Een verkennende studie naar de volksgezondheid, het zorgaanbod en het zorggebruik in Drenthe met het oog op de vergrijzing
drs V. Verhage dr J. Tuinstra dr G.J. Dijkstra dr R.H. Bakker Toegepast Gezondheids Onderzoek (TGO) Universitair Medisch Centrum Groningen
Colofon
Titel:
Een verkennende studie naar de volksgezondheid het, zorgaanbod en het zorggebruik in de provincie Drenthe met het oog op de vergrijzing.
ISBN:
978 90 77113 950
Opdrachtgever:
Statenfractie van de Socialistische Partij (SP) Provincie Drenthe
Uitgave:
Toegepast Gezondheids Onderzoek (TGO) Universitair Medisch Centrum Groningen
Adres:
Postbus 196 9700 AD Groningen
Telefoon:
050 – 3633538
E-mail:
[email protected]
Website TGO:
www.toegepastgezondheidsonderzoek.nl
Datum:
mei 2009
2
Inhoudsopgave 1
2
3
Inleiding
6
1.1
Achtergrond
6
1.2
Doel en relevantie
7
1.3
Onderzoeksvragen
7
1.4
Methode van onderzoek
8
1.5
Leeswijzer
9
Demografie: Nederland en Drenthe
11
Samenvatting
11
2.1
Inleiding
11
2.2
Inwonertal en bevolkingsprognoses
12
2.3
Leeftijdsopbouw en prognoses
16
2.3.1
Leeftijdsopbouw
16
2.3.2
Prognose voor de leeftijdsopbouw
19
2.4
Bevolkingsdichtheid
23
2.5
Type huishoudens
25
Volksgezondheid in Nederland en Drenthe
27
Samenvatting
27
3.1
Inleiding
27
3.2
Levensverwachting
28
3.2.1
Levensverwachting Nederland
28
3.2.2
Levensverwachting in Drenthe
30
3.3
Sterfte
31
3.3.1
Totale sterfte in Nederland en Drenthe
31
3.3.2
Gestandaardiseerde sterfte in Drenthe
32
3.4
Doodsoorzaken in Nederland en Drenthe
34
3.5
Beperkingen en chronische aandoeningen
35
3.5.1
Lichamelijke beperkingen
37
3.5.2
Psychosociale beperkingen
40
3
4
Chronische psychische beperkingen
42
3.5.3
Verstandelijke beperkingen
43
3.5.4
Multimorbiditeit
44
3.5.5
Prognoses op het gebied van beperkingen en chronische aandoeningen 45
Beperkingen en aandoeningen bij ouderen in Drenthe
47
Samenvatting
47
4.1
Inleiding
47
4.2
Lichamelijke ongezondheid van ouderen in Drenthe
48
4.2.1
Chronische aandoeningen
48
4.2.2
Diabetes
49
4.2.3
Functionele beperkingen
51
4.2.4
Vallen bij ouderen
52
4.2.5
Overgewicht
53
4.3
4.4
5
3.5.2
Psychische ongezondheid van ouderen in Drenthe
54
4.3.1
Angst en depressie
55
4.3.2
Dementie
55
Sociale ongezondheid van ouderen in Drenthe
57
Zorgaanbod en zorgvraag in Drenthe
59
Samenvatting
59
5.1
Inleiding
60
5.2
Ziekenhuizen
61
5.2.1
Aantal bedden in zorgvoorzieningen
61
5.2.2
Ontwikkeling in het gebruik van ziekenhuisvoorzieningen
62
5.3
5.4
5.5
Ambulancezorg
63
5.3.1
Aantal ambulancestandplaatsen
63
5.3.2
Ontwikkeling in het gebruik van ambulancezorg
64
Huisartsen
65
5.4.1
Aantal huisartsen
66
5.4.2
Ontwikkeling in het gebruik van huisartsenzorg
66
Verpleeghuizen en verzorgingshuizen
68
4
5.6
5.7
5.8
6
5.5.1
Capaciteit van verzorg- en verpleeghuizen
68
5.5.2
Wachtlijsten verzorgingshuis- en verpleeghuiszorg
69
5.5.3
Prognose in het gebruik van verzorg- en verpleeghuiszorg
71
Thuiszorg
71
5.6.1
Verpleging en verzorging
73
5.6.1
Huishoudelijke verzorging
74
Mantelzorg
75
5.7.1
Geven van mantelzorg
76
5.7.2
Prognose mantelzorg
78
Woonvoorzieningen
79
5.8.1
Voor ouderen
79
5.8.2
Voor ouderen met dementie
81
5.8.3
Voor mensen met een lichamelijke beperking
82
5.8.4
Voor mensen met een verstandelijke beperking
84
5.8.5
Voor mensen met een chronisch -psychische beperking
85
5.8.6
Prognose woningbehoefte
87
De kernpunten op een rij
89
6.1
Inleiding
89
6.2
Kernpunten naar aanleiding van de onderzoeksvragen
89
6.3
Discussiepunten en kanttekeningen
93
6.4
Aanbevelingen
97
Literatuur
100
5
1.
Inleiding
1.1
Achtergrond
Zoals overal in Nederland zal de vergrijzing ook in Drenthe enorm toenemen (Fokkema, 2003). Dit zal grote gevolgen voor de zorgverlening in onze provincie hebben.1 De provinciale politieke agenda van de provincie Drenthe heeft echter niet of nauwelijks aandacht voor de vergrijzing en de gevolgen daarvan voor de zorgvraag en het zorgaanbod. Dat blijkt onder meer uit de in de laatste Statenvergadering van 2008 vastgestelde Sociale Agenda (Provincie Drenthe, 2009). Zowel de landelijke als ook de Drentse provinciale afdeling van de SP wil daarentegen het thema vergrijzing en de daaraan gerelateerde onderwerpen als zorgvraag en zorgaanbod wèl op de politieke agenda zetten. Het verkiezingsprogramma van de SP voor de provinciale statenverkiezingen in 2007 kent wel speciale aandacht voor de vergrijzing en zorg zoals onder andere blijkt uit het in 2007 verschenen rapport “De vergrijzing betaalbaar. De cijfers en politieke keuzes achter het vergrijzingsdebat” (Schouten, 2007). Om dit relevante onderwerp op de politieke agenda te zetten en vervolgens goed beleid te formuleren is betrouwbare informatie onontbeerlijk. Daarom heeft de fractie van de Socialistische Partij (SP) van de provinciale staten van Drenthe Toegepast GezondheidsOnderzoek (TGO) van het UMCG/RuG gevraagd om bestaande informatie over vergrijzing, zorgaanbod en zorgvraag in de provincie Drenthe te verzamelen, te ordenen en in een rapport te presenteren. Het rapport dat voor u ligt vormt de neerslag van het onderzoek dat TGO daartoe heeft uitgevoerd.
1
www.sp.nl. Geraadpleegd op 11-02-09
6
1.2
Doel en relevantie
Het doel van dit onderzoek is om bestaande informatie te verzamelen over de zorgvraag en het zorgaanbod van ouderen2 in Drenthe. Met het oog op de (sterke) vergrijzing in de provincie Drenthe is het namelijk van belang dat het zorgaanbod in de nabije toekomst zoveel mogelijk op deze verwachte toename wordt afgestemd. Informatie over de ontwikkeling van de zorgvraag en het zorgaanbod op de toegenomen vergrijzing is op verschillende manieren aanwezig, te weten in de literatuur, in rapporten, in overzichten van verschillende kennisorganisaties en op websites. Het in kaart brengen van de bestaande informatie zorgt er voor dat lacunes in de gegevens over dit onderwerp bij de provincie Drenthe worden opgespoord en draagt bij aan een nauwere aansluiting van het zorgaanbod op de zorgvraag.
1.3
Onderzoeksvragen
De volgende onderzoeksvragen staan centraal in dit rapport: Algemeen 1. Hoe ziet de leeftijdsopbouw van de bevolking van de provincie Drenthe er uit, wat zijn de demografische kenmerken en hoe is het gesteld met de algemene staat van de gezondheid, de levensverwachting en de sterfte?
Zorgvraag: 2.
Welke ziekten en aandoeningen komen in welke mate voor in de provincie Drenthe? Uitgesplitst naar: -
lichamelijke beperkingen
-
chronisch psychische beperkingen
In onderzoeken worden vaak verschillende definities voor ouderen gebruikt. De verschillen zitten met name in de leeftijdsgrens waarboven mensen tot ouderen worden gerekend. In dit rapport zullen, tenzij anders vermeld, onder ouderen mensen van 65 jaar en ouder worden verstaan, omdat dit in de meeste statistieken de getrokken grens is. 2
7
3.
verstandelijke beperkingen
Welk te verwachten effect hebben de vergrijzing en daaraan gerelateerde problemen op genoemde ziekten en aandoeningen?
4.
Welk te verwachten effect hebben de vergrijzing en daaraan gerelateerde problemen in de komende jaren op de zorgvraag, uitgesplitst naar type zorgvraag en het beroep op verschillende hulpverleningsinstanties?
Zorgaanbod: 5.
Hoe groot is in de provincie Drenthe het aantal ziekenhuisbedden, verpleeghuisbedden, verzorgingshuisplaatsen, artsen (specialisten, huisartsen); fysiotherapeuten, paramedici, verzorgenden, ambulances. Hoe groot is de capaciteit van de mantelzorg, van de thuiszorg, van de geestelijke gezondheidszorg en van tafeltje dekje?
1.4
Methode van onderzoek
Om de vraagstellingen te beantwoorden is gebruik gemaakt van verschillende bestaande informatiebronnen De gegevens die in dit rapport gepresenteerd worden, worden zoveel mogelijk op zowel landelijk als Drents provinciaal niveau gepresenteerd. Echter niet alle gegevens zijn op provinciaal niveau aanwezig. Het rapport bevat daardoor verschillende niveaus van gegevenspresentatie, te weten: •
Landelijk niveau;
•
Provinciaal niveau;
•
Regionaal niveau: Drenthe kan in drie regio’s worden onderverdeeld namelijk: Noord Drenthe, Zuidwest- Drenthe en Zuidoost Drenthe3. Deze indeling is
Zuidwest- Drenthe bestaat uit de gemeenten: De Wolden, Hoogeveen, Meppel en Westerveld Zuidoost- Drenthe bestaat uit de gemeenten: Borger-Odoorn, Coevorden en Emmen Noord- Drenthe bestaat uit de gemeenten: Aa en Hunze, Assen, Midden Drenthe, Noordenveld en Tynaarlo
3
8
gemaakt aan de hand van de indeling gebruikt in het Sociaal Rapport Drenthe (2008); •
Gemeentelijk niveau: in het rapport wordt soms informatie gepresenteerd voor de twaalf Drentse gemeenten;
•
Stedelijk versus niet stedelijk niveau. Bij het stedelijk - niet stedelijk niveau wordt een onderscheid gemaakt tussen zogenaamde HEMA- (Hoogeveen, Emmen, Meppel en Assen) steden en de rest. De HEMA-steden zijn de grote woonkernen in de provincie Drenthe. Op de website van de provincie Drenthe over de monitoring van het omgevingsbeleid (Drenthemonitor) wordt ook wel gesproken over streekcentra.4
Het project waar dit rapport verslag van doet vond plaats van november 2008 tot april 2009. In die tijd is bestaande informatie verzameld, geordend en gerapporteerd. In overleg met de opdrachtgever is halverwege het onderzoekstraject de opbouw van het rapport besproken. Aan het einde van het onderzoek vond een bespreking over het conceptrapport plaats. De opdrachtgever wil een discussie aangaan over de thema’s vergrijzing, zorgvraag en zorgaanbod en gebruikt daarbij onder andere de bevindingen van het huidige rapport.
1.5
Leeswijzer
Het rapport is als volgt opgebouwd. In het volgende hoofdstuk, hoofdstuk twee, wordt een schets gegeven van de huidige en toekomstige demografische cijfers van zowel Nederland als Drenthe. Naast de bevolkingsopbouw komen prognoses aan de orde over de verwachte inwonersaantallen. Daarbij is specifieke aandacht voor de groei van het aantal oudere inwoners (65+ers) van Drenthe. In hoofdstuk drie worden enkele aspecten van de volksgezondheid beschreven van Nederland en Drenthe. Zo wordt er ingegaan op levensverwachting, de doodsoorzaken en de meest voorkomende chronische 4
http://www.drenthemonitor.nl/. Geraadpleegd op: 23-02-09
9
aandoeningen en beperkingen. In hoofdstuk vier wordt verder ingezoomd op de gezondheid van ouderen in Drenthe. Zowel de lichamelijke als psychische gezondheid van de ouderen in Drenthe komen daarin aan de orde. Het zorgaanbod en het zorggebruik in Drenthe wordt in hoofdstuk 5 beschreven.
10
2.
Demografie, Nederland en Drenthe
Samenvatting: Net als in Nederland is de verwachting voor Drenthe dat er de komende decennia nog sprake is van bevolkingsgroei, maar wel in verminderde mate. In Nederland wordt tot het jaar 2020 een groei van 3,7% verwacht en voor Drenthe van 2,3%. Daarbij zijn er grote verschillen tussen provincies en ook tussen de twaalf Drentse gemeenten. Naast de algemene groei wordt voor een aantal gemeenten ook bevolkingskrimp verwacht. Alle bevolkingsprognoses, zowel voor Nederland als voor verschillende regio’s, provincies en gemeenten verwachten een veranderende leeftijdsamenstelling van de bevolking, de zogenaamde vergrijzing blijft toenemen. Het aandeel 65-plussers, de vergrijzing, zet onverminderd door, zij het in Drenthe relatief iets meer dan in de rest van Nederland. Vooral de plattelandsgemeenten zien de komende jaren een relatief grote toename van het aantal ouderen. Vergeleken met alle andere provincies is er in Drenthe de meeste ruimte per inwoner. Tot slot zijn er in vergelijking met Nederland in Drenthe minder eenpersoonshuishoudens en relatief meer huishoudens met kinderen.
2.1
Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een schets van het huidige en toekomstige demografisch profiel van Nederland en van de provincie Drenthe. Waar dat mogelijk is, worden vergelijkingen gemaakt tussen Drenthe, andere provincies en Nederland als geheel. Het hoofdstuk begint met enkele kengetallen met daarin ook specifieke aandacht voor voorspellingen over de omvang van de bevolking in de komende jaren, de zogenaamde bevolkingsprognoses. Daarna komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen in dit hoofdstuk aan bod: leeftijdsopbouw, bevolkingsdichtheid en type huishoudens.
11
2.2
Inwonertal en bevolkingsprognoses
De cijfers van het CBS, zoals gepresenteerd in tabel 1, geven voor de verschillende provincies van Nederland het aantal inwoners weer op 1 januari 2008.
Tabel 1: Aantal inwoners van provincie Drenthe vergeleken met andere provincies van Nederland, 1 januari 2008 Provincie
Inwoneraantal
Zuid-Holland
3.461.435
Noord-Holland
2.626.136
Noord-Brabant
2.424.827
Gelderland
1.983.869
Utrecht
1.201.350
Limburg
1.123.705
Overijssel
1.119.994
Friesland
643.189
Groningen
573.459
Drenthe
488.135
Zeeland
380.585
Flevoland
378.688
Bron: CBS (2008a).
De tabel laat zien dat de provincie Drenthe, op Zeeland en Flevoland na, het kleinst inwoneraantal heeft van de Nederlandse provincies.
12
Wanneer we verder inzoomen op gemeentelijk niveau binnen de provincie Drenthe, dan geeft dat voor de jaren 2001 tot en met 2007 het volgende beeld voor het inwonertal.
Tabel 2: Aantal inwoners per gemeente in Drenthe van 2001 naar 2007 Gemeente
2001
2003
2005
2007
Aa en Hunze
25.208
25.305
25.329
25.563
Assen
59.006
61.577
62.755
64.391
Borger-Odoorn
26.298
26.440
26.327
26.297
Coevorden
35.502
36.008
36.086
36.040
Emmen
107.422
108.198
108.617
108.832
Hoogeveen
52.782
53.312
53.886
54.383
Meppel
30.037
30.588
30.397
31.087
Midden-Drenthe
32.813
32.826
32.984
33.545
Noordenveld
30.959
31.936
31.712
31.439
Tynaarlo
31.752
31.998
32.301
31.731
Westerveld
18.943
19.097
19.131
19.287
De Wolden
23.784
23.969
23.844
23.602
Drenthe
474.506
481.254
483.369
486.197
Nederland
15.987.075
16.192.572
16.305.526
16.357.992
Bron: Provincie Drenthe (2008).
Tabel 2 laat zien dat de ontwikkeling van de Drentse bevolking verschilt per gemeente. In vier Drentse gemeenten (Noordenveld, De Wolden, Tynaarlo en Borger-Odoorn) was sprake van krimp van de bevolking van 2003-2007. In vier andere gemeenten (Assen, Midden-Drenthe, Hoogeveen en Meppel) nam het aantal inwoners bovengemiddeld toe.
Hoewel er verschillende bevolkingsprognoses bestaan, is de algemene verwachting dat het inwonertal in Nederland de komende jaren nog gaat toenemen. Er zijn echter wel duidelijke verschillen te verwachten tussen provincies. Tabel 3 geeft de verwachte
13
bevolkingsgroei weer van 2007 naar 2025, zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) die presenteert. De tabel toont zowel het absolute aantal inwoners als ook de verwachte procentuele groei per provincie.
Tabel 3: Totaal aantal inwoners 2007 en verwacht aantal inwoners 2025 per provincie Gemeente
Totaal aantal inwoners 2007 3.459.224
Totaal aantal inwoners 2025 3.563.931
Procentuele groei
Noord-Holland
2.627.137
2.805.352
6,8%
Noord-Brabant
2.417.378
2.443.103
1,1%
Gelderland
1.974.432
1.985.754
0,6%
Utrecht
1.195.923
1.316.171
10,1%
Limburg
1.122.008
1.061.207
-5,4%
Overijssel
1.118.525
1.134.569
1,4%
Friesland
644.163
644.584
0,1%
Groningen
571.703
587.706
2,8%
Drenthe
485.770
495.731
2,1%
Zeeland
381.399
393.903
3,3%
Flevoland
379.386
450.436
18,7%
16.377.048
16.882.447
3,7%
Zuid-Holland
Nederland *
3,0%
* Gebaseerd op eigen berekening Bron: CBS (2008b).
Wat opvalt in tabel 3 is dat naar verwachting de bevolking in alle provincies toeneemt tussen 2007 en 2025, behalve in Limburg. Voor de provincie Limburg wordt in die periode een bevolkingskrimp verwacht van 5,4%. Verder groeien de provincies Flevoland en Utrecht procentueel gezien het meest. De verwachting is dat de bevolking in de provincie Drenthe met 2,1% zal groeien. De verwachte gemiddelde procentuele bevolkingsgroei van Nederland is 3,7%, de verwachte procentuele bevolkingsgroei van Drenthe ligt dus onder het landelijk gemiddelde.
14
Voor de provincie Drenthe afzonderlijk bestaan verschillende bevolkingsprognoses. Drie verschillende varianten van de bevolkingsprognoses worden in tabel 4 op een rij gezet, te weten de Bevolkingsprognose Drenthe 2006 (De Wit-Ybema, 2006), Primos (ABF Research, 2006) en Pearl (CBS, 2006).5
Tabel 4: Bevolkingsomvang Drenthe volgens de drie prognoses Gemeente
2005
2010
2015
2020
2025
2030
Drenthe 2006
483.300
489.800
494.900
499.600
502.500
503.400
Primos
483.369
489.382
493.997
498.205
-
-
Pearl
483.369
485.519
488.158
491.090
493.610
-
Bron: Provincie Drenthe (2006), Bevolkingsprognose Drenthe. ; ABF Research (2006), Primos prognose 2006. ; CBS (2006), Pearl-prognose.
Voor alle drie bevolkingsprognoses (die uitgaan van verschillende aannames en daardoor verschillende cijfers presenteren) geldt dat ze voor de provincie Drenthe als totaal nog steeds een groei van de bevolking verwachten.6 De groei neemt wel af in de loop van de jaren. Verder is de bevolkingsprognose die de provincie in 2006 uitbracht naar beneden bijgesteld ten opzicht van de prognose die de provincie Drenthe in 2002 uitbracht (De Wit-Ybema, 2002). Op gemeentelijk niveau bestaan er grote verschillen binnen de provincie Drenthe. Voor een aantal gemeenten wordt de krimp zoals die al plaatsvond tussen 2003 en 2007 (zie tabel 2) voortgezet, terwijl voor andere gemeenten stabiliteit of nog groei in de bevolking wordt verwacht. Voor de gemeenten Assen, Hoogeveen, Meppel en Emmen wordt, zo blijkt uit tabel 4, door alle drie genoemde prognoses een stijging van de bevolking verwacht (RuG, 2006). Voor de andere gemeenten bestaat een wisselend beeld per prognose. De verwachte algemene groei van de totale bevolkingsomvang van de provincie Drenthe heeft niet te maken met een geboorteoverschot (dit wordt naar http://www.ruimtemonitor.nl/ Geraadpleegd op: 13-01-09 Een ander geluid en andere prognose komt van de kant van Derks in het rapport ‘Structurele Bevolkingsdaling’ (2006). Hij voorspelt al een bevolkingskrimp in Drenthe vanaf 2008. Derks is de eerste die over bevolkingskrimp op de zeer korte termijn spreekt, maar ontvangt van alle kanten veel kritiek op zijn rapport.
5 6
15
verwachting juist negatief vanaf 2012) maar met een verwacht positief migratiecijfer. Dat betekent dat er naar verwachting meer mensen naar Drenthe verhuizen dan dat er weggaan.
2.3
Leeftijdsopbouw en prognoses
In deze paragraaf zal eerst gekeken worden naar de leeftijdsverdeling van de inwoners van Drenthe (per gemeente) en Nederland. Vervolgens zal er een korte prognose gegeven worden voor de leeftijdsopbouw en voor het aandeel 65+-ers.
2.3.1
Leeftijdsopbouw
De volgende tabel geeft de leeftijdsverdeling weer van Nederland, Drenthe en de twaalf Drentse gemeenten. De leeftijdsverdeling wordt bekeken aan de hand van drie leeftijdscategorieën; van 0 tot en met 19 jaar, van 20 tot en met 64 jaar en 65 jaar en ouder.
