NEDERLANDS JURISTENBLAD
FINAL BOARDING CALL VOOR DE LUCHTVAART: NELSON EN TUI ž Herziening ten nadele: bewaarregeling DNA
ž In Memoriam Ronald Dworkin P. 531-592 JAARGANG 88 1 MAART 2013
10295515
9
Hoe hoog staat compliance bij u op de agenda? Ongetwijfeld zal compliance hoog op de agenda staan en zal er blijvende aandacht zijn voor de bescherming van de reputatie van de organisatie. Zeker in het huidige klimaat, met toenemende regeldruk en actievere toezichthouders. Maar waar vindt u de HUYDUHQVSHFLDOLVWHQGLHGRHOWUHʔHQGLQYXOOLQJDDQFRPSOLDQFHNXQQHQJHYHQ" DPA Compliance is hét niche kantoor met een focus op de specialistische arbeidsmarkt van compliance professionals. Door deze IRFXV]LMQZLMLQVWDDWGHEHKRHƮHYDQGHRSGUDFKWJHYHUJRHGLQNDDUWWHEUHQJHQHQ]LMQZLMRSGHKRRJWHYDQGHRQWZLNNHOLQJHQ in dit vakgebied. Wij verdiepen ons in de vraag van de opdrachtgever en voorzien in de juiste professional. Op deze wijze kunnen wij onze opdrachtgevers de beste oplossing bieden. Onze professionals worden ingezet voor strategisch advies en het formuleren van beleid, het opzetten en uitvoeren van projecten en operationele ondersteuning.
D PA Compliance Parklaan 48 1405 Bussum T +31 (0)35 625 05 05
[email protected] www.dpacompliance.nl
Inhoud
531
Prof.mr. J.E.J. Prins Openbare orde handhaving na Haren
Wetenschap 434
532
Dr. I. Koning Final boarding call voor de luchtvaartmaatschappijen Nelson en TUI
Wetenschap 435
437-455 Rechtspraak 456 Boeken 457-471 Tijdschriften 472-482 Wetgeving 483-490 Nieuws 491 Universitair nieuws 492 Personalia 493 Agenda
SIGNALEN vanuit
ž In Memoriam Ronald Dworkin P. 531-592 JAARGANG 88 1 MAART 2013
9
als het op de 542
INGRIJPENDE beslissing tot OPSCHALEN aankomt? Pagina 531
550
554 567 568 576 583 588 590 590
Volgens het HOF ziet het Verdrag van MONTREAL uitsluitend op de INDIVIDUELE schade en de VERORDENING op de schade die voor iedereen GELIJK is
Pagina 534
Behalve INEFFICIËNTIE werkt het vergelijken van NIEUW materiaal met de BEWAARDE gegevens TUNNELVISIE in de hand
GOEDE RECHTSPRAAK moet niet alleen worden VERENGD tot een ZAAK van GELD
Pagina 583
Omslag: Airport at foul weather ©
TEEVEN dient nog dit jaar een WETSVOORSTEL in om het SPREEKRECHT verder uit te breiden. Daarmee moet het voor SLACHTOFFERS ook MOGELIJK worden zich uit te laten over de door hen gewenste STRAF voor de DADER
Pagina 584
Pagina 545
Shutterstock.com
ž Herziening ten nadele:
de DIGITALE wereld
Prof.dr. M. Adams Mr.drs. K. Meijer Ronald Dworkin (1931-2013) en de democratische rechtsstaat
Rubrieken
FINAL BOARDING CALL VOOR DE LUCHTVAART: NELSON EN TUI bewaarregeling DNA
Mr.dr. W.F. van Hattum Vrijgesproken maar niet vrij De bewaarregeling DNA voor vrijgesproken verdachten bij het wetsvoorstel herziening ten nadele
Essay 436
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Hoe betrouwbaar zijn
10295515
Vooraf 433
De Hoge Raad geeft in de UITSPRAKEN nadere algemene REGELS wanneer een onherstelbaar VORMVERZUIM tot UITSLUITING van het daardoor verkregen BEWIJSMATERIAAL leidt
Pagina 585
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar
Erevoorzitter J.M. Polak
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
reviewers beoordeeld.
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
Peter J. Wattel
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Adjunct-secretaris Berber Goris
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Capital Media Services
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Uitgever Simon van der Linde
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
pleging, Richard H. Happé, belastingrecht, Aart Hendriks,
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechtssociologie, Martijn
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
W. Hesselink, rechtsvergelijking en Europees privaatrecht,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, C.J.H.
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Jansen, rechtsgeschiedenis, Harm-Jan de Kluiver, onderne-
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
mingsrecht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Theo de
tel. (0570) 673 555.
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Roos, straf(proces)recht, Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J.
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Schrijver, volkenrecht en het recht der intern. organisaties,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Ben Schueler, omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migra-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
tierecht, Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G.
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Visser, intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
en recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
Wibier, financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 30. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maan-
Vooraf
433
Openbare orde handhaving na Haren
9
Binnenkort presenteert de commissie Cohen haar rapport over de rellen in het Groningse dorp Haren. Wat begon als een vrolijke en nogal naïeve uitnodiging voor een verjaardagsfeestje via een ‘openbaar Facebook-evenement’, eindigde in angst, verbijstering en flinke financiële schade. Krijgen we 8 maart duidelijkheid over aanleiding, verloop en afloop van Project X Haren? Lukt het de commissie de vragen te beantwoorden die er zijn over het politieoptreden, de rol van de burgemeester en waarom er niet tijdig werd opgeschaald naar een niveau waarmee het hoofd van de veiligheidsregio verantwoordelijkheid kon nemen? Natuurlijk zal het optreden en wellicht falen van verantwoordelijken niet onbesproken kunnen blijven. Maar zeker zo belangrijk is een discussie over de vraag hoe het zo ver kon komen en of de bestuurlijke inrichting en verantwoordelijkheidsverdeling nog wel voldoende is aangehaakt bij de dynamiek van de huidige samenleving. Zo laat de gebeurtenis zien dat grootschalige evenementen en daarmee risico op ontsporing op willekeurig iedere plek en binnen een zeer kort tijdsbestek realiteit kunnen zijn. Denken vanuit klassieke aanknopingspunten als grote steden alsmede bekende locaties voor samenscholing voldoet niet langer als een oproep via Facebook een slapend dorp in luttele uren in vuur en vlam kan zetten. Andere aanknopingspunten zullen kortom een rol moeten spelen in het denken over veiligheidsregio’s en opschaling van capaciteit en verantwoordelijkheid. Maar hoe betrouwbaar zijn signalen vanuit de digitale wereld als het op de ingrijpende beslissing tot opschalen aankomt? Nog steeds weten we weinig over de geheimzinnige organisatie achter de website van Project X Haren. Een ogenschijnlijk logische strategie zou zijn om de communicatie via internet en mobiele telefonie scherper te volgen. Het genereert een schat aan informatie over het doen en laten van miljoenen mensen. Geavanceerde zoeksystemen bieden volop mogelijkheden. Zo maakten in ons land vorig jaar januari al ruim 4500 mensen in overheidsdienst vanaf 700 werkplekken gebruik van het zgn. iRNsysteem – het Internet Recherche (& Onderzoek) Netwerk.1 Het systeem biedt politieambtenaren maar ook medewerkers van andere overheidsinstanties (zoals de Belastingdienst) de mogelijkheid om op internet anoniem te speuren naar informatie en communicatiepatronen. Oftewel, men kan gericht of ongericht zoeken, observeren en downloaden zonder dat bekend wordt vanaf welk ip-adres (van een computer) die acties worden verricht. Nog maar al te vaak wordt er vanuit gegaan dat het zoeken in openbare bronnen op internet een ieder – en dus ook opsporingsinstanties – vrij staat. Ten onrechte. Diverse wettelijke regels staan aan het vrijelijk aanharken en opvegen van digitale informatie in de weg. Bekend zijn natuurlijk de auteursrechtelijke restricties op hergebruik van teksten, maar ook film- en fotomateriaal. Bij strafrechtelijke opsporing of het handhaven van de openbare orde zijn de regels onder meer te vinden in de Wet bescherming persoonsgegevens, de Wet politiegegevens en de Politiewet.
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf.
Stel dat de commissie Cohen met de aanbeveling komt dat Project X Haren aanleiding is om in het kader van het handhaven van de openbare orde veel meer dan nu het geval is, te kijken naar wat zich in de digitale wereld afspeelt. Kortom, om te voorkomen dat de samenleving en de overheid zich laat verrassen door de dynamiek van de online wereld, zal diezelfde wereld – Facebook, Twitter, etc. – scherper in de gaten gehouden moeten worden. Dat vraagt om meer blauw op de digitale straat. Een belangrijke vraag die zich dan aandient is of de grondslag van de algemene politietaak (art. 2 Politiewet) daartoe voldoende is. Wanneer de virtuele surveillant zijn speuren beperkt houdt tot wat algemeen rondneuzen zal deze grondslag nog wel te vinden zijn. Ingewikkelder wordt het als rondneuzen overgaat in uitgebreidere en slimme zoekacties. In dat geval betreft het immers meer dan een geringe inbreuk op de privacy, komen de randvoorwaarden van art. 8 EVRM in beeld en zullen de zoekacties al snel aangemerkt moeten worden als stelselmatige observatie. In dat geval is – conform de bepalingen in art. 126 Sv – een bevel van de OvJ noodzakelijk. In feite kan aansluiting worden gezocht bij de redenering die het Duitse Bundesverfassungsgericht juist deze week vijf jaar geleden (27 febr. 2008) formuleerde: toegestaan is de sozialadäquate Nutzung der Internettechnik als öffentliche Quelle ohne Einsatz von verdeckten Ermittlungsmethoden. Maar zodra speciaal speurvernuft wordt ingezet, de digitale agent het ip-adres van zijn computer afschermt of besluit zich van een andere identiteit te voorzien om binnen te komen in bronnen waar registratie nodig is (b.v. een LinkedIn- of Facebook-profiel) gaan beperkingen gelden. Project X Haren heeft ons geleerd dat de dynamiek van de digitale wereld niet uit het oog verloren mag worden bij het handhaven van de openbare orde. Langs klassieke lijnen denken voldoet niet langer en het is zeker niet onredelijk dat van de overheid wordt gevraagd het been bij te trekken als het gaat om houding en aanpak. Meer blauw op de digitale straat is dan een optie. Maar wel wettelijk gelegitimeerd en scherp ingekaderd. De grootste uitdaging zal zijn deze kaders in de onzekere realiteit van een gedigitaliseerde samenleving scherp in acht te blijven nemen. De online wereld is voor opsporingsdoeleinden immers net een snoepjestrommel: met alle vrijelijk uitgestalde informatie is de verleiding soms wel heel groot er niet toch stiekem iets uit te nemen. Dat zal zeker zo zijn wanneer, zoals in Haren, de ernst van de situatie van het ene op het andere moment kan omslaan. Maar er is lang niet altijd reden om stevige – digitale – middelen in te zetten. Sinds Haren toonden meerdere ‘Facebook-aankondigingen’ immers dat feestjes ook gewoon leuk kunnen blijven. Corien Prins
1. http://www.forensischinstituut.nl/over_het_nfi/nieuws/2012/verzelfstandiging-internetresearch-and-investigation-network.aspx
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
531
Wetenschap
434
Final boarding call voor de luchtvaartmaatschappijen Nelson en TUI Ingrid Koning1 Het Sturgeon en Böck-arrest van het Hof van Justitie EU zette de luchtvaartbranche op zijn achterste benen. De verplichting tot het betalen van gestandaardiseerde compensatie bij annulering van een vlucht werd uitgebreid naar vertragingsgevallen. De luchtvaartmaatschappijen weigerden de uitspraak te erkennen en wezen compensatievorderingen van passagiers massaal af. Zo’n 2000 zaken werden aangehouden in afwachting van het Nelson en TUI-arrest dat duidelijkheid moest scheppen over de vraag in hoeverre het Sturgeon en Böck-arrest in strijd is met het Verdrag van Montreal. Die duidelijkheid kwam er: het heeft duidelijk gemaakt dat het Hof niet met zich laat sollen. Luchtvaartmaatschappijen kunnen niet meer weigeren om in geval van vertraging de standaardcompensatie te betalen. Het is tijd dat zij het verzet opgeven en hun verlies nemen.
Inleiding Op 23 oktober 2012 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest Nelson en TUI2 ondubbelzinnig het Sturgeon en Böck-arrest uit 20093 bevestigd. In dat laatstgenoemde arrest heeft het Hof bepaald dat luchtvaartmaatschappijen in geval van vertraging een standaardcompensatie moeten betalen aan passagiers op grond van Verordening 261/2004.4 Om die reden genieten de verordening en het arrest onder passagiers vanzelfsprekend grote populariteit. Vanuit de rechtsleer klonk echter ook veel kritiek5 en in de luchtvaartbranche leidde het tot regelrechte muiterij. Dat klinkt wellicht vreemd, dat een bedrijfstak weigert om gehoor te geven aan een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en vervolgens zelfs nationale rechters voor zijn argumenten weet te winnen. Toch heeft het zich allemaal zeer recentelijk afgespeeld.6 De Nelson en TUI-uitspraak zet een punt achter deze kwestie, althans, dat is algemeen de gedachte.7 En dat is goed, want de impasse die was ontstaan ondergroef niet alleen het gezag van het Hof van Justitie, maar ook de fundamenten van de verordening en maakte het voor passagiers in feite onmogelijk om hun rechten af te dwingen. Dat het Hof een duidelijk punt heeft gezet, creëert rechtszekerheid voor passagiers (en ook voor luchtvaartmaatschappijen, al zullen zij niet blij zijn met de uitspraak van het Hof). Toch is het de vraag of met het Nelson en TUIarrest het laatste woord over deze kwestie is gezegd. In deze bijdrage onderzoek ik of dat het geval is, of dat er nog addertjes onder het gras zitten die in de toekomst de pret in passagiersrechtenland danig kunnen verpesten. Daartoe zal ik eerst de juridische context en de uitspraken bespreken die tot het Nelson en TUI-arrest hebben geleid.
532
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
Verordening 261/2004 en het Verdrag van Montreal De doelstelling van de verordening is passagiers in de luchtvaart te beschermen tegen het ongemak en de problemen die rijzen in geval van annulering, instapweigering en langdurige vertraging. Dit wordt bewerkstelligd door het opleggen van een aantal verplichtingen aan luchtvaartmaatschappijen. Bij instapweigering en annulering en bij heel ernstige vertraging dient aan passagiers de keuze geboden te worden tussen volledige terugbetaling van de ticketprijs of omboeking (art. 4 lid 3, art. 5 lid 1 en 2 en art. 6 lid 1 iii jo. art. 8 Verordening 261/2004). Daarnaast dient de luchtvaartmaatschappij zorg en bijstand te verlenen in de vorm van maaltijden, consumpties, gratis telefoongesprekken of toegang tot e-mail en een hotelaccommodatie indien hotelovernachting noodzakelijk is (art. 4 lid 3, art. 5 lid 1 en 2 en art. 6 jo. art. 9 Verordening 261/2004). Het meest in het oog springende aspect van de verordening is wel dat de luchtvaartmaatschappij in geval van instapweigering en annulering bovendien een standaardcompensatie moet betalen, waarvan de omvang afhankelijk is van de lengte van de vlucht in kwestie. € 250 voor vluchten korter dan 1500 km, € 400 voor alle vluchten binnen de Europese Unie van meer dan 1500 km en voor alle andere vluchten tussen 1500 en 3500 km en € 600 voor alle vluchten die niet onder de voorgaande categorieën vallen (art. 7 lid 1 Verordening 261/2004). Als de luchtvaartmaatschappij de passagier zodanig weet om te boeken dat de afwijking van de geplande aankomsttijd beperkt blijft, mag de luchtvaartmaatschappij de vergoeding halveren (zie art. 7 lid 2 Verordening). Het opmerke-
lijke is dat de verordening in geval van vertraging geen recht geeft op standaardcompensatie. De verordening is niet de enige bron van regelgeving op het gebied van luchtvervoer. Men moet zich realiseren dat de luchtvaartbranche een zeer sterk gereguleerde bedrijfstak is. Nagenoeg alle aspecten ervan worden van oudsher geregeld in internationale verdragen. Zo wordt ook de rechtsverhouding tussen passagiers en de luchtvaartmaatschappijen beheerst door zo’n internationaal verdrag: het Verdrag van Montreal 1999.8 Europa was zo fervent voorstander van het nieuwe verdrag dat zij het door middel van Verordening 889/20029 al van toepassing verklaarde op vervoer verricht door Europese luchtvervoerders, nog voordat het verdrag in werking was getreden. Niet alleen spoorde zij al haar toenmalige lidstaten aan om partij te worden bij het verdrag, de EU trad zelf ook toe als instelling.10 Daardoor geldt het verdrag in alle lidstaten en bindt het ook de Europese Unie en de instellingen van de Europese Unie.11 Het Verdrag van Montreal regelt echter niet alle aspecten van de rechtsverhouding tussen passagier en luchtvervoerder die de Europese Unie gereguleerd wilde zien en dus volgden er nog drie verordeningen waarvan Verordening (EG) Nr. 261/2004 er een was.12 Zodra men echter regelingen maakt die qua materie dicht tegen elkaar aan, of in elkaars verlengde liggen (zoals het geval is bij het Verdrag van Montreal en Verordening 261/2004), ontstaat ook het gevaar dat ze in elkaars vaarwater komen. Dan wordt de vraag naar de verhouding tussen het internationale verdrag en de Europese regelgeving relevant. Op grond van Europese rechtspraak is een internationaal verdrag waarbij de EU partij is, van hogere orde dan afgeleid gemeenschapsrecht, zoals verordeningen. Dat betekent dat in geval van strijd tussen verordening en verdrag, het verdrag voorgaat.13
Zodra men regelingen maakt die qua materie dicht tegen elkaar aan of in elkaars verlengde liggen ontstaat ook het gevaar dat ze in elkaars vaarwater komen Bedenk daarbij dat de verordening verplichtingen schept die het Verdrag van Montreal in fundamenteel opzicht verregaand overtreffen, en dan zal het niet verbazen dat het niet lang duurde voordat de eerste procedure werd gestart waarin de geldigheid van de verordening ter discussie werd gesteld. In het IATA en ELFAA-arrest14 werd de vraag voorgelegd of de verplichting tot het verlenen van zorg en bijstand in geval van vertraging onder de verordening, in het vaarwater kwam van de vertragingsregeling van het Verdrag van Montreal. Op grond van het Verdrag van Montreal is de luchtvaartmaatschappij aansprakelijk voor vertraging tenzij er sprake is van, kort gezegd, overmacht (art. 19 VvM).15 De aansprakelijkheid van de vervoerder is in omvang beperkt (art. 22 lid 1 VvM) tot een bedrag van € 5430.16 Verder bepaalt het verdrag dat elke vordering tot schadevergoeding, op welke grond dan ook, alleen kan worden ingesteld onder de voorwaarden en binnen de aansprakelijkheidsgrenzen van dat verdrag, en dat bovendien uitsluitend compensatoire schadevergoeding is toegestaan (art. 29 VvM).17 De insteek van IATA en ELFAA was dat de verordening in geval van vertraging geen beroep op overmacht (of
Auteur
International Air Carriage’, A&SL 2010-3, p.
Raad goedgekeurd en de akte van bekrach-
damage occasioned by delay in the carriage
Dr. I. Koning is als universitair docent ver-
207-224, K. Besenbruch-Petronia, ‘Com-
tiging is neergelegd bij ICAO, zie Besluit
by air of passengers, baggage or cargo.
bonden aan het Molengraaff Instituut voor
pensatie vliegtuigpassagiers nader bezien’,
van de Raad van 5 april (2001/539/EG),
Nevertheless, the carrier shall not be liable
Privaatrecht van de Universiteit Utrecht.
TVR 2010, p. 143-147; U. Stepper and M.
PbEU 2001 L 194/38. De EU kon toetreden
for damage occasioned by delay if it proves
Muenning ‘No compensation for long
op grond van een door haarzelf gecreëerde
that it and its servants and agents took all
Noten
delays in spite of Sturgeon: will this new
mogelijkheid daartoe in art. 53 lid 2 van het
measures that could reasonably be required
1. HvJ EU 23 oktober 2012, gevoegde
jurisprudence prevail?’ A&SL 2011-4, p.
Verdrag van Montreal.
to avoid the damage or that it was impossi-
zaken c-581/10 en c-629/10, (Nelson e.a.
339-341; I. Koning ‘The enforcement of air-
10. Op basis van art. 216 VwEU.
ble for it or them to take such measures’.
vs. Deutsche Lufthansa AG en TUI Travel
line passengers’ rights in Europe’ REDC
11. De andere twee verordeningen zijn
15. De aansprakelijkheidslimieten van het
e.a. vs. Civil Aviation Authority).
2011-2, p. 359-382. Anders: C. van Dam,
Verordening (EG) nr. 1107/2006 inzake de
verdrag worden uitgedrukt in bijzondere
2. HvJ EU 19 november 2009, gevoegde
‘Air passenger rights after Sturgeon’, A&SL
rechten van gehandicapten en personen
trekkingsrechten van het IMF (BTR) die
zaken c-402/07 en c-432/07, Jur 2009, p.
2011-4/5, p. 259-274.
met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer
moeten worden omgerekend naar nationale
I-10223, NJ 2010, 137.
5. Zie de parlementaire vragen die hierom-
reizen, PbEU 2006 L204/1 en Verordening
valuta. De SDR limiet is 4694 BTR per pas-
3. Verordening (EG) Nr. 261/2004 inzake
trent zijn gesteld aan de staatssecretaris van
(EG) nr. 2111/2005 betreffende de vaststel-
sagier.
compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij
Infrastructuur en Milieu, Aanhangsel Han-
ling van een communautaire lijst van lucht-
16. In the carriage of passengers, baggage
instapweigering en annulering of langdurige
delingen II 2011/12, nr. 3415.
vaartmaatschappijen waaraan een exploita-
and cargo, any action for damages, however
vertraging van vluchten, PbEU 2004 L 46/1.
6. Zie G. de Vos, ‘Nelson, Tui en de wet van
tieverbod binnen de Gemeenschap is
founded, whether under this Convention or
4. Zie bijvoorbeeld K.F. Haak, ‘De rol van
Sturgeon’, TVR 2012-6, p. 172.
opgelegd, PbEU 2005 L344/15.
in contract or in tort or otherwise, can only
het Europees Hof van Justitie in het passa-
7. Het Verdrag van Montreal tot het bren-
12. IATA en ELFAA, r.o. 35, met verwijzing
be brought subject to the conditions and
giersvervoer door de lucht’, TPR 2010, p.
gen van eenheid in enige bepalingen inzake
naar HvJ 26 februari 2008, zaak c-132/05,
such limits of liability as are set out in this
493-528; Stephan Hobe, Wolf Müller-Ros-
het internationale luchtvervoer 1999, Trb.
Jur 2008, p. I-00957 (Commissie vs. Duits-
Convention without prejudice to the questi-
tin en Anna Recker, ‘Fragwürdiges aus
2000, 32.
land) en HvJ 1 april 2004 zaak C-286/02,
on as to who are the persons who have the
Luxemburg zur Verordnung 261/2004’,
8. Verordening (EG) Nr. 889/2002 betreffen-
Jur 2004 p. I-03465 (Bellio F. Lli).
right to bring suit and what are their respec-
ZLW 2010/2, p. 149-166; P.S. Dempsey en
de de aansprakelijkheid van luchtvervoerders
13. Supra voetnoot 12.
tive rights. In any such action, punitive,
S.O. Johansson, ‘Montreal v. Brussels: The
bij ongevallen, Pb EU 2002, L140/2.
14. De (authentieke) Engelse tekst van art.
exemplary or any other non-compensatory
Conflict of Laws on the Issue of Delay in
9. Het Verdrag van Montreal is door de
19 VvM luidt: ‘The carrier is liable for
damages shall not be recoverable.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
533
Wetenschap
beter gezegd, buitengewone omstandigheden van art. 5 lid 3) toeliet. In samenhang met het Verdrag van Montreal, dat iedere vordering op andere grondslag dan die van het verdrag (dus ook vorderingen op grond van art. 261/2004) onderwerpt aan de voorwaarden van dat verdrag, levert dat een conflict op, want onder het verdrag kan de vervoerder immers wel een beroep op overmacht doen. De reden dat de luchtvaartmaatschappijen alleen de vertragingsregeling van de verordening ter discussie stelden en niet de regeling ten aanzien van instapweigering
Gemeenschapsrecht dient namelijk niet zuiver grammaticaal te worden uitgelegd 534
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
en annulering, is dat vrij algemeen wordt aangenomen dat het Verdrag van Montreal niet van toepassing is op situaties van niet-vervoeren, waardoor er op dit vlak dus ook geen conflict kon rijzen. In het IATA en ELFAA-arrest besliste het Hof dat er geen conflict was tussen de verordening en het verdrag. Beide regelingen zagen namelijk op geheel verschillende situaties. Volgens het Hof veroorzaakt vertraging over het algemeen twee soorten schade. Enerzijds schade die voor alle passagiers vrijwel identiek is en die kan worden gecompenseerd door onmiddellijk gestandaardiseerde bijstand of verzorging, bijvoorbeeld door middel van de verstrekking van verfrissingen, maaltijden, accommodatie en de gelegenheid tot het voeren van telefoongesprekken. Anderzijds kunnen passagiers individuele schade lijden die aan de reden van hun verplaatsing inherent is en waarvan de vergoeding van geval tot geval moet worden beoordeeld, al naar gelang de omvang van de veroorzaakte
De luchtvaartbranche stond op zijn achterste benen. In één klap was de verplichting tot het betalen van gestandaardiseerde compensatie, waar zij toch al niet echt voor warm liepen, uitgebreid naar vertragingsgevallen schade. Volgens het Hof ziet het Verdrag van Montreal uitsluitend op de individuele schade en de Verordening op de schade die voor iedereen gelijk is.18 Vervolgens oordeelt het Hof dat uit art. 19, 22 en 29 (of enige andere bepaling van het Verdrag van Montreal) niet blijkt dat de verdragsopstellers vervoerders hebben willen vrijwaren van elke andere vorm van interventie, zoals een overheid (lees: de Europese Unie) die wil voorzien in onmiddellijke en gestandaardiseerde compensatie van het ongemak dat wordt veroorzaakt door vertraging, zonder dat passagiers de moeite hoeven nemen een schadevergoedingsvordering in te stellen bij de rechter.19 Met andere woorden, door op het moment van de vertraging ervoor te zorgen dat bepaalde ongemakken van passagiers bij voorbaat al worden weggenomen, ontstaat er geen schade en hoeft de passagier ook geen vordering in te stellen.20 Art. 6 komt derhalve eenvoudigweg bovenop de vertragingsregeling van het Verdrag van Montreal.21 Sturgeon en Böck In het Sturgeon en Böck-arrest ging het om het onderscheid tussen annulering en vertraging. Een interne afbakeningsvraag dus. In de praktijk bleken deze twee begrippen namelijk nauwelijks te onderscheiden. Een passagier die vanwege een annulering wordt omgeboekt naar een alternatieve vlucht (op grond van art. 5 lid 1 sub a jo. 8 lid 1 sub b van de verordening) die hem vervolgens, zij het met enige vertraging, op de plaats van bestemming brengt, zit immers in precies hetzelfde schuitje als een passagier wiens vlucht simpelweg vertraagd is. Toch is de vervoerder in het eerste geval een standaardvergoeding van maximaal € 600 verschuldigd en in het andere geval niets. Daarmee wordt het relevant vast te stellen wat precies onder vertraging moet worden verstaan. In Sturgeon en Böck legde het Hof het verschil tussen beide begrippen uit.22 Maar, vervolgde het Hof, het feit dat de verordening niet voorziet in een verplichting tot betaling van een standaardcompensatie in geval van vertraging, betekent niet dat passagiers daar geen recht op hebben. Gemeenschapsrecht dient namelijk niet zuiver grammaticaal te worden uitgelegd; er moet eveneens rekening worden gehouden met de doelstellingen en overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan de vaststelling van de verordening.23 Uit de 15e overweging van
de considerans (waar ten aanzien van de uitleg van het begrip ‘buitengewone omstandigheden’ annulering en vertraging in één adem worden genoemd), leidt het Hof vervolgens impliciet af dat de wetgever ook een recht op compensatie heeft verbonden aan langdurige vertraging. Deze – in mijn ogen niet echt overtuigende – argumentatie wordt door het Hof gestut met een verwijzing naar de doelstelling van de verordening: het waarborgen van een hoog beschermingsniveau van luchtreizigers.24 Van veel fundamentelere aard is het argument dat het verschil tussen annulering en vertraging in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling.25 Volgens het Hof bevinden passagiers die bij aankomst op de luchthaven te horen krijgen dat hun vlucht geannuleerd is en een andere vlucht aangeboden krijgen die hen met vertraging naar hun eindbestemming brengt, zich in dezelfde situatie als passagiers wier vlucht vertraagd is. In beide gevallen is namelijk sprake van tijdverlies. Geannuleerde passagiers hebben op grond van de verordening recht op compensatie, dus moeten vertraagde passagiers dat ook krijgen. Omdat de verordening bij annulering op grond van art. 5 lid 1 sub c onder iii de luchtvaartmaatschappij een marge van drie uur geeft om af te mogen wijken van de oorspronkelijke planning, krijgt de vervoerder die marge ook bij vertraging, waarop het Hof besliste dat ook vertraagde passagiers recht op compensatie hebben op grond van art. 7 van de verordening als zij met een vertraging van drie uur of meer de plaats van bestemming bereiken.26 De gelijkstelling betekent echter ook dat art. 7 lid 2 (op grond waarvan de compensatie mag worden gehalveerd als de vervoerder het tijdverlies weet te beperken) en art. 5 lid 3 (het beroep op buitengewone omstandigheden op grond waarvan de vervoerder van de verplichting tot betaling van compensatie is bevrijd) mutatis mutandis moeten worden toegepast op de standaardvergoeding bij vertraging.27 Over de vraag hoe dit alles zich verhoudt tot het Verdrag van Montreal of het IATA en ELFAA-arrest zwijgt het Hof echter in alle talen. De luchtvaartbranche stond op zijn achterste benen. In één klap was de verplichting tot het betalen van gestandaardiseerde compensatie, waar zij toch al niet echt voor warm liepen, uitgebreid naar vertragingsgevallen. De luchtvaartmaatschappijen weigerden de uitspraak te erkennen en wezen compensatievorderingen
17. IATA en ELFAA r.o. 43.
Privaatrecht, Den Haag: BJU 2009, p. 95-104.
verordening. Een vertraagde vlucht is een
HvJ EU 29 april 2004, zaak c-298/00, Jur
18. R.o. 45.
20. R.o. 46.
vlucht die wordt uitgevoerd volgens de
2004, p, I-4087 (Italië vs. Commissie).
19. Een voorbeeld van wat Keirse als schade-
21. Er is sprake van annulering als een
oorspronkelijke planning, waarbij de daad-
23. R.o. 45.
voorkomingsplicht duidt, zie A.L.M. Keirse,
geplande vlucht, waarop tenminste één
werkelijke vertrektijd later is dan de geplan-
24. R.o. 48.
‘De schadevoorkomingsplicht’ in: E.F.D Engel-
plaats was geboekt, niet wordt uitgevoerd,
de, zie Sturgeon en Böck r.o. 37.
25. R.o. 61.
hard (Red.), Handhaving van en door het
zoals gedefinieerd in art. 2 sub l van de
22. In r.o. 41 en 42, met verwijzing naar
26. R.o. 63.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
535
Wetenschap
van passagiers wegens vertraging om die reden massaal af.28 Zo was de vergoeding van standaardcompensatie in geval van vertraging volgens de luchtvaartmaatschappijen in strijd met het Verdrag van Montreal, met het rechtszekerheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en had het Hof de grenzen van zijn bevoegdheid overschreden door de verordening zo ruim uit te leggen. In eerste instantie waren nationale rechters niet gevoelig voor de opvatting van de luchtvaartmaatschappijen. Ook de Nederlandse rechter was niet genegen de luchtvaartmaatschappijen te volgen.29 In sommige gevallen kregen de luchtvaartmaatschappijen echter toch voet aan de grond. Zoals bij de Rechtbank Breda, die een prejudiciële vraag stelde aan het Hof van Justitie over het al dan niet compensatoire karakter van de standaardcompensatie voor verlies van tijd,30 de Rechtbank Amsterdam die de procureur-generaal bij de Hoge Raad verzocht cassatie in het belang der wet in te stellen,31 en de Rechtbank ’s-Hertogenbosch die zelfs zo ver ging om het Sturgeon en Böck-arrest geheel terzijde te schuiven ‘aangezien het Hof van Justitie niet de Europese wetgever is en zijn arresten dus geen recht kunnen scheppen’.32 Als één schaap over de dam is volgen er meer, en zo kwam het dat uiteindelijk zelfs de Hoge Raad zich indirect over de vraag boog of het Sturgeon en Böck-arrest al dan niet geldig was.33 Het aantal zaken dat uiteindelijk werd aangehouden in afwachting van de beslissing van het Hof van Justitie in de Nelson en TUI-zaak wordt geschat op 2000.34 In totaal werden er meer dan twaalf prejudiciële vragen gesteld aan het Hof die verband hielden met Sturgeon en Böck. Het merendeel daarvan vraagt nadere uitleg over welke situaties van vertraging wel of niet aanleiding geven tot compensatie. Vijf van de procedures stelden aan de orde of de Sturgeon en Böck-beslissing verenigbaar was met de vertragingsregeling van het Verdrag van Montreal en het IATA en ELFAA-arrest.35 Twee daarvan, van het Duitse Ambtgericht van Keulen (Nelson vs. Lufthansa) en de Engelse High Court of Justice (TUI e.a. vs. Civil Aviation Authority) heeft het Hof samengevoegd behandeld in de Nelson en TUI-zaak. Nelson en TUI Hoewel de voorgelegde vragen meer beslaan dan alleen de vraag in hoeverre het Sturgeon en Böck-arrest in strijd is met het Verdrag van Montreal, is de hoofdmoot van het arrest gericht op dit punt. Het Hof vatte de vragen van de Duitse en Engelse rechters als volgt samen: zijn art 5 tot en met 7 van Verordening 261/2004 geldig in het licht van de tweede volzin van art. 29 van het Verdrag van Montreal36 wanneer zij aldus worden uitgelegd dat passagiers van een vertraagde vlucht krachtens deze verordening recht op compensatie hebben wanneer zij drie uur na de door de luchtvaartmaatschappij oorspronkelijk geplande aankomsttijd of later hun eindbestemming bereiken? Om tot een antwoord te komen zijn twee vragen van belang: ten eerste, wat verbiedt art. 29 VvM eigenlijk precies ten aanzien van welke vorderingen? En ten tweede, wat is de aard van de standaardcompensatie op grond van art. 7 van de verordening?
536
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
Het verbod van art. 29 Een veel geuit punt van kritiek was dat het Sturgeon en Böck-arrest in strijd was met het IATA en ELFAA-arrest. Immers, in dat arrest had het Hof beslist dat er geen conflict was tussen het verdrag en de verordening omdat Montreal zag op vergoeding van individuele schade en de verordening voorzag in het wegnemen van ongemak door de luchtvervoerder te verplichten tot het verlenen van zorg en bijstand. Door in Sturgeon ook het recht op standaard compensatiebedragen aan vertraging te verbinden, ontstaat een conflict met het IATA en ELFAAarrest. Het verbaast dan ook niet dat het Hof voor de beantwoording van de eerste vraag begint bij het IATA en ELFAA-arrest. Het herhaalt de overweging daaruit, dat uit geen enkele bepaling van het Verdrag van Montreal valt af te leiden dat de verdragsopstellers luchtvervoerders hebben willen vrijwaren van andere vorderingen dan die waar dat verdrag op ziet.37 Het feit dat het IATA en ELFAA-arrest de verenigbaarheid tussen het Verdrag van Montreal en de verplichting tot het verlenen van zorg en bijstand bij vertraging betrof (art. 6 jo. 9 Verordening 261/2004), betekent niet dat het Hof heeft uitgesloten dat andere maatregelen, zoals de verplichting tot het betalen van standaardcompensatie van art. 7 Verordening 261/2004, ook buiten de werkingssfeer van het Verdrag van Montreal kunnen vallen.38 Met andere woorden, het IATA en ELFAA-arrest staat Sturgeon en Böck niet in de weg.
De kans dat het Hof zich nogmaals gaat uitlaten over deze kwestie is niet groot Vervolgens overweegt het Hof dat de verplichting tot betalen van standaardcompensatie is bedoeld om ongemak bestaand uit verlies van tijd, ongedaan te maken. Tijdverlies, zo vervolgt het Hof, kan net als andere ongemakken waarvan sprake was in het arrest-IATA en ELFAA niet worden gekwalificeerd als ‘schade voortvloeiend uit vertraging’ in de zin van art. 19 van het Verdrag van Montreal en daarom valt het ook buiten de werkingssfeer van art. 29 van dit verdrag.39 Eigenlijk heeft het Hof hiermee de prejudiciële vraag al beantwoord. Het heeft immers vastgesteld dat er geen conflict is met het verdrag en dus raakt het verbod op vergoeding van niet-compensatoire schade van art. 29 de verordening niet. De aard van standaardcompensatie Toch neemt het Hof de gelegenheid te baat om de aard van de schadevergoeding op grond van art. 19 van het Verdrag van Montreal en de standaardcompensatie van de verordening verder te duiden. Volgens het Hof impliceert art. 19 dat er een causaal verband tussen de vertraging en de schade bestaat en dat de schade geïndividualiseerd is naar het soort schade dat de verschillende passagiers lijden. Tijdverlies, daarentegen, is geen schade die voort-
Kan het feit dat het Hof vindt dat ongemak gecompenseerd dient te worden invloed hebben op de invulling van het schadebegrip op nationaal niveau? vloeit uit vertraging. Het is een ongemak, net als andere ongemakken die ontstaan bij instapweigering, annulering of vertraging, zoals het van alle comfort verstoken blijven, of het tijdelijk niet over normaliter beschikbare communicatiemiddelen beschikken. Volgens het Hof ondergaan alle passagiers van een vertraagde vlucht op dezelfde wijze dat tijdverlies en leent het zich derhalve om het te verhelpen door een gestandaardiseerde maatregel, zonder dat de individuele situatie van elke betrokken passagier hoeft te worden beoordeeld. 40 Bovendien bestaat er geen verband tussen de daadwerkelijk opgelopen vertraging en de plicht tot betalen van het compensatiebedrag.41 Het simpelweg drie uur later dan gepland arriveren op de plaats van bestemming brengt de compensatieverplichting teweeg. Evenmin is de omvang van de compensatie afhankelijk van de vertraging – of deze nu drie uur en één minuut is of 24 uur, de omvang van de compensatie blijft hetzelfde.42 Nog een reden dus waarom volgens het Hof de standaardcompensatie van de verordening niet onder art. 19 van het Verdrag van Montreal valt. Er is dus geen conflict met het Verdrag van Montreal. De kans dat het Hof zich nogmaals gaat uitlaten over deze kwestie is niet groot. Een van de twee overgebleven prejudiciële vragen over art. 29 van het Verdrag van Montreal en de standaardcompensatie bij vertraging is inmiddels ingetrokken43 en de verwachting is dat de andere procedu-
re (de door het Kantongerecht Breda voorgelegde vraag)44 hetzelfde lot beschoren zal zijn. Daarmee lijkt de kans dat het Hof van het ingeslagen pad zal afwijken nihil. Er zijn echter nog wel een aantal probleempunten die de potentie kunnen hebben om uit te groeien tot de nieuwe hoofdpijndossiers van het Hof van Justitie.
Compensatie voor ongemak Om het verschil tussen geannuleerde en vertraagde passagiers op te heffen koppelde het Hof in het Sturgeon en Böck-arrest de compensatieplicht van art. 7 Verordening 261/2004 aan het ongemak dat passagiers ondervinden door de vertraging. Nergens in de verordening staat echter dat de standaardbedragen moeten worden betaald ter compensatie van ongemak. Volgens het Hof wordt een en ander gesteund door de – impliciet uit de considerans afgeleide – doelstelling van de verordening. In het voorstel voor de verordening van de Europese Commissie wordt echter het doel van de verordening glashelder weergegeven: ‘Met het voorstel wordt in de eerste plaats beoogd exploitanten ertoe te bewegen zoveel zorgvuldigheid bij hun boekingsbeleid te betrachten, dat instapweigering geen regel maar uitzondering wordt. Het gaat hier beslist niet om een goedkeuring van deze praktijk in het algemeen, met verzachtende maatregelen ten behoeve van de getroffen passagiers’.45 De bedragen zijn dus niet bedoeld als compensatie voor het niet nakomen van (contractuele) verplichtingen of het vergoeden van ongemak, maar dienen als prikkel om een gedragsverandering teweeg te brengen bij de luchtvaartmaatschappijen. Daarom zien het voorstel en de verordening uitsluitend op instapweigering en annulering, en niet op vertraging.46 Een tweede doelstelling is het wegnemen van ongemakken, maar daar noemt de verordening juist niet de compensatie. Het wegnemen van ongemakken wordt bewerkstelligd door het verlenen van bijstand en zorg, door het adequaat informeren van passagiers, het terugbetalen van de ticketprijs of het omboeken naar een alternatieve vlucht.
27. Wat hen op stevige kritiek kwam te
voor de Rb. Zwolle (Rb. Zwolle 22 juni
2012, 395 (KLM vs. Verbeek). De overige
39. R.o. 51-52.
staan, zie bijvoorbeeld C. van Dam, ‘Air
2011, LJN BQ8737en 18 januari 2012, LJN
zaken van dezelfde datum met grotendeels
40. R.o. 53.
Passenger Righs after Sturgeon’, A&SL
BV1731, Haarlem (Rb. Haarlem 15 juli
dezelfde rechtsvragen zijn te vinden onder
41. R.o. 54.
2011-4/5, p. 260, 263. Ook besteedden de
2010, LJN BN2126 en 21 maart 2012, LJN
LJN-nummers BW5521, BW 5520, BW
42. Zaak C-255/11 (Nadine Büsch vs. Rya-
media uitgebreid aandacht aan de weige-
BV9537), Amsterdam als ook het Hof
5518, BW5517, BW5516 en BW5514.
nair).
ring van luchtvaartmaatschappijen om de
Amsterdam (Rb. Amsterdam 11 augustus
33. Zie ‘Gestrande passagiers’, NRC Han-
43. Zaak C-315/11 (Van de Ven vs. KLM).
compensatie te betalen, bijvoorbeeld Kassa
2011, LJN BR6267; Hof Amsterdam 6
delsblad dinsdag 30 oktober en woensdag
44. COM(2001) 784 definitief, p. 6.
in de uitzending van 31 maart 2012.
februari 2010 LJN BN5267 en 6 december
31 oktober, p. 25.
45. Door zorgvuldige boekingsmarges te
28. De Rb. ’s-Gravenhage bijvoorbeeld
2011, LJN BV6840)
34. Zaak C-581/10 (Emeka Nelson vs.
hanteren kan de luchtvaartmaatschappij
weigerde steevast nieuwe prejudiciële vra-
29. Rb. Breda 20 oktober 2010, LJN
Deutsche Lufthansa), PbEU 2011 C 72/8;
ervoor zorgen dat vluchten niet standaard
gen te stellen of zaken tot nader orde aan
BO1083 en 25 mei 2011, LJN BQ5967,
Zaak C-629/10, (TUI Travel plc vs. Civil
overboekt zijn en instapweigering dientenge-
te houden (zie Rb. ’s-Gravenhage 14 juli
S&S 2011, 114.
Aviation Authority), PbEU 2011 C 89/10;
volge uitzondering wordt in plaats van regel.
2010, LJN BP8057; 12 augustus 2010, LJN
30. Rb. Amsterdam 11 mei 2011, LJN
Zaak C-255/11, (Nadine Büsch vs. Ryanair
Het stelt luchtvaartmaatschappijen bovendien
BP8520; 22 september 2010, LJN BP8499;
BQ6471, S&S 2012, 123.
Ltd), PbEU 2011 C 226/15; Zaak C-315/11
in staat om in te kunnen spelen op operatio-
17 maart 2010, LJN BP8072; 17 februari
31. Rb. ’s-Hertogenbosch 19 januari 2012
(Van de Ven vs. KLM), PbEU 2011 C
nele problemen, zodat een vlucht niet om het
2011, LJN BP8066; 9 februari 2011, LJN
LJN BV1931, S&S 2012, 64.
269/27; Zaak C-413/11 (Germanwings vs.
minste of geringste hoeft te worden geannu-
BP8510; 7 juli 2011, BU7786; 9 augustus
32. Op 15 juni besliste de Hoge Raad tot
Amend), PbEU 2011 C 319/9.
leerd. Vertragingen kan een luchtvaartmaat-
201, LJN BU7772; 10 augustus 2011, LJN
aanhouding van deze zaken tot dat het Hof
35. Zie voetnoot 16.
schappij in de regel echter niet voorkomen
BU7714; 10 augustus 2011, LJN BU7720;
van Justitie zijn uitspraak had gedaan in de
36. Nelson en TUI., r.o. 46.
door het boekingsbeleid aan te passen, van-
29 augustus 2011, LJN BU7710, 11 okto-
Nelson en TUI-zaak, zie HR 15 juni 2012,
37. R.o. 47.
daar dat de Commissie de compensatierege-
ber 2011, LJN BU7698). Hetzelfde geldt
NJ 2012, 394 (CSA vs. EUClaim) en NJ
38. R.o. 49.
ling bij vertraging niet op zijn plaats achtte.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
537
Wetenschap
Slechts enkele weken voor het Nelson en TUI-arrest, ging het Hof in de zaken Finnair vs. Lassooy47 en Cachafeiro vs. Iberia48 bij de uitleg van het begrip ‘instapweigering’ aan de hand van de doelstellingen van de verordening nog zeer uitvoerig in op het voorstel van de Commissie. Dat het Hof van Justitie in de Nelson en TUI-zaak het voorstel links liet liggen lijkt voornamelijk ingegeven door het feit dat de daarin geformuleerde doelstellingen het Sturgeon en Böck-arrest ondergraven. Een andere vraag is wat is het uitstralingseffect van de uitspraak zal zijn. Kan het feit dat het Hof vindt dat ongemak gecompenseerd dient te worden invloed hebben op de invulling van het schadebegrip op nationaal niveau? Heeft de uitspraak ook betekenis voor de andere passagiersrechtenverordeningen,49 voor vervoersovereenkomsten of dienstverleningscontracten in het algemeen? En willen we eigenlijk wel dat er een prijskaartje hangt aan ongemak, of zoals het Hof het verwoord ‘het van alle comfort verstoken blijven of tijdelijk niet over de normaliter beschikbare communicatiemiddelen beschikken’? In zijn ijver om de Sturgeon en Böck-uitspraak ‘te redden’, kan het best zijn dat het Hof een heel nieuw vat met problemen (lees prejudiciële vragen) heeft opengetrokken.
