Laan van Westenenk 501 Postbus 342 7300 AH Apeldoorn www.mep.tno.nl
TNO-rapport
T 055 549 34 93 F 055 549 32 01
[email protected]
R 2002/294
Emissiefactoren voor methaan en lachgas uit de luchtvaart en scheepvaart
Datum
juni 2002
Auteurs
Dr.ir. H.A.C. Denier van der Gon Ir. J.H.J. Hulskotte
Projectnummer
33167
Trefwoorden
- bunkers - brandstoffen - broeikasgassen - lachgas - methaan - vliegtuigen - schepen - luchtvaart - scheepvaart
Bestemd voor
Nederlandse onderneming voor energie en milieu (NOVEM) Utrecht
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belanghebbenden is toegestaan.
© 2002 TNO
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
2 van 37
Inhoud Inhoud
...................................................................................................................2
Samenvatting .............................................................................................................3 Summary ...................................................................................................................5 1.
Inleiding .....................................................................................................8 1.1 Doel van deze studie...................................................................8 1.2 Opzet van het rapport .................................................................8
2.
Luchtvaart ................................................................................................10 2.2 De IPCC emissiefactoren voor CH4 en N2O afkomstig uit de luchtvaart .............................................................................12 2.3 CORINAIR emission inventory guidebook..............................13 2.4 Literatuur overzicht emissiefactoren voor CH4 en N2O ...........15 2.5 Discussie...................................................................................17 2.6 Testfaciliteit metingen versus in-situ meting op cruise hoogte. ......................................................................................18 2.7 Geadviseerde emissiefactoren voor CH4 en N2O emissie door luchtvaart..........................................................................19
3.
Scheepvaart ..............................................................................................23 3.1 Scheepsbrandstoffen.................................................................23 3.2 Scheepsmotoren........................................................................24 3.3 IPCC emissiefactoren ...............................................................24 3.4 Overige emissiefactoren ...........................................................25 3.5 Discussie...................................................................................28 3.6 Toekomstige N2O emissies van schepen ..................................29 3.7 Geadviseerde CH4 en N2O emissiefactoren voor de scheepvaart ...............................................................................29
4.
Adviezen voor toekomstig onderzoek......................................................31 4.1 luchtvaart ..................................................................................31 4.2 scheepvaart ...............................................................................31
5.
Geraadpleegde literatuur ..........................................................................33
6.
Verantwoording .......................................................................................37
Bijlage 1 Bijlage 2
Voorbeelden van vliegtuigtypen en emissiefactoren per LTO cyclus (Table 1-50; IPCC, 1997) Aantal LTO’s, emissiefactoren, emissie van CH4 en N2O en brandstofverbruik op Schiphol per vliegtuigtype in 2000
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
3 van 37
Samenvatting Het doel van deze studie was het vaststellen en wetenschappelijk onderbouwen van emissiefactoren voor lachgas (N2O) en methaan (CH4) bij de verbranding van internationale bunkerbrandstoffen op basis van literatuuronderzoek ten behoeve van de rapportage van broeikasgasemissies aan de UNFCCC. De term “internationale bunkerbrandstoffen” wordt gebruikt om de consumptie van brandstof voor internationale transportactiviteiten aan te duiden. Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC ) beveelt aan dat elk land schattingen maakt van de broeikasgasemissies tengevolge van de internationale bunkerbrandstoffen verkocht binnen de nationale grenzen en beveelt tevens aan deze emissies apart van de nationale emissies te rapporteren. Daar schepen en vliegtuigen aanzienlijk verschillen in de dynamiek van de emissies en de typen brandstof die gebruikt worden, worden de luchtvaart en scheepvaart apart behandeld in dit rapport. Het IPCC (1997) heeft een zogenaamde default methode gepubliceerd voor het vaststellen van de emissies van N2O en CH4 uit internationale bunkerbrandstoffen. Voor zowel de luchtvaart als de scheepvaart zijn eerst de onderliggende gegevens en kwaliteit van de IPCC default factoren kort besproken waarna emissiefactoren uit andere literatuur besproken is. In tabel S1 zijn de geadviseerde emissiefactoren voor verbranding van internationale bunkerbrandstoffen samengevat. Voor CH4 emissie uit scheepsmotoren wordt, op basis van het beschikbare materiaal, geadviseerd af te wijken van de IPCC default waarde. De hier geadviseerde waarde is een factor 3 lager dan de IPCC default waarde als gevolg van een overschatting door IPCC (1997) van de CH4 fractie in de totale VOC emissie van scheepsmotoren. Tabel S1
Geadviseerde emissiefactoren voor verbranding van internationale bunkerbrandstoffen.
Luchtvaart
Eenheid
vliegbeweging
IPCC (1997)
b)
LTO gemiddelde vloot
Kg/LTO
LTO oude vloot
b)
Kg/LTO
LTO Nederlandc) Cruise
CH4 Emissiefactor
N2O Emissiefactor
deze studie
IPCC (1997)
a)
deze studie
1.5
-
0.2
-
7
7
0.2
0.2
Kg/LTO
0.23
0.08 0.1 d)
0.1 d)
0.015
-
0.1 d)
0.1
0.08
g/kg brandstof
0
0
g/kg brandstof
-
g/kg brandstof
0.3
Over all (cruise + LTO)e) Scheepvaart Zeeschepen met dieselmotoren a)
Voor luchtvaart gebaseerd op Tier 1 methode (IPCC, 1997).
b)
LTO = Landing en Take-Off cyclus
c)
Gemiddelde voor alle vliegtuigen met herkomst of bestemming Nederland.
d)
Onzekere factor, range is 0.1-1.3 g/kg brandstof.
e)
Op basis van een recente RIVM-studie (Jansen, 2002) is afgeleid dat het aandeel van de LTO in het energiegebruik van vluchten vanaf Schiphol naar hun eindbestemming en terug circa 5% bedraagt.
0.08
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
4 van 37
De N2O emissiefactor tijdens kruisvlucht (cruise, Tabel S1) is erg onzeker. De gepubliceerde metingen verschillen onderling sterk, wat hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt wordt door de verschillende motoren waaraan gemeten is, m.a.w. de N2O emissie tijdens kruisvlucht zou een specifieke eigenschap van het motortype kunnen zijn. De range in de metingen is 0.1-1.3 g/kg brandstof, de IPCC default factor zit daarmee aan de onderkant van de range. Het aantal vliegtuigmotoren waaraan daadwerkelijk N2O tijden cruise condities gemeten is, is dermate klein dat momenteel niet goed te zeggen is welke meetwaarde representatief is voor welk type motor. Het is daarom vooralsnog onverstandig om af te wijken van de IPCC default factor maar de verwachting is dat indien er meer metingen beschikbaar komen deze emissiefactor zal veranderen en naar boven toe bijgesteld moet worden. Op basis van de beschikbare metingen zou een “best guess” gemiddelde waarde 0.3 g/kg brandstof zijn. Alle N2O emissiefactoren voor de luchtvaart zijn gebaseerd op de IPCC Tier 1 methode (IPCC, 1997). Voor zowel de luchtvaart als de scheepvaart geldt dat de global warming potential van de uitlaatgasemissies sterk gedomineerd wordt door de CO2 emissies (Tabel S2). De directe CH4 en N2O emissies van vliegtuigmotoren en scheepsmotoren leveren een geringe bijdrage aan de mondiale budgetten van N2O en CH4. Twee onderwerpen waar aanvullend onderzoek een sterke verbetering van de emissiefactoren zou bewerkstelligen zijn (1) metingen van N2O emissies uit nog niet bemeten typen vliegtuigmotoren tijdens cruisecondities en (2) emissiemetingen van CH4, N2O en VOC in de uitlaatgassen van enkele representatieve scheepsdieselmotoren. Tabel S2
Emissies van CO2, CH4 en N2O bij verbranding van internationale bunkerbrandstoffen in de internationale luchtvaart en scheepvaart uitgedrukt in CO2 equivalenten per ton brandstof. CO2
CH4 IPCC
a)
N2O
deze studie
IPCC
a)
deze studie
kg CO2 eq/ton brandstof Luchtvaart Over all (cruise + LTO)b)
3156
-c)
0.3
-c)
31
3160
6.3
2.1
25
25
Scheepvaart Zeeschepen met dieselmotorenb) a)
De GWP (100 jr tijdshorizon) van CH4 is 21 en van N2O is 310.
b)
Emissiefactoren afkomstig uit Tabel S1.
c)
IPCC geeft geen emissiefactor voor kruisvlucht en LTO tezamen.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
5 van 37
Summary The aim of the current study is a scientific assessment of the emission factors for nitrous oxide (N2O) and methane (CH4) to be used by the Netherlands when reporting N2O and CH4 emissions generated by combustion of international bunker fuels. The term "international bunker fuels" is used to denote the consumption of fuel for international transport activities, consisting primarily of residual and distillate fuel oil for ships and kerosene-based jet fuel for aircraft. The Intergovernmental Panel; on Climate Change (IPCC) recommends that every country estimate emissions from international bunker fuels sold within national boundaries, but that these emissions would be reported separately and, as far as possible, excluded from national totals. The reporting of emissions generated by fuel sold for international transportation by air or by sea separated from national totals are outlined in the Revised 1996 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories of the Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC, 1997). These inventory guidelines offer a default methodology available to any country that wishes to use it. The aviation sector and the marine sector differ considerably in their dynamics and the fuel types used and are therefore treated separately in this report. For each sector the IPCC default methodology, the emissions factors involved, their quality and the underlying data are discussed. Subsequently other emission factors from the open literature are discussed. The advised N2O and CH4 emission factors for international bunker fuels are summarized in table S1. For CH4 emissions from shipping it is advised to use a different factor than the IPCC default value because the IPCC methodology overestimates the CH4 emissions by a factor of 3. The cause of this overestimation is that CH4 emissions are not directly measured but derived from measurements of total volatile organic carbon (VOC) emissions. The IPCC guidelines assume an unrealistic high fraction of CH4 (12%) in the total VOC emissions from combustion of bunker fuels in the marine sector which result in an unrealistically high emission factor. Although direct measurements of CH4 emissions are very limited, the available data show that the CH4 fraction of total VOC emissions from marine diesel engines is in the range of 2-6%.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
Tabel S1
6 van 37
IPCC emission factors and advised emission factors for N2O and CH4 emissions generated by combustion of international bunker fuels. Unit
Aviation
IPCC (1997)
b)
b)
LTO average fleet LTO old fleet LTO the Netherlands
c)
a)
CH4 Emission factor
N2O Emission factor
this study
IPCC (1997)
this study
Kg/LTO
1.5
-
0.2
-
Kg/LTO
7
7
0.2
0.2
Kg/LTO
0.23
0.08
Cruise
g/kg fuel
0
0
0.1
Over all (cruise + LTO)e)
g/kg fuel
-
0.015
-
g/kg fuel
0.3
0.1
0.08
d)
0.1 d) 0.1 d)
Shipping Marine diesel engines a)
For aviation based on Tier 1 method (IPCC, 1997).
b)
LTO = Landing en Take-Off cycle.
c)
Average for all aircraft with origin or destination the Netherlands.
d)
Uncertain factor,– see text. The range is 0.1-1.3 g/kg fuel.
e)
Calculated using a recent RIVM study (Jansen, 2002) from which it can be derived that the share of LTO in the energy use of flights from Schiphol airport back and forth is approximately 5%. IPCC (1997) does not provide an over all emissionfactor.
0.08
The N2O emission factor during cruise conditions (Table S1) is highly uncertain. The published measurements show large differences, which is most likely caused by the different engines that were used. Therefore, the N2O emission during cruise conditions may well be an engine-specific trait. The range in the measured emission factors is 0.1-1.3 g/kg fuel. The IPCC default factor is at the low end of this range. Unfortunately, the number of engines that have been assessed is so small that it is at present not possible to say which value is representative for what type of engine. Therefore, as of yet it appears unwise to deviate from the IPCC default factor although this is more for transparency and procedural reasons. It is anticipated that when more measurements become available the N2O emission factor for aviation will have to be elevated. A best guess average value based on what is currently published would be 0.3 g/kg fuel. For both the aviation sector and the marine sector the global warming potential of the engine emissions is dominated by the CO2 emissions, CH4 and N2O play a minor role only (Table S2). The CH4 en N2O emissions from aviation and shipping contribute only a small part to the CH4 and N2O global budgets. Two issues where additional research would strongly reduce the uncertainty of CH4 and N2O emissions generated by combustion of international bunker fuels are (1) measurements of N2O emissions from a range of currently used aviation engines during cruise conditions and (2) emission measurements of CH4, N2O en VOC from a number of representative marine diesel engines.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
7 van 37
Table S2
Emissions of CO2, CH4 en N2O from combustion of international bunker fuels in the aviation sector and marine sector expressed as CO2 equivalent per ton fuel. CO2
CH4 IPCC
a)
N2O
this study
IPCC
a)
this study
kg CO2 eq/ton fuel Aviation Over all (cruise + LTO)b)
3156
-c)
0.3
-c)
31
3160
6.3
2.1
25
25
Shipping Marine diesel engines b) a)
The GWP (100 yr time horizon) used for CH4 is 21 and for N2O is 310.
b)
Emission factors from Table S1.
c)
IPCC does not present an emission factor for cruise and LTO together.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
8 van 37
1.