16
Tabel 5: Leeftijdsverdeling Nederland en Drenthe, in percentages voor 2008 Gemeente
<20
20-65
65>
Aa en Hunze
23,3%
58,7%
18,0%
Assen
25,5%
60,1%
14,4%
Borger-Odoorn
23,4%
59,5%
17,1%
Coevorden
23,3%
59,0%
17,7%
Emmen
23,1%
60,2%
16,7%
Hoogeveen
24,3%
59,4%
16,3%
Meppel
24,4%
60,7%
14,9%
Midden- Drenthe
24,4%
59,2%
16,3%
Noordenveld
23,6%
56,7%
19,7%
Tynaarlo
24,1%
56,4%
19,5%
Westerveld
22,1%
56,8%
21,1%
De Wolden
25,1%
57,2%
17,8%
Drenthe
24,0%
59,1%
17,0%
Nederland
24,0%
61,3%
14,7%
Bron: CBS (2008a). Bewerking TGO.
Het percentage jongeren (<20 jaar) in de provincie Drenthe is gelijk aan dat in Nederland. Tussen de verschillende gemeenten zijn wel kleine verschillen zichtbaar. Zo heeft de gemeente Westerveld relatief de minste jongeren en de gemeente Assen relatief de meeste. Ook voor de leeftijdscategorie 20 tot 65 jaar zijn geen grote verschillen tussen Drenthe en Nederland: het percentage 20 tot 65-jarigen in Drenthe ligt iets lager vergeleken met Nederland als geheel. Andersom is het percentage 65 jarigen en ouder iets hoger in Drenthe vergeleken met Nederland als geheel. Opvallend is dat alle Drentse gemeenten, behalve Assen, een hoger percentage 65 plussers hebben dan
17
gemiddeld in Nederland. De gemeente Westerveld heeft met 21% relatief de meeste 65 plussers (versus 14,7% in Nederland). De leeftijdsverdeling in tabel 5 geeft weliswaar een eerste indruk van de leeftijdsopbouw in Nederland, maar hanteert met drie categorieën een dusdanig grove indeling dat eventueel bestaande verschillen wegvallen. Figuur 1 zoemt meer in op de leeftijdsverdeling vanaf 20 jaar, verdeeld over zes categorieën voor zowel Nederland als Drenthe.
Figuur 1: Leeftijdsverdeling vanaf 20 jaar voor Nederland en Drenthe, in percentages voor 2008 25% 20% 15%
Nederland
10%
Drenthe
5% 0% 20-29
30-39
40-49
50-64
65-79
80>
Bron: CBS (2008a).
Figuur 1 laat een duidelijk beeld zien. De leeftijdscategorie 40-49 jaar is vergelijkbaar voor Nederland en Drenthe. De twee categorieën van jongvolwassenen (20-29 en 30-39) zijn in Drenthe relatief kleiner dan in Nederland, terwijl de drie categorieën ouderen (5064, 65-79 en 80-plussers) in Drenthe relatief groter zijn dan in Nederland. Uit de voorgaande cijfers blijkt dat het aandeel ouderen in Drenthe relatief groter is dan het aandeel ouderen in Nederland. In figuur 2 wordt nog een gedetailleerder beeld gegeven van het aandeel 65+ers in Drenthe door het percentage 65+ers per Drentse gemeente te presenteren.
18
Figuur 2: Percentage 65+ers per Drentse gemeente, 2008 25% 20% 15% % 65+ 10% 5% 0% n de ol W e d D el rv te es W lo ar na d el Ty v en he rd nt oo re N D nde id M l pe ep M en ve ge oo H en m Em n e rd n vo or oe C do O r-
e rg Bo
en
en ss A
a A
ze un H
Bron: CBS (2008a).
De gemeente Westerveld heeft in 2008 het hoogste percentage inwoners van 65 jaar en ouder, zo’n 21%. De gemeenten Tynaarlo en Noordenveld volgen daarop met beide ongeveer 20% inwoners van 65 jaar en ouder. Zowel Westerveld, Tynaarlo als Noordenveld zijn plattelandsgemeenten. Het is dan ook opvallend dat die het meest vergrijst zijn en de stedelijke gemeenten het minst. Zo zijn de gemeenten met relatief het laagste percentage 65+ers de gemeenten Assen en Meppel met respectievelijk 14% en 15% 65+ers.
2.3.2
Prognoses voor de leeftijdsopbouw en voor het aandeel 65+ers
Zowel absoluut als relatief verandert de leeftijdsopbouw van de Drentse bevolking; het aandeel jongeren wordt kleiner en het aandeel ouderen wordt groter. Deze verandering zet de komende jaren door. ABF Research heeft voor de provincie Drenthe een prognose gemaakt van de leeftijdsopbouw in de komende jaren. Het resultaat daarvan is weergegeven in tabel 6.
19
Tabel 6: Bevolkingssamenstelling (in percentage) naar leeftijd en verwachte samenstelling provincie Drenthe, 2006-2020 Leeftijd
2006
2010
2015
2020
0-14
18,4%
17,6%
16,3%
15,1%
15-29
15,4%
15,1%
15,3%
15,4%
30-44
21,6%
19,6%
17,4%
16,3%
45-64
28,3%
29,8%
30,2%
30,0%
65 en ouder
16,4%
17,9%
20,8%
23,2%
Door afrondingen kan het totaal afwijken van 100% Bron: ABF Research, Primos prognose (2006) *
De cijfers in tabel 6 laten voor Drenthe heel duidelijk zien dat het aandeel jongeren de komende jaren afneemt en dat het aandeel ouderen toeneemt.
In tabel 7 en 8 wordt nader ingegaan op prognoses voor het aandeel 65+ers, waarbij Drenthe weer naast de andere provincies gepresenteerd wordt om een en ander in perspectief te plaatsen. In tabel 7 staat per provincie het aantal 65+ers weergegeven voor 2007 en het verwachte aantal voor 2025. Ook de procentuele groei wordt in tabel 7 per provincie gepresenteerd. Dezelfde informatie wordt op een andere manier gepresenteerd in tabel 8, waar de aantallen 65+ers per provincie als percentage van het totale aantal inwoners worden weergegeven, zowel voor 2007 als voor 2025.
20
Tabel 7: Totaal aantal 65+ers per provincie in 2007 en 2025 Provincie
Aantal 65+ in 2007
Aantal 65+ in 2025
Procentuele groei
Zuid-Holland
500.409
741.747
48,2%
Noord-Holland
371.725
570.608
53,5%
Noord-Brabant
359.194
537.210
49,6%
Gelderland
294.059
441.044
50,0%
Utrecht
156.604
256.071
63,5%
Limburg
190.700
260.830
36,8%
Overijssel
164.520
238.919
45,2%
Friesland
100.307
144.439
44,0%
Groningen
86.164
122.573
42,3%
Drenthe
82.389
122.746
49,0%
Zeeland
66.952
96.534
44,2%
Flevoland
36.117
83.058
130,0%
Bron: CBS (2008b).
21
Tabel 8: Aantal 65+ers per provincie ten opzichte van het totaal aantal inwoners per provincie in 2007 en 2025 Provincie
Percentage 65+ van het totaal aantal inwoners (2007) 14,47%
Percentage van het totaal aantal inwoners (2025) 20,81%
Absolute procentuele groei van 2007 naar 2025 6,35%
Noord-Holland
14,15%
20,34%
6,19%
Noord-Brabant
14,86%
21,99%
7,13%
Gelderland
14,89%
22,21%
7,32%
Utrecht
13,09%
19,46%
6,36%
Limburg
17,00%
24,58%
7,58%
Overijssel
14,71%
21,06%
6,35%
Friesland
15,57%
22,41%
6,84%
Groningen
15,07%
20,86%
5,78%
Drenthe
16,96%
24,76%
7,80%
Zeeland
17,55%
24,51%
6,95%
9,52%
18,44%
8,92%
Zuid-Holland
Flevoland Bron: GGD Drenthe (2008).
De tabellen 7 en 8 laten voor alle provincies zowel in absolute aantallen als in percentages een groei zien van de groep 65+ers tussen 2007 en 2025. Opvallend in tabel 8 is dat Drenthe in 2025 als koploper wordt verwacht met een percentage 65+ers van bijna 25% van het totaal aantal inwoners. De provincies Limburg en Zeeland volgen Drenthe op een tweede en derde plaats. De provincie Flevoland heeft het laagste percentage 65+ers in 2025, maar zowel de absolute procentuele (4de kolom van tabel 8) als de procentuele groei (4de kolom van tabel 7) zijn opvallend hoog. Een verklaring daarvoor is dat de provincie Flevoland een jonge provincie is en dat er tijdens de ‘start’ van Flevoland vooral veel jong volwassenen zijn gaan wonen. In het jaar 2025 is een groot deel daarvan ouder dan 65 jaar geworden.
22
2.4
Bevolkingsdichtheid
Eerder in dit hoofdstuk kwam naar voren dat alleen de provincies Flevoland en Zeeland een lager aantal inwoners hebben dan de provincie Drenthe. De volgende tabel laat de verhouding zien tussen het aantal inwoners in de provincie en het aantal vierkante kilometers.
Tabel 9: Bevolkingsdichtheid per provincie Provincie
Bevolkingsdichtheid per km² land (aantal/ km²)
Zuid-Holland
1229
Noord-Holland
983
Noord-Brabant
493
Gelderland
399
Utrecht
876
Limburg
522
Overijssel
337
Friesland
192
Groningen
246
Drenthe
185
Zeeland
213
Flevoland
267
Nederland
486
Bron: CBS (2008a).
Uit tabel 9 kan worden afgelezen dat in Nederland de inwoners van Drenthe de meeste ruimte hebben om in te leven. Drenthe is in vergelijking met de andere elf Nederlandse provincies het minst dicht bevolkt. De bevolkingsdichtheid van Drenthe ligt met 185 inwoners per km² ruim onder het landelijk gemiddelde van 486 km².
23
Binnen de provincie Drenthe hebben de inwoners van de gemeente Westerveld de meeste ruimte om in te leven en zijn de gemeenten Assen en Meppel het dichtst bevolkt (zie tabel 10).
Tabel 10: Bevolkingsdichtheid per gemeente Gemeente
Bevolkingsdichtheid per km² land
Aa en Hunze
92
Assen
789
Borger-Odoorn
95
Coevorden
121
Emmen
324
Hoogeveen
427
Meppel
567
Midden- Drenthe
98
Noordenveld
155
Tynaarlo
223
Westerveld
69
De Wolden
105
Totaal
185
Bron: CBS (2008a).
24
2.5
Type huishoudens
Tabel 11 gaat in op de verschillende huishoudens in Nederland, Drenthe en de twaalf Drentse gemeenten. Het gaat om het totaal aantal huishoudens en ook om de verdeling van eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens, al dan niet met kinderen. Tabel 11: Huishoudens Drenthe, per 1 januari 2007 Totaal aantal huishoudens
Aandeel 1persoonshuishoudens
Aandeel meerpersoonsHuishoudens
zonder kinderen
met kinderen
Gem. huishoudensgrootte
Aa en Hunze
10.595
24,8%
39,1%
36,1%
2,37
Assen
27.631
33,6%
30,5%
35,9%
2,27
Borger-Odoorn
10.789
23.2%
38,9%
37,8%
2,42
Coevorden
15.097
27,6%
35,1%
37,3%
2,37
Emmen
46.495
29,8%
33,4%
36,8%
2,31
Hoogeveen
22.613
29,8%
32,5%
37,8%
2,37
Meppel
13.514
33,4%
31,1%
35,4%
2,26
MiddenDrenthe
13.603
25,7%
35,5%
38,8%
2,44
Noordenveld
13.229
27,1%
37,3%
35,7%
2,34
Tynaarlo
13.094
27,3%
36,3%
36,4%
2,36
Westerveld
8.101
27,7%
38,9%
33,4%
2,34
De Wolden
9.365
24,0%
36,5%
39,4%
2,50
Drenthe
204.126
28,8%
34,4%
36,8%
2,34
Nederland 7.190.543 35,3% 29,6% Bron: Provincie Drenthe (2008). Bewerking TGO.
35,1%
2,25
25
Uit tabel 11 komen verschillende zaken naar voren. Zo blijkt in Drenthe het aandeel huishoudens met kinderen groter te zijn dan het aandeel eenpersoonshuishoudens en huishoudens zonder kinderen. Voor Nederland ligt die verhouding anders. Daar geldt dat het aandeel eenpersoonshuishoudens het grootst is (gevolgd door huishoudens met kinderen en daarna zonder kinderen). Verder blijkt uit de tabel dat de gemiddelde grootte van het huishouden in Drenthe iets groter is dan in Nederland (2,34 versus 2,25). Ook alle afzonderlijke gemeenten in Drenthe hebben een groter gemiddeld huishouden dan in Nederland. Daarbij scoort de gemeenten De Wolden het hoogst en de gemeente Meppel het laagst. Tenslotte laat tabel 11 zien dat de gemeenten Assen en Meppel het grootste aandeel eenpersoonshuishoudens hebben en de gemeente Borger-Odoorn het laagste aandeel. Andere bronnen laten zien dat zowel in Nederland als in Drenthe het aandeel eenpersoonshuishoudens de laatste jaren is gegroeid (Witt de, Parker Brady, Schonewille en Tuinstra, 2008).
26
3.
Volksgezondheid in Nederland en Drenthe
Samenvatting: Zowel in Drenthe als in Nederland neemt de levensverwachting nog steeds toe. Naast de stijging van het totale aantal levensjaren, neemt ook het aantal “ongezonde” jaren toe. Dit geldt vooral voor vrouwen. In Drenthe ligt de levensverwachting gemiddeld iets hoger dan in de rest van Nederland. Het aantal sterftes in Drenthe ligt iets lager dan het Nederlands gemiddelde. Er bestaat binnen de provincie veel variatie tussen gemeenten, zo ligt het gemiddelde in Assen en Emmen boven het landelijk gemiddelde. Voor de andere Drentse gemeenten ligt het aantal sterftes onder het landelijk gemiddelde. Het aantal mensen met een chronische aandoening (zoals bijvoorbeeld suikerziekte, of astma) neemt toe, zowel in Nederland als in Drenthe. Ook het aantal mensen met overgewicht neemt in heel Nederland toe maar in Drenthe neemt het aantal mensen met overgewicht relatief nog sterker toe. Tot slot ligt het percentage mensen met psychosociale klachten in Drenthe lager dan gemiddeld in Nederland.
3.1
Inleiding
Dit hoofdstuk gaat in op een aantal epidemiologische gegevens die te maken hebben met de volksgezondheid van de inwoners van Nederland en van Drenthe in het bijzonder.7 Achtereenvolgens komen in dit hoofdstuk de volgende gegevens of onderwerpen aan de orde: (3.2) de levensverwachting, (3.3) de sterfte en de doodsoorzaken en (3.4) als laatste beperkingen en chronische aandoeningen.
7
Een rijke bron van informatie over de volksgezondheid in Nederland (en per regio) is ‘Het Nationaal Kompas Volksgezondheid’ van het RIVM (www.nationaalkompas.nl).
27
3.2
Levensverwachting
Voor Nederland als geheel wordt hieronder ingegaan op de gemiddelde levensverwachting bij geboorte en op 65 jarige leeftijd.8 Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Daarnaast wordt ingegaan op de verwachte levensjaren in goede gezondheid en de verwachte levensjaren zonder beperkingen en ziekten. Ook worden voor Nederland cijfers gepresenteerd die de ontwikkelingen in de tijd weergeven. Voor Drenthe bestaat minder uitvoerige en gedetailleerde informatie. Specifiek voor Drenthe is informatie voorhanden over de gemiddelde levensverwachting bij geboorte, zonder daarbij in te gaan op ontwikkelingen in de tijd. Wel wordt onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen en worden de verwachte levensjaren in goede gezondheid aangegeven.
3.2.1
Levensverwachting in Nederland
Tabel 12 laat de gemiddelde levensverwachting voor Nederland zien, uitgesplitst voor mannen en vrouwen en voor verschillende perioden. Deze cijfers zijn gebaseerd op gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek(CBS) en geven daarom ook indelingen weer die bij het CBS gebruikelijk zijn, zoals de indeling aan de hand van de perioden 2001-2003 en 2004-2006.
Levensverwachting is een begrip dat het gemiddelde aantal nog te verwachten levensjaren uitdrukt op een bepaalde leeftijd. (Meestal wordt een onderscheid gemaakt tussen de levensverwachting bij de geboorte en die op 65 jarige leeftijd (www.rivm.nl Geraadpleegd op 16-02-09).
8
28
Tabel 12: Levensverwachting (in jaren) in Nederland Mannen Levensverwachting in Nederland:
Vrouwen
Totaal *
20012003 76,1
20042006 77,4
20012003 81,0
20042006 82,1
20012003 78,6
20042006 79,8
in als goed ervaren gezondheid
62,1
62,9
61,7
62,2
61,9
62,6
zonder lichamelijke beperkingen
69,1
69,9
68,7
68,3
68,9
69,1
zonder chronische ziekten
48,2
47,7
41,8
42,2
45,0
45,0
15,6
16,6
19,5
20,4
17,6
18,5
in als goed ervaren gezondheid
9,5
10,0
10,6
10,7
10,1
10,4
zonder lichamelijke beperkingen
11,4
12,0
11,1
11,1
11,3
11,6
zonder chronische ziekten
4,8
4,4
4,4
3,7
4,6
4,1
bij geboorte in levensjaren:
op 65-jarige leeftijd in levensjaren:
* Berekening TGO Bron: CBS (2008). Statistisch jaarboek, 2008.
Uit tabel 12 kunnen verschillende zaken opgemerkt worden. Zo is de gemiddelde levensverwachting in Nederland zowel bij geboorte als op 65-jarige leeftijd toegenomen tussen 2001 en 2006 van respectievelijk 78,6 jaar naar 79,8 jaar en van 17,6 jaar naar 18,5 jaar. Deze toename geldt zowel voor mannen als voor vrouwen, hoewel de gemiddelde levensverwachting voor vrouwen in alle gevallen nog iets hoger is dan voor mannen. De gemiddelde levensverwachting voor vrouwen bij geboorte in 2004-2006 is 82,1 jaar. De toename over de tijd in gemiddelde levensverwachting die in tabel 12 naar voren komt, geldt ook voor de perioden van voor 2001. Zo was de gemiddelde levensverwachting in de periode 1995-1998, 77,8 jaar (CBS, 2008).9 Verder laat tabel 12 de gemiddelde verwachte levensjaren zien in “als goed ervaren gezondheid”. Ook deze gemiddelden zijn in de periode 2001-2006 over het algemeen iets toegenomen. Vrouwen vormen hier een uitzondering op: zij laten een lichte afname zien voor wat betreft de verwachte
9
http://statline.cbs.nl/. Bezocht op: 03-03-09.
29
levensverwachting bij geboorte in “als goed ervaren gezondheid”. Ook valt in de tabel op dat vrouwen over het algemeen een hogere levensverwachting hebben, maar dat de “gezonde” levensverwachting voor mannen hoger is dan voor vrouwen. Dat geldt zowel voor het aantal levensjaren in “als goed ervaren gezondheid”, “zonder lichamelijke beperkingen”, en “zonder chronische ziekten”. Deze paradox van langer leven, maar in minder goede gezondheid komt vooral naar voren uit tabel 12 bij de verwachte levensjaren op 65-jarige leeftijd. In de periode 2001-2006 zien we voor zowel mannen als voor vrouwen dat het aantal verwachte levensjaren zonder chronische ziekten afneemt. Oftewel, men leeft langer, maar daarvan neemt het aantal jaren met een chronische ziekte ook toe.
3.2.2
Levensverwachting in de provincie Drenthe
Tabel 13 presenteert gegevens van het RIVM, waarin informatie over de levensverwachting van de inwoners van Drenthe vergeleken wordt met die van Nederland als geheel. Het betreft hier de periode 2001-2004 (Hoeymans en Zwakhals, 2007).
Tabel 13: Levensverwachting Nederland en Drenthe, 2001-2004 Levensverwachting bij geboorte in:
Mannen
Vrouwen
Totaal
Nederland
76,3
81,1
78,8
Drenthe
76,5
81,5
79,0
62,2
61,7
62,0
62,8
62,5
62,6
Nederland
69,0
68,3
68,7
Drenthe
70,0
69,3
70,3
In goed ervaren gezondheid: Nederland Drenthe Zonder lichamelijke beperkingen:
Bron: Hoeymans, en Zwakhals (2007).
30
Het beeld dat naar voren komt uit tabel 13 is dat de gemiddelde levensverwachting bij geboorte in Drenthe iets hoger ligt dan in Nederland. Dat geldt zowel voor mannen als voor vrouwen. De gemiddelde levensverwachting “in goed ervaren gezondheid” en “zonder lichamelijke beperkingen” is in Drenthe ook iets hoger dan in Nederland. Tabel 13 laat, net als tabel 12, zien dat ook in Drenthe mannen in het voordeel zijn wat betreft het aantal verwachte levensjaren “in goede gezondheid’.
3.3
Sterfte
Deze paragraaf gaat in op de sterftecijfers van Nederland en Drenthe. Er zal eerst gekeken worden naar de totale sterfte in Nederland en Drenthe. Daarna zullen de gestandaardiseerde sterftecijfers gegeven worden.
3.3.1
Totale sterfte in Nederland en Drenthe
Per jaar overlijden er in Nederland ongeveer 133.000 mensen (65.000 mannen en 68.000 vrouwen). Het aantal sterfgevallen bij vrouwen is groter, omdat de bevolking meer vrouwen dan mannen telt. In de toekomst zal de absolute sterfte door de naoorlogse geboortegolf naar verwachting verder toenemen naar 225.000 personen in 2050 (GGD Drenthe, 2006). In tabel 14, staan zowel de absolute sterftecijfers in 2007 als het aantal sterftes per 1.000 inwoners voor Nederland en de verschillende provincies.