Het negeren van de internationale rechtsorde De uitleg die het Hof van Justitie geeft aan de bepalingen van het Verdrag van Montreal staat lijnrecht tegenover de interpretatie van diezelfde begrippen in de luchtrechtelijke jurisprudentie. De gangbare uitleg van art. 29 van het Verdrag van Montreal is dat zodra er sprake is van internationaal vervoer door de lucht dat binnen de materiële en formele reikwijdte van het verdrag valt,50 het verdrag de enige grondslag is waarop een vordering kan worden gebaseerd. Dat betekent dus dat ook indien men tot de conclusie komt dat een bepaalde vorm van schade niet onder art. 19 valt, een vordering op een andere grondslag nog steeds niet is toegestaan. Deze ‘exclusiviteitsleer’ is verankerd in een aantal landmark cases van de US Supreme Court en het House of Lords tussen 1996 en 2005 en is sindsdien diepgeworteld in luchtrechtelijke literatuur en lagere rechtspraak.51 Het is de vraag of het Hof van Justitie zich überhaupt iets gelegen moet laten aan de uitspraken van andere (hoogste) rechtsinstanties van lidstaten bij het Verdrag van Montreal (die soms ook lidstaten van de Europese Unie zijn). Het antwoord is nee en ja. Vanuit het oogpunt van het internationaal publiekrecht is het Hof absoluut niet gebonden aan de uitspraken van vreemde rechters, ook niet aan die van de hoogste rechtsinstanties. De doelstelling van internationale vervoerverdragen, zoals het Verdrag van Montreal, is echter het uniformeren van het recht.52 Om de uniformiteit te waarborgen dienen de gerechten van de lidstaten (en dus ook het Hof van Justitie als rechtsprekende instantie
van de Europese Unie) het verdrag autonoom uit te leggen. Dat betekent dat het Hof de bepalingen van het verdrag moet uitleggen binnen de context, het systeem en de doelstellingen van het verdrag.53 Dit vergt een externe blik en het vermogen om buiten de eigen rechtskaders te treden, om te zoeken naar het grootst mogelijke draagvlak en deel te nemen aan het internationale discours. Het betekent dat rechters kennis dienen te nemen van elkaars beslissingen bij de uitleg van verdragsbepalingen en – als zij op grond van verdragsautonome interpretatiemethoden komen tot een andere uitleg – dit ook motiveren. En dus niet – zoals het Hof in het IATA en ELFAA-arrest doet – zonder een enkel argument ontleend aan het verdrag oordelen dat art. 19 VvM uitsluitend ziet op individuele schadevergoeding. Of pakweg veertig jaar rechtsvorming in de internationale rechtsorde terzijde schuiven door te concluderen dat niets er op wijst dat de opstellers van het Verdrag van Montreal vervoerders hebben willen vrijwaren van andere vorderingen dan die onder het verdrag. Want dit debat wordt al sinds de jaren zestig luid en duidelijk gevoerd in de luchtrechtelijke literatuur en rechtspraak en sinds de hierboven genoemde uitspraken van het House of Lords en de US Supreme Court, is het de heersende leer dat het verdrag alle andere vorderingen, op welke grondslag dan ook, verbiedt. Door op geen enkele wijze in te gaan op deze discussie miskent het Hof dat het met het interpreteren van het Verdrag van Montreal niet opereert in de Europese rechtsorde, maar in een mondiale. IATA en ELFAA, Sturgeon en Böck en Nelson en TUI lijken dooraderd met dit soort miskenningen. En dat is jammer, want in mijn optiek zijn er goede gronden om de exclusiviteitsleer – beargumenteerd – onderuit te halen54 en had het Hof Verordening 261/2004 en het Sturgeon en Böck-arrest ook binnen de grenzen van het Verdrag van Montreal voor een belangrijk deel overeind kunnen houden, zonder daarbij tegen het zere been van de Montreal-lidstaten te schoppen. Weinig passagiers zullen wakker liggen van het feit dat de koers van het Hof van Justitie vanuit het oogpunt van verdragsautonome interpretatie en internationale verhoudingen vragen opwerpt. Maar vanuit het internationale recht bezien valt de koers van het Hof te betreuren. Met de lijn ingezet in het IATA en ELFAA-arrest heeft het Hof van Justitie zichzelf en Europa internationaal gezien op een eiland geplaatst. De beslissingen van het Hof die het Verdrag van Montreal aangaan, zullen worden gevolgd door de 27 Europese ‘Montreal lidstaten’. De kans dat de andere 75 lidstaten aansluiten is echter zeer klein. Met zijn houding ondergraaft het Hof de meest wezenlijke doelstelling van het verdrag – het creëren van eenheid – en ondermijnt het Hof het verdrag in zijn geheel.55 En daarmee gooit het internationaal gezien absoluut geen hoge ogen.56
Door op geen enkele wijze in te gaan op deze discussie miskent het Hof dat het met het interpreteren van het Verdrag van Montreal niet opereert in de Europese rechtsorde, maar in een mondiale 538
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
Buitengewone omstandigheden Een derde punt dat ik wil aanstippen is de escape die luchtvaartmaatschappijen hebben in geval van ‘buitengewone omstandigheden’. Als de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat er sprake is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden, dan is zij op grond van art. 5 lid 3 Verordening 261/2004 niet gehouden compensatie te betalen. Het probleem is dat het begrip veel ruimte laat voor discussie en het onduidelijk is in welke gevallen er sprake is van buitengewone omstandigheden. Luchtvaartmaatschappijen die niet bereid zijn compensatie te betalen, kunnen deze onduidelijkheid gebruiken om vorderingen van passagiers af te houden.57 Wat zijn eigenlijk buitengewone omstandigheden, wat moet worden verstaan onder redelijke maatregelen ter voorkoming van die omstandigheden en wat moet de luchtvaartmaatschappij allemaal vergoeden? In het arrest-Wallentin-Hermann heeft het Hof verduidelijkt wat niet onder het begrip ‘buitengewone omstandigheden’ valt.58 Luchtvaartmaatschappijen worden geacht het hoofd te kunnen bieden aan technische problemen die onlosmakelijk verbonden zijn met de werking van luchtvaartuigen en kunnen dus niet worden opgevat als buitengewone omstandigheden.59 Slechts in heel uitzonderlijke gevallen is dit anders, bijvoorbeeld als de fabrikant of een bevoegde autoriteit bekendmaakt dat het toestel een fabricagefout heeft die de vliegveiligheid beïnvloedt (denk aan de Boeing 787 Dreamliner) of als het mankement het gevolg is van sabotage of terrorisme. Er is dus een marge en het is aan de nationale rechter om in elk afzonderlijk geval vast te stellen of het mankement inherent is aan de normale uitoefening van de betrokken luchtvaartmaatschappijen.60 Het arrest-Wallentin-Hermann geeft uitsluitend een uitleg in negatieve zin (door aan te geven wat niet onder ‘buitengewone omstandigheden’ valt). Het zwijgt over de invulling van het begrip in positieve zin. De verordening definieert het begrip ook niet, al geeft de considerans wel enig inzicht. In overweging 14 is een niet-limitatieve lijst van buitengewone omstandigheden opgenomen: politieke instabiliteit, (ernstige) weersomstandigheden, onver-
wachte vliegveiligheidsproblemen (niet zijnde technische mankementen) en stakingen.61 Maar steeds zal de nationale rechter in elk afzonderlijk geval aan de hand van alle omstandigheden moeten afwegen of er sprake is van buitengewone omstandigheden. Hetzelfde geldt voor de vraag wat redelijke maatregelen zijn die de luchtvaartmaatschappij moet treffen om in te kunnen spelen op buitengewone omstandighe-
De verplichting tot het verlenen van zorg en bijstand geldt ongeacht of er sprake is van buitengewone omstandigheden den. Moet de vervoerder zijn middelen zo organiseren dat er altijd een minimale reservetijd is om op onvoorziene omstandigheden in te kunnen spelen? In het arrest-Eglïtis en Ratnieks62 oordeelde het Hof dat luchtvaartmaatschappijen moeten aantonen dat de buitengewone omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van ‘aan de situatie aangepaste maatregelen’. Daarbij moet het wel gaan om maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheid voldoen aan voor de betrokken luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden.63 De luchtvaartmaatschappij moet dus alles doen om de buitengewone omstandigheid te ondervangen, maar hoeft geen onaanvaardbare offers te brengen. Daarbij onderstreept het Hof dat buitengewone omstandigheden heel dikwijls de uitvoering van een vlucht moeilijk of onmogelijk maken en dat vertraging dus in de regel voorzienbaar is. Dat betekende in het geval van het Eglïtis en Ratnieks-arrest dat de luchtvaartmaatschappij haar middelen zo moest organiseren dat zij over een buffer beschikte zodat na afloop van de buitengewone omstandigheid de vlucht alsnog kon worden
46. HvJ 4 oktober 2012, zaak c-22/11.
London: Butterworths (losbl.), VII-[411].
lage aansprakelijkheidslimieten een quasi-
die in strijd zijn met het Verdrag van
47. HvJ 4 oktober 2012, zaak c-321/11.
51. Zie hierover K.F. Haak, ‘Uniform ver-
contractuele ophoging van de aansprake-
Montreal, zie P.S. Dempsey en S.O. Johans-
48. Verordening 1371/2007 (treinpassa-
voerrecht, verwezenlijking en beperking’,
lijkheidlimieten afdwongen van alle lucht-
son, ‘Montreal v. Brussels: The Conflict of
giers), 181/2011 (luchtpassagiers),
in: F. De Ly (red.), Eenvormig bedrijfsrecht:
vaartmaatschappijen die op de Verenigde
Laws on the Issue of Delay in International
1177/2010 (zee en binnenwateren).
realiteit of utopie?, Den Haag: Boom Juridi-
Staten vlogen). Die houding leidde uitein-
Air Carriage’, A&SL 2010-3, p. 220.
49. Omschreven in art. 1 van het Verdrag
sche Uitgevers 2006, p. 183, 201.
delijk tot de totale fragmentatie van het
56. I. Koning ‘The enforcement of airline
van Montreal.
52. Zoals neergelegd in art. 31 en 32
Verdrag van Warschau, de voorloper van
passengers’ rights in Europe’ REDC 2011-2,
50. Abnett and Sidhu vs. British Airways,
Weens Verdragenverdrag.
het Verdrag van Montreal, en het heeft
p. 369 e.v.
[1997] 2 Lloyd’s Rep. 76. US Supreme
53. Zie I. Koning, Aansprakelijkheid in het
bijna vijftig jaar geduurd voordat er een
57. HvJ 22 december 2008 Zaak C-549/07
Court in El Al v. Tseng (525 U.S. 155 (S. Ct.
Luchtvervoer. Goederenvervoer onder de
nieuw verdrag tot stand kwam dat opnieuw
Jur 2008, p. I-11061.
1999), de House of Lords in Deep Vein
verdragen van Warschau en Montreal, Diss.
eenheid bracht.
58. Idem, r.o. 23, 24, 25.
Thrombosis and Air Travel Group Litigation,
Rotterdam 2007, p. 308 e.v.
55. In de literatuur is zelfs geopperd dat
59. Idem, r.o. 27.
HL 19, 20 oktober, 8 december 2005,
54. Dat dit een reëel risico is illustreert de
verdragsluitende staten van het Verdrag
60. In het arrest Finnair/Lassooy (zie voet-
[2006] 1 Lloyd’s Rep, p. 231 en lagere
geschiedenis. De houding van de Europese
van Montreal Europese lidstaten voor het
noot 46) werd een staking van eigen perso-
rechters in de VS, Engeland, Zuid-Afrika,
wetgever en het Hof van Justitie doet den-
Internationaal Gerechtshof zouden moeten
neel aangeduid als bijzondere omstandigheid.
Nigeria en Nieuw-Zeeland, zie J.D. McClean
ken aan de houding van de Verenigde Sta-
dagen als zij uitvoering geven aan Europese
61. HvJ 12 mei 2011, zaak C 294/10.
e.a. in: ‘Shawcross & Beaumont, Air Law’,
ten eind jaren vijftig (die uit onvrede met de
regelgeving of aan beslissingen van het Hof
62. Zaak C-294/10, r.o. 25.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
539
Wetenschap
uitgevoerd.64 Het Hof weigert echter een algemene minimale reservetijd vast te stellen en benadrukt dat de nationale rechter steeds in ieder concreet geval aan de hand van de omstandigheden van het geval zal moeten oordelen of de vervoerder redelijke maatregelen heeft genomen.65 Zeer recentelijk heeft het Hof ook een uitspraak gedaan over de vraag wat luchtvaartmaatschappijen dienen te compenseren in geval niet voldaan is aan de verplichting tot het verlenen van zorg en bijstand. Deze verplichting geldt ongeacht of er sprake is van buitengewone omstandigheden. Als er sprake is van buitengewone omstandigheden die wijdverbreid zijn en lang aanhouden, kan het voor de luchtvaartmaatschappijen behoorlijk in de papieren lopen om aan deze verplichtingen te voldoen. Dit was bijvoorbeeld ook het geval toen na de uitbarsting van de Eyjafjallajökull-vulkaan het Europese luchtruim gesloten werd. In sommige gevallen kon het meerdere dagen duren voordat passagiers vervoerd konden worden naar hun bestemming. Hoewel de Europese Commissie daags na de uitbarsting verklaarde dat passagiers ongeacht de buitengewone omstandigheden onverkort hun recht op zorg en bijstand en terugbetaling van de ticketprijs of omboeking behielden,66 waren luchtvaartmaatschappijen van mening dat de vulkaanuitbarsting van zo’n uitzonderlijke aard was dat de verordening buiten toepassing moest blijven.67 In het arrest-McDonagh/ Ryanair68 voerde Ryanair dit laatste argument aan als verweer tegen een vordering van een passagier van ruim € 1 100 wegens de tijdens deze periode gedane uitgaven voor maaltijden, verfrissingen en accommodatie. Het Hof oordeelt dat er geen ‘bijzonder buitengewone’ omstandigheden zijn die de luchtvaartmaatschappijen bevrijden van hun verplichtingen onder de verordening. Luchtvaartmaatschappijen blijven dus verplicht tot het verlenen van zorg en bijstand ongeacht de omstandigheden.69 Maar, zegt het Hof, de passagier kan alleen terugbetaling krijgen van de bedragen die, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, noodzakelijk, passend en redelijk zijn. Het is wederom aan de nationale rechter om dit in het concrete geval te beoordelen.70 Hoewel het Hof dus ten aanzien van de uitleg van het begrip ‘buitengewone omstandigheden’ een aantal algemene regels heeft geformuleerd, zal de concrete invulling van de norm in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid nog steeds veel juridi-
540
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
sche procedures (en dus ook prejudiciële vragen) blijven genereren.
Onbeantwoorde vragen Hoewel het Nelson en Tui-arrest duidelijk heeft gemaakt dat luchtvaartmaatschappijen compensatie moeten betalen in geval van vertraging, blijven er nog heel veel vragen onbeantwoord. Hoe zit het bijvoorbeeld met de voorwaarden van art. 6 Verordening 261/2004? Deze bepaling koppelt het recht op zorg en bijstand aan vertraging bij vertrek, waarbij de lengte van de vlucht bepalend is. Hoe verder de reis, hoe langer de passagier het ongemak moet ondergaan.71 Moeten deze grenzen ook gehanteerd worden bij compensatie in geval van vertraging? Als dat zo is, dan zouden luchtvaartmaatschappijen in veel minder gevallen verplicht zijn om compensatie te betalen. Immers, er moet dan niet alleen sprake zijn van vertraging van minimaal drie uur op de plaats van bestemming, maar ook van twee tot vier uur vóór vertrek. Er liggen een fiks aantal prejudiciële vragen voor die met deze vraag verband houden.72 Een andere, door De Vos73 opgeworpen vraag, is of de toepassing van art. 12 Verordening 261/2004 leidt tot ongelijkheid tussen vertraagde passagiers. Op grond van art. 12 is de verordening van toepassing, onverminderd de rechten van passagiers op verdere compensatie, waaronder, zo heeft het Hof in Rodriguez74 bepaald, ook schadevergoeding moet worden begrepen die wordt gevorderd op grond van het Verdrag van Montreal of op basis van nationaal recht. Art. 12 bepaalt echter ook dat de door de verordening toegekende compensatie op de eventuele verdere compensatie in mindering kan worden gebracht. Betekent dit dat luchtvaartmaatschappijen de reeds onder de verordening uitgekeerde compensatie mogen aftrekken van hetgeen passagiers op grond van het Verdrag van Montreal als schadevergoeding voortvloeiend uit de vertraging vorderen? Een passagier die naast ongemak ook nog vermogenschade lijdt als gevolg van de vertraging is dan slechter af dan de passagier die louter ongemak ondervindt, aldus De Vos.75 Een vraag die hiermee verband houdt, is wat nu precies onder ‘verdere compensatie’ moet worden begrepen. Het schadebegrip van het Verdrag van Montreal is ruim, aldus het Hof; het omvat zowel materiële als immateriële schade.76 Maar, vervolgt het Hof, de nationale rechter mag ‘verdere compensatie’ niet gebrui-
ken als rechtsgrondslag voor terugbetaling van kosten die passagiers hebben gemaakt omdat vervoerders hun verplichtingen uit art. 8 en 9 Verordening 261/2004 niet zijn nagekomen (terugbetalen van de ticketprijs of omboeking op een andere vlucht en het verlenen van zorg en bijstand). Deze kosten moeten worden gevorderd op basis van de verordening.77 Bedoelt het Hof daarmee dat de kosten van maaltijden, vervoer en verblijf niet gevorderd kunnen worden op grond van het Verdrag van Montreal? Dat is vreemd want art. 19 van het Verdrag van Montreal omvat zonder enige twijfel ook dergelijke kosten.78 Er lijkt dus toch een overlap te bestaan tussen het Verdrag van Montreal en de verordening. Aangezien het Verdrag van Montreal (als overeenkomst waarbij de Europese Unie partij is) in de hiërarchie boven de verordening staat, zou het Verdrag van Montreal voor moeten gaan.
Conclusie Het Nelson en Tui-arrest zal, net als het Sturgeon en Böckarrest, ongetwijfeld veel kritiek teweegbrengen. Toch is het goed dat het Hof zo duidelijk stelling heeft genomen. Dat klinkt wellicht vreemd, gezien alle kritiek die ik in deze bijdrage heb geleverd. Want hoezeer ik ook inhoudelijk moeite heb met de lijn die het Hof heeft gekozen, ben ik er evenzeer van overtuigd dat Hof niet anders kon dan blijven op de in IATA en ELFAA en Sturgeon en Böck ingeslagen weg. Want de discussie omtrent de geldigheid van het Sturgeon en Böck-arrest ondermijnde de verordening,
de handhaving ervan door passagiers en de nationale handhavingsinstanties en − wellicht nog het ergst − het gezag van het Hof van Justitie. Met het Nelson en Tuiarrest is daar een einde aan gekomen. Het heeft duidelijk gemaakt dat het Hof niet met zich laat sollen. Luchtvaartmaatschappijen kunnen niet meer weigeren om in geval van vertraging de standaardcompensatie te betalen. Het is tijd dat zij het verzet opgeven en hun verlies nemen. De gedachte is dan ook dat alle gerechtelijke procedures die aangehouden werden totdat over de geldigheid van Sturgeon en Böck was beslist, nu zonder problemen kunnen worden afgehandeld. Een vraag die echter onherroepelijk opdoemt is: ‘voor hoe lang?’ Want het probleem blijft dat zolang de verordening niet gedragen wordt door de industrie, luchtvaartmaatschappijen alle mogelijke argumenten zullen blijven aanvoeren om onder de verordening uit te komen. Dat betekent dat passagiers ook de toekomst in veel gevallen gedwongen zullen zijn een gerechtelijke procedure op te starten om compensatie af te dwingen, dat de aanwas van nieuwe prejudiciële procedures verzekerd is en dat iedere uitspraak van het Hof met een de stofkam zal worden doorgenomen en dat elk punt van kritiek nieuwe prejudiciële vragen zal genereren. Het is de passagier die hier uiteindelijk de dupe van is, want voor hem zal het, ook in de toekomst, moeilijk blijven om zijn rechten onder de verordening geldend te maken.
63. Er ligt thans ook een prejudiciële vraag
and Safety System Stabilization Act, Public
tragingen van vier uur of meer voor alle
C-63/09), zie hierover I. Koning, ‘HvJEG 6
voor of de luchtvaartmaatschappij extra
Law 107-42, September 11th Victim Com-
andere vluchten.
mei 2010 C-63/09 (Walz/Clickair)’, TVC
materieel beschikbaar moet hebben om op
pensation Plan of 2001, zie hierover P. Y.
71. Zaak C-212/12 (Butz vs. Air France),
2010-5, p. 235-239, M.A.I.H. Hoeks, ‘Wal-
buitengewone omstandigheden in te
Stevens, ‘After the dust settles. An econo-
PbEU 2012, C287/16; Zaak C-594/11
zen in het luchtledige. Gelimiteerde aanspra-
spelen, zaak C-150/12 (Brännström vs.
mic analysis of the airline defendants duty
(Becker vs. Air France), PbEU 2012, C
kelijkheid voor immateriële (zaak)schade in
Ryanair).
to ground victims in the September 11
32/15; gevoegde zaken C-437/11 (Schauß
het luchtvervoer’, in: Verbindend Recht, Liber
64. Zaak C-294/10, r.o. 27.
litigation’ Indiana Law Yournal vol. 80, iss
vs. TAP) en C-436/11 (Schüsslbauer vs.
amicorum K.F. Haak, M.H. Claringbould
65. Persbericht 15 april 2010 (memo
2, p. 445, 446.
Iberia Líneas Aéreas de España), PbEU 2011
(red), Deventer: Kluwer 2012, p. 283 e.v.
10/131), zie <www.ec.europa.eu>.
67. HvJ 31 januari 2012, zaak C-12/11.
C 331/10; zaak C-365/11 (Coelho dos San-
76. Rodriguez, r.o. 46. Hetgeen het Hof
66. Het lijkt of de luchtvaartmaatschappijen
68. Idem, r.o. 33.
tos vs. TAP), PbEU 2011 C-282/10; zaak
zeer recentelijk nogmaals heeft bevestigd in
aanstuurden op de maatregelen die de
69. Idem r.o. 51.
C-151/11 (Condor Flugdienst vs. Dörschel),
het hierboven genoemde arrest McDonagh
Amerikaanse overheid nam na de aanslagen
70. Op grond van art. 6 van Verordening
PbEU 2011 C340/14; zaak C-11/11 (Air
vs. Ryanair.
op de Twin Towers op 11 september 2001.
261/2004 hebben passagiers pas recht op
France vs. Folkerts), PbEU 2011 C 95/5.
77. Het schadebegrip onder het verdrag
Daar werd de situatie als zo uitzonderlijk
zorg en bijstand bij vertragingen van twee
72. G. de Vos, ‘Nelson, TUI en de wet van
van art. 19 VvM is zeer ruim, het omvat
aangemerkt dat de gevolgen ervan niet
uur of meer op alle vluchten van minder
Sturgeon’; TVR 2012-6, p, 173,174.
ieder ‘unfreiwillige Vermogensopfer’, zie F.
afgewenteld zouden moeten worden op de
dan 1500 km, bij vertragingen van drie uur
73. HvJ 13 oktober 2011, zaak C-83/10.
Reuschle, ‘Montrealer Übereinkommen’,
luchtvaartmaatschappijen, maar door de
of meer op intracommunautaire vluchten
74. De Vos, p. 174.
Berlijn, De Gruyter 2011, p. 275.
maatschappij als geheel gedragen zou moe-
van 1500 km of meer of op andere vluch-
75. Rodriguez (zaak C-83/10), r.o. 41, met
ten worden. Wat leidde tot de Air Transport
ten tussen de 1500 en 3500 km en bij ver-
verwijzing naar het Walz vs. Clickair (zaak
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
541
435
Wetenschap
Vrijgesproken maar niet vrij De bewaarregeling DNA voor vrijgesproken verdachten bij het wetsvoorstel herziening ten nadele Wiene van Hattum1 Bij het wetsvoorstel ‘herziening ten nadele’ is de memorie van antwoord verschenen, met een ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden. Dit ontwerpbesluit bevat een regeling voor het bewaren van de gegevens van vrijgesproken verdachten. Deze bewaarregeling zet, samen met de beoogde terugwerkende kracht van het wetsvoorstel, de discussie op scherp. Bovendien blijkt één van de gronden voor herziening ten nadele al tijdens het wetgevingsproces, louter door interpretatie, aanzienlijk ruimer geworden dan in de memorie van toelichting werd voorgesteld. Het gevolg hiervan is dat de regeling zoals hij er nu uitziet niet meer beperkt is tot de evidente gevallen.
1. Inleiding
deze weg de deur naar heropening
gekondigde regeling voor het bewaren van de gegevens6 van vrijgesproken verdachten, een regeling die tot doel heeft een novum te kunnen ontdekken. Deze bewaarregeling zet, samen met de beoogde terugwerkende kracht van het wetsvoorstel, de discussie op scherp. Hoewel er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij het nut en de noodzaak om de bekentenis en de falsa als gronden voor herziening in te voeren7 laat ik dat punt nu rusten. Ook zal ik niet meer ingaan op het gekozen criterium voor de gevallen die voor herziening ten nadele in aanmerking zullen komen en de nauwe betrokkenheid van het Openbaar Ministerie bij de procedure tot heropening.8 De argumenten over deze onderwerpen zijn voldoende gewisseld. In dit artikel staan het novum en de bijbehorende bewaarregeling centraal. Ik zal betogen dat deze herzieningsgrond te ruim is geformuleerd en de regeling daardoor te grote bevoegdheden creëert (par. 2), dat de bewaarregeling niet voldoet aan de eisen die moeten worden gesteld aan een inbreuk op de privacy (par. 3) en dat terugwerkende kracht in geval van een novum strijdig is met het legaliteitsbeginsel (par. 4). Aan het slot maak ik enkele opmerkingen over het aantal zaken die het betreft en de maatschappelijke effecten die de mogelijkheid van heropening op basis van een novum naar verwachting tot gevolg heeft (par. 5). Ik eindig met een voorstel om het wetsvoorstel aan te passen (par. 6).
van een onherroepelijke vrijspraak
2. Het novum en de bewaarregeling
nog wijder open wordt gezet
De idee van het wetsvoorstel was dat ontwikkelingen op het terrein van technisch onderzoek van forensisch bewijs
Op 12 maart a.s. spreekt de Eerste Kamer met de Minister van Veiligheid en Justitie over het wetsvoorstel ‘Herziening ten nadele’,2 het wetsvoorstel dat het mogelijk maakt een onherroepelijke vrijspraak3 in een veroordeling te veranderen. Er zijn drie gronden voor herziening: de naderhand afgelegde geloofwaardige bekentenis van de vrijgesproken verdachte, de vaststelling dat er sprake is geweest van een bepaalde onregelmatigheid bij de berechting (zogenoemde falsa), en ‘de resultaten van technisch onderzoek’, hierna: het novum. Gezien de kritische vragen van de fracties van politieke partijen in de Eerste Kamer4 en de sinds de behandeling van het wetsvoorstel gewijzigde politieke verhoudingen staat de uitkomst van het debat niet bij voorbaat vast. Er is bovendien een nieuw element aan de discussie toegevoegd, dat is het op 10 januari jl. bij de memorie van antwoord gepresenteerde Ontwerpbesluit (OB) tot wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden, met toelichting (OBT).5 Dit Ontwerpbesluit bevat de eerder aan-
Het gevaar is aanwezig dat langs
542
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
dermate hard bewijs kunnen opleveren dat dit reden voor heropening moet kunnen zijn van een met een onherroepelijke vrijspraak afgesloten strafzaak.9 Het novum moet dan wel zo krachtig zijn dat hierdoor het ernstig vermoeden wordt gewekt dat de rechter anders zou hebben beslist (art. 482a lid 1en lid 3 onder b wetsvoorstel). De memorie van toelichting spreekt van ‘nieuw technisch bewijs’, ‘nieuwe forensische onderzoekstechnieken’ en ‘nieuwe technische mogelijkheden’ en geeft als voorbeelden: ‘nieuwe methoden om bloedsporen te analyseren’ en ‘nieuwe technieken op het terrein van de dactyloscopie en het materiesporenonderzoek (zoals het vezelonderzoek)’.10 Daarbij wordt gerefereerd aan het Duitse wetsvoorstel uit 200711 waarin ook de invoering van het novum werd voorgesteld. Daarin wordt het criterium omschreven als resultaten van ‘wissenschaftlich anerkannte technische Untersuchungsmethoden’. Het wetsvoorstel sluit volgens de memorie van toelichting bij deze omschrijving aan.12 De mogelijkheid van heropening mag niet leiden tot fishing expeditions.13 Getuigenverklaringen zijn dan ook niet bruikbaar voor een herzieningsprocedure; zij geven aldus de memorie van toelichting te veel kans op ‘ruis’ en ‘samenspanning’.14 Anders echter dan de memorie van toelichting het voorstelde, voorziet de thans gepresenteerde bewaarregeling niet alleen in de mogelijkheid om met nieuwe methoden van onderzoek het bewaarde materiaal nog eens te analyseren, maar opent zij ook de mogelijkheid de oude gegevens te vergelijken met nieuwe. Het betreft de vergelijking met sporen die zijn gevonden op nieuw materiaal, dus met sporen van een onbekende verdachte. Ook in dit geval, waarin dus geen sprake hoeft te zijn van nieuwe technische ontwikkelingen, moet herziening ten nadele mogelijk zijn als blijkt dat de vergelijking een match oplevert (MvA, p. 6 en 28; OBT, p. 17 en 27). De voorwaarden voor dit onderzoek staan in art. 14 lid 7 Ontwerpbesluit. Dit artikel noemt er drie: de vergelijking moet plaatsvinden met het oog op herziening ten nadele, de officier van justitie of de rechter-commissaris moet opdracht tot het onderzoek hebben gegeven en de gegevens van de onbekende verdachte (op het nieuwe materiaal) moeten ‘in verband staan’ met de strafzaak waarin
De context: Sinds 2001 is in Nederland een debat gaande over de invoering van het bijzondere rechtsmiddel ‘herziening ten nadele’. Anders dan in sommige andere landen werd deze vorm van herziening van strafvonnissen in Nederland nooit ingevoerd. De reden was dat de regering noch de praktijk daar de noodzaak van inzagen; bovendien druist de regel in tegen een belangrijk beginsel dat in onze strafwet is verankerd, het beginsel non bis in idem. De feiten: In 2009 vond echter een kentering plaats en is alsnog een wetsvoorstel ingediend. Dit wetsvoorstel heeft in de loop van de parlementaire behandeling een aantal forse uitbreidingen ondergaan, waardoor de mogelijkheden tot heropening van een met vrijspraak afgesloten strafzaak veel groter zijn geworden dan bij indiening beoogd. Hoewel in de wetenschappelijke literatuur wel steun voor het concept van herziening en nadele is te vinden, wordt de voorgestelde uitwerking op belangrijke punten bekritiseerd. De vraag is nu of de Eerste Kamer deze kritiek tot de hare zal maken. In deze bijdrage wordt vooral kritiek geuit op de bij het wetsvoorstel gepresenteerde regeling voor het bewaren van de vingerafdrukken en het DNA van vrijgesproken verdachten en de beoogd terugwerkende kracht van alle onderdelen van het wetsvoorstel. Voorgesteld wordt dat de minister met een novelle komt.
de gewezen verdachte is vrijgesproken. Als voorbeeld wordt gegeven dat de verdachte ondanks twee belastende getuigenverklaringen is vrijgesproken en dat later, na een tip, alsnog het moordwapen wordt gevonden met daarop vingerafdrukken of DNA-profielen van een onbekende. De gegevens van deze onbekende verdachte mogen met de gegevens van de vrijgesproken verdachte worden vergeleken als er sprake is van ‘verband’. Het verband bestaat in het gegeven voorbeeld uit het naderhand gevonden vuurwapen waarvan vaststaat dat het bij het delict is gebruikt.
Auteur
behorende gegevens en het daarbij beho-
DD 2008, p. 710-732; W.F. van Hattum,
alleen voor uitzonderlijke gevallen’,
1. Mr. dr. W.F. van Hattum is universitair
rende celmateriaal, Kamerstukken II
Non bis in idem, De ontwikkeling van een
RMThemis, 2012, p. 132-133.
docent strafrecht en criminologie aan de
2008/09, 32 044, 3, p. 25. De verwerking
beginsel (diss. RUG), Nijmegen: Wolf Legal
9. Vergelijk de toelichting op het concept
Rijksuniversiteit Groningen.
van deze gegevens wordt geregeld in de
Publishers 2012a, Hoofdstuk 14; W.F. van
wetsvoorstel, W03.09.0075/II, p. 67.
beide in de bijlage bedoelde besluiten. Nu
Hattum, ‘Hoeveel rechtsonzekerheid voor
10. Kamerstukken II 2008/09, 32 044, 3,
Noten
de wijzigingen in deze besluiten dezelfde
allen is de bestraffing van een enkeling ons
p. 4, 12, 13, 32.
2. Gewijzigd voorstel van wet, 24 januari
strekking hebben, beperk ik mij in dit artikel
waard? Kanttekeningen bij het wetsvoorstel
11. De behandeling van dit wetsvoorstel ligt
2012, Kamerstukken I 2011/12, 32 044, A.
tot een bespreking van de wijzigingen in
“Herziening ten nadele”’, NJB 2012/398,
overigens al sedert 2010 stil. http://dipbt.
3. Onder ‘vrijspraak’ moet in dit artikel
het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken.
afl. 7, p. 444-450 en W.F. van Hattum,
bundestag.de/extrakt/ba/
tevens het ‘ontslag van alle rechtsvervol-
7. P.A.M. Mevis en T. Kooijmans, Herzie-
‘Herziening ten nadele: een oude gewoonte
WP17/258/25841.html, (geraadpleegd 29
ging’ worden verstaan.
ning ten nadele. Een studie naar de wense-
hervat’, RMThemis, 2012c, p. 129-131.
januari 2013).
4. Voorlopig verslag, vastgesteld 27 maart
lijkheid en mogelijkheid van herziening ten
8. P.A.M. Mevis en T. Kooijmans, ‘Herzie-
12. Kamerstukken II 2008/09, 32 044, 3,
2012, Kamerstukken I 2011/12, 32 044, B.
nadele in het Nederlandse strafprocesrecht,
ning ten nadele: toch liever via de (enige
p. 12. De tekst van de Duitse herzienings-
5. Bijlage bij de MvA, Kamerstukken I
Rotterdam: Kluwer 2003; B.F. Keulen, ‘Her-
echte) Procureur-Generaal bij de Hoge
grond staat op p. 8.
2012/13, 32 044, C, gepubliceerd 25 janu-
ziening van de herziening, RMThemis,
Raad’, NJB, 2008/1567, afl. 31, p. 1935-
13. Kamerstukken II 2008/09, 32 044, 3,
ari 2013.
2007, p. 3-14; F.A. te Water Mulder, ‘Her-
1936; F.W. Bleichrodt, ‘Herziening ten
p. 6.
6. Met ‘gegevens’ wordt gedoeld op vin-
ziening ten nadele van de vrijgesprokene:
nadele’, Strafblad, 2008, p. 513-522, en
14. Kamerstukken II 2008/09, 32 044, 3,
gerafdrukken, DNA-profielen en de daarbij
een inbreuk op het ne-bis-in-idembeginsel’,
F.W. Bleichrodt, ‘Herziening ten nadele:
p. 13.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
543
Wetenschap
Behalve dat dit voorbeeld niet aansluit bij het doel van het bewaren zoals het in de memorie van toelichting werd omschreven, levert dit voorbeeld ook niet een situatie op waarop het bijzonder rechtsmiddel van herziening ten nadele zou moeten zien. Herziening ten nadele is immers bedoeld en gepresenteerd als een bijzonder rechtsmiddel voor gevallen waarin het zonneklaar is dat het novum tot een veroordeling zal leiden. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak bijvoorbeeld geeft haar adhesie aan het voorstel omdat het gaat om ‘aperte’ onjuistheden.15 Daarvan is in het gegeven voorbeeld geen sprake. Immers, ook wanneer we aannemen dat er een match voortvloeit uit de vergelijking van de bewaarde gegevens met de op het wapen gevonden vingerafdrukken van de onbekende, dan is de kans dat er nu wel een veroordeling volgt, nog steeds niet evident. Er zijn namelijk diverse scenario’s te bedenken voor het ontstaan van de vingerafdrukken op het wapen. Het is aller-
De wet zet geen rem zet op het aantal keren dat het onderzoek mag worden herhaald
© Images.com/Corbis
544
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
eerst niet uitgesloten dat het wapen tijdens het delict weliswaar door de handen van de vrijgesproken verdachte is gegaan maar dat hij het niet heeft gebruikt en hij ook niet bij het delict was betrokken, bijvoorbeeld omdat hij inmiddels afstand had genomen. Zijn vingerafdrukken kunnen ook pas later op het wapen terecht zijn gekomen, of juist eerder, en wie weet door een opzetje van de tipgever. Indien de match zou kunnen leiden tot een heropening van de zaak staat de uitkomst kortom niet bij voorbaat vast. Dat is een onwenselijke situatie. Zij is vergelijkbaar met het toestaan van getuigenverklaringen als nieuw bewijs. Een ander bezwaar tegen deze vorm van gebruik van de bewaarde gegevens is de willekeurigheid. Stel dat er geen vingerafdrukken op het wapen zouden zijn gevonden, maar wel een ander aanknopingspunt met de vrijgesproken verdachte, zoals de vindplaats, een telefonische mededeling over diens relatie tot het wapen of de aankoopnota met zijn naam. Ditmaal zou de vondst van het wapen niet kunnen worden gebruikt omdat er geen sprake is van ‘resultaten van technisch onderzoek’, of men het zoeken naar de vindplaats, de telefonie en het schrift aldus moeten beschouwen. Het gevaar is aanwezig dat langs deze weg de deur naar heropening van een onherroepelijke vrijspraak nog wijder open wordt gezet. Hoewel het gegeven voorbeeld met de kerngedachte van het wetsvoorstel strijdt, is er van een vergissing geen sprake. Terugbladerend in de Kamerstukken blijkt dat de uitbreiding naar deze tweede vorm van onderzoek werd aangekondigd in 2011, in de Nota naar aanleiding van het verslag.16 Wat wel bevreemdt is, dat – aldus de recente memorie van antwoord – juist met het oog op situaties als hier bedoeld, gekozen zou zijn voor een omschrijving
Als nu een ander doel in deze artikelen wordt gelezen dan is daarmee de stap naar de verzameling van ieders DNA, wel of niet verdachte, wel of niet berecht, nog maar een hele kleine van het novum als ‘resultaten van technisch bewijs’ in plaats van ‘resultaten van nieuw technisch onderzoek’ (MvA, p. 6). Deze uitleg is gelet op de bewoordingen van de memorie van toelichting niet overtuigend. De koerswijziging zet de lezer bovendien op het verkeerde been. Zo gaat Keulen in zijn recente preadvies voor de NederlandsVlaamse Vereniging voor Strafrecht ervan uit dat het onderzoek naar de bewaarde gegevens alleen een ‘verifiërend’ karakter heeft en niet tot nieuw onderzoek aanleiding zal geven.17 Daaraan geeft hij zijn steun. Keulen wijst in dit verband op de kans dat een ruimer onderzoek leidt tot inefficiënt procederen en haakt met instemming aan bij de uitleg in de memorie van toelichting om getuigenbewijs niet toe te laten. Uit de interpretatie van Keulen mag afgeleid worden dat zijn steun aan dit deel van het wetsvoorstel komt te ontvallen wanneer buiten verificatie ook nog vergelijking met nieuwe bewijsstukken zou worden toegestaan. Ook Bleichrodt zet vraagtekens bij een dergelijk gebruik.18 Behalve inefficiëntie werkt het vergelijken van nieuw materiaal met de bewaarde gegevens tunnelvisie in de hand. De focus blijft immers gericht op het aanvankelijk bedachte scenario. De kans op onjuiste uitkomsten wordt hierdoor groter. In dit verband moet worden opgemerkt dat de wet geen rem zet op het aantal keren dat het onderzoek mag worden herhaald. De lossere houding ten opzichte van de beperkingen waaronder de gegevens mogen worden bewaard, spreekt ook uit art. 14 lid 10 Ontwerpbesluit. Volgens dit artikellid mogen de gegevens van de vrijgesproken verdachte worden vergeleken met alle andere gegevens in de databank wanneer hij verdacht wordt van een ander delict. Zijn toestemming is daarvoor niet vereist. Er moet wel zijn voldaan aan de voorwaarden bedoeld in art. 151b of 195d Sv: de afname moet dus in ‘het belang van het onderzoek’ zijn en er moeten ‘ernstige bezwaren’ tegen hem bestaan ter zake van dat nieuwe delict. De achterliggende gedachte is dat nu de betrokkene weer verdachte is, hij uit dien hoofde kan worden onderworpen aan de regelingen die voor alle verdachten gelden. Zo wordt een ‘onnodige tweede afname tegengegaan’ (OBT, p. 27).19 Deze regeling wordt dus gepresenteerd als een tegemoetkoming aan de vrijgesproken verdachte, maar van een tegemoetkoming is niet altijd sprake. Immers, wan-
neer de verdachte zich niet in handen van justitie bevindt, kunnen zijn gegevens ook niet worden afgenomen. Dan wordt hem dus niets bespaard, integendeel, hij is er juist eerder ‘bij’. Deze regeling is dan ook in strijd met de aan de fractie van de PvdA gedane mededeling ‘dat de gewezen verdachte dezelfde rechten heeft als iedere andere niet-verdachte persoon, en dat de mogelijkheid van herziening ten nadele daaraan niet afdoet’ (MvA, p. 25).
3. Schending van de privacy van vrijgesproken burgers Dat we hier te maken hebben met een forse inbreuk op de privacy van de vrijgesproken verdachte staat buiten kijf. Een inbreuk kan echter worden toegestaan indien die ‘een wettelijke basis heeft, proportioneel is en noodzakelijk is in een democratische samenleving’, aldus lid 2 van art. 8 EVRM. Volgens de memorie van antwoord wordt aan deze vereisten voldaan. Met de fracties van CDA, PvdA, SP, GroenLinks, D66 en ChristenUnie in de Eerste Kamer waag ik dit te betwijfelen. Allereerst moet de vraag worden gesteld naar de wettelijke grondslag voor het zonder toestemming van de vrijgesproken verdachte bewaren van diens gegevens. Die grondslag staat immers niet in de voorgestelde herzieningsregeling. Het College bescherming persoonsgegevens heeft er eerder op gewezen20 dat art. 55c Sv (voor vingerafdrukken) en art. 151b, en 195d Sv (voor DNA) – waarop het Ontwerpbesluit is gebaseerd – die basis niet vanzelfsprekend bieden. Deze artikelen zien op een nadere regeling voor het ‘verwerken’ (dat is het opslaan, bewaren, gebruiken en vernietigen) van de gegevens die in het belang van het onderzoek zijn verkregen van de verdachte van een strafbaar feit. In de gevallen waar het hier om gaat, is de verdenking tegen de betrokkene geheel weggenomen. Zo – vanuit de letter – bezien, bieden de artikelen geen basis voor het bewaren van diens gegevens. Maar ook als we kijken naar het doel van de regeling is die basis niet te vinden. De gegevens mogen slechts worden verwerkt voor ‘het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten (…)’, (art. 151a-8 en 195a-5 Sv). Het doel van deze bepalingen, uit 2001,21 was niet om het DNA van de vrijgesproken verdachte te bewaren, laat staan dat dit zou gebeuren met het oog op een eventuele
15. Kamerstukken II 2008/09, 32 044, 3, p.
en in: P. van Dijk e.a. (red.), Theory and
op het Ontwerpbesluit wordt verwezen
20. Advies 10 mei 2012, http://www.cbp-
4.
practice of the European Convention on
naar ‘artikel 14, negende lid’ waar lid 10 is
web.nl/downloads_adv/z2012-00216.pdf
16. Nota naar aanleiding van het verslag,
Human Rights, Antwerpen: Intersentia
bedoeld. De oorzaak is kennelijk dat in de
(geraadpleegd 31 januari 2013).
Kamerstukken II 2010/11, 32 044, 11, p. 14.
2006, p. 983; tekst is gelijk aan de voor-
toelichting nog geen rekening is gehouden
21. Wijziging van de regeling van het DNA-
17. B.F. Keulen, Het stelsel van rechtsmid-
gaande drukken (Van Dijk en Van Hoof
met het later tussengevoegde lid 8 (de
onderzoek in strafzaken, S. 2001, 335,
delen in strafzaken, Nijmegen: Wolf Legal
1990, p. 569, 570; Viering in Van Dijk en
mededeling omtrent verricht onderzoek aan
Kamerstukken 26 271.
Publishers 2012, p. 82, noot 202 en p. 86.
Van Hoof 1998, p. 691, 692).
de bewaarde gegevens van de vrijgespro-
18. Bleichrodt, (a.w.) 2012, p. 133, lk onder
19. Op p. 21, 27 en 38 van de toelichting
ken verdachte).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
545
Wetenschap
procedure tot heropening van diens zaak. Het doel was die gegevens te vernietigen, vandaar ook dat dit doel in de reeks van methoden om te ‘verwerken’ is opgenomen. Als nu een ander doel in deze artikelen wordt gelezen dan is daarmee de stap naar de verzameling van ieders DNA, wel of niet verdachte, wel of niet berecht, nog maar een hele kleine. De vrijgesproken verdachte is immers een burger als alle andere. Hij heeft slechts de pech gehad ten onrechte voor verdachte te zijn aangezien. Het bewaren van gegevens maakt volgens de toelichting geen disproportionele inbreuk op de privacy van de vrijgesproken verdachte omdat zij voorziet in vier waarborgen (MvA, p. 24 en 32): het materiaal mag slechts worden gebruikt ten behoeve van een procedure tot herziening ten nadele en alleen in opdracht van de officier van justitie of de rechter-commissaris. Bovendien worden de gegevens alleen bewaard van degenen die zijn vrijgesproken van een feit dat in aanmerking komt voor herziening ten nadele, en ten slotte staan de bewaartermijnen in verhouding tot de ernst van het feit omdat zij ‘aansluiten’ bij de verjaringstermijnen. Een nadere beschouwing van deze vier garanties laat zien dat alleen de eerste, het doel van het bewaren, inderdaad beperkend is. De overige grenzen zijn ruimer getrokken dan nodig. Omdat de inbreuk op het rechterlijk gewijsde klein moest blijven, was de toepassing van het novum aanvankelijk beperkt tot de gevallen van verdenking van een delict dat met een levenslange gevangenisstraf wordt bedreigd. Dit betrof op dat moment slechts een zeer gering aantal delicten, door de bank genomen gevallen van ‘moord’. In de loop van de parlementaire behandeling is er echter voor gekozen de gevallen uit te breiden naar elk ‘opzettelijk begaan misdrijf dat de dood van een ander ten gevolge heeft’. Dit levert een lijst van 67 nogal willekeurige wetsartikelen op, variërend van een strafbedreiging van maximaal drie jaar (hulp bij zelfdoding, vechterij) tot levenslang.22 Dit is geen beperkt aantal, zeker niet als men bedenkt dat elk wetsartikel vaak nog weer verschillende delictsomschrijvingen omvat. Beperking zou behalve in de gekozen delicten gevonden kunnen worden in de reden van de vrijspraak. Volgens de regeling worden echter de gegevens van een ieder bewaard, zonder aanzien des persoons.23 Het betreft dus zowel de arts die in strijd met de regels euthanasie zou hebben gepleegd en zich bij nader inzien toch voldoende aan de zorgvuldigheidseisen heeft gehouden, als de eigenaar die zijn goed verdedigde en wiens beroep op noodweer door de rechter werd ingewilligd en degene die blijkt met de werkelijke dader te zijn verwisseld. De drempel voor het bevel gegevensvergelijking is voorts niet erg hoog. Behalve de rechter mag elke officier van justitie dit bevel geven (art. 14 OB). Dit staat niet in verhouding tot de regeling voor heropening van een zaak die met een kennisgeving van niet verdere vervolging is
geëindigd (art. 255 Sv). De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak wees hier op.24 Weliswaar kan worden tegengeworpen dat het bij het onderzoek aan de bewaarde gegevens nog niet om een heropening van de zaak gaat, maar het betreft anderzijds wel een onderzoek dat inbreuk maakt op de privacy van iemand die onherroepelijk is vrijgesproken. De bewaartermijn ten slotte kan al in het geheel niet als een waarborg worden beschouwd. De termijnen zijn bepaald op twaalf, twintig en tachtig jaar (art. 18a OB).25 Zoals in de memorie uiteen wordt gezet, betreft het in ‘het leeuwendeel van de gevallen’ echter feiten die niet verjaren (MvA, p. 5). Voor deze gevallen geldt de bewaartermijn van tachtig jaar. Gegeven de gemiddelde levensduur van de mens staat dit in het leeuwendeel van de gevallen dus gelijk aan ‘tot de dood’. Waarom er geen kortere termijnen zijn gekozen, laat de memorie in midden. Bij dit alles rijst de vraag of het gerechtvaardigd is dat de voorwaarden voor een onderzoek aan bewaarde gegevens minder zwaar zijn dan die voor het onderzoek aan nog af te nemen gegevens. Er bestaat immers geen ander dan een beleidsmatig onderscheid tussen beide onderzoeken (MvA p. 28). Gaat men van gelijkwaardigheid van beide situaties uit dan zouden beide methodes ook aan vergelijkbare voorwaarden moeten voldoen. Dat betekent dat de gegevens van de vrijgesprokene mogen worden bewaard mits hij daarvoor toestemming heeft gegeven en dat dit materiaal pas mag worden onderzocht als voldaan is aan de voorwaarden voor het toepassen van dwangmiddelen tegen de vrijgesproken verdachte. Die voorwaarden zijn dat er sprake is van een novum en dat de rechter-commissaris een bevel tot onderzoek heeft gegeven (art. 482c-2 Sv). Ten slotte moet de inbreuk op de privacy worden gelegitimeerd door ‘noodzaak’. Vereist is dat de inbreuk ‘in het belang is van de nationale veiligheid, openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten’. De aanwezigheid van deze noodzaak wordt echter niet gesteld en blijkt ook niet uit de toelichting. De noodzaak waarop de toelichting doelt is een puur praktische. Het gaat erom te kunnen onderzoeken of er sprake is van een novum (MvA, p. 25, OBT, p. 22). Het bewaren verdient daarbij de voorkeur, omdat opnieuw afnemen geen ‘werkbaar alternatief’ is: enerzijds vereist het wetsvoorstel voor de toepassing van dwangmiddelen een novum (art. 482c Sv) en dit bestaat nog niet; anderzijds zou een verlaging van de drempel voor het afnemen van het lichaamsmateriaal in strijd komen met het bijzondere karakter van het rechtsmiddel (OBT, p.18). De in de memorie van toelichting vermelde Vivaldizaak26 biedt overigens een argument waarom het bewaren niet noodzakelijk is. Een verdachte die ten onrechte is vrijgesproken, zoals mogelijk in die zaak is gebeurd, loopt
Voor het leeuwendeel van de gevallen geldt de bewaartermijn van tachtig jaar. Gegeven de gemiddelde levensduur van de mens staat dit dus gelijk aan ‘tot de dood’ 546
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
immers vroeg of laat tegen de lamp. Zodra dat gebeurt, mogen zijn gegevens opnieuw worden afgenomen. Het in handen krijgen van de gegevens is daardoor minder toevallig dan de memorie veronderstelt (MvA, p. 25). Nu de regeling op alle drie de punten, wettelijke basis, proportionaliteit en noodzaak, te kort schiet, zie ik niet in hoe zij ‘ruimschoots’ (MvA p. 32) de toets van art. 8 EVRM zou kunnen doorstaan.