Inleiding
De term "internationale bunkerbrandstoffen" wordt gebruikt om de consumptie van brandstof voor internationale transportactiviteiten aan te duiden. Internationale bunkerbrandstoffen worden verbrand tijdens internationaal verkeer door schepen op zee en door vliegtuigen. De hierbij vrijkomende emissies dienen opgenomen te worden in mondiale broeikasgasbudgetten en -emissieschattingen maar zijn niet op individuele landen terug te voeren. In deze context beveelt het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) aan dat elk land schattingen maakt van de broeikasgasemissies tengevolge van de internationale bunkerbrandstoffen verkocht binnen de nationale grenzen en beveelt tevens aan deze emissies apart van de nationale emissies te rapporteren. Tot nu toe werd door Nederland enkel de emissie van koolstofdioxide (CO2) uit de verbranding van bunkerbrandstoffen gerapporteerd in de National Communication aan de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) (Tabel 1). Indien Nederland ook de emissies van lachgas (N2O) en methaan (CH4) wil rapporteren zijn hiervoor emissiefactoren voor het vrijkomen van N2O en CH4 bij de verbranding van bunkerbrandstoffen in de luchten scheepvaart nodig. Tabel 1
Emissies van CO2 afkomstig van internationale bunkerbrandstoffen in 1990 (Dutch National Communication to UNFCCC, may 1999).
Luchtvaart
Zeevaart
Totaal
CO2 emissie (Giga gram) 4500
1.1
35900
40400
Doel van deze studie
Het vaststellen en wetenschappelijk onderbouwen van emissiefactoren voor lachgas (N2O) en methaan (CH4) bij de verbranding van internationale bunkerbrandstoffen op basis van literatuuronderzoek ten behoeve van de rapportage van broeikasgasemissies aan de UNFCCC.
1.2
Opzet van het rapport
Internationale bunkerbrandstoffen worden verbrand door de lucht- en scheepvaart. Daar schepen en vliegtuigen aanzienlijk verschillen in de dynamiek van de emissies en de typen brandstof die gebruikt worden, worden de luchtvaart en scheepvaart apart behandeld. Het IPCC (1997) heeft in de “Revised 1996 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories” een default methode gepubliceerd voor het vaststellen van de emissies van N2O en CH4 uit internationale bunkerbrandstoffen (IPCC,1997). Naast IPCC is EMEP een andere belangrijke organisatie die verbranding van bunkerbrandstoffen een plaats geeft in emissie-inventarisaties
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
9 van 37
(EMEP/CORINAIR, 2002). Zowel in het hoofdstuk voor luchtvaart als de scheepvaart wordt de IPCC methode kort neergezet en geanalyseerd wat de onderliggende gegevens en aannamen zijn. Daarnaast wordt op basis van een literatuuronderzoek aanvullende gegevens gepresenteerd en geëvalueerd of er significante verbetering van de IPCC emissiefactoren behaald kan worden. In de conclusies wordt kort ingegaan op de zwakke plekken van de voorgestelde emissiefactoren en inventarisatie methodiek en hoe dit eventueel verbeterd zou kunnen worden.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
10 van 37
2.
Luchtvaart
In de literatuur worden drie typen luchtvaart onderscheiden te weten 1. Commerciële luchtvaart (commercial or civil aviation), commercieel vliegtuigtransport van passagiers en goederen 2. Militaire luchtvaart (military aviation), luchtvaart behorend bij de nationale krijgsmacht 3. Kleine luchtvaart (general aviation), recreatieluchtvaart en kleine bedrijfsvliegtuigen In het kader van emissies vrijkomend bij de verbranding van internationale bunkerbrandstoffen is vooral de eerste categorie van belang. Er is een constante langetermijngroei van de burgerluchtvaart. Het passagiersverkeer met lijnvluchten is over de afgelopen 10 jaar met 60% toegenomen. De verwachting voor de komende 10-15 jaar is dat de vraag naar commercieel luchtverkeer zal groeien met ongeveer 5% per jaar (Brasseur et al., 1998), hoewel er zeker regionale variaties in de vraag zullen zijn. In tegenstelling tot de burgerluchtvaart wordt voor de militaire luchtvaart geen groei voorzien, deze wordt verwacht constant te blijven of zelfs enigszins terug te lopen. Het gevolg hiervan is dat toekomstige militaire luchtvaartactiviteiten een afnemend deel van het totale luchtvaartbrandstofgebruik en -emissies vertegenwoordigden (IPCC, 1999). Luchtvaartbrandstof komt momenteel overeen met 2–3% van het totale mondiale verbruik aan fossiele brandstof, het merendeel (> 80%) hiervan wordt verbruikt in de commerciële luchtvaart. Ter vergelijking, de gehele transportsector is momenteel verantwoordelijk voor 20-25% van alle fossiele brandstofconsumptie. De luchtvaart consumeert dus 13% van het fossiele brandstofverbruik in de transportsector, wegtransport is met 80% veruit de belangrijkste verbruiker in de transportsector (IPCC, 1999). De CH4 en N2O emissies die vrijkomen bij de verbranding zijn een functie van motoreigenschappen, vliegcondities en vluchtfase; opstijgen, kruisvlucht (“cruise”), dalen en landen. CH4 en N2O emissies hebben wezenlijk verschillende oorzaken. Methaan en niet-methaan vluchtige koolwaterstoffen (NMVOC) emissies zijn het product van incomplete verbranding en vinden voornamelijk plaats gedurende opstijgen, dalen en landen, deze combinatie van vluchtfasen met een karakteristieke tijdsduur van elke fase wordt aangeduid als de LTO-cyclus (Landing – Take Off cyclus, zie Figuur1). En dan met name in het gedeelte Taxi/IDLE. In sommige statistieken wordt een landing of een opstijging als één beweging beschouwd. In dit rapport worden een landing en opstijging tezamen beschouwd als één volledige LTO-cyclus.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
11 van 37
Figuur 1
Standaard vliegbewegingen (EMEP/CORINAIR, 2001).
Emissies gedurende de LTO cyclus worden vaak gerapporteerd als g stof per LTO cyclus i.p.v. g /kg brandstof. Wiesen et al. (1994) rapporteren dat gedurende de cruise fase geen CH4 wordt geëmitteerd maar dat het aanwezig CH4 in de uitlaatgassen overeenkomt met de atmosferisch concentratie (~ 1.7 ppm). N2O (en NOx ) worden voornamelijk geproduceerd door de oxidatie van atmosferisch stikstof en de emissie vindt vooral plaats in de cruise fase. Emissies gedurende de cruise fase worden doorgaans uitgedrukt in g/kg brandstof.
2.1.1
Bunkerbrandstoffen voor de luchtvaart
De belangrijkste vliegtuigbrandstof is kerosine (Jet A1). Het kleine aandeel vliegtuigbenzine (aviation gas) daalt langzaam van ca. 4% in 1970 tot 1,3% in 1990. Kerosine is de standaard brandstof in de commerciële luchtvaart, vliegtuigbenzine wordt vooral gebruikt in de kleine luchtvaart. Hoewel de CH4 emissiefactor van vliegtuigbenzine hoger is, en de N2O emissiefactor lager is, dan van kerosine (tabel 2) is het aandeel aviation gas in internationale bunkerbrandstoffen dermate klein dat een onderscheid naar brandstof een verwaarloosbaar effect op de totale CH4 en N2O emissies heeft. In de militaire luchtvaart wordt ook nog gebruik gemaakt van Naphta-type jet fuel in turbojet en turboprop vliegtuigmotoren, dit is hier niet relevant en wordt verder niet behandeld in dit rapport. Tabel 2
Emissiefactoren voor twee typen vliegtuigbrandstof.
Brandstof
a)
CH4
N2O
NOx
CO
a)
NMVOC
g/kg brandstof
Kerosine (Jet A1)
0.087
0.1
Vliegtuigbenzine (Aviation gasoline)
2.64
0.04
NMVOC = Non-Methane Volatile Organic Compound.
12.5
5.2
0.78
Referentie EPA (2001) EPA (2001)
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
12 van 37
2.1.2
Activiteit categorieën in de luchtvaart
Voor het berekenen van emissies worden in de luchtvaart vier typen activiteiten onderscheiden 1. Binnenlands luchthavenverkeer (LTO 1– cycli < 914m hoogte) 2. Internationaal luchthavenverkeer (LTO – cycli < 914m hoogte) 3. Binnenlands cruise verkeer (> 914 m hoogte) 4. Internationaal cruise verkeer (> 914 m hoogte).
2.2
De IPCC emissiefactoren voor CH4 en N2O afkomstig uit de luchtvaart
IPCC presenteert default (standaard) emissiefactoren voor CH4 en N2O afkomstig uit de luchtvaart (tabel 3), voor de volledigheid zijn ook de emissiefactoren van andere stoffen opgenomen.
2.2.1
Methaan
IPCC (1997) verwijst voor de herkomst van de CH4 emissiefactoren naar Wiesen (1994) en ICAO (1995). De ICAO (1995) emissie gegevens bevatten echter geen metingen voor CH4, maar enkel voor totaal VOC. IPCC (1997) neemt aan dat de VOC emissies voor 10% uit CH4 bestaan en voor 90% uit NMVOC. Volgens de voetnoot bij Tabel 3 is deze aanname gebaseerd op Olivier (1991). Uit Olivier (1991) blijkt dat de splitsing van VOC in CH4 en NMVOC gebaseerd op is op VOC profielen gemeten door Shareef et al. (1988) in opdracht van de US EPA. (Tabel 4).
1
LTO = Landing and Take-Off cycle, 914 m = 3000 ft.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
Tabel 3
13 van 37
Default emissiefactoren en brandstof gebruik in de internationale luchtvaart (LTO emissie factoren zijn per vliegtuig) (IPCC,1997). Emissiefactoren
Brandstof Consumptie
CO2
LTO gemiddelde vloot (kg/LTO)
2500
7900
1.5
0.2
41
LTO oude vloot (kg/LTO)
2400
7560
7
0.2
23.6
3150
0
0.1
17
Cruise (kg/t brandstof)
CH4
(a)
N2O
(b)
NOx
CO
(a)
NMVOC
SO2
50
15
2.5
101
66
2.4
5
2.7
1
Noot: De emissiefactoren zijn berekend als gewogen gemiddelden voor een aantal veelvoorkomende vliegtuigen. De internationale gemiddelde vloot is vertegenwoordigd door de Airbus A300, Boeing B767, B747 en McDonald Douglas DC10, terwijl de oude vloot vertegenwoordigd is door de Boeing B707, Boeing B747 and McDonald Douglas DC8. (a) Voor CH4 en NMVOC is aangenomen dat de emissiefactoren voor LTO cycli respectievelijk overeenkomen met 10% and 90% van het totaal VOC. (Olivier, 1991). Wiesen et al. (1994) suggereert dat gedurende cruise geen CH4 wordt geëmitteerd. (b) Schattingen gebaseerd op Tier 1 default waarden (IPCC, 1997).
Tabel 4
Fractie CH4 (%) in VOC profiel gedurende vliegtuig LTO cyclus voor drie verschillende typen luchtvaart (Shareef et al., 1988).
1)
Fractie CH4 in VOC profiel (%) 1)
Commerciële luchtvaart
Militaire luchtvaart
Kleine luchtvaart
9.57
9.38
10.95
Compositieprofiel voor elke type luchtvaart is gebaseerd metingen gedurende de verschillende fasen van de LTO cyclus en gewogen naar gemiddelde specifieke tijd voor elke fase in de LTO cyclus.