31
Tabel 14: Sterfte in Nederland en per provincie in 2007 Aantal overledenen, totaal
Aantal overledenen per 1.000 inwoners
Mannen
Vrouwen
Totaal
Mannen
Vrouwen
Zuid-Holland
13778
15220
28.998
8,1
8,3
Noord-Holland
10209
10815
21.024
8,0
8,1
Noord-Brabant
9359
9658
19.017
8,0
8,6
Gelderland
8002
8137
16.139
8,2
8,2
Utrecht
3944
4342
8.286
7,5
7,7
Limburg
5144
5111
10.255
8,5
8,5
Overijssel
4369
4553
8.992
8,1
8,3
Friesland
2669
2779
5.448
7,8
8,1
Groningen
2420
2600
5.020
8,1
8,3
Drenthe
2177
2215
4.392
7,8
8,1
Zeeland
1731
1814
3.545
7,2
7,6
Flevoland
995
981
1.976
7,7
8,7
Nederland
64.797
68225
133.022
8,0
8,2
Bron: CBS Statline (2007): Bevolkingsontwikkeling: sterfte en geslacht.10
Tabel 14 laat zien dat het aantal sterftes per 1.000 inwoners in Drenthe voor zowel mannen als vrouwen iets lager is dan het landelijke gemiddelde. Per provincie zien we enige spreiding, met de provincie Limburg als koploper en de provincie Zeeland als hekkensluiter.
3.3.2
Gestandaardiseerde sterfte in Drenthe
Voor een meer nauwkeurige vergelijking tussen Nederland en Drenthe wordt de Standardized Mortality Ratio (SMR) gebruikt. De SMR is een maat voor de sterfte in een bepaalde indexpopulatie (regio of gemeente) ten opzichte van een standaardpopulatie (in dit geval Nederland). Bij het berekenen van de SMR wordt zowel gecorrigeerd voor verschillen in populatieomvang als in leeftijdsopbouw tussen de index- en de 10
http://statline.cbs.nl/. Geraadpleegd op: 03-03-09.
32
standaardpopulatie. De SMR geeft aan of er sprake is van ondersterfte of oversterfte. Voor Nederland bedraagt de waarde van de SMR altijd 100. Indien de SMR in Drenthe of in een gemeente hoger is dan 100, dan is er sprake van oversterfte, is de SMR lager dan 100, dan is er sprake van ondersterfte (GGD Drenthe, 2006). Tabel 15 toont de SMR gegevens voor de periode 1999-2003 voor alle twaalf Drentse gemeenten en de provincie Drenthe. De waarde voor Nederland als geheel is op 100 gesteld, waardoor een goede vergelijking kan worden gemaakt.
Tabel 15: Standardized Martality Ratios (SMR) in Drenthe over de periode 1999-2003 Standardized Mortality Ratio (SMR) Aa en Hunze
Mannen 95
Vrouwen 80
Assen
100
112 *
Borger-Odoorn
99
94
Coevorden
95
94
Emmen
110 *
103
Hoogeveen
102
90
Meppel
104
100
Midden-Drenthe
103
90
Noordenveld
86
77
Tynaarlo
95
100
Westerveld
90
92
De Wolden
92
92
Drenthe
99
96 *
Nederland
100
100
* Significant afwijkend van Nederland Bron: GGD Drenthe (2006).
Uit tabel 15 komt naar voren dat gestandaardiseerde totale sterfte onder vrouwen in Drenthe gedurende de periode 1999-2003, 4% onder de landelijke sterfte ligt. Bij de mannen ligt deze sterfte in Drenthe 1% onder het landelijk cijfer. Verder blijkt dat naast een algemeen lagere sterfte in Drenthe in vergelijking met Nederland er twee gemeenten
33
zijn waar de sterfte hoger is dan in Nederland. Zo is in de gemeente Assen de gestandaardiseerde sterfte in de periode 1999-2003 van vrouwen 12% boven het landelijk gemiddelde. In de gemeente Emmen ligt het gestandaardiseerde sterftecijfer voor mannen 10% boven het landelijk gemiddelde.
3.4
Doodsoorzaken in Nederland en Drenthe
Deze paragraaf gaat in op de drie meest voorkomende doodsoorzaken in Nederland: (1) kanker, (2) hart- en vaatziekten, en (3) niet-natuurlijke doodsoorzaken (ongelukken en doodslag). Als vierde categorie wordt toegevoegd ‘overige doodsoorzaken’. Tabel 16 geeft voor Nederland (2003-2007) en voor Drenthe (2003-2005) de verdeling weer van de onderscheiden doodsoorzaken.
Tabel 16: Doodsoorzaken in Nederland en Drenthe 2003-2007, in percentages Doodsoorzaken 1. Kanker
Drenthe 2003 29,3
Drenthe 2005 29,8
Nederland 2003 28,1
Nederland 2005 29,6
Nederland 2007* 28,3
2. Hart- en vaatziekten
33,6
32,3
33,1
31,8
33,4
3. Ongelukken en doodslag
3,9
3,8
3,8
3,9
3,8
4. Overige doodsoorzaken
33,2
34,1
35,0
34,7
34,2
Totaal (absoluut)
4.495
4.349
141.936
136.402
140.276
* Bron: Zwakhals en Giesbers (2007). Bron: Witt de, J., Parker Brady, H.G., Schonewille, J. en Tuinstra, J. (2008).
Na de sterfte die valt in de restcategorie ‘overige doodsoorzaken’ overleden de meeste Drenten aan hart- en vaatziekten. Dat gold zowel in 2003 (33,6%) als in 2005 (32,3%). Ook in Nederland zijn hart- en vaatziekten doodsoorzaak nummer één. De tweede grootste groep doodsoorzaken is kanker.11 Bijna 4% van de Drenten is gestorven aan een
In 2008 overleden voor het eerst meer mensen aan kanker dan aan hart- en vaatziekten. (CBS Statline: Doodsoorzaken: maand en jaar van overlijden in 2008). Deze recent uitgekomen cijfers zijn niet verwerkt in tabel 16. 11
34
niet-natuurlijke doodsoorzaak. De situatie in Drenthe wijkt nauwelijks af van die in Nederland.
3.5
Beperkingen en chronische aandoeningen
Deze paragraaf gaat in op de aard en de omvang van beperkingen en chronische aandoeningen in Nederland en Drenthe. Landelijke cijfers hierover zijn wel voorhanden, maar cijfers over beperkingen en chronische aandoeningen van de Drentse bevolking ontbreken voor een belangrijk deel. Meer specifiek is over de Drentse ouderen wel uitgebreide informatie. Dit is voornamelijk te danken aan het “Ouderenonderzoek” van de GGD Drenthe uit 2008 (GGD Drenthe, 2008). Hoofdstuk 4 gaat specifiek in op ouderen in Drenthe met beperkingen en chronische aandoeningen. Deze paragraaf beperkt zich daarom voor een belangrijk deel tot landelijke cijfers. Wel zullen een paar vergelijkingen gemaakt worden tussen Nederland en Drenthe betreffende een aantal specifieke lichamelijke aandoeningen.
Beperkingen en chronische aandoeningen zijn verzameltermen waarbinnen veel variatie bestaat.12 Is er bijvoorbeeld sprake van een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking? Wat is de ernst van de aandoening? Een aantal van deze variaties passeren hieronder de revue. Om te beginnen laat Figuur 3 in grote lijnen de verdeling zien van mensen met een beperking naar de aard van deze beperking.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport definieert chronische ziekten als volgt: “onomkeerbare aandoeningen, zonder uitzicht op volledig herstel en met een gemiddeld lange ziekteduur” (De Klerk, 2002). Deze definitie wordt meestal gebruikt in rapportages over chronisch zieken (Smulders & Kerkhof, 2005) en ook in het huidige onderzoeksrapport. In het rapport wordt ook gesproken over beperkingen (zowel psychische als lichamelijke). Tussen het hebben van een lichamelijke beperking en chronische ziekten bestaat een sterke samenhang. Van de mensen met een matige of ernstige beperking heeft ruim 85% een chronische ziekte. Omdat de maatschappelijke deelname en het gebruik van zorg en voorzieningen met name wordt bepaald door de lichamelijke beperkingen en niet door de chronische ziekte zelf, kan bij schattingen van aantallen het best worden uitgegaan van mensen met lichamelijke beperkingen (De Klerk, 2002). 12
35
Figuur 3: Verdeling mensen met een beperking naar aard van de beperking
4% Lichamelijke beperking 21% Chronisch psychische beperking Verstandelijke beperking 5% Psychosociale beperking 5%
65% Meervoudige problematiek
Bron: Quist, H. & Swarte, M. (2006).
In de figuur is duidelijk te zien dat de overgrote groep van de mensen met een beperking, de groep met een lichamelijke beperking is (65%). Onder lichamelijke beperkingen vallen beperkingen in vele variaties en met uiteenlopende mate van ernst. In paragraaf 3.5.1 wordt verder ingegaan op de ernst van de lichamelijke beperkingen en worden enkele specifieke lichamelijke beperkingen belicht. Als tweede valt het relatief grote aandeel op (21%) van de groep mensen met psychosociale beperkingen. Dit cijfer is gebaseerd op cijfers over het gebruik van het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW). Mensen met psychosociale problemen hebben moeilijkheden met hoe ze zich voelen, hoe ze met anderen omgaan en huiselijke omstandigheden. Mensen met een chronische ziekte vormen een belangrijk aandeel onder mensen met psychosociale beperkingen. In paragraaf 3.5.2 wordt verder ingegaan op psychosociale beperkingen. Uit Figuur 3 komt naar voren dat van de mensen met een beperkingen 5% een chronisch psychische beperking heeft en ook 5% een verstandelijke beperking. De groep chronisch psychische beperkingen bestaat voornamelijk uit mensen met persoonlijkheidsstoornissen, schizofrenie en depressieve stoornissen. Ook ouderen met dementie vallen in deze groep. Paragraaf 3.5.3 gaat hier verder op in. Paragraaf 3.5.4 gaat verder in op de
36
groep mensen met een verstandelijke beperking. In paragraaf 3.5.5 wordt kort ingegaan op meervoudige problematiek, waarbij gekozen is om deze te beperken tot de term multimorbiditeit. Tot slot wordt in de laatste paragraaf een korte prognose gegeven op het gebied van beperkingen en chronische aandoeningen.
3.5.1
Lichamelijke beperkingen
Er bestaat een enorme variatie in de wijze waarop lichamelijke beperkingen zich voordoen. Zo kan de oorzaak van de beperking verschillend zijn (een chronische ziekte of een zintuiglijke of motorische handicap), de ernst maar ook kan de beperking die men ondervindt in het dagelijkse leven uiteenlopen. De variatie in de omvang van de totale groep mensen met een lichamelijke beperking is afhankelijk van de maatstaf die wordt genomen: die van het CBS13-OESO, of die van het SCP.14 Schattingen van de eerste komen uit op 13% (2,1 miljoen mensen) van de Nederlandse bevolking met een lichamelijke beperking en die van de tweede op 23,3 % (3,8 miljoen mensen). Het voert binnen de context van dit onderzoek te ver om verder in te gaan op alle mogelijkheden en variaties van lichamelijke beperkingen. Twee zaken worden wel aangestipt: variatie in ernst en enkele voorbeelden van veelvoorkomende chronische ziekten of aandoeningen.
Ernst van lichamelijke beperkingen Het onderzoek van het SCP (De Klerk, Iedema en van Campen, 2006) maakt het mogelijk om lichamelijke beperkingen onder te verdelen in drie categorieën van ernst: ‘licht’, ‘matig’, en ‘zwaar’. Tabel 17 laat daarvan de resultaten zien voor de totale bevolking en ook voor de groep 65+ers als afzonderlijke groep.
13
Centraal Bureau voor de Statistiek (De OESO-indicator heeft betrekking op communicatie en beweeglijkheidbeperkingen. In het onderzoek wordt bepaald of mensen gesprekken kunnen volgen en voeren, kunnen lezen, voorwerpen kunnen zien en dragen, kunnen staan en bukken en lopen. Wanneer mensen een van de activiteiten niet kunnen verrichten, dan is er sprake van een beperking). 14 SCP (In het onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau wordt gevraagd naar beperkingen bij het zien, het horen, het verplaatsen, persoonlijke verzorging, de huishoudelijke taken en (langdurig) zitten en staan).
37
Tabel 17: Ernst van de lichamelijke beperking Totale bevolking % Absoluut (x 1000) 23,3% 3.437
% 60,1%
Licht
13,3%
1.945
23,8%
480
Matig
6,7%
980
20,6%
415
Zwaar
3,5%
512
15,7%
316
Mensen met een beperking (op
65+ers Absoluut (x 1000) 1.211
basis van SCP)
Bron: De Klerk et al. (2006) in; Quist & Swarte (2006).
Bijna een kwart van de bevolking heeft een lichamelijke beperking. Het grootste deel daarvan (meer dan de helft) betreft een ‘lichte’ beperking. Drie op de vijf 65+ers hebben een lichamelijke beperking. Ook bij die groep is de groep met een ‘lichte’ beperking het grootst, maar ook de ‘matige’ en ‘zware’ lichamelijke beperkingen komen bij de 65+ers relatief vaker voor dan bij de totale bevolking.
Chronische ziekte of aandoening Een chronische ziekte of aandoening kan de achterliggende oorzaak zijn van een lichamelijke beperking. Informatie van zowel het CBS als van het RIVM wijzen op een toename van het aantal mensen met een chronische aandoening, zoals bijvoorbeeld diabetis mellitus (suikerziekte). Tabel 18 geeft van een aantal veelvoorkomende chronische aandoeningen weer hoe vaak ze voorkomen in Nederland en specifiek in Drenthe (gemiddeld over de periode 2004- 2007).
38
Tabel 18: Percentage personen met een ziekte of aandoening, gemiddeld over 2004-2007 Lichamelijke chronische ziekten
Drenthe %
Nederland %
Personen met migraine
13%
12%
Personen met astma/ cara
10%
8%
Personen met rugaandoening
9%
9%
Personen met gewrichtslijtage
8%
10%
Personen met suikerziekte, type 1 en type 2
3%
4%
Personen die ooit een beroerte hebben gehad
2%
2%
Personen die ooit een hartinfarct hebben gehad
2%
2%
Bron: CBS Statline15
Tabel 18 laat zien dat ongeveer een op de zeven mensen in Nederland en in Drenthe last heeft van migraine. Deze chronische aandoening komt het meest voor, en in Drenthe iets meer dan in Nederland. Daarnaast komt astma/cara vaker voor in Drenthe dan in Nederland, één op de tien mensen in Drenthe heeft last van astma/cara. Drenthe komt iets gunstiger naar voren wat betreft gewrichtsslijtage. Relatief iets minder mensen in Drenthe hebben daar last van vergeleken met de rest van Nederland. Datzelfde geldt voor het hebben van suikerziekte. Over het geheel genomen zal het aandeel mensen met een lichamelijke chronische aandoening de komende jaren toenemen. Dat geldt zowel voor Nederland als voor Drenthe. Dat kan te maken hebben met de vergrijzing van de bevolking; immers hoe ouder men wordt hoe meer kans men heeft om een chronische aandoening te krijgen. Verder bestaat er ondanks en misschien juist wel dankzij de goede gezondheidszorg in Nederland de eerder in dit rapport genoemde paradox: mensen leven weliswaar langer, maar ook vaker met een chronische aandoening.
Overgewicht Als specifiek lichamelijk gezondheidsprobleem bestaat er de afgelopen decennia meer en meer aandacht voor overgewicht, omdat dat probleem toeneemt en consequenties
15
Gezondheid: GGD-regio periodegemiddelde 2004-2007. Geraadpleegd op 06-03-09.
39
heeft voor het ontstaan van andere gezondheidsklachten. Tabel 19 geeft de percentages weer van volwassenen met overgewicht in zowel Nederland als Drenthe. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen overgewicht (BMI > 25) en obesitas (BMI > 30).16
Tabel 19: Percentage overgewicht en obesitas onder volwassenen in Drenthe en Nederland (2005) Overgewicht (BMI >25) Drenthe Nederland 57% 50%
Mannen
Obesitas (BMI > 30) Drenthe Nederland 11% 10%
Vrouwen
42%
40%
13%
11%
Totaal
49%
46%
12%
11%
Bron: GGD Drenthe (2008).
Uit tabel 19 blijkt dat in Drenthe meer overgewicht en obesitas voorkomt dan in Nederland (boven de 20 jaar). Dat geldt voor zowel mannen als voor vrouwen. Verder valt op dat relatief meer mannen overgewicht hebben, maar dat wanneer het overgewicht ernstiger is – dus sprake is van obesitas – er relatief meer vrouwen dan mannen daar last van hebben. Uit ander onderzoek blijkt dat tussen 1998 en 2005 de omvang van overgewicht in Drenthe is gestegen van 44% naar 49%. In dezelfde periode is het percentage obesitas gestegen van 9% naar 12% (De Wit et al. 2008).
3.5.2
Psychosociale beperkingen
Zoals eerder in deze paragraaf naar voren kwam is bij 21% van de mensen die een beperking heeft deze beperking van psychosociale aard. Mensen met psychosociale beperkingen ondervinden problemen bij het alledaagse bestaan. Zo hebben ze moeilijkheden met hoe ze zich voelen, hoe ze met anderen omgaan, met het omgaan met kinderen en met huishoudelijke omstandigheden. Veelvoorkomende klachten zijn relatieproblemen, depressieve gevoelens, seksuele problemen, stress, schulden, BMI: Body Mass Index (BMI) is een maat voor overgewicht op basis van de verhouding tussen gewicht en lengte van een persoon. Door het gewicht van iemand (in kilogram) te delen door het kwadraat van zijn lengte (in meters) kunnen we de 'Body Mass Index' (BMI) berekenen (Leent-Loenen, 2008). De BMI wordt uitgedrukt in kg/m2 en is een internationaal erkende maat voor de verhouding tussen gewicht en lengte. Iemand heeft over- of ondergewicht wanneer hij te zwaar of te licht is voor zijn lengte. 16
40
opvoedingsproblemen en het niet gebruikmaken van publieke rechten en voorzieningen. Naar schatting heeft 12,4% van de bevolking psychosociale klachten (Quist & Swarte, 2006). In de literatuur en bij de belangrijkste informatiebronnen zoals het Centaal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het RijksInstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt in dit kader gesproken over psychosociale problemen of klachten. Die formulering wordt in dit rapport overgenomen. In tabel 20 staat het percentage mensen vanaf 16 jaar dat in Nederland psychosociale klachten heeft en wordt dit tevens uitgesplitst naar een aantal leeftijdscategorieën.
Tabel 20: Personen met psychosociale klachten naar leeftijd (2003) 16-19 jaar
20-44 jaar
45-64 jaar
> 65 jaar
Totaal
% met 18,9% 12,8% 11,0% 12,2% 12,4% psychosociale klachten Bron: CBS (2003). In POLS: Permanent Onderzoek Leefsituatie, gezondheid en welzijn.
Uit tabel 20 kan worden opgemaakt dat 12,4% van de mensen vanaf 16 jaar psychosociale klachten heeft.17 Verder valt in de tabel op dat deze klachten niet toenemen met de leeftijd, maar vanaf 20 jaar redelijk stabiel zijn. Juist tussen 16 en 20 jaar geven relatief veel mensen psychosociale klachten aan.
Het RIVM heeft het voorkomen van psychische klachten onderzocht voor mensen vanaf 12 jaar. Daarbij is ook gekeken naar verschillende regio’s in Nederland. De resultaten zijn weergegeven in een kaart van Nederland (zie Figuur 4)
17
Vanaf 1989 vraagt het CBS in het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) of respondenten last hebben van ‘eenzaamheid’, ‘rusteloosheid’, ’verveling’, ‘zich terneergeslagen voelen’ en ‘zich van streek voelen’. De cijfers in deze tabel hebben betrekking op personen die aangeven ‘vaak’ of ‘erg vaak’ last te hebben van een of meer van deze klachten.
41
Figuur 4: Psychische klachten in Nederland 2003-2007
Bron: Deuning en Frenken (2008).
In Nederland heeft 10,0% van de bevolking van 12 jaar en ouder psychische klachten. Uit figuur 4 kan worden afgelezen dat inwoners van Drenthe relatief minder psychische klachten hebben. De laagste percentages inwoners met psychische klachten hebben de regio's Zuid-Hollandse Eilanden (6,5%), Hollands Midden (7,2%), Drenthe (7,3%) en IJssel-Vecht (7,3%). Deze vier regio's scoren ook allemaal significant lager dan het landelijk gemiddelde. In Den Haag is het percentage het hoogst: 15,9%. Ook het Gooi en de Vechtstreek (14,7%) hebben meer inwoners met psychische problemen. Deze twee regio's scoren ook significant boven het landelijk gemiddelde, evenals de regio's Rotterdam-Rijnmond (12,7%), Amsterdam (12,7%) en Zuid-Limburg (12,0%).
3.5.3
Chronische psychische beperkingen of problemen
Onder chronische psychische problemen worden langdurige psychische stoornissen verstaan. Voorbeelden daarvan zijn persoonlijkheidsstoornissen (bijvoorbeeld borderline persoonlijkheidsstoornis, angststoornissen) of psychiatrische problematiek (schizofrenie, manisch-depressieve stoornis). Beperkingen in het functioneren kunnen
42
op meer gebieden ervaren worden, zoals problemen bij het inter-persoonlijk contact, arbeidsproblemen, het organiseren van het huishouden en leerproblemen. Ook mensen die afhankelijk zijn van alcohol of drugs of een eetstoornis hebben worden onder deze categorie geschaard. Datzelfde geldt voor mensen met een psychogeriatrische aandoening, zoals dementie. Tabel 21 geeft voor Nederland percentages en absolute aantallen weer van een aantal psychische stoornissen. Specifieke cijfers voor de provincie Drenthe zijn niet voorhanden.
