interfacultair kenniscentrum publieke z a ak
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs De toekomst van het hoger beroepsonderwijs door de ogen van studenten en medewerkers van de HAN Frans de Vijlder | Dorine Bakker | Femke Timmermans | Martijn Peters
Foto: Rob Gieling
onderzoek
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs De toekomst van het hoger beroepsonderwijs door de ogen van studenten en medewerkers van de HAN Bij de opstelling van het HAN Instellingsplan 2012 – 2016 'Kennis in interactie' heeft het College vanBestuur gemeend in de praktijk te moeten brengen wat met het plan wordt gepretendeerd, namelijk interactie. Dat is gedaan door een groot aantal partners uit het netwerk op verschillende manieren te betrekken bij het ontwerpen van het plan. En de voornaamste partners zijn en blijven de dragers van de HAN-gemeenschap, namelijk studenten en medewerkers. Het College van Bestuur heeft hen uitgenodigd op discussiebijeenkomsten, er is een ‘week van de toekomst’ georganiseerd, tijdens lunches is met hen gesproken en soms zijn ook individuele gesprekken gevoerd. Wat echt telt voor de veranderbaarheid en ontwikkelingsrichting van de HAN, zijn de beelden van de eigen medewerkers en studenten over wens en werkelijkheid, over de stip op de horizon, en de wil die toekomst werkelijkheid te laten worden. Om zoveel mogelijk mensen daarover te kunnen benaderen, heeft het College van Bestuur op voorstel van het lectoraat Goed Bestuur en Innovatiedynamiek in Maatschappelijke Organisaties aan hen een lijst van 28 stellingen over mogelijke toekomsten van het hbo voorgelegd. Bij elk van die stellingen hebben de deelnemers aangeven hoe wenselijk ze die vonden en hoe waarschijnlijk ze die achten. Dit rapport bevat een analyse van de resultaten, welke een van de bouwstenen van het instellingsplan is geweest. Het College van Bestuur heeft van harte ingestemd met het verzoek van de onderzoekers om de resultaten door deze presentatie breder te verspreiden. Dat past in de cultuur van transparantie en openheid van de HAN.
Interfacultair Kenniscentrum Publieke Zaak Bisschop Hamerhuis Verlengde Groenestraat 75, H 221 6525 EJ Nijmegen
www.han.nl/onderzoek
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
Interfacultair Kenniscentrum Publieke Zaak
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs De toekomst van het hoger beroepsonderwijs door de ogen van studenten en medewerkers van de HAN
Frans de Vijlder Dorine Bakker Femke Timmermans Martijn Peters
1
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
Interfacultair Kenniscentrum Publieke Zaak Bisschop Hamerhuis Verlengde Groenestraat 75, H 221 6525 EJ Nijmegen Nijmegen, december 2012
Voorna amste bevindingen
Inhoudsopgave
Inleiding
5
Leeswijzer
6
Hoofdstuk 1 Voornaamste bevindingen 1.1 Wat behelst dit onderzoek? 1.2 Het ambitieniveau mag wel omhoog… 1.3 … en de vormgeving van het onderwijs wat moderner… 1.4 … met meer aandacht voor diversiteit en maatwerk. 1.5 De kwaliteit van de opleidingen en de studenttevredenheid zouden belangrijker moeten zijn dan rendementen… 1.6 …en de relatie met het werkveld mag intensiever, maar kenniscirculatie en onderzoek horen (nog) niet vanzelfsprekend bij het primaire proces van het hbo. 1.7 Docenten moeten investeren in de eigen professionaliteit en hun werkdruk moet omlaag 1.8 Er zijn veel zorgen om geld in het hoger onderwijs en vrees voor verminderde toegankelijkheid 1.9 Het mag allemaal wat kleiner en overzichtelijker georganiseerd met de focus op de mensen en niet op de procedures 1.10 Tot slot: gelooft het hoger beroepsonderwijs voldoende in zichzelf?
7 7 7 9 9 9
Hoofdstuk 2 Achtergrond en onderzoeksopzet 2.1 Aanleiding 2.2 Opzet van de vragenlijst 2.3 De respons op de vragenlijst
16 16 16 17
Hoofdstuk 3 Wat vinden studenten en medewerkers wenselijk of onwenselijk? 3.1 Resultaten alle respondenten 3.2 Deelresultaten voor studenten 3.3 Deelresultaten voor medewerkers 3.4 Verschillen tussen studenten en medewerkers voor wenselijkheid 3.5 Ten slotte
18 18 19 21 23 24
Hoofdstuk 4 Wat vinden studenten en medewerkers waarschijnlijk? 4.1 Resultaten alle respondenten 4.2 Deelresultaten voor studenten 4.3 Deelresultaten voor medewerkers 4.4 Verschillen tussen studenten en medewerkers voor waarschijnlijkheid 4.5 Ten slotte
25 25 27 28 29 30
Hoofdstuk 5 Wringpunten 5.1 Wringpunten voor alle respondenten samen 5.2 Wringpunten voor studenten 5.3 Wringpunten voor medewerkers 5.4 Ten slotte
31 32 32 32 33
3
11 13 14 14 15
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
Hoofdstuk 6 Analyse van de antwoorden op de open vraag 6.1 Responskarakteristieken 6.2 Analyse van de respons van studenten 6.3 Analyse van respons van medewerkers 6.4 Conclusie analyse van respons op de open vraag
34 34 36 39 45
Bijlage 1: Overzicht stellingen
47
Bijlage 2: Resultaten stellingenlijst instituutsplan
49
Bijlage 3: Overzicht verschillen tussen studenten en medewerkers
56
Bijlage 4: Kwantitatieve analyse antwoorden op de open vraag
59
4
Voorna amste bevindingen
