e-log 47 16 juni 2012 Olbia Vissen, Richard had nog nooit gevist. Althans niet dat hij zich kon herinneren. En toch werd hij bijna wereldberoemd. Dat wil zeggen in Noorwegen en Engeland. Hoewel, roem vergaat snel, zo leerde Richard tot zijn spijt. Het was begin april en bitter koud. Niet in Engeland, hoewel ook daar het weer niet overhield. Maar wel in Noorwegen en wel in Henningsvoer op de Lofoten. Min 20 graden maar liefst. Maar wat wil je ook als je zo gek bent rond die tijd af te reizen naar een plek 500 mijl ten noorden van de poolcirkel. Richard en zijn Belgische vrouw Bridgitte zijn zo gek. Of ze nu worden uitgenodigd voor een huwelijk in Kathmandu, waarbij ze met gevaar voor eigen leven de bergen op moeten om het feest bij te wonen of voor een feestje in het ijskoude Noorwegen: ze gaan. Richard heeft een vastgoedbedrijf met veel internationale contacten en derhalve veel vrienden over de hele wereld. Want Richard en Bridgitte zijn buitengewoon charmante en vrolijke mensen, met niets van die spreekwoordelijke Britse terughoudendheid. Warm, geïnteresseerd en vol humor. De invloed van de Vlaamse Bridgitte (Kortrijk) zal daar niet vreemd aan zijn. Ook nu waren ze op ingegaan op een uitnodiging voor een korte trip naar de ijskoude poolcirkel. En overgehaald om mee te gaan vissen op zee. Voor beiden een geheel nieuwe ervaring want Richard, geloof het of niet, had nog nooit van zijn leven een hengel in zijn handen gehad. Hij is meer een man van rugby, een sport die hij op een vrij hoog niveau heeft beoefend en van voetbal. Maar dat laatste alleen als toeschouwer waarbij hij zich bont en blauw ergert aan de aanstellerij van profvoetballers die bij het minste duwtje krijsend op het gras storten. “Ik heb vier tanden verloren, mijn ribben gebroken, een knie verdraaid en een paar hersenschuddingen opgelopen in mijn rugbytijd. Pussy’s zijn het die voetballers, watjes,” moppert mister Hunter iedere keer als er weer zo’n voetbalwatje omvalt. Maar nu stond hij dat dik ingepakt aan de reling van een Noorse visboot met een stevige hengel in zijn hand. En jawel hoor, zalig zijn de onschuldige kinderen, opeens had hij beet. Een vis aan de haak geslagen. Maar niet zo maar eentje. Met veel geploeter en onder luide aanmoedigingen en ter zake kundige adviezen van zijn Noorse vrienden haalde Richard een monster boven water. Een Henning, een soort reuzelkabeljauw, van maar liefst meer dan een meter lang en bijna 25 kilogram zwaar. Zo als later bleek de op een na grootste Henning die ooit ter wereld was gevangen. Alleen in Rusland hadden ze ooit een nog groter exemplaar boven water gehaald. Het scheelde maar een kwart kilo. Maar wat doe je met zo’n vangst midden op de ijselijke Poolzee? Om het beestje goed te houden was bij deze temperatuur geen kunst. Maar na het weekeinde moesten ze weer naar huis, naar Zuid-Engeland naar hun huis in een dorp in de buurt van Southampton. Afstand doen van het monster, daar kon natuurlijk geen sprake van zijn. Je bent een English sportsman of niet en je neemt de buit mee naar huis. Makkelijker gezegd dan gedaan. Met behulp van de Noorse vrienden en tegen een forse prijs kon de Henning worden gekist op ijs en mee in het vliegtuig naar huis. Daar rees een volgend probleem. Hoe houden we hem koud tot we een deskundige hebben gevonden die hem kan prepareren. Want Richard wilde voor geen prijs meer afstand doen van zijn vangst. “Believe me or not, but this was the smallest fish I ever caugt and I would not part from it what so ever,” grijnsde Richard breed. Bij de plaatselijke visboer was natuurlijk geen ruimte voor zo’n monster. De traditionele Engelse Fish voor bij de Chips zijn van bescheidener afmeting.