Tabel 21: Prevalentie psychische stoornissen in Nederland % van de bevolking
Absolute aantallen
Schizofrenie
0,15%
23.300
Depressie
6,3%
856.000
Angststoornissen
11,0%
1.701.000
Afhankelijkheid van drugs
0,5%
72.100
Afhankelijkheid van alcohol
1,8%
273.900
Eetstoornissen
0,3%
46.210
1,1% (8,1% van 65+)
177.000
Dementie
Bron: www.zorgatlas.nl (RIVM); SCP, Rapportage ouderen (2001)
Van de gepresenteerde psychische stoornissen in tabel 21 blijken angststoornissen relatief het meest voor te komen in Nederland, gevolgd door depressie. Zoals blijkt uit de tabel is dementie sterk gerelateerd aan leeftijd. Voor de totale bevolking geldt dat 1,1% dementie heeft. Van de groep 65+ers heeft 8.1% dementie. Voor de provincie Drenthe bestaat ook een schatting van het aandeel mensen met dementie. Dat ligt iets hoger dan landelijk, namelijk 1,3 % (circa 6500 mensen) (De Wit et al., 2008).
3.5.4
Verstandelijke beperkingen
Uit figuur 3 in het begin van dit hoofdstuk kwam naar voren dat van de mensen met een beperking, 5% een verstandelijke beperking heeft. Onder mensen met een verstandelijke beperking worden meestal mensen verstaan met een IQ lager dan 80. Deze mensen
43
ervaren vaker beperkingen in de sociale zelfredzaamheid en dan met name op het terrein van communicatie, wonen, sociale vaardigheden, zelfbepaling, gezondheid, veiligheid, vrije tijd, educatie en werk. Er zijn allerlei oorzaken voor een verstandelijke beperking, zoals erfelijke factoren, problemen in de ontwikkeling van de hersenen voor de geboorte, problemen tijdens de bevalling, ziekten na de geboorte of een ongeluk met hersenletsel (Quist & Swarte, 2006). De precieze omvang van het aantal mensen met een verstandelijke beperking is onduidelijk. Cijfers zijn daarom voornamelijk afkomstig van schattingen. Er zijn ongeveer 112.000 verstandelijk gehandicapten in Nederland (dat is 0,7% van de totale bevolking). Dit zijn ongeveer 40.000 jongeren (19 jaar of jonger) en nog eens 40.000 verstandelijk gehandicapten tussen de 20 en de 49 jaar. De 50-plussers vormen een klein deel van de gehele populatie. Naar schatting zijn er 3.700 65+ers met een verstandelijke handicap. Van de 112.000 verstandelijk gehandicapten is iets minder dan de helft licht verstandelijk gehandicapt (IQ tussen 50 en 80) en iets meer dan de helft matig tot zeer ernstig gehandicapt (IQ lager dan 50). Bij de jongeren zijn er relatief meer licht verstandelijk gehandicapten en bij ouderen relatief meer matig tot zeer ernstig gehandicapten. In Drenthe wordt, evenals in heel Nederland, het aandeel mensen met een verstandelijke beperking geschat op 0,7% (De Wit et al., 2008).
3.5.5
Multimorbiditeit
In Nederland heeft ruim een kwart van de mensen een of meer chronische ziekten. Dit komt neer op bijna 4,5 miljoen chronisch zieken. Deze schatting is gebaseerd op een selectie van 30 chronische ziekten, gemeten in de huisartspraktijk (Hoeymans, Schellevis en Wolters, 2008). Bijna een derde van de chronisch zieken heeft meer dan één chronische ziekte, hetgeen aangeduid wordt met multimorbiditeit.18 Multimorbiditeit
Multimorbiditeit is de algemene term voor het tijdens een bepaalde periode optreden van meer dan één (chronische) ziekte bij één individu (Schellevis, 2006). Een term die hiermee verwant is, is comorbiditeit. Regelmatig leidt de combinatie van chronische ziekten echter wel tot problemen zoals beperkingen en verlies van kwaliteit van leven, meer en langere ziekenhuisopnamen, meer kans op complicaties na een operatie en tot slot een hogere kans op vroegtijdige sterfte (Gijsen et al., 2001; Fortin et al., 2004). 18
44
komt naar schatting voor bij 1,3 miljoen mensen, ofwel 8% van de totale bevolking. Er zijn meer vrouwen met multimorbiditeit dan mannen. Tot ongeveer 55 jaar is multimorbiditeit nog relatief zeldzaam, maar onder ouderen komt het veelvuldig voor. Zo heeft bijna één op de drie 75-plussers meer dan één chronische ziekte (Hoeymans et al, 2008).
3.5.6
Prognoses in het kort op het gebied van beperkingen en aandoeningen
Over de gehele linie is de verwachting dat het aantal mensen met een beperking de komende jaren zal toenemen in Nederland en Drenthe. Dat is in ieder geval de situatie voor lichamelijke beperkingen en chronische aandoeningen. De veronderstelling hierbij is dat zowel binnen de groep ouderen, als binnen de groep onder de 65-jaar, het aandeel van mensen met lichamelijke beperkingen constant blijft. De verwachting voor psychosociale problemen is dat dit aantal relatief stabiel zal blijven de komende jaren (Quist en Swarte, 2006). Ook de omvang van de groep mensen met chronisch psychische beperkingen, exclusief de groep mensen met dementie, zal naar verwachting min of meer stabiel blijven. Wat betreft de omvang en het aandeel van de mensen met dementie is de verwachting dat dit wel zal toenemen. Geschat wordt dat 15% van de mensen die ouder worden dan 65 jaar, na die leeftijd dementie zal ontwikkelen. Op 85-jarige leeftijd is dat zelfs 35% (SCP, 2001).
Hoofdstuk 4 gaat verder in op ouderdomgerelateerde aandoeningen onder ouderen in Drenthe.
45
46
4
Beperkingen en aandoeningen bij ouderen in Drenthe
Samenvatting: Een aantal gegevens springen in het oog over de lichamelijke gezondheid van ouderen in Drenthe. Zo stijgt met de leeftijd ook het percentage ouderen met één of meer chronische aandoeningen, in de leeftijdscategorie 75 – 90 jaar heeft zelfs ruim driekwart van de ouderen een chronische aandoening. Een hoge bloeddruk en gewrichtsslijtage zijn de chronische aandoeningen die het meest voorkomen bij ouderen in Drenthe. Dit geldt nadrukkelijker voor vrouwen dan voor mannen. Het percentage ouderen met diabetes in Drenthe stijgt, net als in de rest van Nederland. Van de 65-plussers heeft momenteel 15% diabetes. Tot slot zijn in Drenthe meer ouderen met overgewicht in vergelijking met heel Nederland. Wanneer gekeken wordt naar de psychische gezondheid van ouderen blijkt uit landelijke cijfers dat de psychische problematiek het grootst is onder de ‘oudste’ ouderen. Ruim een kwart van de ouderen boven de 75 jaar is psychisch ongezond. Echter, het aantal personen in Drenthe met psychische problemen ligt onder het landelijk gemiddelde. Wel is de schatting dat er in Drenthe iets meer mensen met dementie zijn dan gemiddeld in Nederland. Tot slot is gekeken naar de mate van eenzaamheid. Het blijkt dat ruim 40% van de ouderen in Drenthe eenzaam is. De eenzaamheid neemt toe met de leeftijd; 59% van de 85-90-jarigen lijdt aan eenzaamheidsproblematiek. Vijfendertig procent van alle ouderen rapporteert matige eenzaamheid, terwijl ernstige en zeer ernstige eenzaamheid veel minder vaak voorkomen (respectievelijk 5 en 2%).
4.1
Inleiding
Ouderen hebben een grotere kans op beperkingen dan jongeren. Ruim een derde van de 55 tot en met 64 jarigen heeft een beperking. Van de 75 t/m 84 jarigen heeft bijna driekwart een beperking en van de 85-plussers ongeveer 95% (De Klerk, 2002). Dit hoofdstuk gaat in op beperkingen en aandoeningen die vaak voorkomen bij mensen van 65 jaar en ouder, woonachtig in Drenthe. Daarvoor is het Ouderenonderzoek van de
47
GGD Drenthe (2008) een belangrijke informatiebron. Daar waar mogelijk worden vergelijkingen gemaakt zodat de gegevens in een context worden geplaatst. Achtereenvolgens komen in dit hoofdstuk aan de orde: (4.2) lichamelijke beperkingen, met aandacht voor specifieke veelvoorkomende problemen, (4.3) psychische ongezondheid, en (4.4) sociale ongezondheid.
4.2
Lichamelijke beperkingen van ouderen in Drenthe
Zoals in paragraaf 3.5 naar voren is gekomen hebben ouderen die een beperking of aandoening hebben, vergelijkbaar met de gehele bevolking, voornamelijk lichamelijke beperkingen of aandoeningen. Deze paragraaf gaat in op verschillende lichamelijke beperkingen bij ouderen, zoals chronische aandoeningen, diabetes en functionele beperkingen. Daarnaast wordt ook gekeken naar het percentage ouderen in Drenthe dat in het afgelopen jaar is gevallen en naar het percentage ouderen met overgewicht.
4.2.1
Chronische aandoeningen
Uit het Ouderenonderzoek Drenthe (2008) blijkt dat 26% van de Drentse ouderen één chronische aandoening heeft en 41% heeft twee of meer. Tegelijkertijd heeft 33% van de ouderen geen chronische aandoening. Dat zijn vaker mannen dan vrouwen en vaker de ‘jongere’ ouderen. Het percentage ouderen in Drenthe met een chronische aandoening, 67%, is lager dan het percentage ouderen met een chronische aandoening in Twente (75%), Flevoland (74%) en Brabant (69%).19
Figuur 5 geeft de percentages weer van de vijf meest voorkomende chronische aandoeningen in Drenthe onder ouderen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen.
In het Ouderenonderzoek van de GGD Drenthe worden vergelijkingen gemaakt met een beperkt aantal regio’s en provincies. De verantwoording voor de keuze van deze regio’s en provincies ontbreekt echter. 19
48
Figuur 5: De vijf meest voorkomende chronische aandoeningen bij ouderen in Drenthe voor mannen en vrouwen (in percentages) 40% 35% 30% 25%
Mannen
20%
Vrouwen
15% 10% 5% 0% Hog
e blo
eddr
Gew uk
richt sslijt a
ge
Diab etes
Aand o
enin gr
ug
Astm a/CA RA/C O
PD
Bron: GGD Drenthe (2008)
Figuur 5 laat zien dat hoge bloeddruk en gewrichtsslijtage het meest voorkomt bij de ouderen in Drenthe. Dat geldt voor zowel mannen als vrouwen. De figuur maakt ook duidelijk dat voor vier van de vijf meest voorkomende aandoeningen geldt dat vrouwen relatief vaker een chronische aandoening hebben dan mannen (hoge bloeddruk, gewrichtsslijtage, diabetes en aandoening rug). Mannen hebben alleen vaker astma/CARA/COPD. Een chronische aandoening kan een beperking opleveren voor de dagelijkse bezigheden. Dat blijkt ook uit het Ouderenonderzoek van de GGD Drenthe. Van de ouderen met een chronische aandoening geeft namelijk 18% aan sterk belemmerd te zijn, ruim 53% voelt zich licht belemmerd en 29% voelt zich niet door de aandoening belemmerd. Vrouwen voelen zich vaker belemmerd door een chronische aandoening dan mannen: 75% tegen 66%.
4.2.2
Diabetes (suikerziekte)
Een specifieke chronische aandoening die direct gevolgen heeft voor het dagelijks functioneren is diabetes (suikerziekte). De afgelopen jaren is het aantal mensen met diabetes sterk gestegen, deels door de vergrijzing en deels door de toename van overgewicht.
49
Uit huisartsregistraties blijkt dat in Nederland meer dan 600.000 mensen diabetes hebben (Baan en Poos, 2005). Bekend is dat met het toenemen van de leeftijd ook de kans op diabetes toeneemt. Daarmee is diabetes een ouderdomgerelateerde aandoening. Figuur 6 illustreert dit ten aanzien van de provincie Drenthe, door het percentage volwassenen en ouderen in Drenthe met diabetes weer te geven per leeftijdsklasse.
Figuur 6: Percentage volwassen en ouderen in Drenthe met diabetes, naar leeftijd en geslacht 30% 25% 20%
Mannen
15%
Vrouwen
10% 5% 0% 20-29
30-39
40-49
50-59
60-69
70-79
80-89
Bron: GGD Drenthe, 2008
Uit figuur 6 blijkt dat met het toenemen van de leeftijd het percentage mensen met diabetes eveneens toeneemt. De toename is voor vrouwen groter dan voor mannen. Verder valt op dat op jongere leeftijd meer mannen dan vrouwen diabetes hebben. Vanaf 60-jaar draait dat beeld om en hebben meer vrouwen dan mannen diabetes. In Drenthe heeft 15% van de ouderen (65 plussers) diabetes. In 1991 was dat 13%, in 2002 14% (GGD Drenthe, 2008). Er is, net als in Nederland, sprake van een stijging van het aantal mensen met diabetes in Drenthe. Eén en ander heeft consequenties voor de zorgvraag in Drenthe, omdat diabetes vaak gepaard gaat met een slechtere ervaren gezondheid, psychische ongezondheid, mobiliteitsbeperkingen en/of een functionele beperkingen (GGD Drenthe, 2008).
50
4.2.3
Functionele beperkingen
Voor ouderen is het belangrijk om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen en functioneren. In het Ouderenonderzoek Drenthe is daarom in kaart gebracht in hoeverre ouderen in Drenthe beperkingen hebben bij het uitvoeren van Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL) en Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen (HDL). Voorbeelden van ADL zijn eten, drinken en handen en gezicht wassen. Maar ook traplopen en voetverzorging valt onder ADL. Voorbeelden van HDL zijn boodschappen doen, licht schoonmaakwerk of bed opmaken en zwaar huishoudelijk werk, zoals ramen wassen. Tabel 22 geeft het percentage ouderen in Drenthe weer dat beperkingen heeft bij ADL of HDL activiteiten. Daarbij is een uitsplitsing gemaakt naar leeftijdsgroepen en geslacht.
Tabel 22: Percentage ouderen in Drenthe naar leeftijd en geslacht met een ADL- of HDLbeperking Geslacht Mannen
Vrouwen
ADL12% 21% beperking HDL36% 42% beperking Bron: GGD Drenthe (2008)
Leeftijd 65-69
70-74
75-79
80-84
85-89
6%
12%
15%
31%
45%
18%
28%
40%
65%
82%
Uit de resultaten van het GGD onderzoek blijkt dat 12% van de mannen een beperking heeft bij de algemene dagelijkse levensactiviteiten (ADL) en 21% van de vrouwen. Van de mannen heeft 36% een beperking bij de huishoudelijke dagelijkse levensactiviteiten (HDL) en 42% van de vrouwen. Uit tabel 22 komt verder naar voren dat deze functionele beperkingen toenemen met de leeftijd. Daarnaast hebben vrouwen meer beperkingen dan mannen, zowel op het gebied van ADL als HDL. Een vergelijkbaar beeld komt in Figuur 7 naar voren waarin het percentage ouderen met mobiliteitsbeperkingen staat weergegeven.
51
Figuur 7: Percentage ouderen in Drenthe met een mobiliteitsbeperking, naar leeftijd en geslacht 80% 70% 60% 50%
Mannen
40%
Vrouwen
30% 20% 10% 0% 65-69
70-74
75-79
80-84
85-90
Bron: GGD Drenthe (2008)
In totaal heeft 30% van de ouderen een mobiliteitsbeperking. Vrouwen hebben vaker dan mannen een mobiliteitsbeperking: 38% tegen 19%. Zoals blijkt uit figuur 7 neemt het percentage ouderen met een mobiliteitsbeperking toe met de leeftijd.
4.2.4
Vallen van ouderen
Vallen, en ook de angst voor vallen, is voor ouderen een reëel probleem. Per jaar worden ongeveer 31.000 ouderen in Nederland opgenomen in een ziekenhuis na een valongeval. Naar schatting overlijden in Nederland ongeveer 1700 mensen van 55 jaar en ouder aan de gevolgen van een val. Driekwart van deze slachtoffers is vrouw en tweederde van de slachtoffers is 75 jaar of ouder (CBS, 2006). Figuur 8 geeft de situatie weer voor Drenthe. Per leeftijdsgroep en voor mannen en vrouwen geeft de figuur weer welk percentage het afgelopen jaar is gevallen.
52
Figuur 8: Percentage ouderen in Drenthe dat het afgelopen jaar wel eens is gevallen naar leeftijd en geslacht 60% 50% 40% Mannen
30%
Vrouwen
20% 10% 0% 65-69
70-74
75-79
80-84
85-89
Bron: GGD Drenthe (2008).
Uit het Ouderenonderzoek van de GGD Drenthe komt naar voren dat 29% van de ouderen het afgelopen jaar wel eens is gevallen, meer vrouwen dan mannen. Met toenemende leeftijd stijgt het percentage ouderen dat het afgelopen jaar wel eens is gevallen, zoals te zien is in figuur 8. Dit geldt zowel mannen als vrouwen.
4.2.5
Overgewicht
Van de ouderen (65+ers) in Drenthe heeft 15% overgewicht20 (GGD Drenthe, 2008). Vergeleken met de gegevens uit het vorige hoofdstuk ligt dat percentage iets hoger dan het landelijke gemiddelde voor volwassenen (11%) en ook hoger dan het gemiddelde voor de Drentse volwassen bevolking (12%). In Drenthe hebben meer oudere vrouwen (17%) dan mannen (12%) overgewicht. Overgewicht is gerelateerd aan een aantal andere gezondheidsproblemen en beperkingen. Zo blijkt uit het Ouderenonderzoek van de GGD dat ouderen met overgewicht hun eigen gezondheid relatief vaker matig of slecht beoordelen (44%), dan ouderen met een normaal gewicht (26%). Overgewicht blijkt bovendien negatief samen te hangen met beperkingen op het gebied van ADL en HDL, mobiliteitsbeperkingen en chronische aandoeningen zoals diabetes, hoge bloeddruk, astma/CARA/COPD, aandoeningen van de rug en gewrichtsslijtage. Voor overgewicht bij ouderen is in het Ouderenonderzoek van de GGD Drenthe is uitgegaan van een BMI > 30.
20
53
4.3
Psychische ongezondheid van ouderen in Drenthe
In hoofdstuk 3 is naar voren gekomen dat in Nederland ongeveer een op de acht mensen boven de 16 jaar psychische klachten heeft (12,4%, volgens de CBS indeling). Voor de 65+ers lag dat percentage op 12,2%. Het RIVM heeft een percentage van 7,3% gevonden van de bevolking van 12 jaar en ouder met psychische klachten. De GGD heeft voor Drenthe nader onderzocht hoe het staat met de psychische (on-)gezondheid van de Drentse ouderen (65 plussers). De resultaten daarvan staan gepresenteerd in tabel 23.
Tabel 23: Psychische ongezondheid van ouderen in Drenthe naar geslacht, leeftijd en burgerlijke staat (in percentages) Indeling psychische gezondheid Licht ongezond Matig ongezond Ernstig ongezond Mannen
9%
1%
1%
Totaal psychisch ongezond 12%
Vrouwen
12%
3%
3%
18%
65-74 jaar
9%
2%
1%
11%
75-90 jaar
14%
3%
4%
20%
Gehuwd
9%
1%
2%
12%
Verweduwd
16%
4%
4%
24%
Bron: GGD Drenthe (2008)
In totaal voelt 15% van de ouderen zich psychisch ongezond. Vrouwen zijn vaker psychisch ongezond dan mannen. Met name de verweduwde ouderen hebben vaker psychische klachten. Psychische problematiek is het grootst onder de ‘oudste’ ouderen. Landelijk is ruim een kwart (27%) van de ouderen boven de 75 jaar psychisch ongezond. Het aantal personen in Drenthe met psychische problemen ligt onder het landelijk gemiddelde. Nader onderzoek van de GGD Drenthe concludeert dat psychisch ongezonde ouderen vaker de huisarts of een medisch specialist bezoeken, vaker slaapen of kalmeringsmiddelen gebruiken en vaker een mobiliteits- of ADL-/HDL- beperking hebben.
54
4.3.1
Angst en depressie
Angst en depressie behoren tot de meest voorkomende psychische klachten en staan in de top-10 van aandoeningen met de grootste ziektelast. In het Ouderenonderzoek (2008) is hierop verder ingezoomd. In tabel 24 staan de resultaten weergegeven van de mate van risico voor angst- en depressiestoornissen van de ouderen in Drenthe naar geslacht en leeftijd.
Tabel 24: Mate van risico voor angst en depressiestoornissen van ouderen in Drenthe, naar geslacht en leeftijd Geslacht Mannen Vrouwen 77% 68%
65-69 81%
70-74 76%
Matig- risico
21%
28%
18%
20%
26%
Hoog risico
3%
4%
2%
4%
4%
Weinig of geen
Leeftijd in jaren 75-79 80-84 71% 63%
Totaal 85-89 50%
72%
33%
43%
24%
5%
7%
4%
risico
Bron: GGD Drenthe (2008)
Uit tabel 24 blijkt dat ongeveer een kwart van de ouderen in Drenthe (24%) een matig risico heeft en 4% een hoog risico voor een angststoornis of depressiestoornis.21 Zoals blijkt uit de tabel, hebben verhoudingsgewijs meer vrouwen dan mannen een risico op angst- en depressiestoornissen. Het risico op angst- en depressiestoornissen neemt toe met de leeftijd.
4.3.2
Dementie
De kans op dementie stijgt met de jaren. Geschat wordt dat in heel Nederland van de mensen tussen de 65 en 69 jaar ongeveer 1,5% aan dit ziektebeeld lijdt. Voor mensen boven de 80 jaar is de kans op dementie meer dan 30% (Waarde, van en Wijnties, 2007). In Drenthe wordt de groep mensen met dementie iets hoger ingeschat dan landelijk: in Drenthe wordt uitgegaan van 1,3% (6500) mensen met dementie, terwijl landelijk de Bij deze cijfers moet opgemerkt worden dat het om een risico gaat, dat betekent niet dat dit percentage ouderen daadwerkelijk de stoornis heeft of ontwikkelt. 21
55
schatting 1,2% is (Van Waarde & Wijnties, 2007). In komend figuur is de procentuele groei van 2005 naar 2020 van het aantal mensen met dementie per provincie in Nederland weergegeven.