2.3
CORINAIR emission inventory guidebook
EMEP/CORINAIR deelt emissie genererende activiteiten in naar zogenaamde SNAP codes (Selected Nomenclature for Air Pollution) en adviseert emissiefactoren om per SNAP code de emissie te kunnen berekenen. De CH4 en N2O emissiefactoren voor de luchtvaart volgens de zogenaamde “Very Simple Methodology” staan in Tabel 5. De gemiddelde internationale vliegtuigvloot in Tabel 5 is vertegenwoordigd door een vliegtuigtype voor lange afstanden. De emissiefactoren voor de gemiddelde vloot en de oude vloot (Tabel 5) zijn lager dan de door IPCC voorgestelde waarden (Tabel 3), mogelijk veroorzaakt door een andere keus m.b.t. de definitie van gemiddelde en oude vloot. EMEP/CORINAIR (2001) presenteert ook een meer gedetailleerde methodologie doch voor CH4 en N2O voegt dit weinig toe. De tabellen voor deze gedetailleerde methode zijn beschikbaar op http://reports.eea.eu.int/technical_report_2001_3/en/B851vs2.3spreadsheet1.pdf . De N2O emissie berekening per vliegtuig is niet anders dan het brandstofgebruik per LTO cyclus voor dat type vliegtuig vermenigvuldigd met een vaste N2O emissie per kg brandstofverbruik (zie bijv. in Tabel 5 –N2O emissiefactor = 10-4 x brandstofverbruik). De CH4 emissiefactoren per vliegtuig zijn op een zelfde manier
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
14 van 37
afgeleid als de IPCC default methode, namelijk m.b.v. de aanname dat de CH4 emissie gelijk is aan 10% van de VOC emissie (Tabel 4). Tabel 5
EMEP/CORINAIR emissiefactoren en brandstofverbruik voor de meest simpele emissieschattingsmethodologie. Emissiefactoren zijn gegeven op “representatief-vliegtuig” basis.
Internationale vluchten
Fuel
CO2
CH4
N2O
LTO (kg/LTO) – Average fleet (B767)
1617
5094
0.1
0.2
LTO (kg/LTO) – Average fleet (short distance, B737-400)
825
2600
0.1
0.1
LTO (kg/LTO) – Average fleet (long distance, B747-400)
3400
10717
0.2
0.3
LTO (kg/LTO) – Old fleet (DC10)
2400
7500
2.3
0.2
LTO (kg/LTO) – Old fleet (short distance, B737-100)
920
2900
0.1
0.1
LTO (kg/LTO) – Old fleet (long distance, B747-100)
3400
10754
3.7
0.3
Cruise (kg/tonne)- Average fleet (B767)
-
3150
0
0.1
Cruise (kg/tonne)- Old fleet (DC10)
-
3150
0
0.1
Bron: Tabel 8.2 Corinair emission inventory guidebook (EMEP/CORINAIR, 2002).
Tabel 6
Emissie van methaan van vliegtuigmotoren bij verschillende vermogendinstellingen. Motor type
Stuwdruk (Thrust)
1)
TF-39
1)
CFM-56
2)
PW-305
Reverse annular 3) flow combustor
CH4 (ppm) Onbelast
9.42
5.58
5.5%
2.97 ± 0.25
19%
0.47-1.22
24% 30%
1.05 ± 0.15 1.63
0.58
1.09-1.58
33%
0.76 ± 0.14
71%
0.30 ± 0.14
80%
1.09
0.44
85% 96%
0.23 0.22 ± 0.17
100% 1)
Spicer et al. (1994), gebruikt in militaire jets.
2)
Wiesen et al. (1994), veel gebruikt in middelgrote vliegtuigen, burgerluchtvaart.
3)
Wiesen et al. (1996), is gebruik in kleine zakenvliegtuigen.
Noot: Niet opgenomen in de tabellen zijn de meetwaarden van Katzman en Libby (1975) daar het metingen betreft van militaire vliegtuigmotoren met afterburning turbojet motoren ontworpen voor supersonische vluchten.
0.15
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
15 van 37
2.4
Literatuur overzicht emissiefactoren voor CH4 en N2O
De concentratie CH4 en N2O in de uitlaatgassen van vliegtuig turbinemotoren is slechts in een zeer beperkt aantal studies bepaald (Tabel 6 en 7). Vergelijking van de emissie data uit Tabel 6 met de CH4 concentratie in omgevingslucht (ca. 1.7 ppm) leert dat hoewel CH4 emissie data onder vluchtcondities slechts voor een beperkt aantal motoren beschikbaar zijn, CH4 enkel bijdraagt aan de verbrandingsproducten als de motor onbelast (stationair) draait. CH4 emissies vinden dus enkel plaats tijdens het taxiën, stationair draaien en mogelijk tijdens het landen mits de motor dan onbelast draait. Bij hogere stuwdruk is het meeste van de CH4 in de uitlaatgassen waarschijnlijk afkomstig van de omgevingslucht die gebruikt wordt voor de verbranding (Wiesen et al, 1994), de gemeten concentraties bij hogere stuwdruk zijn ook in de orde van grootte atmosferische CH4 concentraties (1-2 ppm). De conclusie is dat gedurende cruise omstandigheden geen CH4 emissie plaats vindt en berekening van CH4 emissie door bunkerbrandstoffen in de luchtvaart gebaseerd dient te worden op brandstofverbruik tijdens de LTO cycli. Tegelijkertijd vindt er volgens IPCC (1999) en KLM (2002) wel emissie van koolwaterstoffen plaats tijdens kruisvlucht. Dit is gebaseerd op berekening van de emissies volgens een methode gepubliceerd door Baughcum et al. (1996) en is voor het mondiale internationale luchtverkeer weergegeven in Tabel 7. Het lijkt onwaarschijnlijk dat CH4 volledig zou ontbreken in het VOC profiel van deze koolwaterstofemissies. Op basis van Tabel 7 zou gebruikmakend van het VOC profiel uit Tabel 4 een CH4 emissie van luchtverkeer geschat worden van 0.003 Tg/yr. De bijdrage van de luchtvaart aan het mondiale CH4 budget van ~550 Tg/yr is dus zeer klein. Indien uit Tabel 7 een CH4 emissiefactor afgeleid zou worden voor bunkerbrandstoffen in de luchtvaart bedraagt deze 0.1 g CH4 /kg brandstof. Dit is aanzienlijk hoger dan de geadviseerde CH4 emissiefactor van 0.015 g/kg brandstof (Tabel 9). De oorzaak van het verschil is dat bij de afleiding uit Tabel 7 CH4 emissies tijdens kruisvlucht niet nul zijn verondersteld zoals in Tabel 9 en Tabel 3 (IPCC, 1997). Hoewel de emissiefactor afgeleid van Tabel 7 niet overgenomen wordt is het nuttig hier melding van te maken daar dit het verschil tussen verschillende (toekomstige) inventarisaties kan verklaren.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
16 van 37
Tabel 7
Brandstofverbruik en koolwaterstofemissies van internationaal luchtverkeer 1982–92. a)
a)
CH4
b)
Brandstof
Koolwaterstoffen
CH4 emissiefactor
Tg/jr
Tg/jr
Tg/jr
g/kg brandstof
1982
19.2
0.02
0.002
0.10
1983
20.9
0.02
0.002
0.10
1984
24.7
0.03
0.003
0.12
1985
24.9
0.02
0.002
0.08
1986
26.7
0.03
0.003
0.11
1987
30.0
0.03
0.003
0.10
1988
32.6
0.03
0.003
0.09
1989
35.8
0.03
0.003
0.08
1990
37.2
0.04
0.004
0.11
1991
36.3
0.04
0.004
0.11
1992
39.3
0.03
0.003
0.08
Jaar
Tabel 8
a)
bron: Schmitt and Brunner (1997), IPCC (1999).
b)
methaan is afgeleid van koolwaterstoffen met het profiel van Shareef (1988), zie Tabel 4.
Metingen van N2O en CH4 emissie uit vliegtuigmotoren.
Motortype PW 305 RB 211 CFM56-5C2
N2O Emissie (g N2O /kg brandstof)
CH4 emissie (g CH4 /kg brandstof)
0.11 ± 0.08
0.007-0.137 a) b)
0.05-0.55 (avg 0.15) 1.3
1-2 ppm
d)
F101 en F110 Flame tube with low emissions concept fuel injector
c)
Wiesen et al. (1994) Wiesen et al. (1994) Heland and Schäfer (1998)
1-2 ppm 0.004-0.2
Referentie
e)
0.01-1.2
Spicer (1992) Wey and Lee (2002)
a)
Hoogste waarde (0.137) komt overeen met 5.5% stuwdruk, laagste waarde (0.007) met 96% stuwdruk voor de PW 305 motor in tabel 6.
b)
N2O concentraties nemen toe bij toenemende motorbelasting.
c)
Onafhankelijk van de motorbelasting, concentraties gelijk aan omgevingslucht.
d)
Bij onbelast stationair draaien was de N2O emissie beneden de detectielimiet, de hier gerapporteerde waarde geldt voor hogere stuwdruk overeenkomend met cruise condities.
e)
enkel bij stationair draaien (lage stuwdruk) zijn de CH4 emissies hoger dan de achtergrondconcentratie (~1.8 ppm).
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
17 van 37
2.5
Discussie
CH4 emissie is het gevolg van onvolledige verbranding en de meetresultaten, hoewel slechts afkomstig van een beperkt aantal motoren, geven een duidelijk beeld. Bij een stuwkracht van 30% en hoger, dus ook tijdens kruisvlucht, is er geen noemenswaardige CH4 emissie, enkel de emissie tijdens de LTO cyclus is van belang. Het is niet geheel duidelijk hoe deze observaties passen binnen de door IPCC (1999) berekende en goed onderbouwde koolwaterstofemissies tijdens kruisvlucht. Luchtvaartmaatschappijen rapporteren op basis van dezelfde methodiek eveneens koolwaterstofemissies tijdens kruisvlucht (KLM, 2002). Het is onwaarschijnlijk dat deze koolwaterstofemissies geen CH4 bevatten doch voor het mondiale CH4 budget is het verwaarloosbaar. In dit rapport wordt verder de CH4 emissie tijdens kruisvlucht als verwaarloosbaar verondersteld, overeenkomstig IPCC (1997) en andere CH4 emissie-inventarisaties, echter met de kanttekening dat er wel een ogenschijnlijke tegenstelling bestaat tussen deze aanname en de emissie van koolwaterstoffen tijdens kruisvlucht zoals berekend door IPCC (1999). Een mogelijke verklaring is dat de ingaande omgevingslucht-CH4 (deels) verbrandt en de netto CH4 emissie (opgebouwd uit omgevingslucht plus verbrandingsemissies) hierdoor onder de achtergrondsconcentratie van 1.8 ppm blijft. In de IPCC (1997) en CORINAIR methodologie wordt meer nauwkeurigheid gesuggereerd dan werkelijk voor handen is. VOC emissies per vliegtuig zijn bekend uit de ICAO emissie database maar de afleiding van CH4 emissies hieruit is voor alle vliegtuigen hetzelfde volgens het VOC profiel van Shareef (1988) (VOC = 10% CH4 + 90% NMVOC) dat ook gebruikt is door Olivier (1991). Hoewel het profiel van Shareef (1988), hier opgenomen als Tabel 4, het beste is wat voor handen is, is het niet onderbouwd door CH4 metingen aan veel verschillende vliegtuigmotoren. Dit blijft een zwakke schakel maar vooralsnog is er geen reden om van het profiel in Tabel 4 af te wijken en is de conclusie dat CH4 emissies van internationale bunkerbrandstoffen uit de luchtvaart geen signifcante bijdrage aan het mondiale CH4 budget leveren. Voor N2O is de situatie complexer. De range van de metingen van Wiesen et al. (1994) voor twee oudere typen motoren loopt van 0.05-0.55 g/kg brandstof (Tabel 8) doch de hoge waarden behoren tot de uitschieters in de metingen. Het gemiddelde van de metingen van Wiesen et al. (1994) bij een stuwdruk representatief voor cruise condities is 0.15 g/kg brandstof. De N2O emissie gerapporteerd door Heland and Schäfer (1998) is aanzienlijk hoger (Tabel 8). Heland and Schäfer (1998) suggereren dat dit mogelijk veroorzaakt wordt door het low-NOx design van de CFM56-5C2 motor, zij hebben echter ook een andere meetmethode gehanteerd (ground-based FTIR emissie spectroscopische analyse), wat ook een oorzaak van het verschil kan zijn. De CFM56-5C2 (hier geïnstalleerd op een Lufthansa Airbus A340) wordt beschouwd als de huidige state-of-the-art motortechnologie en de verwachting is dat dit type motor vooral op lange-afstandsvliegtuigen ingezet zal worden. Indien de N2O meting van Heland and Schäfer (1998) representatief voor nieuwere typen motoren zou zijn, dan zal in de toekomst de N2O emissie van vlieg-
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
18 van 37
tuigmotoren een grotere, maar nog steeds marginale, bijdrage aan het mondiale N2O budget leveren. In de afgelopen 30 jaar zijn vliegtuigmotoren efficiënter geworden en de verwachting als gevolg van hoge brandstofprijzen is dat deze trend door blijft gaan. Hierdoor zullen CH4 emissiefactoren is zeker niet stijgen en mogelijk afnemen omdat brandstofverbranding geoptimaliseerd wordt. N2O emissiefactoren voor de nieuwe vloot kunnen mogelijk hoger liggen dan voor de vloot die vervangen wordt.. Een hogere N2O emissiefactor kan het gevolg zijn van verschillende oorzaken, zoals hogere verbrandingstemperaturen of het terugdringen van andere emissies zoals NOx. In de ontwikkeling van vliegtuigmotoren vinden twee verschillende ontwikkelingen plaats. Enerzijds gericht op hoge efficiency maar dit gaat gepaard met hoge NOx emissies, anderzijds gericht op lage NOx emissies, zoals de CFM56-5C2 uit de studie van Heland and Schäfer (1998). Daar de prioriteit in emissiereductie nadrukkelijk op NOx is gericht is er weinig aandacht voor een eventuele (geringe) stijging in de N2O emissies. Een set van N2O emissiemetingen voor een range aan motortypen is momenteel niet beschikbaar en een éénduidige uitspraak over de emissiefactoren van de toekomstige vloot is daarom niet te geven. Door de toename van de passagierscapaciteit per vliegtuig in de nieuwe vloot verwacht men wel dat de emissies per passagier zullen dalen (EMEP/CORINAIR, 2001). Een ruwe berekening van de mondiale emissie in 1990 zoals uitgevoerd door Wiesen et al (1994) maar nu met de emissie-index van Heland and Schäfer (1998) (Tabel 8) suggereert dat de geschatte bijdrage aan het mondiale N2O budget (16 Tg/jr, IPCC (2001)) dan ~1.4% zou zijn. Hoewel er momenteel onvoldoende metingen zijn om hier een meer definitieve uitspraak over te doen, geeft dit aan dat N2O emissies uit vliegtuigmotoren ook in de toekomst geen belangrijke bijdrage aan het mondiale N2O budget zullen leveren.