4. Terugwerkende kracht In de memorie van antwoord wordt voor het eerst erkend dat met het wetsvoorstel van de eigenlijke bedoeling van art. 68 Sr wordt afgeweken (MvA, p. 7). Die bedoeling is om degene die een geheel strafproces heeft doorlopen en aan het einde daarvan definitief is vrijgesproken te beschermen tegen een voortzetting van het proces wegens nieuw opgekomen bezwaren.27 Art. 68 Sr bevat dus een rechtsbeschermende regel, zelfs een vrijheidsrecht. Deze waarborg wordt door het wetsvoorstel aangetast omdat de herzieningsregeling in art. 68 Sr doorwerkt. Nu kúnnen verkregen materiële rechten worden ingeperkt maar dat kan over het algemeen niet met terugwerkende kracht. Zo ziet de wetgever dat ook; die respecteerde bijvoorbeeld tot nog toe de eenmaal ingetreden verjaring (MvA, p. 37).28 Ook het EHRM lijkt de mening te zijn toegedaan dat een ingetreden verjaring niet met terugwerkende kracht ongedaan kan worden gemaakt (MvA, p. 34). Dat is in strijd met de opgewekte verwachtingen. De vraag is nu of het EHRM anders zou oordelen als het feit niet is verjaard maar wel onherroepelijk berecht. Ik denk het niet. De onherroepelijke vrijspraak in de betekenis die hij nu heeft, is net als verjaring een absoluut vervolgingsbeletsel. Het valt niet in te zien waarom het absolute karakter van het huidige art. 68 Sr minder ‘recht’ verschaft tegen heropening wegens nieuw bewijs dan een ingetreden verjaring. In beide gevallen gaat het om gewekt vertrouwen. Dit ligt anders als de zaak zou worden heropend omdat het vonnis lijdt aan een fundamenteel gebrek, bijvoorbeeld omdat het is tot stand gekomen op basis van omkoping of bedrog. Aan een dergelijk vonnis, waaraan de verdachte zelf heeft meegewerkt, hoeft hij geen vertrouwen te kunnen ontlenen. Hetzelfde geldt wanneer de vrijgesprokene achteraf uit eigen beweging zijn daad opbiecht. Hij doet dan immers afstand van het door hem
verkregen recht. In deze gevallen is geen sprake van een inbreuk op gewekt vertrouwen. De memorie van antwoord wil de terugwerkende kracht echter bewerkstelligen voor alle gevallen. Hij zoekt daarbij steun in het feit dat de wijziging niet van materiële aard zou zijn maar van formele. Alleen het procesrecht wordt immers gewijzigd, aldus de memorie, en niet art. 68 Sr. De memorie doet daarbij een beroep op het arrest Scoppola tegen Italië.29 Het EHRM oordeelde in die zaak echter tevens dat een regel van strafprocesrecht wel door het legaliteitsbeginsel in art. 7 EVRM wordt beheerst wanneer de betreffende procesregel een regel van materieel
Nu de regeling op alle drie de punten, wettelijke basis, proportionaliteit en noodzaak, te kort schiet, zie ik niet in hoe zij ‘ruimschoots’ de toets van art. 8 EVRM zou kunnen doorstaan recht bevat.30 In de zaak Scoppola was er sprake van een schending, ook al was alleen het Italiaanse wetboek van strafvordering gewijzigd. Het beginsel van rechtszekerheid is namelijk leidend, niet of een rechtsregel toevallig in het ene of het andere wetboek staat. Dit rechtszekerheidsbeginsel vereist effectieve waarborgen tegen ‘willekeurige vervolging, veroordeling en bestraffing’ (Scoppola, r.o. 92). Van willekeur is sprake als iemand die erop mocht vertrouwen met rust te worden gelaten met terugwerkende kracht toch aan een verdere vervolging wordt onderworpen. Dat de wetswijziging een wijziging van strafprocesrecht behelst en alleen maar ‘automatisch doorwerkt’ in art. 68 Sr (MvA p. 7, 35) kan geen doorslaggevend argument zijn voor de stelling dat art. 7 EVRM toepassing mist. Ook Bleichrodt spreekt hier van een ‘gerechtvaardigde verwachting’ van de vrijgesprokene, die moet worden ‘gerespecteerd’.31
voor HR 12 juli 2011, LJN BP6878 (cassatie
22. Zie voor de opsomming de bijlage bij de
gelden op elkaar af te stemmen. Zo geldt
26. Kamerstukken II 2008/09, 32 044, 3, p.
Derde nota van wijziging, Kamerstukken II
voor ‘mishandeling de dood ten gevolge
13.
in het belang der wet).
2010/11, 32 044, 12.
hebbend’ een voorbeeld dat tweemaal ten
27. Van Hattum, (a.w.) 2012a, Hoofdstuk-
30. Scoppola mocht van strafvermindering
23. Vergelijk het advies College bescher-
tonele wordt gevoerd en dat wordt bedreigd
ken 6-10.
genieten als hij in hoger beroep voor de
ming persoonsgegevens, 10 mei 2012.
met maximaal zes jaar gevangenisstraf (OBT,
28. Art. III Wet van 16 november 2005 tot
‘summary procedure’ koos. De mate van
24. Advies NVVR, 8 mei 2012,
p. 37 en 38) een verjaringstermijn van twaalf
opheffing van de verjaringstermijn bij zeer
strafvermindering was in de wet afhankelijk
http://www.nvvr.org/uploads.
jaar (art. 70-1, 3e Sr), maar de bewaartermijn
ernstige delicten (S. 2005, 595) en art. II
gesteld van de eerder opgelegde straf.
php?action=viewpdf&Upload_Id=1611
is twintig jaar, aldus art. 18a lid 1 onder b
Wet van 15 november 2012 tot wijziging
Gedurende zijn hoger beroep veranderde
(geraadpleegd 31 januari 2013).
OB. NB op p. 37 en 38 wordt verwezen naar
van het Wetboek van Strafrecht in verband
het materiële criterium; dit had tot gevolg
25. Anders dan in de stukken vele malen
art. ‘18a, tweede lid’ waar lid 3 is bedoeld.
met de aanpassing van de regeling van de
dat Scoppola minder strafvermindering kon
wordt beweerd, sluiten de termijnen niet
De oorzaak is kennelijk dat in de toelichting
vervolgingsverjaring (S. 2012, 572)
krijgen dan op het moment dat hij koos
steeds aan bij de verjaringstermijnen. Dat
nog geen rekening is gehouden met het later
29. EHRM (GK) 17 september 2009, r.o.
voor de ‘summary proceedings’.
komt omdat kennelijk is vergeten om de
tussengevoegde lid 2 (bijzondere termijnen
113. Over de gevolgen van dit arrest voor
31. Bleichrodt, (a.w.) 2008, p. 519, lk.
delictscategorieën waarvoor de termijnen
voor jeugdigen).
Nederland zie de conclusie van A-G Knigge
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
547
Wetenschap
5. Een getalsmatige en maatschappelijke benadering Om hoeveel gevallen van bewaren en mogelijk heropenen gaat het nu eigenlijk? Op verzoek van de CDA-fractie is geteld vanaf 2005. Vanaf 2005 zouden er een kleine 3000 vrijspraken zijn uitgesproken die gelet op de aard van het delict voor herziening ten nadele in aanmerking kunnen komen. Dit aantal is echter geflatteerd door de vele dubbeltellingen. Er zitten volgens de memorie bovendien verjaarde zaken tussen (MvA, p. 5). Anderzijds moeten zaken van vóór 2005 bij dit aantal worden opgeteld. Er moet ten minste worden teruggeteld tot 1988.32 Tegenover dit aantal potentiële herzieningszaken staat het geschatte aantal van ‘nog geen tien’ waarin het Openbaar Ministerie van mening is dat er zich een grond voor herziening zou kunnen voordoen (MvA, p. 19). Dit kunnen er dus ook twee zijn. Ook wanneer we aannemen dat op dit moment slechts honderd zaken potentieel in aanmerking komen voor herziening ten nadele is het duidelijk dat de verhouding ten opzichte van de daadwerkelijk voor herziening in aanmerking komende zaken scheef is.
Het beginsel van rechtszekerheid is leidend, niet of een rechtsregel toevallig in het ene of het andere wetboek staat De vraag is wat er maatschappelijk gebeurt. Ook hierover tasten wij enigszins in het duister. Behalve gewenste gevolgen zal het wetsvoorstel een aantal ongewenste effecten hebben. Die ongewenste gevolgen gelden twee groepen mensen: degenen die terecht zijn vrijgesproken en degenen die hoop houden op heropening, slachtoffers en nabestaanden. Voor de groep terecht vrijgesproken verdachten schept het wetsvoorstel volgens de toelichting geen rechtsonzekerheid; dat doet dit wetsvoorstel volgens de memorie ‘alleen’ bij onterecht gegeven vrijspraken (MvA, p. 2). Terecht vrijgesprokenen kunnen er volgens de memorie van verzekerd zijn dat de procedure tot herziening ten nadele slechts ‘in zeer uitzonderlijke gevallen’ zal worden toegepast (MvA, p. 2, 5, 6, 9, 14). Dit argument ziet voorbij aan de niet-zichtbare gevolgen van de regeling, met name die van de bewaarregeling. De vraag is immers niet hoe vaak het daadwerkelijk voorkomt, maar hoe vaak het daadwerkelijk kan voorkomen, een argument waarop ook de minster zich beroept. Het gaat erom hoe zwaar het voor iemand weegt om in de databank te zijn opgenomen met als enig doel opnieuw zijn betrokkenheid bij hetzelfde misdrijf vast te kunnen stellen en hoe groot diegene de kans inschat dat er wéér een fout wordt gemaakt. Niet moet immers worden vergeten dat het mensen betreft die eerder terecht hebben moeten staan voor een ernstig delict dat zij niet hebben gepleegd. Hoe groot zal voorts de impact zijn van een schriftelijke mededeling dat een vergelijking met hun
548
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
gegevens heeft plaatsgevonden zonder dat dit een match heeft opgeleverd, zoals wordt geregeld in art. 14 lid 8 Ontwerpbesluit. Naar deze mogelijk traumatische gevoelens is door de minister geen onderzoek gedaan.33 De andere categorie personen voor wie de regeling schadelijke bijeffecten kan blijken te hebben, bestaat uit de slachtoffers en nabestaanden. Aangenomen mag worden dat degenen onder hen die van mening zijn dat de verdachte ten onrechte is vrijgesproken enige hoop zullen putten uit de nieuwe regeling. De vraag is dan wat de impact zal zijn van het feit dat deze hoop weer de bodem wordt ingeslagen door de strikte voorwaarden voor heropening. De wet vereist bijvoorbeeld dat er een dode te betreuren is; ernstig (psychisch) letsel is dus niet ‘voldoende’. Bovendien kan de beslissing om niet te heropenen of een tegenvallend resultaat in de procedure tot teleurstelling leiden. Over dit soort effecten – zo laat de minister weten – is volgens het WODC geen psychologisch of gedragswetenschappelijk onderzoek bekend (MvA, p. 8). In Zweden bijvoorbeeld, waar de heropening in enkele geruchtmakende zaken op niets is uitgelopen,34 moet ervaring met dit verschijnsel zijn opgedaan. Ten slotte is niet uitgesloten dat van de enkele mogelijkheid tot heropening een zekere stimulans uitgaat om zaken nieuw leven in te blazen en dat dit zover gaat dat particulieren aan het speuren slaan. Naar de mening van de minister is dit theorie (MvA, p. 2 onder). Maar het door mij gegeven voorbeeld van de moeder die nog steeds de vrijgesproken verdachte als moordenaar van haar dochter ziet en probeert het strafproces tegen hem heropend te krijgen en zelfs een Kamerlid zover krijgt dat hij het dossier opvraagt, is afkomstig uit de praktijk,35 evenals de inzet van een met afluister- en videoapparatuur uitgeruste auto om bewijsmateriaal te verzamelen tegen Joran van der Sloot en het speurwerk van Maurice de Hondt tegen ‘de klusjesman’.36 Zoals tijdens het wetgevingsoverleg van 12 december 2011 bleek, wordt de bewijsuitsluitingsgrond (art. 482a lid 4) door de minister sterk gerelativeerd. Hiernaar gevraagd, luidt zijn antwoord dat de journalistieke exceptie boven het recht van de gewezen verdachte gaat. Deze exceptie kan dus een vrijbrief zijn voor diverse vormen van onrechtmatig gedrag zolang de particuliere speurder geen strafbaar feit jegens hem begaat (MvA, p. 22). Anders dan die regel lijkt te zeggen is het dus niet voldoende ‘dat er een inbreuk wordt gemaakt op een recht van de gewezen verdachte’; voor uitsluiting is nodig dat de inbreuk onrechtmatig was. Het zou misverstand voorkomen als deze uitleg van het artikellid in de wet zou komen te staan. Ook blijkt uit dit voorbeeld dat het beter is de beslissing tot heropening niet in handen te leggen van het Openbaar Ministerie c.q. het College van procureurs-generaal. Er kan immers sprake zijn van belangenverstrengeling.37
6. Samenvatting en conclusie Het wetsvoorstel regelt drie uiteenlopende gronden voor herziening ten nadele; deze hebben elk een eigen ratio. In deze bijdrage ben ik ingegaan op ‘resultaten van technisch onderzoek’. Doordat het wetsvoorstel de eis van nieuwheid van de techniek niet stelt, is deze grond al tijdens het wetgevingsproces, louter door interpretatie, aan-
zienlijk ruimer geworden dan in de memorie van toelichting werd voorgesteld. Zo kunnen de gegevens van de vrijgesproken verdachte volgens de nu voorliggende bewaarregeling ook worden vergeleken met de gegevens van een onbekende verdachte. Hierdoor wordt herziening ten nadele mogelijk op basis van vondsten die het resultaat zijn van de vergelijking van nieuwe bewijsmiddelen met de bewaarde gegevens. Het gevolg hiervan is dat de regeling niet meer beperkt is tot de evidente gevallen. Dat leidt tot een inefficiënte strafrechtspleging. Het kan zijn dat de Hoge Raad dit euvel repareert met een beroep op het belang van een goede rechtsbedeling maar met dit soort interpretatiekwesties moeten deze instantie, en ook de vrijgesproken verdachte en de nabestaanden, niet worden belast. Met Keulen ben ik van mening dat de wet op dit punt zou moeten worden aangepast.38 Voorts heb ik betoogd dat het niet noodzakelijk en disproportioneel is
de gegevens van degenen die worden vrijgesproken te bewaren. De bewaarregeling ontbeert bovendien een deugdelijke wettelijke grondslag. Daarom moet zij geheel worden geschrapt. Ook is de beoogde terugwerkende kracht van het novum in het licht van art. 7 EVRM geen houdbare optie. Gebruik van een novum als grond voor herziening is in strijd met het thans in art. 68 Sr neergelegde vrijheidsrecht, een recht dat net als verjaring een absolute bescherming tegen voortgaande opsporing biedt. Op deze punten zou de minister met een novelle kunnen komen. Het gekozen criterium voor de gevallen waarin de bewaarregeling van toepassing is en de rol van het Openbaar Ministerie kunnen dan ook nog eens onder de loep worden genomen. Dit alles klemt te meer daar al deze uitwerkingen van het wetsvoorstel door bijna alle rechtsgeleerde deskundigen die ik in dit artikel heb genoemd, worden bekritiseerd.39
32. De maximale verjaringstermijn (bij
en S. van Beek. http://www.uitzendingge-
36. Over de regulering van dit soort opspo-
moord) was tot 2006 achttien jaar en deze
mist.nl/afleveringen/1160937 (geraad-
ring zie N.J.M. Kwakman, ‘Opsporing ver-
39. Zie de in dit artikel aangehaalde
is daarna vervallen; bovendien is er dan nog
pleegd 19 januari 2013).
zocht? Strafvorderlijke opsporing in het
bijdragen van Mevis, Kooijmans, Keulen, Bleichrodt, Te Water Mulder en Kwakman.
geen rekening gehouden met eventuele
34. P.J.P. Tak, Herziening na vrijspraak,
kader van de herziening ten nadele’, NJB
stuiting van de verjaring, art.72 Sr.
afscheidsrede, Nijmegen: Wolf Legal Publis-
2008, p.1038-1040.
33. Het enige mij bekende onderzoek is de
hers 2008, p. 15.
37. Vergelijk Bleichrodt, (a.w.) 2008,
Tv-reportage ‘The Match’, film van K. Hin
35. Van Hattum, (a.w.) 2012b, p. 444.
p. 520, rk., en (a.w.) 2012, p. 133, lk.
38. Keulen, (a.w.) 2012, p. 83.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
549
436
Essay
Ronald Dworkin (1931-2013) en de democratische rechtsstaat Maurice Adams en Karsten Meijer1 Op 14 februari jongstleden overleed R.M. (Ronald Myles) Dworkin; hij werd 81 jaar oud, en is een van de grootste rechtsfilosofen en denkers over de democratische rechtsstaat uit de recente geschiedenis. Hij was bovendien niet alleen een intellectueel die wereldberoemd was in academische kringen; onder andere via zijn vele artikelen in The New York Review of Books, drukte hij decennialang tevens zijn stempel op het publieke debat in vooral de Verenigde Staten. In ieder geval was in de Engelstalige wereld de afgelopen dagen aan erkenning voor Dworkin geen gebrek. De New York Times noemde hem in een obituary een ‘public intellectual of bracingly liberal views who insisted that morality is the touchstone of constitutional interpretation.’ Guido Calabresi, voormalig decaan van de Yale Law School, had het in diezelfde krant over ‘the primary legal philosopher of his generation.’
R
onald Dworkin werd in 1931 geboren in Worcester (Massachusetts). Hij groeide op in Providence (Rhode Island) en werd opgevoed door zijn moeder, die haar inkomen verdiende met het geven van pianolessen. Dankzij een beurs kon hij filosofie studeren aan Harvard University. Daarna ging hij met een prestigieuze Rhodes Scholarship op zak rechten studeren in Oxford, een studie die hij vervolgens tevens aan, opnieuw, Harvard voltooide. Na zijn studies werkte hij eerst als assistent – law clerk – van de eminente rechter Learned Hand. Deze noemde Dworkin in een brief aan Felix Frankfurter, rechter van het US Supreme Court, ‘the law clerk to beat all law clerks.’ De New York Times vermeldt ironisch dat dit compliment enigszins ondermijnd werd door de spelling van zijn naam: Roland Dworkin. Frankfurter bood hem desalniettemin een baan aan. Dworkin ging er niet op in, hij koos voor een carrière als advocaat, een bestaan dat vier jaar duurde. In 2011 zei hij daarover: ‘When I was a Wall Street lawyer, I realised I didn’t want that life. So I went and did what I found most fulfilling, thinking about, arguing for the things that are hard, important and rewarding’.2 Een en ander bleek de start van een academische loopbaan die hem langs vele prestigieuze universiteiten voerde en eervolle prijzen opleverde. Gedurende de rest van zijn leven bleef hij zich bewegen tussen de Verenigde Staten en Engeland: hij werd in 1962 hoogleraar aan Yale, keerde in 1969 terug naar Oxford als opvolger van de befaamde Herbert Hart als professor of jurisprudence, had vervolgens sinds 1975 tevens een aanstelling aan New York University, een positie die hij op latere leeftijd, na zijn emeritaat te Oxford in 1998, combineerde met een hoogleraarschap aan University College London. Zijn veelzijdige vorming en carrière droegen in hoge mate
550
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
bij aan de reikwijdte van zijn werk; dat strekt zich uit van de taalfilosofie, de politieke en moraalfilosofie, tot aan de praktijk van vooral het constitutionele recht. Het probeerde daartussen bovendien eenheid te creëren. Dworkins talent werd al snel erkend. Eén anekdote is wel heel sprekend:3 toen Hart in 1955, op het moment waarop zijn The Concept of Law nog niet was gepubliceerd maar wel al figureerde in de hoorcolleges die hij verzorgde, ‘undergraduate’ tentamens moest nakijken, stootte hij op het tentamen van de dan 23-jarige Dworkin. Tegenover een van zijn promovendi, de later bekend geworden strafrechtsfilosoof Herbert Morris, drukte hij zijn ongerustheid uit over de fundamentele kritiek die het tentamen bevatte voor de opvattingen die later in The Concept of Law terug zouden komen. Hart bewaarde het tentamen en memoreerde eraan toen Dworkin hem opvolgde als hoogleraar in Oxford. Het Hart-Dworkin-debat is inmiddels een van de klassiekers in de rechtsfilosofie. Ook de levensstijl van Dworkin kreeg overigens alom erkenning: charmant, goed gekleed, en gretig consument van de geneugten des levens. Zijn collega Thomas Nagel noemde Dworkin een van de minst ascetische en meest wereldse personen die hij kende.4 Dworkins opvatting over de democratische rechtsstaat nam aanvankelijk een metafoor over ‘rights as trumps’ als aandachtstrekker. Deze opvatting werd voor het eerst uitgebreid en krachtig ontwikkeld in zijn voor juristen misschien wel meest baanbrekende boek Taking Rights Seriously uit 1977, in feite een verzameling eerder gepu-
bliceerde essays.5 Rights – vrijheidsrechten –, zo stelde Dworkin, behoren als troefkaart te fungeren tegenover overwegingen van algemeen belang of beleidsdoelen, dusdanig dat wanneer die botsen met het algemeen belang de rights in principe voorrang dienen te krijgen. Op zichzelf genomen was dit geen al te revolutionaire opvatting; het was er een die, zoals Dworkin zelf ook toegaf, vroede voorvaderen kende (Locke, Kant). Maar Dworkin verschilde
Door rights als troefkaarten te verankeren gaf hij er bijzondere betekenis aan onder meer van die voorvaderen doordat hij vrijheidsrechten niet fundeerde in een of andere metafysische of natuurrechtelijke opvatting, maar veeleer in de juridische en politieke praktijk die in een bepaalde samenleving is ontstaan (later wat meer daarover). In ieder geval, door rights als troefkaarten te verankeren gaf hij er bijzondere betekenis aan: de burger zou die immers in principe succesvol moeten kunnen uitspelen tegen de overheid of medeburgers, wanneer die er een inbreuk op (dreigen te) maken. Het bericht is duidelijk: de persoonlijke vrijheid mag niet worden beteugeld ten behoeve van wat een meerderheid als een ‘common good’ ziet. In het verlengde daarvan zijn democratie en rechtsstaat (vrij vertaald als rule of law) ook niet los van elkaar te koop; ze zijn onlosmakelijk verbonden: ‘The rule of law on this conception (…) does not distinguish (…) between the rule of law and substantive justice; on the contrary it requires, as part of the ideal of law, that the rules in the rule book capture and enforce moral rights.’6 Een democratische rechtsstaat – een frase overigens waarvoor in de Engelse taal nauwelijks een equivalent bestaat – kenmerkt zich in een dergelijke opvatting door de wijze waarop er door de overheid met minderheden en minderheidsbelangen wordt omgegaan, en een democratie kan niet worden gereduceerd tot meerderheidsbesluitvorming. Dit inzicht loopt als rode draad door het gehele oeuvre van Dworkin, dat aanvankelijk vooral rechtstheoretisch gericht leek, maar gaandeweg ook expliciet politiek- en moraalfilosofisch werd uitgediept in boeken als Sovereign Virtue,7 Is Democracy Possible Here?8 en Justice for Hedge-
hogs9 (wat door sommigen ook wel als zijn magnum opus wordt gezien). Hij vertaalde zijn inzichten overigens ook naar heel specifieke onderwerpen, zoals in zijn boek over abortus en euthanasie: Life’s Dominion: An Argument About Abortion, Euthanasia, and Individual Freedom.10 Dworkin stelde dat de bescherming van persoonlijke vrijheid en autonomie vooral in overeenstemming is met het zelfbegrip11 van onze gemeenschap, zoals dat historisch tot ontwikkeling is gekomen en waarin het hedendaagse westerse recht, en de (Amerikaanse) grondwet, zich situeert. De gelijkheidsgedachte, begrepen als het gegeven dat iedereen gelijk respect toekomt – alle burgers hebben gelijk recht op respect als autonoom en dus vrij persoon; vrijheid als functie van de gelijkheid! –, vormt volgens hem de meest wezenlijke politieke moraal die het recht als geheel ondersteunt en kenmerkt. Die moraal is ontleend aan of heeft zich ontwikkeld uit belangrijke historische gebeurtenissen, uit documenten (zoals voor Dworkin als Amerikaan bijvoorbeeld de Declaration of Independence, en voor ons Europeanen de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen of misschien wel het Plakkaat van Verlatinghe), rechtspraak, maar ook uit ideeën over de samenleving als een ‘fair system of cooperation’ (om de terminologie van Rawls te gebruiken). Het is dus het resultaat van eeuwen democratisch denken en de ontwikkeling van een overeenkomstige juridische (constitutionele) praktijk. Daardoor is er niet alleen een publiek inzicht ontstaan over die democratische praktijk en dito waarden, maar heeft zich ook een zekere loyaliteit ten aanzien daarvan ontwikkeld. Het gaat in die zin dus niet om een louter toevallig en ook niet om een neutraal gegeven, maar om een gegeven dat doorheen de geschiedenis een fundamentele betekenis heeft gekregen, en dat vanuit die optiek dan ook niet zomaar kan worden ingeruild voor enige andere opvatting. Daarin lag wat Dworkin betreft ook de bijzondere betekenis van de rechter tegenover de wetgever besloten, want die rechter wordt prominent begrepen als het bastion waarin de voormelde opvatting uiteindelijk bescherming krijgt. De wetgever stelt door middel van wetgeving algemene regels op waarin beleidsargumenten en -doelen een bijzondere rol kunnen spelen. Dat ligt anders bij de rechtspraak; de interpretatie door de rechter van wetgeving zal in zekere zin moeten worden gestuurd door de overweging van de rechter dat in het bewerkstelligen en nastreven van beleid de overheid rechten aan de burgers heeft ontnomen. Op basis van die vooronderstelling zal bijvoorbeeld in de context van het strafrecht de rechter zich altijd moeten afvragen in welke mate een beklaagde recht
Auteurs
Noten
2005, p. 283-301.
9. Cambridge (Massachussets), Harvard
1. Prof. dr. M. Adams is hoogleraar demo-
2. The Guardian 14 februari 2013.
4. New York Times 14 februari 2013.
University Press, 2011.
cratische rechtsstaat namens het fonds,
3. Een en ander valt te lezen in de biografie
5. Harvard University Press, Cambridge
10. New York, Knopf, 1993.
tevens hoogleraar encyclopedie van het
van HLA Hart: N. Lacey, A Life of HLA
(Massachusetts), 1978.
11. De term werd in deze context geïntrodu-
recht, Tilburg Law School. Mr. drs. K. Meijer
Hart. The Nightmare and the Noble Dream,
6. A Matter of Principle, Harvard, Harvard
ceerd door van Oenen, die het gebruikt door-
is medewerker en coördinator van het pro-
Oxford, Oxford University Press, 2004.
University Press, 1985, p. 11.
heen de enige Nederlandstalige monografie
ject ‘Nederland rechtsstaat’, Tilburg Law
Hierover M. Adams, ‘Naar aanleiding van A
7. Cambridge (Massachussets), Harvard
over Dworkin. G. van Oenen, Conventie en
School.
Life of HLA Hart’, Nederlands Tijdschrift
University Press, 2000.
rechtsintrige, Zwolle, Tjeenk Willink, 1994.
voor Rechtsfilosofie en Rechtstheorie (R&R)
8. Princeton, Princeton University Press, 2006.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
551
Essay
Ronald Dworkin © Hollandse Hoogte/Camera Press/Graham Turner
heeft op vrijspraak, en niet in welke mate de overheid er recht op heeft dat die veroordeeld wordt. Maakt dit alles de rechter niet tot een niet verkozen politieke actor, een filosoofkoning? Niet volgens Dworkin, want een stabiel westers rechtssysteem geeft volgens hem immers uitdrukking aan een bepaalde politieke filosofie (zoals hierboven in zijn ontstaansgeschiedenis samengevat) die de eenheid en coherentie van het rechtssysteem bewerkstelligt en weet te rechtvaardigen en bevorderen. Deze filosofie komt dus ook in het recht daadwerkelijk tot uiting en dient daar dagelijks over de boeg van met name ook de rechtspraak verdere uitwerking te krijgen. In zijn boek Law’s Empire uit 1986 heeft Dworkin hiervoor de frase law as integrity gemunt.12 De rechter moet zich bij de interpetatie van het recht dus laten inspireren door die waarden. Zou de rechter dat niet doen dan zou hij het wezenlijke aspect van het eerder vermelde zelfbegrip, zoals onder meer en misschien zelfs vooral tot uiting komend in de constitution, kunnen veronachtzamen: door middel van rights bescherming bieden tegen meerderheidsopvattingen. Dworkins opvatting over law as integrity heeft een terugblikkend (‘fit’) en een toekomstgericht aspect (‘justification’). Wat het eerste betreft: de rechter dient de morele principes die zijn interpretatie sturen te lokaliseren in de traditie – de historische en sociale kenmerken van het rechtssysteem. De rechter moet zich steeds afvragen of zijn interpretatie van dit netwerk ‘could form part of a
552
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
coherent theory justifying the network as a whole. No actual judge could compose of anything approaching a full interpretation of all of his community’s law at once. But an actual judge can (...) allow the scope of his interpretation to fan out from the cases immediately in point to cases in the same general area or department of law, and then still farther, so far as this seems promising.’13 Wat het tweede aangaat: vervolgens moet het juridisch inzicht dat uit de eerste fase van interpretatie voortvloeit eventueel verbeterd worden naar de toekomst toe. Niet alleen moet de aldus ontwikkelde opvatting dus passen in een zo goed mogelijke interpretatie van het reeds uitdrukkelijk gepositiveerde recht, maar die interpretatie moet tevens de normatief beste rechtvaardiging geven van dat recht als geheel. Volgens Dworkin moet de rechter zich daarom bij interpretatie beschouwen als een van de vele auteurs van een kettingroman. Vandaar ook dat een interpretator van een juridische tekst op basis van deze opvatting niet in volkomen vrijheid beslissingen neemt over de betekenis van het recht, of zich mag beperken tot een historische interpretatie daarvan, of zijn persoonlijke politieke moraal mag lezen in een juridisch document. Wel integendeel, want het doel van een interpretator moet zijn het bewerkstelligen en bevorderen van integere coherentie op basis van het bestaande recht. Daarbij is het welhaast onvermijdelijk dat sommige onderdelen van het geëxpliciteerde (gepositiveerde) recht als vergissing verschijnen, die dan mogen worden verbeterd.14 Vandaar dat ‘[w]hen a judge declares that a particular principle is instinct in law, he reports not a simple-minded claim about the motives of
past statesmen, a claim a wise cynic can easily refute, but an interpretive proposal: that the principle both fits and justifies some complex part of legal practice, that it provides an attractive way to see, in the structure of that practice, the consistency of principle integrity requires.’15 Over Dworkins werk, en zeker over het nogal idealistische karakter ervan, is heel wat debat gevoerd, vaak opvallend polemisch (wat ook wel met de combatieve stijl van Dworkin zelf te maken zal hebben gehad). We geven hier slechts drie voorbeelden, in het besef dat over insignificant werk nauwelijks gesproken wordt. Zo zou het doordesemd zijn van een al te exclusief Amerikaans perspectief, inclusief de aldaar aanwezige vorm van grondwettigheidstoetsing en de prominente rol van het US Supreme Court daarin. Bovendien, en in de tweede plaats, zal er op basis van Dworkins theorie over de rol van de rechter in de democratische rechtsstaat, potentieel altijd een bepaalde spanning bestaan tussen wat het voorhanden zijnde gepositiveerde juridisch materiaal ons leert, en wat vanuit een (intern) moreel standpunt de beste manier is om dat materiaal te interpreteren. Consequentie van deze opvatting is natuurlijk wel dat het juridische systeem als dusdanig niet al te veel fouten mag bevatten, omdat de normatieve dimensie van het recht voortvloeit uit dat recht zelf. Zijn rechtsfilosofie lijkt wat dat aangaat op een perpetuum mobile, en heeft iets conserverends. Ten derde, en daarbij aansluitend, waarom is het zo vanzelfsprekend dat overwegingen van algemeen belang – overwegingen met betrekking tot wat het common good zou vereisen – in principe niet door de rechter in een belangenafweging
mogen worden meegewogen wanneer er een right door in het gedrang komt? Waarom zouden overwegingen die betrekking hebben op bijvoorbeeld een schoon leefmilieu niet of nauwelijks mogen doorwegen16 indien daar persoonlijke belangen in de vorm van rights, zoals een recht op vrije consumptie (afgeleide van het eigendomsrecht), door geschonden worden? Dient de door Dworkin voorgestane norm van behandeling als gelijke losgekoppeld te worden van opvattingen over wat een samenleving ook anderszins ten diepste engageert, en van bepaalde maatschappelijke opvattingen over wat het betekent een goed
Een gigant heeft ons verlaten, maar de erfenis is blijvend leven te leiden? Zijn verankering van rights as trumps is wel heel stellig, zou zelfs als discussiestopper kunnen fungeren, en is overigens ook niet in overeenstemming met de wijze waarop bijvoorbeeld een Europees Hof voor de Rechten van de Mens te werk gaat. Deze kritiek neemt niet weg dat eenieder die nadenkt over bovenstaande materie zich rekenschap moet geven van wat Ronald Dworkin ons nog altijd via zijn geschriften te melden heeft. Een gigant heeft ons verlaten, maar de erfenis is blijvend.
12. London, Fontana Press, 1986. Zie hier-
pes en overtuigingen, ondanks externe druk
tation and the law’, in Other Minds. Critical
heel uitzonderlijk – op basis van uitzonder-
over tevens G. van Oenen, o.c., p.153 e.v.
om anders te handelen. Zo is het in Dwor-
Essays 1969-1994, Oxford, Oxford Univer-
lijke argumenten –, bijvoorbeeld om een
13. Ibid., p. 245 (cursivering toegevoegd).
kins opvattingen ook met het recht: de
sity Press, 1995, p. 197.
catastrofe te voorkomen, opzij mogen wor-
14. Nagel heeft er terecht op gewezen hoe
principes die er in tot uiting komen moeten
15. Law’s Empire, 1986, p. 225 (cursivering
den gezet door beleidsdoeleinden. Taking
gepast het is de term ‘integrity’ hier te
door de rechter toegepast worden, eventu-
toegevoegd).
Rights Seriously, p. 191-192. Daarmee is de
gebruiken. We noemen iemand immers
eel in weerwil van diens eigen principes en
16. Hoewel Dworkin, in een weinig opge-
discussie weer geopend, want wanneer is er
integer wanneer zijn gedrag volgt uit princi-
overtuigingen. T. Nagel. ‘Dworkin: interpre-
merkte passage, zelf ook toegeeft dat rights
sprake van een catastrofe?
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
553
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
recht op de overigen. Fabris neemt geen
nationale rechterlijke interpretatie niet onre-
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
genoegen met het aanbod en daagt begin
delijk, arbitrair of onverenigbaar met de
1998 zijn halfbroer en halfzus.
beginselen van het EVRM zijn.
EHRM
244
Terwijl die procedure loopt, verklaart het
De Grote Kamer noteert dat Frankrijk in min-
Hof van Justitie EU
244
EHRM op 1 februari 2000, in de zaak Mazu-
der dan twee jaar na het Mazurek-arrest zijn
Hoge Raad (civiele kamer)
245
rek t. Frankrijk (no. 34406/97), de ongelijke
wetgeving in lijn met het EVRM gebracht
Hoge Raad (strafkamer)
253
behandeling van uit overspel geboren kinde-
heeft. Het Hof accepteert daarbij dat Staten
Centrale Raad van Broep
255
ren door het Franse erfrecht in strijd met art.
overgangsrecht maken om in het belang van
1 EP jo. art. 14 EVRM. Frankrijk past daarop
de rechtszekerheid de terugwerkende kracht
zijn wetgeving aan. Nalatenschappen die ech-
van een nieuwe regeling te begrenzen. Dat
ter vóór de publicatie van de aanpassingswet
overgangsrecht moet wel proportioneel zijn,
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
op 4 december 2001 zijn opengevallen en
en de gelijke behandeling leidend ten opzich-
reeds verdeeld, blijven volgens de wijzigings-
te van de bescherming van gerechtvaardigde
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
wet buiten beschouwing.
verwachtingen van derden.
kers van de Universiteit Leiden, de VU Amster-
Fabris wint in eerste aanleg, maar verliest in
Ten aanzien van de gerechtvaardigde verwach-
dam en de RU Nijmegen. Onderstaande bewer-
hoger beroep. In cassatie oordeelt het Cour
tingen van de halfbroer en halfzus overweegt
king is verzorgd door G. Boogaard (Universiteit
de Cassation dat de nalatenschap van de
het Hof dat zij op de hoogte konden zijn van
Leiden). Alle uitspraken van het EHRM staan
moeder van Fabris formeel is opengevallen
het bestaan van hun halfbroer en van zijn
op www.echr.coe.int; een selectie verschijnt
op de dag van haar overlijden en toen ook is
wens mede in de erfenis te delen, zeker sinds
uiteindelijk in Reports of Judgments and Deci-
verdeeld conform de donation-partage. Daar-
Fabris een procedure aanhangig maakte.
sions. De uitspraken van kamers van het
mee valt hij buiten het overgangsrecht.
Bovendien beweegt de Europese jurisprudentie en de nationale wetgeving zich al lange tijd
EHRM worden drie maanden na de uitspraakdatum definitief, tenzij er intern appel wordt
B. Procedure in Straatsburg
duidelijk in de richting van een gelijke behan-
ingesteld bij de Grote Kamer van het Hof.
Op 1 april 2008 dient Fabris een klacht in bij
deling van wettige en natuurlijke kinderen.
het EHRM onder art. 14 EVRM jo. de artt. 1 EP
In dat licht zet het Hof vraagtekens bij de
437
en 8 EVRM. Op 21 juni 2011 verklaart de Vijf-
beslissing van de Cour de Cassation om in
de Kamer zijn klacht onder art. 1 EP met 5
2007 – jaren na de arresten in Marckx en
tegen 2 stemmen ongegrond. De Kamer ziet
Mazurek – de rechtszekerheid van de half-
7 februari 2013, appl.nr. 16574/08 (Grote
geen reden de klacht onder in verbinding
broer en halfzus zwaarder te laten wegen
Kamer)
met art. 8 EVRM apart te onderzoeken. Op 9
dan de gelijke behandeling van het uit over-
september 2011 tekent Fabris beroep aan op
spel geboren kind. Ook heeft de hoogste
Art. 14 in EVRM jo. art. 1 Eerste Protocol.
de Grote Kamer, die zijn zaak op 28 septem-
Franse rechter niet gereageerd op de aan het
Erfrecht natuurlijke kinderen. Terugwer-
ber 2011 accepteert.
EVRM ontleende argumenten van de heer Fabris, terwijl nationale rechters dat in het
kende kracht en rechtszekerheid. Verplich-
C. Uitspraak van het Hof
kader van de subsidiariteit wel verplicht zijn.
(Grote Kamer: Casadevall (president), Tulkens,
Uit de algemene verplichting voor Staten om
Vajić, Garlicki, Jungwiert, Steiner, Gyulumyan,
vergelijkbare schendingen te voorkomen leidt
Myjer, Popović, Nicolaou, Sajó, Bianku,
het Hof voor de nationale rechter een verplich-
Tsotsoria, Karakaş, Raimondi, Pinto de Albu-
ting af om binnen de grenzen van zijn consti-
querque, Potocki)
tutionele mogelijkheden en met respect voor
A. Feiten
Net als de Vijfde Kamer oordeelt de Grote
het rechtszekerheidsbeginsel de volle werking
Henry Fabris wordt als derde kind van zijn
Kamer dat de klacht van Fabris onder het
van het EVRM, zoals uitgelegd door het EHRM,
moeder in 1943 geboren. De echtgenoot van
bereik van artikel 1 EP en (dus) van artikel 14
te verzekeren. In het voorliggende geval is dat
Fabris’ moeder is niet zijn biologische vader.
EVRM valt. Sinds hij erkend is als natuurlijk
niet gebeurd. Het concludeert daarom tot een
Nadat zij in 1967 scheiden, verdelen de voor-
kind van zijn moeder heeft hij belang bij een
schending van artikel 14 EVRM jo. 1 EP.
malige echtelieden in 1970 hun bezittingen
verdeling van de erfenis van zijn moeder con-
onder hun twee oudste kinderen via een
form artikel 14 EVRM. De Grote Kamer ver-
D. Slotsom
zogenaamde donation-partage. Fabris krijgt
werpt het argument van de Franse regering
De Grote Kamer verklaart de klacht van Fabris
niets. In 1983 verklaart een tribunal de gran-
dat Fabris er eigenlijk niets mee te maken
unaniem gegrond. Voor een apart onderzoek
de instance hem wel een enfant naturel.
heeft omdat de goederen al verdeeld waren
naar de tweede klacht in verbinding met arti-
Als de moeder in 1994 overlijdt, laat de nota-
voordat hij überhaupt erkend werd als
kel 8 EVRM ziet de Grote Kamer geen reden.
ris die de nalatenschap afwikkelt aan Fabris
natuurlijk kind. Toen de erfenis formeel open-
Het Hof acht zich nog niet in staat de vraag te
weten dat zijn halfbroer en halfzus bereid
viel met het overlijden van de moeder in 1994
beantwoorden of Fabris schadevergoeding
zijn aan om hem, als enfant adultérin, de
was Fabris al erkend als natuurlijk kind.
moet worden toegekend. Aan het arrest zijn
helft te betalen van wat hij als wettig kind
Inhoudelijk stelt de Grote Kamer voorop dat
twee concurring opinions gehecht.
zou hebben gekregen. Dit is conform een
het Hof sinds het Marckx-arrest volgens vas-
wettelijke regeling uit 1972. Hoewel een erfe-
te rechtspraak de erfrechtelijk gelijke behan-
nis volgens vaste Franse rechtspraak bij over-
deling van natuurlijke kinderen voorop stelt.
lijden van de erflater onmiddellijk verdeeld
Ook de mate waarin erflaters zelf onder-
Hof van Justitie van de Europese Unie
wordt conform de donation-partage, hebben
scheid tussen hun kinderen kunnen maken,
Deze rubriek wordt verzorgd door M.K.
nakomelingen die niets hebben gekregen
is begrensd. Hoewel het Hof in beginsel niet
Bulterman, van de Directie Juridische Zaken,
onder omstandigheden een beperkt verhaals-
bedoeld is voor private geschillen, mag een
Afdeling Europees Recht van het Ministerie
tingen nationale rechter. Klacht gegrond. (EVRM art. 14 jo. 1 EP) Fabris vs. Frankrijk
554
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
Rechtspraak
van Buitenlandse Zaken. De volledige uit-
met het oog op de tenuitvoerlegging van
aanhoudingsbevel dat met het oog op straf-
spraken van het HvJ EU zijn beschikbaar via
strafrechtelijke beslissingen of met het oog
vervolging is uitgevaardigd, ten uitvoer te
http://curia.europa.eu.
op vervolging worden overgeleverd tussen
leggen op grond dat de gezochte persoon in
rechterlijke autoriteiten. Aldus beoogt kader-
de uitvaardigende lidstaat niet is gehoord
besluit 2002/584 de justitiële samenwerking
alvorens dat bevel is uitgevaardigd.
438
te vergemakkelijken en te bespoedigen, en daardoor bij te dragen aan de verwezenlij-
Arrest van 22 januari 2013, nr. C-283/11
king van de opdracht van de Unie om een
Hoge Raad (civiele kamer)
(Grote kamer: V. Skouris (president), K.
ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaar-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
Lenaerts (vicepresident), R. Silva de Lapuer-
digheid te worden die berust op de hoge
Lewin, raadsheer in het gerechtshof Amster-
ta, L. Bay Larsen, A. Rosas, M. Berger en
mate van vertrouwen die tussen de lidstaten
dam. De uitspraken zijn integraal in te zien
E. Jarašiūnas, kamerpresidenten, E. Juhász,
moet bestaan.
op www.rechtspraak.nl
A. Ó Caoimh (rapporteur), J.-C. Bonichot,
Krachtens artikel 1, lid 2, van kaderbesluit
A. Prechal en C. G. Fernlund, (rechters)
2002/584 zijn de lidstaten in beginsel verplicht gevolg te geven aan een Europees aan-
439
Politiële en justitiële samenwerking in
houdingsbevel. De lidstaten kunnen slechts
strafzaken – Kaderbesluit 2002/584/JBZ –
de uitvoering weigeren in de gevallen voor-
8 februari 2013, nr. 11/05361
Europees aanhoudingsbevel en procedures
zien in de artikelen 3, 4, en 4 bis van het
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, M.A.
van overlevering tussen lidstaten – Met oog
kaderbesluit. Krachtens artikel 4 bis kan de
Loth, C.E. Drion en G. Snijders; A-G mr. E.B.
op strafvervolging uitgevaardigd Europees
schending van de rechten van de verdediging
Rank-Berenschot)
aanhoudingsbevel – Gronden tot weigering
tijdens het proces dat heeft geleid tot een
LJN BY4465
van tenuitvoerlegging
strafrechtelijke veroordeling bij verstek, onder bepaalde voorwaarden grond opleveren om
Bedrijfstakpensioenfonds. Zorgplicht. Per 1
een Europees aanhoudingsbevel voor de uit-
januari 2006 zijn de vroegpensioenregeling
voering van een vrijheidsstraf niet ten uit-
en vut-regeling voor in de bouw werkzame
A. Feiten
voer te leggen. Dat de uitvaardigende rechter-
dga’s afgeschaft. In maart 2006 schrijft het
Tegen Radu zijn door de Duitse autoriteiten
lijke autoriteit met het oog op strafvervolging
bedrijfstakpensioenfonds deze dga’s aan
vier Europese arrestatiebevelen uitgevaar-
een Europees aanhoudingsbevel heeft uitge-
met het aanbod om hen toe te laten tot een
digd met het oog op de inleiding van een
vaardigd zonder de gezochte persoon te
vrijwillige vervangende regeling, op voor-
strafvervolging wegens diefstal met geweld.
horen, is daarentegen niet een van de in
waarde dat zij tijdig reageren. Een dga rea-
Radu stemt niet in met zijn overlevering. In
kaderbesluit 2002/584 vermelde gronden om
geert na de gestelde termijn en stelt de
de procedure voor de Roemeense rechter
de tenuitvoerlegging van een dergelijk bevel
brief niet te hebben ontvangen. Het
betoogt Radu dat tenuitvoerlegging van de
te weigeren. Het Hof merkt op dat de artike-
bedrijfstakpensioenfonds weigert hem als-
arrestatiebevelen inbreuk maakt op zijn door
len 47 en 48 van het Handvest dit ook niet
nog toe te laten tot de vervangende rege-
het EU-Handvest beschermde grondrechten.
verlangen. De verplichting de gezochte per-
ling. HR: 1. Informatieplicht. Onjuist is het
Radu stelt dat zijn grondrechten zijn
soon te horen alvorens een Europees aanhou-
oordeel van het hof dat het bedrijfstakpen-
geschonden, nu de Europese aanhoudingsbe-
dingsbevel uit te vaardigen, zou ook afbreuk
sioenfonds niet verplicht was de dga te
velen zijn uitgevaardigd zonder dat hij is
doen aan de overleveringsregeling van kader-
informeren over de beëindiging van de
gedagvaard of de mogelijkheid heeft gekre-
besluit 2002/584, aangezien een dergelijk
regelingen en de voor hem daaruit voort-
gen een advocaat in te schakelen of verweer
aanhoudingsbevel een zeker verrassingseffect
vloeiende consequenties. 2. Zorgplicht. Bij
te voeren.
moet hebben om te voorkomen dat de
de beoordeling van de vraag in hoeverre op
betrokkene vlucht. Ten slotte merkt het Hof
het bedrijfstakpensioenfonds een zorg-
B. Prejudiciële vragen
op dat het kaderbesluit de eerbiediging van
plicht rustte ten aanzien van de kennisge-
De Curtea de Apel Constanţa (Roemenië) legt
het recht om te worden gehoord in de uitvoe-
ving van het vervangende aanbod, is mede
het Hof van Justitie zes vragen voor. Met
rende lidstaat aldus verzekert dat geen
van belang welke voor het bedrijfstakpensi-
deze vragen wenst de verwijzende rechter in
afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffend-
oenfonds kenbare persoonlijke en financië-
wezen te vernemen of hij mag nagaan of de
heid van het stelsel van het Europese aanhou-
le belangen voor (personen als) de dga
uitvaardiging van een Europees aanhou-
dingsbevel. Zo heeft de gezochte persoon
waren betrokken bij het tijdig treffen van
dingsbevel strookt met de grondrechten ten-
krachtens de artikelen 14 en 19 van kaderbe-
een vervangende voorziening.
einde in voorkomend geval de tenuitvoerleg-
sluit 2002/584, wanneer hij niet instemt met
ging ervan te weigeren, ook al voorziet noch
zijn overlevering en er tegen hem een Euro-
kaderbesluit 2002/584, noch de nationale
pees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met
wettelijke regeling tot uitvoering van dat
het oog op strafvervolging, het recht om door
X (de dga), adv. mr. S.F. Sagel, vs. Stichting
besluit, in een dergelijke weigeringsgrond.
de uitvoerende rechterlijke autoriteit te wor-
Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnij-
den gehoord onder voorwaarden die in onder-
verheid (Bpf Bouw), adv. mr. P.S. Kamminga
Radu
C. Uitspraak van het Hof
linge overeenstemming met de uitvaardigen-
Het Hof wijst op het doel van kaderbesluit
de rechterlijke autoriteit worden vastgesteld.
2002/584, te weten het vervangen van het
(PSW art. 17)
Feiten en procesverloop Bpf Bouw is een bedrijfstakpensioenfonds in
multilaterale uitleveringssysteem tussen de
D. Slotsom
de zin van de Wet verplichte deelneming in
lidstaten door een op het beginsel van
Kaderbesluit 2002/584 aldus moet worden
een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf
wederzijdse erkenning gebaseerde regeling
uitgelegd dat de uitvoerende rechterlijke
2000) en is belast met de uitvoering van de
waarbij veroordeelde of verdachte personen
autoriteit niet mag weigeren een Europees
pensioenregelingen in de bouw. X, geboren in
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
555
Rechtspraak
440
1946, was op 1 januari 2006 middellijk direc-
de geldende statuten en reglementen van
teur en grootaandeelhouder (dga) van een
het fonds. Het artikel strekt ertoe dat
vennootschap die een bouwbedrijf exploiteert.
belanghebbenden inzicht wordt verschaft in
8 februari 2013, nr. 11/05373
Dga’s zijn niet verplicht deel te nemen in de
hun pensioenpositie opdat zij zo nodig zelf
(Mrs. E.J. Numann, M.A. Loth, C.E. Drion, G.
ouderdomspensioenregeling van Bpf Bouw.
aanvullende voorzieningen kunnen treffen
Snijders en M.V. Polak; A-G mr. J.L.R.A. Huy-
Zij waren tot 1 januari 2006 wel verplicht
(Kamerstukken II 1992/93, 23 123, nr. 3, p.
decoper)
deel te nemen in een vroegpensioenregeling
10). Het onderdeel bestrijdt het oordeel van
LJN BY2581
en in een vut-regeling, die de deelnemers de
het hof terecht met de stelling dat de
mogelijkheid boden om vóór hun 65-jarige
afschaffing van de regeling die in de statu-
Partijdebat. HR: Uitgaande van de vaststel-
leeftijd uit te treden. Deze regelingen zijn
ten en reglementen is vervat, juist de meest
ling in het tussenarrest van het hof dat par-
met ingang van 1 januari 2006 afgeschaft.
verstrekkende wijziging van die statuten en
tijen tot dat moment nog geen overzichte-
Stichting Vroegpensioenfonds (later opge-
reglementen vormt die denkbaar is en bij
lijk en eenduidig debat hadden gevoerd,
gaan in Bpf Bouw) heeft de bij haar aangeslo-
uitstek van invloed is op de pensioenpositie
stond het het hof in beginsel vrij om partij-
ten in de bouw werkzame dga’s een brief
van de belanghebbenden. Uit hetgeen Bpf
en op te dragen hun stellingen en weren bij
gedateerd maart 2006 doen toekomen, waar-
Bouw bij conclusie van antwoord heeft
nadere memorie alsnog op overzichtelijke
in werd medegedeeld dat de vroegpensioen-
gesteld, volgt bovendien dat de Stichting
en eenduidige wijze uiteen te zetten en om
en vutregelingen waren afgeschaft en de
Vroegpensioenfonds ook daadwerkelijk de
partijen in het vooruitzicht te stellen dat
dga’s de mogelijkheid werd geboden vrijwillig
regelingen heeft beëindigd door een wijzi-
het hof de stellingen en weren uit eerdere
deel te nemen in de ouderdomspensioenre-
ging van het reglement. Hiermee ontvalt de
processtukken niet in zijn oordeelsvorming
geling met nieuwe aanvullingsregeling van
grondslag aan de motivering die het hof
zou betrekken. Partijen behoefden echter
Bpf Bouw. De brief vermeldt:
heeft gegeven voor zijn oordeel dat de
geen rekening te houden met de mogelijk-
‘Indien u per 1 januari 2006 deel wenst te
beëindiging van de regeling geen aanleiding
heid dat het hof de stellingen en weren die
nemen aan de ouderdomspensioenregeling
behoefde te zijn de brief van maart 2006 op
vóór het tussenarrest waren aangevoerd,
en de aanvullende regelingen (...) kunt u dit
zodanige wijze te verzenden dat deze met
maar nadien niet waren herhaald, alsnog
(...) kenbaar maken op bijgevoegd formulier.
zekerheid X zou bereiken. Onderdeel 1
in het eindarrest in zijn oordeelsvorming
Het formulier dient u (...) uiterlijk vóór 1 mei
slaagt derhalve.
zou betrekken.
2006 te retourneren. Indien u per 1 januari
Onderdeel 3 verwijt het hof niet te zijn inge-
2006 niet wenst deel te nemen aan genoem-
gaan op het herhaalde beroep dat X heeft
de regelingen, hoeft u niets te doen.’
gedaan op de grote persoonlijke en financiële
Bij brief van 29 september 2008 heeft Bpf
belangen die voor hem bij het aanbod in de
A, adv. mr. J.C. Meijroos, vs. B, niet versche-
Bouw een verzoek van X om alsnog gebruik
brief van maart 2006 waren betrokken. Ook
nen
te mogen maken van het in de brief van
dit onderdeel slaagt. Het hof heeft geoor-
maart 2006 vervatte aanbod afgewezen op de
deeld dat Bpf Bouw de brief van maart 2006
Procesverloop
grond dat de termijn was verstreken.
ook daarom niet behoefde te verzenden op
In dit geding heeft B betaling gevorderd. A
In dit geding heeft X een verklaring voor
een zodanige wijze dat die X zeker zou berei-
heeft ten verwere aangevoerd dat op de vor-
recht gevorderd dat Bpf Bouw onrechtmatig
ken en niet behoefde te rappelleren toen X
dering bepaalde bedragen in mindering die-
heeft gehandeld, met bevel aan Bpf Bouw om
niet reageerde, omdat zij niet verplicht was
nen te worden gebracht. Het hof heeft bij tus-
X met terugwerkende kracht tot 1 januari
een aanbod te doen als in de brief van maart
senarrest B opgedragen om een financieel
2006 toe te laten tot de ouderdomspensioen-
2006 was opgenomen. Nu echter dat aanbod
overzicht in het geding te brengen en over-
regeling en de aanvullende regeling. Subsidi-
was vervat in de brief die de eerdere regelin-
wogen dat partijen al hun stellingen en
air heeft X schadevergoeding gevorderd. X
gen beëindigde en daarmee rechtstreeks ver-
weren in de nog te nemen memorie dienden
heeft aan zijn vorderingen ten grondslag
band hield, kan de zorgplicht die op (de
te vermelden en dat het hof geen stellingen
gelegd dat de brief van maart 2006 hem niet
rechtsvoorgangster van) Bpf Bouw rustte ten
of weren van partijen uit eerdere processtuk-
heeft bereikt en dat Bpf Bouw onrechtmatig
aanzien van de kennisgeving van het aanbod
ken in zijn oordeel zou betrekken. B heeft
heeft gehandeld door de brief niet te verzen-
niet los worden gezien van de zorgplicht die
vervolgens een financieel overzicht in het
den op een zodanige wijze dat die X zeker
op haar rustte ten aanzien van de kennisge-
geding gebracht. A heeft daarop een – door
zou bereiken en door niet te rappelleren. De
ving van het vervallen van die eerdere rege-
hem als W50 aangeduide – schriftelijke ver-
kantonrechter heeft de primaire vordering
lingen. Het antwoord op de vraag in hoeverre
klaring van 27 augustus 2007 en een toelich-
toegewezen. Het hof heeft de vorderingen
op (de rechtsvoorgangers van) Bpf Bouw een
ting daarop van 28 augustus 2007 met
alsnog afgewezen.
zodanige zorgplicht rustte, is afhankelijk van
bewijsstukken in het geding gebracht. In zijn
de omstandigheden van het geval, en daarbij
eindarrest heeft het hof overwogen dat pro-
Hoge Raad
is ook van belang welke voor Bpf Bouw ken-
ductie W50 ook vóór het tussenarrest in het
Onderdeel 1 is gericht tegen het oordeel van
bare persoonlijke en financiële belangen
geding was gebracht, dat B ook vóór het tus-
het hof dat uit art. 17 Pensioen- en spaar-
voor (personen als) X waren betrokken bij
senarrest gemotiveerd verweer tegen die pro-
fondsenwet (PSW) niet volgt dat de Stichting
het tijdig treffen van een vervangende voor-
ductie had gevoerd, dat A zijn stellingen niet
Vroegpensioenfonds verplicht was X te
ziening in geval van beëindiging van de
had aangevuld en dat het verweer van A
informeren over de beëindiging van de rege-
bestaande vroegpensioen- en vutregelingen.
daarom onvoldoende onderbouwd was.
lingen en de voor hem daaruit voortvloeien-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
de consequenties. Art. 17 PSW bepaalt onder
komstig de conclusie van de A-G.
Hoge Raad
meer dat het bestuur van een pensioen- of
Onder 2.8 gaat de A-G in op de wetsgeschie-
Onderdeel 3 keert zich tegen de beslissing
spaarfonds de deelnemers schriftelijk op de
denis van art. 17 PSW.
van het hof in het tussenarrest dat partijen
hoogte dient te stellen van wijzigingen in
556
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
(Rv art. 24)
al hun stellingen en weren in de nog te
Rechtspraak
nemen memorie dienden te vermelden, en
Nieuwe grief. Reformatio in peius. Een par-
komst, welke overeenkomst per 1 juli 1997 is
dat het hof geen stellingen of weren van par-
tij voert bij memorie van antwoord in het
omgezet in een arbeidsovereenkomst voor
tijen uit eerdere processtukken in zijn oor-
incidenteel appel nieuwe verweren aan.
onbepaalde tijd, bij welke gelegenheid het con-
deel zou betrekken.
HR: Het incidentele beroep neemt processu-
currentiebeding niet opnieuw is overeengeko-
Het onderdeel klaagt dat deze beslissing in
eel in beginsel een zelfstandige positie in
men, zodat het hem ook daarom niet bindt,
strijd is met art. 24 Rv en de devolutieve wer-
ten opzichte van het principale beroep. Het
(3) dat de arbeidsverhouding mettertijd zo
king van het appel miskent. Deze klachten
nieuwe verweer was niet te beschouwen als
ingrijpend is gewijzigd, dat het concurrentie-
falen. Uitgaande van de in cassatie onbestre-
een nieuwe grief, nu het niet ertoe strekte
beding aanmerkelijk zwaarder op hem is
den vaststelling van het hof in het tussenar-
dat de bestreden uitspraak moest worden
gaan drukken, zodat het ingevolge vaste
rest dat partijen tot dat moment nog geen
vernietigd. Er was geen strijd met de twee-
rechtspraak zijn geldigheid heeft verloren.
overzichtelijk en eenduidig debat over de
conclusie-regel, omdat het eerste proces-
De onder (1) en (2) samengevat weergegeven
vordering van B hadden gevoerd, stond het
stuk dat de partij in het incidentele beroep
stellingen waren nieuwe verweren; de onder
het hof in beginsel vrij om partijen op te dra-
mocht nemen, de onderhavige memorie
(3) weergegeven stelling betrof de uitwerking
gen hun stellingen en weren bij nadere
van antwoord was. Gegrondbevinding van
van een reeds in eerste aanleg gevoerd ver-
memorie alsnog op overzichtelijke en een-
de verweren zou niet leiden tot een ander
weer. Het hof heeft zowel in het principale
duidige wijze uiteen te zetten en om partijen
dictum, zodat van ‘reformatio in peius’
als in het incidentele beroep het vonnis van
in het vooruitzicht te stellen dat het hof de
geen sprake kan zijn.
de kantonrechter vernietigd en X veroordeeld tot betaling aan LTO Noord Verzekerin-
stellingen en weren uit eerdere processtukken niet in zijn oordeelsvorming zou betrek-
(Rv art. 347, 348)
gen van € 42 466.
X, adv. mr. S.F. Sagel, vs. LTO, niet verschenen
Hoge Raad
ken, een en ander omwille van een overzichtelijke verdere behandeling van de zaak. Noch het bepaalde in art. 24 Rv noch de
Het hof heeft geoordeeld dat het geen acht zal
devolutieve werking van het appel verplicht-
Feiten en procesverloop
slaan op de hiervoor onder (1) weergegeven
te het hof ertoe om de zaak te onderzoeken
X is van 1996 tot 2005 in dienst geweest van
stelling van X, omdat die is te beschouwen als
en te beslissen op de grondslag van stellin-
LTO als assurantieadviseur. Bij een op 17
een nieuwe grief. Onderdeel 1 klaagt dat het
gen en weren die het als onvoldoende over-
januari 1997 ondertekende overeenkomst
hof heeft miskend dat het X in het licht van
zichtelijk en eenduidig heeft aangemerkt.
zijn partijen een concurrentiebeding over-
art. 348 Rv vrijstond bij memorie van ant-
Onderdeel 4 keert zich tegen de beslissing
eengekomen. Per 1 augustus 2005 is X uit
woord in het incidenteel appel nieuwe verwe-
van het hof in het eindarrest om het verweer
dienst getreden bij LTO.
ren aan te voeren, zodat het hof ten onrechte
van A te verwerpen. Het onderdeel is
In dit geding heeft LTO primair betaling
bij de behandeling van het incidentele appel
gegrond. Uitgaande van hetgeen in het tus-
gevorderd van € 122 520 en subsidiair scha-
daarop geen acht heeft geslagen. Bij de beoor-
senarrest was beslist over het verloop van
devergoeding, op grond van de stelling dat X
deling van het onderdeel dient tot uitgangs-
het verdere debat, behoefde A geen rekening
na 1 augustus 2005 ten minste 54 keer
punt dat het incidentele beroep processueel in
te houden met de mogelijkheid dat het hof
inbreuk heeft gemaakt op het concurrentie-
beginsel een zelfstandige positie inneemt ten
de stellingen en weren die B vóór het tus-
beding. In reconventie heeft X onder meer
opzichte van het principale beroep (vgl. HR 18
senarrest had aangevoerd, maar nadien niet
betaling gevorderd van € 24 767 (een bonus
februari 1994, LJN ZC1274, NJ 1994/606 (Zoont-
heeft herhaald, in zijn oordeelsvorming zou
van € 22 533 met rente en kosten). De kan-
jens/Kijlstra)). In het onderhavige geval strekte
betrekken. Evenmin behoefde A erop bedacht
tonrechter heeft X in conventie veroordeeld
het incidentele beroep ertoe een wijziging in
te zijn dat het hof van hem verlangde dat hij
tot betaling van € 22 844, en in reconventie
haar voordeel te bewerkstelligen van het dic-
in zijn stellingen inging op hetgeen B vóór
de vorderingen afgewezen. De kantonrechter
tum van het vonnis van de kantonrechter (een
het tussenarrest had betoogd. Het stond het
heeft daartoe overwogen dat X het concur-
verhoging van de naar het oordeel van de kan-
hof dan ook niet vrij om de door A in het
rentiebeding ten minste twintig keer heeft
tonrechter verbeurde boetes). Hiertegen voer-
geding gebrachte productie W50 te beoorde-
overtreden, maar dat de verbeurde boete
de X onder meer, als nieuw verweer, de onder-
len met inachtneming van hetgeen B vóór
gematigd moet worden tot € 45 378. Dit
havige stelling aan. Dit stond hem in beginsel
het tussenarrest met betrekking tot deze pro-
bedrag heeft de kantonrechter verminderd
vrij (art. 348 Rv). Het grievenstelsel stond hier-
ductie had aangevoerd. Het hof mocht even-
met de bonusaanspraak van € 22 533. X heeft
aan niet in de weg omdat dit nieuwe verweer
min het standpunt van A als onvoldoende
principaal hoger beroep ingesteld en gevor-
niet was te beschouwen als een nieuwe grief,
onderbouwd passeren op de grond dat A
derd dat het hof in conventie de vorderingen
nu het niet was gericht op een wijziging van
heeft verzuimd zijn stellingen aan te vullen
alsnog zou afwijzen, en in reconventie LTO
het dictum en het dus niet ertoe strekte dat de
in het licht van hetgeen B vóór het tussenar-
zou veroordelen tot betaling van € 24 767.
bestreden uitspraak moest worden vernietigd.
rest had betoogd.
LTO heeft incidenteel beroep ingesteld. Dit
Het strekte daarentegen ertoe dat het inciden-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
beroep strekte ertoe dat X zou worden ver-
tele beroep moest worden verworpen, althans
komstig de conclusie van de A-G.
oordeeld tot betaling van € 122 520. X heeft
dat de boete niet zou worden verhoogd tot het
bij memorie van antwoord in het incidentele
door haar in het incidentele beroep gevorder-
beroep onder meer aangevoerd
de bedrag van € 122 520. Voor het geval het
(1) dat hij in 1996 niet in dienst is getreden
hof dit heeft miskend, heeft het van een
van LTO, maar van een andere vennootschap,
onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven. Voor
8 februari 2013, nr. 12/00351
zodat LTO zich reeds op deze grond niet op
het geval de overweging van het hof dat de
(Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp, M.A.
het concurrentiebeding kan beroepen,
onderhavige stelling is te beschouwen als
Loth, C.E. Drion en G. Snijders; A-G mr. E.M.
(2) dat hij, toen het concurrentiebeding werd
nieuwe grief, aldus moet worden verstaan dat
Wesseling-van Gent)
overeengekomen, werkzaam was ingevolge een
het toepassing heeft willen geven aan de arres-
LJN BY6699
voor bepaalde tijd gesloten arbeidsovereen-
ten HR 20 juni 2008, LJN BC4959, NJ 2009/21
441
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
557
Rechtspraak
(Willemsen/NOM) en HR 19 juni 2009, BI8771,
Beheersovereenkomst effectenportefeuille.
en wijze van beleggen. (...)
NJ 2010/154 (Wertenbroek/Van den Heuvel),
Afstand van recht. Dwingend recht. Een
5. Ik weet dat Staalbankiers gezien haar zorg-
geeft zijn oordeel eveneens blijk van een
bank voert voor een cliënt beleggingstrans-
plicht mij dient te beschermen voor het
onjuiste rechtsopvatting. In deze arresten is
acties uit op basis van ‘execution only’. Er
lopen van genoemde risico’s en mij deze
geoordeeld dat het partijen weliswaar vrijstaat
ontstaat een dekkingstekort. De cliënt
bescherming ook aanbiedt c.q. oplegt, maar
in hoger beroep nieuwe verweren aan te voe-
ondertekent een vrijwaringsverklaring
ik doe hierbij uitdrukkelijk afstand van deze
ren, maar dat deze mogelijkheid in het belang
waarin hij jegens de effecteninstelling
bescherming. (...)
van de concentratie van het processuele debat
afstand doet van bepaalde vorderingen. In
6. Ik accepteer hierbij alle risico’s, die aan
in beginsel – behoudens een aantal in de
dit geding betoogt hij dat de vrijwarings-
mijn portefeuille en mijn wijze van beleggen
rechtspraak ontwikkelde uitzonderingen – aan
verklaring nietig is wegens strijd met dwin-
zijn verbonden, en neem al het daaruit
dezelfde beperkingen is onderworpen als gel-
gende wetsbepalingen. HR: Van de bescher-
mogelijkerwijs voortvloeiende nadeel volle-
den voor de bevoegdheid nieuwe grieven aan
ming die art. 28 NR 1999 hem biedt, kan de
dig voor mijn eigen rekening. Ik vrijwaar
te voeren. Hieruit volgt dat (ook) de bevoegd-
cliënt weliswaar geen afstand doen – de
Staalbankiers hiervoor, hetgeen onder andere
heid in appel nieuw verweer te voeren, in
effecteninstelling zal de verplichting van
betekent dat ik Staalbankiers niet aansprake-
beginsel is beperkt tot het eerste processtuk
die bepalingen moeten naleven zelfs indien
lijk zal stellen voor zover het mijn effecten-
dat partijen in hoger beroep mogen nemen.
dat tegen de wens van de cliënt ingaat –,
portefeuille betreft.’
Indien het hof toepassing heeft willen geven
maar hij kan wel afstand doen van de vor-
Eind juli 2002 is Staalbankiers overgegaan
aan deze arresten heeft het miskend dat het
deringen die voor hem voortvloeien uit het
tot gedeeltelijke liquidatie van de portefeuil-
eerste processtuk dat X in het incidentele
feit dat die voorschriften in het verleden
le, omdat X volgens Staalbankiers de
beroep mocht nemen, de onderhavige memo-
jegens hem niet zijn nageleefd.
gemaakte afspraken niet was nagekomen en het dekkingstekort niet was opgeheven.
rie van antwoord was. De omstandigheid dat hij in het principale beroep al eerder van grie-
(Nadere Regeling toezicht effectenverkeer
In dit geding heeft X een verklaring voor
ven had gediend, doet in dit verband niet ter-
1999 art. 28 lid 3 en 4; BW art. 3:40 lid 2)
recht gevorderd dat de vrijwaringsverklaring nietig is, alsmede schadevergoeding, onder
zake omdat het incidentele beroep ten opzichte van het principale beroep in beginsel een
X (de cliënt), adv. mr. R.P.J.L. Tjittes, vs. Staal-
meer wegens het nalaten van Staalbankiers
zelfstandige positie inneemt.
bankiers, adv. mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk
om de portefeuille van X tijdig te liquideren in verband met het ontstane dekkingstekort.
Onderdeel 2 is gericht tegen het oordeel van het hof dat ook de hiervoor onder (2)
Feiten en procesverloop
De nietigheid van de vrijwaringsverklaring
en (3) weergegeven verweren niet in hoger
X, die sinds 1988 werkzaam is als beleggings-
heeft X onder meer gebaseerd op strijd met
beroep kunnen worden behandeld gelet op
adviseur voor institutionele beleggers, heeft
de dwingendrechtelijke voorschriften van art.
het verbod van ‘reformatio in peius’. Het
in 1998 zijn eigen effectenportefeuille over-
28 leden 3 en 4 Nadere Regeling toezicht
hiertegen gerichte onderdeel slaagt even-
gebracht naar Staalbankiers. Staalbankiers
effectenverkeer 1999 (hierna: NR 1999), waar-
eens omdat deze verweren uitsluitend in
zou voor X beleggingstransacties uitvoeren
in in de betrokken periode de verplichting
het incidentele beroep zijn aangevoerd.
op basis van ‘execution only’ en de porte-
van effecteninstellingen was neergelegd om
Gegrondbevinding van deze verweren zou
feuille bevoorschotten. Staalbankiers heeft X
erop toe te zien dat de cliënt voortdurend
ertoe leiden dat het bedrag van de door X
bij brief van 27 september 2001 gewezen op
over voldoende saldi beschikt om aan zijn
verschuldigde boetes niet zou worden ver-
een dekkingstekort in de vorm van een over-
actuele verplichtingen te voldoen uit financi-
hoogd. Anders dan het hof heeft geoordeeld
stand ten bedrage van circa ƒ 400 000 ten
ele instrumenten waarin hij posities heeft en
zou gegrondbevinding van deze verweren
aanzien van de bevoorschotting. Staalban-
de verplichting om, bij gebreke daarvan, (aan-
dus niet ertoe leiden dat het bedrag van de
kiers verzocht X om de overstand binnen vijf
vullende) zekerheden te eisen en eventueel
naar het oordeel van de kantonrechter door
werkdagen op te heffen. In de periode 27 sep-
die posities te sluiten. De rechtbank en het
X verschuldigde boetes, zou worden ver-
tember 2001-12 februari 2002 hebben veel-
hof hebben de vorderingen van X afgewezen.
laagd, zodat van ‘reformatio in peius’ geen
vuldige contacten plaatsgevonden tussen X
sprake kan zijn (vgl. HR 1 juli 1988, LJN
en Staalbankiers, waarbij X vanaf enig
Hoge Raad
AB7694, NJ 1989/156 (Fugro/Joustra)).
moment werd bijgestaan door een advocaat.
Het onderdeel klaagt dat het hof verzuimd
Volgt vernietiging en verwijzing.
Van de zijde van Staalbankiers werd aange-
heeft te beslissen op het beroep van X op
De A-G concludeert tot verwerping. Zij meent
drongen op opheffing van de (oplopende)
nietigheid van de vrijwaringsverklaring
dat in de overwegingen van het hof het oor-
overstand en aangekondigd dat anders liqui-
wegens strijd met de dwingendrechtelijke
deel ligt besloten dat met de nieuwe verweren
datie zou plaatsvinden. X liet weten bezig te
voorschriften van art. 28 leden 3 en 4 Nadere
wijziging van het dictum en derhalve uitbrei-
zijn maatregelen te treffen ter opheffing van
Regeling toezicht effectenverkeer 1999. De
ding van het principale appel werd beoogd en
de overstand. Op 12 februari 2002 hebben
klacht faalt. Van de bescherming die art. 28
dat dit oordeel niet onvoldoende of onbegrij-
partijen afspraken gemaakt over het dek-
leden 3 en 4 NR 1999 hem biedt, kan de cli-
pelijk is gemotiveerd (2.6, 2.10 en 2.13).
kingstekort. Staalbankiers heeft deze afspra-
ent weliswaar geen afstand doen – de effec-
ken bij brief van 13 februari 2002 schriftelijk
teninstelling zal de verplichting van die
vastgelegd. De afspraken kwamen erop neer
bepalingen moeten naleven zelfs indien dat
dat X ter voorkoming van liquidatie zekerhe-
tegen de wens van de cliënt ingaat –, maar
den zou verschaffen. Op 18 februari 2002
hij kan wel afstand doen van de vorderingen
8 februari 2013, nr. 12/00538
heeft X een vrijwaringsverklaring onderte-
die voor hem voortvloeien uit het feit dat die
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa-
kend. Die verklaring vermeldt onder meer:
voorschriften in het verleden jegens hem
pens, C.A. Streefkerk, M.A. Loth en G. Snij-
‘4. Ik ben mij, mede vanwege mijn professio-
niet zijn nageleefd. De afstand die de vrijwa-
ders; A-G mr. J. Spier)
nele ervaring, bewust van de risico’s, die
ringsverklaring bevat voor claims die betrek-
LJN BY6313
voortkomen uit mijn specifieke portefeuille
king hebben op het verleden, is dan ook niet
442
558
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
Rechtspraak
in strijd met art. 28 leden 3 en 4 NR 1999.
bevolen een afschrift van het Brondocument
Feiten en procesverloop
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
af te geven aan de in de bodemprocedure
Bij Koninklijk Besluit is een gedeelte van een
sie van de A-G.
optredende deskundige of aan één van zijn
aan X toebehorende perceel ter onteigening
De A-G bespreekt onder 4.2-4.11 de causali-
kantoorgenoten. Het hof heeft het vonnis
aangewezen. Het Waterschap heeft de ver-
teitsmaatstaf en de billijkheidscorrectie van
van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
vroegde onteigening gevorderd en daarbij
art. 6:101 BW. Onder 4.19 meent hij dat het
een schadeloosstelling aangeboden van
onderdeel niet bestrijdt dat het rechtens
Hoge Raad
€ 9 190. De rechtbank heeft de vervroegde
mogelijk was dat X afstand deed van eventu-
Onderdeel 2.1 betoogt dat er (in beginsel)
onteigening uitgesproken en het voorschot
ele aansprakelijkheid van Staalbankiers voor
geen plaats is voor een vordering op grond
bepaald op 90% van het door het Waterschap
anterieur handelen.
van art. 843a Rv in een afzonderlijk kort
aangeboden bedrag. De rechtbank heeft over-
geding tijdens een lopende bodemprocedu-
wogen dat zij geen zekerheid zal bepalen nu
re. Het onderdeel faalt. Een dergelijke beper-
X geen zekerheid heeft verlangd.
443
king vloeit noch uit de tekst van art. 843a Rv, noch uit de totstandkomingsgeschiede-
Hoge Raad
8 februari 2013, nr. 12/00884
nis van dit artikel voort. Ook in het wets-
De rechtbank heeft miskend dat art. 54i lid 4
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
voorstel tot aanpassing van het Wetboek
Ow imperatief is geformuleerd. Het artikel
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heister-
van Burgerlijke Rechtsvordering in verband
houdt in dat de rechtbank voor de onteigen-
kamp en M.A. Loth; A-G mr. D.W.F. Verkade)
met de wijziging van het recht op inzage,
de partij een som als zekerheid bepaalt voor
LJN BY6111
afschrift of uittreksel van bescheiden
de voldoening van de verschuldigde schade-
(Kamerstukken II 201/12, 33 079) – waarmee
loosstelling. Mede gelet op de wetsgeschiede-
Exhibitieplicht. Kort geding. Tijdens een
geen inhoudelijke wijziging van art. 843a lid
nis van dit artikel, waarin wordt vermeld dat
lopende bodemprocedure, waarin een des-
1 is beoogd –, blijkt niet van een beperking
zekerheidstelling op constitutionele gronden
kundige tevergeefs bij een van de partijen
als door het onderdeel wordt voorgestaan.
niet kan worden beperkt tot de gevallen
om overlegging van een bepaald document
De in het onderdeel gehanteerde argumen-
waarin de onteigende partij daarom verzoekt
heeft verzocht, spant de wederpartij een
ten van onomkeerbaarheid van de beslis-
(Kamerstukken II 1970/71, 10 590, nr. 5, blz.
kort geding aan waarin hij ex art. 843a Rv
sing en geboden terughoudendheid kunnen
18), heeft de rechtbank ten onrechte overwo-
afgifte van het document vordert. HR: Het
een rol spelen bij de beoordeling of de vor-
gen dat zij geen zekerheid zal bepalen nu X
betoog dat er tijdens een lopende bodem-
dering moet worden toegewezen, maar bie-
daarom niet heeft verzocht. De Hoge Raad
procedure (in beginsel) geen plaats is voor
den geen grond voor de door DB Schenker
kan zelf de zaak afdoen. Ingevolge art. 54i lid
een vordering op grond van art. 843a Rv in
bepleite niet-ontvankelijkverklaring.
4 Ow wordt de som van de zekerheid ingeval
een afzonderlijk kort geding, faalt.
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
daaromtrent tussen partijen geen overeen-
sie van de A-G.
stemming is bereikt, bepaald op tenminste
De A-G bespreekt onder 4.4-4.8 de vraag of er
het bedrag dat is aangeboden, verminderd
tijdens een lopende bodemprocedure plaats is
met het voorschot.
DB Schenker, adv. mr. H.J.W. Alt, vs. Prorail,
voor een vordering op grond van art. 843a Rv
Volgt vernietiging voor zover geen zekerheid
adv. mr. M.J. Schenck
in een afzonderlijk kort geding, aan de hand
is bepaald en bepaling dat het Waterschap
van de rechtspraak, de wetsgeschiedenis en
voor € 919 zekerheid zal stellen, overeenkom-
de literatuur.
stig de conclusie van de A-G.
444
445
Prorail heeft in een bodemprocedure gevor-
8 februari 2013, nr. 12/00917
8 februari 2013, nr. 12/01692
derd dat DB Schenker haar schade zal ver-
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T.
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion
goeden. In die procedure heeft de rechtbank
Heisterkamp en M.A. Loth; A-G mr. F.F.
en G. Snijders; A-G mr. F.F. Langemeijer)
een deskundige benoemd voor de beant-
Langemeijer)
LJN BY2639
woording van de vraag of de schade aan het
LJN BY2638
(Rv art. 254, 843a)
Feiten en procesverloop Op 4 oktober 2004 zijn wagons van een goederentrein van DB Schenker ontspoord, waardoor schade is ontstaan aan het spoor.
spoor is ontstaan door een gebrek aan een
Cassatiemiddel. HR: Aan cassatiemiddel te
van de wagons. De deskundige heeft DB
Onteigening. Zekerheid. De rechtbank
stellen eisen. Vooropstelling: zie hoofdtekst.
Schenker in het kader van zijn onderzoek
spreekt de vervroegde onteigening uit,
Het cassatiemiddel voldoet niet aan de
verzocht een bepaald ‘Brondocument’ aan
maar bepaalt geen zekerheid, omdat de
eisen.
hem af te geven, dat betrekking heeft op
onteigende partij niet om zekerheid heeft
een onderzoek dat Lloyd’s Register Rail in
verzocht. HR: De rechtbank heeft miskend
opdracht van DB Schenker naar aanleiding
dat art. 54i lid 4 Ow imperatief is geformu-
van de ontsporing heeft verricht. DB Schen-
leerd. De HR bepaalt alsnog zelf een som
X, adv. mr. M. de Boorder, vs. Y c.s., niet ver-
ker heeft geweigerd het Brondocument aan
als zekerheid.
schenen
(Ow art. 54i lid 4)
Feiten en procesverloop
(Rv art. 407 lid 2, 426a lid 2)
de deskundige af te geven. In het onderhavige kort geding heeft Prorail op grond van art. 843a Rv gevorderd dat DB
X was lid van de raad van toezicht van drie
Schenker op straffe van een dwangsom een
X (de onteigende partij), adv. mr. W.J. Bosma,
stichtingen.
afschrift zal afgeven van het Brondocument.
vs. het Waterschap Hollandse Delta, niet ver-
In dit geding hebben Y c.s. de rechtbank
De voorzieningenrechter heeft DB Schenker
schenen
onder meer verzocht X in die hoedanigheid
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
559
Rechtspraak
te ontslaan wegens financieel wanbeheer.
eenkomsten geldleningen. Op dezelfde
wel van die feiten uitgaan. Aan de Hoge Raad
De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen.
datum verklaren de cliënten bij notariële
komt derhalve in een prejudiciële procedure
Het hof heeft de beschikking van de recht-
akte hypotheek te verlenen en pandrech-
– met name waar het vragen betreft die tot
bank bekrachtigd.
ten te vestigen tot zekerheid voor de beta-
gemengde beslissingen leiden – een grotere
ling van (onder meer) al hetgeen de bank
beoordelingsvrijheid toe dan in cassatie.
Hoge Raad
blijkens haar administratie van de cliën-
Opmerking verdient voorts dat indien in het
Volgens vaste rechtspraak dient een cassatie-
ten te vorderen heeft uit hoofde van ver-
verdere verloop van de procedure blijkt dat
middel, dat moet zijn opgenomen in de cassa-
strekte geldleningen. De bank wil de akte
de feiten anders zijn dan waarvan de Hoge
tiedagvaarding of het cassatieverzoekschrift, te
gebruiken als executoriale titel voor de na
Raad bij de beantwoording van de prejudicië-
vermelden tegen welke oordelen het is gericht
uitwinning van het hypotheekrecht reste-
le vraag is uitgegaan, de Hoge Raad in een
en waarom door de bestreden oordelen het
rende vorderingen uit hoofde van de over-
daaropvolgende cassatieprocedure niet aan
recht is geschonden of deze niet naar behoren
eenkomsten van geldlening. De voorzie-
zijn antwoord is gebonden. (Kamerstukken II
zijn gemotiveerd. Een rechtsklacht dient met
ningenrechter stelt een prejudiciële vraag
2010/11, 32 612, nr. 3, p. 7-10)
bepaaldheid en precisie in te houden welke
aan de Hoge Raad. HR: 1. Prejudiciële pro-
Bij de beantwoording van de prejudiciële
beslissing of overweging in de bestreden uit-
cedure. Aan de Hoge Raad komt in een pre-
vraag gaat de Hoge Raad uit van het volgende.
spraak onjuist is en waarom door die beslis-
judiciële procedure – met name waar het
Tussen Rabobank c.s. en X c.s. gelden sinds
sing of overweging het recht is geschonden.
vragen betreft die tot gemengde beslissin-
10 september 2007 drie bij onderhandse akte
Een motiveringsklacht dient met bepaaldheid
gen leiden – een grotere beoordelingsvrij-
aangegane overeenkomsten van geldlening.
en precisie te vermelden welke beslissing of
heid toe dan in cassatie. 2. De onderhavige
Eveneens op 10 september 2007 is tussen
overweging onvoldoende gemotiveerd dan wel
akte voldoet niet aan de eis dat de te exe-
deze partijen een notariële akte verleden
onbegrijpelijk is en waarom. Deze laatste eis
cuteren vordering daarin met voldoende
waarin is bepaald:
houdt meer in het bijzonder in dat indien een
bepaaldheid is omschreven. De grosse
‘De comparanten verklaarden dat [X c.s.] en
cassatieklacht (mede) is gebaseerd op in de
ervan kan daarom niet worden aange-
de bank zijn overeengekomen dat door [X
feitelijke instanties aangevoerde stellingen, het
merkt als een executoriale titel voor de na
c.s.] ten behoeve van de bank het recht van
middel de vindplaats(en) moet vermelden van
uitwinning van het hypotheekrecht reste-
eerste hypotheek en pandrechten worden
die stellingen in de stukken van het geding.
rende vorderingen uit hoofde van de over-
gevestigd op de in deze akte (...) omschreven
Dit alles lijdt slechts dan uitzondering indien
eenkomsten van geldlening.
goederen, tot zekerheid als in deze akte omschreven. [X c.s.] verklaarden (...) aan de
het een rechtsklacht betreft en – zo nodig mede uit de gedingstukken – zonder meer
(Rv art. 392, 393, 430, 438)
bank hypotheek te verlenen (...) tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blij-
duidelijk is waarin volgens de steller van het middel de onjuistheid van de bestreden rechts-
Rabobank c.s., adv. mr. J. de Bie Leuveling
kens haar administratie van [X c.s.] (...) te vor-
opvatting is gelegen, dan wel indien de weder-
Tjeenk, vs. X c.s., niet verschenen
deren heeft of mocht hebben uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldle-
partij op basis van de in het middel (en eventueel de daarop in de schriftelijke toelichting
De prejudiciële procedure
ningen, (...) dan wel uit welken anderen hoof-
gegeven verduidelijking) vervatte rechts- of
De voorzieningenrechter heeft op de voet
de ook (...). De administratie van de bank
motiveringsklachten de rechtsstrijd in cassatie
van art. 392 Rv een prejudiciële vraag gesteld
strekt tot volledig bewijs, behoudens tegen-
heeft aanvaard (Zie voor het vorenstaande
aan de Hoge Raad. De advocaten van Rabo-
bewijs, van het door de debiteur aan de bank
laatstelijk HR 5 november 2010, LJN BN6196).
bank c.s. hebben schriftelijke opmerkingen
verschuldigde.’
Het cassatiemiddel van verzoeker voldoet in
als bedoeld in art. 393 lid 1 Rv ingediend. Na
De woning waarop blijkens deze akte een
geen van zijn onderdelen aan de hiervoor
daartoe desgevraagd in de gelegenheid te
recht van hypotheek werd gevestigd, is op
genoemde eisen. Nu zich in deze zaak geen
zijn gesteld, hebben mr. K. Teuben en mr.
initiatief van Rabobank c.s. executoriaal ver-
van de hiervoor bedoelde uitzonderingen
M.W. Scheltema, advocaten bij de Hoge Raad,
kocht. Nadat de netto executieopbrengst aan
voordoet – Y c.s. hebben in cassatie verstek
namens de Koninklijke Beroepsorganisatie
Rabobank c.s. is voldaan, zijn X c.s. aan Rabo-
laten gaan –, heeft X geen middel aangevoerd
van Gerechtsdeurwaarders op de voet van
bank c.s. nog een bedrag van € 95 228 uit
dat voldoet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv.
art. 393 lid 2 Rv schriftelijke opmerkingen
hoofde van de hiervoor genoemde geldlenin-
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van verzoe-
ingediend. De A-G heeft een conclusie geno-
gen verschuldigd. Rabobank c.s. hebben deur-
ker in het cassatieberoep.
men. De advocaten van Rabobank c.s. hebben
waarder J. Ullrich te Utrecht opdracht gege-
De A-G concludeert tot verwerping van het
op die conclusie gereageerd.
ven om, op basis van de hiervoor vermelde
cassatieberoep met toepassing van art. 81 Wet
notariële akte, voor de inning van de hier-
Hoge Raad
voor vermelde restantschuld verdere execu-
Bij de beantwoording van een prejudiciële
tiemaatregelen te nemen, ten laste van overi-
vraag geldt het navolgende als uitgangspunt.
ge goederen van X c.s. De deurwaarder heeft
Prejudiciële vragen kunnen worden gesteld
dat geweigerd omdat hij meent dat de akte
voordat de relevante feiten definitief zijn
geen basis voor deze executie biedt. Het hier-
8 februari 2013, nr. 12/03781
vastgesteld. In een prejudiciële procedure
uit voortvloeiende geschil is op initiatief van
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T.
kunnen voorts niet alleen partijen, maar ook
de deurwaarder op de voet van art. 438 lid 4
Heisterkamp, M.A. Loth en C.E. Drion; A-G
anderen opmerkingen maken (art. 393 lid 1
Rv aan de voorzieningenrechter voorgelegd.
mr. J.L.R.A. Huydecoper)
en 2 Rv), waarmee de Hoge Raad rekening
De door de voorzieningenrechter gestelde
LJN BY4889
kan houden. Een en ander heeft tot gevolg
prejudiciële vraag luidt:
dat de Hoge Raad niet is gebonden aan de
‘Levert de grosse van de tussen partijen opge-
Prejudiciële vraag. Executoriale titel. Nota-
feiten die zijn vastgesteld door de rechter die
maakte notariële hypotheekakte tevens een
riële akte. Een bank verstrekt bij drie over-
de vraag heeft gesteld, al zal hij in beginsel
executoriale titel op in de zin van artikel 430
RO. Hij bespreekt de klachten inhoudelijk.