Figuur 9: Procentuele groei van het aantal mensen met dementie per provincie 2005-2030* 180% 160% 140% 120% 100%
% 65+
80% 60% 40% 20% 0% nd la er ed d N an ol ev Fl d an el Ze e h nt re en D ng ni ro G d an sl ie l Fr se js ri ve O rg bu m Li ht ec d tr U an rl t de ban el a r G -B nd rd lla oo o N -H d rd oo llan N o -H id Zu
* Het aantal mensen met dementie is berekend met het dementieprognose model dat door TNO Kwaliteit van Leven is ontwikkeld in opdracht van Alzheimer Nederland. Bron: Van Waarde en Wijnties (2007).
Zuid-Holland (48%). De provincie Flevoland heeft de meest opvallende groei (170%). Daarna vindt de sterkste groei in Noord-Brabant (86%) plaats. In tabel 25 staat de prognose gegeven van het aantal mensen met dementie in Drenthe en van heel Nederland.
56
Tabel 25: Prognose aantal mensen met dementie tot 2030. Drenthe
2005
2010
2015
2020
2025
2025
6.491
7.157
7.761
8.461
9.464
10.828
228.640
249.033
279.259
319.312
Totaal Nederland 193.912 211.768 Bron: Waarde van en Wijnties (2007).
Het kenniscentrum Wonen- Zorg van Aedes-Actiz (2007) verwacht een groei van 67% van 2005 naar 2030 in het aantal mensen met dementie in Drenthe. Zo waren er in 2005 6.491 mensen met dementie, in 2030 zijn dat er naar verwachting 10.828. (Waarde, van en Wijnties, 2007).
4.4
Sociale ongezondheid van ouderen in Drenthe
Naast lichamelijke en psychische (on)gezondheid is ook sociale (on)gezondheid een aspect van gezondheid. Onder sociale gezondheid wordt vaak het hebben van een sociaal netwerk verstaan en het participeren in de maatschappij, op welke manier dan ook. Andersom is eenzaamheid een maat voor sociale (on)gezondheid. Het Ouderenonderzoek van de GGD Drenthe heeft daar aandacht aan besteed.
Eenzaamheid Figuur 10 laat de resultaten zien van het Ouderenonderzoek betreffende de antwoorden op vragen aan ouderen over eenzaamheid. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen de mate van ernst in eenzaamheid. Er is geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen, omdat deze verschillen er in de praktijk nagenoeg niet zijn.
57
Figuur 10: Eenzaamheid bij ouderen in Drenthe, in percentages 70% 60% 50% 40%
ouderen boven 65 jaar
30% 20% 10% 0% ni et ee n
m at ig za am
ee nz aa m
er ns tig
ee nz aa m
ze er er n
st ig
ee nz aa m
Bron: GGD Drenthe (2008).
Figuur 10 laat zien dat ruim 40% van de ouderen in Drenthe eenzaam is: 35% is matig eenzaam, 5% ernstig eenzaam en 2% zeer ernstig eenzaam. Het percentage eenzame ouderen in Drenthe ligt onder dat in andere regio’s: Brabant 48%, Flevoland 44%. Net als dementie neemt ook eenzaamheid toe met de leeftijd. Van de 65-69 jarigen voelt 34% zich eenzaam, tegen 59% van de 85-90 jarigen.
58
5.
Zorgaanbod en zorggebruik in Drenthe
Samenvatting: In Nederland is er vooral een toename te signaleren in het aantal (dag-)opnames in ziekenhuizen. Daarnaast is er een afname te signaleren in de opname duur. De ziekenhuizen in Drenthe bevinden zich vooral in de streekcentra. Sinds de oprichting van de Huisartsenposten (vaak gevestigd in/bij ziekenhuizen) is de drukte op de Huisartsenposten sterk toegenomen. Het aantal contacten met de huisarts neemt toe met het stijgen van de leeftijd van de patiënt. Het totaal aantal huisartsen die werkzaam zijn in Drenthe is de laatste jaren gedaald. De verwachting voor heel Nederland is dat de vooral de vraag naar opname voor verpleging sterk zal toenemen. Het gemiddeld aantal bedden in Drenthe in verpleeg- en verzorghuizen ligt iets lager dan het landelijk gemiddelde. In 2005 waren er in Drenthe veel wachtende op verpleging en/of verzorging. Vooral veel ‘oudere’ ouderen die wachten op zorg. Naast de toenemende vraag naar opname wordt, door de vergrijzing, verwacht dat de vraag naar verpleging en verzorging in de thuiszorg ook zal toenemen. De potentiële vraag naar hulp thuis voor verpleging en verzorging neemt sneller toe dan die van opname. Betreft huishoudelijke hulp wordt verwacht dat er een tekort ontstaat van ruim 600.000 tussen het aantal mensen dat potentieel thuiszorg vraagt en het aantal mensen dat zijn vraag door AWBZ gefinancierde voorzieningen vervuld ziet. De verwachting is dat niet alleen de vraag naar professionele zorg zal toenemen maar ook de vraag naar mantelzorg. Het ontvangen van mantelzorg neemt toe met stijging van de leeftijd. De verwachting is dat in de toekomst voldoende informele zorg beschikbaar is. Tot slot ontstaat er een grotere vraag naar aangepaste woningen doordat ouderen steeds langer zelfstandig willen blijven wonen. Vooral de vraag naar nultredenwoningen en (aangepaste) woonvoorzieningen zal toenemen. Er wordt een tekort verwacht in het aantal woningen voor mensen met een lichamelijke beperking waar men gebruik kan maken van verpleging/ verzorging in de buurt.
59
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het zorgaanbod beschreven van een aantal zorgvoorzieningen, te weten ziekenhuiszorg, ambulancezorg, huisartsen-, verpleeghuis- en verzorgingshuiszorg, thuiszorg, mantelzorg en speciale woonvoorzieningen.22 Daarnaast is voor zover mogelijk een prognose gegeven van de verwachte zorgvraag naar deze voorzieningen.23 Indien niet alle gegevens op provinciaal niveau aanwezig zijn worden er zoveel mogelijk landelijke gegevens gepresenteerd. In het hoofdstuk wordt eerst ingegaan op het aanbod van ziekenhuiszorg (5.2), ambulancezorg (5.3) en huisartsenzorg (5.4) in de provincie Drenthe. Hiervan zijn geen prognoses beschikbaar. Wel zijn af en toe gegevens van het gebruik over een aantal jaren aanwezig. Per paragraaf wordt vervolgens de ontwikkeling in het aanbod van deze zorgvoorzieningen besproken. Vervolgens wordt in paragraaf 5.5 een overzicht gegeven van het aantal verpleeg- en verzorgingshuisplaatsen in Drenthe. Voor verpleeghuiszorg en verzorgingshuiszorg wordt een landelijke prognose weergegeven betreffende het verwachte gebruik. Gegevens over het aanbod van thuiszorg in Drenthe zijn niet of nauwelijks te vinden, de nadruk ligt in deze paragraaf (5.6) dan ook op landelijke gegevens. In paragraaf 5.7 wordt de mantelzorg besproken, er wordt specifiek ingegaan op het aanbod en de vraag naar mantelzorg van ouderen in Drenthe. Voor de thuiszorg en de mantelzorg wordt een landelijke prognose gepresenteerd betreffende de verwachte vraag naar deze typen zorg.
Om zorgaanbod meetbaar te maken is er in dit rapport uitgegaan van de capaciteit ofwel de omvang van verschillende zorgaanbieders in Drenthe. De omvang van het aanbod kan volgens de brancherapporten van VWS op twee manieren worden bepaald, namelijk uitgaande van het aantal arbeidsplaatsen of uitgaande van het aantal voorzieningen (van der Lucht, 2005). Naar het aantal arbeidsplaatsen in een bepaalde sector wordt in dit rapport niet gekeken. Het reikt, in het kader van dit onderzoek, te ver om naar het aanbod van alle sectoren en voorzieningen in de zorg te kijken. 22
De vraag naar zorg komt voort uit ervaren gezondheidsproblemen. Met behulp van de gezondheidszorg wil men het ervaren gezondheidsprobleem proberen op te lossen dan wel te reduceren (Bowling, 2000). Echter, niet alle gezondheidsproblemen leiden tot een zorgvraag. Dit is onder andere afhankelijk van de ernst van het probleem, verwachtingen die mensen hebben over de zorg, en of ervaren drempels (Roeg et al., 2007). Er zijn verschillende indicatoren voor vraag naar zorg. Met name zorggebruik en gezondheidsproblemen zijn eenduidig en kwantitatief meetbaar (Roeg et al., 2007). Wanneer in dit rapport gesproken wordt over de zorgvraag zal wordt daarmee, tenzij anders vermeld, het zorggebruik bedoeld. 23
60
Tot slot wordt ingegaan op de woonvoorzieningen in Drenthe, met een uitsplitsing naar gebruik van en vraag naar wonen voor ouderen, voor personen met een lichamelijke beperking, met een verstandelijke beperking en met een psychische beperking. De prognoses betreffende de woonvoorzieningen hebben meestal een algemeen (landelijk) karakter maar er worden ook uitspraken gedaan die specifiek voor de provincie Drenthe gelden.
5.2
Ziekenhuizen
In de provincie Drenthe bevinden zich vier ziekenhuizen, welke zijn gesitueerd in Assen, Emmen, Hoogeveen en Meppel. Het Wilhelminaziekenhuis te Assen beschikt over 324 bedden. Het Scheper ziekenhuis te Emmen beschikt over 381 bedden, in Bethesda in Hoogeveen zijn 223 bedden en in het Diaconessenhuis te Meppel heeft een capaciteit van 330 bedden (Deuning, 2008).
5.2.1
Aantal bedden in zorgvoorzieningen
De Provincie Drenthe heeft via de Drenthemonitor het aantal ziekenhuis, verpleeg- en verzorgingshuisplaatsen in de streek- en substreekcentra in 2006 in kaart gebracht. In tabel 26 is te zien dat het aantal ziekenhuisbedden van 2006 niet sterk verschilt van het aantal in 2008 zoals hierboven vermeld.
61
Tabel 26: Aantal zorgvoorzieningen naar type in streek- en substreekcentra in 2006. Streek en substreekcentra Assen
Ziekenhuisbedden 300
Somatische bedden 154
Psychogeriatrische bedden 315
Verzorgingshuis-plaatsen 459
Emmen
381
220
189
572
Hoogeveen
223
90
125
324
Meppel
330
148
156
301
Coevorden
*
16
79
246
Beilen
*
33
115
75
Roden
*
*
*
145
Bron: Provincie Drenthe (2006).24
In de vier streekcentra (Assen, Emmen, Hoogeveen en Meppel) zijn veel bovenlokale voorzieningen gevestigd. Zorgvoorzieningen als ziekenhuizen en verzorgings- en verpleeghuizen zijn aanwezig met een capaciteit van enkele honderden bedden of plaatsen. In de substreekcentra Coevorden, Beilen en Roden zijn voorzieningen met een beperkte regionale functie aanwezig. Alle drie de kernen beschikken over verpleeghuisvoorzieningen en verzorgingshuisplaatsen.
5.2.2
Ontwikkeling gebruik van ziekenhuisvoorzieningen
Ongeveer 6% van de Nederlandse bevolking wordt per jaar in een ziekenhuis opgenomen. Dit percentage is sinds 2001 iets toegenomen (Van Wieren, 2008). De toename van het aantal opgenomen personen kan te maken hebben met het extra geld dat het Ministerie van VWS beschikbaar heeft gesteld om de productie in ziekenhuizen te verhogen. Het doel hiervan was het verminderen van de wachtlijsten. Daarnaast kunnen ook fluctuaties in het voorkomen van ziekten en verschuivingen van klinische naar dagopnamen van invloed zijn op het aantal ziekenhuisopnamen (CBS, 2005). De gemiddelde opnameduur in een ziekenhuis is afgenomen. Het aantal opnamen is tussen 2000 en 2003 toegenomen, terwijl het totaal aantal verpleegdagen iets is 24
http://www.drenthemonitor.nl/. Geraadpleegd op 18-11-08.
62
afgenomen. Het aantal patiënten dat een 'verkeerd bed' bezet houdt, is in algemene ziekenhuizen afgenomen en in academische ziekenhuizen toegenomen. Het aantal dagopnamen neemt toe. Met een gemiddelde jaarlijkse groei van bijna 20% geldt dit vooral voor academische ziekenhuizen (Van Wieren, 2008).
5.3
Ambulancezorg
De ambulancezorg in Drenthe wordt verzorgd door UMCG Ambulancezorg. UMCG Ambulancezorg werkt vanuit zeventien locaties, welke heel Drenthe omvatten en een deel van Friesland. In Drenthe bemensen de medewerkers van UMCG Ambulancezorg ook de Meldkamer Ambulancezorg.
5.3.1
Aantal ambulancestandplaatsen
Er bevinden zich ambulancestandplaatsen in Roden, Assen, Annen, Borger, Emmen, Coevorden, Hoogeveen, Beilen, Havelte en Meppel. Sinds kort is daar een permanente ambulancepost in Klazienaveen bijgekomen. In Eelde is daarnaast nog een zogenaamde stationeringsplek. Hier worden alleen op bepaalde uren en dagen ambulances ingezet. In figuur 11 staat het aantal ambulanceplaatsen in Nederland weergegeven.
63
Figuur 11: Aantal ambulancestandplaatsen 2008.
Bron: Kostalova (2008).
5.3.2
Ontwikkeling in het gebruik van ambulancezorg
In tabel 27 is het aantal ambulanceritten uit 1999, 2001, 2006 en 2007 weergegeven.
Tabel 27: Aantal ritten in de ambulancezorg in Nederland uit 1999, 2001, 2006 en 2007 1999
2001
2006
2007
Totaal aantal ritten
820.000
807.000
931.478
977.660
Aantal A1-
322.747
341.190
409.718
428.257
156.300
152.540
195.014
208.113
340.953
313.410
326.746
341.270
ritopdrachten Aantal A2ritopdrachten Aantal Britopdrachten Bron: Kommer en Egmond (2008).
Het totaal aantal ritten is in de periode 2001-2007 met gemiddeld 3,2% per jaar toegenomen. De recente groei is hoger; ten opzichte van 2006 is het aantal ambulanceritten met bijna 5% toegenomen. Het aantal spoedritten (A1 en A2) stijgt over
64
de periode 2001-2007 met gemiddeld 4,3%, een veel hogere groei dan van het B-vervoer (besteld vervoer, 1,4%). Omgerekend werden in 2007 per 1.000 inwoners van Nederland ongeveer 60 ambulanceritten uitgevoerd (A- en B-ritten). Hiervan hadden 26 ritten een A1-urgentie. Per dag zijn dit gemiddeld 2.680 ambulanceritten, waarvan 1.170 A1-ritten (Kommer en Egmond, 2008).
5.4
Huisartsen
Het gemiddelde in Nederland is 5,0 huisartsen per 10.000 inwoners. De regionale verschillen in de huisartsendichtheid zijn klein. De provincie Drenthe heeft gemiddeld 5,1 tot 5,4 huisartsen per 10.000 inwoners (Giesbers, 2003).25 Hier moet bij bedacht worden dat er wel grote regionale verschillen zijn in de praktijkvorm waarin huisartsen werkzaam zijn (solopraktijk of groepspraktijk). Ruim driekwart van de zelfstandig gevestigde huisartsen in Nederland werkt in een groepspraktijk (Kenens en Hingstman, 2003).
5.4.1
Aantal huisartsen
In Drenthe in 2008 ongeveer 220 zelfstandig gevestigde huisartsen werkzaam (in gezondheidscentra/ maatschappen). Daarnaast zijn er nog een aantal huisartsen in dienstverband aan het werk (zogenaamde Hidha’s), hoeveel dit er zijn is echter onbekend.26 Het gemiddeld aantal huisartsen per inwoner aantal is gemiddeld en wijkt niet sterk af van de andere Nederlandse provincies. Opvallend aan Drenthe is dat er relatief weinig huisartsen solistisch werken. Na Flevoland en Utrecht zijn er in de provincie Drenthe de meeste huisartsen werkzaam in een groepspraktijk. 19
Voor een betere vergelijking van de huisartsendichtheid zou eigenlijk gekeken moeten worden naar het aantal FTE’s (full-time equivalenten). Deze informatie is echter niet voorhanden. 26 Informatie afkomstig van mondeling gesprek met Dhr. Anne Zijl, voorzitter van de Huisartsenkring Drenthe (09-04-09). 25
65
5.4.2
Ontwikkeling van huisartsenzorg (gebruik)
Ongeveer 80% van de bevolking in Nederland heeft in één jaar minimaal één dossiercontact (contact waarbij huisarts, assistente of praktijkondersteuner gegevens noteren over zorg aan patiënt in het elektronisch medisch dossier). Van alle in 2005 in de huisartspraktijk gepresenteerde gezondheidsklachten, heeft 10% betrekking op hart- en vaatproblemen. Ruim 9% betreft het bewegingsapparaat. Daarna volgen klachten met betrekking tot de ademhalingsorganen en de huid. Bij het relatief grote aantal huisartsencontacten waarvan de diagnose onbekend is gaat het meestal om verzoeken om (herhaal)recepten die door de assistente worden afgehandeld. Vrouwen presenteren meer klachten dan mannen. Gemiddeld presenteerden de patiënten in totaal over 2005 acht klachten bij de huisarts. Ingedeeld naar afzonderlijke diagnoses, komt tijdens de contacten met de huisarts 'hypertensie zonder orgaanbeschadiging' het meeste voor gevolgd door diabetes mellitus (Verheij, Schellevis, Hingstman en Bakker, 2006). Het aantal dossiercontacten met de huisarts per patiënt is in de periode 19972005 gemiddeld met 1,5% per jaar gestegen. Het gemiddeld aantal dossiercontacten met de huisartspraktijk ligt in 2005 op 6,7 contacten per patiënt per jaar. In figuur 11 is het aantal contacten met de huisartspraktijk per patiënt weergegeven.
66
Figuur 12: Contactfrequentie met de huisartsenpraktijk per ingeschreven patiënt per jaar naar leeftijd, in de periode 1997-2005.
Bron: Verheij, et al. (2006a).
Gemiddeld kwam de Nederlander in 2005 2,6 keer op het spreekuur. Het aantal dossiercontacten met de huisarts neemt toe met het stijgen van de leeftijd, vooral vanaf het 45ste jaar. Het gemiddeld aantal contacten per patiënt is sinds 1997 het meest gestegen bij 75-plussers. In 2005 hadden zij gemiddeld ruim negentien keer per jaar contact met de huisarts. Alleen bij jongeren onder de vijftien jaar is het gemiddeld aantal contacten per patiënt per jaar gedaald. In het rapport ‘Op één lijn: Toekomstverkenning eerstelijnszorg 2020’ is gekeken naar de gevolgen van demografische en epidemiologische ontwikkelingen op de zorgvraag. Hieruit bleek dat in de periode 2005-2010 de zorgvraag tussen de 4,1% en 6,3% zal stijgen. Voor de langere termijn (2005-2020) gelden groei percentages die tussen de 13 en 20% liggen. Als deze cijfers vergeleken worden met de groeipercentages van het aanbod dan kan geconcludeerd worden dat de vraagontwikkeling sneller zal groeien dan het aanbod (Bakker et al, 2005). Terwijl het in de reguliere huisartsenpraktijk in Nederland veelal draait om de zorg aan ouderen, komen op de huisartsenpost vooral kinderen (Verheij & Van den
67
Hoogen, 2006). Ruim 20% van de contacten is ten behoeve van 0- tot 10-jarigen. Dat is iets meer dan het percentage contacten voor 60-plussers. Dit blijkt uit gegevens die routinematig worden vastgelegd. Informatie over de omvang en aard van de zorgverlening in huisartsenposten is echter nog versnipperd; een representatief beeld van de situatie in Nederland als geheel ontbreekt (Verheij et al., 2005).
5.5
Verpleeghuizen en verzorgingshuizen
In 2007 telde Nederland 324 verpleeghuizen, 960 verzorgingshuizen en 210 gecombineerde instellingen. Het aantal 65+ers in een tehuis of instelling is tussen 1995 en 2003 met dertigduizend afgenomen tot 135 duizend. Door de vergrijzing was de afname relatief gezien nog groter. Woonden in 1995 nog acht op de honderd 65+ers in een tehuis, in 2003 is dit gedaald tot zes op de honderd. Tot 75 jaar is het aandeel tehuisbewoners laag, het gaat dan om minder dan twee op de honderd. Maar boven deze leeftijd loopt het percentage snel op. Voor de leeftijdsgroep 75–79 jaar ligt het percentage in 2003 op vier, voor de 80–84-jarigen komt het uit op 10. Van de 85-plussers verblijft 30 procent in een tehuis (RuG, 2006).
5.5.1
Capaciteit verzorg- en verpleeghuizen
De verschillende verpleeghuizen in de provincie Drenthe zijn voornamelijk gesitueerd in de grotere plaatsen in de provincie. De plaatsen die voorzien zijn van een ziekenhuis beschikken ook over de faciliteiten voor één of meerdere verpleeghuizen. Van oudsher zijn verpleeghuizen vooral bedoeld voor mensen die na een ziekenhuisopname of voor een revalidatieperiode intensieve verpleging of verzorging nodig hebben. De laatste jaren zijn verpleeghuizen zich daarnaast gaan richten op (veelal oudere) mensen met ernstige (chronische) somatische of psychogeriatrische problemen. Deze opzet is de reden dat de verpleeghuizen voornamelijk in de grotere plaatsen met ziekenhuizen, voorkomen. Het totaal aantal verpleeghuizen in de provincie Drenthe in 2006 is 17
68
terwijl er 48 verzorgingshuizen zijn (RuG, 2006). De verzorgingshuizen zijn gesitueerd door de hele provincie.
Figuur 13: Capaciteit verzorg- en verpleeghuizen
Bron: Deuning (2007).
In Drenthe zijn er gemiddeld 70 bedden in verpleeg- en verzorgingshuizen per 1.000 inwoners van 65 jaar en ouder. Dit aantal ligt iets lager dan het landelijke gemiddelde (77 bedden per 1.000 65+ers). Binnen Drenthe zijn er grote verschillen. In Meppel en Assen zijn er respectievelijk 135 en 115 bedden per 1.000 inwoners van boven de 65 jaar. De gemeenten Noordenveld, Aa en Hunze, De Wolden en Westerveld hebben minder bedden in verpleeghuizen en verzorgingshuizen dan gemiddeld in Drenthe. De gemeente Assen heeft de meeste plaatsen per 1000 inwoners van 65 jaar en ouder. Van de gemeenten Borger-Odoorn en Emmen is de capaciteit van de verpleeg- en verzorgingshuizen onbekend (zie figuur 12).