Inleiding Bij de opstelling van het HAN Instellingsplan 2012 – 2016 ‘Kennis in interactie’ hebben we gemeend in de praktijk te moeten brengen wat we met het plan pretenderen, namelijk interactie. Dat hebben we gedaan door een groot aantal partners in ons netwerk op verschillende manieren te betrekken bij het ontwerpen van het plan. En onze voornaamste partners zijn en blijven de dragers van de HAN-gemeenschap, namelijk studenten en medewerkers. We hebben hen uitgenodigd op discussiebijeenkomsten, we hebben een ‘week van de toekomst’ georganiseerd, tijdens lunches met hen gesproken en soms ook individuele gesprekken gevoerd. Want wat echt telt voor de veranderbaarheid en ontwikkelingsrichting van onze hogeschool, zijn de beelden van de eigen medewerkers en studenten over wens en werkelijkheid, over de stip op de horizon, en de wil die toekomst werkelijkheid te laten worden. Om zoveel mogelijk mensen daarover te kunnen benaderen, hebben we op voorstel van het lectoraat Goed Bestuur en Innovatiedynamiek in Maatschappelijke Organisaties aan hen een lijst van 28 stellingen over mogelijke toekomsten van het hbo voorgelegd. Bij elk van die stellingen konden ze aangeven hoe wenselijk ze die vonden en hoe waarschijnlijk ze die achten. Dit rapport bevat een analyse van de resultaten, welke een van de bouwstenen van het instellingsplan is geweest. Als College van Bestuur hebben we van harte ingestemd met het verzoek van de onderzoekers om de resultaten breder te verspreiden. Dat past volgens ons in de cultuur van transparantie en openheid die wij voorstaan. Het instellingsplan, de managementrapportages de jaarverslagen ; het is gewoon te vinden op de HAN-website en we delen onze inzichten graag met andere hogescholen. Dat geldt dus ook voor de resultaten van dit onderzoek. Vanzelfsprekend moeten studenten en medewerkers die hebben geparticipeerd, evenals het bredere publieke forum, kunnen delen in de resultaten die het onderzoek heeft opgeleverd.
Namens het College van Bestuur, Kristel Baele
5
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
Leeswijzer Deze publicatie start in hoofdstuk 1 met het weergeven van de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek. Dit hoofdstuk is te lezen als samenvatting van de onderzoeksresultaten en bevat de belangrijkste conclusies. In hoofdstuk 2 geven we u meer inzicht in de context en de opzet van het onderzoek. De hoofdstukken daarna gaan we uitgebreider in op de analyses van de respons. De analyse van de respons op de stellingen start in hoofdstuk 3 met een algemeen beeld van de mate van wenselijkheid die de respondenten aan de stellingen hebben toegekend. Na de algemene weergave worden deze resultaten gesplitst naar studenten en medewerkers. Het hoofdstuk sluit af met enkele algemene conclusies ten aanzien van de wenselijkheid van de bevraagde ontwikkelingen. In hoofdstuk 4 doen we hetzelfde voor de waarschijnlijkheid van de stellingen. Ook dit hoofdstuk sluiten we af met een conclusie. Vervolgens bespreken we in hoofdstuk 5 de wringpunten: bij welke stellingen komen de resultaten voor wenselijkheid en waarschijnlijkheid niet overeen? Dit doen we eerst voor alle respondenten, en daarna voor studenten en medewerkers apart. We besluiten in hoofdstuk 6 met een analyse van de opmerkingen van de respondenten op de ‘open vraag’ aan het einde van de stellingenlijst, uitgesplitst naar medewerkers en studenten. Hierin werd aan hen gevraagd welke ontwikkelingen ze gemist hebben in de stellingenlijst. In de bijlagen vindt u een overzicht van de stellingen (bijlage 1), overzichten van de respons wat betreft algemene karakteristieken en de score op waarschijnlijkheid en wenselijkheid (bijlage 2) en een overzicht van de verschillen tussen de respons van de studenten en de medewerkers (bijlage 3). Ten slotte is een aantal kengetallen over de ‘open vraag’ opgenomen (bijlage 4).
6
Voorna amste bevindingen
1 Voornaamste bevindingen
1.1 Wat behelst dit onderzoek? In het kader van de totstandkoming van het Instellingsplan van de HAN werd in februari 2012 een onderzoek gehouden onder studenten en medewerkers over hun beelden over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs in Nederland. De beide groepen werd 28 stellingen over de toekomst van het HBO voorgelegd, die ze op een vijfpuntschaal konden scoren van ‘zeer onwenselijk’ tot en met ‘zeer wenselijk’ en van ‘zeer onwaarschijnlijk’ tot en met ‘zeer waarschijnlijk’. Daarnaast kregen de respondenten de mogelijkheid om in een laatste, open, vraag in een beperkt aantal woorden maximaal drie items toe te voegen. Aldus kregen we inzicht in hun beelden over een gewenste én een waarschijnlijke toekomst, met inbegrip van de wringpunten hierin. Onder een wringpunt verstaan we situaties waarin bepaalde ontwikkelingen niet wenselijk, maar wel waarschijnlijk worden gevonden of omgekeerd wel wenselijk maar niet waarschijnlijk. In dit hoofdstuk presenteren we de voornaamste resultaten aan de hand van negen thema’s, te weten: • Ambitieniveau studenten • Onderzoek, kennisvalorisatie en relatie met het werkveld • Professionals in onderwijs • Inhoud en vorm van opleidingen • Diversiteit en maatwerk (honours, vwo-ers, mbo-ers) • Kwaliteit en tevredenheid • Veranderende instroom van studenten • Financiering • Grootschaligheid en geborgenheid
