Duif
geschreven door Jeroen Verkroost
Al heel lang wilde ik een keer duif eten. Na jarenlang van zitvlees kweken achter de computer en het consumeren van kipfilet, wienerschnitzel en vissticks ben ik verweekt geworden, een Homo Gelatinosus. Maar de mens is geen weekdier. De mens is een vleeseter en een jager. De tijd is daar om tot mezelf te komen, om weer mens te worden. Een zèlf gevangen duif wilde ik eten.
Het eerste probleem was hoe ik aan een waardig slachtoffer kon komen. Het moest een mooie, fiere duif worden, niet een feboduif, zo'n typisch Amsterdamse duif die teveel leeft op het menselijke afval in de stad, met een uitgemergeld, ziek lijfje en veren alsof ze met zekere regelmaat de stroomvoorziening van de gemeentelijke trams uittest. Ik besloot mijn geluk uit te proberen in het Amsterdamse Bos.
Afgelopen zondag was het moment daar. Bij het eerste ochtendgloren zat ik klaar. Ik verborg me in de schaduw van een bosje, mijn gezicht richting een grasveldje, met een jutezak bij de hand. Vlak voor me had ik wat zaden uitgestrooid. Niet zomaar zaden. Ik had me terdege voorbereid en had me bij een duivenmelker laten informeren. Wie broodresten zaait zal scharminkels oogsten.
1/6
Duif
Het duurde een hele tijd voor de eerste duif langskwam. De lentezon bleef lang krachteloos, waardoor de kou langzaam steeds dieper mijn botten introk. En al die tijd durfde ik me niet te verroeren, bij de geringste beweging klonken de knisperende bladeren me in de oren alsof er een trits voetzoekers afging. Na een tijdje kreeg ik dus kramp in één kuit. Ik strekte het been heel behoedzaam, zonder geluid te maken. Kort daarna schoot de kramp in mijn andere been. Maar ik bleef vastberaden, ik was niet van plan mij door zulke kleine ongemakken te laten kisten. Zachtjes wreef ik nu over mijn benen, om de bloedsomloop op gang te houden. De oeroude rite van de jacht laat zich niet zonder strijd toeëigenen. Het is niet voor niets dat de jacht door de eeuwen heen altijd aan mannen voorbehouden is geweest.
Toen ik de eerste duif voorzichtig zag naderen begon mijn hart te bonzen in de keel, hij bonkte zo hard dat mijn oren begonnen te suizen. God wat een schoonheid! Ze liep elegant en zelfbewust en had een mooi verenpak. Nadat ze tot tweeënhalve meter genaderd was zette ik mijn spieren aan, elektrificerende rillingen golfden over mijn rug. Plotseling vloog ze op. Mijn hart sloeg een paar tellen over. Als een nieuwe liefde die je ontglipt, terwijl je net de niet meer verwachte hoop in je gestel alsnog voelt ontvlammen.
Daarna kwamen in twee uur tijd nog enkele mooie duiven langs, elke keer gebeurde hetzelfde. Toen de zoveelste duif voortijdig opvloog ontplofte ik. Ik rende haar kwaad achterna om haar duidelijk te maken wat ik ervan dacht, maar ik bleef hangen achter een wortel en knalde met mijn kop tegen een beuk. Het duurde een paar seconden voor ik weer bij mijn positieven was, een koud straaltje bloed koelde mijn gloeiende voorhoofd. Voorzichtig voelde ik met mijn vingers, er zat een flinke jaap. Zeven hechtingen later kon ik weer naar huis.
Er volgde een reeks slapeloze nachten, die mij volledig uitputte. Na een paar van zulk nachten kon ik mijn gezwollen oogleden niet meer van elkaar houden en gonsde mijn hoofd als een nest bijen, maar slapen wilde niet nog steeds lukken. Dat kwam niet door het kloppen in mijn hoofd, noch door het schrijnen van het zich nieuw vormende litteken. Ik lag te piekeren hoe ik het anders aan moest pakken. Toch bleef ik er bij dat de gebruikte methode de meest zuivere was.