En een telefoontje met de plaatselijke begrafenisondernemer, ideetje van Bridgit, leverde ook al geen oplossing. De man moest er niet aan denken om in zijn lijkenhuisje ook een monstervis op heet ijs te zetten. En de eigen vrieskist in de schuur was natuurlijk ook te klein, maar tenslotte konden ze er eentje van de juiste afmetingen tijdelijk huren om Henning goed te houden tot ze een vent hadden gevonden die het beest kon opzetten. En een paar maanden later, want dat prepareren duurt wel even, prijkte de reuzenvis opgezet en in een glazen kist boven op de keukenkast in huize Hunter. Maar daar hield het verhaal niet op. Richard was inmiddels gebeld door een redacteur van het Noorse blad Fiske und Hunte, dat een uitgebreide reportage van de vangst publiceerde. En ook de Engelse pers liet zich niet onbetuigd. Zoals ik al zei hij was opeens wereldberoemd in Noorwegen en Zweden Aan het einde van de zomer werd hij opnieuw gebeld door het Noorse blad, Of hij in het najaar naar Noowegen kon komen om bekroond te worden tot Noorse sportvisser van het jaar. En ook dat werd breeduit vermeld in de Engelse bladen. Maar roem vergaat snel. Zo ver is het nooit gekomen, Vlak voor de datum dat hij en Bridget voor weer een leuk en bijzonder feestje zouden afreizen naar Noorwegen, kreeg hij bericht. Er was een Noor die inmiddels een net een iets grotere vis had gevangen en met de Noorse eer ging strijken. Ik weet niet of Richard is nagegaan of dat wel klopte. Hij is geen chauvinist, in tegenstelling tot veel van zijn landgenoten, en het komt niet in zijn hoofd op om anderen te verdenken. Wat telt is zijn Henning in zijn keuken Terwijl hij heft glas heft in de kuip van zijn boot Cloud Nine, zegt hij lachend onder de stralende Italiaanse zon, ver weg van de ijselijke poolcirkel: “Its a good story, has kept many people amused, but the big difference is that it is totally true!!!
e-log 48 22 juni 2012 Marsala Molare male Garibaldi is hier aan land gegaan, Aan het hoofd van 1000 dapperen die Italië weer voor de Italianen zouden maken. Dwars door Sicilië, langs de noordkust zoals krap een eeuw later Patton met zijn tanks. Een “via gloria”. Die voor de een eindigde in Rome en met de macht over het land die hij overdroeg aan de eerste Italiaanse koning en voor de ander in Messina. Daar verwelkomde hij de niets vermoedende Montgommery op het stadsplein. Naast de burgemeester op het podium, omringd door juichende Italianen, het stadsplein uitbundig versierd met honderden Italiaanse vlaggen en de star en stripes. En op het moment dat Montgommery het plein betreedt, start de band van Pattons achtste leger op zijn teken het Amerikaanse volkslied. Het boterde al niet best tussen deze twee excentrieke en super-egocentrische veldheren, maar daarna was het ronduit oorlog. Patton mocht in eerste instantie niet meedoen aan de landing in Normandië. Niet alleen door de heisa in Amerika over een incident waarbij hij een soldaat met shellshock, voor de ogen van de Amerikaanse pers met zijn glacés in het gezicht sloeg. Ook door het politiek gekonkel van Monty. Maar terug naar Garibaldi en Sicilië. Voor de een het land van de maffia, voor de ander een oerbron van onze beschaving. Allebei is waar. Bij beschaving hoort de zwarte kant. Als kop en munt. Marsala zelf is een vriendelijk oord. Met rechte straten, opgedeeld in vierkanten. De stndsplanners van New York hebben het vast als voorbeeld genomen. Hier en daar een plein, meestal aan het uiteeinde van de stad. Behalve dan het plein met de Poort van Garibaldi en het centrale Plaza de Republica, waar de kathedraal staat. Want Sicilië is vooral ook katholiek. Het oude deel van de stad is gelijk ook het winkel- en uitgaanscentrum. Terrassen vindt je er niet. Elke kroeg of taverna zet een paar stoeltjes of krukjes buiten. Daar moet je het dan maar mee doen. Bij de Porta Garibaldi zijn er twee, maar dat is buiten het centrum. Op een van de twee