2.6
Testfaciliteit metingen versus in-situ meting op cruise hoogte.
Een probleem bij de vaststelling van de bronsterkte van vliegtuigemissies tijdens cruise condities was tot op heden dat de emissiemetingen allen gedaan waren aan vliegtuigmotoren in speciale, op de aarde gesitueerde, indoor faciliteiten. Het is onzeker of emissie indices afgeleid van dit type data ook representatief zijn voor vliegtuigen op cruisehoogte (9-13 km). Vay et al. (1998) hebben in-situ metingen van o.a. N2O en CH4 gedaan in de uitlaatgassporen van een T-39, B-757 en DC-8 vliegtuig. Deze metingen zijn uitgevoerd door met een meetvliegtuig achter een ander vliegtuig aan te vliegen. Voor CH4 zijn de in-situ metingen in overeenstemming met eerdere waarnemingen in testfaciliteiten (o.a. Wiesen et al., 1994) en duiden erop dat vliegtuigen opererend onder cruisecondities een sink zijn voor CH4. De uitgaande gassen bevatten lagere concentraties CH4 dan de inkomende omgevingslucht, dus ook een deel van de omgevingslucht CH4 wordt verbrand. N2O bleek tijdens de in-situ metingen van Vay et al. (1998) geen belangrijke component van de uitlaatgassen te zijn, in overeenstemming met eerdere in-situ metingen van
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
19 van 37
Fahey et al. (1995). Daar N2O concentraties ook in de studie van Fahey et al. (1995) onder de detectielimiet liggen kan uit de in-situ metingen enkel een bovenlimiet afgeleid worden van 6.6 g kg-1 brandstof. Deze limiet is aanzienlijk hoger dan de emissie-index van ~0.1 g kg-1 brandstof zoals gemeten in de uitlaatgassen van vliegtuigmotoren in speciale hoogte testkamers. Zonder verdere observaties in uitlaatgaspluimen met een lagere verdunning kunnen in-situ metingen de N2O emissie-index niet nauwkeuriger inperken.
2.7
Geadviseerde emissiefactoren voor CH4 en N2O emissie door luchtvaart
Er zijn momenteel geen betere emissiefactoren voor handen dan nu door IPCC en EMEP geadviseerd worden. De N2O emissiefactor tijdens cruise (0.1 g/kg brandstof, Tabel 3) is erg onzeker. De gepubliceerde metingen verschillen onderling sterk, wat hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt wordt door de verschillende motoren waaraan gemeten is, m.a.w. de N2O emissie tijdens cruise condities zou een specifieke eigenschap van het motortype kunnen zijn. De range in de metingen is 0.11.3 g/kg brandstof. De IPCC default factor van 0.1 g/kg (Tabel 3) zit daarmee aan de onderkant van de range en onder de gemiddelden zoals gepresenteerd voor twee veel voorkomende motoren, respectievelijk de RB 211 (Wiesen et al., 1994)en de CFM56-5C2. (Heland and Schäfer, 1998). Het aantal vliegtuigmotoren waaraan daadwerkelijk N2O tijden cruise condities gemeten is, is echter dermate klein dat momenteel niet goed te zeggen is welke meetwaarde representatief is voor welk type motor. Het is daarom vooralsnog onverstandig om af te wijken van de IPCC default factor maar de verwachting is dat indien er meer metingen beschikbaar komen deze emissiefactor zal veranderen en naar boven toe bijgesteld moet worden. Op basis van de beschikbare metingen zou een “best guess” waarde 0.3 g/kg brandstof zijn, een factor 3 hoger dan de huidige IPCC default waarde. Deze “best guess” emissie-index ligt nog ruim onder de bovenlimiet afgeleid van de in-situ metingen (Fahey et al., 1995), terwijl juist de in-situ metingen in uitlaatgaspluimen van vliegtuigen op cruisehoogte bevestigen dat N2O geen belangrijke component van de uitlaatgassen is. Dit alles duidt erop dat de IPCC default factor een onderschatting is maar er zullen eerst meer metingen beschikbaar moeten komen alvorens er goed onderbouwd een andere emissiefactor vastgesteld kan worden. Daarnaast zijn van vliegtuigen uitgerust met een zogenaamde turbopropmotor geen emissiemetingen bekend. Dit type vliegtuigmotor vertegenwoordigt ongeveer 1020% van het brandstofverbruik in de commerciële luchtvaart. Hoewel het interne deel van de turbopropmotor niet wezenlijk anders is dan de meer algemene turbofanmotor zou het voor N2O emissies toch verschil kunnen maken daar de verbrandingstemperatuur lager ligt. De basis van de CH4 en N2O emissiefactoren is te smal om tot definitieve goede emissiefactoren te komen. Voor N2O wordt geadviseerd vooralsnog niet af te wijken van de nu door IPCC geadviseerde standaard emissiefactor van 0.1 g/kg brand-
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
20 van 37
stof, hoewel deze waarschijnlijk een onderschatting van de N2O emissies is. De geadviseerde N2O emissiefactor per LTO (Tabel 8) wijkt enkel af van de IPCC emissiefactor voor een “gemiddelde vloot” omdat de IPCC tier 1 methode toegepast is op Nederlandse data, de onderliggende emissiefactor per kg brandstof is dezelfde. De belangrijkste overweging om niet van IPCC emissiefactor af te wijken is dat emissies door verbranding van internationale bunkerbrandstoffen in de rapportage naar de UNFCCC vooral opgenomen worden door rapporterende landen voor de compleetheid van de emissie-inventarisaties, en gescheiden gehouden moeten worden van nationale emissies. De aan internationale bunkerbrandstoffen gerelateerde emissies vallen nadrukkelijk buiten het Kyoto Protocol. Het is daarom voor de overzichtelijkheid en transparantie gewenst dat landen voor deze internationale categorie geen afwijkende emissiefactoren introduceren, tenzij daar een goede onderbouwing voor is. Deze onderbouwing is voor de N2O emissiefactor nog niet voor handen, hoewel het werk van Heland en Schafer (1998) suggereert dat de huidige N2O emissiefactor een onderschatting is en niet op alle vliegtuigtypen van toepassing is. Conform de richtlijnen van IPCC zouden, indien er betere gegevens beschikbaar zijn, de IPCC emissiefactoren herzien moeten worden en zouden alle aan de UNFCCC rapporterende landen deze moeten overnemen. Voor CH4 wordt een andere emissiefactor dan de IPCC default waarde geadviseerd. De door IPCC gedefinieerde “gemiddelde” vloot (zie voetnoot bij Tabel 3) wijkt sterk af van de vloot op Nederlandse luchthavens (Bijlage 2) en tevens zijn de “gemiddelde” taxi-tijden die IPCC hanteert aanzienlijk langer dan het gemiddelde op Schiphol. Mede als gevolg hiervan is het brandstofverbruik per LTO op Schiphol veel lager dan IPCC als “gemiddeld” veronderstelt; op basis van de gegevens in Bijlage 2 kan berekend worden dat op Schiphol het gemiddeld brandstof verbruik 785 kg / LTO is, terwijl IPCC 2500 kg / LTO hanteert (Tabel 3). Zowel de verschillen in brandstofverbruik per LTO als de afwijkende vlootsamenstelling hebben aanzienlijke gevolgen voor de CH4 emissie per LTO. Op basis van de vliegtuigtypen en het aantal LTO’s per vliegtuigtype in Nederland (Klein et al., 2002), het motortype, brandstofverbruik en de VOC emissie-index per vliegtuigtype (ICAO, 1995) en het aandeel van CH4 in totaal VOC (Shareef, 1988) is de CH4 emissie per vliegtuig type berekend (Bijlage 2). De totale CH4 emissie tijdens de 206994 LTO’s in 2000 bedroeg 47.9 ton CH4 bij een brandstofverbruik van 162384 ton. Hieruit volgt een CH4 emissiefactor van 0.23 kg CH4 / LTO of 0.3 g/kg brandstof. De waarde van 0.23 kg CH4 / LTO is aanzienlijk lager dan de IPCC waarde van 1.5 kg CH4 / LTO. IPCC (1997) presenteert geen emissiefactoren voor cruise en LTO tezamen, maar uit bovenstaande gegevens kunnen dezen wel afgeleid worden. Voor N2O is dit éénvoudig daar de emissiefactor voor de LTO cyclus berekend is met de IPCC tier 1 methode, welke gebruik maakt van de algemene emissiefactor van 0.1 g/kg brandstof die eveneens tijdens kruisvlucht gehanteerd wordt. De N2O emissiefactor voor cruise en LTO tezamen blijft dus 0.1 g/kg brandstof. Voor CH4 is berekend dat voor de Nederlandse situatie de CH4 emissie tijdens LTO 0.3 g/kg brandstof is
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
21 van 37
terwijl tijdens kruisvlucht de CH4 emissies nul is (Wiesen et al., 1994), dan wel minder dan de omgevingsluchtconcentratie is (zie Tabel 6 bij een stuwdruk van 30% of hoger). Uit een recente RIVM-studie (Jansen, 2002) kan afgeleid worden dat het aandeel van de LTO in het energiegebruik van vluchten vanaf Schiphol naar hun eindbestemming en terug circa 5% bedraagt. De emissiefactoren tijdens LTO en kruisvlucht kunnen nu gewogen worden naar hun aandeel in de het brandstofverbruik, respectievelijk 5 en 95%. Dit leidt tot een overall CH4 emissiefactor van 0.015 g/kg brandstof (Tabel 8). NASA (1993, opgenomen in Olivier, 1995) stelt dat het brandstofgebruik tijdens LTO 11.3% van het totale brandstofverbruik is. In dit rapport is de op Schiphol gebaseerde waarde gebruikt. Het verschil met de hogere NASA aanname van 11.3% komt waarschijnlijk voort uit een groter aandeel lokale of nationale vluchten op Amerikaanse luchthavens waardoor het relatieve aandeel van LTO’s in het totale brandstofverbruik toeneemt. Dit is consistent met het hogere brandstof verbruik per LTO uit de IPCC guidelines (Tabel 3) t.o.v. het werkelijke gebruik per LTO op Schiphol. De geadviseerde emissiefactoren zijn samengevat in Tabel 8. Een uitgebreidere tabel met emissie per LTO “algemeen internationaal” en specifiek voor Nederland is gegeven in respectievelijk bijlage 1 en bijlage 2. Het voornaamste verschil is dat in Bijlage 1 en 2 niet een “gemiddelde” vloot verondersteld is (zie de noot bij Tabel 3) maar het karakteristieke brandstofverbruik per type vliegtuig per LTO gebruikt is om een vliegtuigspecifieke N2O emissie te krijgen en dat de CH4 emissie per vliegtuig is afgeleid uit de totale koolwaterstofemissie onder de veronderstelling dat 10% hiervan CH4 is. De global warming potential van de uitlaatgasemissies in de luchtvaart wordt sterk gedomineerd door de CO2 emissies (Tabel 9). De directe CH4 en N2O emissies van vliegtuigmotoren leveren een geringe bijdrage aan de mondiale budgetten van N2O en CH4.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
Tabel 8
22 van 37
Geadviseerde emissiefactoren voor verbranding van internationale bunkerbrandstoffen in de Luchtvaart.