1.2 Het ambitieniveau mag wel omhoog… ‘Er mag wel een tandje bij als het gaat om ambitie van studenten in het HBO!’ ‘En er moet op hogescholen meer aandacht komen voor studenten met ambitie.’ Zowel medewerkers als studenten lijken deze hoofdboodschap te willen uitstralen in reactie op een aantal stellingen dat daarop betrekking heeft. Studenten en medewerkers vinden het in overgrote meerderheid wenselijk dat studenten een veel actievere werkhouding gaan tonen (stelling 11). Bij de studenten geeft zelfs tachtig procent van de respondenten aan dat dit (zeer) wenselijk is. Maar tegelijkertijd wordt het door beide groepen niet heel waarschijnlijk geacht dat dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren. In de open vraag liet een aantal medewerkers doorklinken dat er meer eisen gesteld mogen worden aan studenten, bijvoorbeeld: ‘Studenten moeten weer doordrongen worden van het feit dat het een voorrecht is om te studeren, en dat er energie in gestoken moet worden’. Verder vinden studenten en medewerkers het waarschijnlijk dat studenten in de toekomst in het eerste jaar alle punten moeten halen om door te mogen gaan met hun studie (stelling 7). Bij de medewerkers vindt het grootste deel dit een wenselijke ontwikkeling. Bij de studenten polariseren de uitkomsten: een kleine 45% vindt het ongewenst, een kleine 35% vindt het juist wenselijk. Nadere analyse leert dat vooral de eerstejaars studenten (leeftijd 17 of 18 jaar) dit niet wenselijk vinden, terwijl studenten van 21 jaar en ouder dat wel zien zitten. Dit betreft vooral studenten in hogere jaren van de voltijdopleidingen en in de duale of deeltijdopleidingen. Klaarblijkelijk concluderen studenten achteraf dat het wel wat strenger had gemogen. En vrouwelijke studenten lijken wat meer ambitie te tonen: ze vinden gemiddeld vaker dat meer punten moeten halen wenselijk is. Studenten en medewerkers verwachten voorts dat er meer speciale programma’s voor excellente studenten komen, waarvoor extra collegegeld moet worden betaald (stelling 12). Medewerkers dit over het algemeen een wenselijke ontwikkeling, terwijl studenten dit juist onwenselijk vinden. Dat studenten hun bachelor-opleiding gaan kiezen op basis van kwaliteit in plaats van op basis van nabijheid (stelling 21) acht veertig procent van de studenten waarschijnlijk, terwijl slechts 20% van de
7
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
medewerkers dit waarschijnlijk acht. Beide groepen zouden het wel (zeer) wenselijk vinden dat er meer op kwaliteit wordt gekozen. En in de toekomst selectie aan de poort (stelling 24) wordt door zowel studenten als medewerkers waarschijnlijk geacht. Medewerkers vinden dat bepaald niet verkeerd: slechts 12,5% vindt het onwenselijk. Bij studenten polariseert het beeld: 30% acht het niet wenselijk en 35% juist wel. Misschien niet via selectie aan de poort, medewerkers én studenten zien graag dat het hbo selectiever wordt en een beduidend hoger niveau krijgt (stelling 27). Medewerkers vinden het overigens niet waarschijnlijk dat dat gaat gebeuren, terwijl onder studenten het beeld op dat punt niet zo duidelijk is. Uit deze bevindingen volgt het beeld dat beide groepen niet negatief staan tegenover het aanscherpen van de eisen en een hoger ambitieniveau voor het hbo. De lat mag wel wat omhoog en de student vinden dat ze meer uitgedaagd mogen worden, zo lijkt het. Alleen waar het gaat speciale programma’s voor excellente studenten staan de twee doelgroepen wat wenselijkheid betreft lijnrecht tegenover elkaar. Een mogelijke verklaring zou kunnen liggen in de toevoeging aan deze stelling dat studenten voor deze programma’s extra collegegeld moeten betalen. Uit de opmerkingen bij de open vraag komt naar voren dat dat een gevoelige snaar raakt omdat ze de financiering van het onderwijs vaak aanvoeren als zorgpunt. Een aandachtspunt is nog wel de discrepantie tussen waarschijnlijkheid en wenselijkheid onder medewerkers als het gaat om dat ambitieniveau: wat gebeurt er als iemand die een sleutelrol vervult, niet gelooft in een gewenste ontwikkeling?
Figuur 1: waarschijnlijkheid van de stellingen betreffende het ambitieniveau van studenten (*= significant, α<.05)
Figuur 2: wenselijkheid van de stellingen betreffende het ambitieniveau van studenten (*= significant, α<.05)
8
Voorna amste bevindingen
1.3 … en de vormgeving van het onderwijs wat moderner… Medewerkers en studenten verwachten in grote meerderheid dat het gebruik van ICT en social media de gewoonste zaak van de wereld wordt (stelling 3). Ze zijn ook zeer eensgezind dat dit wenselijk is. Studenten én medewerkers laten in de opmerkingen bij de open vraag duidelijk blijken dat ICT beter aangewend moet worden om de opleidingen flexibeler te maken, bijvoorbeeld met behulp van afstandsleren. Medewerkers benadrukken dat het onderwijsaanbod geïnnoveerd moet worden. Meer dan 70% van de studenten en de medewerkers vindt het bovendien erg wenselijk dat er meer aandacht komt voor morele en persoonlijke vorming in de opleiding (stelling 13). Overwegend verwachten beide ook wel dat dit gaat gebeuren. Studenten vinden dit zelfs waarschijnlijker dan medewerkers. Niet alleen de medewerkers, maar ook de studenten zelf willen dat er meer aandacht voor de vorming als persoon, naast de vorming van de student als professional, aldus meerdere reacties in de open vraag. Ook verderop zal blijken dat het onderwijs op een aantal punten gemoderniseerd mag worden op de volgende punten de rol van het werkveld, de betrokkenheid van stakeholders in de opleiding en de praktijkgerichtheid.