5.5.2
Wachtlijsten verpleeg- en verzorgingshuizen
In figuur 13 is te zien dat er in Drenthe (op 1 januari 2005) veel wachtenden zijn voor verpleging of verzorging. Voornamelijk ouderen wachten op een plaats in een verpleeg-
69
of verzorgingshuis. Van alle wachtenden is 80% 75 jaar of ouder en de helft van het totale aantal wachtenden bevindt zich in de leeftijd van 80 tot 90 jaar.
Figuur 14: Aantal wachtenden op verpleging en verzorging per provincie
Bron: Kostalova (2006).
De gemiddelde leeftijd van de wachtenden is 80 jaar. De gemiddelde wachttijd op een wachtlijst in Drenthe is ongeveer negen maanden voor een verpleeghuis. De verschillen in wachttijd per zorgsoort lopen uiteen van ruim vijf maanden voor thuiszorg tot meer dan anderhalf jaar voor een verzorgingshuis. Als norm voor de maximale wachttijd geldt sinds 2000 een periode van hooguit zes weken voor thuiszorg en verpleeghuiszorg en 13 weken voor verzorgingshuiszorg. Ongeveer driekwart van alle wachtenden wacht langer dan de formeel vastgestelde normtijd (RuG, 2006). Om de wachtlijsten te verkorten zijn er in Drenthe tot 2014 plannen voor vier projecten met begeleid of beschermd wonen met in totaal 44 plaatsen. Er zijn ruim 800 zorgplaatsen in verzorgingshuizen of verpleeghuizen gepland, waarvan 440 met verzorgd wonen (Provincie Drenthe, 2006).
70
5.5.3
Prognose van verpleeghuiszorg en verzorgingshuiszorg (vraag naar)
In tabel 28 is de potentiële vraag naar zowel opnames in verpleeghuizen, opnames in verzorgingshuizen als tijdelijke opnames weergegeven. Het startjaar is 2000, in de jaren daarop wordt de verwachte afwijking in procenten gegeven ten opzichte van het startjaar.
Tabel 28: Potentiële vraag naar AWBZ-zorg met verblijf door personen van 65 jaar en ouder, naar plaats van de gevraagde hulp, 2000-2020 Jaar
Bevolkingsomvang
Tijdelijke opname
2000
100
2005
100
Opname verzorging 100
Opname verpleging 100
106
109
110
109
2010
116
118
118
120
2015
134
126
127
132
2020
149
140
138
146
Bron: Timmermans en Woittiez (2004).
Van de potentiële vraag naar ‘opname met verpleging’ wordt in de periode 2000-2020 de sterkste toename (46%) verwacht (zie rechter kolom). De vraag naar tijdelijke opname (40%) en opname voor verzorging (38%) neemt iets minder sterk toe.
5.6
Thuiszorg
Thuiszorg is bedoeld voor mensen die thuis hulp of begeleiding nodig hebben bij de huishouding, verzorging of verpleging. Dat kunnen ouderen zijn, mensen met een chronische ziekte of mensen met een lichamelijke of verstandelijke handicap. Thuiszorg wordt ook geboden aan mensen die net uit het ziekenhuis komen en nog hulp nodig hebben, of aan mensen die in de terminale fase zijn. De hulp kan langdurig of tijdelijk nodig zijn. Het doel van de thuiszorg is de cliënt te ondersteunen bij zijn zelfstandigheid of de zelfstandigheid van de cliënt te herwinnen. In de komende paragraaf wordt de
71
thuiszorg eerst algemeen besproken. Vervolgens wordt ingegaan op zowel de verpleegen verzorgingstaak van de thuiszorg als op de huishoudelijke verzorging.
Thuiszorg kan op twee manieren geregeld worden, via de zorgverzekeraar en via het persoons gebonden budget (PGB). Via de zorgverzekeraar betaalt de zorgverzekeraar de thuiszorg en bepaalt de zorgverzekeraar ook door welke organisatie de thuiszorg wordt geleverd. Bij deze reguliere thuiszorgorganisaties zijn vaak wachtlijsten. Voor het PGB moet men een indicatie hebben. Bij een PGB regelt en betaalt men de thuiszorg zelf met behulp van het budget. Op deze manier kan men zelf kiezen wie de thuiszorg komt verlenen. Dat kan zowel iemand van een reguliere thuiszorgorganisatie zijn als iemand van een particuliere organisatie, maar het kan ook een buurman of een vriendin zijn. Voor particuliere thuiszorg zijn er meestal geen wachtlijsten. Sommige thuiszorgorganisaties leveren alleen reguliere of particuliere thuiszorg, andere thuiszorgorganisaties leveren ze allebei. Daarnaast levert een aantal verpleeghuizen en verzorgingshuizen tegenwoordig ook thuiszorg.27 In tabel 29 worden alle vormen van thuiszorg naar ziektecluster gepresenteerd.
Tabel 29: Gebruik van thuiszorg naar ziektecluster Jaar
Infectie
Chronisch lichamelijk
Bewegingsstelsel
Letsel
Totaal
0,8
44,2
15,1
Verpleging
1,3
51,6
Verzorging
1,9
Huishoudelijk Alpha-hulp
Overig Lichamelijke Ziekten 10,4
PsychischSociaal
3,3
Overig lichamelijke klachen 11,2
Onbekend
8,3
Zwangerschap / geboorte 0,4
8
2,7
11,3
10,5
7,5
0,1
7
41,7
12,1
3,7
11,2
12
12,5
0,6
5,3
0,8
44,7
16,3
3,5
10,5
9,3
6,5
0,6
7,8
0,5
43
23,4
2,4
8,1
13,9
3,4
0,1
5,5
Bron: De Bakker et al. (2005).
Van het totaal aantal mensen dat thuiszorg gebruikt zijn het vooral de mensen met een chronische lichamelijke aandoening die gebruik maken van thuiszorg (44,2%). Daarna 27
http://www.meedrenthe.nl/. Bezocht op: 09-03-09.
72
6,4
volgen de mensen met ziekten aan het bewegingsstelsel met 15,1%. Mensen met een chronische ziekte doen ook vaker dan mensen uit een ander ziektecluster een beroep op de zorgfunctie verplegen. Mensen die problemen hebben met het bewegingsapparaat hebben vaker hulp bij verzorging nodig (De Bakker et al., 2005). Volgens cijfers van het RIVM (2007) waren er in 2007 negen thuiszorginstellingen actief in Drenthe. De meeste instellingen zijn geconcentreerd in de grote plaatsen. Dit wil echter niet zeggen dat in de overige gebieden geen thuiszorg wordt aangeboden. Het verzorgingsgebied van een instelling kan meerdere gemeenten omvatten.
5.6.1
Verpleging en verzorging
Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) constateert in Nederland een stijging van het aantal gebruikers van thuiszorg over de periode 1997 tot 2001 (van 275.000 naar 361.000 gebruikers), die gepaard gaat met een daling van het gemiddelde aantal uren thuiszorg per week (van 3,43 naar 3,23 uur). Deels is dit te verklaren uit de veroudering van de bevolking, voor een deel uit beleid (zoals de extra wachtlijstgelden) en voor een deel uit veranderde preferenties ten aanzien van thuis blijven wonen (SCP, 2004).
Prognose thuiszorg: verpleging en verzorging (vraag naar) Door de vergrijzing zal de omvang van de vraag naar verpleging en verzorging toenemen en de inhoud ervan veranderen. In tabel 30 staat de prognose van de vraag naar zorg thuis (thuiszorg) gegeven. Net als in tabel 28 is 2000 het startjaar. Dit startjaar dient als beginpunt om de verwachte afwijking in de jaren daarop te kunnen laten zien.
73
Tabel 30: Potentiële vraag door personen van 65 jaar en ouder, naar plaats van de gevraagde hulp, 2000-2020 Jaar
Bevolkingsomvang
Potentiële vraag
2000
100
100
Vraag naar zorg thuis 100
2005
106
108
108
2010
116
118
117
2015
134
132
134
2020
149
149
153
Bron: Timmermans en Woittiez (2004).
De potentiële vraag gaat vrijwel gelijk op met de groei in de omvang van de bevolking van 65 jaar en ouder. De potentiële vraag naar hulp aan huis (met 53%) is in 2020 wel sterker toegenomen dan de bevolkingsomvang (met 49%).
5.6.2
Huishoudelijke verzorging
In 2004 ontvingen 442.691 mensen in Nederland huishoudelijke verzorging. Van deze groep ontving ruim 10% (46.306) een persoonsgebonden budget (PGB). Gemiddeld ontving men 1,71 uur zorg per week (Quist en Swarte, 2006).
Prognose thuiszorg: huishoudelijke verzorging (vraag naar) De potentiële vraag naar huishoudelijke verzorging zal de komende jaren stijgen. De potentiële vraag betreft het aantal mensen dat zodanige gezondheidsproblemen ondervindt dat ze in principe voor huishoudelijke verzorging in aanmerking komen.
74
Tabel 31: Potentiële vragers naar huishoudelijke hulp, 2000 – 2020 (index) Jaar
Bevolking
2000
100
Potentiele vraag naar huishoudelijke hulp 100
2005
106
110
2010
109
118
2015
112
128
2020
115
138
Bron: Quist & Swarte (2006).
In 2020 is de potentiële vraag naar schatting 38% groter dan in 2000. Naar verwachting zal de vervulde vraag naar thuiszorg tot 2020 met 18% stijgen. De stijging in de potentiële vraag ligt daar, met 38%, aanzienlijk boven.
5.7
Mantelzorg
Mantelzorg is de zorg die familieleden, vrienden, buren en/of kennissen vrijwillig en onbetaald verlenen aan personen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen. Kenmerkend voor mantelzorg is dat het voortvloeit uit de sociale relatie tussen hulpbehoevende en mantelzorger. Mantelzorg en informele zorg worden vaak als synoniemen gebruikt. Er kan echter ook een onderscheid gemaakt worden waarbij bij mantelzorg het vrijwilligerswerk (onbetaalde hulp in georganiseerd verband) expliciet wordt uitgesloten (Liefbroer et al, 2004). Niet in alle rapporten wordt dit onderscheid echter gemaakt. Wanneer dit onderscheid niet duidelijk gemaakt wordt zal over informele hulp gesproken worden. De omvang van mantelzorg is naar schatting vier maal groter dan die van de professionele zorginstellingen (NIVEL, 2001). In 2001 zorgden in Nederland ongeveer 3,7 miljoen mensen voor een hulpbehoevende verwant of naaste. Het takenpakket van mantelzorgers is divers. Het betreft huishoudelijke hulp, maar ook hulp bij persoonlijke verzorging en psychosociale begeleiding komen regelmatig voor. Mantelzorg maakt het
75
mogelijk dat mensen langer thuis kunnen wonen en is in die zin een buffer tussen de vraag naar zorg en het aanbod van professionele zorg. Bij de indicatiestelling voor AWBZ-zorg door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) wordt gevraagd of de zorgvrager al zorg ontvangt van een mantelzorger en hoeveel dit is. Wordt deze zogenaamde gebruikelijke zorg, voldoende geacht, dan kent het CIZ geen AWBZ-zorg toe.28 Vanaf 1 januari 2007 is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) van kracht. De WMO heeft als doel dat iedereen van elke leeftijd, met of zonder handicap, van elke economische klasse en sociale achtergrond aan de samenleving moet kunnen deelnemen. De invoering van deze wet heeft tot gevolg dat er een groter beroep wordt gedaan op mantelzorgers en vrijwilligers. De WMO gaat uit van het principe van eigen verantwoordelijkheid. In eerste instantie voor mensen zelf, maar ook voor de familie of omgeving. Dit betekent dat als er zorg nodig is, er eerst een beroep op de omgeving gedaan moet worden voordat er aanspraak gedaan kan worden op voorzieningen of professionele zorg. Dit houdt een groter beroep op mantelzorg in. En ook op vrijwilligers wordt een groter beroep gedaan (Provincie Drenthe, 2007). In Drenthe bestaat op dit moment een netwerk van mantelzorgondersteuning dat bestaat uit “(regionale) steunpunten” en “contactpunten”. De contactpunten zijn bedoeld voor de mantelzorger als zorgvrager en functioneren vooral als trefpunt voor mantelzorgers en lotgenotencontact. Icare levert de mantelzorgondersteuning via de steunpunten29 (Provincie Drenthe, 2007).
5.7.1
Geven van mantelzorg
Uit het rapport ‘Drentse vrijwilligers en mantelzorgers anno 2007’ van de provincie Drenthe (Parker-Brady en Lange, 2007) komt naar voren dat in Drenthe meer vrouwen (25%) mantelzorg verlenen dan mannen (15%). Daarnaast is het aantal mantelzorgers in
http://www.pgbcentrale.nl/. Bezocht op: 10-03-09 Op de steunpunten wordt informatie, advies en emotionele steun aan de mantelzorgers gegeven. De specialisten van de steunpunten kunnen daarnaast een doorverwijzende of bemiddelende rol hebben tussen mantelzorger en zorginstellingen. 28 29
76
Drenthe per regio ongeveer gelijk verdeeld. Tot slot zijn het minder vaak hoogopgeleiden die mantelzorg verlenen (16%) tegenover 21% van de lager– middenhoog opgeleiden. In figuur 14 is te zien op welke leeftijd mensen mantelzorg verlenen.
Figuur 15: Relatie tussen leeftijd en het verlenen van mantelzorg Mantelzorgers per leeftijd, 5-jarige trendlijn 45% aandeel mantelzorgers
40% 35% 30%
mantelzorg
25% langdurige en intensieve mantelzorg
20% 15% 10% 5% 0% 20
30
40
50
60
70
80
Leeftijd
Bron: Parker Brady en Lange (2007).
De blauwe lijn in de figuur laat zien welk percentage van de bevolking mantelzorg verleent. Te zien is dat met het toenemen van de leeftijd ook meer mensen mantelzorg verlenen. De piek ligt rond de 60 jaar. Deze cijfers komen overeen met de verwachting van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) dat mantelzorgers in de komende jaren steeds ouder worden (SCP 2007 ‘Blijvend in Balans’ in: Parker Brady en Lange, 2007). De rode lijn geeft het percentage personen weer dat het afgelopen jaar langdurige en intensieve mantelzorg heeft verleend30. Ook deze vorm van mantelzorg wordt het meest verleend door mantelzorgers ouder dan 50 jaar.
Bij veel onderzoek naar mantelzorg ligt d nadruk op meer intensieve (meer dan achtuur per week) en langdurige (langer dan drie maanden) vormen van mantelzorg (Parker Brady en Lange, 2007). 30
77
In het Ouderenonderzoek van de GGD Drenthe (2008) is specifiek onderzocht hoeveel ouderen mantelzorg verlenen, hieruit kwam naar voren dat van alle Drentse ouderen 16% mantelzorg geeft. Verhoudingsgewijs geven iets meer vrouwen (17%) dan mannen (15%) mantelzorg (GGD Drenthe, 2008). Wanneer deze gegevens vergeleken worden met het onderzoek van de provincie Drenthe (2007) komt naar voren dat het verschil tussen mannen en vrouwen wat betreft het geven van mantelzorg afneemt wanneer de leeftijd toeneemt. Mogelijk wordt dit verklaard doordat mannen op de hogere leeftijd mantelzorg aan hun partner geven. Gezelschap houden en troost en afleiding bieden komen het meest voor, het is een activiteit van 46% van de ouderen die mantelzorg verlenen. Daarnaast biedt 37% hulp in de huishouding, 33% assisteert en begeleidt bij vervoer, 25% helpt met geldzaken en 16% bereidt warme maaltijden. Van de ouderen die mantelzorg geven, voelt 10% (mannen: 8%, vrouwen: 12%) zich hier tamelijk zwaar tot zwaar mee belast (GGD Drenthe, 2008). In het jaar voorafgaand aan het onderzoek heeft ongeveer één op de zes ouderen (15%) mantelzorg ontvangen. Het percentage ouderen dat mantelzorg ontvangt neemt toe met de leeftijd. Van de ouderen van 65-74 jaar heeft 6% het afgelopen jaar mantelzorg ontvangen, van de ouderen van 75-90 jaar 25% (GGD Drenthe, 2008).
5.7.2
Prognose mantelzorg (aanbod van)
Het aantal mantelzorgers in Nederland is de afgelopen jaren stabiel gebleven. Dit geldt ook voor jongeren (18-plussers). Bij de jongste generatie volwassenen neemt het aanbod iets af (SCP, 2003). Ondanks de toegenomen arbeidsparticipatie (van vrouwen) wordt informele zorg nog steeds veelvuldig verleend en kennelijk ook ingepast in het drukker geworden leven. Bij door het Sociaal Cultureel Planbureau (2003) uitgevoerde ramingen van het toekomstige aanbod zijn twee belangrijke veronderstellingen gehanteerd. De eerste is dat het aanbod van professionele hulp de vraag ernaar kan volgen. Grote veranderingen in dat professionele aanbod of in het recht op verstrekkingen kunnen leiden tot een stijging van de vraag die de voorspelde toename van mantelzorg
78
gemakkelijk overtreft. De tweede veronderstelling is dat er tot 2020 sprake is van enige welvaartsgroei en dat groepen die veel hulp gebruiken, zoals ouderen, evenredig in die welvaartsgroei delen. Uitgaand van deze twee aannames concluderen Quist en Swarte in hun onderzoek in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat er in de toekomst voldoende informele zorg beschikbaar zal zijn (Quist en Swarte, 2006).
5.8
Woonvoorzieningen
In de komende paragraaf wordt het “wonen” voor ouderen beschreven; zowel het typen woningen, het gebruik daarvan als de behoefte aan bepaalde soorten woningen passeren de revue. Vervolgens wordt ingegaan op wonen voor mensen met lichamelijke beperkingen, verstandelijke beperkingen en chronisch psychische beperkingen. Tenslotte richt de paragraaf zich op de prognoses voor de vraag naar woonvoorzieningen in Drenthe.
5.8.1
Wonen voor ouderen
Ouderen die beschikken over een goede gezondheid, tijd en geld geven de voorkeur aan grotere woningen en meer ruimte voor ontspanning. Hulpbehoevende ouderen geven de voorkeur aan wonen met voorzieningen en diensten in de directe woonomgeving. De toegankelijkheid van welzijnsvoorzieningen is dan belangrijk. Het aantal ouderenwoningen is kleiner dan de vraag. In 2002 was er behoefte aan 143.000 ouderenwoningen met verzorgd wonen. Het aanbod was 101.000. Zodoende was er in 2002 een tekort van circa 42.000 ouderenwoningen met verzorgd wonen in Nederland. In 2002 waren er wel voldoende nultredenwoningen, zodat landelijk sprake was van een evenwicht in het aantal nultredenwoningen. Er zijn echter grote lokale verschillen. Een deel van de nultredenwoningen wordt bewoond door mensen zonder lichamelijke beperking (Quist & Swarte, 2006).
79
Naast woningen die na een aanpassing geschikt zijn voor gehandicapten of ouderen, zijn er veel woningen die speciaal voor ouderen worden gebouwd. Deze ‘ouderenwoningen’ kunnen vele vormen aannemen, zoals woon-zorgcomplexen, aanleunwoningen, inleunwoningen, serviceflats en wooncentra. Echter niet al deze ouderenwoningen worden door ouderen bewoond.
Tabel 32: Bewoners van ouderenwoningen Aandeel
Woningen
< 55 jaar, geen of lichte beperkingen
14,2%
71.000
> 55 jaar, geen of lichte beperkingen
41,2%
205.000
< 55 jaar, matige of ernstige beperkingen
2,6%
13.000
> 55 jaar, matige of ernstige beperkingen
42,0%
209.000
Totaal
100%
498.000
Bron: Quist en Swarte (2006).
In tabel 32 is te zien dat een deel van de jongere bewoners wonend in een ouderenwoning een lichamelijke beperking heeft. Echter, circa 71.000 voor ouderen bestemde woningen worden bewoond door mensen jonger dan 55 jaar zonder lichamelijke beperkingen.
In 2006 woonden in Drenthe ongeveer 12% van de ouderen in een seniorenwoning, 8% in een aanleunwoning, serviceflat, woon-zorgcomplex of bij de kinderen. De overige 80% woonden in een huis, flat, appartement of boerderij (RuG, 2006). Steeds meer ouderen willen zelfstandig blijven wonen en het liefst in hun eigen huis. Dit blijkt onder andere uit het aantal ouderen dat aanpassingen in de woning heeft aangebracht (RuG, 2006). In 2002 heeft 21% van de ouderen aanpassingen in de woning aangebracht tegenover 14% in 1996. De meeste aanpassingen betreffen de badkamer en het toilet. De woonwensen veranderen met de leeftijd. Daarom verhuizen sommige ouderen naar een kleiner huis, appartement of flat. Ongeveer 87% van de ouderen is
80
tevreden over de grootte van de woning, 9% is recent verhuisd met als vaak genoemde redenen; de grootte van het huis en tuin, aanwezigheid van een trap of als voorzorg voor later (Provincie Drenthe, 2006).