Luchtvaart
Eenheid
CH4 Emissiefactor
vliegbeweging
IPCC (1997)
c)
LTO gemiddelde vloot
Kg/LTO
LTO oude vloot LTO Nederland
c)
Kg/LTO
d)
N2O Emissiefactor
Advies
IPCC (1997)
b)
Advies
1.5
-
0.2
-
7
7
0.2
0.2
Kg/LTO
Cruise
a)
0.23
0.08
g/kg brandstof
0
0
0.1
g/kg brandstof
-
0.015
-
0.1 e)
Over all (cruise + LTO)f) a)
b)
c) d) e)
f)
0.1
Voor CH4 en NMVOC is aangenomen dat de emissiefactoren voor LTO cycli respectievelijk overeenkomen met 10% and 90% van het totaal VOC. (Olivier, 1991). Gedurende cruise wordt geen CH4 wordt geëmitteerd (Wiesen et al., 1994). Schattingen gebaseerd op Tier 1 default waarden (IPCC, 1997), de advieswaarde van 0.08 kg/LTO is eveneens berekend met de IPCC tier 1 methode maar gebruikmakend van de werkelijke Nederlandse vliegtuig en LTO gegvens (zie Bijlage 2). LTO = Landing en Take-Off cyclus Gemiddelde voor alle vliegtuigen met herkomst of bestemming Nederland. Onzekere factor. De range is 0.1-1.3 g/kg brandstof maar het aantal waarnemingen is te gering om af te wijken van de IPCC emissiefactor. Op basis van een recente RIVM-studie (Jansen, 2002) is afgeleid dat het aandeel van de LTO in het energiegebruik van vluchten vanaf Schiphol naar hun eindbestemming en terug circa 5% bedraagt. IPCC (1997) geeft geen over all emissiefactor voor de verbranding van bunkerbrandstoffen. Tabel 9
Emissies van CO2, CH4 en N2O bij verbranding van internationale bunkerbrandstoffen in de internationale luchtvaart uitgedrukt in CO2 equivalenten per ton brandstof.
Luchtvaart
CO2
CH4 IPCC
a)
N2O
Advies
IPCC
a)
Advies
Kg CO2 eq/ton brandstof b)
Over all (cruise + LTO)
3156
-
c)
0.3
a)
De GWP (100 jr tijdshorizon) van CH4 is 21 en van N2O is 310.
b)
Emissiefactoren afkomstig uit Tabel 8.
c)
IPCC geeft geen emissiefactor voor kruisvlucht en LTO tezamen.
-c)
31
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
23 van 37
3.
Scheepvaart
De verbrandingsemissies van varende zeeschepen zijn een gevolg van de verbranding van scheepsbrandstof (de zogenaamde bunkerbrandstof of bunkerolie) in de scheepsmotor(en). De aard en de omvang van de verbrandingsemissies is afhankelijk van de soort en samenstelling van de brandstof en het motortype.
3.1
Scheepsbrandstoffen
Bij het olieraffinage proces wordt de ruwe olie met behulp van een destillatie kolom gescheiden in een aantal fracties op basis van vluchtigheid. De zwaardere fracties hebben een hogere dichtheid en bevatten meer onzuiverheden dan de lichtere fracties. In de zeescheepvaart wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van zware stookolie (residu brandstof) en voor een kleiner deel van scheepsgasolie/dieselolie (gedestilleerde brandstof). Zware stookolie Stookolie behoort tot een van de laatste fracties van het destillatieproces en wordt derhalve ook wel residuale brandstof of in het engels Heavy Fuel Oil (HFO) genoemd. De samenstelling van de residu olie is mede afhankelijk van de wijze waarop het olieraffinage proces heeft plaatsgevonden. De kwaliteit van zware stookolie neemt af in verband met het streven van olie raffinaderijen om zoveel mogelijk producten met een zo hoog mogelijke toegevoegde waarde te produceren. Deze trend is begonnen naar aanleiding van de oliecrisis begin zeventiger jaren en zorgt er voor dat de relatieve hoeveelheid residuale olie per eenheid ruwe olie verder terugloopt en dat in die kleiner wordende hoeveelheid steeds meer onzuiverheden als (zware) metalen en zwavel geconcentreerd worden (Jaspers et al., 1989). In 1995 is door de DCMR Milieudienst Rijnmond en het ministerie van VROM een onderzoek gestart naar de kwaliteit van bunkerolie in Nederland. Hieruit bleek dat als gevolg van de huidige manier van verwerken in de bunkerwereld veel onderzochte monsters af bleken te wijken van de referentie bunkeroliën en de (chemische) samenstelling dus aanzienlijk varieert (Veldman et al., 1997). Scheepsgasolie (of dieselolie) Scheepsgasolie is één van de gedestilleerde brandstoffen die vrijkomt bij het olieraffinage proces, in het engels Marine Diesel Oil (MDO), distillate oil of fuel. MDO is een lichtere fractie dan de HFO, maar zwaarder dan de gasolie of dieselolie zoals deze wordt toegepast in landdieselmotoren. De samenstelling van MDO is éénduidiger en minder variabel dan de samenstelling van HFO.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
24 van 37
3.2
Scheepsmotoren
Het overgrote deel van de zeeschepen wordt aangedreven met behulp van een speciale scheepsdieselmotor. Binnen de groep zeeschepen wordt verder onderscheid gemaakt naar de zogenaamde “slow-speed” en “medium-speed” motoren. (high speed motoren worden met name toegepast in de binnenvaart en niet tot nauwelijks in de zee- en kustvaart). De overige zeeschepen worden aangedreven met behulp van een gas- of stoomturbine. (Tabel 11) Daarnaast is er een nog kleiner deel van de zeeschepen dat wordt aangedreven met behulp van stoomzuiger motoren of alternatieve energiebronnen als windenergie (Corbett et al, 1999). Dit soort schepen wordt voor de commerciële zeescheepvaart niet (meer) toegepast en wordt in het kader van dit rapport derhalve niet verder behandeld. Voor een uitgebreidere beschrijving van deze typen motoren alsmede combinaties brandstof - motortype wordt verwezen naar Hulskotte en Koch (2000). Tabel 11
Overzicht van de scheepsmotoren gebruikt in de commerciële zeevloot op de Noordzee, inclusief onderverdeling in %.(Lloyds, 1996).
Motor type
Percentage [%]
Slow-speed diesel (SP):
66
Medium speed diesel (MS):
32
Gasturbine en Stoomturbine
2
Slow-speed dieselmotoren zijn groot, zwaar en zuinig, en worden in bijna 100% van de gevallen gestookt met zware stookolie (HFO) als brandstof maar kan ook scheepsgas/dieselolie (MDO) verbranden als brandstof. De voornaamste reden voor het gebruik van HFO heeft economische gronden. Medium-speed dieselmotoren zijn in staat om: MDO en HFO te verbranden. De zware stookolie (HFO) is in de aanschaf een stuk goedkoper dan de MDO en aangezien het brandstofverbruik van zeeschepen ongeveer de grootste kostenpost is, verdient de goedkopere brandstof, HFO, de voorkeur boven de duurdere MDO (Corbett et al. 1999).
3.3
IPCC emissiefactoren
De belangrijkste brandstof voor internationale scheepvaart is zware stookolie. Het aandeel van dieselolie is langzaam gestegen van 11% in 1970 tot 20% in 1990. IPCC presenteert default emissiefactoren voor CH4 en N2O afkomstig uit de scheepvaart (Tabel 12) De belangrijkste onderliggende data voor de emissie factoren zijn afkomstig van het Marine Exhaust Emissions Research Programme (Lloyd’s Register, 1995), waarin de emissies van 60 motoren van 50 verschillende schepen gemeten zijn. Dit programma wordt door IPCC (2001) beschouwd als de meest complete studie voor de medium- en langzame-snelheid dieselmotoren die de voornaamste aandrijfbron vormen voor zee- en oceaanvrachtschepen. De in Tabel 12 gerapporteerde emissiefactoren voor CH4 en NMVOC zijn door IPCC (1997) afgeleid van de koolwaterstof emissie data (Lloyd’s Register, 1995) volgens
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
25 van 37
CH4 = 0.12 x VOC
en
NMVOC = VOC - CH4.
De IPCC default emissiefactoren zijn uitgedrukt in g/Mj. In Tabel 12 zijn deze emissiefactoren voor CH4 en N2O ook omgerekend naar g/kg brandstof ter vergelijking met emissiefactoren uit andere bronnen. Een referentie of onderbouwing van de gehanteerde verdeling van VOC naar CH4 (12%) en NMVOC (88%) wordt door IPCC (1997) niet gegeven. Tabel 12
Default emissiefactoren van Oceaanvaarders met diesel motoren overwegend gestookt op zware stookolie (HFO) (IPCC, 1997).
eenheid (g/Mj) g/kg brandstof a)
a)
CH4
N2O
NMVOC
0.007
0.002
0.052
0.28
0.08
Omgerekend met de stookwaarde van HFO = 40.19 MJ/kg (OECD/IEA, Paris, 1996).
3.4
Overige emissiefactoren
Ter vergelijking met de emissiefactoren volgens de IPCC (2001) good guidelines zijn ook andere emissiefactoren geïnventariseerd.
3.4.1
Amerikaanse emissiefactoren
De huidige Amerikaanse N2O en NMVOC emissiefactoren voor de zeescheepvaart komen overeen met de IPCC emissiefactoren. De Amerikaanse CH4 emissiefactor van 0.23 g/kg brandstof (EPA, 2001) is echter iets lager dan de IPCC emissiefactor (Tabel 12).
3.4.2
EMEP/CORINAIR Emission Inventory Guidebook
Het Emission Inventory Guidebook (EMEP/CORINAIR, 2001) presenteert ook emissiefactoren voor de internationale scheepvaart (Tabel 13). EMEP/CORINAIR (2001) hanteert, overeenkomstig met IPCC (1997), een default waarde van 12% CH4 in totaal VOC. In een vorige versie van het EMEP/CORINAIR Emissions Inventory Guidebook (1999) werd enkel een emissiefactor voor CH4 uit scheepvaart op binnenwateren gepresenteerd, in de nieuwere versie zijn de IPCC methodologie en de emissiefactoren voor internationale scheepvaart overgenomen.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
Tabel 13
26 van 37
Emissiefactoren voor de internationale scheepvaart (EMEP/CORINAIR, 2001). CH4
Type motor
NMVOC
N2O
2.7b)
0.08
g/kg brandstof a)
Diesel engines
0.3
2.4a)
c)
0.5
c)
0.1
Stoomturbine_scheepsgasolie (MDO) Stoomturbine_zware stookolie (HFO) Gasturbine
VOC
c)
0.2
a)
berekend met aanname dat totaal VOC 12% CH4 bevat, conform IPCC (1997).
b)
Lloyd’s register (1995).
b)
Samengestelde factor voor slow-speed en medium-speed diesel motoren.
c)
EPA (1985).
3.4.3
Taakgroep Verkeer en Vervoer
De Taakgroep Verkeer en Vervoer, bestaande uit experts van het CBS, RIVM, RIZA en TNO, heeft voor de Commissie Coördinatie Doelgroep Monitoring van de Inspectie Milieuhygiëne een rapport opgesteld “Methoden voor de berekening van de emissies door mobiele bronnen in Nederland” (Klein et al., 2002). In haar rapport adviseert de taakgroep voor niet-wegverkeer op diesel brandstof een N2O emissiefactor van 0.08 g/kg brandstof, en een CH4 emissiefactor van 0.1 g/kg brandstof (berekend als overeenkomend met 4% van totaal VOC emissie) (Klein et al. 2002).