1.4 … met meer aandacht voor diversiteit en maatwerk. Programma’s mogen wel wat meer toegespitst worden op verschillende doelgroepen. Beide groepen vinden het overwegend wenselijk én waarschijnlijk dat het hbo aantrekkelijker wordt voor vwo-abituriënten als ze de mogelijkheid hebben om in drie jaar af te studeren (stelling 1) en dat mbo-ers met succes een tweejarige hbo-opleiding kunnen volgen, leidend tot een ‘associate degree’ (stelling 18). Zoals we eerder zagen, vinden beide groepen het ook waarschijnlijk dat er speciale speciale programma’s komen voor excellente studenten, voor welke extra collegegeld moet worden betaald (stelling 12). Maar we zagen ook dat studenten het niet wenselijk vinden dat er tegen extra collegegeld programma’s zijn voor excellente studenten, terwijl de medewerkers dat wel vinden. Het zou kunnen zijn dat de angel eerder in het extra collegegeld zit, dan in het maatwerk voor excellente studenten, gezien de scores op de andere stellingen. Een aspect van diversiteit dat in de open vraag vaak door medewerkers werd genoemd als gemiste ontwikkeling is het veranderen van de studentpopulatie mede in de richting van een ‘leven lang leren’. Ongeveer 15% van alle opmerkingen van medewerkers heeft direct of indirect te maken met de veranderende instroom van studenten die zij nu al zien en nog verwachten. De medewerkers verwachten een aanwas van werkende studenten en merken dit aan als strategische kans voor hun instelling, mits die goed vorm weet te geven aan onderwijsprogramma’s voor deze doelgroep. In het kader van leven lang leren wordt ook aandacht gevraagd voor een goede relatie met alumni. Het onderwijs voor werkenden wordt een aantal keer genoemd als belangrijk in het kader van de demografische krimp in de regio en de afname van voltijdstudenten, die medewerkers daarmee verwachten. Medewerkers ook verwachten ook een toename van het aantal buitenlandse studenten (in het kader van voortschrijdende internationalisering) en een afname van het aantal mannelijke studenten. De medewerkers onderstrepen het belang van diversiteit en flexibiliteit van de onderwijsprogramma’s. Ook geven ze aan dat de hun instelling als kenniscentrum voor de regio een goed aanbod van scholingsactiviteiten voor werkenden/alumni zou moeten ontplooien.
1.5 De kwaliteit van de opleidingen en de studenttevredenheid zouden belangrijker moeten zijn dan rendementen… Zowel medewerkers als studenten verwachten in de toekomt een meer kritische houding van ouders en studenten tegenover de beloften van de hogeschool waaraan ze studeren (stelling 4). Ze beschouwen dat beide ook als een wenselijke ontwikkeling. Beide groepen willen bovendien dat het oordeel van deskundigen een belangrijker graadmeter wordt voor de kwaliteit van opleidingen (stelling 25). Men verwacht ook dat dat gaat gebeuren. Beide groepen verwachten bovendien dat professionals en managers het belang van kwaliteit gaan onderkennen en wat minder de nadruk zullen gaan leggen op de rendementscijfers (stelling 28). Ze vinden dat ook een wenselijke ontwikkeling. Er is veel minder eensgezindheid waar het gaat om het verminderen van het belang van studenttevredenheid als graadmeter voor kwaliteit van de opleidingen (stelling 25). Voor studenten is dit een heus wringpunt: ze verwachten dat het gaat gebeuren, maar ze vinden het niet wenselijk. Medewerkers echter achten dat onwaarschijnlijk en splitsen zich in twee kampen als het gaat over de wenselijkheid hiervan. Kijken we nader naar deze polarisatie, dan blijkt het
9
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
effect van leeftijd is erg sterk: hoe ouder de medewerker, hoe minder wenselijk hij deze studenttevredenheid als graadmeter vindt. Bovendien leert nadere analyse dat er verdeeldheid bestaat tussen soorten medewerkers. Docenten, onderzoekers en leidinggevenden vinden het vrij wenselijk dat studenttevredenheid minder belangrijk wordt. Het ondersteunende en stafpersoneel vindt dit minder wenselijk. Of opleidingsniveau hier nog een rol speelt, hebben we niet rechtstreeks kunnen onderzoeken. Er zit wel een zekere ‘kronkel’ in deze resultaten aan de kant van de studenten. Ze vinden het aan de ene kant wenselijk dat het oordeel van deskundigen een belangrijker graadmeter wordt voor de kwaliteit van de opleidingen, maar ze vinden het tegelijkertijd niet wenselijk dat het belang van studenttevredenheid kleiner wordt. Wat spreekt hieruit? Zou het kunnen zijn dat studenten in externe deskundigen een extra kritische ‘tegenkracht’ zien tegenover de instelling waaraan ze studeren? Die zou dan voor studenten de rol vervullen van een meer invloedrijke stakeholder en bondgenoot, waarop ze kunnen meeliften in het bewaken van de kwaliteit van hun opleiding. Het zou interessant kunnen zijn om dit nader te onderzoeken.
Figuur 3: waarschijnlijkheid van stellingen betreffende kwaliteit, invloed van stakeholders en rendementen (*= significant, α <.05)
Figuur 4: wenselijkheid van stellingen betreffende kwaliteit, invloed van stakeholders en rendementen (*= significant, α <.05)
10
Voorna amste bevindingen
Figuur 5: verdeling respons van medewerkers over wenselijkheid van stellingen betreffende kwaliteit, invloed van stakeholders en rendementen naar functiegroepen
1.6 …en de relatie met het werkveld mag intensiever, maar kenniscirculatie en onderzoek horen (nog) niet vanzelfsprekend bij het primaire proces van het hbo. In de stellingenlijst is een aantal stellingen opgenomen, welke betrekking hebben op de kennisstromen tussen de hogescholen en de maatschappij, in het bijzonder de werkvelden waarvoor ze opleiden. Kenniscirculatie en ‘onderzoek doen’ zijn relatief nieuwe verschijnselen in het hoger beroepsonderwijs, nog niet echt ingesleten als ‘mainstream’. En dat blijkt ook wel uit de resultaten. Zo vinden medewerkers én studenten het weinig waarschijnlijk dat alle docenten op de hogeschool in de toekomst minstens één dag in de week aan onderzoek besteden (stelling 9). Vooral bij studenten valt de hoge neutrale score op: meer dan 40% heeft er geen uitgesproken stellingname over. Mogelijk is dat ze er nooit over hebben nagedacht of zich er weinig bij kunnen voorstellen. Wat betreft de wenselijkheid tonen de studenten een zelfde beeld: 45% scoort neutraal, de rest is ongeveer gelijk verdeeld. De medewerkers zijn meer uitgesproken, maar wel sterk verdeeld. We hebben daarom nader onderzocht welke groepen één dag in de week onderzoek wenselijke vinden en welke juist onwenselijk. Leeftijd blijkt hierin een belangrijke rol te spelen. De allerlaagste leeftijdscategorie onder personeel (tot 30 jaar) scoort hoog op wenselijkheid, maar daarboven geldt: hoe ouder, hoe meer wenselijk ze het vinden dat docenten één dag per week aan onderzoek besteden. De groep tussen 30 en 50 jaar scoort significant lager op wenselijkheid dan de groep vanaf 50 jaar. Voor dit verschijnsel zijn meerdere verklaringen mogelijk. Mogelijk hebben oudere medewerkers iets meer oog voor reflectie en meer behoefte aan een nieuwe uitdaging. Geslacht maakt ook verschil, mannen (gemiddeld 3,1) vinden het wenselijker dan vrouwen (gemiddeld 2,9). Maar het grootst zijn de verschillen naar functie categorie met aan het ene uiterste docerend personeel en aan het andere onderzoekers/lectoren.