strijken we de eerste avond neer en worden bediend door een buitengewoon vrolijk en goed Engels sprekende ober van een jaar of vijfentwintig. Het bier is er best en we vermaken ons met het begluren van de oude, vaak deels tandeloze, mannen die hier hun stamcafé hebben en met een kopje koffie voor de neus, honderd uit rebbelen. In het Italiaans, of Siciliaans. Voor ons is het koeterwaals. “Dan moet ik morgen maar bellen met die nicht van Vito”, zucht ik tegen Marleen, want de oude tandeloze bekken, herinneren mij maar al te zeer aan een van de doelen van onze komst hier. Ik moet naar de tandarts, er is een stuk van een kies afgebroken. Dat gebeurde ook al dit najaar en toen heb ik hem laten maken in Mèze. De jonge Franse vrouwelijke tandarts had toen al bedenkelijk het hoofd geschud. Die kies is niet best. Dat had ik ook al te horen gekregen van de jonge vrouwelijke tandarts in Den Haag, die de praktijk van onze ouwe vriend Paul van der Poel, had overgenomen. Dat is zeker een nieuwe Europese trend. Tandartsen zijn vrouw, jong en aantrekkelijk. Alsof dat helpt!. Enfin, we zijn in Marsala om onze oude boot de Doler te zien en voor een hereniging met zijn nieuwe eigenaar Vito Ciotta. Helaas is Vito er niet. Hij en zijn familie komen van dit deel van Sicilië, maar zijn loopbaan als schoolmeester bracht hem naar Perugia op het vaste Italiaanse land. Familieperikelen hebben hem onverwacht naar huis geroepen. Hij komt wellicht volgende week. In de geest is hij echter nu al zeer aanwezig. De ligplaats voor onze boot is van te voren geregeld met Raffaele, die vanuit hier een charterbedrijf runt en de havenmeester. We liggen aan dezelfde steiger als de Doler. Op het puntje met uitkijk over de haven. Als ik de eerste dag vraag wat dat moet gaan kosten wordt ik vriendelijk terecht gewezen. “We maken wel een vriendenprijs voor je.” Ook voor de
tandarts is gezorgd. Ik moet bellen met Antonella, de dochter van zijn broer, die Engels spreekt. Zij regelt een afspraak met haar zusje Angela, die tandarts is en helaas de Engelse taal niet machtig is. Die volgende avond heb ik Bruno aan de lijn, de zoon van Vito, die mij tot groot verdriet namens zijn vader meedeelt dat hij ook volgende week niet kan komen. Maar waarom ik Antonella nog niet heb gebeld? Ben jee nog niet in Marsala. Ze zitten op je te wachten. Ik mompel wat, dat ik het vandaag veel te druk had, maar besluit dan manmoedig de volgende dag te bellen. Het is onmogelijk je aan zoveel Italiaanse bezorgdheid te onttrekken. Pas tegen de avond krijg ik het haar aan de lijn. Haar kennis van het Engels valt tegen, maar ze maakt duidelijk dat ze me zo zal terugbellen. Even later is ze weer aan de telefoon: morgenmiddag om half twee moet ik voor het hek van de haven staan, dan haalt ze me op, want het is veel te lastig om uit te leggen waar hij zus praktijk houdt. En daar staat ze dan met haar auto. Zoals je op een zonovergoten dag in Sicilie verwacht. Hoge hakken, korte rokken, blote schouders en een stralende lach onder haar zwarte krullekop. We zijn in no time in het centrum en worden een oud paleis binnengevoerd aan de Via Roma. Antonella, psychologe en geluidtechnicus bij een commerciële radio, leidt ons kordaat naar de chique spreekkamer van haar zus, nadat de deur is opengedaan door assistente Barbara, die er ook al mag zijn. Zus Angela ziet er met bril en witte jas wat zakelijker uit, maar als ze na de operatie haar groene muts afzet en om de een of andere reden in de lach schiet, kun je zien dat ook zij bijzonder aantrekkleijk is. Dus wordt ik door drie Italiaanse schonen van een kies afgeholpen, terwijl Marleen vanuit de deuropening de operatie gadeslaat. Want dat is het wel. Antonella vertaalt voor har zus wat er gaat gebeuren. De bovenkant van de kies, grotendeels nep, is dan al in een bakje beland. Angela kon hem er zo uit pakken. De kies moet er dus uit. “Maar, vraag ik angstig, hoe moet het dan met mijn frame die deze kies als fundament heeft?”