3.4.4
Emissiefactoren zeeschepen TNO-MEP
In 2000 heeft TNO-MEP in opdracht van MARIN/MSCW emissiefactoren voor schepen varend op de Noordzee afgeleid op basis van recente literatuur met een onderverdeling naar de voorkomende typen hoofdaandrijvingsmotoren en brandstoffen. De voor CH4 en N2O relevante gegevens zijn samengevoegd in Tabel 14. De N2O emissiefactoren in Tabel 14 zijn afgeleid van emissiefactoren van wegverkeer met zware dieselmotoren in g/km en omgerekend naar g/kg brandstof. Deze omrekening blijkt een forse overschatting op te leveren en de N2O emissiefactoren in Tabel 14 dienen niet gebruikt te worden.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
27 van 37
Tabel 14
CH4 en N2O Emissiefactoren voor zeeschepen naar type motor en brandstof (Hulskotte en Koch, 2000).
Type motor
CH4
2)
N2O g/kg brandstof
1)
Medium-speed Diesel motoren
0.11
0.68
0.11
0.68
Stoom turbine – zware stookolie (HFO)
0.004
0
Stoom turbine - scheepsgasolie (MDO)
0.02
0
Gas turbine - scheepsgasolie (MDO)
0.01
0.68
1)
Slow-speed Diesel motoren
1)
Zowel bij gebruik van zware stookolie (HFO) als scheepsgasolie (MDO).
2)
CH4 is berekend als overeenkomend met 4% van de VOC emissie.
3.4.5
Overige literatuur
Cooper (2001) heeft uitlaatgas emissiemetingen gedaan aan boord van 3 passagiersveerboten gedurende hun normale route (Tabel 15). Hoewel deze studie enkel betrekking heeft op CH4 en N2O zijn uit het werk van Cooper (2001) eveneens de NMVOC emissies overgenomen (Tabel 15). De NMVOC emissiemetingen maken het mogelijk op de bijdrage van CH4 aan totaal VOC te berekenen. Dit is relevant omdat in de meeste studies geen CH4 metingen gedaan zijn maar CH4 wordt afgeleid uit VOC metingen volgens een vast percentage. Uit Tabel 15 blijkt dat voor gasturbine motoren CH4 een aanzienlijk hoger percentage van totaal VOC is (9.4%) dan voor de medium-speed diesel motoren (2.4 en 6.4 %) Tabel 15
Schip
Emissiefactoren voor 3 passagiersveerboten berekend op basis van jaarlijkse emissies en brandstofverbruik zoals gemeten door Cooper (2001).
a)
Motor type
A
B
C
Conventioneel Medium-speed Diesel
Gas turbine motoren
Conventioneel Mediumb) speed Diesel met SCR
g/kg brandstof CH4
0.030
0.032
0.016
NMVOC
1.191
0.307
0.243
N2O
0.153
0.291
0.070
% CH4 van VOC
2.4%
9.4%
6.4%
a)
Specificaties van de schepen zijn gegeven in Cooper (2001).
b)
SCR, Selective Catalytic Reduction systeem voor NOx reductie.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
28 van 37
3.5
Discussie
3.5.1
CH4 emissiefactoren voor de scheepvaart
Alle auteurs die CH4 emissiefactoren presenteren die niet gebaseerd zijn op directe CH4 emissie metingen, leiden deze emissiefactoren af van koolwaterstofemissies (HC of VOC) en citeren Lloyd’s Register (1995) als originele bron voor de VOC data. Echer het veronderstelde aandeel CH4 in de VOC emissies verschilt: IPCC (1997) en EMEP/Corinair (2001) berekenen CH4 als 12% van gemeten VOC emissies, Hulskotte en Koch (2000) en Klein et al. (2002) berekenen CH4 als 4% van de VOC emissies. Het werkelijke punt van discussie is dus wat het percentage CH4 in het VOC profiel is. De metingen van Cooper (2001) bevatten zowel CH4 als NMVOC. Hieruit valt op te maken dat (1) de CH4 emissiefactor aanzienlijke lager kan zijn dan de IPCC default waarde (~ factor 10 kleiner) en (2) dat voor de medium-speed diesel het percentage CH4 van totaal 2-6% VOC is (Tabel 15). De metingen van Cooper (2001) zijn, hoewel zeer bruikbaar, slechts gebaseerd op 3 schepen en vormen daarmee een te kleine basis voor algemene conclusies met betrekking tot de internationale vloot. Echter de metingen van Cooper (2001) komen goed overeen met de 4% van Hulskotte en Koch (2000) en Klein et al. (2002). Twee andere profielen om CH4 uit totaal VOC af te leiden bij verbranding in dieselmotoren zijn gegeven in de vorige editie van het EMEP/CORINAIR Emissions Inventory Guidebook (1999), respectievelijk 4% CH4 (Tabel 11.1 p. B710-62) en 3.7% CH4 van totaal VOC (Tabel 11.2 p. B710-63). Deze profielen en de meetdata van Cooper (2001) leiden tot de conclusie dat de IPCC default CH4 emissiefactor van zeeschepen als gevolg van verbranding van bunkerbrandstoffen een overschatting met een factor 3 is door een te hoog % CH4 in totaal VOC aan te nemen.
3.5.2
N2O emissiefactoren voor de scheepvaart
De metingen van Cooper (2001) rapporteert gemiddeld 0.11 g N2O /kg voor dieselmotoren, iets hoger dan IPCC & Corinair, EPA (0.08 g/kg). De emissiefactor van Hulskotte en Koch (2000) is met 0.68 g/kg aanzienlijk hoger dan de voorgaande emissiefactoren. Deze hoge emissiefactor is afgeleid van CBS (1995) en Baas (1991). Het gaat hierbij om emissiefactoren van dieselmotoren voor wegverkeer uitgedrukt in g/km die, middels een aanname van het brandstofverbruik, omgerekend zijn naar g/kg brandstof, wat tot aanzienlijke overschatting heeft geleid. De directe meting van Cooper (2001) wordt als de meest betrouwbare en transparante emissiefactor beschouwt. De emissiefactor van Cooper (2001) wijkt echter weinig van IPCC (1997) af (0.11 t.o.v. 0.08 g/kg), daarom wordt uit oogpunt van consistentie met de internationale rapportages aanbevolen vooralsnog de IPCC default emissiefactor aan te houden.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
29 van 37
3.6
Toekomstige N2O emissies van schepen
Emissies van zeeschepen naar de atmosfeer staan de afgelopen 10 jaar nadrukkelijk in de belangstelling. Meetstudies van overwegend dieselmotoren van zeevarende schepen en de hierop volgende regionale- en mondiale emissie-inventarisaties hebben de scheepvaart aangewezen als een significante emissiebron van met name SO2 en NOx. (Corbett et al. 1999), Het gevolg is dat er internationale druk en regelgeving in de maak is om scheepvaartemissies terug te dringen. Dit leidt tot de ontwikkeling en implementatie van nieuwe technologie gericht op NOx emissiereductie zoals SCR (Selective Catalytic Reduction) en directe waterinjectie (DWI). Verandering van NOx emissies zou gevolgen kunnen hebben voor de N2O emissies. Afgezien van enkele demonstratieprojecten worden er momenteel nog geen nageschakelde technieken zoals SCR toegepast in de scheepvaart. Vooralsnog zal men eerst andere technieken gebruiken zoals EGR (exhaust gas recirculation) en waterinjectie maar op langere termijn wellicht ook SCR. Bij alle technieken zijn geen additionele N2O-emissies te verwachten (H. Oonk, TNO-MEP, pers. mededeling). Dit is in overeenstemming met de metingen van Cooper (2001) die emissiemetingen heeft gedaan van boten aangedreven door een medium-speed diesel motor met en zonder SCR (respectievelijk boot C en A, Tabel 15).
3.7
Geadviseerde CH4 en N2O emissiefactoren voor de scheepvaart
De voorgestelde emissiefactoren voor zeeschepen met dieselmotoren staan in Tabel 16. Uitgangspunt bij de CH4 emissiefactor is dat deze afgeleid kan worden uit Lloyd’s Register (1995) met de aanname dat de emissie van CH4 overéénkomt met 4% van het totaal VOC. Het betreft hier een afwijking van de IPCC default waarde (zie sectie 3.5). Op basis van het literatuuronderzoek bleek er voor de N2O emissiefactor geen aanleiding te zijn om af te wijken van de IPCC default waarde. Tabel 16
Voorgestelde emissiefactoren voor zeeschepen met diesel motoren overwegend gestookt op zware stookolie Eenheid d)
Zeeschepen met dieselmotoren
Tabel 17
g/kg brandstof
CH4 Emissiefactor
N2O Emissiefactor
IPCC (1997)
Advies
IPCC (1997)
Advies
0.3
0.1
0.08
0.08
Emissies van CO2, CH4 en N2O bij verbranding van internationale bunkerbrandstoffen in de internationale scheepvaart uitgedrukt in CO2 equivalenten per ton brandstof. CO2
CH4 IPCC
a)
N2O Advies
IPCC
a)
Advies
kg CO2 eq/ton brandstof b)
Zeeschepen met dieselmotoren
3160
a)
De GWP (100 jr tijdshorizon) van CH4 is 21 en van N2O is 310.
b)
Emissiefactoren afkomstig uit Tabel 16.
6.3
2.1
25
25
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
30 van 37
Naast CH4 en N2O zijn eveneens de CO2 emissies gemeten van de schepen in Tabel 15. Op basis van de geschatte jaarlijkse emissies kan de global warming potential van de uitlaatgasemissies van de schepen berekend worden. Deze wordt gedomineerd door CO2 terwijl emissies van N2O en CH4 slechts 1-3% bijdragen (Cooper, 2001). De bijdrage van CH4 en N2O emissies vrijkomend bij de verbranding van bunkerbrandstoffen in de zeescheepvaart aan de klimaatforcering is dus zeer gering (Tabel 17). De verhouding van CH4 en N2O t.o.v. CO2 zoals gevonden bij scheepsmotoren komt goed overeen met de verhouding voor motoren van landvoertuigen. Becker et al. (1999) rapporteren dat de global warming impact van N2O emissies van voertuigen 1-3% van hun CO2 emissies bedraagt.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
31 van 37
4.
Adviezen voor toekomstig onderzoek
De hieronder gepresenteerde adviezen voor verder onderzoek zijn gebaseerd op de huidige studie en de geconstateerde kennisleemtes met betrekking tot N2O en CH4 emissiefactoren voor de verbranding van bunkerbrandstoffen. Er vindt dus nadrukkelijk geen afweging plaats ten op zichtte van noodzakelijk onderzoek aan andere bronnen dan wel andere emissies voortkomend uit de verbranding van bunkerbrandstoffen zoals bijv. fluctuaties van de CO2 emissies t.g.v. variërend koolstofgehalte van bunkerbrandstoffen.
4.1
luchtvaart
De N2O emissiefactor tijdens cruisecondities is dermate onzeker en slecht onderbouwd dat meting van N2O emissies uit enkele representatieve motortypes noodzakelijk is om een betrouwbare emissiefactor te verkrijgen. Op basis van de huidige literatuurstudie kan een “best guess”gemaakt worden van de N2O emissiefactor, deze ligt een factor 3 tot 5 boven de huidige IPCC default waarde. De verwachting is dat aanvullend onderzoek tot vaststelling van een andere (hogere) emissiefactor zal leiden. De presentatie van Wey and Lee (2002) suggereert dat er in de nabije toekomst nieuwe N2O metingen gepubliceerd zullen worden. In het European Scientific Assessment of the Atmospheric effects of Aircraft Emissions (Brasseur et al., 1998) wordt geconcludeerd dat directe CH4 en N2O emissies van vliegtuigmotoren momenteel niet significant bijdragen aan de mondiale budgetten van N2O en CH4. Dit inzicht is in de afgelopen 4 jaar niet wezenlijk veranderd en wordt ook in de huidige literatuurstudie bevestigd. In die zin vormen CH4 en N2O emissies van de luchtvaart geen cruciale onzekerheden.