Figuur 6: verdeling respons van medewerkers over wenselijkheid van stellingen betreffende relatie met werkveld, kenniscirculatie en onderzoek naar functiegroepen
11
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
Maar docenten én studenten lijken met twee maten te meten, want ze vinden het overwegend (zeer) wenselijk dat studenten leren om onderzoek te doen dat past bij het beroep dat ze gaan uitoefenen (stelling 14). Ze vinden het niet alleen (zeer) wenselijk, maar ook nog eens (zeer) waarschijnlijk. Hier zit de grootste kronkel dus aan de kan van de docenten tussen 30 en 50 jaar, zo lijkt het: ze willen studenten leren om onderzoek te doen, maar vinden het niet wenselijk dat ze er zelf een dag per week aan besteden. Dit zou mogelijk aanleiding moeten zijn voor een goed gesprek binnen de hogescholen over wie studenten begeleidt bij het ontwikkelen van onderzoekvaardigheden en op welke manier. Onderzoek hoort blijkbaar (nog) niet voor docenten tot de kerntaken. Opmerkingen bij de open vraag bevestigen dat hier mogelijk een serieus probleem ligt. Immers, een aantal medewerkers – vooral docenten – geeft aan niet goed te begrijpen waarom in het hbo wordt ingezet op onderzoek en lectoraten, dat visie op onderzoek naar hun mening ontbreekt en dat zij onderzoek niet zien als primaire taak van de docent. Enkele citaten: ‘Visie op onderzoek ontbreekt, vooral in hoe die in samenhang met voldoende actieve contacten met het werkveld gebeurt’ en ‘Onderzoek hoort niet in het HBO. Dat is bestemd voor het WO en moet daar blijven’. Ook is men kritisch over de positie van lectoren en wordt de wens geuit dat deze meer zouden moeten indalen in de opleidingen. De vormgeving van onderzoek als primaire taak moet dus nog wel aandacht krijgen in de strategievorming rond de hogescholen! Een wat ander aspect is de relatie met het werkveld. Studenten en medewerkers achten het waarschijnlijk dat een groter deel van de opleiding met en door het werkveld wordt verzorgd (stelling 22) en ze vinden het bovendien een wenselijke ontwikkeling. Studenten en medewerkers achten het beide ook overwegend waarschijnlijk dat hogescholen een veel groter deel van hun budget door contractactiviteiten gaan verdienen (stelling 16). Studenten vinden dit relatief wenselijker dan de medewerkers. De laatsten laten op deze stelling een grote verdeeldheid laten zien. Maar dit onderwerp staat klaarblijkelijk wat verder van studenten af: ze scoren zowel op waarschijnlijkheid als op wenselijkheid vaak neutraal. De medewerkers geven in de opmerkingen aan dat zij de samenwerking in de regio met bedrijfsleven en kennisinstellingen buitengewoon belangrijk vinden voor betrokkenheid en innovatie in het onderwijs en kennisdeling. Wel moeten er met bedrijven goede afspraken gemaakt worden. Het anticiperen op regionale ontwikkelingen is van belang en ook het bijdragen aan kennisvalorisatie en innovatie in het beroepenveld wordt een aantal keren genoemd. De studenten geven aan dat de praktijkgerichtheid en de verbinding van de beroepspraktijk met de opleiding beter kan. Zowel medewerkers als studenten vinden het blijkbaar belangrijk om het werkveld nauw te betrekken bij de opleidingen, met inbegrip van de uitvoering van het onderwijs. En bij onderzoek meer van het werkveld gebruik te maken.
Figuur 7: waarschijnlijkheid van stellingen betreffende relatie met werkveld, kenniscirculatie en onderzoek (*= significant, α <.05)
12
Voorna amste bevindingen
Figuur 8: wenselijkheid van stellingen betreffende relatie met werkveld, kenniscirculatie en onderzoek (*= significant, α <.05)
1.7 Docenten moeten investeren in de eigen professionaliteit en hun werkdruk moet omlaag Er is ook een drietal stellingen over de toekomst dat betrekking heeft op de professionaliteit en inspanning van docenten. Zowel studenten als medewerkers vinden het (zeer) wenselijk dat docenten die onvoldoende investeren in hun professionaliteit in de toekomst hun functie verliezen (stelling 2). Ze vinden het beide eveneens wenselijk dat in de toekomst 80% van alle docenten een masterdiploma heeft (stelling 6). Dat die 80% gehaald gaat worden, wordt nog wel redelijk waarschijnlijk geacht, maar dat docenten hun functie verliezen als ze onvoldoende investeren in professionaliteit veel minder. Beide groepen vinden het verder waarschijnlijk dat het personeel op de hogescholen in de toekomst harder moet werken (stelling 5), maar studenten, noch medewerkers vinden dat wenselijk. Toch is er wel een groot verschil tussen personeel en studenten op dit punt. Van het personeel geeft 60% aan dit niet (zeer) wenselijk te vinden, terwijl dit bij studenten niet hoger dan 35% uitvalt. Het lijkt erop dat studenten verwachten dat ze eerder de dupe worden van hogere werkdruk dan dat ze er profijt van hebben, want in de opmerkingen bij de open vraag geven ze aan dat ze zorg hebben over de hoge werkdruk van docenten en dat die er voor zorgt dat ze moeilijk bereikbaar zijn. Docenten geven aan dat vooral de hoeveelheid rollen en (administratieve) taken de werkdruk verhoogt en dat de ondersteunende processen verbeterd zouden moeten worden.