2/6
Duif
Geen wapens, maar een gevecht van mens tegen beest. Sluwheid tegen blind instinct. Uiteindelijk besloot ik om het jachtterrein te verleggen, ik zou het op de Dam gaan proberen. Wellicht waren de bosduiven nog iets te wild, zo de eerste keer op jacht moest ik het mijzelf niet al te moeilijk maken. Ik zou het net zo aanpakken als in het bos. Eerst voer strooien en dan geduld uitoefenen tot er een exemplaar langskwam dat nog niet door enig welvaartsziekte was aangetast. Deze beslissing gaf me de rust die ik nodig had. Na vijf rusteloze nachten verzonk ik in een bodemloze slaap die ruim een etmaal duurde.
Alhoewel het vroeg was toen ik op pad ging, nog vóór het eerste ochtendlicht, waren er al aardig wat mensen op de been. Ik moest dus behoedzaam te werk gaan. Gelukkig hadden die mensen op weg naar hun werk geen oog voor mij, alleen twee zwervers hadden meer dan gewone aandacht voor mijn bezigheden, maar van hen zou ik geen last hebben. Zittend op mijn hurken strooide ik wat zaad voor me uit, ik deed het touwtje van de jutezak om mijn pols en met nog wat zaad in de hand bleef ik wachten. Al snel kwamen de eerste duiven mijn kant op. De meeste zagen er inderdaad uit alsof de lijkstijfheid al enkele weken was ingetreden, maar hier en daar zag ik ook wat mooiere exemplaren. Mijn oog viel op een uitzonderlijk appetijtelijke dame die geen twee meter van mij af rondscharrelde, maar een blondine op eindeloos lijkende benen verjaagde mijn schoonheid, die pruttelend een stukje verder liep.
De appetijtelijke dame was nog niet van haar stuk gebracht, in een omtrekkende beweging kwam ze weer mijn kant op. Ik kreeg de koude rillingen van het zweet dat in straaltjes over mijn rug liep, mijn hart probeerde uit te breken. Deze moest ik hebben. Ik strekte mijn hand met zaad richting haar uit. Alsof het een teken was kwamen er verschillende duiven op me af, maar tot mijn geluk zag ik ook mijn uitverkorene naderen. Schielijk keek ik om me heen, maar behalve de twee zwervers keek niemand mijn kant op. Toen ze dichtbij genoeg was greep ik haar ras beet, en terwijl de andere duiven wild roekoeënd uit elkaar stoven deed ik haar in mijn zak. Hebbes! Niemand leek iets opgevallen. Terwijl ik met knikkende knieën wegliep zag ik vanuit mijn ooghoeken één van de zwervers met zijn hand uitgestrekt richting een groepje duiven gaan hurken.
Het thuiskomen leek een eeuwigheid te duren, maar nu kan ik eindelijk rustig mijn prooi
3/6
Duif
bekijken. Ik zet de zak op het aanrecht en haal voorzichtig de duif eruit. Zodra ze het licht ziet probeert ze haar vleugels te spreiden, maar omdat ik haar met twee handen stevig vasthoud, erop lettend dat haar vleugels stevig tegen het lijfje geplakt blijven, blijf ik haar vrijheidsdrift de baas. Zo heeft de duivenmelker me dat uitgelegd.
Rustig bekijk ik haar. Ze heeft een glanzend verenpak zonder enige onregelmatigheid en heldere kraaloogjes. Zenuwachtig schokt haar hoofdje heen en weer, af en toe maakt ze een pikbeweging. Ik probeer haar voor te stellen zoals ze op mijn bord zal liggen, op haar rug met de vleugels gespreid, het milde vlees waar de kruiden langzaam ingetrokken zijn, de satijnzachte huid, haar malse buikje bedekt met een laagje vettig zweet. Het is haar onontkoombaar lot zich met mij te verenigen. Mijn buik voelt als een lauwwarme spons. Als ik haar hoofdje wil aaien duikt ze weg. Zou ze begrijpen wat er in mij omgaat? Ik stel me voor dat ze in haar hoofdje het luchtruim ziet, waar ze een uur geleden nog doorheen gleed. Gisteren werd ze misschien nog het hof gemaakt door een mooie doffer, waar ze opgewonden het hoofd voor boog. Die zal vandaag tevergeefs naar haar zoeken. Ja liefje, jij ontsnapt mij niet meer...