5.8.2
Wonen voor ouderen met dementie
In 2000 heeft de Gezondheidsraad (2002) vastgesteld dat van alle mensen met dementie 65% thuis woonden, 17,8% van hen verbleef in een verpleeghuis en 17,1% in een verzorgingshuis. Wanneer van deze cijfers wordt uitgegaan zou de behoefte aan residentiële zorg voor deze groep patiënten op ongeveer 35% van het totaal aantal mensen met dementie gesteld kunnen worden. Een deze 35% heeft intensieve residentiële zorg nodig (verpleeghuiszorg). Dit is de doelgroep voor het kleinschalig (groeps-) wonen (Waarde van en Wijnties, 2007). Van Waarde en Wijties (2007) schatten dat 90 tot 95% van deze benodigde capaciteit voor intensieve residentiële zorg kleinschalig gerealiseerd kan worden. In 2005 zijn er voor 37.144 plaatsen voor psychogeriatrische verpleeghuiszorg productieafspraken gemaakt. Dit betekend dat in 2005 11,7% van de mensen met dementie die verpleeghuiszorg ontvingen die kleinschalig aangeboden kregen. In 2010 zijn er naar verwachting 211.768 mensen met dementie in Nederland, 23% daarvan heeft behoefte aan verpleeghuiszorg. In 2010 is er tegelijkertijd voor 12.087 mensen met dementie plaats in een kleinschalige woonvorm (24,8%). Het aandeel van de psychogeriatrische zorg in verpleeghuizen dat in kleinschalige woonvormen is gerealiseerd groeit daarmee van 9,7% in 2005 naar 24,8% in 2010. De verwachting is dat van 2005 naar 2010 het aandeel kleinschalig wonen in Nederland van ongeveer 10% naar 25% zal toenemen. In Drenthe groeit het aantal plaatsen in kleinschalig groepswonen van 2005 naar 2010 van 2% naar 16%. In tabel 33 staat het aantal plaatsen in kleinschalige woonvormen van 2005 naar 2010 weergegeven.
81
Tabel 33: Kleinschalig wonen in Drenthe: 2005-2010 Aantal locaties kleinschalig wonen
2005
2010
Groei 2005-2010
1
4
3
264
234
1.646
153
16,0%
14,0%
24,8%
15,1%
Aantal plaatsen kleinschalig 30 wonen Behoefte psychogeriatrische zorg 1.493 in verpleeghuizen Aandeel kleinschalig wonen in 2,0% Drenthe Aandeel kleinschalig wonen in 9,7% NL. Bron: Waarde van en Wijnties (2007).
In 2005 was er in Drenthe één locatie kleinschalig groepswonen voor 30 mensen. In 2010 zullen er naar verwachting drie locaties met ieder 30 plaatsen kleinschalig groepswonen zijn en één locatie met 174 plaatsen. De verwachting is dat in 2010 Drenthe onder het Nederlands gemiddelde blijft wat betreft plaatsen kleinschalig wonen. In Drenthe zal dan 16% van de benodigde psychogeriatrische verpleeghuiszorg bestaan uit kleinschalig wonen. Landelijk is dat 24,8%.
5.8.3
Wonen voor mensen met een lichamelijke beperking
De meeste mensen met een lichamelijke beperking wonen thuis en krijgen zorg- en/of dienstverlening aan huis vanuit de thuiszorg. Ontwikkelingen die in de toekomst een belangrijke rol spelen zijn: (1) de ontwikkeling van de bevolking en (2) het overheidsbeleid van extramuralisering. Veel mensen met een lichamelijke beperking wonen zelfstandig, soms met een of meer woningaanpassingen (verwijderen drempels, aanpassing aanrecht hoogte) of met hulp van de thuiszorg. De gemeente vergoedt veel van de woningaanpassingen.31 Voor mensen die veel hulp nodig hebben zijn er zogenaamde Fokuswoningen (adlclusterwoningen). Fokuswoningen zijn bedoeld voor mensen met een ernstige lichamelijke handicap die zelfstandig willen wonen. De officiële naam is ADL-
31
http://www.meedrenthe.nl/. Geraadpleegd op: 09-03-09.
82
clusterwoning. In een Fokuswoning kan men 24 uur per dag hulp oproepen, op elk moment dat men hulp nodig heeft. Er komen ook steeds meer kleinschalige woonprojecten waarin mensen met een handicap zelf woonruimte en zorg regelen. Als er meer zorg nodig is, kan men terecht in een kleine- of grote woonvorm. Kleinschalige woonprojecten ontstaan vaak door initiatief van de ouders. Een aantal ouders koopt of huurt samen woningen voor hun kinderen en kopen de zorg in met een PersoonsGebonden Budget (PGB). Voor dit soort projecten zijn verschillende namen zoals ouderinitiatieven en cliëntinitiatieven. Daarnaast is er een trend om grootschalige woonvormen om te bouwen tot kleinschalige woonvormen. Tot de kleine woonvormen worden onder andere groepswoningen voor volwassenen met een lichamelijke handicap gerekend. Deze woonvormen heten ook wel gezinsvervangende tehuizen voor lichamelijk gehandicapten. Men krijgt er begeleiding en ADL-hulp: hulp bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen, zoals wassen, aankleden en koken. Een grote woonvorm is een woonvoorziening voor mensen met een handicap. Grote woonvormen zijn bedoeld voor mensen van achttien jaar en ouder met een lichamelijke of een meervoudige handicap. Het is een vorm van zelfstandig wonen met hulp. Men kan hulp krijgen bij dagelijkse bezigheden als eten koken en dagbesteding. Tot slot zijn er woonzorgzones, deze zijn bestemd voor mensen die zo nu en dan zorg willen, maar graag thuis blijven wonen. Een woonzorgzone wordt ook wel aanleunen op afstand, servicezone of zorgbuurt genoemd. In een woonzorgzone kan men dag en nacht zorg krijgen. Bij de woningen hoort vaak een centraal huis. Dat huis kan verschillende namen hebben: zorgsteunpunt, servicepunt of wijkpost bijvoorbeeld.32 Bij ernstigere beperkingen kan opname in een verpleeghuis nodig zijn.
In tabel 34 is een uitsplitsing gemaakt naar ‘verzorgd wonen’ en ‘overige geschikte woningen’. Er is sprake van ‘verzorgd wonen’ wanneer een huishouden in een woning gebruik kan maken van verpleging of verzorging vanuit een nabijgelegen
32
http://www.meedrenthe.nl/. Bezocht op: 09-03-09.
83
zorgsteunpunt. ‘Overige geschikte woningen’ betreffen zelfstandige woningen waarvan diverse kenmerken aangeven dat ze geschikt zijn voor wonen met zorg (Sogelee, 2007).
Tabel 34: Aanbod geschikte woningen voor wonen met zorg en welzijn in Drenthe 2002 en 2006 Verzorgd wonen
2002
Totaal geschikte woningen 63.400
2.700
Overige geschikte woningen 60.700
2006
68.700
3.400
65.300
Bron: WBO, 2002 en WoOn, 2006 in: Sociaal Rapport Drenthe (2008).
Het aantal geschikte woningen is van 2002 naar 2006 met circa 5.300 (700 verzorgd wonen en 4.600 overige woningen) toegenomen. In 2002 werd er in Drenthe een tekort van 4.500 woningen geschat, het geschatte tekort in 2006 teruggelopen tot 3.900. Het ingeschatte tekort neemt derhalve af, waarbij het tekort aan verzorgd wonen relatief het grootst is (De Witt et al, 2008).
5.8.4
Wonen voor mensen met verstandelijke beperkingen
Voor mensen met een verstandelijke beperking zijn verschillende woonvormen mogelijk. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) maakt een onderscheid in algemene instellingen, instellingen voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking en gezinsvervangende tehuizen.
In tabel 35 is te zien dat erin Drenthe relatief meer plaatsen voor mensen met een verstandelijke beperking zijn (4,3 per 1.000 inwoners) dan gemiddeld in Nederland (3,5 per 1.000 inwoners).
84
Tabel 35: Aantal plaatsen verstandelijk gehandicaptenzorg per 1.000 inwoners 2003* Gemeente
Aantal plaatsen voor verstandelijk gehandicapten per 1.000 inwoners
Aa en Hunze
11,9
Assen
10,6
Borger-Odoorn
0
Coevorden
1,7
Emmen
2,8
Hoogeveen
2,7
Meppel
5,6
Midden-Drenthe
1,9
Noordenveld
0
Tynaarlo
5,8
Westerveld
7,3
De Wolden
2,7
Drenthe
4,3
Nederland
3,5
* Deze gegevens zijn afkomstig uit 2003, waardoor de woningen van De Leite in Noordenveld niet zijn meegenomen. Het gaat hierbij om 17 woningen met 30 plaatsen (= 0,9 plaatsen per 1.000 inwoners). Bron: RIVM (2007) in: De Witt et al. (2008).
Binnen Drenthe zijn er grote verschillen waarneembaar. De gemeenten Borger-Odoorn en Noordenveld hebben geen woonvoorzieningen voor mensen met een verstandelijke beperking. Echter in de gemeenten Aa en Hunze en Assen (respectievelijk 11,9 en 10,6 per 1.000 inwoners) zijn relatief veel woningen voor mensen met een verstandelijke beperking.
5.8.5
Wonen voor mensen met een chronische psychische beperking
Mensen met een chronische psychische beperking kunnen op verschillende wijze zorg ontvangen. Voor (korte) behandeling kunnen mensen tijdelijk worden opgenomen in
85
een psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis (PAAZ) of in een psychiatrisch(e) ziekenhuis/instelling. Naast tijdelijke opnames in een psychiatrische ziekenhuis/instelling, verblijven daar ook mensen voor langere tijd. Deze (kleine) groep mensen met een psychiatrische beperking woont intramuraal. Een vorm van semimuraal wonen is begeleid of beschermd wonen. Dit wordt aangeboden door Regionale Instellingen Beschermd Wonen (RIBW) in Drenthe. De huizen verschillen van grootte; van eenpersoonshuizen tot een wooncomplex van zestig woningen.33 In Drenthe zijn in totaal 375 plaatsen begeleid wonen, gemiddeld zijn dat 0,8 plaatsen per 1.000 inwoners. De psychiatrische zorg die via ziekenhuizen wordt verleend, gebeurt in de vier ziekenhuizen in Drenthe. Uit cijfers van 2004 komt naar voren dat in de ziekenhuizen in zowel Assen als Hoogeveen 16 plaatsen beschikbaar zijn op de psychiatrische afdeling en in Meppel 19 plaatsen (RIVM, 2007). GGZ Drenthe en Lentis bieden ook psychiatrische zorg en verblijf aan in de plaatsen Hoogeveen, Beilen, Emmen, Assen (GGZ Drenthe) en Zuidlaren (Lentis). In Zuidlaren wordt er aan ruim 400 mensen algemene psychiatrische zorg geboden.34 Maar dit aanbod is gericht op heel Noord Nederland. Een groot deel van de mensen met chronisch psychische beperkingen woont zelfstandig en krijgt ambulante zorg via GGZ Drenthe. In tabel 36 is weergegeven hoe de ontwikkeling van ambulante zorg en andere zorgverlening zich heeft ontwikkeld van 2003 naar 2006.
33 34
http://www.ribw-drenthe.nl/. Geraadpleegd op: 06-03-09 http://www.lentis.nl/. Geraadpleegd op: 09-03-09
86
Tabel 36: Ontwikkeling van zorg- en dienstverlening van GGZ Drenthe 2003-2006 2003 Absoluut 193.145
2004 (verandering t.o.v. 2003) + 23%
2005 (verandering t.o.v. 2003) +43%
2006 (verandering t.o.v. 2003) +63%
32.177
-9%
-3%
-10%
31.475
-20%
-25%
-21%
52.856
0%
+14%
+12%
Eerste opnames
1.378
+4%
+11%
+7%
Klinische
226.421
+2%
+6%
+8%
Ambulante zorg (contacten) Psychiatrische thuiszorg (uren) Preventie en dienstverlening (uren) Deeltijd behandelingsdagen
behandeldagen Bron: GGZ Drenthe (2007) in het Sociaal Rapport Drenthe (2008).
In tabel 36 is te zien dat het aantal ambulante contacten flink is toegenomen. In 2003 waren er 193.000 contacten, die met 63% zijn toegenomen tot 315.500 contacten in 2006. Ook de deeltijdbehandelingen zijn toegenomen (+12%). De opnames en de klinische behandeldagen zijn met 8% toegenomen. De sterkere stijging van de ambulante zorg ten opzichte van de klinische behandeldagen kan gezien worden als een teken van extramuralisering en vermaatschappelijking van de zorg.
5.8.6
Prognose woningbehoefte (vraag naar)
De verwachting is dat de vraag naar woonvoorzieningen, door de toename van het aantal ouderen, door extramuralisering, en de wens om steeds langer zelfstandig te blijven wonen door ouderen en gehandicapten de komende jaren zal toenemen. Ook de vraag naar nultredenwoningen en verzorgd wonen zal de komende jaren sterk stijgen. Voor een prognose wordt uitgegaan van de stijging van het aantal nieuw verstrekte voorzieningen. In de periode 2001-2004 bedroeg de stijging 5,8%. Als dit wordt doorgetrokken naar 2020 betekent dit dat ruim 182.000 nieuwe voorzieningen dienen te
87
worden gebouwd (Quist en Swarte, 2006). Het is mogelijk dat door hergebruik van roerende voorzieningen de kosten minder hard omhoog hoeven gaan dan geraamd. Ook is het mogelijk dat door een langere levensduur van voorzieningen er minder aanvragen naar voorzieningen komen. Voor alle regio’s in de provincie Drenthe wordt een toename van de woningbehoefte verwacht. De verwachting is dat de toename in deze vraag naar woningen vooral aan ouderen toegeschreven kan worden. Deze vraag zal ervoor zorgen dat er meer nieuwbouw moet komen maar ook aanpassingen van de bestaande woningen zullen nodig zijn, zodat ouderen langer zelfstandig kunnen wonen. Ten slotte wordt verwacht dat er een toenemende vraag naar woonvormen met een aanbod van zorgvoorzieningen ontstaat (RuG, 2006). Volgens de Regiovisie Drenthe bestaat er tot 2020 behoefte aan 42.800 nieuwbouwwoningen die nog moeten worden gebouwd in Drenthe. De bevolkingsprognose Drenthe XV stelt dat in de periode 2000-2015 de totale vraag naar woningen naar verwachting met ongeveer 24 000 zal toenemen. ABF Research verwacht van 2006 naar 2020 een gewenste groei van 19 000 woningen voor de gehele provincie Drenthe (Poulus en Van Leeuwen, 2007).
88
6
De kernpunten op een rij
6.1
Inleiding
In de inleiding van dit rapport is een vijftal vragen geformuleerd over volksgezondheid, zorgvraag en zorgaanbod. Deze vragen dienden als leidraad bij het vinden van bestaande informatie over Nederland als geheel en over Drenthe in het bijzonder. De antwoorden op deze vragen worden in dit laatste hoofdstuk als kernpunten per onderwerp weergegeven (paragraaf 6.1) . Vervolgens worden de kernpunten in paragraaf 6.2 in een breder perspectief geplaatst, door enkele discussiepunten en kanttekeningen te formuleren. Tenslotte volgen in paragraaf 6.3 enkele aanbevelingen.
6.2
Kernpunten naar aanleiding van de onderzoeksvragen
Demografische kenmerken van Drenthe in vergelijking met Nederland: bevolkingsomvang, leeftijdsopbouw, bevolkingsdichtheid en aantal huishoudens -
Drenthe vergrijst in een sneller tempo dan Nederland: er zijn relatief veel 65+ers in Drenthe en dit aandeel neemt toe. Binnen Drenthe is er bij de plattelandsgemeenten meer sprake van vergrijzing in vergelijking met de meeste stedelijke gemeenten.
-
Naar verwachting neemt de bevolking in Drenthe in de komende jaren nog toe. Deze toename is kleiner dan gemiddeld in Nederland en beduidend minder dan de afgelopen jaren. Er zijn gemeenten in Drenthe waar sprake is van bevolkingskrimp.
-
Drenthe heeft relatief veel ruimte voor haar inwoners: Drenthe is in vergelijking met de andere elf provincies het dunst bevolkt.
-
In Drenthe wonen relatief nog veel mensen in gezinsverband en wonen relatief weinig mensen in een eenpersoonshuishouden. Drenthe gaat wat types huishouden betreft wel meer en meer op Nederland lijken: de gemiddelde grootte
89
van het huishouden wordt kleiner en het aantal mensen dat alleen woont neemt toe.
Volksgezondheidskenmerken Drenthe in vergelijking met Nederland: levensverwachting, sterfte, beperkingen en chronische aandoeningen -
De levensverwachting neemt voor de bevolking in Drenthe nog steeds toe, net als voor Nederland als geheel. In Drenthe ligt de levensverwachting iets hoger dan in de rest van Nederland (in totaal respectievelijk 79,0 jaar en 78,8 jaar). Naast de stijging van het totaal aantal jaren, neemt ook het aantal jaren toe dat daarvan in “ongezondheid” wordt geleefd. Het aandeel “ongezonde levensjaren” neemt vooral voor vrouwen toe. Dat geldt zowel voor Drenthe als voor Nederland.
-
Het aantal sterftes in Drenthe ligt iets lager dan het Nederlands gemiddelde. Daarbij is er voor de sterfte veel variatie tussen de Drentse gemeenten. Zo ligt het gemiddelde in de gemeenten Assen en Emmen boven het landelijk gemiddelde en voor de andere Drentse gemeenten onder het landelijk gemiddelde.
-
Drenthe wijkt nauwelijks af van Nederland wat betreft doodsoorzaken. De twee categorieën ‘hart- en vaatziekten’ en ‘kanker’ zijn de twee grootste categorieën. Sinds recent lijkt het er op dat in heel Nederland meer mensen overlijden aan kanker dan aan hart- en vaatziekten.
-
Van de mensen die een beperking hebben, gaat het meestal (voor 65%) om een lichamelijke beperking. Dit gaat om de totale Nederlandse bevolking. Specifieke informatie over Drenthe is wat dit betreft niet voorhanden.
-
Het aantal mensen met een chronische aandoening neemt toe (zoals bijvoorbeeld suikerziekte, of astma). Dat geldt zowel voor Drenthe als voor Nederland.
-
Er bestaan kleine verschillen tussen Drenthe en Nederland op het niveau van specifieke aandoeningen. In Drenthe hebben mensen relatief iets meer last van migraine, astma/CARA/COPD. Andersom hebben mensen in Drenthe relatief iets minder last van gewrichtsslijtage en suikerziekte. Belangrijk is hierbij om op te merken dat het om kleine verschillen gaat.
90
-
Het aantal mensen met overgewicht in Nederland neemt toe. In Drenthe neemt dit aantal relatief meer toe dan in heel Nederland. Dat geldt zowel voor mannen als voor vrouwen.
-
Naar schatting heeft 10% van de Nederlandse bevolking (vanaf 12 jaar) psychosociale klachten. In vergelijking met heel Nederland ligt het percentage voor Drenthe iets lager met 7,3%.
-
Naar schatting zijn er in Drenthe iets meer ouderen met dementie dan het landelijk gemiddelde (respectievelijk 1,3% en 1,1% van de bevolking).
-
Het aandeel mensen met een verstandelijke beperking wordt in Drenthe en in Nederland beide geschat op 0,7% van de totale bevolking.
Beperkingen en aandoeningen bij ouderen in Drenthe -
Met de leeftijd stijgt het percentage ouderen met één of meer chronische aandoeningen.
-
Een hoge bloeddruk en gewrichtsslijtage zijn de chronische aandoeningen die het meest voorkomen bij ouderen in Drenthe.
-
De psychische problematiek onder ouderen is het grootst onder de ‘oudste’ ouderen.
-
Het aantal personen in Drenthe met psychische problemen ligt onder het landelijk gemiddelde. Wel is de schatting dat er in Drenthe iets meer mensen met dementie zijn dan gemiddeld in Nederland.
-
Het percentage ouderen met diabetes in Drenthe stijgt, net als in de rest van Nederland.
-
In Drenthe zijn meer ouderen met overgewicht in vergelijking met heel Nederland. Ook ligt het gemiddeld aantal ouderen met overgewicht hoger dan het gemiddelde van de volwassen Drentse bevolking.
-
Ruim 40% van de ouderen in Drenthe is eenzaam, dat ligt onder het gemiddelde van Brabant en Flevoland.
-
De eenzaamheid neemt toe met de leeftijd.
91
Zorgvoorzieningen in Drenthe en de ontwikkelingen in het gebruik (NL) -
De ziekenhuizen in Drenthe bevinden zich vooral in de streekcentra. In Nederland is er vooral een toename te signaleren in het aantal (dag-)opnames. Daarnaast is er een afname in de opnameduur.
-
Het gemiddeld aantal huisartsen per inwoneraantal in Drenthe is ongeveer gelijk aan het landelijk gemiddelde. Het aantal contacten met de huisarts neemt toe met het stijgen van de leeftijd van de patiënt. De drukte op de huisartsenposten is sinds de oprichting (in 2000) sterk toegenomen.
-
Bij de ambulancezorg is er landelijk vooral een toename in het aantal spoedritten te signaleren.
-
Het gemiddeld aantal bedden in Drenthe in verpleeg- en verzorghuizen ligt iets lager dan het landelijk gemiddelde. In 2005 waren er in Drenthe veel wachtenden op verpleging en/of verzorging. Vooral veel ‘oudere’ ouderen wachtten op zorg. De verwachting voor heel Nederland is dat vooral de vraag naar opname voor verpleging sterk zal toenemen.
-
In Drenthe zijn gemiddeld meer plaatsen voor mensen met een verstandelijke beperking dan gemiddeld in Nederland. Binnen de provincie zijn er wel grote verschillen in het aanbod.
Ontwikkelingen in de verwachte vraag/gebruik naar bepaalde zorgvoorzieningen (prognoses NL) -
Door de vergrijzing wordt verwacht dat de vraag naar verpleging en verzorging in de thuiszorg zal toenemen. De potentiële vraag naar hulp thuis voor verpleging en verzorging neemt sneller toe dan de vraag naar opname in een verzorgings- of verpleeghuis.
-
Wat huishoudelijke hulp betreft wordt verwacht dat er een tekort ontstaat van ruim 600.000 tussen het aantal mensen dat potentieel thuiszorg vraagt en het aantal mensen dat zijn vraag door AWBZ gefinancierde voorzieningen vervuld ziet.
92
-
Het ontvangen van mantelzorg neemt toe met het stijgen van de leeftijd. De verwachting volgens de VNG is dat er in de toekomst voldoende informele (mantelzorg) beschikbaar zal zijn. Andere bronnen spreken dit tegen (Timmermans, 2003)
-
Doordat ouderen steeds langer zelfstandig willen blijven wonen ontstaat een grotere vraag naar aangepaste woningen. Vooral de vraag naar nultredenwoningen en (aangepaste) woonvoorzieningen zal toenemen.