Figuur 9: waarschijnlijkheid van stellingen betreffende de professionaliteit en inspanning van docenten (*= significant,α <.05)
13
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
Figuur 10: wenselijkheid van stellingen betreffende de professionaliteit en inspanning van docenten (*= significant, α <.05)
1.8 Er zijn veel zorgen om geld in het hoger onderwijs en vrees voor verminderde toegankelijkheid Studenten en medewerkers vinden het beide (zeer) onwenselijk dat er in de toekomst alleen nog bekostigde opleidingen zijn die relevant zijn voor economie en arbeidsmarkt (stelling 10). Maar hoe waarschijnlijk is dat in hun ogen? Het beeld is op dat punt onduidelijk. Er is bij beide groepen een grote midden-categorie. ‘Het kan vriezen, het kan dooien’, lijkt het uit te drukken. In de opmerkingen in antwoord op de open vraag waren de geldzorgen en de reactie van de overheid op de economische crisis een dominante categorie. De studiefinanciering, collegegelden en bekostiging van de opleidingen worden een groot aantal keren door studenten genoemd als belangrijke ontwikkeling. De studenten geven in hun antwoorden blijk van grote zorgen over de verhoging van collegegelden, de consequenties van de boete voor langstudeerders en de afname of zelfs het verdwijnen van de studiefinanciering. Men vreest de effecten daarvan op de toegankelijkheid van het onderwijs. En er wordt opgemerkt dat er vanuit de hogescholen weinig verzet is tegen voor studenten nadelige maatregelen. Maar ook medewerkers noemen eveneens bekostiging en financiering als relevant voor de toekomst van het hoger beroepsonderwijs en uiten daarbij zorgen over de toegankelijkheid. Ze tonen zich daarnaast kritisch over de huidige vorm van bekostiging op basis van rendementen en prestaties. Ze pleiten ervoor de onderwijskwaliteit centraal te stellen en minder focus te leggen op rendement
1.9 Het mag allemaal wat kleiner en overzichtelijker georganiseerd met de focus op de mensen en niet op de procedures Zowel vanuit medewerkers als vanuit studenten lijkt er een roep te zijn om meer geborgenheid, persoonlijke aandacht en een focus op de primaire taken. De mooiste droom van beide groepen is dat in de toekomst hogescholen intern zijn intern opgeknipt in kleine eenheden waar studenten en docenten elkaar goed kennen en samen voor toponderwijs zorgen (stelling 8). Ook de waarschijnlijkheid dat dit gaat gebeuren wordt relatief hoog geschat. We zien bovendien dat een groot aantal opmerkingen gaat over de schaalgrootte, de structuur in managementlagen en de ‘inefficiënte’ bureaucratie. Ook studenten maken nogal wat opmerkingen over de bureaucratische processen. Uiteraard sluiten deze beelden goed aan bij de landelijke discussies over schaalgrootte en bureaucratie in het onderwijs. De behoefte aan geborgenheid en menselijke maat komt ook bij een aantal andere stellingen terug. Studenten en medewerkers vinden het (zeer) wenselijk dat de contacttijd substantieel toeneemt (stelling 19), dat er meer begeleiding is van studenten (stelling 26) en dat alle docenten echt meer uren per week aan hun kerntaken – onderwijs verzorgen en onderzoek doen – besteden (stelling 20). Opvallend is de congruentie in de respons, zeer hoge wenselijkheid voor al deze stellingen, maar een significant lagere waarschijnlijkheid. De stellingen over meer contacttijd en meer begeleiding (26 en 19) behoren zelfs tot de stellingen die studenten het minst waarschijnlijk achten. We kunnen hieruit opmaken dat zowel medewerkers als studenten duidelijk meer persoonlijk contact en begeleiding willen, maar er niet op rekenen dat dit ook gaat gebeuren. Het organiseren van kleinschaligheid en geborgenheid binnen een grootschalige organisatie lijkt daarmee een van de belangrijkste uitdagingen voor de grotere hogescholen!
14
Voorna amste bevindingen
Figuur 11: waarschijnlijkheid van stellingen betreffende aandacht voor de mensen en de menselijke maat (*= significant, α <.05)
Figuur 12: wenselijkheid van stellingen betreffende aandacht voor de mensen en de menselijke maat (*= significant, α <.05)
1.10 Tot slot: gelooft het hoger beroepsonderwijs voldoende in zichzelf? Uit de respons op stelling 15: Hogeschooldiploma’s zijn meer waard dan die van universiteiten vanwege gelijk niveau én beroepsgerichtheid, blijkt dat zowel studenten als medewerkers dat niet waarschijnlijk achten. Studenten laten zien het wel wenselijk te vinden meer erkenning te krijgen voor de beroepsgerichtheid van hun opleiding. De medewerkers lijkt het grosso modo niet wenselijk. Gebrek aan trots of gezond realisme?