Ik besluit haar niet langer te kwellen. Voorzichtig manoeuvreer ik mijn linkerhand stevig om haar rug, met de andere hand maak ik een draai waarna ik hem stevig om haar hoofd klem, haar ogen in de palm van mijn hand. Aan de binnenkant van mijn vingers voel ik haar vleugels rillen. Dan draai ik door tot ik iets hoor knakken. Ik laat mijn hand los, ze kijkt me dommig aan, alsof ze niet helemaal kan bevatten wat er gaande is. Als haar hoofdje terugdraait tot in de oorspronkelijke stand springen lopen de koude rillingen over mijn rug. Ze stribbelt nu hard tegen. Dan draai ik mijn polsen naar achteren tot ik niet verder kan en draai ze zo snel en ver als ik kan terug. Deze keer voel ik haar nek echt breken, dat zou het moeten doen. Ik laat haar los en weer kijkt ze me dom aan, maar deze keer verroert ze haar hoofdje niet. Met een knoop in mijn buik staar ik naar haar licht geknakte nek, wachtend tot ze rustig wordt. Dit is het nu. Als haar lijf na enkele seconden heftig begint te schokken laat ik geschrokken bijna los.
4/6
Duif
Nu ben ik het zat, ik vul snel een pan met water en duw haar er ruw in. Ik voel haar doodstrijd in mijn vingertoppen en kijk hoe één van haar ogen me in blinde paniek aanstaart en haar snavel tevergeefs naar lucht hapt. Fascinerend. Na zo’n tien seconden wordt het schokken snel minder. Met een verfomfaaid en nat veren pak ziet ze er een stuk minder florissant uit. Ik steek met trillende handen een sigaretje aan en bid zachtjes dat de adrenaline de smaak van haar vlees niet zal verpesten. Het zweet loopt in straaltjes langs mijn wenkbrauwen en brandt in mijn nieuwe litteken.
Nu ze zo op mijn bord ligt krijg ik weer een warm spons in mijn buik. De zoete en vettige geur van haar vlees laat mijn neusvleugels trillen, langs de zijkanten van mijn tong vloeit overvloedig slijm. Voorzichtig druk ik op haar borst, uit een sneetje vermengt zich wat jus met bloed. Ik slik. Met mijn wijs- en middelvinger voel ik voorzichtig waar het bot van haar borst naar de vleugel ophoudt, waarna ik het vlees langzaam doormidden scheur. Haar vleugel voelt aangenaam warm, als ik er een stuk uitbijt smelt het weke vlees weg op mijn tong. Al ik mijn ogen sluit voel ik haar weer licht spartelen, nagels prikken licht in de muis van mijn hand. Ik zie haar in vervoering haar zweefvluchten maken, haar spieren trekken krachtig aan als ze opzij zwenkt. Had ze zich een mooiere dood kunnen indenken? Ik duw mijn tong tegen mijn gehemelte, hou de tanden stijf op elkaar en snuif diep. Haar aroma doet me duizelen, ik moet bijna huilen van genot…
Als ik klaar ben sluit ik mijn ogen. Een kwartier lang verroer ik geen spier en probeer ik de smaak vast te houden. Het heeft me beter gedaan dan ik had durven vermoeden. Dit smaakt naar meer.
Augustus 2007
5/6
Duif
Bio van auteur:
Jeroen Verkroost (1972) is freelance journalist. Zijn journalistiek werkwijze en inspiratie voor onderwerpen vloeien voort uit zijn studies culturele antropologie en Russische taal. Een reportage wordt door hem uitgevoerd als een klein veldwerkonderzoek. Centraal staat de mens in relatie tot zichzelf, met een zekere voorkeur voor de langzaam uitstervende Homo Sovetus.
"Nederland bevindt zich in de wereld, de wereld bevindt zich in Nederland. Twee feiten die tot een hoop spanning leiden in het onschuldig kibbelende dorpscafé, dat Nederland nog niet zo lang geleden leek. De enige manier om die spanning te verminderen, is door een brug te slaan tussen de wereld buiten ons en de wereld binnen ons."
6/6