op het veldbed dat zo maar als uit de lucht gevallen voor zijn voeten lag. Hij sliep onmiddellijk in. De volgende dag werd Eduard wakker en terwijl hij zich slaperig oprichtte, zag hij de kolos van de blauwe bergen voor zich en probeerde zich te herinneren, wat er allemaal aan vooraf gegaan was en hoe hij hier was aangekomen. Hij herinnerde zich ook de muis, die over toverkrachten beschikte. Maar waar was de muis nu? En hoe zou het met zijn bedienden zijn, hij hoorde ook geen stemmen in de verte.
De muis heette Piep kon hij zich nog herinneren. Eduard begon te roepen: ‘Piep, waar ben je!’ Plotseling was het of iets op de grond viel en daar zag hij het muisje dat hem met blijde ogen aankeek. Een muis met een sprankelende oogopslag, zo’n muis was hij nog nooit eerder tegengekomen, bovendien een muis, die ook nog kon praten.
‘Zeg eens Piep, hoe kom ik boven op de berg, die lijkt mij te massief en onbegaanbaar en als ik boven ben, hoe kom ik dan weer naar beneden. Ik heb geen spullen bij me, die zouden de bedienden me brengen, maar die zijn helemaal afwezig en ik ben aan mijn lot overgelaten. Ook wachtte ik op mijn visgerei en nu ben ik alleen maar met jou. Ik heb trouwens gezien gisteren, dat jij over verborgen krachten beschikt en mij misschien kunt helpen boven op de berg te komen, dan kan ik de omgeving ook beter bekijken en misschien mijn bedienden zien, die kennelijk spoorloos verdwenen zijn’. Piep liet een kleine schaterlach horen en siste een paar zinnen tussen zijn tandjes en plotseling zag Eduard een touwladder die aan de top van de berg bevestigd was en zich naar de begane grond bewoog. En dit gebeurde allemaal in een oogwenk. Piep de muis keek hem lachend aan met zijn kleine kraaloogjes en Eduard was dankbaar met zijn kleine reisgenoot, die alles voor elkaar bracht en kennelijk over verborgen krachten beschikte. Koning Harold ging steeds verder achteruit en merkte niets van de chaos in zijn land die de slechte prins Ludwig inmiddels had aangericht. Ondanks de liefdevolle verzorging van zijn vrouw Hildegonde en de bedienden die hem na stonden, werd het maar al te duidelijk dat de oude koning spoedig zou sterven. De burgers leden intussen onder de harde hand waarmee prins Ludwig regeerde. Hij verhoogde de belastingen, bevroor de lonen en voerde een aantal bezuinigingen door waardoor het voor de onderdanen van de koning steeds moeilijker werd om het hoofd boven water te houden en hun rekeningen te betalen. Zij leden onder deze zware aanpak en hoopten dat kroonprins Eduard maar gauw terug zou komen van zijn visverlof in de bergen om de schade te herstellen. Inmiddels zat Kroonprins Eduard aan het liefelijke, mooie meertje dat hij had uitgekozen, te wachten op de dienaren en zijn spullen die hij nodig had om te overleven. Hij had zich al verscheidene dagen niet kunnen verschonen en zijn visgerei was er ook nog steeds niet. Ook raakte het voedsel dat hij had meegenomen op, en had hij nog weinig eetbaars in zijn handbagage.
Wat was er toch aan de hand, waar bleven zijn dienaren? Waar is de muis gebleven die hem deze kant op had geleid? Had hij gedroomd dat hij een touwladder aan de top van de berg had zien hangen? Had hij alles gedroomd? Terwijl hij zat te overpeinzen hoe het nu verder moest gaan, dacht hij iets te horen in de struiken die het meertje omzoomden. Hij spitste zijn oren en luistert. ‘We zijn er bijna,’ zei Zavira tegen prins Ludwig. ‘U zult uw broer aan de rand van het meer kunnen vinden. De wijn heeft hem in een delirium gebracht zodat hij zich weinig van de afgelopen dagen kan herinneren. Het meer is diep, niemand zal hem ooit kunnen vinden, mocht hij hier een ongeluk krijgen. Maar sire, u zult mij en mijn vader goed moeten belonen voor onze trouw aan u.’ Ludwig knikte. ‘Dat spreekt vanzelf, schoonheid. En jij belooft mij dat je nooit met mijn vrouw zult spreken over onze nachtelijke avontuurtjes.’ Ludwig pakte zijn zwaard en liep de helling af naar de oever waar zijn broer versuft naar het water zat te staren. Eduard hoorde voetstappen en zag zijn broer naderen. ‘Ludwig, wat doe jij hier? Zeg me dat er niets onherroepelijks is gebeurd met onze vader.’ ‘Onze vader is oud en ziek maar leeft nog. Hij zal de volgende zijn met wie ik moet afrekenen. Dan valt de troon eindelijk aan mij toe.’ Eduard zag het zwaard in de hand van zijn broer. Zelf was hij ongewapend. Hij zag ook de haat in de ogen van zijn broer en besefte nu dat zijn broer nooit had kunnen verkroppen dat hij niet de troonopvolger was. Hij deed een stap naar voren en stak zijn hand uit in een verzoenend gebaar. ‘Ludwig, laten we praten. Ik zal de koning worden als onze vader overlijdt en dan heb ik iemand nodig die ik kan vertrouwen. Wil jij mijn Eerste Raadsheer worden? Dat is een functie met veel invloed.’ Ludwig grijnsde. ‘Ik wil alles. Het hele koninkrijk en jij staat me in de weg.’ Hij hief zijn zwaard met twee handen. Zavira sloeg haar handen voor haar ogen. Eduard wilde een stap achteruit doen maar struikelde. Het zwaard
daalde. Een pijl suisde door de lucht en raakte Ludwig in zijn knie. Ludwig slaakte een kreet en viel. Aan de overkant van het meer stond een jonge vrouw. De wind had haar haren opgetild en met de boog in haar hand leek ze een wraakgodin. Eduard wist niets te zeggen. Een volkomen onbekende vrouw had zijn leven gered. En wat voor een vrouw. Aan zijn voeten slaakte Ludwig een kreet toen hij probeerde op te staan. Zavira was nergens te bekennen. De jonge vrouw sprak voor het eerst: ‘Sire, mijn vader komt eraan. Hij zal met mijn neef uw broer de berg afdragen. Sire, ik smeek u, u moet terug naar de hoofdstad. De anarchie is losgebroken nu de mensen honger lijden.’ Eduard realiseerde zich dat het tijdelijke bestuur van Ludwig slecht voor het land was geweest. Blijkbaar was zijn vader te ziek geweest om in te kunnen grijpen. ‘Ik moet zo snel mogelijk terug. Hoe vind ik de weg?’ ‘Laat mij u de weg wijzen. Na een uur afdalen, vindt u onze hut en twee paarden. Zij kennen de paden en zullen u veilig thuisbrengen.’ Zo gebeurde het. De jonge vrouw begeleidde Eduard tot aan het paleis. Onderweg leerden ze elkaar goed kennen en daarom durfde Eduard te vragen of zij een paar dagen in het paleis wilde blijven logeren. Zo kon zij kennismaken met de oude koning en de koningin. Toen bleek dat beiden zeer ingenomen waren met de vrouw die hun zoon en troonopvolger het leven had gered, durfde Eduard haar ten huwelijk te vragen. Ludwig en Silly waren niet aanwezig bij het huwelijk. Zij waren verbannen naar een provincie achter de blauwe bergen en leefden daar niet lang en gelukkig.