15
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
2 Achtergrond en onderzoeksopzet
2.1 Aanleiding Het hoger beroepsonderwijs in Nederland is onderwerp van veel discussie. Er vinden veranderingen plaats en er staan ons ongetwijfeld nog meer veranderingen te wachten. De prestatieafspraken in het kader van de Zijlstra-agenda dwingen tot een meer resultaatgerichte cultuur, er zijn veranderingen in de bekostiging van het onderwijs op handen, onderzoek is binnen hbo veelal geïncorporeerd in het primaire proces en de eisen aan de opleidingsprogramma’s worden steeds hoger. Daaruit spreekt een hoge sturingspretentie vanuit de centrale overheid. Hoe terecht die is, laten we hier in het midden. Wat echt telt voor de veranderbaarheid en de ontwikkelingsrichting van het hoger beroepsonderwijs zijn de wensen en verwachtingen welke medewerkers en studenten en andere belanghebbenden hebben. Bij het ontwikkelen van het Instellingsplan 2012-2016 was dit voor de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) een belangrijke vraag. Het College van Bestuur (CvB) organiseerde rondom dit Instellingsplan een brede consultatie, met als doel de mensen met wie de strategie straks uitgevoerd moet worden ook nauw te betrekken bij het bepalen van de koers van de HAN. Externe en interne stakeholders gingen hierover tijdens het consultatieproces met elkaar in gesprek. Met vertegenwoordigers van het werkveld, (Eu)regionale samenwerkingspartners, (Eu)regionale overheden en (toeleverende) onderwijsaanbieders in de regio is een aantal rondetafelgesprekken gevoerd. Met studenten en docenten zijn zogenaamde toekomstlunches gehouden, met de lectoren en onderzoekers is daarnaast apart gesproken. De opbrengst van dit proces konden alle betrokkenen volgen via het digitale platform HANovatie, waar het CvB ook in digitaal gesprek ging over de belangrijkste onderwerpen uit het Instellingsplan. Via dit platform werd ook een vragenlijst uitgezet onder alle medewerkers en studenten van de HAN over de toekomstige ontwikkelingen in het hoger beroepsonderwijs en hoe wenselijk en waarschijnlijk deze in hun ogen zijn. In dit artikel staan de resultaten van deze vragenlijst centraal. We hebben besloten de analyse van deze resultaten breder te verspreiden omdat ze ook voor andere hogescholen, universiteiten en beleidsmakers interessant zou kunnen zijn in het kader van het bredere gesprek van de toekomst van het HBO.
2.2 Opzet van de vragenlijst Hoe hebben we het aangepakt en waarom hebben we het zo gedaan? De visie achter onze werkwijze is dat de toekomst niet voorspelbaar en niet maakbaar is. De toekomst ontwikkelt zich op basis van beelden, angsten, dromen die mensen over die toekomst hebben in het heden. Het zijn immers deze beelden die hun gedrag en hun opvattingen verklaren. Mensen hebben een verwachting over hoe de wereld zich zal ontwikkelen. En ze vinden bepaalde ontwikkelingen die ze verwachten wenselijk of juist helemaal niet wenselijk. Als ze verwachten dat de wereld zich ontwikkelt volgens hun wensen, dan zullen ze zich comfortabel voelen en die ontwikkeling steunen. Maar als ze verwachten dat die ontwikkeling niet aansluit op hun wensen, zullen ze zich minder comfortabel gaan voelen en daarnaar gaan handelen. Ze gaan zich zorgen maken, voelen zich slachtoffer van iets dat hen overkomt, of ze gaan zich juist verzetten en blokkades opwerpen. Op dit uitgangspunt is een vorm van toekomstonderzoek gebaseerd, waarbij de wensen en verwachtingen van mensen over een bepaald onderwerp worden ontsloten op basis van beweringen over de toekomst. Dus de medewerkers en studenten die aan het onderzoek deelnamen, kregen 28 stellingen voorgelegd waarin toekomstige ontwikkelingen in het hoger beroepsonderwijs in Nederland werden geschetst. De stellingen gingen dus niet uitsluitend over de HAN, maar over het hoger beroepsonderwijs in Nederland als geheel. Daarbij moesten mensen denken in een perspectief naar het jaar 2020. De precieze instructie en de lijst met stellingen is terug te vinden in bijlage 1. Hen werd gevraagd aan te geven (1) in hoeverre zij deze toekomstbeelden wenselijk achten en (2) in hoeverre zij het waarschijnlijk achten, dat die ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Elke stelling moest dus gescoord worden op mate van wenselijkheid en op mate van waarschijnlijkheid. De stellingenlijst sloot af met de open vraag: ‘Zijn er ontwikkelingen die niet
16
Achtergrond en onderzoeksopzet
of onvoldoende in de stellingenlijst aan de orde zijn geweest en waarop je de aandacht wilt vestigen?’ De respondenten konden hier maximaal drie items in een korte zinsnede benoemen. De vragenlijst werd digitaal afgenomen in de periode medio januari – medio februari 2012. De lijst met stelling is geconstrueerd op basis van onderwerpen, waarvan we de indruk hadden dat ze sterk spelen in de landelijke discussies over het hoger beroepsonderwijs, zonder naar heel actuele kwesties te gaan vragen. In dat laatste geval hadden we immers eerst en vooral een actueel opinieonderzoek uitgevoerd en dat was niet de bedoeling. De bedoeling was juist om te kijken naar beelden die mensen hebben in een wat langer tijdsperspectief. Bij de keuze voor de inhoud van de stellingen is bovendien gekeken naar de relevantie voor het HAN-instellingsplan. Als we meer tijd zouden hebben gehad, dan hadden we de stellingen ongetwijfeld geselecteerd op basis van diepte-interviews met vertegenwoordigers van de meest relevante spelers in het hoger beroepsonderwijs.