-
Voor mensen met een lichamelijke beperking wordt verwacht dat er een tekort zal zijn aan verzorgd wonen (waar men gebruik kan maken van verpleging/ verzorging in de buurt).
6.3
Discussiepunten en kanttekeningen
In deze paragraaf zal een aantal discussiepunten besproken worden die op basis van dit onderzoek naar voren zijn gekomen. Tot slot zal een aantal kanttekeningen van het huidige onderzoek aan bod komen.
Vergrijzing Nederland vergrijst en Drenthe vergrijst in een iets hoger tempo. Voor Nederland als geheel is het belangrijk om te onderzoeken welk effect de vergrijzing heeft op ziekten en aandoeningen. Voor de provincie Drenthe is het belangrijk na te gaan of deze effecten verschillen van de rest van Nederland, mede met het oog op de grotere omvang van de vergrijzing in Drenthe. Op regionaal niveau heeft de vergrijzing onder meer invloed op de ontwikkeling van de zorgvraag en de behoefte aan geschikte woonruimte voor ouderen (CBS, 2006). De keuzes die daarbij worden gemaakt op het gebied van woonruimte voor ouderen zoals, type woningen en ook de locaties van woningen zijn van groot belang. Daarnaast zijn de relatie tussen het platteland versus de steden, voorzieningen en mobiliteit belangrijke discussiepunten.
93
Met de vergrijzing zullen ook de uitgaven in de zorg toenemen (De Hollander et al., 2006). Voor de toekomst moet worden nagedacht op welke manier de gezondheidszorg gefinancierd gaat worden, of er keuzes moeten worden gemaakt en hoe die keuzes worden gemaakt. Essentieel daarbij is het beschikken over goede en betrouwbare informatie. Tot slot een positieve noot betreffende de vergrijzing. Vergrijzing wordt vaak als probleem benaderd, maar dat kan ook anders. Zo bestaat ook de kant zoals die is beschreven in het rapport over de Senioreneconomie (Lange en Schonewille, 2008): senioren als consumenten, maar zeker ook als producenten.
Sociaal-economische gezondheidsverschillen (SEGV) Een aantal verschillen in gezondheidsmaten tussen Nederland en Drenthe, in het nadeel van Drenthe, zijn voor een deel te verklaren uit verschillen in sociaal economische status van de inwoners. Drenthe kent bijvoorbeeld relatief veel mensen met lagere opleidingen (hoger opgeleide jongeren vertrekken uit de provincie de zogenaamde ‘braindrain’). Interessant gegeven is dat er hernieuwde aandacht door de overheid voor SEGV is. De focus ligt daarbij vooral op het terugdringen van de verschillen door middel van kleinschalige interventies die effectief zijn gebleken. Deze interventies, of maatregelen richten zich vooral op (gezondheids)gedrag en de omgeving. 35 Tot slot bestaan er binnen Drenthe ook regionale verschillen. Zo komt Zuidoost Drenthe er op verschillende gebieden ongunstig uit, ook landelijk gezien verkeert Zuidoost Drenthe in een achterstandsituatie. Voor een groot deel is ook dat gerelateerd aan verschillen in sociaal-economische status.
Drenthe als plattelandsprovincie Drenthe is een kenmerkende plattelandsprovincie: veel Drenten waarderen hun provincie met waarden als ‘rust, ruimte en groen’. De vraag is op welke manier deze 35
Bijvoorbeeld: tandenpoetsles aan basisschoolkinderen, ondersteuning voor adolescenten in het stoppen met roken en voorlichting over het gebruik van foliumzuur tijdens de zwangerschap voor zwangere vrouwen.
94
kernwaarden van de provincie behouden kunnen blijven, maar tegelijkertijd tegemoet kan worden gekomen aan een aantal vragen dat speelt, zoals de handhaving van het voorzieningenniveau op het platteland. Dit voorzieningen niveau is belangrijk voor ouderen (vergroten mobiliteit) en daarnaast ook voor jongeren omdat er werkgelegenheid uit kan ontstaan (tegengaan van “braindrain”).
Mantelzorg De huidige ontwikkeling en ook de verwachtingen voor de toekomst wijzen op een toename van de behoefte en aanbod van mantelzorg: meer mensen zullen mantelzorg nodig hebben en er zijn dus ook meer mensen nodig die mantelzorg verlenen. Het is bekend dat vrouwen relatief vaker mantelzorger zijn en dat het aantal mantelzorgers dat overbelast raakt toeneemt. Er bestaan al verschillende initiatieven om overbelaste mantelzorgers tegemoet te komen. Onderzocht kan worden welke initiatieven effectief zijn gebleken. Tot slot staat de toename van mantelzorg op gespannen voet met de ambities van de overheid die gericht zijn op een toename van arbeidsparticipatie van iedereen en van vrouwen in het bijzonder.
Wonen Het huidige beleid zet sterk in op ‘zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen’. Dat geldt in het bijzonder voor ouderen (met en zonder een beperking). Een en ander heeft consequenties voor de eerder genoemde mantelzorg, maar ook voor andere vormen van extramurale zorg, zoals toepassingen op het gebied van informatietechnologie in de zorg en voor (het type) woningen. Wanneer het aantal ouderen toeneemt moet er ook worden nagedacht over de ambitie ‘zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen’ en op welke manier dat gerealiseerd kan worden. Zorg- en welzijnsorganisaties staan hier, samen met de overheden, voor de uitdaging nieuwe concepten te ontwikkelen waarmee ze aan de vraag naar zorg en een voldoende aanbod van maatschappelijke ondersteuning kunnen blijven voldoen.
95
In het rapport zijn op het gebied van woonvoorzieningen een aantal punten geformuleerd waar in dit kader aan gedacht kan worden: Op dit moment bevinden bepaalde voorzieningen (onder andere verpleeghuizen) zich vooral in grote kernen. Mogelijk is er (om aan de vraag te kunnen voldoen) beleid nodig dat gericht is op het (ver)plaatsen van voorzieningen naar kleinere kernen. Er dient een discussie gevoerd te worden over de ontwikkelingen op het gebied van verzorgingshuizen en verpleeghuizen in relatie tot ‘wonen, welzijn en zorg’, van ouderen.
Een combinatie van factoren Een combinatie van factoren zoals, de vergrijzing, een toename van de levensverwachting en een veranderende leefstijl leiden tot een toename van een aantal specifieke aandoeningen zoals diabetes en dementie. Zowel diabetes als dementie behoren tot de speerpunten van het ministerie van VWS. Dit omdat de toename van deze aandoeningen gepaard gaat met een toename in zorgvraag, in kosten en in ongewenste gevolgen. Thema’s die in dit kader aandacht kunnen krijgen zijn: (1) diseasemanagement/ketenzorg (transmurale samenwerking); (2) primaire preventie/vroegtijdige onderkenning (preventie op bevolkingsniveau); (3) preventie in de zorg (gericht op hoogrisicogroepen); (4) Informatievoorziening (onder andere met behulp en door middel van ICT en het Elektronisch Patiënten Dossier); (5) zelfmanagement van de patiënt (onder andere door middel van zelfzorg en coaching, met name bij diabetes, Poortvliet et al., 2007). Tot slot is preventie van diabetes één van de thema’s bij het landelijke beleid. In Drenthe is ook zeer zeker ook een toename van het aantal diabetespatienten te verwachten. Hierin moet de provincie de keus maken; volgen we het landelijke beleid of wil Drenthe “het verschil” maken?
96
Kanttekeningen Bij het huidige onderzoek kan een aantal kanttekeningen gezet worden. Het onderzoek vond in korte tijd plaats: er is een quick scan van bestaande cijfermatige informatie gemaakt en er is voor een brede aanpak gekozen. Hierdoor zijn veel thema’s relatief oppervlakkig (geen keuze gemaakt en daarmee dus geen verdieping) aan bod gekomen. Daarnaast brengt een onderzoek op basis van bestaande informatie van verschillende bronnen en onderzoeken met zich mee dat vergelijking soms niet mogelijk is in verband met verschillen in definities, tijdseenheden en categorieën. Aan de andere kant biedt een dergelijke cijfermatige verkenning wel een breed beeld waarop verder kan worden geborduurd. Aan de hand van deze onderzoeksresultaten is het mogelijk een maatschappelijke discussie te voeren over wat een en ander betekent voor Drenthe. Er kunnen keuzes gemaakt worden voor vervolgonderzoek en het is mogelijk verder verdieping aan te brengen, bijvoorbeeld door de cijfermatige verkenning te verbinden met een kwalitatieve verkenning (zie ook aanbevelingen).
6.4
Aanbevelingen
De aanbevelingen die hier volgen richten zich vooral op missende informatie en op mogelijkheden voor vervolgonderzoek.
Uit het onderzoek blijkt dat er veel informatie aanwezig is in Nederland, op veel verschillende plaatsen, van verschillend niveau en vaak vanuit verschillende perspectieven. Het huidige onderzoek voorziet in een behoefte om een cijfermatige verkenning uit te voeren, de informatie te ordenen en te presenteren. Tegelijkertijd is het onmogelijk op alle vragen antwoord te geven. Dat geldt met name voor specifieke vragen op provinciaal niveau. Voorbeelden daarvan zijn: de afstemming van de capaciteit en de zorgvraag van verschillende zorgaanbieders in Drenthe (bijvoorbeeld thuiszorg, tafeltje-dek-je, fysiotherapeuten).
97
Een eerste aanbeveling is om op basis van de huidige cijfermatige verkenning met een ziektespecifieke benadering een verdieping te maken. Een voorbeeld daarvan is ook gedaan in de provincie Noord-Brabant, waar voor diabetes en depressie een toekomstverkenning is gemaakt naar de aansluiting tussen zorgvraag en zorgaanbod in Noord-Brabant tot 2025 (Roeg, Westert en Oers van, 2007). Deze benadering kent drie voordelen: (1) de ‘natuurlijke gang’ van de patiënt door het zorgsysteem wordt gevolgd en biedt daarmee vraaggestuurde informatie (diverse echelons en sectoren, gaat ook over aansluiting en afstemming in de zorgketen); (2) het geeft een goede focus op het ziekteproces: van preventie tot zorg; (3) nieuwe trends kunnen worden meegenomen: bijvoorbeeld de diabetesverpleegkundige in de huisartsenpraktijk. Een tweede aanbeveling die hieraan gerelateerd is is om in het beleidsproces goede informatievoorziening in te bouwen. Dat kan op verschillende manieren gebeuren in de provincie Drenthe: (1) organisaties zoals Zorgbelang Drenthe en de GGD Drenthe kunnen opdracht krijgen om specifieke vragen te beantwoorden, of relevante ontwikkelingen te monitoren; (2) de provincie heeft een eigen onderzoeksbureau (Onderzoek, Cultuur, Welzijn en Zorg) waar zowel Gedeputeerde Staten als Provinciale Staten onderzoeksvragen kunnen stellen. Voor een belangrijk deel wordt de onderzoeksagenda jaarlijks geprogrammeerd, maar er blijft ook een deel flexibel voor vragen die gaandeweg het jaar relevant worden, (3) specifieke onderzoeksopdrachten kunnen worden verstrekt aan kennisinstellingen (eventueel met behulp van studenten) of onderzoeksbureaus. Tot slot is het aan te bevelen de huidige cijfermatige verkenning aan te vullen met een kwalitatieve verkenning. Bijvoorbeeld met behulp van een focusgroepsetting met Drentse sleutelfiguren (cliënten, aanbieders van zorg, woningbouwcorporaties, provincie en gemeenten). In een dergelijke opzet kan een eerste verkenning gemaakt worden naar de belangrijke reëel verwachte kwalitatieve veranderingen in de zorgvraag en het zorgaanbod in Drenthe. Daarnaast verdient het aanbeveling om een ronde van interviews te houden met stakeholders in de Drentse zorgregio. Beide activiteiten dienen als aanvulling op de kwantitatieve bevindingen. De combinatie van de cijfermatige en
98
de kwalitatieve verkenningen bieden een basis om keuzes te maken en beleidsaanbevelingen te formuleren over de ontwikkelingen van de zorgvraag en het zorgaanbod in Drenthe. Deze beleidsaanbevelingen zullen vervolgens weer getoetst worden aan de Drentse cliënten (zorggebruikers), zorgaanbieders en het provinciaal beleid. Dat kan plaatsvinden door middel van groepsdiscussies of een symposium.
99
Literatuur:
ABF Research (2006). Primos Prognose: De toekomstige ontwikkeling van bevolking, huishoudens en woningbehoefte. Via www.abfresearch.nl Baan, C.A. (RIVM) en Poos, M.J.J.C. (RIVM). Hoe vaak komt diabetes mellitus voor en hoeveel mensen sterven eraan? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Bakker, D.H. de, Polder J.J., Sluijs, E.M., Treurniet H.F., Hoeymans, N., Hinstman, L., Poos, M.J.J.C., Gijsen, R., Griffioen, D.J. en Velden van der, L.F.J. (2005). Op één lijn. Toekomstverkenning eerstelijnszorg 2020. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Berg Jeths, A. van den, Timmermans, J., Hoeymans, N. en Woittiez, I. (2004). Ouderen nu en in de toekomst: gezondheid, verpleging en verzorging 2000-2020. RIVMrapport nr. 270502001. Bilthoven/Den Haag: RIVM/SCP. Bowling, A. (2000). Research methods in health: Investigating health and health services. Philadelphia: Open University Press. CBS (2005). Gezondheid en zorg in cijfers 2005. Voorburg/Heerlen: Centraal Bureau voor de statistiek. CBS (2006). Statistiek niet-natuurlijke dood (NND) 2002-2006. CBS (2008). Statistisch jaarboek, 2008. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek. CBS (2008a). Demografische kerngegevens per gemeente. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de statistiek. CBS (2008b). Regionale bevolkings-, allochtonen- en huishoudenprognose 2007-2025. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Derks, W., Hovens, P. en Klinkers, L.E.M. (2006). Structurele bevolkingsdaling: een urgente nieuwe invalshoek voor beleidsmakers. Maastricht: Universiteit Maastricht. In opdracht van de secretarissen van de Raad voor Verkeer en Waterstaat en van de VROM-raad.
100
Deuning, C. M. (2007). Thuiszorginstellingen 2007. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Deuning, C.M. (2008). Locaties algemene en academische ziekenhuizen 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Beddencapaciteit ziekenhuizen. Deuning, C.M. en Frenken, F. Personen met psychische klachten 2004-2007. In Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Fokkema, T. (2003). Tempo vergrijzing verschilt per gemeente. Demos (NIDI). RIVM. Fortin, M., Lapointe, L., Hudon, C., Vanasse, A., Ntetu, A.L. en Maltais D. (2004). Multimorbidity and quality of life in primary care: a systematic review. Health Qual Life Outcomes, 2: 51. Gezondheidsraad (2002). Dementie. Den Haag: Gezondheidsraad. Publicatie nr. 2002/04. GGD Drenthe (2006). Sterfte in Drenthe, sterfte over de periode 1999-2003. Assen: Gemeentelijke Gezondheidsdienst Drenthe. GGD Drenthe (2008). Ouderenonderzoek Drenthe 2007, herziene versie, april 2008. Assen: Gemeentelijke Gezondheidsdienst Drenthe. Giesbers, H. (2003). Aantal huisartsen per 10.000 inwoners 2003. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Gijsen, R., Hoeymans, N., Schellevis, F.G., Ruwaard, D., Satariano, W.A. en Bos, G.A.M. van den. (2001). Causes and consequences of comorbidity: a review. J Clin Epidemiol, 54: 661-674. Hollander de, A. E. M., Hoeymans, N., Melse, J. M., van Oers, J. A. M., & Polder, J. J. (Eds.). (2006). Zorg voor gezondheid. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Hoeymans, N. en Zwakhals, S.L.N. (2007). Levensverwachting per GGD-regio 2001-2004. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM.
101
Hoeymans, N. (RIVM), Schellevis, F.C. (NIVEL), Wolters, I. (NIVEL). (2008). Hoeveel mensen hebben één of meer chronische ziekten? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Hoeymans, N. (RIVM), Schellevis, F.C. (NIVEL). (2008). Wat is een chronische ziekte en wat is multimorbiditeit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Kenens, R.J. en Hingstmand, L. (2003). Cijfers uit de registratie huisartsen: Peiling 2003. Utrecht: NIVEL. Klerk de, M.,M.,Y. (2002). Rapportage gehandicapten 2002: Maatschappelijke positie van mensen met lichamelijke beperkingen of verstandelijke handicaps. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Klerk, M. de, J. Iedema en C. van Campen (2006). CP-maat voor lichamelijke beperkingen op basis van AVO 2003. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Kommer, G.J. (RIVM) en Egmond, T. van. (2008). Hoe groot zijn de vraag en het gebruik en nemen deze toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Kostalova B (2006). Wachtenden op verpleging en verzorging. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Kostalova B (2008). Locaties ambulancestandplaatsen april 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Lange, E. en Schonewille, J. (2008). Senioreneconomie: Een eerste verkenning binnen en buiten Drenthe. Provincie Drenthe: Bestuurscommissie OCWZ. Leent-Loenen, H.M.J.A. (2008). Wat is overgewicht en wat is ondergewicht? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. NIVEL, en RIVM (2002).Tweede Nationale Studie naar Ziekten en Verrichtingen in de Huisartspraktijk 2000-2002. Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg en Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.
102
Peeters, J.M. en Francke, A.L. (2006). Waaruit bestaan de zorgvraag en het zorgaanbod? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Poortvliet, M.C., Schrijvers, C.T.M. en Baan, C.A. (2007). Diabetes in Nederland. Omvang, risicofactoren en gevolgen, nu en in de toekomst. Bilthoven: RIVM. Provincie Drenthe (2009). Sociaal doe je niet alleen: Sociale Agenda 2009-2012. Provincie Drenthe (2008). Drenthe in cijfers; editie 2008 (http://www2.drenthe.nl/cijfers/downloads.php) Provincie Drenthe (2006). Drenthemonitor. www.drenthemonitor.nl. Poulus, C. en Leeuwen, G.M.J. van. (2007). Woningmarkt verkenning Drenthe: Op basis van het WoOn 2006. Uitgevoerd in opdracht van de Provincie Drenthe. Delft: ABF Research. Quist, H. & Swarte, M. (2006). Aard en omvang van de WMO doelgroep: Inventarisatie uit 2006 op basis van literatuur als voorbereiding op de invoering van de WMO in opdracht van de VNG. Den Haag: SGBO. Roeg, D.P.K., Westert, G.P., Oers van, J.A.M. (2007). Van Latere zorg: Toekomstverkenning naar de aansluiting tussen zorgvraag en zorgaanbod in Noord-Brabant tot 2025. Een voorstudie. Tranzo; Wetenschappelijk centrum voor transformatie in zorg en welzijn. In opdracht van Brabant Medical School. RuG (2006). Toekomstperspectieven voor de bevolking van Drenthe: Gevolgen van bevolkingskrimp en vergrijzing. Rijksuniversiteit Groningen in opdracht van: GroenLinks, Provincie Drenthe. SCP (2001). Rapportage ouderen: Veranderingen in de leefsituatie. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. SCP (2002). Rapportage gehandicapten. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. SCP (2003). Mantelzorg in getallen. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. SCP (2004). Kosten en baten van extramuralisering. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.
103
Schellevis, F.G. (2006). Je gaat het pas zien als je het door hebt: multimorbiditeit in de huisartsenpraktijk. Oratie. NIVEL/VU, 2006. Schouten, N. (2007). De vergrijzing betaalbaar: De cijfers en politieke keuzes achter het vergrijzingsdebat. Wetenschappelijk Bureau Socialistische Partij. Sogelee, G. (2007). Notitie Fortuna 2007. Wonen met zorg voor Drenthe: Opzet model en definities. Delft: AFB Research. Timmermans, J. en Woittiez, I. (2004). Advies ramingen verpleging en verzorging. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Timmermans, J.M. (2003). Mantelzorg: Over de hulp van en aan mantelzorgers. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Verheij, R.A., Somai, D., Tiersma, W., Giesen, P. en Hoogen H van den. (2005) Haalbaarheidsstudie Landelijk Informatienetwerk Huisartsenposten (LINHAP). Utrecht: NIVEL. Verheij, R.A., et al. (2006a). Landelijk Informatienetwerk Huisartsenzorg. Feiten en cijfers over huisartsenzorg in Nederland. Utrecht/Nijmegen: NIVEL/WOK. Verheij, R.A. en Hoogen H. van den. (2006). LINH-cijfers: vooral kinderen op de huisartsenpost: een verkenning van de mogelijkheden van een registratienetwerk van huisartsenposten. Huisarts Wet, 2006; 5(49): 233. Verheij, R.A. (NIVEL), Schellevis, F.C. (NIVEL), Hingstman, L. (NIVEL) en Bakker, D.H. de (NIVEL). (2006). Hoe groot is het gebruik en waaruit bestaat het? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. VROM-raad (2005). Oude bomen: advies over ouderenbeleid en wonen. Den Haag: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Ministerie van VWS. (2004). Rapport: Wonen zorg en welzijn van ouderen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 28 951. Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. Waarde, H. van en Wijnties, M. (2006). De Toekomst van kleinschalig wonen voor mensen met dementie: Werkprogramma wonen met dementie. Gezamenlijk werkprogramma
104
van Alzheimer Nederland, ActiZ, En Aedes dat kleinschalig wonen voor mensen met dementie wil stimuleren. Via www.kenniscentrumwonenzorg.nl Wieren, S., van (RIVM), Poos, M.J.J.C. (RIVM). (2008). Voor welke ziekten en aandoeningen wordt ziekenhuiszorg veel gebruikt? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Wieren, S. van (RIVM). (2008). Hoe groot is het gebruik en neemt het toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Wit-Ybema, L., de. (2002). Bevolkingsprognose Drenthe XV. Assen: Gedeputeerde Staten Drenthe. Witt de, J., Parker Brady, H.G., Schonewille, J. en Tuinstra, J. (2008). Sociaal Rapport Drenthe. Provincie Drenthe. Zwakhals en Giesbers (2007). Sterfte naar doodsoorzaak 2003-2007. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning. Bilthoven: RIVM.
105