446
560
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
Rechtspraak
Rv, voor de na uitwinning van het hypo-
met dwangmiddelen ten uitvoer te leggen op
genomen de verdere relevante omstandighe-
theekrecht overgebleven restantvorderingen
het vermogen van zijn schuldenaar. Bij die
den, voldoende duidelijk tot uitdrukking komt
uit hoofde van de overeenkomsten van geld-
dwangmiddelen gaat het in de eerste plaats
–, of dat in een gegeven geval inderdaad zo is.
lening die ten tijde van het verlijden van de
om de bevoegdheden die de deurwaarder bij
Onder 19-20 bespreekt hij de ruimte van de
hypotheekakte reeds bestonden?’
de tenuitvoerlegging van een executoriale
Hoge Raad als cassatierechter. Hij meent
Het geding is terug te voeren op een verschil
titel heeft, welke bevoegdheden hij ook tegen
(onder 22 en 25) dat de vraag wanneer een
van inzicht over de uitleg van HR 26 juni
de wil van de geëxecuteerde kan uitoefenen,
notariële akte voldoende duidelijk laat blijken
1992, LJN ZC0646, NJ 1993/449 (Rabobank/
indien nodig met hulp en bijstand van de
dat die als executoriale titel voor daarin aan-
Visser). De inhoud van de hypotheekakte die
sterke arm. Gelet op het verstrekkende en
geduide vorderingen moet dienen, niet aan
in het arrest Rabobank/Visser aan de orde
ingrijpende karakter van deze bevoegdheden
de orde was in HR 26 juni 1992, LJN ZC0646,
was, is weergegeven in dat arrest. Het recht
valt het bestaan daarvan alleen te aanvaar-
NJ 1993/449 (Rabobank/Visser).
van hypotheek was verleend ‘tot zekerheid
den indien de vordering waarvoor deze is
voor de betaling van al hetgeen de bank blij-
verleend met voldoende bepaaldheid in de
kens haar administratie van (de debiteur) te
titel is omschreven. Daarom is in het arrest
vorderen heeft of mocht hebben, uit hoofde
Rabobank/Visser de eis gesteld dat een nota-
van verstrekte en/of alsnog te verstrekken
riële akte alleen dan een executoriale titel in
8 februari 2013, nr. 12/05395
geldleningen (...), dan wel uit welken anderen
de zin van art. 430 Rv oplevert indien deze
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa-
hoofde ook (...).’
betrekking heeft op vorderingen die op het
pens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en
Die akte was in zoverre inhoudelijk gelijklui-
tijdstip van het verlijden van de akte reeds
M.A. Loth; A-G mr. F.F. Langemeijer)
dend aan de akte in het onderhavige geding.
bestaan en in de akte zijn omschreven, of op
LJN BY7928
In de zaak Rabobank/Visser was in geschil of
toekomstige vorderingen die hun onmiddel-
de grosse van de zojuist genoemde notariële
lijke grondslag vinden in een op het tijdstip
Wet Bopz. Aantekeningen als bedoeld in
akte een executoriale titel oplevert als
van het verlijden van de akte reeds bestaan-
art. 37a Wet Bopz. HR: Het oordeel van de
bedoeld in art. 436 (oud) Rv (thans art. 430
de en in de akte omschreven rechtsverhou-
rechtbank dat de overgelegde aantekenin-
lid 1 Rv). Het oordeel van de Hoge Raad in
ding. Het vorenstaande wordt niet anders
gen voldoende zijn voor de beoordeling van
die zaak luidde ontkennend. Het oordeel in
door de omstandigheid dat de schuldenaar
de ontwikkeling die betrokkene in de des-
de zaak Rabobank/Visser heeft een algemene
die de in de executoriale titel omschreven
betreffende periode heeft doorgemaakt,
strekking voor (standaard)akten met een
vordering betwist, een executiegeding aan-
geeft geen blijk van een onjuiste rechtsop-
inhoud zoals hiervoor weergegeven. Het oor-
hangig kan maken (art. 438 Rv). Uit de onder-
vatting en is voor het overige voorbehou-
deel houdt in dat de grosse van een zodanige
havige akte zelf blijkt niet van het bestaan
den aan de feitenrechter en toereikend
akte – buiten de bevoegdheid die het hypo-
van enige concrete vordering of enige con-
gemotiveerd.
theekrecht biedt om het verbonden goed uit
crete rechtsverhouding waaruit een vorde-
te winnen – geen executoriale titel oplevert
ring kan voortvloeien. De akte voldoet aldus
voor enige vordering waarop die akte doelt,
niet aan de eis dat de te executeren vorde-
derhalve ook niet voor vorderingen die ten
ring daarin met voldoende bepaaldheid is
Betrokkene, adv. mr. W. Römelingh, vs. de
tijde van het verlijden van de akte reeds
omschreven. De in de akte opgenomen boe-
officier van justitie, niet verschenen
bestaan maar daarin niet verdergaand zijn
kenclausule brengt hierin geen verandering,
omschreven dan in de desbetreffende akte
nu die evenmin het bestaan van een concre-
Procesverloop
het geval was. De beslissing was immers
te vordering in de akte vastlegt, maar het
Op verzoek van de officier van justitie heeft
gebaseerd op de formulering van de akte, en
bewijs van het bestaan daarvan afhankelijk
de rechtbank een machtiging tot voortgezet
niet op de aard van de vordering waarvoor de
maakt van een buiten de akte gelegen bron.
verblijf als bedoeld in art. 15 Wet Bopz ver-
bank wilde executeren. Anders dan Rabobank
Volgt als beantwoording van de vraag: de
leend tot uiterlijk 2 augustus 2013.
c.s. bepleiten is de reikwijdte van het arrest
grosse van de onderhavige tussen partijen
Rabobank/Visser dus niet beperkt tot het
opgemaakte notariële hypotheekakte kan
Hoge Raad
ontzeggen van executoriale kracht aan akten
niet worden aangemerkt als een executoriale
Het middel klaagt dat de overgelegde aante-
voor zover daarin ‘absoluut’ of ‘dubbel’ toe-
titel in de zin van art. 430 Rv voor de na uit-
keningen niet voldoen aan de eisen van art.
komstige vorderingen zijn vastgelegd.
winning van het hypotheekrecht resterende
37a Wet Bopz, nu het hier gaat om een enkel
Nu de akte in het arrest Rabobank/Visser,
vorderingen uit hoofde van de overeenkom-
geactualiseerde en geredigeerde versie van
voor zover van belang, inhoudelijk gelijklui-
sten van geldlening, ook niet voor zover die
in een eerdere procedure overgelegde aante-
dend is aan die in het onderhavige geschil,
reeds bestonden ten tijde van het verlijden
keningen. Bij de beoordeling van de klacht
kan ook de laatste akte, volgens hetgeen dat
van de hypotheekakte.
wordt het volgende vooropgesteld. Art. 37a
arrest leert, geen executoriale titel opleveren
De A-G beantwoordt (onder 30) de vraag als
Wet Bopz houdt in dat de geneesheer-direc-
voor de restantvorderingen waarop de preju-
volgt: een hypotheekakte kán ertoe strekken
teur ervoor zorg draagt dat met betrekking
diciële vraag betrekking heeft. De Hoge Raad
om als executoriale titel te dienen voor de
tot een patiënt aantekening wordt gehou-
ziet geen aanleiding om thans anders te oor-
restschuld op een bij het verlijden van de akte
den van diens geestelijke en lichamelijke
delen. Daarbij wordt het volgende in aanmer-
reeds bestaande, door de hypotheek gesecu-
toestand, van de op hem toegepaste behan-
king genomen. De grosse van een notariële
reerde vordering die na eventuele executie
deling en van de effecten ervan. Het artikel
akte heeft, evenals een rechterlijk vonnis,
van het verhypothekeerde onderpand over-
bepaalt voorts dat de aantekening wordt
executoriale kracht (art. 430 Rv). Die akte
blijft; en het is een kwestie van uitleg van de
gehouden op een zodanige manier en met
geeft de schuldeiser derhalve de bevoegdheid
akte – en wel aan de hand van de maatstaf,
zodanige regelmaat dat zij duidelijk inzicht
om zonder voorafgaande rechterlijke tussen-
of de bedoeling om de zojuist aangeduide
geeft in het ziekteverloop. De ratio van dit
komst de in die akte vermelde aanspraak
functie te hebben in de akte, in aanmerking
voorschrift is, blijkens de totstandkomings-
447
(Wet Bopz art. 37a)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
561
Rechtspraak
geschiedenis, hierin gelegen dat de rechter
per maand met ingang van 25 maart 2011.
mentatieverplichting als zodanig limiteert dan wel indien de rechter het alimentatie-
en de advocaat van de betrokkene beter worden geïnformeerd over aspecten die van
Hoge Raad
bedrag op nihil stelt en zijn beslissing is
belang zijn voor de door de rechter te
Voor zover de onderdelen klagen dat het hof
gegrond op omstandigheden die naar hun
nemen beslissing. De rechtbank heeft de
ten onrechte is uitgegaan van het feitelijke
aard niet meer voor wijziging vatbaar zijn.
overgelegde aantekeningen voldoende
inkomen van Y van circa € 900 netto per
Geen verhoogde motiveringseis geldt voor
geacht voor de beoordeling van de ontwik-
maand en geen aandacht heeft besteed aan
een beslissing tot tijdelijke nihilstelling op
keling die betrokkene in de desbetreffende
haar verdiencapaciteit, falen zij. Het hof heeft
grond van omstandigheden die naar hun
periode heeft doorgemaakt. Gelet op het
kennelijk aangenomen dat van Y, die de zorg
aard niet onveranderlijk zijn.
hiervoor overwogene geeft dat oordeel geen
voor drie minderjarige kinderen heeft en
blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor
reeds jarenlang achttien uur per week werkt
het overige is dat oordeel voorbehouden
terwijl de man fulltime werkt, thans niet
aan de rechter die over de feiten oordeelt en
gevergd kan worden meer uren te werken en
De vrouw, adv. mr. P.J. de Groen, vs. de man,
is het toereikend gemotiveerd.
daardoor een hoger inkomen te verwerven.
adv. mr. J. van Duijvendijk-Brand
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste
sie van de A-G.
rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Feiten en procesverloop
De A-G citeert onder 2.3-2.4 uit de totstandko-
Voor zover de onderdelen klagen dat het hof
Partijen zijn in 1988 getrouwd en in 2008
mingsgeschiedenis van art. 37a Wet Bopz en
ten onrechte slechts is uitgegaan van de fei-
gescheiden. Uit het huwelijk zijn vier kinde-
gaat onder 2.5-2.12 verder in op juridische
telijke bijdrage die X, de voormalige echtge-
ren geboren. In het hoger beroep tegen de
aspecten van de in die wetsbepaling bedoelde
noot van Y, voor zijn drie kinderen betaalt,
echtscheidingsbeschikking heeft het hof bij
aantekeningen.
terwijl de man geen gegevens heeft willen
beschikking van 11 augustus 2009 de
overleggen over de draagkracht van X hoewel
partneralimentatie vastgesteld op € 4 112
de vrouw daarop heeft aangedrongen, zijn de
per maand voor een periode in 2008 en op
klachten gegrond. De vrouw heeft aange-
nihil met ingang van 1 januari 2009.
voerd dat de door X betaalde bijdrage in
In het onderhavige geding heeft de vrouw
15 februari 2013, nr. 12/00825
onderling overleg is vastgesteld in het kader
wijziging van de partneralimentatie verzocht
(Mrs. C.A. Streefkerk, M.A. Loth en G. Sni-
van een echtscheidingsconvenant met Y,
op de grond dat de beschikking van 11
jders; A-G mr. L.A.D. Keus)
waarvan niet is te beoordelen of dit overeen-
augustus 2009 van de aanvang af niet aan de
LJN BY1882
stemt met de wettelijke maatstaven, terwijl
wettelijke maatstaven heeft beantwoord
voorts de draagkracht van X nadien gewij-
doordat bij die uitspraak van onjuiste of
Kinderalimentatie. Stiefkinderen. De man
zigd kan zijn. Om deze reden heeft zij de
onvolledige gegevens is uitgegaan (art. 1:401
woont samen met een nieuwe partner en
man verzocht om informatie over de huidige
lid 4 BW). In hoger beroep heeft het hof ten
haar kinderen. De voormalige echtgenoot
draagkracht van X over te leggen. De man
aanzien van de partneralimentatie voor 2009
van de nieuwe partner betaalt een bijdrage
heeft evenwel dergelijke gegevens niet over-
en 2010 geoordeeld dat deze nihil blijft. Ten
voor die kinderen. HR: Gegrond is de
gelegd. Het hof is hieraan ten onrechte zon-
aanzien van de partneralimentatie vanaf 1
klacht dat het hof ten onrechte slechts is
der motivering voorbijgegaan, zodat het niet
januari 2011 heeft het hof, afhankelijk van de
uitgegaan van de feitelijke bijdrage die de
zonder meer heeft mogen uitgaan van een
vraag of de man aantoont dat hij kinderali-
voormalige echtgenoot betaalt, terwijl de
bijdrage van X voor zijn drie kinderen van
mentatie betaalt, hetzij de nihilstelling van
man geen gegevens heeft willen overleg-
€ 60 per kind per maand (vgl. HR 13 juli
de partneralimentatie gedurende 2011
gen over de draagkracht van die voormali-
2012, LJN BX1295, NJ 2012/498).
gehandhaafd en de partneralimentatie met
ge echtgenoot, hoewel de vrouw daarop
Volgt vernietiging en verwijzing.
ingang van 1 januari 2012 bepaald op
heeft aangedrongen.
De A-G concludeert tot verwerping. Hij acht
€ 3 600 per maand, hetzij de partneralimen-
alleszins begrijpelijk dat het hof geen aanlei-
tatie met ingang van 1 januari 2011 bepaald
ding heeft gezien aan te nemen dat de ali-
op € 2 400 per maand en met ingang van 1
mentatie die de voormalige echtgenoot van
januari 2012 op € 4 800 per maand. Het hof
De vrouw, adv. mr. B.J. van Dorp, vs. de man,
de nieuwe partner van de man betaalt, zijn
heeft daarbij vastgesteld dat in 2008 sprake
niet verschenen
actuele draagkracht niet reflecteert (2.4 en
is van een groot liquiditeitstekort dat ten
2.6). Onder 2.10 en 2.11 gaat hij nader in op
laste van het ondernemingsvermogen is
de betekenis van art. 1:397 lid 2 BW.
gebracht en geoordeeld dat het redelijk is dat
448
(BW art. 1:397 lid 2; 1:404 lid 1)
Feiten en procesverloop
de man ruimte krijgt om dit tekort aan te
Partijen hebben van 2004 tot 2008 een affectieve relatie gehad. De man heeft twee dochters van de vrouw erkend. Na het uiteengaan
(BW art. 1:401 lid 4)
449
zuiveren en op die manier zijn onderneming gezond te maken, en dat het ook in het belang van de vrouw is dat een dreigend fail-
van partijen wonen de dochters bij de vrouw.
lissement van de man wordt voorkomen.
De man is in 2011 getrouwd met zijn nieuwe
15 februari 2013, nr. 12/01179
partner, Y, en woont samen met haar en haar
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, M.A. Loth
drie kinderen.
en M.V. Polak; A-G mr. F.F. Langemeijer)
Hoge Raad
De vrouw heeft verzocht de man te veroorde-
LJN BY3236
Het onderdeel faalt voor zover het betoogt dat
len kinderalimentatie aan haar te betalen
de nihilstelling van de partneralimentatie een
ten behoeve van de twee dochters. In hoger
Partneralimentatie. Verhoogde motive-
ingrijpende beslissing behelst waarvoor een
beroep heeft het hof de kinderalimentatie
ringseisen. HR: Er is sprake van ingrijpende
verhoogde motiveringseis geldt. Volgens de
bepaald op € 224 per kind per maand met
beslissingen waarvoor verhoogde motive-
rechtspraak van de Hoge Raad, vermeld in de
ingang van 23 juli 2010, en € 182 per kind
ringseisen gelden, indien de rechter de ali-
conclusie van de A-G, is sprake van ingrijpende
562
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
Rechtspraak
eventueel op eigen naam (vgl. onder meer
beslissingen waarvoor verhoogde motiverings-
beroep. HR: Het recht van hoger beroep
eisen gelden, indien de rechter de alimentatie-
kwam in dit geval uitsluitend toe aan de
HR 26 november 2004, LJN AP9665, NJ
verplichting als zodanig limiteert dan wel
opvolgend bewindvoerder. Deze had de ont-
2005/41 (Haantjes/Damstra)), maar niet
indien de rechter het alimentatiebedrag op
slagen bewindvoerder kunnen machtigen
blijkt dat een dergelijke machtiging aan het
nihil stelt en zijn beslissing is gegrond op
om het hoger beroep voor hem in te stellen,
door Y ingestelde hoger beroep ten grond-
omstandigheden die naar hun aard niet meer
eventueel op eigen naam.
slag ligt. Volgt vernietiging en verwijzing.
voor wijziging vatbaar zijn. Het onderhavige geval betreft een beslissing tot tijdelijke nihil-
(Fw art. 351 lid 1)
De A-G concludeert tot vernietiging. Hij verwijst ook naar HR 29 juni 2012, LJN BU5630,
stelling op grond van omstandigheden die naar hun aard niet onveranderlijk zijn, zodat
X (de saniet), adv. mr. A.H.M. van den Steen-
geen verhoogde motiveringseis geldt.
hoven, vs. Y (de ontslagen bewindvoerder),
Het onderdeel is echter gegrond voor zover
niet verschenen
NJ 2012/424.
Hoge Raad (strafkamer)
het aanvoert dat het hof heeft verzuimd zich rekenschap te geven van de liquiditeits- en
Procesverloop
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
solvabiliteitspositie van de onderneming van
Ten aanzien van X is de toepassing van de
P.H.P.H.M.C van Kempen, hoogleraar
de man respectievelijk van de man in privé,
schuldsaneringsregeling uitgesproken. Y, die
straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij-
een en ander in 2010 en de eerste helft van
de bewindvoerder was, heeft de rechtbank
megen.
2011. Uitgaande van zijn in cassatie onbe-
verzocht om tussentijdse beëindiging van de
streden vaststelling dat in 2008 sprake was
schuldsaneringsregeling. Y heeft aan dat ver-
van een groot liquiditeitstekort dat ten laste
zoek ten grondslag gelegd dat X na afloop
van het ondernemingsvermogen is gebracht,
van een zitting van de rechtbank dusdanig
had het hof – op grond van zijn in cassatie
agressief gedrag jegens haar als bewindvoer-
5 februari 2013, nr. 11/02277
evenmin bestreden oordelen met betrekking
der heeft geëtaleerd dat hij daarmee de uit-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en V. van
tot de wenselijkheid van herstel van de finan-
voering van de schuldsaneringsregeling
den Brink)
ciële positie van de onderneming van de
belemmert dan wel frustreert in de zin van
(Na conclusie van A-G Machielse, strekken-
man en het voorkomen van een faillissement
art. 350 lid 3 sub c Fw. De rechtbank heeft
de tot verwerping; adv. mr. B.P. de Boer,
van de man – dienen te onderzoeken in hoe-
het verzoek afgewezen. Daarbij heeft zij
Haarlem)
verre het tekort uit 2008 nadien is aangezui-
tevens, op verzoek van de advocaat van X, Y
LJN BZ0502
verd, de onderneming weer gezond is
als bewindvoerder ontslagen met benoeming
gemaakt en het dreigende faillissement van
van een andere bewindvoerder. Y is in hoger
In geval van een verdachte die minderjarig
de man is afgewend, teneinde te kunnen
beroep gegaan. Het hof heeft het vonnis van
was ten tijde van het plegen van het straf-
beoordelen of het redelijk is dat de partnera-
de rechtbank vernietigd en de toepassing
baar feit maar meerderjarig is ten tijde van
limentatie voor 2009 en 2010 nihil blijft en
van de schuldsaneringsregeling beëindigd
de uitspraak, kan ingevolge art. 77aa lid 4
deze nihilstelling gedurende 2011 (voorwaar-
zonder schone lei.
Sr slechts aan een reclasseringsinstelling
delijk) wordt gehandhaafd. Bij dit onderzoek
451
als bedoeld in art. 14d lid 2 Sr – en dus niet
had het hof zich mede dienen te vergewissen
Hoge Raad
aan Bureau Jeugdzorg – opdracht worden
van de liquiditeits- en solvabiliteitspositie
Het middel keert zich tegen het oordeel van
verleend toezicht te houden op de naleving
van de onderneming van de man respectieve-
het hof dat Y ontvankelijk is in haar hoger
van de bijzondere voorwaarde en de ver-
lijk van de man in privé, een en ander in
beroep. Het middel is gegrond. Art. 351 lid 1
dachte daarbij hulp en steun te verlenen.
2010 en de eerste helft van 2011, zulks aan
Fw kent het recht op hoger beroep tegen het
de hand van stukken die op deze jaren
in art. 350 Fw bedoelde vonnis uitsluitend
betrekking hebben. Nu niet blijkt dat het hof
toe aan de schuldenaar, in geval van beëindi-
een dergelijk onderzoek heeft verricht, kan
ging van de toepassing van de schuldsane-
Inleiding
zijn oordeel niet in stand blijven.
ringsregeling, en aan hem ‘die het verzoek
Verdachte is veroordeeld wegens onder meer
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
tot beëindiging heeft gedaan’, ingeval die
feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Ver-
komstig de conclusie van de A-G.
beëindiging van de toepassing van de schuld-
dachte is geboren op 24 september 1992. Ten
De A-G noemt rechtspraak over de verhoogde
saneringsregeling geweigerd is. Aan belang-
tijde van het feit was hij minderjarig, maar ten
motiveringseis in zijn voetnoten 5 en 6.
hebbenden is het recht van hoger beroep
tijde van de berechting door het hof meerderja-
niet toegekend. Y valt, nu zij het inleidend
rig. Het hof veroordeelt verdachte tot een taak-
verzoek in haar hoedanigheid van bewind-
straf van tachtig uren, bij niet behoorlijke ver-
voerder heeft gedaan en zij ten tijde van het
richting te vervangen door jeugddetentie voor
instellen van het hoger beroep die hoedanig-
veertig dagen, waarvan de helft van dit alles
15 februari 2013, nr. 12/04964
heid niet meer had, niet aan te merken als
voorwaardelijk met een proeftijd van twee
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion
degene ‘die het verzoek tot beëindiging heeft
jaren. Het hof stelt ‘als bijzondere voorwaarde
en G. Snijders; A-G mr. L. Timmerman)
gedaan’ in de zin van art. 351 lid 1 Fw. Het
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
LJN BY7632
recht van hoger beroep kwam in dit geval
zich stelt onder het toezicht van Bureau Jeugd-
uitsluitend toe aan de door de rechtbank
zorg te Alkmaar en zich zal gedragen naar de
WSNP. Recht van hoger beroep. De bewind-
benoemde opvolgend bewindvoerder (vgl.
aanwijzingen die veroordeelde zullen worden
voerder verzoekt om tussentijdse beëindi-
met betrekking tot de faillissementscurator
gegeven door of namens deze instelling. Ver-
ging van de schuldsaneringsregeling. De
HR 29 juni 2012, LJN BU5630, NJ 2012/424
strekt aan deze instelling opdracht om de ver-
rechtbank wijst het verzoek af en ontslaat
(Yukos)). Deze had Y kunnen machtigen om
oordeelde hulp en steun te verlenen bij de
de bewindvoerder. Deze gaat in hoger
het hoger beroep voor hem in te stellen,
naleving van de bijzondere voorwaarde.’ Het
450
(Sr art. 14d en 77aa; Wet op de jeugdzorg art. 1)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
563
Rechtspraak
(vierde) middel klaagt dat het hof de opdracht
dert de Advocaat-Generaal dat eenzelfde straf
waarom het de verdachte een zwaardere straf
om de verdachte hulp en steun te verlenen bij
zal worden opgelegd als in eerste aanleg
heeft opgelegd dan in eerste aanleg was
de naleving van de bijzondere voorwaarde
bepaald doch met anders geformuleerde bij-
bepaald en in hoger beroep door het open-
heeft gegeven aan Bureau Jeugdzorg in plaats
zondere voorwaarden, terwijl de raadsman
baar ministerie is gevorderd. Het derde mid-
van aan een reclasseringsinstelling als bedoeld
daar pleit voor een lagere straf. Het Hof komt
del klaagt in verband met de strafoplegging
in art. 14d lid 2 Sr. Voorts klaagt het middel dat
echter tot een hogere straf dan in eerste aan-
over schending van de beginselen van een
het Hof ten onrechte heeft bepaald dat de ver-
leg: het hof legt de verdachte acht maanden
eerlijk proces. De Hoge Raad bespreekt de
dachte zich onder het toezicht van dat Bureau
gevangenisstraf op, waarvan vier maanden
middelen gezamenlijk.
moet stellen.
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met bijzondere voorwaarden.
Hoge Raad, onder meer:
Hoge Raad, onder meer:
Deze strafoplegging is in de bestreden uit-
3.3. Aldus heeft het Hof in overeenstemming
3.3. In aanmerking genomen dat de verdach-
spraak, voor zover hier van belang, als volgt
met art. 359, zesde lid, Sv in het bijzonder de
te ten tijde van de uitspraak in hoger beroep
gemotiveerd:
redenen opgegeven die de opgelegde gevan-
meerderjarig was, had het Hof op grond van
‘- de bewezen verklaarde feiten zijn ernstige
genisstraf hebben bepaald, en toereikend
art. 77aa, vierde lid, Sr slechts een reclasse-
en agressieve feiten, waarbij verdachte de
gemotiveerd waarom met een straf zoals
ringsinstelling als bedoeld in art. 14d, tweede
woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
door het Openbaar Ministerie gevorderd niet
lid, Sr opdracht kunnen verlenen toezicht te
is binnengedrongen;
kan worden volstaan.
houden op de naleving van de bijzondere
- de omstandigheid dat deze feiten in aan-
3.4. De op de beide middelen gezamenlijk
voorwaarde en de verdachte daarbij hulp en
zienlijke mate gevoelens van angst en onvei-
gegeven toelichting behelst de stellingen,
steun te verlenen. Het middel klaagt daar-
ligheid hebben veroorzaakt bij [slachtoffer 1]
enerzijds dat de verdachte in een alleen door
over terecht.
en [slachtoffer 2]. Ter terechtzitting in hoger
hem ingesteld hoger beroep erop mag ver-
Volgt vernietiging wat betreft de strafopleg-
beroep is gebleken dat zij zich sindsdien
trouwen dat diens bezwaren tegen het in eer-
ging en in zoverre terugwijzing, en verwer-
“gevangen” voelen in die woning als gevolg
ste aanleg gewezen vonnis voorwerp van
ping voor het overige.
van alle veiligheidsmaatregelen die zij heb-
beraadslaging zullen zijn en derhalve geen
ben genomen;
zwaardere straf zal worden opgelegd dan in
- de omstandigheid dat en de mate waarin
eerste aanleg is bepaald, en anderzijds het de
het onder 1 en 3 ten laste gelegde pijn en
appelrechter in zo een alleen door de ver-
letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
dachte ingesteld hoger beroep niet vrijstaat
5 februari 2013, nr. 12/00887
heeft veroorzaakt en dat de verdachte daar-
om een zwaardere straf op te leggen dan
(Mrs. W.A.M. van Schendel, W.F. Groos en
mee een inbreuk heeft gemaakt op de licha-
nadat hij de procespartijen in de gelegenheid
J. Wortel)
melijke integriteit van deze slachtoffers;
heeft gesteld zich daarover uit te laten.
(Na conclusie van A-G Vellinga, strekkende
- de omstandigheid dat verdachte de feiten
3.5. Geen van deze stellingen vindt steun in
tot vernietiging en verwijzing; adv. mr.
deels heeft gepleegd tijdens de schorsing
enige regel van Nederlands recht. Voorts is
G.J.P.M. Mooren, Goirle)
van de voorlopige hechtenis waarbij ver-
het opleggen van een zwaardere straf dan
LJN BY9985
dachte de daaraan verbonden voorwaarden
waarover partijen zich ter terechtzitting in
heeft overtreden;
hoger beroep hebben uitgelaten niet onver-
Zwaardere straf in hoger beroep. Ook inge-
- de omstandigheid dat de verdachte blij-
enigbaar met de in art. 6 EVRM belichaamde
val alleen de verdachte hoger beroep heeft
kens het op hem betrekking hebbend Uit-
beginselen van een eerlijk proces.
ingesteld mag deze niet erop vertrouwen
treksel Justitiële Documentatie d.d. 18 janu-
3.6. De middelen falen.
dat in appel geen zwaardere straf zal wor-
ari 2011, reeds eerder ter zake van
den opgelegd dan in eerste aanleg is
mishandeling is veroordeeld.
bepaald. In zo een geval staat het de appel-
Het hof is van oordeel dat op grond van het
rechter ook vrij een zwaardere straf op te
voorgaande niet kan worden volstaan met
leggen zonder dat de procespartijen in de
een straf als door de advocaat-generaal gevor-
5 februari 2013, nr. 10/02714
gelegenheid zijn gesteld zich daarover uit
derd en evenmin met de door de raadsman
(Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu,
te laten. Een en ander is niet onverenigbaar
bepleite geheel voorwaardelijke gevangenis-
H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en
met art. 6 EVRM.
straf of werkstraf, nu daarin de ernst van het
Y. Buruma)
bewezen verklaarde en de recidive onvol-
(Na conclusie van A-G Vellinga, strekkende
doende tot uitdrukking komen.
tot vernietiging wat betreft opgelegde straf
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de
en vermindering daarvan, en verwerping
Inleiding
ernst van het bewezen verklaarde in de ver-
voor het overige; adv. mr. M.L. Plas, Bunnik)
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van
houding tot andere strafbare feiten, zoals
LJN BY9704
(1) mishandeling, (2) bedreiging met enig
onder meer tot uitdrukking komt in het
misdrijf tegen het leven gericht, (3) mishan-
hierop gestelde wettelijk strafmaximum en
Redelijke termijn in hoger beroep. Niet-
deling en (4) opzettelijk en wederrechtelijk
in de straffen die voor soortgelijke feiten
onbegrijpelijk oordeel hof dat met vaststel-
enig goed, dat geheel of ten dele aan een
worden opgelegd, niet worden volstaan met
ling dat redelijke termijn is geschonden
ander toebehoort, vernielen, veroordeeld tot
een andere of lichtere sanctie dan een straf
kan worden volstaan gelet op procesvoe-
zes maanden gevangenisstraf, waarvan drie
die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbene-
ring verdediging en het veelvuldig doen
maanden voorwaardelijk met een proeftijd
ming voor de hier te vermelden duur met
van wrakingsverzoeken.
van twee jaren en met bijzondere voorwaar-
zich brengt. (...)’
den. De verdachte is tegen dit vonnis in
Het tweede cassatiemiddel behelst de klacht
hoger beroep gegaan. In hoger beroep vor-
dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd
452
(EVRM art. 6; Sv art. 359)
564
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
453
(EVRM art. 6)
Rechtspraak
Inleiding
454
1.6. Bij besluit van 29 juni 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van
Het (achtste) cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof ten onrechte aan de over-
23 januari 2013, nr. 11/1436 INBURG
appellant tegen het besluit van 7 oktober
schrijding van de redelijke termijn in de
(Mrs. Van Male, Berkel-Kikkert, Brand)
2008 ongegrond verklaard. Tegen het bestre-
appelfase geen consequenties heeft verbon-
LJN BY9395
den besluit heeft appellant vervolgens beroepsgronden aangevoerd.
den. Relevant daarvoor is hetgeen het hof onder het kopje ‘Strafmotivering’ overweegt:
De wet biedt geen grondslag voor het oor-
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uit-
‘Tot slot stelt het hof ambtshalve vast dat er
deel dat de kosten van dit medisch advies
spraak het beroep van appellant tegen het
sprake is van een overschrijding van de rede-
voor rekening komen van appellant.
uitblijven van een beslissing op bezwaar nietontvankelijk, en het beroep tegen het besluit
lijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid EVRM, nu het hof eerst arrest wijst op 23 juni
(Wet inburgering art. 6 lid 1)
maanden na het instellen van appel op 18
van 29 juni 2009 ongegrond verklaard. 3. Appellant heeft in hoger beroep de aange-
2010 en derhalve circa twee jaar en negen (….)
vallen uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden, voor zover daarbij ver-
september 2007. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en
Overwegingen
zuimd is het college in de proceskosten te
omstandigheden, waaronder de mate van
1.1. Appellant, geboren op [geboortedatum],
veroordelen ten aanzien van het beroep
overschrijding van bedoelde termijn en meer
heeft de Tunesische nationaliteit en woont
tegen het niet tijdig nemen van een beslis-
in het bijzonder de wijze waarop door en
sinds 1990 in Nederland. Hij heeft bij een
sing op bezwaar, en voor zover bij die uit-
namens de verdachte de verdediging is
onderzoek in het kader van de Wet inburge-
spraak het beroep tegen het bestreden
gevoerd, alsmede de omstandigheid dat de
ring (Wi) gesteld wegens medische omstan-
besluit ongegrond is verklaard.
verdachte gedurende de procedure in hoger
digheden niet in staat te zijn het inburge-
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
beroep in totaal vijfmaal heeft verzocht om
ringsexamen te halen.
(….)
wraking van de leden van het hof, die succes-
1.2. Naar aanleiding van die stelling heeft de
sievelijk belast waren met de behandeling
arts R. Scholman, werkzaam bij de GGD Zuid-
De kosten van het medisch advies
van de zaak, met alle vertraging van dien, en
Limburg, het college bij rapportage van 22
6. Appellant heeft gesteld dat het college ten
naar aanleiding waarvan de wrakingskamer
juli 2008 geadviseerd. Dit advies is gebaseerd
onrechte de kosten van het medisch advies
van dit hof tot tweemaal toe heeft vastge-
op spreekuurbezoek en medische informatie
bij hem in rekening heeft gebracht.
steld dat er sprake was van misbruik van het
van de huisarts C. Niessen-Schouwenaar.
6.1. Zoals is overwogen onder 5.5 dient het
rechtsmiddel wraking door verdachte en –
Scholman komt tot de conclusie dat appel-
college in de daar bedoelde situatie bij zijn
met toepassing van artikel 515, vierde lid
lant overwegend matige psychische beper-
besluit of een inburgeringsplichtige op medi-
WvSv – heeft bepaald dat een volgend ver-
kingen heeft op basis van verwerkingsstoor-
sche gronden al dan niet in staat is aan zijn
zoek om wraking niet meer in behandeling
nissen naar aanleiding van een vroeger
inburgeringsplicht te voldoen zich in begin-
zou worden genomen, is het hof van oordeel
incident. Appellant wordt in staat geacht de
sel te baseren op een advies van een door dat
dat kan worden volstaan met de enkele vast-
voorbereidende cursus ter inburgering te
college aangewezen onafhankelijke arts. De
stelling dat inbreuk is gemaakt op het eerste
volgen en binnen een termijn van 5 jaar het
wet biedt geen grondslag voor het oordeel
lid van bovengenoemd artikel en daaraan
inburgeringsexamen te halen.
dat de kosten van dit medisch advies voor
geen rechtsgevolg verbinden.’
1.3. Op 7 oktober 2008 heeft appellant een
rekening komen van appellant. De vermel-
door het college aangeboden gecombineerde
ding in bijlage 4 bij de Ri, ‘Protocol medische
Hoge Raad, onder meer:
inburgerings- en reïntegratievoorziening aan-
advisering’ dat de kosten voor het medisch
3.3.1. Het rechtsgevolg dat de feitenrechter
vaard.
advies voor rekening komen van betrokkene
heeft verbonden aan de door hem vastgestel-
1.4. Bij besluit van 7 oktober 2008 heeft het
biedt deze grondslag niet. Dit omdat het Pro-
de overschrijding van de redelijke termijn,
college op grond van het bepaalde bij en
tocol is gebaseerd op artikel 2.4, derde lid van
kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden
krachtens de Wi het volgende besloten:
de Ri en dit artikelonderdeel geen grondslag
getoetst (vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ
- de door appellant aanvaarde inburgerings-
biedt voor een nadere regeling ter zake van
2008/358, rov. 3.7).
voorziening wordt vastgesteld;
de kosten van de medische advisering.
3.3.2. Het oordeel van het Hof dat na afwe-
- appellant moet binnen vijf jaar, dus vóór 7
6.2. Uit hetgeen onder 6.1 is overwogen volgt
ging van alle daartoe in aanmerking te
oktober 2013, het inburgeringsexamen
dat het bestreden besluit alsmede de aange-
nemen belangen en omstandigheden, vol-
behalen;
vallen uitspraak niet in stand kunnen blijven.
staan kan worden met de enkele vaststelling
- er wordt geen vrijstelling (lees: ontheffing)
De Raad ziet voorts aanleiding het besluit van
dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid,
verleend op grond van medische klachten;
7 oktober 2008 te herroepen voor zover daar-
EVRM is niet onbegrijpelijk en is toereikend
- de kosten van het medisch advies ter hoog-
bij de kosten van het medisch advies bij appel-
gemotiveerd. In zoverre faalt het middel.
te van € 273,64 worden op de bijstandsuitke-
lant in rekening worden gebracht.
ring van appellant in mindering gebracht; - appellant is voor de inburgeringsvoorzie-
455
Centrale Raad van Beroep
ning een eigen bijdrage verschuldigd ter
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
hoogte van € 270, welke in 18 maandelijkse
van der Ham, vice-president van de Centrale
termijnen van € 15 op de bijstandsuitkering
1 februari 2013, nr. 11/7167 ANW
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
van appellant wordt ingehouden.
(Mr. De Vries)
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
1.5. Op 8 juni 2009 heeft appellant beroep
LJN BZ0595
Raad van Beroep.
ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift tegen het besluit
Er wordt geen aanleiding gezien het tele-
van 7 oktober 2008.
foongesprek tussen de gemachtigde van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
565
Rechtspraak
appellante en de Svb op één lijn te stellen
hiertoe aangevoerd dat haar gemachtigde in
Hoge Raad van 1 juni 2012, LJN BW7081, en
met het verschijnen ter hoorzitting.
bezwaar twee in plaats van één proceshande-
de uitspraak van de Raad van 29 november
lingen heeft verricht. Immers, er heeft telefo-
2011, LJN BU6407, wordt vooropgesteld dat
(Onderdeel A4 van de bijlage bij het besluit
nisch overleg plaatsgevonden en er is een
niet elk telefoongesprek tussen het bestuurs-
proceskosten bestuursrecht)
nadere reactie ingebracht tegen de rapporten
orgaan en een rechtsbijstandverlener dat
van de bezwaarverzekeringsarts en de
wordt gevoerd in het kader van een bezwaar-
bezwaararbeidsdeskundige.
procedure kan worden aangemerkt als het
3.4. De Svb heeft zich op het standpunt
verschijnen ter hoorzitting in de zin van
Overwegingen
gesteld dat bij de vaststelling van de hoogte
onderdeel A4 van de bijlage bij het Bpb. De
1. Bij besluit van 12 december 2007 heeft de
van de proceskostenvergoeding terecht is
mogelijkheid bestaat echter dat het telefoon-
Svb aan appellante, voor zover van belang,
uitgegaan van één proceshandeling.
gesprek op een zodanige wijze plaatsvindt
meegedeeld dat de aan haar toegekende nabe-
4. De Raad overweegt als volgt.
dat het zich, afgezien van de lijfelijke aanwe-
staandenuitkering ingevolge de Algemene
4.1. Nu partijen verdeeld zijn door de vraag
zigheid, materieel niet onderscheidt van een
nabestaandenwet (ANW) op 1 april 2008
op welk bedrag de te vergoeden proceskosten
hoorzitting in de zin van Afdeling 7.2 van de
wordt beëindigd, omdat haar jongste kind op
in bezwaar dienen te worden vastgesteld, is
Awb. In een dergelijk geval staan doel en
10 maart 2008 de leeftijd van 18 jaar bereikt.
met het besluit van 12 juni 2012 niet geheel
strekking van het voornoemde bijlage-onder-
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar
tegemoet gekomen aan appellante en zal de
deel er niet aan in de weg dat het voeren van
gemaakt. Bij besluit van 15 december 2010
Raad met overeenkomstige toepassing van
dit telefoongesprek voor de toepassing van
heeft de Svb dit bezwaar ongegrond verklaard.
de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene
dat onderdeel op één lijn wordt gesteld met
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
wet bestuursrecht (Awb) het beroep tegen de
het verschijnen ter hoorzitting.
bank het beroep tegen het besluit van 15
aangevallen uitspraak mede gericht achten
4.4.3. Er wordt geen aanleiding gezien het
december 2010 gegrond verklaard, de Svb ver-
tegen het besluit van 12 juni 2012. Nu de Svb
telefoongesprek tussen de gemachtigde van
oordeeld tot betaling van schadevergoeding
het besluit van 15 december 2010 niet heeft
appellante en de Svb op één lijn te stellen
in verband met overschrijding van de redelij-
gehandhaafd, dient de aangevallen uitspraak
met het verschijnen ter hoorzitting. Uit de
ke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid,
te worden vernietigd, uitsluitend voor zover
inhoud van het telefoongesprek, zoals die
van het Europees Verdrag tot bescherming
daarin is geoordeeld dat de nabestaandenuit-
blijkt het uit onder 4.4.1 vermelde telefoon-
van de rechten van de mens en de fundamen-
kering van appellante terecht is beëindigd.
notitie, in samenhang bezien met de tot de
tele vrijheden en beslissingen gegeven over
4.2. In geschil is of bij de toekenning van de
gedingstukken behorende interne notitie van
vergoeding aan appellante van griffierecht en
proceskostenvergoeding in bezwaar terecht
de Svb van 23 september 2009, kan worden
proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld
door de Svb is uitgegaan van één proceshan-
opgemaakt dat het doel van het gesprek was
dat de Svb de nabestaandenuitkering ingevol-
deling van de gemachtigde van appellante.
om een aantal gronden van bezwaar nader te
ge de ANW terecht heeft beëindigd.
Deze vraag wordt op grond van de volgende
verduidelijken. Niet is beoogd dat dit tele-
3.1. Appellante heeft zich in hoger beroep
overwegingen bevestigend beantwoord.
foongesprek in de plaats zal treden van het
gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4.3. De Awb en het Besluit proceskosten
verschijnen ter hoorzitting. Dit blijkt temeer
3.2. Hangende het hoger beroep heeft de Svb
bestuursrecht (Bpb) kennen een forfaitair
uit de omstandigheid dat de gemachtigde
bij brief van 24 mei 2012 te kennen gegeven
systeem van vergoeding van kosten van
van appellante bij brief van 7 januari 2010 is
de besluiten van 12 december 2007 en 15
rechtsbijstand. De kosten waarvan appellante
uitgenodigd voor een (telefonische) hoorzit-
december 2010 niet te zullen handhaven en
vergoeding verlangt, betreffen de kosten van
ting, waar overigens niet op is gereageerd.
vervolgens het hiervoor in rubriek I vermelde
de door haar gemachtigde in bezwaar aan
4.5. Met betrekking tot de bij brieven van 21
besluit van 12 juni 2012 ingezonden. Daarbij
haar verleende rechtsbijstand. Dergelijke kos-
september 2009 en 2 februari 2010 ingezon-
heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit
ten worden, ingevolge artikel 2, eerste lid,
den reacties op de rapporten van de
van 12 december 2007 alsnog gegrond ver-
aanhef en onder a, van het Bpb vastgesteld
(bezwaar)verzekeringsarts en de (bezwaar)
klaard, in die zin dat de nabestaandenuitke-
overeenkomstig het in de bijlage bij het Bpb
arbeidsdeskundige wordt geoordeeld dat
ring ingevolge de ANW van appellante met
opgenomen tarief. Uitsluitend voor de in die
deze niet als afzonderlijke proceshandeling,
ingang van 1 april 2008 ongewijzigd wordt
bijlage onder A genoemde proceshandelin-
maar als onderdeel van het in onderdeel A4
voortgezet. Het verzoek van appellante om
gen is een vergoeding mogelijk. Voor het
van de bijlage bij het Bpb genoemde
vergoeding van kosten die zij in verband met
bezwaar en administratief beroep vermeldt
bezwaarschrift worden aangemerkt. In het
de behandeling van het bezwaar heeft moe-
onderdeel A4 van de bijlage als voor vergoe-
genoemde onderdeel A4 is niet voorzien in
ten maken is toegewezen tot een bedrag van
ding in aanmerking komende proceshande-
een honorering van een reactie in bezwaar.
€ 437 wegens verleende rechtsbijstand.
lingen: bezwaarschrift/beroepschrift, ver-
De Raad ziet in het onderhavige geval geen
3.3. Bij brief van 21 november 2012, in
schijnen hoorzitting en nadere hoorzitting.
bijzondere omstandigheden als bedoeld in
samenhang bezien met de brief van 17 juli
4.4.1. De gemachtigde van appellante heeft
artikel 2, derde lid, van het Bpb om van het in
2012, heeft appellante zich op het standpunt
op initiatief van de Svb op 28 september
4.3 genoemde forfaitaire systeem af te wijken.
gesteld belang te hebben bij een beoordeling
2009 een telefonische toelichting gegeven op
4.6. Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.5
van het hoger beroep. Uiteindelijk bestrijdt
haar bij brief van 21 september 2009 aange-
vloeit voort dat er geen aanleiding bestaat
zij uitsluitend de in het besluit van 12 juni
voerde nadere gronden van bezwaar. Hiervan
om een hogere proceskostenvergoeding in
2012 vermelde hoogte van de toegekende
heeft de Svb een telefoonnotitie opgesteld.
bezwaar toe te kennen aan appellante.
proceskostenvergoeding. Appellante heeft
4.4.2. Onder verwijzing naar het arrest van de
(…)
566
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
Boeken
De uitvoering van Europese subsidieregelingen in Nederland Juridische knelpunten en uitdagingen Het grootste deel van de begroting van de EU wordt besteed aan de financiering van Europese subsidies. In dit boek staan de Europese subsidieprogramma’s centraal die door de Europese Commissie en de lidstaten gezamenlijk worden uitgevoerd. Het gaat daarbij onder meer om de Europese structuur- en landbouwfondsen. Onderzocht is in hoeverre zich juridische problemen voordoen bij de uitvoering van de Europese subsidieregelingen in Nederland en in hoeverre dergelijke problemen kunnen worden opgelost door aanpassingen in het Europese en/of nationale (subsidie)recht. Allereerst wordt onderzocht wat moet worden verstaan onder de begrippen ‘Europese subsidie’, ‘Europese subsidieregeling’ en ‘nationale uitvoeringsorganen’. Ook wordt bezien welke Europese subsidieregelingen door Nederlandse uitvoeringsorganen worden uitgevoerd. Vervolgens wordt uiteengezet welke eisen en randvoorwaarden het Europese (subsidie)recht stelt aan de nationale uitvoering van de subsidieregelingen. Deze eisen vloeien in de eerste plaats voort uit de algemene leerstukken en beginselen die van toepassing zijn op de doorwerking van het EU-recht in de nationale rechtsorde in het algemeen. In de tweede plaats wordt aandacht besteed aan de belangrijke vraag in hoeverre de Europese subsidieregelgeving in algemene zin eist, dan wel mogelijk maakt, dat voor de uitvoering daarvan nationaal recht wordt toegepast. Bezien wordt verder op welke wijze de Europese soft law die door de Europese Commissie in het kader van de uitvoering van de Europese subsidieregelgeving veelvuldig wordt vastgesteld, doorwerkt in de nationale rechtsorde en in hoeverre het verstandig is om soft law te ‘implementeren’ in het nationale recht. Ten slotte stelt de Europese subsidieregelgeving zelf ook specifieke eisen aan de uitvoering daarvan door nationale uitvoeringsorganen, waarop in het boek wordt ingegaan. Verder wor-
den de juridische problemen die voortvloeien uit de Europese subsidieregelgeving en de daarbij behorende uitvoeringspraktijk besproken, waarbij in voorkomende gevallen voorstellen worden gedaan om de regelgeving aan te passen. Ten slotte wordt ingegaan op de (mogelijke) juridische problemen die zich bij de uitvoering van de Europese subsidieregelgeving in Nederland voordoen. De focus ligt daarbij op problemen die verband houden met het Nederlandse (subsidie)recht waarmee aan de Europese subsidieregelgeving uitvoering wordt gegeven maar ook de eerder in het boek geconstateerde juridische problemen spelen in de Nederlandse situatie een rol uiteraard. De leidende vraag is of, en zo ja, in hoeverre het Nederlandse (subsidie)recht zou moeten worden aangepast om aan deze juridische problemen het hoofd te bieden. mr. J.E. van den Brink Recht en Praktijk - Staats- en bestuursrecht, deel SB6 Kluwer 2012, 1048 p., € 68 ISBN 978 90 1310 885 9
Postmoderne rechtsvormen De in deze uitgave opgenomen beschouwingen vormen de neerslag van het congres dat 14 juni 2012 op de VU heeft plaatsgevonden met als thema: “postmoderne rechtsvormen”. De wetgeving die moet leiden tot flexibilisering van het BV recht is inmiddels in werking getreden. De te beantwoorden vraag is of hiermee het palet aan beschikbare rechtsvormen die het Nederlandse recht biedt, adequaat is. Moeten in vervolg op de modernisering van het BV-recht, niet ook de regelingen betreffende de personenvennootschap en de NV worden herijkt? Is ten aanzien van de regeling van de aantrekkelijkheid van de BV nog winst te boeken door deze rechtsvorm voor meer toepassingen geschikt te maken? Mr. F. van Horzen en prof. mr. J.W. Bellingwout, prof. mr. G.T.M.J. Raaymakers, mr. A.J.S.M. Tervoort, prof. mr. W.J.M. van Veen, prof. mr. I.S. Wuisman ZIFO deel 8 Kluwer 2013, 96 p., € 29,50 ISBN 978 90 1311 405 8
Choice of Forum in Cooperation Against EU Financial Crime Freedom, Security and Justice and the Protection of Specific EU-Interests The European Union is increasingly engaged in criminal justice. In cross-border criminal cases, the decision on which state will commence investigations and bring cases to trial (choice of forum) is made after horizontal mutual consultation and/or with the help of European institutions, agencies and networks. At present, there is no clear framework for choice of forum. Law enforcement agencies consequently enjoy a great deal of discretion. This may lead to negative conflicts of jurisdiction in which no Member State takes action. It may also adversely affect the principle of mutual recognition and facilitate forum shopping, by defendants and/or state authorities. This book aims to help define the interests at stake and to establish the legal parameters within which choice of forum should take place. Michiel Luchtman (Ed.) Eleven International Publishing 2013, 210 p., € 39,50 ISBN 978 94 6212 003 7
De toekomst van het milieurecht: eenvoudig beter? Op 4 oktober 2012 organiseerde de Vereniging voor Milieurecht, een congres ter gelegenheid van het 30-jarig bestaan van de vereniging. Tijdens het congres is gesproken over de toekomst van het omgevingsrecht. Naast de voorstellen voor de Omgevingswet is ook aandacht besteed aan andere onderwerpen, zoals de bestuurlijke organisatie, de handhaving, de aansluiting op het Europese recht, de programmatische aanpak en het natuurbeschermingsrecht. In dit boek o.a. de tekst van de inleidingen, een verslag van de discussies, de stellingen en de stemmingen. M.N. Boeve, J.M. Cramer, H.M. Dotinga, W. Th. Douma, Th. G. Drupsteen, A.A. Freriks, J.H. van den Heuvel, N.S.J. Koeman, L. Lavrysen, H.G. von Meijenfeldt, F.C.M.A. Michiels, H.F.M.W. van Rijswick, A.W.G.J. Buijze en H.D. Tolsma Boom Juridische uitgevers 2013, 136 p., € 26 ISBN 978 90 8974 739 6
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
567
456
Tijdschriften
457 Burgerlijk (proces) recht Ars Aequi 62e jrg. nr. 2, febr. 2013 L.D.V.M. Kompier Incassokosten begrensd – Op 1 juli 2012 is de nieuwe regelgeving voor de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in werking getreden. Met een wijzing van het Burgerlijk Wetboek zijn in lagere regelgeving, namelijk in een besluit, de incassokosten genormeerd. Schr. bespreekt de (achtergrond van de) nieuwe regelgeving. G. van Maanen Relativiteit. Het geheime wapen van de rechter – Wat is de betekenis van het vereiste van relativiteit voor het moderne recht? Het belangrijkste doel van het vereiste van relatief verband tussen de normschending en het geschonden belang (dat is de kern van het relativiteitsvereiste) is het voorkomen van een te vergaande aansprakelijkheid. De toepassing van de relativiteitseis leidt echter volgens schr. soms tot onvoorspelbare en arbitraire uitkomsten, en verhult de rechtspolitieke keuzes die onze rechters maken.