4.2
scheepvaart
De koolwaterstoffen (VOC of HC) emissiedata voor schepen zoals beschikbaar door Lloyd’s Register (1995) zijn een goede en bruikbare set. De afleiding van CH4 emissies uit deze set is echter slecht onderbouwd. Op basis van de geraadpleegde literatuur wordt geconcludeerd dat het aannemelijk is dat IPCC (1997) en EMEP/CORINAIR (2001) met 12% een te hoge fractie CH4 in het totaal VOC veronderstellen (zie sectie 3.5). Eerder gepubliceerde VOC profielen in EMEP/CORINAIR (1999) en de emissiemetingen van Cooper (2001) wijzen op een fractie van 2-6% CH4 in het totaal VOC, dit komt goed overeen met zware dieselmotoren in het wegverkeer waarbij doorgaans een fractie van ~4% CH4 in het totaal VOC wordt aangenomen. Er wordt in de huidige studie dan ook geadviseerd voor de CH4 emissiefactor van IPCC af te wijken. De bijdrage van N2O en CH4 aan de global warming potential van de uitlaatgasemissies van de schepen is gering (zie sectie 3.7), dit is een legitieme reden om de onzekerheden in CH4 en N2O
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
32 van 37
emissies van schepen weinig prioriteit te geven in het onderzoek. Aan de andere kant is met simpele emissiemetingen van CH4, N2O en VOC in de uitlaatgassen van enkele representatieve scheepsdieselmotoren direct bruikbare informatie te krijgen die de onzekerheden in de emissiefactoren sterk zal reduceren. Dergelijke informatie zou, mits correct gepubliceerd, in alle emissie-inventarisaties gebruikt worden daar er momenteel slechts één studie (Cooper, 2001) is die dergelijke informatie presenteert. Gezien het belang van de afzet van bunkerbrandstoffen voor de scheepvaart in Nederland is het zeker te overwegen dit betrekkelijk kleine onderzoek in Nederland uit te voeren, hoewel mondiaal gezien de onzekerheid rondom de N2O emissiefactor van vliegtuigen gedurende kruisvlucht belangrijker is.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
33 van 37
5.
Geraadpleegde literatuur
[1]
Baas, J., Literatuuronderzoek naar de lachgasemissie door het wegverkeer, IMW-TNO R 91/322, 1991.
[2]
Baughcum, S.L., S.C. Henderson, T.G. Tritz, and D.C. Pickett, Scheduled Civil Aircraft Emission Inventories for 1992: Database Development and Analysis. NASA-CR-4700, National Aeronautics and Space Administration, Langley Research Center, Hampton, VA, USA, 196 pp., 1996.
[3]
Becker, K., J.C. Lörzer, R. Kurtenbach, P. Wiesen, T.E. Jensen and T.J. Wallington, Nitrous oxide emissions from vehicles, Env. Sci & Tech. 33 pp 4134-4139, 1999.
[4]
Brasseur, G.P., R.A. Cox, D. Hauglustaine, I. Isaksen, J. Lelieveld, D.H. Lister, R. Sausen, U. Schumann, A. Wahner, and P. Wiesen,: European scientific assessment of the atmospheric effects of air craft emissions. Atmospheric Environment, 32, 23292418. 1998.
[5]
CBS, Emissies Mobiele Bronnen 1995, 1996 en Tijdreeks, CD-ROM t.b.v. Emissiejaarrapport en Milieubalans, maart 1998.
[6]
Cooper, D.A., Exhaust emissions from high speed passenger ferries, Atmospheric Environment 35, 4189-4200, 2001.
[7]
Corbett J.J.; P. Fischbeck Emissions From Ships, Science, vol. 278, pag. 823-824, (1997).
[8]
Corbet, J.J.’, P.S. Fischbeck, S.N. Pandis, Global nitrogen and sulphur emissions inventories for oceangoing ships, J. Geophys. Res., 104, pp. 34573470, (1999).
[9]
EMEP/CORINAIR, Joint EMEP/CORINAIR Atmospheric Emission Inventory Guidebook, Third Edition. Copenhagen: European Environment Agency, 2001.
[10] EMEP/CORINAIR, Joint EMEP/CORINAIR Atmospheric Emission Inventory Guidebook, Second Edition. Copenhagen: European Environment Agency, 1999. [11] EPA, Inventory of U.S. Greenhouse Gas Emissions and Sinks:1990 – 1999, Annex D. (April 2001) EPA 236-R-01-001.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
34 van 37
[12] EPA (Environmental Protection Agency), Compilation of Air Pollutant Emission Factors: Volume II: Mobile Sources – Vessels, AP-42, fourth edition, 1985. [13] Fahey, D.W., E.R. Keim; E.L. Woodbridge; R.S. Gao; K.A. Boering; B.C. Daube; S.C. Wofsy; R.P. Lohmann; E.J. Hintsa, In situ observations in aircraft exhaust plumes in the lower stratosphere at midlatitudes, Journal of geophysical research, vol. 100 pag. 3065-3074 (1995). [14] Heland, J.and K. Schäfer, Determination of major combustion products in aircraft exhausts by FTIR emission spectroscopy, Atmospheric environment, 32, pag. 3067-3072, 1998. [15] Hulskotte, J.H.J., en W.W.R. Koch, Emissiefactoren zeeschepen, TNORapport, TNO-MEP – R2000/221, Apeldoorn, 32 p., 2000. [16] Hulskotte, J.H.J., Onderzoek naar emissie-indices van de luchthaven Schiphol in 2001, TNO-Rapport, TNO-MEP – R2002/219, Apeldoorn, 17 p., 2002. [17] IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change), Revised 1996 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories, 1997. [18] IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change), Aviation and the Global Atmosphere, Edited by: J. E. Penner, D. H. Lister, D.J. Griggs, D. J. Dokken, M. McFarland,, IPCC Special Reports on Climate Change, available at http://www.grida.no/climate/ipcc/aviation/index.htm, 1999. [19] IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change), Good Practice Guidance and Uncertainty Management in National Greenhouse Gas Inventories, 2001a. [20] ICAO (International Civil Aviation Organization): ICAO Engine Exhaust Emissions Databank, 1st Edition--1995. ICAO-9646-AN/943, International Civil Aviation Organization, Montreal, Quebec, Canada, 173 pp. ,, 1995. [21] Jansen, W.K., Berekening van luchtvaartemissies voor verschillende allocatiemethoden, RIVM rapportnr. 773002 023, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, 2002. [22] Jaspers, B.W., W. de Joode, H.W.J. op den Akker; Residuale olie; CMOprojectcode 89 C.1.16.1; TNO-IWECO, 1989.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
35 van 37
[23] Katzman, H., and W.F. Libby, 1975: Hydrocarbon emissions from jet engines operated at simulated high-altitude supersonic flight conditions. Atmospheric Environment, 9, 839–842. [24] Klein, J. et al, methoden voor de berekening van de emissies door mobiele bronnen in Nederland, Rapportagereeks Milieumonitor Nr. 4, CCDM, 2002. [25] KLM, Milieujaarverslag 2001/2002, 40 p.,Koninklijke Luchtvaart Maatschappij nv, Amstelveen, 2002. [26] Lloyd’s Register (1995), Marine Exhaust Emissions Research Programme, Lloyd’s Register house, Croydon, England. [27] Lloyds Maritime Information Services (LMIS); Dataset of ships 100 GRT or greater; Stamford; Conn.; 1996. [28] Lohmann; E.J. Hintsa, In situ observations in aircraft exhaust plumes in the lower stratosphere at midlatitudes, Journal of geophysical research, 100 (D 2), pag. 3065-3074(1995) [29] OECD/IEA, Energy Balances of OECD Countries, 1993-1994. International Energy Agency, OECD, Paris, France, (1996). [30] Olivier, J.G.J., Inventory of aircraft emissions: a review of recent literature, 131 p. , RIVM-Rapport; 736301008, 1991. [31] Olivier, J.G.J, Scenarios for Global Emissions from Air Traffic, National Institute of Public Health and Environment (RIVM), Report No. 773 002 003, Bilthoven, the Netherlands. (1995). [32] Schmitt, A. and B. Brunner, Emissions from aviation and their development over time. In: Final Report on the BMBF Verbundprogramm, Schadstoffe in der Luftfahrt [Schumann, U., A. Chlond, A. Ebel, B. Kärcher, H. Pak, H. Schlager, A. Schmitt, and P. Wendling (eds.)]. DLR-Mitteilung 97-04, Deutsches Zentrum für Luft- und Raumfahrt, Oberpfaffenhofen and Cologne, Germany, pp. 37-52, 1997. [33] Shareef, G.S., W.A. Butler, L.A. Bravo, M.B. Stockton, Air emissions species manual. Vol I: Volatile organic compound (VOC) species profiles, Radian corp. 1988., EPA report 450/2-88-003a. [34] Soete, G.G. De (1993), “Nitrous oxide from combustion and industry: Chemistry, emissions and control”. In A.R. van Amstel, (ed.), Proceedings of an International IPCC Workshop on Methane and Nitrous Oxide:
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
36 van 37
Methods in National Emissions Inventories and Options for Control. RIVM Report No. 481507003, Bilthoven, The Netherlands. [35] Spicer, C.W., M.W. Holdren, D.L. Smith, D.P. Hughes, and M.D. Smith, 1992: Chemical composition of exhaust from aircraft turbine engines. Journal of Engineering for Gas Turbines and Power, 114, 111–117. [36] Spicer, C.W., M.W. Holdren, R.M. Riggin, and T.F. Lyon, 1994: Chemical composition and photochemical reactivity of exhaust from aircraft turbine engines. Annales Geophysicae, 12, 944–955. [37] Vay, S.A.; B.E. Anderson; G.W. Sachse; J.E. Collins Jr; J.R. Podolske; C.H. Twohy; B. Gandrud; K.R. Chan; S.L. Baughcum, DC-8-based observations of aircraft CO, CH4, N2O, and H2O(g) emission indices during SUCCESS, Geophysical research letters, vol. 25, pag. 1717-1720(1998). [38] Veldman W., A. Ligthart, C. Smit; Toezichtsactie “olievlek” Een beoordeling van de bunkeroliemarkt vanuit het perspectief van de handhaving. 1997; DCMR Rijnmond en Ministerie van VROM, werkdocument 1997/333. Nederland. [39] Veldt, C. en Most, P.F.J. van der, Emissiefactoren : Vluchtige organische stoffen uit verbrandingsmotoren. Hoofdinspectie Milieuhygiëne, Publicatiereeks Emissieregistratie; nr. 10, Den Haag, 1993. [40] Wey, C.-L. and C.-M. Lee, Nitrous Oxide and Methane Emissions from Combustors ICAO/CAEP Working Group 3 Third Meeting, May 14 – 15, 2002, Dallas, USA, 2002. [41] Weyrauther, G., J. Brosthaus, I. Hone and G. Schulz, Ermittlung der Abgasemissionen aus dem Flugverkehr uber der Bundesrepublik Deutschland, TUV Rheinland, Köln, 1988. [42] Wiessen, P.; J. Kleffmann; R. Kurtenbach; C. Wahl and M. Kapernaum, Measurement of trace species in the exhaust of a reverse flow combustor., Proceedings of the International Colloquium on Impact of Aircraft emissions upon the Atmosphere, Paris, 15-18 October 1996, ONERA(1996). [43] Wiessen, P.; J. Kleffmann; R. Kurtenbach; K.H. Becker, Nitrous oxide and methane emissions from aero engines, Geophysical research letters, 21, pag. 2027-2030 (1994).
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
37 van 37
6.