. Komt allemaal goed, gaat het van het Italiaans in het gebrekkig Engels met behulp van een vertaalprograma op de gsm. Ik berust in het onvermijdelijke. Molare malte, niesjewo aan te doene. Het kreng wordt er uitgesloopt, want zo mag je de behandeling wel noemen. Het mankeert er nog maar aan dat er een hamer aan te pas komt. Maar ik voel niets, dat moet gezegd. Dan ligt hij in twee stukken naast in het bakje en wordt er direct een afdruk gemaakt van onder- en bovengebid om aan het onderframe een nieuwe kies te monteren. Helaas is die pas om acht uur vanavond klaar. “Wat zegt u, vanavond al klaar?” Ik donder van verbazing bijna van de tandartsstoel, met m’n roze slabbetje nog om mijn nek. “Ik haal hem op en kom hem vanavond brengen, zegt Antonella. Nou, dat blijkt dus niet helemaal waar. Want terwijl ik met haar zusje afreken, een bedrag waar in Nederland mijn vrouwelijke tandarts nog niet eens voor uit haar bed komt, staat de jonge tandtechniker al in de spreekkamer en die bepaalt dat hij hem zelf wil aanmeten. Dus of ik er maar om zeven uur kan zijn. “Dan kom ik je om zeven uur halen,” besluit Antonella monter. Ik krijg nog een eerste anti-bioticapil mee,omdat de apothekers tot laat in de middag dicht zijn, en er wordt me op het hart gedrukt dat ik de prop watten in mijn bek pas over vijftien minuten mag verwijderen en dan direct die pil moet nemen. Ik mompel wat met een koud compres tegen mijn wang gedrukt, Marleen heeft een tweede mee om direct in de vriezer te gooien, en we vertrekken na een hartelijk afscheid. Nu zit ik in de kuip. De havenmeester is net langs gekomen en vroeg bezorgd hoe het ging. Heel Marsala weet er denk ik van, in ieder geval de hele familie Ciota en aanhang. Pijn heb ik niet want op last van Angela zit ik ook onder de Ibiprofen. Ik moet vooral ook koud drinken en hoewel er vermanend bij wordt gezegd dat het water moet zijn, neem ik stout, bier. De zorg van Italiës mooisten kan ook te ver gaan. Maar ik kijk nu al reikhalzend uit naar de klok van zeven. Dan staat ze weer voor de deur. Molare male, multo belissima.
e-log 49 Ragusa, Sicilië 30 juni 2012 Geknipt voor u Naast de tijdschriftenwinkel was de kapper, eigenlijk zat ie erbij in. Hij knippen, zij in de winkel. Ik kocht deze keer La Stampa. In Italië maken ze nog echte kranten en ik moet ze allemaal een keertje in handen hebben gehad. Ook goed voor je Italiaans natuurlijk. Dat laat best nog te wensen over. Twee vliegen in een klap, due mosci a una botta. Tevreden liep ik de winkel uit en zag in het voorbijgaan dat de kapper slechts een klant had. Een grote bruine man met praktisch geen haar op zijn kop. Terug op het terras op het plein in het centrum van de badplaats Ragusa, waar Marleen inmiddels een dubbele espresso voor ieder van ons had besteld, kondigde ik aan dat ik nu eindelijk eens naar de kapper zou gaan. Vriend Leo, met wie we tegenwoordig regelmatig Skypen ( al doende leert men) had me al herhaaldelijk gevraagd of het daarvoor niet eens tijd werd. Lichtelijk jaloers natuurlijk als hij mij met ontbloot, gebruind, bovenlijf en wilde witte manen op mijn ook al bruine kop, in het vizier van zijn IPad kreeg. “En ik dan”, vroeg Marleen, “moet ik dan alleen terugwandelen naar de boot”? Sinds deze winter in Mèze waar we samen naar de kapper zijn geweest, heeft ze al een paar keer haar rode haardos laten knippen. Ik nog niet, dus ze kon nu moeilijk roepen, “”maar ik moet ook”. Bovendien was de barbier aan de overkant duidelijk niet voor vrouwen. “Je kunt ook op het terras blijven zitten en de krant lezen. Zo lang zal het niet duren want er was maar een klant binnen en die was zo goed als kaal.” Een beetje verongelijkt knikte ze bevestigend, ik dronk mijn koffie op en vertrok naar de overkant. De barbier was nog steeds aan het werk met die kale. Minutieus werd haartje voor haartje aan de zijkant van zijn dikke kop