Contracteren 14e jrg. nr. 4, 2012 E. Dewitte, V. Sagaert Reflecties over de algemeenheid van goederen – In de zomer van 2011 heeft de Hoge Raad het arrest IJsseloevers gewezen. Het arrest betrof de overdracht van een notarispraktijk voor een overnamesom van ƒ 800.000, waarvan ƒ 600.000 als vergoeding voor goodwill. Na de overdracht viel evenwel een aantal spreekwoordelijke ‘lijken uit de kast’. Als gevolg daarvan vorderen de kopers ontbinding van de koopovereenkomst voor zover die op de goodwillvergoeding betrekking heeft. Zowel de rechtbank als het hof wees die vordering echter af. Waar de vordering steunde op het leerstuk van non-conformiteit kan ze
568
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
niet toewijsbaar zijn, gelet op het feit dat de wettelijke regeling van de koopovereenkomst betrekking heeft op een zaak of vermogensrecht, en goodwill niet als zodanig kan worden aangemerkt. Advocaat-generaal Wuisman was evenwel de mening toegedaan dat vorenstaand resultaat kon worden vermeden door niet de goodwill, maar de overgedragen notarispraktijk of onderneming als vertrekpunt te nemen bij de beoordeling van het non-conformiteitsgeschil. Vervolgens kan men die praktijk of onderneming opvatten als een algemeenheid van goederen en aannemen dat dergelijke algemeenheid van goederen als zodanig het voorwerp van een rechtshandeling, bijvoorbeeld een koopovereenkomst, kan zijn. De Hoge Raad volgt zijn A-G in resultaat, maar verwijst niet expliciet naar het concept van de algemeenheid van goederen. In deze bijdrage wordt stilgestaan bij de door de AG voorgestelde insteek en de weg die de Hoge Raad koos. Evenzeer wordt dieper ingegaan op de figuur van de algemeenheid van goederen naar Nederlands en Belgisch recht. Het zal blijken dat het begrip ‘algemeenheid van goederen’ geen studeerkamerbegrip is, zoals tijdens de parlementaire voorbereidingen van het Nieuw Burgerlijk Wetboek werd gesuggereerd, maar een concrete impact op rechtsverhoudingen kan hebben.
PIV Bulletin Nr. 1, febr. 2013 Een verslag van het Symposion van de Vereniging voor letselschadeadvocaten van 25 januari 2013 – De schade van derden was het thema van de bijeenkomst. In dat kader werden niet alleen zaken als shockschade, overlijdensschade en affectieschade behandeld, maar ook de Wet collectieve afwikkeling massaschade en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Mr. M.R. Lauxtermann, mr. K.M. Volker Het vaststellen van letsel (Deel I) – Simpele zaken willen nog wel eens een verhelderend licht werpen op meer complexe vraagstukken. Een arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2012 (LJN BW1519) illustreert dit. Bij onenigheid tussen een bewoner van een flat en enkele medebewoners
wordt de bewoner in het gezicht geslagen. Hieraan houdt hij een blauw oog en naar eigen zeggen angstgevoelens over, waarvoor de huisarts hem heeft doorverwezen naar het GGZ. Het hof wees het gevorderde smartengeld af. De Hoge Raad casseert. Weliswaar is onvoldoende onderbouwd dat sprake zou zijn van geestelijk letsel, vaststaat dat er sprake was van een blauw oog en dus van lichamelijk letsel. Op zich is deze uitkomst niet wereldschokkend. Toch roept dit de vraag op wanneer nu eigenlijk sprake is van lichamelijk of van geestelijk letsel en welke eisen aan het vaststellen hiervan kunnen worden gesteld.
458 Europees recht Openbaar Bestuur Nr. 2, 2013 H. Reiding Beeld en werkelijkheid van Europa – Rond de Tweede Kamerverkiezingen van 12 september 2012 werd steeds duidelijker dat het enthousiasme voor en een optimistische visie op de toekomst van Europa ontbreekt. Schr. onderzoekt waarom in Nederland op zo een pessimistische wijze tegen de Europese integratie wordt aangekeken. Aan het begin van de jaren zeventig bestond onder politici de overtuiging dat Europese integratie voor vrede en samenwerking noodzakelijk was. Gaandeweg veranderde deze opvatting onder meer door een gebrek aan discussie. Bovendien deed het voorwaardelijkheidsdenken zijn intrede en werd steun voor Europese integratie verbonden aan voorwaarden. Hoewel dit denken geen echt grote directe betekenis had, deed het wel afbreuk aan federale idealen. Inmiddels was er onder politieke partijen consensus over het feit dat Europa vooral een economisch belang had waarmee de discussie opnieuw verflauwde. Bovendien wenste men in Nederland een supranationaal Europa terwijl in werkelijkheid de intergouvernementele richting zich steeds scherper aftekende. Door dit alles verminderde in Nederland de steun voor integratie en is Europa kwetsbaarder dan ooit.
Tijdschriften
459 Fiscaal recht Weekblad voor Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 6988, 14 febr. 2013 Mr. drs. F. Nellen, drs. M. Herber, WFR 2013/212 HvJ EU-zaak-Fuchs: BTW-ondernemerschap voor thuisproducenten zonnestroom? – Naar aanleiding van de zaak-Fuchs (nr. C-219/12) gaan schrs. in dit artikel in op de vraag of een natuurlijk persoon die op zijn privéwoning zonnepanelen heeft geplaatst en de opgewekte elektriciteit (gedeeltelijk) aan het net levert, is aan te merken als belastingplichtige voor de BTW. Mr. W.R. Munting, R. Huisman MSc, WFR 2013/219 ‘Beneficial Ownership: handle with care’. Update naar aanleiding van het gewijzigde OESO-voorstel – Op 22 augustus 2012 is het artikel ‘Beneficial Ownership: handle with care’ in het Weekblad gepubliceerd. In onderdeel 6 van dat artikel is schr. ingegaan op het voorstel van de OESO ter verduidelijking van het begrip beneficial owner, zoals dat gevonden kan worden in art. 10 t/m 12 OESOModelverdrag. Naar aanleiding van het commentaar van het publiek heeft de OESO op 19 oktober 2012 een gewijzigd voorstel uitgebracht. In dit vervolgartikel besteden schrs. aandacht aan de wijzigingen. Zij komen tot de conclusie dat het gewijzigde voorstel op een aantal punten meer duidelijkheid biedt. Toch zouden schrs. graag zien dat de OESO expliciet bevestigt dat in het internationale fiscale verkeer een uitleg van het begrip beneficial owner naar de context van het verdrag de enige juiste uitleg is. Ter verduidelijking van het feit dat de achterligger van een conduit kwalificeert als benefical owner hebben schrs. de OESO in overweging gegeven om het begrip conduit toe te voegen aan par. 12.7 van het commentaar op art. 10 OESO-Modelverdrag, waarin nu alleen de agent en nominee zijn genoemd.
WPNR 145e jrg. nr. 6961, 9 febr. 2013 B.M. van der Sar De vrijstelling van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit – Over (on)gelijkheid
en ‘fair balance’ – In een uitspraak van 13 juli 2012 oordeelde de Rechtbank Breda dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Successiewet in strijd is met het discriminatieverbod. De wetgever heeft volgens de rechtbank met de verruiming van de faciliteit in 2005 de hem toekomende ´wide margin of appreciation’ overschreden en voor de hierdoor ontstane ongelijke behandeling van gelijke gevallen bestaat geen objectieve en redelijke rechtvaardiging. In deze bijdrage gaat schr. in op de ontstaansgeschiedenis van deze regeling en toetst hij deze aan het gelijkheidsbeginsel en aan het beginsel van fair balance. Schr. concludeert dat de wetgever bij de invoering van de regeling bezwaren te gemakkelijk heeft gepasseerd. Naar zijn mening is sprake van een onaanvaardbare ongelijke behandeling. Doordat het percentage van de vrijstelling is verhoogd zonder dat de noodzaak is aangetoond is de regeling niet meer proportioneel en is het beginsel van ‘fair balance’ geschonden.
460 Handels- & economisch recht Contracteren 14e jrg. nr. 4, 2012 Mr. R Tarlavski European M&A Study 2012: trends in overnamecontracten – Het internationale advocatenkantoor CMS heeft onlangs de vierde M&A Study gepubliceerd (CMS European M&A Study 2012). In het onderzoek worden contractuele bepalingen in overnamecontracten uit de meeste Europese landen geanalyseerd. De vierde editie betreft overnamecontracten die in 2011 zijn getekend. Het doel van dit artikel is inzicht te verschaffen in het gebruik van een aantal specifieke bepalingen in overnamecontracten in de verschillende landen en, waar mogelijk of nuttig, een vergelijking te maken in het gebruik van deze bepalingen tussen Europa en de VS. Mr. drs. J.H.M. Spanjaard
Arbitrage en ambtshalve toetsing: mag de arbitrageclausule wel of niet? – Veel regels op het gebied van het consumentenrecht zijn geheel of gedeeltelijk gebaseerd op in Brussel ontworpen richtlijnen. De Europese regelgeving is gestoeld op de consumentenbeschermingsgedachte. Deze vindt ook uiting in Richtlijn 93/13 over oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: Richtlijn oneerlijke bedingen). In een reeks arresten die het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) heeft gewezen naar aanleiding van deze richtlijn is aan de consumentenbescherming extra invulling gegeven doordat de nationale rechter ambtshalve moet onderzoeken of de Richtlijn oneerlijke bedingen moet worden toegepast en bij een bevestigend antwoord het beding ambtshalve moet toetsen als hij over voldoende feitelijke en juridische gegevens beschikt om de toets uit te voeren. Recent heeft zowel het HvJ EU als de Hoge Raad zich uitgelaten over de toetsing van bedingen aan de Richtlijn oneerlijke bedingen. In deze bijdrage staat schr. stil bij het fenomeen ‘ambtshalve toetsing’, waarna het arrest van het HvJ EU wordt besproken, gevolgd door een bespreking van het arrest van de Hoge Raad. Ook wordt ingegaan op de gevolgen die de arresten voor de Nederlandse contractspraktijk hebben. Mr. J.H. Kolenbrander De ‘prognoseproblematiek’ revisited: een korte bespreking van jurisprudentie aangaande de zorgplicht van de franchisegever – De afgelopen periode is er diverse lagere, maar interessante jurisprudentie verschenen ten aanzien van het verstrekken van onjuiste exploitatieprognoses door de franchisegever. Onderhavig artikel is met name bedoeld om die (recente) jurisprudentie te bespreken en te vergelijken met de eerdere rechtspraak op dit punt. Om die reden wordt in dit artikel eerst – kort – besproken wat franchising precies is, alsmede wat de aard en het doel van een exploitatieprognose is. Vervolgens wordt ingegaan op de zorgplicht van de franchisegever ten aanzien van het verstrekken van prognoses zoals die is te vinden in eerdere jurispruden-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
569
Tijdschriften
tie. Afsluitend wordt recente rechtspraak besproken en vergeleken met de eerdere jurisprudentie.
Ondernemingsrecht Nr. 2, 12 febr. 2013 H. Koster, Ondernemingsrecht 2013/11 Afwezige en aantastbare juridische fusies en splitsingen – Herstructureringen van concerns zijn in Nederland veelvoorkomende gebeurtenissen. Daarbij wordt veel gebruikgemaakt van de juridische fusie of splitsing. Aangezien er daarbij sprake is van ingrijpende consequenties, is het van groot belang dat dergelijke rechtshandelingen rechtsgeldig tot stand komen. Er moet geen onzekerheid bestaan over de overgang van het vermogen, het ophouden te bestaan van een of meer rechtspersonen alsmede de toekenning van aandelen. Er wordt in dat kader wel gesproken over non-existente en nietige (‘afwezige’) alsmede vernietigbare (‘aantastbare’) juridische fusies of splitsingen. Recentelijk heeft in de rechtspraak en literatuur discussie plaatsgevonden over de vraag in hoeverre juridische fusies en splitsingen non-existent, nietig dan wel vernietigbaar kunnen zijn. E.C. Maclaine Pont, R.J.E. Zwaan, Ondernemingsrecht 2013/12 Executie van pandrecht op aandelen zonder verplichte blokkerings-regeling: vrij baan voor verkoop van aandelen? – Een BV is sinds kort, met de inwerkingtreding van de Wet Flex-BV, niet meer verplicht om een blokkeringsregeling in haar statuten op te nemen. Voorheen diende een pandhouder en een aandeelhouder-pandgever bij het executeren van een pandrecht op aandelen deze blokkeringsregeling altijd in acht te nemen: een tijdrovend proces. Daar komt bij dat de algemene executieregels van Boek 3 BW altijd moeten worden gevolgd indien het uitwinningstraject conform Boek 2 BW niet slaagt. Dit artikel werpt een licht op de oude wettelijke regelgeving en de executieregels van Boek 3 BW, alsmede de bezwaren en onduidelijkheden die
570
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
daaraan kleven bij het uitwinnen van een pandrecht op aandelen. De Wet Flex-BV biedt echter de mogelijkheid tot het volgen van een alternatieve route die deze bezwaren beoogt te ondervangen. J.G.A. Struycken, Ondernemingsrecht 2013/13 Ranking the debt. Over obligaties en ander schuldpapier: onderlinge verhouding, uitgifte, inkoop en rapportage – Een vennootschap voorziet in haar kapitaalbehoefte door het uitgeven van aandelen en van schuldpapier, naast het aangaan van bancaire kredieten. Zowel voor aandelen als voor schuldpapier geldt dat daarvan zo veel soorten bestaan als de vennootschap zelf wenst. In dit artikel komen de elementen aan de orde waarin kapitaalinstrumenten zich van elkaar onderscheiden. De verschillen tussen soorten aandelen zijn limitatief opgenoemd in de statuten van de vennootschap, die van schuldpapier moeten uit de contractdocumentatie blijken. In dit artikel worden eerst de onderscheidenlijke kapitaalinstrumenten beschreven vanuit het perspectief van de vennootschap. Daarna wordt geïnventariseerd welke vermogensrechtelijke instrumenten beschikbaar zijn om schuldinstrumenten met elkaar en met andere kapitaalinstrumenten te laten variëren, met speciale aandacht voor het achterstellingsbeding. Ook worden aandelen en schuldpapier tegen elkaar afgezet als het gaat om vennootschapsrechtelijke vereisten voor uitgifte en inkoop. M.W. Josephus Jitta, Ondernemingsrecht 2013/14 Een paar ‘existentiële’ vragen bij de biedingsregels – Het staat degene die een partieel bod uitbrengt vrij om gedurende de looptijd van zijn bod buiten dat bod aandelen te verkrijgen en zo aandeelhouders in een catch 22-positie te brengen. Voor een partieel bod gelden in principe de biedingsregels zoals die ook op een volledig bod van toepassing zijn. Hetzelfde geldt voor het tenderbod. Historisch laat zich verklaren dat de regels voor een partieel bod zijn gebaseerd op de voor een volledig bod geldende regels. Na de inwerkingtreding op 1 juli 2012 van het Besluit van 9 maart 2012 onder meer houdende wijziging van
het Bob, dringt de vraag zich op of dit door de wetgever gekozen uitgangspunt wel of nog wel juist is en of de regelingen voor partiële biedingen niet anders moeten worden gestructureerd. C.M. Grundmann-van de Krol, Ondernemingsrecht 2013/15 Spoor zoeken in nieuwe en aangepaste Wft-definities en enkele implementatiebijzonderheden – Het Wetsvoorstel ter implementatie van de Richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstelling (AIFMD) is op dit moment nog aanhangig in de Eerste Kamer. Er was al een blanco eindverslag uitgebracht en het wetsvoorstel stond als hamerstuk geagendeerd op de agenda van de Eerste Kamer van 23 oktober 2012. Op de valreep zijn alsnog vragen gesteld naar aanleiding van de aanname door de Tweede Kamer van een amendement dat door de Minister van Financiën was ontraden. De richtlijn heeft de gemoederen in de beleggingssector behoorlijk beziggehouden. Dat is en zal voorlopig ook nog het geval zijn niet alleen vanwege de vele wijzigingen van de Wft ten gevolge van de implementatie van de richtlijn maar ook vanwege de vele Europese en Nederlandse uitvoeringsregels die de komende tijd vastgesteld zullen worden.
Rechtskundig Weekblad Nr. 24, 9 febr. 2013 Evelyne Terryn Richtlijn 2011/83/EU betreffende consumentenrechten - Nieuwe regels op komst voor de directe verkoop – (België) Eind 2011 werd de nieuwe Richtlijn consumentenrechten aangenomen. Hoewel de titel anders laat vermoeden, regelt deze richtlijn voornamelijk overeenkomsten op afstand en overeenkomsten buiten de verkoopruimten. De oorspronkelijke opzet om in één kaderrichtlijn de belangrijkste consumentenrechten op maximale wijze te harmoniseren werd sterk afgezwakt en slechts een beperkt aantal bepalingen betreft alle consumentencontracten of alle consumentenkoopcontracten. Deze richtlijn vraagt wel belangrijke aanpassingen van de Belgische reglementering van overeenkomsten op afstand en buiten de verkoopruimten. Strengere nationale bepalingen
Tijdschriften
worden in de regel immers onmogelijk. In deze bijdrage komen de belangrijkste implicaties van de richtlijn voor het Belgische recht aan bod. De richtlijn moet tegen eind 2013 zijn omgezet.
Tijdschrift voor aanbestedingsrecht Nr. 1, 2013 M. de Groot Het arrest-Slovensko: een Europese omkadering van het regelmatigheidsonderzoek van de offertes – In het Slovensko-arrest van het HvJ EU van 29 maart 2012 heeft het Hof zich uitgesproken over het regelmatigheidsonderzoek van door inschrijvers ingediende offertes. Een aanbestedende overheid had via een niet-openbare aanbestedingsprocedure een opdracht voor de inning van tolgelden in de markt gezet. De indieners van twee offertes werd in verband met twijfels op een aantal punten gevraagd toelichting te geven bij hun inschrijving. De gegeven toelichting werd onvoldoende bevonden en de twee inschrijvers werden wegens onrechtmatigheden uit de gunningsprocedure geweerd. Zij hadden onvoldoende verdedigd waarom hun inschrijvingsprijs zo laag was en bovendien weken deze offertes af van de in de opdrachtdocumenten gestipuleerde voorwaarden. Het hof gaf antwoord op de vraag hoe aanbestedende diensten moeten omgaan met abnormale lage inschrijvingsprijzen. Daarnaast gaf het hof zijn visie op inschrijvingen die onnauwkeurig zijn of niet met de technische specificaties van het bestek overeenstemmen. Schr. bespreekt in het verlengde van het Slovensko-arrest de regelmatigheid van offertes waarbij wordt gekeken welke limieten het HvJ stelt en wat de ruimte is die lidstaten wordt gelaten.
Tijdschrift voor Bouwrecht Nr. 2, febr. 2013 Mr. L. Mundt, mr. T.A. Terlien Aan de aannemer verschuldigde vertragingsschade. Praktische aanknopingspunten uit de jurisprudentie – In dit artikel wordt nader ingegaan op actuele jurisprudentie tussen januari 2008 en december 2012 van de Raad van Arbitrage inzake aan de aannemer verschuldigde vertragings-
schade. Uit deze uitspraken zal een aantal praktische aanknopingspunten voortkomen waarmee in de dagelijkse praktijk de omvang van aan de aannemer verschuldigde vertragingsschade kan worden bepaald. Mr. A. Drahmann Op naar een transparant(er) 2013 (deel 1). Een overzicht van één jaar transparantierechtspraak – Dit is een overzichtsartikel in twee delen van alle uitspraken die door Nederlandse rechters en het HvJ EU in 2012 zijn gedaan over het transparantiebeginsel in aanbestedingsprocedures.
TvOB Nr. 1, febr. 2013 M. Brink, S. Martis Het ontslag van de statutair bestuurder met een managementsovereenkomst mede naar aanleiding van de Wet bestuur en toezicht – Met de inwerkingtreding van de Wet bestuur en toezicht is de rechtsbetrekking van de bestuurder met de beursgenoteerde naamloze vennootschap (beursvennootschap) buiten het arbeidsovereenkomstenrecht komen te staan. De Wet bestuur en toezicht bepaalt dat de rechtsverhouding tussen een bestuurder en de beursvennootschap voortaan niet meer mag worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst maar door de wetgever wordt aangemerkt als een overeenkomst van opdracht, ook wel managementovereenkomst. Een ontslagbesluit van de algemene vergadering van aandeelhouders zal opmaat zijn voor het einde van de relatie tussen de vennootschap en de bestuurder. In deze bijdrage wordt bekeken hoe een ontslagbesluit van de algemene vergadering uitwerkt voor de bestuurder die werkzaam is op basis van een managementovereenkomst. Er is nog niet veel jurisprudentie over het ontslag van de statutair bestuurder die werkzaam is op basis van een managementovereenkomst. Schrs. oordelen dat wanneer de statutair bestuurder degene is die alleen of tezamen met anderen in de vennootschap de hoogste zeggenschap uitoefent bij de leiding van de organisatie en de dagelijkse werkzaamhe-
den, het ontslag als statutair bestuurder leidt tot het gelijktijdige einde van de arbeidsovereenkomst of managementovereenkomst. M.J.G.C. Raaijmakers Iets over decharge in persoonsgebonden en beursvennootschappen In deze bijdrage pleit schr. voor grondige herbezinning van het leerstuk van decharge, de rekening en verantwoording van het bestuur aan de vennootschap voor het gehele beleid in de verslagperiode. Schr. gaat in op het verband tussen materiële en formele rekening en verantwoording door bestuurders voor de vervulling van hun taken als bestuurder van een onderneming in de vorm van een NV of BV en de daarvoor te verlenen kwijting. Hij concludeert dat herijking van het enquêterecht geboden is in het nieuwe geheel op EU-richtlijnen en - verordeningen berustende effectenrecht en het nieuwe overheidstoezicht op de naleving ervan. Het feit dat de enquêteprocedure als quasi-aansprakelijkheidsprocedure wordt gezien, onderstreept de noodzaak tot grondige overweging van een business judgement rule, aldus schr. Hiervoor zou herziening van het NV-recht een goede kans bieden. Het is niet wenselijk om ‘bange bestuurders’ en een afglijden naar een kostbare en weinig ondernemende samenleving te riskeren. Wangedrag moet worden bestreden, maar ondernemen moet niet afschrikken. G.C. van Eck Fusie van de flex-BV – Bij de invoering van de wetgeving rondom de flex-BV zijn ook wijzigingen aangebracht in de nationale fusiewetgeving. Met name houders van winstrechtloze en/of stemrechtloze aandelen in een BV worden nu beschermd. Dat is doel van de wetgever geweest. Er is een nieuwe uittreedregeling van artikel 2:330a BW, die uitgebreid aan bod komt. Door de uittreedregeling kunnen conflicten over de vaststelling en de hoogte van de schadeloosstelling bij een fusie van een BV met winstrechtloze aandelen en/of stemrechtloze aandelen als verdwijnende vennootschap met een verkrijgende vennootschap die geen BV is worden voorkomen. De bepalingen die als gevolg van de nieuwe uittreedregeling zijn aangevuld, de regels omtrent fusie, worden in deze bijdrage eveneens behandeld. Onder andere
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
571
Tijdschriften
moeten op grond van artikel 2:236 BW aanvullende gegevens worden opgenomen in het voorstel tot fusie en bij de afgifte van een ‘ten-minsteverklaring’ door een accountant op grond van artikel 2:328 lid 1 BW moet rekening worden gehouden met de schadeloosstelling waarop aandeelhouders op basis van de uittreedregeling recht kunnen doen gelden. W.J.M. van Veen ‘Opgericht’ naar het recht van een lidstaat ex art. 2:333c BW – Op grond van artikel 2:333c BW kan een NV of BV grensoverschrijdend fuseren met een kapitaalvennootschap die is opgericht naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER). In de praktijk is volgens schr. niet duidelijk hoe dit werk. De vraag is of, indien een vennootschap is opgericht naar het recht van een lidstaat, maar haar zetel heeft verplaatst naar bijvoorbeeld Delaware, dan nog te gelden heeft als vennootschap opgericht naar het recht van een lidstaat. Dat geldt ook voor de situatie dat een vennootschap die is opgericht naar het recht van een niet-EER-lidstaat haar zetel verplaatst naar een EER-lidstaat. In deze bijdrage wordt beoordeeld wat voor de toepassing van art. 2:333c BW onder ‘oprichting’ moet worden verstaan. Hiertoe worden de kernoverwegingen uit het Cartesio-arrest meegenomen alsmede het begrip ‘oprichting’ uit de SEVerordening en de Verordening betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap.
461
462 Internationaal publiekrecht Militair Rechtelijk Tijdschrift 106e jrg. nr. 1, 2013 Kolonel dr. Paul Ducheine Legal framework for military cyber operations – Toespraak gehouden ter gelegenheid van het Defensie Cyber Symposium gehouden op 27 juni 2012 te Breda.
463
Militair Rechtelijk Tijdschrift 106e jrg. nr. 1, 2013 Kolonel dr. Paul Ducheine Legal framework for military cyber operations Zie onder Internationaal publiekrecht.
572
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
464
Jeugd-, relatie- & erfrecht Omgevingsrecht Ars Aequi 62e jrg. nr. 2, febr. 2013 M. de Jong-de Kruijf, M. Vonk Het vondelingenluikje: sympathiek bedoeld, maar een ontoereikende oplossing voor moeder en kind – Het initiatief om in Nederland een vondelingenluikje te realiseren, lijkt mooier dan het is. Dit initiatief voorkomt infanticide niet, gaat voorbij aan de nood waarin de moeder verkeert en staat haaks op het recht op afstammingskennis: iets dat in het Nederlandse recht altijd een belangrijke rol heeft gespeeld. Actieve bevordering van babyluikjes is strijdig met relevante kinderrechtenbepalingen uit het IVRK. Geheim bevallen is in Nederland reeds mogelijk. Volgens schrs. strekt het tot aanbeveling om lering te trekken uit een Belgisch wetsvoorstel dat beoogt om discreet bevallen mogelijk te maken.
WPNR Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht
sioenwetgeving. Het pensioen van de dga valt niet onder de werking van de Pensioenwet. Bovendien kan de dga zonder toestemming van zijn partner de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen verminderen. De wetgever heeft weliswaar door wetgeving geprobeerd om het belang van de partner te beschermen, maar de wettelijke regeling schiet op dit moment tekort. Schr. draagt twee mogelijke oplossingen aan: een uitbreiding van art. 1:88 BW of het opnemen van een algemene bepaling in de Pensioenwet ter bescherming van de partner.
145e jrg. nr. 6961, 9 febr. 2013 F.M.H. Hoens Postrelationele solidariteit: wat een pech, pensioenpot weg (II, slot) – Een uitgangspunt van het Nederlandse pensioenstelsel is pensioensolidariteit. Dat komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de pensioenverevening na echtscheiding. Door een aantal zwakke punten in het wettelijke systeem kan de solidariteit echter onder druk komen te staan. In het tweede deel van zijn bijdrage gaat schr. in op de positie van de directeur-grootaandeelhouder in de pen-
Milieu & Recht 40e jrg. nr. 1, 2013 A.M.C.C. Tubbing, H.J.A. van Ham, M en R 2013/2 De bestuurlijke strafbeschikking voor milieu- en keurfeiten – Met ingang van 1 mei 2012 is de bestuurlijke strafbeschikking (bsb) ook voor milieu- en keurfeiten ingevoerd, voor zover deze van geringe ernst of eenvoudige aard zijn. Bij milieufeiten valt niet alleen te denken aan relatief eenvoudige feiten als het stort- en verbrandingsverbod van afvalstoffen tot 10 m3 en de zorgplicht voor de bodem, maar ook aan meer ingewikkelde feiten als het verbod tot sluikhandel. De bestuurlijke boete heeft voor dergelijke feiten (bijna) definitief afgedaan, het bsb-instrument heeft de toekomst. Dit heeft een aantal voordelen. Zo leiden vaste boetebedragen tot rechtszekerheid en –gelijkheid voor de burger. De druk op het strafrechtsysteem zal naar verwachting afnemen, zodat meer capaciteit beschikbaar is voor de aanpak van grotere milieuzaken. Echter, hoewel het op papier gaat om feiten ‘van geringe ernst of eenvoudige aard’, lijkt de praktische uitvoering ervan toch niet zo eenvoudig. De vraag is of de uitbreidende bsb niet een te lastig instrument is voor het bestuurlijke handhavingsapparaat
Tijdschriften
met haar beperkte capaciteit.
465
Tijdschrift voor Bouwrecht Nr. 2, febr. 2013 Prof. dr. F.P.C.L. Tonnaer, mr. A. Snijders, mr. Y. Schönfeld Besturen op afspraak (deel 2). De mogelijke inhoud van een regeling van bestuursovereenkomsten in de Omgevingswet – In deel 1 van deze bijdrage (TBR 2013/4) zijn schrs. ingegaan op de wenselijkheid van een regeling voor bestuursovereenkomsten in de Omgevingswet. Zij sloten af met de conclusie dat de Omgevingswet een uitgelezen kans biedt om op het deelgebied van het omgevingsrecht, bestuursovereenkomsten van een wettelijke basis te voorzien. De voornaamste argumenten daarvoor waren dat belangrijke uitgangspunten en beginselen, over de wijze waarop besturen met elkaar dienen om te gaan, in het vigerende recht onvoldoende tot uitdrukking komen door het gemis van daartoe geschikte instrumenten alsook dat het huidige recht diverse zaken betreffende afspraken tussen besturen niet of niet volledig en eenduidig regelt. De bestuursovereenkomst krijgt daarmee in het huidige recht niet de aandacht, erkenning en regeling die het verdient om als goed en volwaardig instrument in het omgevingsrecht te kunnen functioneren. En dat is volgens schrs. wel gewenst omdat de bestuursovereenkomst bijzonder geschikt kan zijn om in onderlinge samenwerking bepaalde beleidsdoelstellingen daadwerkelijk te kunnen bereiken. Om het instrument daarvoor beter geschikt te maken, is een goede regeling nodig. In deze bijdrage laten zij hun licht schijnen op de mogelijke inhoud van een dergelijke regeling. Mr. J.S. Procee, mr. M. Rus-van der Velde, mr. M.W. Scheltema, mr. E.J. Snijders-Storm, mr. R.T. Wiegerink Kroniek onteigeningsjurisprudentie 2012 – Het onteigeningsprocesrecht van zowel Hoge Raad als lagere rechters komt in deze kroniek aan de orde. Ook het schadeloosstellingsrecht wordt besproken.
Rechten van de mens Openbaar Bestuur Nr. 2, 2013 T. Zwart Mensenrechten in China – China wordt publiekelijk veroordeeld voor de manier waarop wordt omgegaan met mensenrechten. Schr. vraagt zich af waarom aan deze manier van kritiek wordt vastgehouden terwijl dit niet tot verbetering van de situatie in China leidt. De receptorbenadering jegens mensenrechten kan volgens schr. wel tot verbetering in China leiden. Deze benadering is ontwikkeld door de Universiteit van Utrecht en houdt in dat in het betreffende land naar bouwstenen wordt gezocht die bij internationale mensenrechtenverplichtingen aansluiten (de zogenaamde verbindingsfase). Als deze niet aan de internationale standaard voldoen worden deze in de zogenaamde voortbouwfase opgewaardeerd. Aan de hand van recente ontwikkelingen op het gebied van de vrijheid van meningsuiting wordt getoond dat de situatie in China steeds beter wordt. Verbeteringen van de vrijheid van meningsuiting zijn een gevolg van een intern autonoom proces en niet het gevolg van het geheven vingertje van het Westen.
466
US artiesten. Het artikel geeft na een methodologisch deel vier beginselen van het hip-hop recht. De wet wordt daar gezien als een manier om te overleven in de stedelijke jungle. A. Soeteman Soevereiniteit in eigen kring – In de 19e eeuw werd in de orthodox protestants-christelijke zuil het leerstuk van de soevereiniteit in eigen kring ontwikkeld. In de eerste helft van de eeuw daarna werd dit leerstuk met name aan de VU verder gefundeerd in uitgewerkt. Maar momenteel horen we er niet zo veel meer over. In het Ars-Aequi-redactioneel uit november 2012 wordt betwijfeld of het beginsel in onze ontzuilde wereld nog wel even relevant is als voorheen. Schr. gaat in deze bijdrage in op de volgende vragen: Hebben we nog wat aan het beginsel? In de politieke filosofie, maar ook in het recht?
467 Rechtspleging & procesrecht Ars Aequi 62e jrg. nr. 2, febr. 2013 M. Hertogh Van ‘Hoevelaken-Doctrine’ naar ‘Jurisprudence of Consequences’ Zie onder Staats- & bestuursrecht.
468 Sociaal Recht
Rechtsfilosofie & -theorie Ars Aequi
Militair Rechtelijk Tijdschrift
62e jrg. nr. 2, febr. 2013 J. Smits, A. Ernst, S. Iseger, N. Riaz If you shoot my dog, I’ma kill yo’ cat. An enquiry into the principles of Hip-Hop law – Dit artikel onderzoekt hoe de wet in de hip-hop muziek wordt ervaren. Advocaten lossen concrete juridische problemen op op basis van bepaalde vooronderstellingen over moraliteit, legaliteit en rechtvaardigheid die niet altijd door niet-juristen worden gedeeld. Dit artikel biedt een inventarisatie en analyse van hoe de wet wordt ervaren in een representatieve steekproef van hip-hop lyrics van vijf
106e jrg. nr. 1, 2013 Mr. J.G.F.M. van Kessel Het militair pensioenstelsel bij arbeidsongeschiktheid en invaliditeit (bijna) geheel vernieuwd. Vervolg kroniek 2011 – In MRT, jaargang 104 – 2011, afl. 6 is m.b.t. de schadeloosstelling voor veteranen een overzicht gegeven van 2005 – 2011. De vlag op de jarenlange beleidsdiscussie vormt de afronding. De vervolgkroniek geeft op dit punt de stand van zaken
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
573
Tijdschriften
weer per 1 januari 2013.
Openbaar Bestuur Nr. 2, 2013 P. Mutsaers, J. Blommaert Flexibilisering en andere hobby’s – Onder het mom van hervorming van de arbeidsmarkt en flexibilisering worden ww-uitkeringen teruggebracht en de beschermende werking van het ontslagrecht uitgehold. Het huidige regeerakkoord volgt het Europese arbeidsmarktmodel dat bestaat uit flexibility en security, de zogenaamde flexicurity. Schrs. onderzoeken in deze bijdrage of flexibilisering en arbeidszekerheid samengaan. De conclusie is dat het hoogst twijfelachtig is of flexibilisering in het belang van de kenniseconomie of de werkenden in Nederland is. Volgens schr. is Nederland met het huidige arbeidsmarktbeleid, de zogenaamde flexicurity, in een neerwaartse spiraal terecht gekomen en is de balans in de economie ver te zoeken.
PIV Bulletin Nr. 1, febr. 2013 Mr. A.E. Krispijn HR 7 december 2012, LJN BX7590 Art. 7:658 BW en de eigen verantwoordelijkheid van de ervaren werknemer – Op 7 december 2012 heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan over de zorgplicht van de werkgever op grond van art. 7:658 BW. De zaak ging over een werknemer die tijdens zijn werk zonder valbescherming van een dak was gevallen. In de uitspraak komt aan de orde in hoeverre een werkgever toezicht dient te houden op het gebruik van veiligheidsmiddelen door ervaren werknemers. Mr. D.-J. van der Kolk, mr. V. Oskam Beroepsziekten: enkele juridische knelpunten in vogelvlucht – In dit artikel gaan schrs. in op de specifieke aspecten zoals zij die als advocaat aan de zijde van de aansprakelijk gehouden werkgever (en/ of diens achterliggende verzekeraar) in de praktijk tegenkomen. Dit om een beeld te geven van de problemen en obstakels waar de aangesproken werkgevers en hun verzekeraars zoal tegenaan kunnen lopen. Naast op de juridische achtergrond, zal worden ingegaan op de praktische punten waar de aangesproken werkgever mee te maken heeft.
574
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
Allereerst gaan zij in op het onderwerp bewijs en causaliteit. Dan zal stil gestaan worden bij de praktische aanpak, oftewel hoe kunnen zij deze juridische punten praktisch – en (bewijstechnisch) werkbaar – vertalen in de praktijk. In dit kader komt ook de rol van de deskundigen aan de orde.
TAP Nr. 1, 2013 E. van Vliet Pro-formaprocedures en fictieve opzegtermijn na inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV – Per 1 oktober 2006 is de Wet wijziging WW-stelsel ingevoerd, waarbij onder meer de verwijtbaarheidstoets in de WW is gewijzigd. Met de wet werd beoogd een einde te maken aan de zogenoemde pro-formaproblematiek. Een doel dat grotendeels werd bewerkstelligd. Met de invoering van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV per 1 januari 2013 is tevens de kortingsmaand bij ontbinding komen te vervallen. In deze bijdrage wordt beoordeeld of de pro-formaprocedure daarmee helemaal uit de arbeidsrechtpraktijk is verdwenen. Ook worden de gevolgen van de Wet vereenvoudiging regeling UWV, met name voor de fictieve opzegtermijn in de WW, op een rij gezet. Alleen in bijzondere gevallen zal nog voor een pro-formaprocedure worden gekozen. Schr. concludeert dat de wetgever met de invoering van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV verder is gegaan waarmee reeds in 2006 is begonnen, te weten het versoepelen van de ontslagpraktijk en het vergemakkelijken van de uitvoering van de WW. E.M. Kuipers-Schoonderwoerd Toepassing van de wettelijke verhoging ex art. 7:265 BW in de rechtspraktijk – Bij een (toerekenbare) te late betaling van het loon kan een werkgever op grond van artikel 7:625 lid 1 BW geconfronteerd worden met een wettelijke verhoging van het verschuldigde bedrag dat de te betalen loonsom tot maximaal 50% doet toenemen. De rechter kan een verhoging matigen wanneer dat onder omstandigheden billijk voorkomt. In deze bijdrage is onderzoek gedaan naar de toepassing van de wettelijke verhoging in de rechtspraktijk. Er
blijkt geen uniform beleid te zijn met betrekking tot het rechterlijke matigingsbeleid. In een kwart van de toegewezen vorderingen werd de maximale wettelijke verhoging opgelegd. Er zal nog nader onderzocht moeten worden of de huidige verschillen in rechterlijke toepassing ook over een langere onderzoeksperiode naar voren komen. Dan kan worden bezien of er behoefte bestaat aan uniforme beleidsregels. M. Westerveld De Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters. Alias ‘Modernisering van de Ziektewet’ – Om afname van het aantal uitkeringen wegen ziekte en arbeidsongeschiktheid te bewerkstelligen is op 2 oktober 2012 door de Eerste Kamer ingestemd met een wijziging van de Ziektewet, de Wet financiering sociale verzekeringen en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De wijzigingen zullen aanmerkelijk zijn voor degene die wordt aangeduid als ‘vangnetter’, de zieke werklozen. In deze bijdrage wordt ingegaan op de regeling, die wordt geciteerd als de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters. De voornaamste elementen van de wet passeren de revue. Ook wordt een schets gegeven van de voorgeschiedenis. Er wordt afgesloten met een analyse en een blik vooruit.
469 Staats- & bestuursrecht Ars Aequi 62e jrg. nr. 2, febr. 2013 M. Hertogh Van ‘Hoevelaken-Doctrine’ naar ‘Jurisprudence of Consequences’ – De Raad van State wordt volgens het regeerakkoord van het kabinet Rutte II ‘gesplitst in een rechtsprekend deel en een adviserend deel’ en ‘het rechtsprekende gedeelte wordt samengevoegd met de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven’. De Raad voor de rechtspraak liet in een eerste reactie weten dat het voor burgers van groot belang is om het nieuwe gerecht dat zo ontstaat, net als alle andere gerechten met uitzonde-
Tijdschriften
ring van de Hoge Raad, onder te brengen bij de organisatie van de rechtspraak. Maar het toekomstig gezag van dit nieuw te vormen rechterlijk college wordt vooral bepaald door de vraag of men erin zal slagen om definitief te breken met, wat de auteur aanduidt als, ‘de Hoevelakendoctrine’. De Hoevelaken-casus is minder bijzonder dan deze lijkt. Net als in deze zaak, blijkt dat ook in veel andere zaken de uitspraken van de bestuursrechter niet automatisch ‘doorwerken’ in de bestuurspraktijk.
Militair Rechtelijk Tijdschrift 106e jrg. nr. 1, 2013 Kolonel dr. Paul Ducheine Legal framework for military cyber operations Zie onder Internationaal publiekrecht.
Openbaar Bestuur Nr. 2, 2013 C. Fasseur De toekomst van Nederland als gekroonde republiek – Aan de vooravond van de herdenking van tweehonderd jaar Koninkrijk op 30 november 2013 is de discussie over het koningschap nog steeds levendig. Schr. bespreekt hoe in het verleden en het heden gedacht werd en wordt over het Koningschap en welke argumenten, voor en tegen, naar voren zijn en worden gebracht. Schr. is van mening dat het Koningschap, hoewel het achterhaald lijkt, geschikt is om eenheid te brengen waar rivaliteit en versplintering heerst. Juist door erfelijke opvolging is het neutraal en niet aan partijen gebonden. Bovendien staat erfelijkheid borg voor welopgevoedheid van een toekomstig staatshoofd. En mocht onverhoopt hiervan geen sprake blijken, dan biedt de Grondwet mogelijkheden om een ongeschikt persoon voor de troonopvolging te passeren.
470 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie
Ars Aequi 62e jrg. nr. 2, febr. 2013 J. van der Leun Mensenhandelaanpak in beweging; Een kritische blik op de aanpak van arbeidsuitbuiting Zie onder Vreemdelingenrecht. K. Rozemond 50 jaar Eichmann in Jerusalem: provocatie, vergissing en herziening – Eichmann in Jerusalem van Hannah Arendt was bedoeld als provocatie aan het adres van de Israëlische premier David Ben-Gurion. Hij wilde volgens Arendt het proces tegen de oorlogsmisdadiger Adolf Eichmann gebruiken ter legitimatie van de staat Israël. Haar beroemde typering van Eichmann als banale dader was een polemisch middel om deze legitimatie te ontkrachten. Los van de polemiek met Ben-Gurion is Arendts typering van Eichmann volgens schr. een ernstige vergissing die aan een grondige herziening toe is. Het boek van Arendt bevat een veel betere typering van het kwaad van Eichmann: de welbewuste vernietiging van menselijke pluraliteit. E. Rassin Wie zoekt, zal vinden – De politie doet veelvuldig een beroep op de verklaringen van getuigen en verdachten. Maar inmiddels is duidelijk dat dergelijke verklaringen lang niet altijd betrouwbaar zijn. Hoe groot is dit probleem? En draagt de politie onbedoeld zelf bij aan de onjuistheid van verklaringen, zoals geïmpliceerd in de termen ‘overaangifte’ en ‘overbekentenis’? Dit zijn de vragen waar schr. in deze bijdrage op in gaat.
Opportuun Nr. 2, febr. 2013 Thea van der Geest ‘ZSM is veel te duur….’ Vijf misverstanden over de nieuwe werkwijze – De ‘eerste hulp bij onveiligheid’ is duur, slokt capaciteit voor grote strafzaken op en is een aantasting van de arbeidsomstandigheden. Chris van Dam, plaatsvervangend hoofdofficier van justitie en de komende twee jaar vrijgesteld om de ZSM-werkwijze landelijk te implementeren, weerspreekt in deze bijdrage vijf misverstanden over ZSM.
Verkeersrecht 61e jrg. nr. 1, 2013
Een nieuwe regeerperiode, een nieuw geluid – Het regeerakkoord, met als motto ‘Bruggen slaan’ bevat, en mist, voornemens die het verkeersrecht raken. In deze bijdrage omschrijft een aantal redacteuren van Verkeersrecht punten waar het verkeersrecht de komende jaren mee vooruit zou kunnen worden geholpen. Het gaat om de volgende onderwerpen: Cees van Dam, Het regeerakkoord over managers en wilde dieren. Berend Keulen, Integratie van de bestuurlijke boete in het strafrecht. Niels Frenk, Het goed werkgeverschap in de deelgeschilregeling. Geertruid van Wassenaer, Zorg dichtbij. Berend Keulen, Naar een strafbaarstelling van roekeloos rijden. Harco de Bosch Kemper, Over opvoeden en armoede. Joep Simmelink, Strafrecht: ‘ultimum remedium’ of ‘Haarlemmerolie’? Jaap Sap, Schaderegelen anno 2013.