Verantwoording
Naam en adres van de opdrachtgever:
Nederlandse onderneming voor energie en milieu (NOVEM) Utrecht
Namen en functies van de projectmedewerkers:
Dr.ir. H.A.C. Denier van der Gon Ir. J.H.J. Hulskotte
projectleider onderzoeker
Datum waarop, of tijdsbestek waarin, het onderzoek heeft plaatsgehad:
februari – mei 2002
Ondertekening:
Goedgekeurd door:
Dr.ir. H.A.C. Denier van der Gon projectleider
Ir. H.S. Buijtenhek afdelingshoofd
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
1 van 1
Bijlage 1
Bijlage 1
Aircraft (a) type
Voorbeelden van vliegtuigtypen en emissiefactoren per LTO cyclus (Table 1-50; IPCC, 1997) Fuel consumption
Emission factors (kg/LTO) CO2
CH4
(b)
N2O
(c)
NOx
CO
NMVOC
(b)
SO2
(d)
(kg/LTO)
A300
5470
1
0.2
27.21
34.4
9.3
1.7
1730
A310
4900
0.4
0.2
22.7
19.6
3.4
1.5
1550
A320
2560
0.04
0.1
11
5.3
0.4
0.8
810
BAC1-11
2150
6.8
0.1
4.9
67.8
61.6
0.7
680
Bae 146
1800
0.16
0.1
4.2
11.2
1.2
0.6
570
B707*
5880
9.8
0.2
10.8
92.4
87.8
1.9
1860
B727
4455
0.3
0.1
12.6
9.1
3
1.4
1410
B727*
3980
0.7
0.1
9.2
24.5
6.3
1.3
1260
B737-200
2905
0.2
0.1
8
6.2
2
0.9
920
B737*
2750
0.5
0.1
6.7
16
4
0.9
870
B737-400
2625
0.08
0.1
8.2
12.2
0.6
0.8
830
B747-200
10680
3.6
0.3
53.2
91
32
3.4
3380
B747*
10145
4.8
0.3
49.2
115
43.6
3.2
3210
B747-400
10710
1.2
0.3
56.5
45
10.8
3.4
3390
B757
4110
0.1
0.1
21.6
10.6
0.8
1.3
1300
B767
5405
0.4
0.2
26.7
20.3
3.2
1.7
1710
Caravelle*
2655
0.5
0.1
3.2
16.3
4.1
0.8
840
DC8
5890
5.8
0.2
14.8
65.2
52.2
1.9
1860
DC9
2780
0.8
0.1
7.2
7.3
7.4
0.9
880
DC10
7460
2.1
0.2
41
59.3
19.2
2.4
2360
F28
2115
5.5
0.1
5.3
54.8
49.3
0.7
670
F100
2340
0.2
0.1
5.7
13
1.2
0.7
740
L1011*
8025
7.3
0.3
29.7
112
65.4
2.5
2540
22.1(E)
12.7(E)
0.3(E)
SAAB 340 Tupolev 154 Concorde GAjet
945
1.4(E)
0.03(E)
0.3(E)
300(E)
6920
8.3
0.2
14
116.81
75.9
2.2
2190
20290
10.7
0.6
35.2
385
96
6.4
6420
2150
0.1
0.1
5.6
8.5
1.2
0.7
680
Source: ICAO (1995). (a) Except where indicated, values are for world fleet weighted LTO fuel and emissions performance. The average age of aircraft in service is 10-20 years old. Values for aircraft types marked with a * are specific to older types with poorer emissions performance. Aircraft can be equipped with different engines. (b) Assuming 10% of total VOC emissions in LTO cycles are methane emission (Olivier, 1991). (c) Estimates based on Tier 1 default values. (d) The sulphur content of the fuel is assumed to be 0.05%. (E) Indicates that the figure is based on estimations.
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
1 van 3
Bijlage 2
Bijlage 2
Aantal LTO’s, emissiefactoren, emissie van CH4 en N2O en brandstofverbruik op Schiphol per vliegtuigtype in 2000 CH4 emis- N2O emis-
Vliegtuigtype
a)
aantal LTOs
a)
Motortype
a)
b) 2
CO
b)
VOC
Ton/LTO Antonov 124/22/218/225 Boeing 747-100/SP/F
1 152
JT9D-20J
CH
c) 4
d)
N2O
Kg/LTO
sie
sie Kg/jr
Brandstof verbruik LTO’s Ton/jr
14.41
36.21
3.62
0.46
3.62
0.46
5
JT9D-7
8.66
32.01
3.20
0.28
486.57
41.81
418
Boeing 747-200
3396
CF6-50E2
9.49
20.66
2.07
0.30
7016.36
1022.74
10227
Boeing 747-300 pax
3375
CF6-50E2
9.49
20.66
2.07
0.30
6972.98
1016.41
10164
Boeing 747-400 pax
7521
CF6-80C2B1F
9.09
8.30
0.83
0.29
6244.55
2169.31
21693
857
GE90-85B
6.23
0.33
0.03
0.20
28.65
169.39
1694
2916
CF6-50C2
7.11
15.50
1.55
0.23
4518.49
658.63
6586
Boeing 777-200 DC-10-30/40 Airbus A330-200
118
CF6-80E1A1
5.14
4.54
0.45
0.16
53.58
19.26
193
Airbus A340 300
213
CFM56-5C3
5.34
2.65
0.26
0.17
56.36
36.08
361
Boeing 767-200/300
236
PW4056 Red. smoke
4.04
0.87
0.09
0.13
20.42
30.29
303
Boeing 767-300ER
9153
CF6-80C2B6F
4.04
3.98
0.40
0.13
3646.86
1175.11
11751
NK-86
8.76
4.34
0.43
0.28
0.87
0.56
6
RB211-22B
6.17
48.59
4.86
0.20
276.97
11.16
112
Package 1
7.64
44.88
4.49
0.24
112.20
6.06
61
CF6-80C2D1F
7.09
5.57
0.56
0.22
2443.59
986.13
9861
PW4X62 PHASE 3
7.67
2.39
0.24
0.24
48.03
48.91
489
CF6-80C2A2
3.64
4.25
0.42
0.12
41.64
11.32
113
1693
CF6-50C2
4.15
10.21
1.02
0.13
1728.45
223.03
2230
316
CF6-80A3
3.60
2.24
0.22
0.11
70.66
36.10
361
Ilyushin 86
2
Lockheed Tristar L-1011100
57
Lockheed Tristar L-1011200/500 MD-11 MD-11Fullfreighter
RB211-524B series 25 4384 201
Z Long-range P-Cat 6 (2 engines) Airbus A300 Airbus A310 100/200
98
Airbus A320
5336
CFM56-5-A1
1.85
0.40
0.04
0.06
213.06
314.17
3142
Airbus A321
6126
CFM56-5B2
2.36
0.79
0.08
0.08
483.27
459.83
4598
Boeing 737-400
17333
CFM56-3B-2
2.02
0.44
0.04
0.06
770.60
1108.79
11088
Boeing 757-200
7373
RB211-535E4
3.43
1.83
0.18
0.11
1352.42
802.02
8020
DC-8-50/60
1
JT3D-3B
4.45
64.10
6.41
0.14
6.41
0.14
1
DC-8-70
3
CFM56-2-C5
4.03
1.00
0.10
0.13
0.30
0.38
4
1044
CF6-80C2A2
3.64
4.25
0.42
0.12
443.57
120.58
1206
Airbus A310 300
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
2 van 3
Bijlage 2
CH4 emis- N2O emisVliegtuigtype
a)
aantal LTOs
a)
Motortype
a)
b) 2
CO
b)
VOC
Ton/LTO Airbus A319 Belfast-Shorts Boeing 707 Boeing 727-200 Boeing 737-100/200
1851
CH
c) 4
d)
N2O
Kg/LTO
sie
sie Kg/jr
Brandstof verbruik LTO’s Ton/jr
CFM56-5B4
2.03
0.89
0.09
0.06
164.39
119.42
1194
TYNE
2.10
4.00
0.40
0.07
2.00
0.33
3
166
JT3D-3B
4.45
64.10
6.41
0.14
1064.06
23.45
235
2
JT8D-15
3.46
5.45
0.55
0.11
1.09
0.22
2
120
JT8D-15
2.31
3.63
0.36
0.07
43.62
8.79
88
5
Boeing 737-300
24901
CFM56-3-B1
1.87
0.55
0.05
0.06
1367.73
1477.50
14775
Boeing 737-500
6679
CFM56-3C-1
2.15
0.38
0.04
0.07
252.95
455.69
4557
Boeing 737-600
658
CFM56-7B20
1.73
0.66
0.07
0.05
43.68
36.11
361
Boeing 737-700
1374
CFM56-7B24
1.98
0.57
0.06
0.06
78.58
86.56
866
Boeing 737-800
10387
CFM56-7B26
2.12
0.48
0.05
0.07
498.94
700.56
7006
DC-9-40
1258
JT8D-11
2.25
3.29
0.33
0.07
413.98
89.89
899
DC-9-50
5
JT8D-17
2.37
3.59
0.36
0.08
1.80
0.38
4
L. Hercules C-130
1
T56-A7
1.89
6.00
0.60
0.06
0.60
0.06
1
Lockheed L100-10
1
AN 501 D22A
2.11
5.95
0.60
0.07
0.60
0.07
1
JT8D-217C
2.42
1.34
0.13
0.08
438.61
251.40
2514
MD 80/82/87/88
3274
MD 83/90/90-30
418
V2525-D5
2.08
0.05
0.00
0.07
1.96
27.61
276
Tupolev 154
107
D-30KU-154
4.43
8.80
0.88
0.14
94.19
15.06
151
46
LF507-1F,-1H
1.43
0.88
0.09
0.05
4.06
2.09
21
1
SPEY MK511
1.83
14.92
1.49
0.06
1.49
0.06
1
ALF 502R-5
1.36
0.92
0.09
0.04
581.48
271.87
2719
BR700-715B1-30
1.68
0.04
0.00
0.05
0.26
4.00
40
JT8D-7B
1.98
3.11
0.31
0.06
129.82
26.29
263
AVRO RJ 85/70/100/115 BAE 1-11 300/500 BAE 146 200/300
6296
Boeing 717-200
75
DC-9-10/20/30
418
Fokker 70
13400
TAY MK 620-15
1.61
0.94
0.09
0.05
1256.55
685.25
6852
Fokker F100
15174
TAY MK 650-15
1.78
0.98
0.10
0.06
1491.11
858.73
8587
Tupolev 134
37
D-30 (IL SERIES)
2.21
11.79
1.18
0.07
43.64
2.60
26
D-36
2.43
2.40
0.24
0.08
1.68
0.54
5
YAK 42
7
ATR 42
11811
PW120(calc)
0.29
0.43
0.04
0.01
511.85
109.76
1098
ATR 72
4769
PW127(calc)
0.40
0.60
0.06
0.01
284.07
60.92
609
BAE 146 100
1812
ALF 502L-2
1.54
1.31
0.13
0.05
237.83
88.79
888
22
PW124(calc)
0.35
0.52
0.05
0.01
1.14
0.25
2
Canadair 100/200 ER
1289
PW124(calc)
0.35
0.52
0.05
0.01
67.03
14.37
144
Canadair CL 600/604
151
CF34-3A1 LECII
0.79
0.41
0.04
0.03
6.20
3.81
38
DHC Dash 8-100/300
12
PW124(calc)
0.35
0.52
0.05
0.01
0.62
0.13
1
BAE ATP
TNO-rapport
TNO-MEP − R 2002/294
3 van 3
Bijlage 2
CH4 emis- N2O emisVliegtuigtype
a)
aantal LTOs
a)
Motortype
a)
b) 2
CO
b)
VOC
Ton/LTO Embraer RJ 145
1523
CH
c) 4
d)
N2O
Kg/LTO
sie
sie Kg/jr
Brandstof verbruik LTO’s Ton/jr
CF34-3A LECII
0.79
0.41
0.04
0.03
62.57
38.43
384
Fokker F27
23
DART RDA7
0.65
6.77
0.68
0.02
15.57
0.48
5
Fokker F50
17498
PW124(calc)
0.35
0.52
0.05
0.01
909.96
195.14
1951
Saab 2000
1424
AE 2100A(calc)
0.71
2.25
0.23
0.02
320.64
32.00
320
10
PT6A-41
0.25
4.28
0.43
0.01
4.28
0.08
1
Beechcraft 200/300
1
PT6A-41
0.25
4.28
0.43
0.01
0.43
0.01
0
Beechcraft 90/100
1
PT6A-27
0.20
1.51
0.15
0.01
0.15
0.01
0
Br. Norman/Pilatus BN-2A
3
TIO-540-J2B2
0.07
0.60
0.06
0.00
0.18
0.01
0
Cessna 406/414/421
1
GA TPE 331-2
0.19
2.49
0.25
0.01
0.25
0.01
0
Cessna 550/650
2
TFE731-3
0.24
0.39
0.04
0.01
0.08
0.02
0
Dornier 328-100
5982
PW124(calc)
0.31
0.52
0.05
0.01
308.87
58.37
584
Dornier 328-Jet
469
PW 306B(calc)
0.57
0.69
0.07
0.02
32.28
8.53
85
PT6A-27
0.20
1.51
0.15
0.01
0.30
0.01
0
PW120(calc)
0.29
0.43
0.04
0.01
35.41
7.59
76
GA TPE 331-2
0.19
2.49
0.25
0.01
19.71
0.47
5
Beechcraft 1900
Embraer 110 Embraer 120/121
2 817
Metro/Merlin
79
Saab SF340
506
CT7-5(calc)
0.28
0.19
0.02
0.01
9.74
4.50
45
Short 330/360
195
PT6A-41
0.25
4.28
0.43
0.01
83.49
1.52
15
Allison 250-C20
0.07
0.46
0.05
0.00
0.05
0.00
0
47932
16238
162384
Z Business-prop (1 engine) Totaal
1 206994
a):
Klein et al. (2002)
b)
ICAO (1995)
c)
afgeleid van totaal VOC met VOC profiel van Shareef (1988)
d)
IPCC (1997) tier1 methodiek