bijgewerkt. Dat duurde een tijdje. Telkens opnieuw ontwaarde de kapper een nieuw doelwit dat gekort moest worden. Daarna was het tijd voor het uitscheren van de nek, zo’n beetje tot op de eerste rugwervel, en rond de oren natuurlijk en de oorschelpen. En na het afstoffen van hoofd en schouders zag de kapper weer een uitstekend haartje en hup daar ging hij weer. Inmiddels zat ik er al een kwartier, terwijl ik nog een kwartier eerder de kale man al had gespot in de ouderwetse, wat roestige kappersstoel. Ik had een beetje de ziekte in dat ik de krant bij Marleen had achter achtergelaten, maar zo te zien was het nu bijna gebeurd. Mooi niet dus. De kappersstoel werd een slag gedraaid, er werd een hoofdsteun ingestoken, de dikke kop leunde gelukzalig achterover om geschoren te worden. De kapper ging in de weer met scheerzeep en kwast en ook dat was een langdurig karwei. De dikke sloot de ogen, terwijl de barbier zijn mes pakte en met kleine streekjes de man van zijn baard begon te ontdoen. Weer een kwartier verder was het dan eindelijk mijn beurt. Nadat de laatste haartjes uit de neus waren geknipt, het bruine blozende gelaat was gepamperd met aluin en water, met een wapperend doekje was gedroogd en net als de kale kop uitvoerig bespoten met reukwater uit een ouderwetse fles met een balletje er aan, die in een speciaal kastje werd bewaard. Breed lachend betaalde de man de kapper en groette mij vriendelijk terwijl hij zijn breedgerande zonnehoed op de net geknipte kop drukte en de tent verliet. En met een gul gebaar werd ik uitgenodigd zijn plaats in te nemen. “Sono Ollandesi e parlo multo male Italiano” begon ik tegen de kapper. Ik wees op mijn haardos en zei: “Uno piccolo poco corta per favore. E un poco fluido, è multo grosso.” Ik had meer dan tijd genoeg gehad om in Kramers “ Italiaans op reis” op te zoeken hoe ik de man duidelijk moest maken dat er maar een klein stukje afmoest maar dat het wel moest worden uitgedund. Hij grijnsde bevestigend en ging aan de slag. Bij lang haar valt een uitstekend exemplaar minder op, dus bij mij ging het een stuk sneller. Binnen een mum van tijd had ik weer een
knappe kop en met de vinger op mijn oor wijzend werden ook die ontdaan van overtollige haartjes. Met één oog had ik op de prijslijst gezien dat scheren me niet de kop zou kosten dus met een breed gebaar wees ik op de rest va mijn gezicht en maakte duidelijk dat de driedagenbaard er ook afmoest en de snor getrimd. “The full Monty”, riep ik opgewekt, hoewel dat natuurlijk geen Italiaans is. En hup daar kwam de hoofdsteun weer te voorschijn, ook ik leunde gelukzalig achterover en liet me voor het eerst van mijn leven door een vreemde scheren. Je bent bij een Italiaanse barbier of niet en in mijn hoofd zond Tom Manders: “me mes, me mes, waar laat ik nou me mes, niemand de deur uit, niemand de deur uit waar is me mes.”. Ik humde heel zachtjes de melodie van de Barbier van Sevilla. Het laatste scheerschuim was er net af, het mes nog een keer over de natte wangen gehaald en daar stapte mijn meisje binnen. “Net te laat”, zei ik triomfantelijk, “en nu zie je dat je altijd je camera bij de hand moet hebben.” Enfin, ik kreeg ook de behandeling met aluin, water, drogen - maar nu met de föhn - verkoelende crème en reukwater. De snor werd geknipt, de haartjes in de neus gekortwiekt en klaar was het ventje. Aan de wrakke, zo te zien oude, keukentafel, naast de kappersstoel, een antieke wasbak, een paar kastjes en drie oude stoelen de complete inventaris, werd de kwitantie uitgeschreven. Voor u edele 18 euro. Geknipt en geschoren is daarbij als uitdrukking niet meer op zijn plaats. Ik wandelde tevreden en verfrist de zon in, met mijn wat wankel meisje aan de arm. De lange zit op het terras was haar niet in de kouwe kleren gaan zitten. Net zomin als de grote bel witte wijn die ze bij mijn afwezigheid soldaat had gemaakt. Tja, zo wordt een bezoek aan de barbier nog een dure grap.