471 Vreemdelingenrecht Ars Aequi 62e jrg. nr. 2, febr. 2013 J. van der Leun Mensenhandelaanpak in beweging; Een kritische blik op de aanpak van arbeidsuitbuiting – Met de aanpak van arbeidsuitbuiting in de zin van mensenhandel wordt illegale arbeid in de beleidsretoriek sterk richting mensenhandel getrokken en wordt soms vergeten dat veel illegale arbeid geen excessen betreft. Anderzijds wordt in de praktijk uiteindelijk vaak niet gekeken naar de vraag of er indicaties zijn voor excessen of uitbuiting, maar gaat een snelle uitzetting van de migranten voor. De boodschap van dit artikel is dat de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel ondubbelzinnig gericht dient te zijn op excessen en op de uitbuiters. Ook wordt aandacht gevraagd voor de ongelijkheid in de positie van illegale migranten die wel en niet herkend worden als slachtoffers van mensenhandel in die zaken waarin er sprake is van excessen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
575
Wetgeving
Frequentiebeleid Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Screening kinderopvang 472 Besluit tot wijziging van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, het Besluit SUWI en het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de invoering van continue screening in de kinderopvang (Besluit continue screening kinderopvang) – In 2011 is toegezegd dat een vorm van continue screening in de kinderopvang tot stand wordt gebracht (Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 117). Omdat in het peuterspeelzalenwerk sprake is van een zelfde kwetsbare doelgroep als in de kinderopvang, worden ook de medewerkers in de peuterspeelzalen betrokken in dit systeem van continue screening. De Tweede Kamer is in juli 2012 geïnformeerd over de wijze waarop het systeem van continue screening wordt vormgegeven (Kamerstukken II 2011/12, 33 000 VI, nr. 110). Deze algemene maatregel van bestuur regelt de juridische basis voor de informatie-uitwisseling tussen de verschillende bestuursorganen die noodzakelijk is voor het realiseren van continue screening per 1 maart 2013. Om continue screening via een koppeling van de bestanden van de Dienst Uitvoering Onderwijs, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Kamers van Koophandel mogelijk te maken, is een aantal aanpassingen in de regelgeving doorgevoerd. Het systeem van continue screening in de kinderopvang is gebaseerd op het systeem dat wordt toegepast in de taxibranche. Inwerkingtreding m.i.v. 1-3-2013 Besluit van 7-2-2013, Stb. 2013, 40
576
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
473 Wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005 – Door toenemende digitalisering en daaruit voortvloeiende convergentie ontstaan er steeds meer nieuwe diensten op het gebied van ICT en wordt concurrentie bevorderdwaarvan consumenten en bedrijven profiteren. De zich snel ontwikkelende techniek maakt het mogelijk om frequenties steeds beter te benutten, onder meer door frequentiegebruik te delen, door apparatuur zelf te laten zoeken naar ‘vrije’ frequenties en door het ‘uitsmeren’ van zendvermogen over een groot deel van het frequentiespectrum. Door die ontwikkelingen zal relatieve schaarste aan frequenties afnemen en wordt vergunningvrij gebruik van frequenties op grotere schaal mogelijk. Het frequentiebeleid moet flexibel kunnen inspelen op deze ontwikkelingen. Daarom krijgt het frequentieplan een meer prominente positie in de Telecommunicatiewet. Niet alleen zal hierin worden vastgelegd welke frequentiebanden een bepaalde bestemming krijgen en op welke wijze de betreffende frequentiebanden zullen worden verdeeld, maar ook zullen hierin de frequentiebanden voor de publieke taken worden aangegeven en zal worden opgenomen welke frequentiebanden vergunningplichtig dan wel vergunningvrij zijn en waar mede- of gedeeld gebruik mogelijk is. Bij het opleggen van bepaalde bestemmingen zal met name het commercieel gebruik zo veel mogelijk ruimte worden gelaten, onder meer door techniek- en dienstonafhankelijk te bestemmen. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip Wet van 10-5-2013, Stb. 2013, 48 (Kamerstukken 31 412)
Nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten 474 Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten - De Awb wordt aangevuld met twee onderwerpen: nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige
daad. Nadeelcompensatie is een vergoeding die de overheid soms verschuldigd is hoewel haar handelen niet onrechtmatig was. In deze wet wordt een aantal uitgangspunten gecodificeerd en voorzien in een eenvoudige(r) procedure. Het égalitébeginsel krijgt een wettelijke grondslag in de Awb. De wet volstaat ook met codificatie van het égalitébeginsel als grondslag voor vergoeding van (onevenredige) schade bij rechtmatig handelen, omdat dit in de praktijk de belangrijkste, en in de rechtspraak meest uitgekristalliseerde grondslag is. De bestuursrechter wordt bevoegd te oordelen over nadeelcompensatie, zowel wanneer er sprake is van feitelijke handelingen die rechtstreeks voorvloeien uit een appellabel besluit, als (ten gevolge van een amendement) voor overige feitelijke handelingen en voor schade door beleidsregels en algemeen verbindende voorschriften. Voor de procedure ter verkrijging van schadevergoeding wegens rechtmatig overheidshandelen is gekozen voor aansluiting bij het ‘besluitmodel’ van de Awb. Dit betekent dat de beslissing omtrent nadeelcompensatie wordt neergelegd in een besluit van een bestuursorgaan. Is de benadeelde het niet eens met dit besluit, dan is bezwaar en vervolgens beroep op de bestuursrechter mogelijk. Het tweede onderwerp is de schadevergoeding bij onrechtmatige overheidsdaad. Deze schade dient in zijn geheel te worden vergoed. Bij dit laatste onderwerp wordt geen wijziging in het materiële recht doorgevoerd, maar alleen een wijziging van de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende rechters, die op dit moment onoverzichtelijk is. In het verlengde daarvan is een eenvoudiger procedure bij de bestuursrechter in de wet opgenomen. De bestuursrechter en de burgerlijke rechter worden in beginsel ieder exclusief bevoegd te oordelen over bepaalde schadezaken. De omvang van de exclusieve bevoegdheid ten aanzien van schadezaken wordt in de wet bepaald door de aard van het materiële rechtsgebied waarop het schadeveroorzakende besluit betrekking heeft. De bestuursrechter wordt exclusief bevoegd ten aanzien van schadeverzoeken op het terrein van de CRvB en van de belastingrechter. Die beide terreinen omvatten het grootste
Wetgeving
deel van het financiële bestuursrecht en het ambtenarenrecht. Voor procedures die behoren tot het terrein van de Afdeling bestuursrechtspraak van de RvS en het CBB, is de burgerlijke rechter bevoegd om over de schadevergoeding te oordelen. Een uitzondering geldt voor kleinere schadezaken. Geregeld wordt dat de bestuursrechter bevoegd is schadeverzoeken te behandelen indien er niet meer dan € 25 000 schadevergoeding wordt gevraagd. Het tweede kernpunt van dit onderdeel van de wet vormt de verbetering van de toegankelijkheid van de bestuursrechter voor schadeprocedures door de introductie van een verzoekschriftprocedure. In een verzoekschriftprocedure kan de rechter direct doorstoten naar de vraag waar het alle partijen werkelijk om gaat: bestaat er een verbintenis tot vergoeding van schade en zo ja, tot welk bedrag. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip.
wet opgenomen proportionaliteitsbeginsel. In artikel 1.22 van de wet is een vergelijkbare verplichting opgenomen inzake een richtsnoer waarin voorschriften zijn vervat met betrekking tot de wijzen waarop aanbestedende diensten overheidsopdrachten voor werken onder de Europese drempelwaarde aanbesteden. Deze richtsnoeren worden in dit besluit aangewezen. Afwijkingen van een of meer van die voorschriften dienen in de aanbestedingsstukken te worden gemotiveerd. Daarnaast zijn in deze algemene maatregel van bestuur enkele technische bepalingen opgenomen over de inhoud van de modellen van de eigen verklaring en de wijze van communicatie tussen aanbestedende diensten of specialesectorbedrijven en ondernemers. Ten slotte worden de delicten aangewezen, die relevant zijn voor de afgifte van de gedrags-verklaring aanbesteden. Inwerkingtreding m.i.v. 1-4-2013. Besluit van 11-2-2013, Stb. 2013, 58
Wet van 31-1-2013, Stb. 2013, 50 (Kamerstukken 32 621)
Aanbestedingswet 2012 Inwerkingtreding 475 Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanbestedingswet 2012 – De Aanbestedingswet 2012 treedt in werking op 1 april 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 11-2-2013, Stb. 2013, 57
Aanbestedingsbesluit 476 Besluit houdende de regeling van enkele onderwerpen van de Aanbestedingswet 2012 – In de Aanbestedingswet 2012 worden enkele onderwerpen gedelegeerd naar het niveau van algemene maatregel van bestuur. Het betreft onderwerpen die door hun technische en gedetailleerde aard, zich niet lenen voor het niveau van wet. Daarnaast wordt in deze algemene maatregel van bestuur uitvoering gegeven aan de delegatiebepalingen van de artikelen 1.10, 1.13 en 1.16. In deze artikelen wordt bepaald dat een richtsnoer dient te worden aangewezen waarin voorschriften zijn vervat die betrekking hebben op de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de
Nieuwe wetsvoorstellen Leerplichtvrijstelling 477 Wijziging van de Leerplichtwet 1969 en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de registratie van vrijstellingen en vervangende leerplicht – Dit wetsvoorstel regelt de registratie van vrijstellingen van de leerplicht en de vervangende leerplicht. Voor de registratie wordt gebruik gemaakt van een vrijstellingenmodule in het reeds bestaande Digitaal Verzuimloket, waarna de geregistreerde gegevens worden gesplitst en opgeslagen in een database persoonsgegevens en een database vrijstellingsgegevens. Een wettelijk bepaalde set van geselecteerde gegevens uit een van de twee databases ‘vormt het ‘register vrijstellingen en vervangende leerplicht’. De informatie uit het register wordt voor verschillende doeleinden gebruikt. In het wetsvoorstel worden enkele aanpassingen van de Leerplichtwet 1969 en de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) voorgesteld waarmee de regis-
tratie van vrijstellingen geregeld wordt. De voorgestelde maatregelen beogen het volgende op te leveren: žWąôíĊėĄäėôąðĭÐąàäĮôüijäĮÐÐėĊĔ wordt geregistreerd wie een vrijstelling of vervangende leerplicht heeft. ž`äėÛäġäėôąðĭÐąàäóÐąàóÐĭôąð van de Leerplichtwet door de leerĔÿôÜóġÐĄÛġäąÐÐėŪž`äėÛäġäėôąðĭÐą de meetsystematiek van het voortijàôðěÜóĊĊÿĭäėÿÐġäąƀĭěĭƁŪž`äėÛäġäėde informatievoorziening naar scholen doordat ze voortaan automatisch een melding van vrijstelling van een leerling ontvangen. ž`äėÛäġäėàôąijôÜóġôąàäÐÐąġÐÿÿäą jongeren met een vrijstelling of vervangende leerplicht voor het Ministerie van OCW en de gemeenten. Kamerstukken II 2012/13, 33 537, nrs. 1-3
Schatkistbankieren 478 Wetsvoorstel (8-2-2013) tot wijziging van de Wet financiering decentrale overheden in verband met het rentedragend aanhouden van liquide middelen in ’s Rijks schatkist (verplicht schatkistbankieren) – Eén van de maatregelen in de Begroting 2013 die een significante ÛôüàėÐðäÿäĭäėġÐÐąàä8WźěÜóĤÿàverlaging en daarnaast financieel risico voor decentrale overheden vermindert, is de invoering van het verplicht schatkistbankieren door decentrale overheden. Dat wordt met dit wetsvoorstel geregeld. Schatkistbankieren houdt in dat deelnemende instellingen al hun liquide middelen en beleggingen aanhouden in de schatkist bij het ministerie van Financiën en niet langer financiële geldmiddelen en vermogen bij private partijen buiten de schatkist aanhouden. Schatkistbankieren betekent dat deelnemers de middelen die zij (tijdelijk) niet nodig hebben voor de uitoefening van hun taken en verantwoordelijkheden aanhouden in de schatkist. Kamerstukken II 2012/13, 33 540, nrs. 1-4
Modernisering mediabestel 479 Wetsvoorstel (11-2-2013) tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren – Dit wetsvoorstel tot wijziging van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
577
Wetgeving
de Mediawet 2008 (Mediawet) zet in op efficiëntere en effectievere inrichting van het bestaande bestel. Door bundeling van omroepverenigingen, betere samenwerking in het belang van de programmering als geheel en een daarbij passende budgetsystematiek, wordt de landelijke publieke omroep in staat gesteld om met minder geld efficiënt en slagvaardig te opereren, aldus de memorie van toelichting. Daardoor blijft de publieke omroep ook in staat om op alle beschikbare aanbodkanalen een pluriform, onafhankelijk en hoogwaardig mediaaanbod te bieden voor zowel een breed publiek als voor specifieke publieksgroepen. Het wetsvoorstel wijzigt de organisatiestructuur van de landelijke publieke omroep zodanig dat een hergroepering van omroepen ontstaat. Op structurele basis wordt het aantal erkenningen voor ledengebonden omroeporganisaties gemaximeerd, zodat versnippering van organisaties, geld en zendtijd niet opnieuw kan optreden. Daardoor wordt ook de aandacht nog meer op de samenwerking en de programmering als geheel gericht. Dit wetsvoorstel regelt een daarbij passende financieringssystematiek. In dit wetsvoorstel wordt verder geregeld dat de taakorganisatie NTR voortaan ook verantwoordelijk is voor de verzorging van een breed en samenhangend educatief aanbod. Met dit wetsvoorstel wordt de fusie van de Nederlandse Programma Stichting (NPS) en Stichting educatieve omroepcombinatie (Educom) tot NTR ook wettelijk een feit. De systematiek van toekenning van zendtijd en budget aan kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag wordt uit de Mediawet geschrapt. Verder bevat het wetsvoorstel regels voor de vernieuwde organisatie van de omroepensembles, een uitbreiding van de toezichtsbepalingen, een vereenvoudiging van de procedure voor vormen van publiek-private samenwerking en een verlichting van de visitatieprocedure. Het is de bedoeling dat dit wetsvoorstel uiterlijk 1 januari 2014 van kracht zal worden zodat de bezuinigingen conform de ambities van het kabinet en het voorstel van de omroepverenigingen kunnen worden gerealiseerd. Kamerstukken II 2012/13, 33 541, nrs. 1-4
578
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
Rechtspraak Benelux-Hof 480 Brief van de Minister van BuZa (6-2-2013) waarbij hij ter stilzwijgende goedkeuring overlegt het op 15 oktober 2012 te Luxemburg tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof (Trb. 2013, 12). – De kerntaak van het BeneluxGerechtshof, zoals neergelegd in artikel 1, eerste lid, van het Verdrag, is de gelijkheid te bevorderen bij de toepassing van gemeenschappelijke regels die in de Benelux Unie gelden. Op basis van het Verdrag heeft het Hof thans de bevoegdheid prejudiciële vragen van nationale rechters over de gemeenschappelijke regels te beantwoorden. Daarnaast heeft het Hof de bevoegdheid de drie regeringen van de Benelux-landen desgevraagd te adviseren en treedt het op als administratief rechter ten behoeve van het personeel van Beneluxorganisaties. Op een belangrijk terrein van gemeenschappelijk recht in de Benelux Unie, namelijk het merkenrecht, bleek zich uiteenlopende nationale rechtspraak te ontwikkelen. Op Aanbeveling van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad (nr. 733/2 van 18 juni 2005) werd daarom besloten het BeneluxGerechtshof de bevoegdheid tot rechtspraak te geven. Ten aanzien van deze bevoegdheid van het Hof bevat artikel I van het Protocol een vervanging van artikel 1 van het Verdrag. Het nieuwe artikel 1, tweede en vierde lid, voorziet in algemene zin in de mogelijkheid om, steeds per verdrag, rechtsprekende bevoegdheid aan het Hof toe te kennen. Het Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) (Trb. 2005, 96) zal daartoe te zijner tijd worden gewijzigd. Ingevolge artikel XVI van het Protocol worden de artikelen 9bis, 9ter en 9quater toegevoegd aan het Verdrag. De nieuwe artikelen 9bis en 9ter omschrijven de nieuwe rechtsprekende bevoegdheid en vormen de kern van de verdragswijziging. Artikel 9quater betreft de bestaande bevoegdheid als administratief rechter. Indien aan het Hof per verdrag rechtsprekende bevoegdheid wordt toegewezen, heeft het deze bevoegd-
heid in twee instanties. Met het oog daarop was het nodig binnen het Hof onafhankelijk van elkaar functionerende kamers in te richten. De zetel van het Hof is in Luxemburg. Staten-Generaal 2012/13, 33 543, nr. 1/A
481
Vervolgstukken Raadgevend referendum Tekst van het gewijzigd initiatiefwetsvoorstel (14-2-2013) van de leden Heinen, Voortman en Schouw, houdende regels inzake het raadgevend referendum. Kamerstukken I 2012/13, 30 372, A
Koopzondagen: beslissing bij gemeenten Memorie van antwoord (12-2-2013) bij het initiatiefwetsvoorstel van de leden Verhoeven en Van Tongeren tot wijziging van de Winkeltijdenwet in verband met het verruimen van de bevoegdheid van gemeenten om vrijstelling te verlenen van de verboden met betrekking tot de zondag en een aantal feestdagen. Kamerstukken I 2012/13, 32 412, D
Invoering minimumstraffen Intrekking Brief (12-2-2013) houdende intrekking van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van minimumstraffen in geval van recidive bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. – Bij brief van 27-11-2012 heeft de minister-president de Kamer een overzicht van wetsvoorstellen toegezonden waarvan het voornemen bestaat deze in te trekken (Kamerstuk 33 410, nr. 68). Ook bovenvermeld voorstel van wet is opgenomen in dit overzicht. Kamerstukken II 2012/13, 33 151, nr. 10
Winstuitkering medisch-specialistische zorgaanbieders Nota van wijziging (18-2-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en enkele
Wetgeving
andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medischspecialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren. Kamerstukken II 2012/13, 33 168, nr. 7
voeringswet Internationaal Strafhof in verband met de introductie van de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen op het vermogen van de verdachte ten behoeve van het slachtoffer.
Nota naar aanleiding van het verslag (15-2-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet veiligheidsregio’s in verband met het beheer van het openbaar register met gegevens over de externe veiligheid, regels inzake buisleidingen en de departementale herindeling.
Nota naar aanleiding van het verslag en nota van wijziging (12-2-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met de vaststelling van Verordening (EU) nr. 600/2012 van van 21 juni 2012 inzake de verificatie van broeikasgasemissie- en tonkilometerverslagen en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van (PbEU L 181) en van Verordening (EU) nr. 601/2012 van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG (PbEU L 181).
Kamerstukken II 2012/13, 33 300, nr. 5
Kamerstukken II 2012/13, 33 466, nrs. 6-7
Tolken en vertalers in strafzaken
Huwelijksdwang
Kamerstukken I 2012/13, 33 295, A
Actualisering materieel strafrecht Eindverslag (12-2-2013) over het wetsvoorstel tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de aanpassing van het materieel strafrecht aan recente ontwikkelingen. Kamerstukken I 2012/13, 33 185, B
Wet basisregistratie personen Brief van de Minister van BZK (14-22013), 2e nota van wijziging (15-22013) en advies van de Raad van State over en bij het wetsvoorstel houdende nieuwe regels voor een basisregistratie personen. – Brief van de minister over tweede nota van wijziging en advies Raad van State. Kamerstukken II 2012/13, 33 219, nrs. 8-9-en 10
Beheer risicoregister
Eindverslag (12-2-2013) over het wetsvoorstel tot implementatie van richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280). Kamerstukken I 2012/13, 33 355, A
Concentratietoetsing zorg Brief van de Minister van VWS (5-22013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg, de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere wetten in verband met het tijdig signaleren van risico’s voor de continuïteit van zorg alsmede in verband met het aanscherpen van procedures met het oog op de kwaliteit en bereikbaarheid van zorg. – Brief van de minister met haar reactie op het besluit van de NMa betreffende fusie tussen het HagaZiekenhuis in Den Haag en het Reinier de Graaf ziekenhuis in Delft. Kamerstukken II 2012/13, 33 253, nr. 21
Exitheffing na National Grid Voorlopig verslag (11-2-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Invorderingswet 1990 (Wet uitstel van betaling exitheffingen)
Kamerstukken II 2012/13, 33 488, nr. 5
Nota naar aanleidng van het verslag (11-2-2013) bij het wetsvoorstel met regels tot uitvoering van de Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PbEU 2011, L 65) (Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief). Kamerstukken II 2012/13, 33 423, nr. 6
Afschaffing stikstofoxiden emissiehandel Nota naar aanleiding van het verslag (13-2-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten ten behoeve van de intrekking van het stelsel van handel in NOxemissierechten (intrekking handel in NOx-emissierechten). Kamerstukken II 2012/13, 33 428, nr. 6
Hoogwaterbescherming Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (5-2-2013) tot aanpassing van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de uit-
Verslag (12-2-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de huwelijksleeftijd, de huwelijksbeletselen, de nietigverklaring van een huwelijk en de erkenning van in het buitenland gesloten huwelijken (Wet tegengaan huwelijksdwang).
Europees burgerinitiatief
Kamerstukken I 2012/13, 33 262, B
Beslagtitel strafrecht t.b.v. slachtoffer
Broeikasgasemissies
Nota naar aanleiding van het verslag (18-2-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Waterwet (doelmatigheid en bekostiging hoogwaterbescherming).
Adolescentenstrafrecht Verslag (18-2-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht. Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 5
Lesbisch ouderschap Verslag (14-2-2013) over het voorstel van rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met de wijziging van Boek 1 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek betreffende het ontstaan van het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie. Kamerstukken II 2012/13, 33 514 (R1998), nr. 4
Novelle verhuurderheffing Nota naar aanleiding van het verslag (8-2-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verhuurderheffing. Kamerstukken II 2012/13, 33 515, nr. 6
Kamerstukken II 2012/13, 33 465, nr. 6
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
579
Wetgeving
482
Nota’s, rapporten & verslagen
Seoul, Zuid-Korea. – De COP is de tweejaarlijkse bestuursvergadering van het FCTCverdrag, waar de inmiddels 176 lidstaten afspraken maken over zowel de inhoudelijke uitvoering van het verdrag, als over meer beheersmatige aangelegenheden. Tijdens de conferentie werd de Nederlandse positie behartigd door de EU. Kamerstukken II 2012/13, 32 011, nr. 22
LSP (voorheen EPD) Brief van de Minister van VWS (7-22013) waarin zij ingaat op een aantal onderwerpen die tijdens een Algemeen Overleg van 20 december 2012 over het LSP (voorheen EPD) aan de orde zijn gekomen. – Het gaat achtereenvolgens om: de uitkomsten van het overleg tussen de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ) en CSC, het bedrijf dat het LSP heeft gebouwd en beheert, over de borging van de naleving van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP), het verzoek aan de VZVZ de realisatie van een aantal functionaliteiten van het patiëntenportaal te versnellen en het verwijderen van aanmeldgegevens van degenen aan wie voor 1 januari 2013 nog niet om toestemming was gevraagd. Kamerstukken II 2012/13, 27 529, nr. 123
Emissierechten Verslag van een schriftelijk overleg (12-2-2013) over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit handel in emissierechten en het Besluit omgevingsrecht en tot intrekking van het Wijzigingsbesluit Besluit handel in emissierechten ten behoeve van de intrekking van het stelsel van handel in NOx-emissierechten (intrekking handel in NOx-emissierechten). – De vragen en opmerkingen zijn op 15 november 2012 aan de minister van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van 11 februari 2013 zijn deze door haar beantwoord. Kamerstukken II 2012/13, 27 664, nr. 83
Tobacco Control Brief van de Staatssecretaris van VWS (11-2-2013) over de uitkomsten van de 5e Conference of Parties (COP) plaats van de Framework Convention on Tobacco Control die van 12 tot en met 17 november jl. plaatsvond in
580
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
Woningmarkt Brief van de Minister voor WR (13-22013) over de overeenstemming die het kabinet heeft bereikt met D66, de ChristenUnie, de SGP en de coalitiepartijen over de aanpak van de problemen op de woningmarkt. – Het gaat om een samenhangend pakket dat zich richt op de volle breedte van de woningmarkt (huur, koop en bouw) en zorgt voor de noodzakelijke doorstroming en dynamiek. Het pakket levert eveneens een impuls aan de werkgelegenheid in de bouw. Met dit pakket geven betrokken partijen deels invulling aan de afspraken uit het regeerakkoord, maar op onderdelen worden deze afspraken geamendeerd. Het pakket voor de woningmarkt bestaat uit vier pijlers: 1. Het aanjagen van (duurzame) investeringen. 2. Een evenwichtige aanpak op de huurmarkt. 3. Meer ruimte voor kopers. 4. Zorg voor kwetsbare groepen op de woningmarkt. Investeringsimpuls In de eerste plaats bevat het pakket een investeringsimpuls voor de woningmarkt en de bouw. Dit gebeurt door de inzet van diverse instrumenten. Evenwichtige aanpak van de huurmarkt Het beleid blijft erop gericht om sociale huurwoningen beschikbaar te laten komen aan die mensen voor wie de woningen bedoeld zijn. De scheefheid wordt met inkomensafhankelijke huurverhogingen bestreden, maar de maximale huurverhogingen worden lager. De maximale huur blijft gebaseerd op het woningwaarderingstelsel, ook voor huishoudinkomens boven de € 43.000, in tegenstelling tot het gestelde in het Regeerakkoord. Meer ruimte voor kopers Het volledig en annuitair aflossen van hypotheken binnen 30 jaar blijft
de norm. Wel komt er de mogelijkheid om naast de hypotheek een tweede lening af te sluiten tot 50% van de waarde van de woning. Tevens wordt het mogelijk gemaakt dat bank en klant afspraken maken over de aflossingstermijn van de tweede lening. Hierdoor kan de looptijd worden verlengd naar bijvoorbeeld 35 jaar. De rente over de tweede lening kan niet worden afgetrokken van de belastingen. De voorwaarden om corporatiewoningen te verkopen aan bewoners en institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen, worden versoepeld. Zorg voor kwetsbare groepen Kwetsbare groepen op de huurmarkt worden ontzien. Voor onzelfstandige eenheden voor ouderen en studenten hoeft geen bijdrage geleverd te worden aan de verhuurderheffing. Kamerstukken II 2012/13, 32 847, nr. 42
Gegevensbescherming EU Brief van de Staatssecretaris van VenJ (11-2-2013) over de stand van zaken van de onderhandelingen over de EUverordening gegevensbescherming en de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging. – In deze brief wordt verslag gedaan van de onderhandelingen die in de maanden oktober, november en december 2012 plaatsvonden. In oktober en november 2012 is verder onderhandeld over de verordening. In december 2012 is alleen onderhandeld over de richtlijn. Op 12 oktober 2012 is een afzonderlijke vergadering georganiseerd waarop uitsluitend gesproken is over gedelegeerde regelgeving. Nederland ziet voor gedelegeerde handelingen alleen toegevoegde waarde bij de uitwerking van artikel 33 (data protectie impact assessment). Nederland is van oordeel dat de schaal waarop gedelegeerde handelingen worden voorgesteld, en de selectie van onderwerpen waarop dit gebeurt, vrijwel zeker leidt tot overregulering indien al deze bevoegdheden worden gebruikt. Er zijn alternatieven beschikbaar. Nederland ziet voor uitvoeringshandelingen toegevoegde waarde bij de uitvoering van de artikelen 12 (wijze uitvoering rechten betrokkene), 14 (informatieverplichting verantwoordelijke), 18 (dataportabiliteit), 30 (beveiligingsplicht), 31 (meldplicht datalekken),
Wetgeving
33 (data protectie impact assessment), 38 (gedragscodes) en 41 (bekendmaking niveaus passendheid gegevensbescherming derde landen). Tijdens de raadswerkgroep 22 en 23 oktober 2012 is de discussie voortgezet die op 12 oktober 2012 is gestart met een artikelsgewijze behandeling van alle afzonderlijke delegatiegrondslagen voor gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. Principiële bezwaren houdt Nederland tegen de gedelegeerde handelingen op grond van artikel 6 (rechtvaardigingsgronden voor gegevensverwerking). Een bevoegdheid van de Commissie om de rechtvaardigingsgrond ‘gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke of een derde’ in te vullen, komt er in feite op neer dat de Commissie het eindoordeel heeft over het vaststellen van doeleinden voor de verwerking van persoonsgegevens voor alle gevallen die niet onder een andere rechtvaardigingsgrond vallen te scharen. Het is volgens Nederland principieel onmogelijk dat de overheid – Europees of nationaal – ooit op voorhand een dergelijk oordeel zelf kan vellen. Tijdens de Raadswerkgroep 14 en 15 november 2012 is de artikelsgewijze behandeling onderbroken door een discussie over de keuze van een instrument, een verordening, en de consequenties die dat met zich brengt. Het ingenomen standpunt is dat het voorstander is van een verordening. Wel verwacht Nederland dat deze voor de publieke sector op onderdelen de nodige ruimte biedt voor regelgeving door de lidstaten. Wat de behandeling van artikel 40 betreft, is Nederland van oordeel dat het teleurstellend is dat de mededeling van de Commissie inzake cloudcomputing van 27 september 2012, COM (2012) 529 (def), voor de oplossing van vragen van gegevensbescherming verwijst naar de verordening, terwijl de Commissie bij de behandeling van de verordening weer verwijst naar de mededeling. Dit onderwerp zal daarom verder moeten worden besproken. In de Raadswerkgroep 19 en 20 december 2012 zijn de artikelen 9 tot en met 15 en artikel 17 van de ontwerprichtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging besproken. Nederland heeft positief gereageerd
op de voorgestelde regeling rond de profilering en geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens in artikel 9. Nederland heeft eveneens positief gereageerd op de voorgestelde tekst van artikel 10, inzake de modaliteiten voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene. Nederland heeft aangegeven grote aarzelingen te hebben bij het voorstel voor een actieve informatieverstrekking aan de betrokkene, als neergelegd in artikel 11. De aard van het politiewerk staat dikwijls in de weg aan het verschaffen van informatie aan de betrokkene. Nederland heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de artikelen betreffende het recht van toegang van de betrokkene en de bepalingen op dat recht. Deze teksten zijn gebaseerd op die van het bestaande kaderbesluit dataprotectie. Nederland is minder gelukkig met een actieve informatieverstrekking door politie en justitie, als voorzien in artikel 11 van de ontwerprichtlijn, maar is voorstander van een uitgebreid recht op toegang voor de betrokkene. Voor wat betreft artikel 13 meent Nederland dat iedere weigering afzonderlijk moet worden beoordeeld. Dit betekent dat het tweede lid – dat voorziet in de mogelijkheid om categorieën van gegevensverwerking uit te sluiten van het recht van toegang – moet worden geschrapt. Art. 17 regelt de rechten van de betrokkene bij strafrechtelijke onderzoeken en procedures. Nederland heeft aangegeven dat de voorgestelde bepaling de nodige vragen oproept. Deze bepaling moet niet te ruim uitgelegd kunnen worden, zodat deze ook van toepassing is op gegevens die onderdeel vormen van een gerechtelijk dossier zonder dat er sprake is van een gerechtelijke procedure. Kamerstukken I 2012/13, 33 169, F
Amarantis Brief van de Minister van OCW (14-22013) waarbij zij het rapport ‘Niet onwettig, wel onwenselijk’ d.d. 14 februari 2013 van de Commissie onderzoek financiële problematiek Amarantis aanbiedt. – Het rapport van de Commissie onderzoek financiële problematiek Amarantis ‘Autonomie verplicht’ heeft duidelijk gemaakt dat er een
wereld te winnen is als het gaat om versterking van bestuurskracht in het onderwijs. Voor het beoordelen van signalen van misstanden heeft de commissie een toetsingskader ontwikkeld. Met het ontwikkelde kader heeft de commissie de uitkomsten van het forensisch onderzoek, uitgevoerd door onderzoeksbureau Integis, gewogen. In het toetsingskader besteedt de commissie aandacht aan mogelijke vermoedens van strafbare feiten, behoorlijk bestuurlijk gedrag en doelmatige besteding van publieke middelen. Binnen de kaders van de opdracht en bevoegdheden van de commissie is daarmee een compleet beeld van relevante feiten ontstaan. Ten aanzien van de signalen is de overall-conclusie van de commissie dat het onderzochte gedrag ‘in het algemeen niet als onwettig is te karakteriseren’ maar in een aantal gevallen wel degelijk als onwenselijk moet worden benoemd. Strafbare feiten De commissie ziet bij zeven van de acht signalen geen aanleiding tot een redelijk vermoeden van strafbare feiten. De minister volgt de conclusies van de commissie ter zake en concludeert derhalve dat er geen aanleiding is om aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie. Bij één signaal heeft het de commissie ontbroken aan de formele bevoegdheden om het signaal verder te kunnen onderzoeken. De bevindingen van de commissie over dit signaal zijn aan het Openbaar Ministerie overlegd. Behoorlijk bestuurlijk gedrag Voor de zeven signalen waarbij geen vermoeden van strafbare feiten bestaat, geldt dat voor drie ervan de commissie concludeert dat er geen enkele reden is om te veronderstellen dat sprake zou zijn van een misstand. Bij drie andere signalen stelt de commissie vast dat er geen sprake is van onregelmatigheden en/of ongerechtvaardigde verrijking, maar dat wel sprake is van ongepast gedrag: de wijze waarop gebruik is gemaakt van een ongebruikelijk ruime lease-regeling; de mate waarin het CvB van Amarantis een weinig gespecificeerde arbeidsovereenkomst met een bestuursadviseur heeft laten voortbestaan; en de inzet van opdrachtnemers van Amarantis bij het opknappen van de woning van de voormalig
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
581
Wetgeving
directeur huisvesting. Bij het laatste signaal is ook sprake van de schijn van belangenverstrengeling. Er zijn bij deze signalen geen juridische gronden voor terugvorderingen. Ten aanzien van de betrokkenheid van de vicevoorzitter van de Raad van Toezicht bij de inhuur van bestuurders (het zevende onderzochte signaal) concludeert de commissie dat er sprake is van onregelmatigheid in combinatie met belangenverstrengeling en ongepast gedrag. Naast de juridische toets heeft de commissie geanalyseerd hoe het geconstateerde gedrag zich verhoudt tot behoorlijke taakvervulling en algemeen aanvaarde normen van doelmatige besteding van publieke middelen. De conclusies van de com-
missie over ongepast bestuurlijk gedrag (‘kan nog nét binnen de regels, deels bekend uit de marktsector, maar niet passend bij de publieke sector’) maken duidelijk dat het besef van het dienen van het publieke belang en de daarbij behorende soberheid en transparantie onvoldoende zijn geweest. Het heeft betrokkenen ontbroken aan zoiets als een duidelijk ‘moreel kompas’ in relatie tot wat het inhoudt om publiek dienstbaar te zijn. Kamerstukken II 2012/13, 33 495, nr. 6
Vierde spoorpakket Brief van de Voorzitter van de vaste commissie voor Europese zaken (142-2013) waarmee hij de Kamer erop attendeert dat het EU-voorstel voor
een vierde spoorpakket is ontvangen door de Tweede Kamer. – Het vierde spoorpakket omvat COM 2013 25: vervanging verordening normalisatie rekeningstelsels spoorwegondernemingen. COM 2013 26/2: Verordening Europees spoorwegbureau. COM 2013 27: Verordening marktopening binnenlands passagiersvervoer per spoor. COM 2013 28/2: Richtlijn gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte inzake marktopening passagiersvervoer en beheer infrastructuur. COM 2013 29/2: Herschikking richtlijn interoperabiliteit spoorwegsystemen. COM 2013 30 en het EU-voorstel: herschikking richtlijn spoorveiligheid COM 2013 31. Kamerstukken II 2012/13, 33 546, nr. 1
SKILLS FOR LAWYERS BEROEPSOPLEIDING TOT ADR SPECIALIST/LEGAL MEDIATOR Start 27 maart 2013, Amsterdam Met de beroepsopleiding van het Amsterdams ADR Instituut kiest u voor een brede opleiding waarin u wordt geschoold in onderhandelen, mediation en partijbegeleiding. Naast theorie en het aanleren van praktische vaardigheden besteden wij veel aandacht aan de ontwikkeling van uw attitude in het omgaan met conflicten. 21 daagse allround Beroepsopleiding. Academisch werkniveau met minimaal 5 jaar werk-ervaring. BUSINESS MEDIATION 9 en 16 april 2013, Amsterdam Mediations tussen en binnen ondernemingen vragen een gerichte aanpak. Het businessconflict kent een eigen dynamiek vanwege de specifieke omgeving. Veelal zijn meerdere partijen betrokken of bestaat een partij uit meerdere personen. Hoe om te gaan met de taal en cultuur van de onderneming en hoe om te gaan met de veelal opkomende juridische, financiële, fiscale componenten en onderhandelingsstrategieën? In deze training werken we aan de hand van het Business mediator profiel en de daarin beschreven competenties. Die competenties en de genoemde onderwerpen komen uitgebreid in de training aan bod, onder leiding van ervaren (business) mediators/trainers. ONDERHANDELEN VOLGENS DE HARVARD METHODE 15 en 16 april 2013, Amsterdam Iedereen onderhandelt. Doorgaans op intuïtie en dikwijls met wisselend succes. De mate van succes is niet alleen afhankelijk van de manier van communiceren tijdens de onderhandelingen, ook bij de voorbereiding is het van groot belang inzicht te hebben in conflicten en onderlinge communicatieprocessen. In deze tweedaagse basistraining krijgt u door theorie, oefening en feedback de vaardigheden aangereikt om onderhandelingen zo te laten verlopen dat u het beste resultaat voor uzelf en/of uw cliënt bereikt. INFORMATIE AVOND ADR BEROEPSOPLEIDING/LEGAL MEDIATOR: 4 maart 2013 Aanmelden via
[email protected]
582
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
Voor meer informatie en inschrijving: www.adrinstituut.nl Telefoon: 020-525 37 49 E-mail:
[email protected]
Nieuws
483
Kwaliteit rechtspraak mag niet in het gedrang komen Raad voor de rechtspraak gaat standpunten actiever uitdragen De samenleving moet er altijd van op aankunnen dat de rechtspraak van goede kwaliteit is. Dat mag niet in het gedrang komen doordat rechters en raadsheren te zeer worden afgerekend op aantallen in plaats van op de kwaliteit van hun uitspraken. Als blijkt dat het echt nodig is voor de handhaving van de kwaliteit van de rechtspraak en als het binnen de begroting van de Rechtspraak onmogelijk is voldoende middelen vrij te maken, moeten gerechten daarvoor uiteindelijk meer kunnen uitgeven dan in de afspraken met de regering over de bekostiging van rechtszaken is voorzien.
D
at is een van de conclusies van de Raad voor de rechtspraak na een rondgang langs nagenoeg alle gerechten en colleges begin dit jaar. Aanleiding was het manifest waaraan ongeveer 30 procent van de rechters en raadsheren hun steun hebben betuigd en
en raadsheren voelt zich klem zitten: aan de ene kant willen ze de kwaliteit van hun werk overeind houden, aan de andere kant willen ze ook alle zaken afhandelen en niemand onnodig laten wachten op een uitspraak. Volgens de Raad zijn er maatregelen nodig: er zal niet meer eenzijdig op productie en geld gestuurd dienen te worden, maar op de totale prestatie van een gerecht. Als onontkoombaar is dat dit bij een gerecht tot rode cijfers leidt, zal de Raad hiervoor zijn verantwoordelijkheid nemen en regering en parlement nadrukkelijk voorhouden dat de samenleving te allen tijde verzekerd dient te zijn van kwalitatief goede rechtspraak.
Goede rechtspraak De Raad wijst er wel op dat goede rechtspraak niet alleen moet worden verengd tot een zaak van geld. Rechters en raadsheren moeten zelf vastleggen wat in concrete zaken goede rechtspraak is. Nu zijn die standaar-
Als onontkoombaar is dat dit bij een gerecht tot rode cijfers leidt, zal de Raad hiervoor zijn verantwoordelijkheid nemen waarin onder meer de zorg wordt uitgesproken dat de Rechtspraak steeds meer lijkt op een bedrijf waarin productiecijfers leidend zijn.
den grotendeels onuitgesproken en kunnen ze van gerecht tot gerecht verschillen.
Derde staatsmacht Productiedruk Bij die rondgang was de productiedruk het meest besproken onderwerp. Vooral bij straf-, familie- en jeugdzaken en vooral bij de hoven is de situatie zorgelijk. Een deel van de rechters
Bij de rondgang uitten veel rechters en raadsheren kritiek op de Raad voor de rechtspraak. Die zou te weinig oog hebben voor de dagelijkse praktijk van de rechtspraak. De Raad zou bij regering en parlement ook te weinig
opkomen voor de belangen van de Rechtspraak als derde staatsmacht. In antwoord hierop zal de Raad beter en actiever uitdragen welke standpunten hij namens de Rechtspraak in de gesprekken met het ministerie van Veiligheid en Justitie en met de Eerste en Tweede Kamer heeft ingenomen.
Grenzen stellen De Raad wijst erop dat de zorgen van rechters en raadsheren een oorzaak hebben. De eisen die politiek en maatschappij stellen aan rechters en raadsheren nemen sterk toe. Het gaat dan bijvoorbeeld om kortere doorlooptijden en grotere deskundigheid. Kritiek op de rechter – ook in individuele zaken – wordt ongekend scherp verwoord in media en politiek. Tegelijk worden de publieke middelen schaarser. Deze spanningen verdwijnen niet met een ander bekostigingsstelsel, waarschuwt de Raad. Daarom pleit de Raad voor een andere aanpak: bestuurders, managers, de rechters en raadsheren moeten duidelijker grenzen stellen, waarbij natuurlijk ook aandacht moet zijn voor gerechtvaardigde verlangens van de samenleving. De onafhankelijkheid van de Rechtspraak kan alleen worden waargemaakt in een stevige institutie die de rechters en raadsheren beschermt, maar hen ook kan aanspreken, aldus de Raad.
Brief De Raad trekt deze conclusies in een brief aan alle rechters, raadsheren en medewerkers van de Rechtspraak. Het debat over de oplossingen voor de zorgen van rechters en raadsheren gaat door, kondigt de Raad aan. Dit voorjaar komt er een nieuwe ronde bijeenkomsten in alle gerechten, waar de discussie over deze en andere maatregelen verder zal worden gevoerd.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
583
Nieuws
484
Slachtofferbeleid 2013: slachtoffers mogen strafwens gaan uiten De privacy van slachtoffers moet beter worden beschermd, het moet voor verzekeraars makkelijk worden de schade op de dader te kunnen verhalen, slachtoffers moeten – weliswaar niet als procespartij, maar toch – zonder inhoudelijke beperkingen het woord kunnen voeren in de rechtszaal, er wordt gekeken naar de totstandkoming van één slachtofferdienst, de reikwijdte van het schadefonds wordt uitgebreid en ondanks de zware bezuinigingen wordt op de ondersteuning van slachtoffers niet beknibbeld.
D
at schrijft staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) op 22 februari in een brief aan de Tweede Kamer waarin hij zijn visie op het slachtofferbeleid uiteenzet. In de visie van Teeven staat de behoefte van slachtoffers centraal. Teeven benoemt in de brief vijf
485
NJB-app Het NJB is sinds kort ook via een app te lezen op tablet, smartphone en e-reader. In de aankondiging van deze heuglijke mijlpaal via advertenties en flyers staat dat men zich met zijn abonneenummer aan kan melden via www.kluwer.nl/njb. Het abonneenummer is te vinden op het adreslabel waarmee uw NJB bezorgd wordt. Dit is echter niet altijd het geval. Als uw abonneenummer niet op het adreslabel staat vermeld dan kunt u dit opvragen bij de klantenservice. Deze is op kantooruren te bereiken, tel. nr. 0570 - 673 555.
584
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
beleidsdoelstellingen die de komende vier jaar het speerpunt vormen van het slachtofferbeleid.
spraak bekijken wat de mogelijkheden zijn om het noemen van de volledige naam van het slachtoffer tijdens de zitting te beperken.
1. Erkenning en zorgvuldige bejegening
4. Ondersteuning
Teeven acht een cultuuromslag noodzakelijk in hoe er over slachtoffers wordt gedacht. Alle organisaties binnen de justitiële keten zijn daarom een gezamenlijk project gestart om binnen de beroepsopleidingen meer aandacht te richten op (de rechten van) slachtoffers. Om de informatievoorziening verder te verbeteren wordt momenteel gewerkt aan één informatiekanaal voor slachtoffers. De eerste resultaten worden dit voorjaar verwacht.
Slachtoffers van criminaliteit kunnen voor ondersteuning bij verschillende organisaties terecht. Zo spelen Slachtofferhulp Nederland, het Schadefonds Geweldsmisdrijven en het Centraal Justitieel Incasso Bureau hun rol in de dienstverlening aan slachtoffers. In het regeerakkoord is afgesproken dat er één loket komt voor de hulp aan slachtoffers. Teeven gaat de mogelijkheden bekijken of (delen van) deze organisaties kunnen worden samengevoegd tot één slachtofferdienst.
2. Toegang tot recht
5. Schadeloosstelling/herstel
De rechten van slachtoffers hebben tot doel de belangen van het slachtoffer mee te wegen bij de beslissingen in het proces. Teeven dient daarom nog dit jaar een wetsvoorstel in om het spreekrecht verder uit te breiden. Daarmee moet het voor slachtoffers ook mogelijk worden zich uit te laten over de door hen gewenste straf voor de dader. Op basis van een doorlichting van het hele slachtofferbeleid wordt aan het einde van dit jaar bekeken of nog verdere maatregelen nodig zijn.
Slachtoffers van criminaliteit kunnen na het misdrijf problemen op allerlei terreinen ervaren, van financieel tot emotioneel. Vaak is er ook letterlijk schade. Uitgangspunt daarbij is: de dader betaalt. In de praktijk is het voor verzekeraars – als niet direct betrokkene – soms lastig de schade op de dader te verhalen. Teeven werkt daarom, samen met het OM, aan het opheffen van belemmeringen die verzekeraars momenteel in dit opzicht nog ervaren. Als de dader niet kan betalen, bijvoorbeeld omdat hij niet bekend is, kan het SGM een tegemoetkoming uitkeren. In lijn met het regeerakkoord zullen ook dood-doorschulddelicten voortaan onder de werking van het SGM vallen. In sommige gevallen vindt herstel niet (alleen) via de financiële weg plaats, maar door middel van interactie tussen dader en slachtoffer (herstelbemiddeling). Voor slachtoffers die daar behoefte aan hebben moet deze vorm van herstel landelijk beschikbaar zijn. Teeven heeft daarom een beleidskader herstelbemiddeling ontwikkeld. Ook hierin staan de behoeften van het slachtoffer centraal. Dit beleidskader zal dit jaar worden getest in de praktijk.
3. Bescherming slachtoffers Omdat elk slachtoffer andere bescherming nodig heeft, zal een ‘assessment’ worden ontwikkeld die de specifieke behoefte van elk slachtoffer in beeld brengt. Daarnaast moet de veiligheid van het slachtoffer nadrukkelijker worden meegewogen bij de tenuitvoerlegging van straffen. Daarvoor moet standaard worden bekeken of bijvoorbeeld een gebieds- of contactverbod kan worden opgelegd bij verlof of voorwaardelijke invrijheidsstelling. Om de privacy van slachtoffers beter te kunnen beschermen, bv. in de media of tijdens de rechtszaak, wil Teeven samen met het Openbaar Ministerie en de Recht-
Nieuws
486
Berekening ontslagvergoeding Sinds de Hoge Raad de kantonrechtersformule naar de prullenbak heeft verwezen bij het bepalen van een passende ontslagvergoeding buiten de ontbindingsprocedures waarvoor de formule oorspronkelijk was ontwikkeld, is niet duidelijk hoe een passende vergoeding dan wél moet worden berekend. Het Hugo Sinzheimer instituut maakte een berekenmodule waarmee een inschatting kan worden gemaakt van de te verwachten
werkloosheidsduur. Aan de hand van factoren als leeftijd van de werknemer, duur van het dienstverband, opleiding, werkveld en regio wordt berekend hoe groot de kans is dat iemand weer aan de slag komt en hoeveel tijd het zal kosten om dat voor elkaar te krijgen.
R
echters beginnen voorzichtig gebruik te maken van deze rekenmodule. Zo maakte de kantonrechter Amers-
foort in een uitspraak van 30 januari 2013 (LJN BZ1018) gebruik van de rekenmodule om een passende ontslagvergoeding vast te stellen. Waar de voormalige werkneemster in kwestie volgens de kantonrechtersformule op twee jaarsalarissen had mogen rekenen moet zij nu genoegen nemen met vier keer het maandsalaris. De rekenmodule is te vinden op www.hoelangwerkloos.nl
487
Onbevoegdheid hulpofficier hoeft niet tot vrijspraak te leiden Het optreden van een onbevoegde hulpofficier van justitie hoeft niet tot vrijspraak te leiden. Dat heeft de Hoge Raad op 19 februari 2013 (LJN BY5321 en BY5322) geoordeeld.
H
et hof Den Bosch sprak eerder verdachten vrij vanwege het optreden van een onbevoegde hulpofficier van justitie. Volgens het hof moest dit vormverzuim tot uitsluiting van het daardoor verkregen bewijs leiden. Volgens de Hoge Raad is dat oordeel onvoldoende gemotiveerd. Het hof heeft niet onderzocht of de verdachten hiervan nadeel hebben ondervonden. Ook bij het bepalen van de ernst van het verzuim heeft het hof niet alle relevante omstandigheden meegewogen. Het hof had moeten onderzoeken of een wel bevoegde hulpofficier op dezelf-
de wijze zou hebben gehandeld. In deze zaak gaf een hulpofficier van justitie een machtiging aan politieagenten voor het doorzoeken van de woning van verdachten die werden verdacht van het hebben van een hennepkwekerij. De agenten troffen in de woning het bewijs van een hennepkwekerij aan. Deze hulpofficier had op dat moment geen certificaat voor het uitoefenen van zijn functie want hij was niet geslaagd voor zijn examen voor verlenging van zijn certificaat. Daarom was hij onbevoegd om zo’n machtiging af te geven en dat levert een onherstelbaar vormverzuim op. Volgens het hof mocht het gevonden bewijsmateriaal vanwege dit verzuim niet gebruikt worden en moesten de verdachten bij gebrek aan bewijs worden vrijgesproken. De Hoge Raad geeft in de uitspraken
nadere algemene regels wanneer een onherstelbaar vormverzuim tot uitsluiting van het daardoor verkregen bewijsmateriaal leidt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM) is geschonden of wanneer een zeer ernstige inbreuk wordt gemaakt op een grondrecht van een verdachte. Daarvan is bij dit optreden van de onbevoegde hulpofficier geen sprake. Bewijsuitsluiting kan in uitzonderingsgevallen ook aan de orde komen wanneer er sprake is van structureel vormverzuim waarbij autoriteiten zich onvoldoende inspannen om dit vormverzuim te voorkomen. Daarover is in deze zaak niets vastgesteld. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof Den Bosch (LJN BR2522), dat hof moet de zaak opnieuw behandelen en afdoen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
585
Nieuws
488
AOW-pensioen op 65e verjaardag niet in strijd met EVRM De meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 14 februari 2013 uitspraak gedaan (LJN BZ1292) op een beroep tegen de ingangsdatum van de AOW. Waar voorheen AOW werd toegekend vanaf de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd werd bereikt gaat, door een wetswijziging per 1 april 2012, het recht tegenwoordig pas in op de datum van de 65ste verjaardag. De uitspraak gaat dus niét over de verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar.
D
e rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel
dat geen sprake is van ontneming van een bestaand recht aangezien betrokkene geen AOW-uitkering ontving, maar laat in het midden of sprake is van ontneming van een aanspraak waarvan de verwachting gerechtvaardigd is dat die gerealiseerd zal worden. Voor zover er sprake is van ontneming van een aanspraak waarvan de verwachting gerechtvaardigd is dat die gerealiseerd zal worden, is de eigendomsontneming naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM gerechtvaardigd. Gelet op de beweegredenen van de wetgever en de ruime beoordelingsmarge die de Staat
in deze toekomt, is de rechtbank van oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat aan de Wet wijziging ingangsdatum AOW-ouderdomspensioen een onevenwichtige afweging ten grondslag ligt tussen de gediende gemeenschapsbelangen en het ingeroepen fundamentele recht, dan wel dat er geen redelijke proportionaliteitsrelatie bestaat tussen de gekozen middelen en het beoogde doel. Van feiten of omstandigheden die meebrengen dat de wijziging voor eiser leidt tot een ‘individual and excessive burden’ is de rechtbank niet gebleken.
489
CBP brengt ‘Richtsnoeren beveiliging van persoonsgegevens’ uit Het College bescherming persoonsgegevens heeft ‘Richtsnoeren beveiliging van persoonsgegevens’ uitgegeven. De richtsnoeren leggen uit hoe het CBP bij het onderzoeken en beoordelen van beveiliging van persoonsgegevens de beveiligingsnormen uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) toepast.
D
e richtsnoeren vormen de verbindende schakel tussen het juridisch domein, met daarbinnen de eisen uit de Wbp, en het domein van de informatiebeveiliging, waarin de noodzakelijke kennis en kunde aanwezig is om daadwerkelijk aan die eisen te voldoen. De richtsnoeren treden 1 maart 2013 in werking. Een gemiddelde burger in Nederland
586
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
zit met zijn gegevens in honderden tot duizenden bestanden, zowel in de publieke als de private sector. Onvoldoende beveiliging kan leiden tot verlies en diefstal van persoonsgegevens en vervolgens tot misbruik van persoonsgegevens, zoals identiteitsfraude. Bedrijven en overheden die persoonsgegevens verwerken moeten deze volgens de Wbp beveiligen en hiervoor passende technische en organisatorische maatregelen nemen. “Verantwoord omgaan met persoonsgegevens staat of valt met een adequate beveiliging. Denk na over beveiliging vóórdat je persoonsgegevens gaat verzamelen en laat het een blijvend punt van aandacht zijn”, aldus het CBP. Het CBP heeft in 2012 28 beveiligingsen datalekken onderzocht. De meeste
van die onderzoeken zijn inmiddels afgerond. Bij de beveiligingslekken ging het vaak om webformulieren waar de betrokkenen persoonsgegevens moesten invullen die vervolgens onbeveiligd via het internet werden verstuurd. Bij de datalekken ging het vaak om twee veel voorkomende vormen van hacking: SQL-injectie en cross site scripting. De persoonsgegevens die hiermee werden verkregen waren in veel gevallen niet versleuteld, zodat ze vervolgens verder konden worden misbruikt. Bedrijven en overheden zijn nog niet verplicht datalekken te melden. Er is wetgeving in de maak die een meldplicht datalekken invoert. De richtsnoeren zijn te vinden op www.cbpweb.nl
Nieuws
490
Psychische klachten geen zwaar lichamelijk letsel Psychische klachten die het gevolg zijn van gepleegde zedenmisdrijven zijn geen zwaar lichamelijk letsel in de zin van art. 82 van het Wetboek van Strafrecht. Dat oordeelt de Hoge Raad op 19 februari 2013 in een cassatie in het belang der wet (LJN BX9407). Met de sociale en psychische gevolgen voor het slachtoffer van een zedenmisdrijf houdt de rechter al rekening bij de straftoemeting.
I
n deze zaak, waarin een man werd veroordeeld voor onder meer verkrachtingen en gewelddadige vermogensdelicten, vorderde de procureur-generaal cassatie in het belang der wet. Naast de vraag of psychische klachten kunnen gelden als zwaar lichamelijk letsel, stelde de procureur-generaal nog twee andere rechtsvragen aan de orde: hoe moet het verband tussen een stoornis bij de verdachte en de gepleegde feiten worden gezien bij het opleggen van tbs? En hoe moet artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht worden toegepast?
Stoornis De rechtbank oordeelde in deze zaak dat alleen tbs mocht worden opgelegd indien de door verdachte gepleegde feiten het gevolg waren van een gebrekkige ontwikkeling of een stoornis. Die opvatting is onjuist, aldus de Hoge Raad. Voor het opleggen van tbs is alleen nodig dat de stoornis aanwezig was toen de feiten werden gepleegd. De gepleegde feiten hoeven dus niet het gevolg te zijn van een stoornis.
onbeperkte optelling van straffen doordat de rechter bij de laatste berechting rekening moet houden met alle eerdere veroordelingen. De rechter is dan gebonden aan het maximum van de gevangenisstraf die staat op het te berechten feit. Keerzijde van de bescherming die art. 63 biedt, is dat een strikte toepassing van dit artikel zelfs ertoe zou kunnen leiden dat een verdachte niet meer tot gevangenisstraf kan worden veroordeeld voor het te berechten misdrijf als de eerder opgelegde straffen in totaal langer zijn dan die maximale gevangenisstraf. Volgens de rechtbank zou in dit geval bij toepassing van art. 63 Sr slechts een gevangenisstraf van 4 jaar en 3 maanden kunnen worden opgelegd, waar anders het strafmaximum 20 jaar zou zijn. Dat was de reden voor de rechtbank om art. 63 Sr in dit geval niet toe te passen en 10 jaar gevangenisstraf op te leggen. Volgens de procureur-generaal heeft de rechtbank art. 63 Sr ten onrechte niet toegepast. Hij vraagt aan de Hoge Raad of dit artikel voortaan niet zo kan worden uitgelegd dat niet met alle eerdere veroordelingen rekening wordt gehouden. De minister van Veiligheid en Justitie heeft, mede naar aanleiding van deze zaak, in een brief aan de Tweede Kamer aangekondigd art. 63 te willen herzien. Omdat daarbij verschillende door de wetgever te maken keuzen mogelijk zijn en de Hoge Raad de wetgever niet voor de voeten wil lopen, blijft de Hoge Raad bij zijn in de rechtspraak gegeven uitleg van art. 63 Sr.
Artikel 63 Sr. De rechtbank had in deze zaak artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht niet toegepast. Dit artikel beschermt de verdachte tegen een
Psychische klachten In deze zaak was door de rechtbank aangenomen dat onder “zwaar lichamelijk letsel” ook ernstige psychische
klachten begrepen kunnen worden. Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht bevat een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Volgens de rechtbank in deze zaak laat dit artikel de rechter de vrijheid om daarbuiten ook andere gevallen als zwaar lichamelijk letsel te beschouwen indien dat letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt. Uit de verklaringen van de aangeefsters blijkt dat zij allen professionele hulp hebben gezocht ter behandeling van hun psychische klachten ontstaan na de gewelddadige verkrachting cq aanrandingen. Deze psychische klachten zijn dermate ernstig (geweest) dat het dagelijks leven van de aangeefsters daardoor blijvend en ingrijpend is beïnvloed. De Hoge Raad stelt nu echter dat moet worden aangenomen dat psychische gevolgen van gedragingen zoals bewezenverklaard, welke gevolgen niet zonder meer zijn aan te merken als een (ver)storing van de verstandelijke vermogens in de zin van art. 82, tweede lid, Sr, niet kunnen worden aangemerkt als strafverzwarend “zwaar lichamelijk letsel” als bedoeld in art. 248, lid 1 Sr, zoals deze bepaling luidde ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten. De door de wetgever gekozen bewoordingen geven geen aanleiding om te veronderstellen dat hij met “lichamelijk letsel” ook het oog heeft gehad op andere krenkingen van het psychisch welbevinden dan de in het tweede lid van art. 82 Sr bedoelde langdurige (ver)storing van de geestvermogens.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
587
491
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Promoties Netwerkneutraliteit Dit proefschrift van Jasper Sluijs is een bundeling van vijf artikelen over netwerkneutraliteit en Europees recht, gepubliceerd in The Federal Communications Law Journal, Telecommunications Policy, The Human Rights Law Review, The European Journal of Law and Technology en The Common Market Law Review. Netwerkneutraliteit is een begrip dat tot debat geleid heeft onder beleidsmakers, marktpartijen en academici in de telecommunicatiesector, zowel in Nederland als in Europa. De discussie omtrent netwerkneutraliteit betreft de rol die internetaanbieders (‘Internet Service Providers’ of ISPs) zich aanmeten in het faciliteren van internetverkeer tussen eindgebruikers en online dienstverleners zoals Google en Facebook. Hiermee heeft de ISP in principe een poortwachtersrol: eindgebruikers kunnen alleen toegang krijgen tot online diensten via de ISP, en vice versa, en ISPs kunnen verkeer op hun netwerk blokkeren, vertragen of prioriteren middels zogenaamd netwerkmanagement. Zowel op Europees als nationaal niveau hebben beleidsmakers de laatste jaren geworsteld met de vraag of het netwerkmanagement van ISPs gereguleerd dient te worden, en dit is de centrale vraag waarop dit onderzoek antwoord tracht te geven. Hieruit vloeien de vervolgvragen voort op welke juridische gronden dergelijke regulering, indien noodzakelijk, gestoeld zou kunnen worden, en welke vorm eventuele regelgeving aan zou kunnen nemen. Uit dit promotieonderzoek komt, samenvattend, naar voren dat er een noodzaak is om netwerkmanage-
588
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
ment te reguleren op Europees niveau. Deze noodzaak is in eerste instantie niet gebaseerd op de gevolgen van ongereguleerd netwerkmanagement op de verdere ontwikkeling van het Internet, maar eerder op de fragmentatie van wetgeving die ontstaat wanneer netwerkmanagement op nationaal niveau gereguleerd wordt—zoals onlangs in Nederland gebeurde. Aangezien beleidsfragmentatie op het gebied van netwerkmanagement tot schadelijke inefficiënties leidt en de Europese interne markt schaadt, is harmoniserende interventie vanuit Brussel noodzakelijk. De Europese instanties hebben bovendien met de inbreukprocedure en art. 114 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de middelen in huis om deze harmonisatie af te dwingen. Het is dus met name op grond van de Europese interne markt dat regulering van netwerkmanagement opportuun is. Op basis van dit onderzoek kan eveneens geconcludeerd worden welke gronden niet opportuun zijn om netwerkmanagement door ISPs te reguleren, namelijk de grondrechten uitingsvrijheid en privacy volgens het EVRM. Hoewel veelvuldig is beweerd dat netwerkmanagement door ISPs deze grondrechten schendt, blijkt uit dit onderzoek dat er weinig tot geen juridische onderbouwing voor dergelijke beweringen is. De vraag die zich op dit punt aandient, is welke invulling geharmoniseerde Europese wetgeving op het gebied van netwerkmanagement dan wel moet krijgen. Uit dit proefschrift komen twee aanbevelingen naar voren. Allereerst: het oorspronkelijk door de Europese Commissie voorgestelde beleid van transparant netwerkmanagement verdient ten minste de voorkeur van de twijfel. Transparantieregulering stelt reguleringsautoriteiten zoals OPTA in staat breedbandmarkten op een laagdrempelige manier te monitoren. Ten tweede: elke verdere regulering van netwerkmanagement dient op ex post basis plaats te vinden, aangezien ex ante ingrijpen in dynamische telecommunicatiemarkten te grote risico’s op reguleringsfouten met zich meebrengt. Sluijs promoveerde op 20 december 2012 aan Tilburg University. Zijn pro-
motores waren prof. dr. Pierre Larouche en prof. dr. Bert-Jaap Koops. Jasper P. Sluijs Network Neutrality and European Law Open acces: http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=128367 of http://jaspersluijs.org/.
Nederlands adelsrecht De laatste tijd staat de Nederlandse adel weer volop in de belangstelling. Niet alleen vanuit historisch-sociologische hoek, maar ook vanuit de groep zelf. Wat tot op heden ontbrak was een juridische benadering, die in historisch verband aangeeft welke rechten en plichten de Nederlandse adel had en in mindere mate nog steeds heeft. Op 5 december 2012 promoveerde Egbert Wolleswinkel, in het dagelijks leven secretaris van de Hoge Raad van Adel, aan Maastricht University bij prof. dr. Gerard-René de Groot op het Nederlandse adelsrecht. Hij beschrijft chronologisch en op basis van veel niet eerder geraadpleegd archiefmateriaal het ontstaan en de toepassing van adelsrecht in Nederland. Zijn uitgangspunt is de Bataafse Staatsregeling van 1798, toen korte tijd burgerrechten golden die vergelijkbaar waren met die welke we in de eenentwintigste eeuw normaal vinden. Met de instelling in 1809 van een staatsrechtelijke adelstand maakte Lodewijk Napoleon als koning van Holland een einde aan het grondrecht van gelijkheid van een ieder voor de wet. Weliswaar verklaarde hij de wet een jaar later op aandringen van zijn broer keizer Napoleon weer ongeldig, maar de soevereine vorst der Verenigde Nederlanden maakte in 1814 dankbaar gebruik van de regelgeving om de adelstand nieuw leven in te blazen. Hij herstelde de ridderschappen uit het ancien regime, die als kiescolleges voor het parlement gingen fungeren. Wolleswinkel toont aan dat de keuze voor dit Napoleontische adelsstatuut in de loop van tijd tot een discrepantie leidde tussen de afstammingsregels zoals die vanouds golden binnen het huis Oranje-Nassau, in het bijzonder met betrekking tot de troonopvol-
Universitair Nieuws
ging, en die betreffende de vererving van de sindsdien aan dit huis ontleende adeldom. Met de invoering van de Grondwet van 1848 verdween echter de standenmaatschappij en daarmee de staatsrechtelijke rol van de Nederlandse adel. Niettemin bleef de Hoge Raad van Adel bestaan en werd de gesignaleerde ongelijkheid, die adeldom in essentie inhoudt, gehandhaafd. Toen na de Tweede Wereldoorlog ook de klassenmaatschappij in Nederland verdween, achtte het parlement de tijd rijp voor het schrappen van het koninklijk prerogatief van verlening van adeldom in de grondwet. Een nieuwe Wet op de adeldom werd in 1994 met gemengde gevoelens ontvangen, maar nipt door het parlement aangenomen omdat wettelijke adeldom als een historisch gegroeid instituut werd gezien. Volgens wijlen minister Dales zouden de verkregen rechten van de Nederlandse adel, die nog uitsluitend bestaan uit een aan het naamrecht verwant recht op vermelding van adellijke titulatuur op overheidsdocumenten, hun grondslag verliezen wanneer zij werden aangepast aan hedendaagse inzichten. Daarentegen werd de uit 1985 daterende Wet lidmaatschap koninklijk huis in 2002 vernieuwd waarmee de gesignaleerde discrepantie niet kleiner is geworden. Een belangrijke uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg, waarin de overgebleven adellijke privileges niet gerangschikt worden onder de door de grondwet en internationale verdragen beschermde ‘civil rights’, bracht de nodige rust in de zich opstapelende jurisprudentie. Daarmee komt het instituut adeldom nog steeds weg waar het gaat om
gelijke rechten voor mannen en vrouwen, want adeldom vererft vanouds alleen langs mannelijke lijn. Doordat het instituut adeldom uit de grondwet verdween, is ongemerkt zijn constitutionele grondslag als aangelegenheid van het koninkrijk naar de achtergrond verdrongen. De consequentie daarvan is dat in de andere landen van het Koninkrijk, zoals op Curaçao en Sint Maarten, een andere toepassing van het adelsrecht mogelijk lijkt dan in Nederland. Wolleswinkel komt in zijn proefschrift tot de conclusie dat het alsnog opnemen van adeldom in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (1954), waarin wel ridderorden, het Rijkswapen en de Nederlandse vlag expliciet worden genoemd, deze juridische onvolkomenheid kan corrigeren. Met deze herstelde kwalificatie kan tevens de dreigende overvleugeling van Nederlands adelsrecht door buitenlands (lees: Duits) naamrecht, waarin aspecten van voormalige adellijke titulatuur een rol spelen, worden tegen gegaan. Voorts doet hij aanbevelingen om de wetgeving betreffende het personenen familierecht te vereenvoudigen, zodat de overheid zijn verplichting tot het vermelden van adellijke titulatuur, beter kan nakomen. Mr. dr. E.J. Wolleswinkel Nederlands adelsrecht. Wettelijke adeldom als historisch gegroeid instituut Werken uitgegeven door het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde deel XIX / Adelsgeschiedenis deel XI Stichting De Nederlandse Leeuw 2012, 320 p., € 25 (leden € 20) ISBN 978 90 8056 896 9 Te bestellen via de websites www.hogeraadvanadel.nl of
Scriptie Cloud computing Lees de scriptie The European data protection reform in the light of cloud computing van Bart Schellekens (masterscriptie Law & Technology, Universiteit van Tilburg, begeleider: prof. mr. J.E.J. Prins, beoordeling: 8,5), waarvan vorige week een samenvatting in deze rubriek was opgenomen, nu op www.njblog.nl.
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
www.knggw.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
589
Personalia
492
Peter Kooijmans overleden Volkenrechtdeskundige Pieter Hendrik (Peter) Kooijmans is op 13 februari op 79-jarige leeftijd overleden. Kooijmans was hoogleraar Internationaal recht en Europees recht aan de Vrije Universiteit (1965-1973) en aan de Universiteit Leiden (19781992 en 1995-1997). In 1973 werd hij staatssecretaris van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Den Uyl en in januari 1993 minister op datzelfde departement in het kabinet-Lubbers III. Van februari 1997 tot februari 2005 was Kooijmans rechter bij het Internationaal Gerechtshof. Koningin Beatrix decoreerde hem in 2006 met de exclusieve Huisorde van de Gouden Leeuw van Nassau. Op 13 juli 2007 werd hij benoemd tot Minister van Staat.
Hoge Raad De heer mr. A.E. Harteveld wordt advocaat-generaal bij de Hoge Raad. De ministerraad heeft op voorstel van minister Opstelten van Veiligheid en Justitie besloten hem voor te dragen voor benoeming per 1 maart 2013. Harteveld is sinds januari 2011 teamvoorzitter van het gerechtshof in Arnhem. Daarvoor was hij onder meer voorzitter van de vijfde strafkamer strafsector van het gerechtshof en per 1 augustus 2008 vice-president (senior-raadsheer) van de strafsector van het hof in Arnhem.
493
Gemeenschappelijk Hof van Justitie Mevrouw mr. V.P. Maria wordt plaatsvervangend lid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De Rijksministerraad heeft op voorstel van minister Opstelten van Veiligheid en Justitie besloten haar voor te dragen voor benoeming. Maria is sinds 2009 deeltijd docent aan de University of the Dutch Caribbean (UDC) in onder meer de vakken bestuursrecht, faillissementsrecht en vermogensrecht.
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding De heer drs. H.W.M. (Dick) Schoof wordt Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid bij het ministerie van Veiligheid en Justitie. De ministerraad heeft besloten hem voor te dragen op voorstel van minister Blok voor Wonen en Rijksdienst in overeenstemming met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie. De benoeming gaat in per 1 maart 2013. Schoof is sinds eind 2010 directeur-generaal Politie en in het bijzonder belast met de vorming van de nationale politie, bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie naar
[email protected] sturen.
medewerker bij Ten Holter Advocaten in de sectie Bouw, Vastgoed en Aanbesteding. Voorheen was Van de Watering werkzaam bij AKD, eveneens als bouw- en aanbestedingsrechtadvocaat. Van Campen Liem heeft het Amsterdamse kantoor versterkt met partner Gesina van de Wetering per 1 maart 2013. Komend vanuit Norton Rose LLP wordt Van de Wetering, gespecialiseerd in fiscaal en corporate advies voor Turkije, bijgestaan door haar associates Huseyin Koca en Shireen Raza.
Notariaat
Arjan van de Watering is per 1 januari 2013 toegetreden tot de maatschap Ten Holter Noordam Advocaten. Hij is sinds 2007 werkzaam als advocaat-
Bij VDB Advocaten Notarissen in Waalre is Jean-Pierre van Eijck als nieuwe vennoot toegetreden. Van Eijck startte zijn carrière bij Loeff Claes Verbeke, waar hij acht jaar werkzaam was. De afgelopen dertien jaar was hij als advocaat-partner werkzaam bij AKD Eindhoven. Hier gaf hij onder andere leiding aan de vastgoedsectie van de Eindhovense vestiging. Van Eijck zal op drie onderdelen praktijk gaan bouwen binnen VDB Advocaten Notarissen.
opvattingen en competenties, mogelijkheden en kansen. Deze conferentie onderzoekt of die verschillen een gedeeld en verbindend burgerschap in de weg staan. Een gedeelde opvatting over verbindend burgerschap is immers voorwaarde om in diversi-
teit samen te kunnen leven. Stichting RADAR organiseert deze conferentie in samenwerking met de gemeente Rotterdam en de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Advocatuur
Agenda
06 03 2013 Conferentie Bouwen aan verbindend burgerschap De Nederlandse samenleving heeft een steeds diverser karakter en kenmerkt zich door etnische en religieuze verscheidenheid en verschillen in
590
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
Agenda
Na een welkomstwoord van de (loco) burgemeester van Rotterdam en presentaties van wethouders van Rotterdam en Amsterdam volgt een uiteenzetting van prof. dr. M. de Winter die het begrip burgerschap belicht vanuit de basiswaarden en rechten van gelijkheid en diversiteit. Na een workshopronde en lunch ontvouwt Minister Asscher de regeringsvisie op discriminatiebestrijding in relatie tot burgerschap. De directeur van Amnesty International Nederland verkent het verband tussen mensenrechten en burgerschap in Nederland. Na de tweede sessie van de workshops wordt in een debat de balans van de werkgroepen opgemaakt. Tijd: woensdag 6 maart van 9.30 uur tot 17.00 uur Plaats: het Nieuwe Luxor Theater, Posthumalaan 1 te Rotterdam Inlichtingen en aanmelding: U wordt verzocht om uw aanwezigheid bij de conferentie te bevestigen bij RADAR via http://radar.nl/read/2740578. Geef s.v.p. bij uw aanmelding de 2 workshops van uw keuze aan. Voor vragen kunt u zich wenden tot Nilza Pinto, te bereiken op tel. 010-411 39 11 of via het e-mailadres
[email protected].
07 03 2013 NGB Burgerlijk recht Bedrijfsjurist tussen inkoop en verkoop, door prof. mr. G.W.A. van de Meent, advocaat bij Loyens & Loeff en bijzonder hoogleraar aanbestedingsrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Het inkopen door de overheid staat momenteel volop in de belangstelling. De Aanbestedingswet liet lang op zich wachten maar treedt naar verwachting op 1 april in werking, samen met een aantal richtsnoeren over de toepassing van de wet. Een van de doelstellingen van deze nieuwe wet is lastenverlichting voor het bedrijfsleven. Voor dit doel bereikt is zullen zowel opdrachtgevers als bedrijven zich de nieuwe regels eigen moeten maken. Op het gebied van inkoop en verkoop valt veel voordeel te behalen. De bedrijfsjurist staat er midden in. Wat zijn de regels, hoe pas je deze toe in de praktijk, wat zijn kansen en valkuilen, wat is anders als je bedrijf zaken doet met overheidsorganisaties? Tijd: donderdag 7 maart 2013 van 14.30 tot 17.00 uur Plaats: VNO-NCW, Den Haag Inlichtingen en aanmelding: NGB-bijeenkomsten zijn uitsluitend toegankelijk voor leden. NGB-ledenbijeenkomsten, sectiebijeenkomsten en NGB Extra’s zijn kosteloos. Informatie over het lidmaatschap, inschrijven voor de bijeenkomsten etc. via www.ngb.nl.
07 03 2013 NGB Venootschapsrecht Besluitvormingstrajecten. Hoe vindt de bedrijfsjurist zijn weg in het woud van de besluitvorming? Door: mr. M. (Martijn) van Broeckhuijsen, Counsel arbeidsrecht en pensioenrecht, Linklaters en mr. J. (Jurgen) Leutscher, associate corporate/M&A, Linklaters. Tijd: donderdag 7 maart van 14.00 tot 17.30 uur Plaats: Aristo, Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: NGB-bijeenkomsten zijn uitsluitend toegankelijk voor leden. Deze bijeenkomst is kosteloos. Informatie over het lidmaatschap, inschrijven voor de bijeenkomsten etc. via www.ngb.nl.
07 03 2013 Towards a Trans-Atlantic Free Trade Zone? Al langere tijd is er het politieke doel om een bilaterale handelsovereenkomst tussen de EU en de USA te sluiten, maar op praktische gronden is het er nog steeds niet van gekomen. Achter de schermen wordt er overigens hard gewerkt aan reguleringssamenwerking. In deze lezing lezing in het kader van The Hague Legal Circle wordt het raamwerk geschetst van een overeenkomst die gelet op de politieke EU-agenda en het internationaal publiekrechtelijke perspectief mogelijk zou kunnen zijn. Hofmann bespreekt mogelijke modellen voor zo’n overeenkomst en geeft aan welke onderdelen en beleidsterreinen het meest problematisch zullen zijn en welke eenvoudig uit te onderhandelen zijn. Door Herwig C.H. Hofmann (Professor of European and Transnational Public Law and Jean-Monnet Chair at the University of Luxembourg). Tijd: donderdag 7 maart om 15.00 uur Plaats: Pulchri Studio (Louis XV zaal), Lange Voorhout 15 te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: RSVP voor 4 maart 2013
[email protected].
21 t/m 27 03 2013 Movies That Matter/ Camera Justitia Tijdens het Movies that Matter Festival dat van 21 tot en met 27 maart in Den Haag plaatsvindt staan binnen het hoofdprogramma A Matter of ACT tien films over het leven en werk van mensenrechtenactivisten centraal. Zij zijn allen te gast op het festival. Het Camera Justitia programma biedt films en debatten over the rule of law, de internationa-
le rechtsorde en juridische dilemma’s. In dit door het vfonds ondersteunde programma is dit jaar een achttal films te zien over onderwerpen variërend van onder meer straffeloosheid in Indonesië en Guatamala, internetvrijheid, de berechting van een kopstuk onder het regime van Pol Pot en een kijkje achter de schermen van het Internationaal Strafhof. Deze films zijn: The Act of Killing (openingsfilm), BruxellesKigali, The Court, Justice for My Sister, The Khmer Rouge and the Man of Non-Violence, The Law in These Parts, No Fire Zone en Wikileaks: Secrets and Lies. Tijd: van donderdag 21 maart tot en met woensdag 27 maart Plaats: Filmhuis Den Haag en Theater aan het Spui Aanmelding en inlichtingen: zie www.moviesthatmatter. nl. Vanaf 7 maart kunt u online kaarten kopen en reserveren via: www.filmhuisdenhaag.nl of op de festivallocaties.
22 03 2013 Europese invloed in sociale zekerheid Brussel of Den Haag? Europese invloed in sociale zekerheid. Tijdens deze studiemiddag staat het Nederlands Instituut voor Sociale Zekerheid (NISZ) stil bij de rol van Europa t.a.v. de inrichting van nationaal sociale zekerheidsbeleid. Er wordt in debat gegaan over de vraag: In hoeverre wordt de ruimte voor de inrichting van de sociale zekerheid beperkt door de randvoorwaarden voor het economisch beleid die de EU stelt? Allereerst wordt ingegaan op de mogelijkheden van de EU voor sturing van socialezekerheidsbeleid. Vervolgens is het de vraag hoe sturing op sociaal en op economisch beleid elkaar raakt en beïnvloedt. Door in te gaan op een aantal concrete beleidsvelden en lidstaten wordt laten zien in hoeverre sturing vanuit Europa de ruimte voor nationaal sociaal beleid inperkt. Sprekers: dr. B. ter Haar, dr. B van Riel en dr. S. Bekker. Tijd: vrijdag 22 maart van 15.00 tot 17.15 uur Plaats: Balkonzaal SVB kantoor Utrecht, Graadt van Roggenweg 400 Inlichtingen en aanmelding: aanmelden bij mw. Lilian Mijnals (
[email protected]). Een eerste kennismaking met het NISZ is gratis. Voor een volgende bijeenkomst wordt een bijdrage van € 20 gevraagd. Leden hebben gratis toegang. Lidmaatschap kost € 20 per jaar. Voor meer informatie over het NISZ en deze middag: www.nisz.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
591
Agenda
28 03 2013 NGB Ledenbijeenkomst De zonnige kant van dispute management, door: mr. M. Ynzonides, advocaat, De Brauw Blackstone Westbroek. Geschillen worden veelal vanuit de schaduwkant bezien. Het is steevast een kostenpost, er gaat eindeloos veel tijd en negatieve energie in zitten enz. De zonnige kant leidt tot de vraag: hoe kunnen we er juist geld mee verdienen? Dat vergt echter een andere kijk op vragen als: hoe richt ik mijn juridische afdeling in? Hoe zet ik mijn contractmanagement op? Hoe ga ik om met geschillen die rijzen? Doe ik aan early case management? Bescherming van persoonsgegevens: een nieuwe horizon, door: mr. M.M. de Vries, advocaat bij Kennedy van der Laan. Op 25 januari 2012 presenteerde de Europese Commissie het voorstel voor een nieuwe Europese Verordening gegevensbescherming. Hiermee beoogt de Europese Commissie harmonisatie van de privacyregelgeving. Zal de Verordening daadwerkelijk de beoogde lastenverlichting voor het internationale bedrijfsleven opleveren? Tijd: donderdag 28 maart van 15.00 tot 17.15 uur Plaats: AkzoNobel Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: NGB-bijeenkomsten zijn uitsluitend toegankelijk voor leden. Deze bijeenkomst is kosteloos. Informatie over het lidmaatschap, inschrijven voor de bijeenkomsten etc. via www.ngb.nl.
04 04 2013 Debat Vertrouwenspersoon bij Ongewenst Gedrag Deze themabijeenkomst van de Vereniging Vrouw en Recht Clara Wichmann staat in het teken van het proefschrift van lid dr. Carla Goosen: In vertrouwen. Een onderzoek naar de professionaliteit van de vertrouwenspersoon seksuele intimidatie. Tineke de Rijk, trainster/adviseur medezeggenschap (o.m. FNV Formaat) zal als coreferent de weerbarstige werkelijkheid in arbeidsorganisaties belichten, waarna het debat over de gecompliceerde (rechts)positie van de vertrouwenspersoon kan ontstaan. Riek Vilters (o.m. bestuurslid VVR) zal de discussie in goede banen leiden. Tijd: donderdag 4 april van 18.30 tot 20.30 uur (inloop vanaf 18.00 uur met broodjes) Plaats: Movisie, Catharijnesingel 47, Utrecht
592
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 01-03-2013 – AFL. 09
Inlichtingen en aanmelding: Aanmelden via
[email protected] of het contactformulier op www.vrouwenrecht.nl. Kosten bijeenkomst incl. boek Carla Goosen (30% korting): leden VVR: € 25, niet-leden: € 45, studenten: € 35, nieuwe leden: € 0 - lidmaatschap VVR is € 100 per jaar (studenten € 25).
12 04 2013 Conferentie Recht en Kunst De bescherming van kunst en de grenzen daaraan. De juridische bescherming van kunst en cultureel erfgoed is in toenemende mate onderwerp van discussie. Om de eigenheid van de maker en het product te waarborgen, genieten alle denkbare vormen van kunst bescherming van het recht. Maar die bescherming is niet onbegrensd. Op diverse terreinen leidt de wettelijke protectie van kunst voor belemmeringen en dilemma’s. Waarom mogen musea kunst niet verkopen terwijl de overheid steeds minder subsidies verstrekt? In welke mate moeten kunstenaars beschermd worden tegen strafrechtelijke vervolging voor hun kunstuitingen? En moet in het verleden geroofde kunst niet worden teruggeven aan de oorspronkelijke eigenaars? Tijdens deze conferentie, georganiseerd door de Legal Research Master van de Universiteit Utrecht, zullen experts uit de academische wereld, de beroepspraktijk en de politiek zich richten op de vraag naar het belang van kunstbescherming en de beperkingen daaraan. Op deze conferentie komen naast juridische vraagstukken ook politieke, culturele en ethische kwesties aan bod. Tijd: vrijdag 12 april van 09.30 tot 17.00 uur Plaats: Raadszaal, Achter Sint Pieter 200 te Utrecht Inlichtingen en aanmelding: toegang is gratis, wel aanmelden via de site: www.uu.nl (trefwoord “recht en kunst”). Voor vragen:
[email protected].
16 04 2013 Conferentie Kinderrechten Deze conferentie ‘Rechten van het kind in theorie en praktijk’ wordt georganiseerd vanwege het 40-jarig voorvechterschap voor de rechten van het kind door de heer dr. Ph. E. Veerman. Aan de orde komen onder meer ontwikkelingen op verschillende terreinen van de rechten van het kind in de jeugdbescherming, pleegzorg en verslavingszorg. In de och-
tend wordt door experts uit Den Haag, Genève en Londen aandacht besteed aan internationale ontwikkelingen. In de middag ligt de focus op de praktijk in Nederland. De toenemende aandacht voor - en kennis van - kinderrechten vormt de rode draad. De conferentie wordt georganiseerd door het CCRA (Centre for Children’s Rights Amsterdam) in samenwerking met het Eggens Instituut en de afdeling opleidingen van Bouman GGZ te Rotterdam. Tijd: dinsdag 16 april van 09.30 tot 17.30 uur Plaats: KNAW/Het Trippenhuis (Tinbergenzaal), Kloveniersburgwal 29 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: de kosten bedragen € 295 voor advocaten/psychiaters/psychologen, € 75 voor andere academici en € 25 voor studenten (incl. cursusmateriaal, consumpties). NOvA PO-punten 5 (2 juridisch/3 beroepsvaardigheden). Aanmelding bij mw. mr. N. van der Meij (
[email protected]).
13 05 2013 50e verjaardag van het arrest Van Gend en Loos Ter zetel van het Hof van Justitie te Luxemburg wordt een studiedag gehouden ter herinnering van de 50e verjaardag van het arrest Van Gend en Loos dat op 5 februari 1963 werd uitgesproken. Tijdens deze dag zal het arrest worden bestudeerd als bron en als matrijs voor de beginselen die de constitutionele grondvesten van de Unie hebben gevormd, alsook vanuit het oogpunt van de mogelijkheden die het biedt voor de toekomstige ontwikkeling van de Europese opbouw. Het colloquium, dat wordt georganiseerd door een comité voorgezeten door kamerpresident A. Tizzano en samengesteld uit advocaat-generaal J. Kokott en rechter S. Prechal, is bestemd voor alle juridische beroepen en de academische wereld binnen de Europese Unie. Werktalen Frans en Engels. Tijd: woensdag 15 mei van 09.30 tot 16.40 uur Plaats: Het Oude Paleis van het Hof van Justitie (Grote zittingszaal) Inlichtingen en aanmelding: deelname is kosteloos. Belangstellenden kunnen tot en met 8 maart hun belangstelling aan het Hof laten blijken via het formulier op de site www.curia.europa.eu (klik op het Van Gend en Loos logo). Deze personen zullen, binnen de beperkingen van het aantal beschikbare plaatsen, een uitnodiging ontvangen met de noodzakelijke aanwijzingen voor hun inschrijving voor het colloquium. Kijk ook op de site voor meer informatie.
De Hoge Raad der Nederlanden is als hoogste rechterlijke instantie in Nederland belast met de cassatierechtspraak op het gebied van het civiele recht, het strafrecht en het belastingrecht. De Hoge Raad is ook belast met een aantal bijzondere taken dat hem bij de wet is opgedragen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft als belangrijkste taak het geven van een onafhankelijk advies (‘conclusie’) aan de Hoge Raad hoe te oordelen in een aanhangig cassatieberoep. De directeur bedrijfsvoering is verantwoordelijk voor de (juridisch-) wetenschappelijke, administratieve en facilitaire ondersteuning aan de Hoge Raad en aan de procureur-generaal en het parket.
Twee medewerkers Wetenschappelijk Bureau sectie civiel
v/m 32-36 uur per week
Functie-inhoud
Salaris
U verleent bijstand bij het opstellen door de advocaatgeneraal van conclusies ten behoeve van de civiele kamer van de Hoge Raad, door onder meer het verzamelen van wetenschappelijke documentatie en het verrichten van literatuur-, jurisprudentie-, wetsgeschiedenis- en dossieronderzoek. U stelt nota's op over rechtsvragen die zich bij de behandeling van het cassatieberoep voordoen en bespreekt deze met de advocaat-generaal voor wie u werkt.
Afhankelijk van opleiding, ervaring en kennis zal inschaling plaatsvinden tot een maximumsalaris van € 4.380,72 bruto per maand bij een volledige werkweek (schaal 11), exclusief 8% vakantiegeld en eindejaarsuitkeringen. Mits aan de opleidingseisen is voldaan zoals bedoeld in art. 5 lid 1 onder a en b van de Wet Rechtspositie Rechterlijke Ambtenaren, volgt bij 6 jaar relevante juridische werkervaring (waarvan tenminste één jaar bij de Hoge Raad) bij goed functioneren in beginsel een benoeming tot gerechtsauditeur met een overgang naar salariscategorie 11 rechterlijk ambtenaren (= ± ambtelijke schaal 12).
Functie-eisen U heeft rechten gestudeerd aan een universiteit dan wel de Open Universiteit en beschikt over een grondige kennis van en inzicht in het burgerlijk recht. Indien het door u afgelegde afsluitend examen niet voldoet aan de vereisten voor toelating tot de rechterlijke macht zoals bedoeld in art. 5 lid 1 onder a en b van de Wet Rechtspositie Rechterlijke Ambtenaren, dient u bereid te zijn in het eerste jaar dat u werkzaam bent bij de Hoge Raad alsnog in de daartoe benodigde vakken examen af te leggen. Publicaties, bij voorkeur op het gebied van civiel recht, strekken tot aanbeveling. Relevante praktijkervaring is gewenst.
Informatie Inlichtingen kunnen worden ingewonnen bij mevrouw mr. E.M. Bruggeman tel. 070-3611405 en de heer mr. A.J.P. Schild tel. 070-3611291 (medewerkers wetenschappelijk bureau, sectie civiel) en bij mevrouw A.Y.H. Hijstek, tel. 070 - 361 13 92 (medewerker arbeidsmarktcommunicatie). Voor informatie over de Hoge Raad, het parket en het wetenschappelijk bureau kunt u ook terecht op de website www.hogeraad.nl.
Bijzonderheden
Sollicitatie
Het betreft een functie voor een periode van 5 à 6 jaar. Daarna wordt u geacht uw loopbaan elders voort te zetten. Veel leden van het wetenschappelijk bureau gingen over naar de rechterlijke macht; anderen gingen naar universiteiten, departementen, advocatuur of bedrijfsleven. Leden van het wetenschappelijk bureau krijgen de gelegenheid aan het werk gerelateerde cursussen te volgen.
Belangstellenden kunnen hun schriftelijke sollicitaties inclusief C.V. en cijferlijst onder vermelding van sectie civiel, tot en met 15 maart 2013 sturen naar de Hoge Raad der Nederlanden, t.a.v. stafunit P&O, Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.
VU Law Academy Betrokken op úw competentie
p r o f it e e r n u v a n
10% korting
PO en VSO/PO cursussen v o o rja a r 2013 Actualiteiten arbeidsrecht**
ie vo or w aa rd en op de w eb si te
Financiering, herstructurering en insolventie van ondernemingen*/**
Hoger beroep in strafzaken**/***
t 6 juni t NOvA 4 PO
t 23 april t NOvA 4 PO, NMI 4
t 5 juni en 12 juni t NOvA 10 VSO/PO
Procederen in de arbeidsrechtpraktijk*/**
Actualiteiten Ondernemingsrecht**
Actuele ontwikkelingen in het straf(proces)recht**
t 20 juni t NOvA 4 PO, KNB 4
t 27 juni t NOvA 4 PO
Actualiteiten arbeidsrecht in het onderwijs**
Pensioenrecht
Vreemdelingenrecht
Lezingen Actualiteiten Pensioenrecht**
t 14 mei t NOvA 4 PO, NMI 4
De onderwerpen zijn: Lezing I 20 maart: Toezicht uitoefening Lezing II 26 juni: Besturen van Pensioenfondsen
Basisbegrippen van het Europees migratierecht*
t 25 april en 16 mei t NOvA 10 VSO/PO
Ontwikkelingen in het ontslagrecht**
t 13 juni t NOvA 6 PO, NMI 6 Arbeidsrecht en privacy**
t 20 juni t NOvA 4 PO, NMI 4
Burgerlijk(proces)recht
Personen- en familierecht
t 13 en 20 juni t NOvA 10 VSO/PO
Professionele vaardigheden Overtuigend pleiten*
t 16 en 23 april t NOvA 10 VSO/PO
Actualiteiten aansprakelijkheidsrecht***
Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing: theorie, methodiek en praktijk**/***
Persoonlijke effectiviteit voor juristen: de directe omgeving van de jurist*/**
t 25 april t NOvA 4 PO, KNB 4, NMI 4
t 25 april t NOvA 4 PO, KNB 4
English and Law**
Actualiteiten huurrecht, woon- en bedrijfsruimten**
Echtscheiding en pensioenrecht**/***
t 21 mei t NOvA 4 PO
t 4 juni t NOvA 4 PO, KNB 4, NMI 4
t 17, 24 en 31 mei, 7, 14 en 21 juni t NOvA 30 VSO/PO
Vermogensrechtelijke gevolgen van echtscheiding**
Socratische gespreksmethode voor juristen*/**
Elektronisch contracteren**
t 21 mei t NOvA 4 PO Actualiteiten burgerlijk procesrecht en rechtspleging**
t 30 mei t NOvA 4 PO, KBvG 4 Actualiteiten goederenrecht**
t 6 en 13 juni t NOvA 10 VSO/PO, KNB 10, NMI 10
t 23 en 30 mei t NOvA 12 PO, KBvG 12, KNB 12, NMI 12
Economische analyse van jaarstukken voor familierechtstukken**
t 7 juni t NOvA 6 PO
t 14 mei t NOvA 6 PO, KNB 6
NIEUW
t 18 juni t NOvA 4 PO, KBvG 4, KNB 4, NMI 4 Actualiteiten jeugdrecht, jeugd-
Strategisch schrijven in een juridische context*
t 4 en 11 juni t NOvA 10 VSO/PO
Debattechnieken voor juristen**
t 6 juni t NOvA 6 PO, KNB 6
t 25 juni t NOvA 4 PO, KNB 4
strafrecht, gesloten jeugdzorg en jeugd ggz**
Intellectuele eigendom
Erfrecht voor de advocatuur*/**
t 18 juni t NOvA 4 PO, KBvG 4, KNB 4,
Staats- en bestuursrecht
Succesvol coachen en delegeren in de juridische praktijk*
Privaatrechtelijk onroerendgoedrecht**
Inleiding intellectuele eigendom*/**
t 21 en 28 mei t NOvA 10 VSO/PO
Internetrecht Privacybescherming in een digitale omgeving**/***
t 25 april t NOvA 4 PO
t 13 juni t NOvA 4 PO, NMI 4 t 20 en 27 juni t NOvA 10 VSO/PO
Actualiteiten Wet gemeenschappelijke regelingen**
t 27 juni t NOvA 6 PO
Actualiteiten bestuursrecht**
t 30 mei t NOvA 4 PO
t 23 mei t NOvA 4 PO
t 25 juni t NOvA 4 PO
Ondernemingsrecht
Straf(proces)recht
Bestuurdersaansprakelijkheid in het nieuwe ondernemingsrecht**/***
Ontwikkelingen in het strafrechtelijk bewijsrecht**
t 16 mei t NOvA 4 PO, KNB 4
t 16 mei t NOvA 4 PO
Flex BV**
Financieel-economisch strafrecht*/**
020-5986255
[email protected] www.vula.nl
NMI 4
t 11 april t NOvA 4 PO
Intellectuele eigendom en internet**/***
t 28 mei t NOvA 4 PO, KNB 4
Non-verbale communicatie voor juristen*
Actualiteiten bestuursprocesrecht**
t 23 en 30 mei t NOvA 10 VSO/PO
wijzigingen onder voorbehoud
Arbeidsrecht
op alle cursusse n* *z