2.3 De respons op de vragenlijst De vragenlijst is ingevuld door 2650 personen: 1479 studenten en 1171 medewerkers. De respons van studenten omvatte studenten in de voltijd of deeltijd bachelor opleidingen verspreid over alle instituten binnen de HAN, evenals Master studenten. In de respons bij de medewerkers waren alle functiegroepen uit alle faculteiten en het Servicebedrijf vertegenwoordigd. Tabel : Responsoverzicht
Benaderd
Respons
Respons %
18806
1479
8%
3771
1171
31%
22577
2650
12%
Van de totale groep respondenten was 42% man en 59% vrouw. Deze verdeling lag iets anders bij studenten dan bij medewerkers: 38% van de studenten is man, bij de medewerkers is dit 46%. Het percentage vrouwelijke respondenten ligt bij de studenten dus iets hoger dan bij de medewerkers (62% om 54%). De jongste medewerker die de vragenlijst invulde was 23 jaar, de oudste 72. De gemiddelde leeftijd is 45,3 jaar. Bij de studenten is de oudste 61 jaar, de jongste 17. De gemiddelde leeftijd is bij deze groep 23,9 jaar. De grootste groep medewerkers (35%) is werkzaam bij de faculteit GGM, zo’n 20% van de medewerkers werkt bij FEM en een zelfde aantal is stafmedewerker. 38% van de studenten die de vragenlijst invulde studeert bij een opleiding van GGM, voor FE is dat 26%. Respectievelijk 17% en 19% van de studenten is verbonden aan FT en FEM. Een verdeling van het aantal studenten per instituut is te vinden in bijlage 2, tabel 4. Verder volgt 98% van de studenten een Bachelor, 2% een Masteropleiding. In het rapport worden de verschillen in scores tussen studenten en medewerkers uitgelicht. Voor de analyses hebben we onderzocht of er duidelijke verschillen zijn tussen onder andere verschillende faculteiten of instituten, mannen en vrouwen, naar leeftijd en categorieën medewerkers. Dit blijkt meestal niet het geval te zijn. Daarom hebben we ervoor gekozen alleen de resultaten voor verschillen tussen studenten en medewerkers weer te geven. Waar eventuele andere verschillen wel significant zijn rapporteren we hier uiteraard wel over.
17
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
3 Wat vinden studenten en medewerkers wenselijk of onwenselijk?
3.1 Resultaten alle respondenten We bekijken eerst de meest en minst wenselijke ontwikkelingen volgens alle respondenten, daarna splitsen we de resultaten naar studenten en medewerkers. Tot slot gaan we in op de belangrijkste verschillen tussen beide groepen.
Wenselijk Er is een groep van tien stellingen, welke door 65% of meer alle respondenten wenselijk wordt gevonden. Deze worden weergegeven in Figuur 1. De meest wenselijke ontwikkeling voor de totale groep respondenten is het opknippen van hogescholen in kleine eenheden, stelling 8: Grote hogescholen zijn intern opgeknipt in kleine eenheden waar studenten en docenten elkaar goed kennen en samen voor toponderwijs zorgen. Ruim 80% van de respondenten vindt dat (zeer) wenselijk. Daarnaast zijn er nauwelijks respondenten die het onwenselijk vinden. Dit geldt ook voor de overige stellingen die zeer wenselijk zijn: er is sprake van een hoge mate van consensus. Een actievere werkhouding van studenten (stelling 11) en studenten die leren onderzoek te doen (14), zijn ook ontwikkelingen die door ruim 80% (zeer) wenselijk worden gevonden. Verder vindt men in meerderheid dat docenten meer uren per week aan hun kerntaken moeten besteden, waarbij onderzoek gerekend wordt tot één van de kerntaken van docenten (stelling 20).
Figuur 1: De tien meest wenselijke ontwikkelingen (alle respondenten)
18
Wat vinden studenten en medewerkers wenselijk of onwenselijk?
Onwenselijk Er is in de lijst van stellingen geen sprake van ontwikkelingen die onder alle respondenten samen als onwenselijk of zeer onwenselijk worden gezien. De meest onwenselijk geachte ontwikkeling is stelling 10: ‘Er zijn alleen nog bekostigde opleidingen die relevant zijn voor economie en arbeidsmarkt’. Verder valt op dat ‘minder belang hechten aan studenttevredenheid’ als niet wenselijk wordt gezien (stelling 25). Blijkbaar is men het er overwegend mee eens dat studenttevredenheid als graadmeter voor de kwaliteit van opleidingen wordt gebruikt, hoewel ruim 20% wél vindt dat studenttevredenheid minder belangrijk zou moeten zijn. Harder werken door het personeel (stelling 5) wordt door ruim 40% als onwenselijk gezien. Verder horen ook stelling 7 en stelling 12 tot de minst wenselijke ontwikkelingen, maar hier is juist sprake polarisatie, aangezien ook 40% van de respondenten deze stellingen juist wél (zeer) wenselijk vindt. Stellingen 9 en 25 waren voor de medewerkers polariserend wat betreft wenselijkheid, voor de studenten was dit het geval bij stelling 7. We komen hier bij de aparte analyse voor studenten en medewerkers op terug.
Figuur 2: De tien minst wenselijke ontwikkelingen
19
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
3.2 Deelresultaten voor studenten Wenselijk De meest wenselijke ontwikkeling bij de studenten is dat hogescholen worden opgeknipt in kleinere eenheden (stelling 8). Ook vinden studenten het wenselijk dat ze onderzoek gaan doen dat past bij hun beroep (14). Opvallend genoeg vinden ze het zelf ook wenselijk dat studenten een actievere werkhouding gaan tonen (11). De resultaten laten ook zien dat studenten het wenselijk vinden om zelf kritischer te worden (4). Daarnaast vinden ze het wenselijk dat docenten die onvoldoende investeren in hun professionaliteit hun functie verliezen (2). In het algemene responsoverzicht zagen we dat men het wenselijk vond dat studenten hun opleiding kiezen op basis van kwaliteit (stelling 21) en dat docenten meer uren aan kerntaken gaan besteden (stelling 20). Deze stellingen worden door ruim twee derde van de studenten ook wenselijk gevonden, maar scoren lager dan stelling 2 en 4.
Figuur 3: De vijf meest wenselijke ontwikkelingen (studenten)
Onwenselijk De top vijf van minst wenselijke ontwikkelingen voor studenten komt overeen met de minst wenselijke ontwikkelingen onder alle respondenten samen, maar de volgorde is anders (zie figuur 2). Opvallend is dat de minst wenselijke ontwikkeling voor studenten is dat studenttevredenheid minder belangrijk wordt. Met andere woorden: studenten vinden juist dat studenttevredenheid belangrijk moet blijven als graadmeter voor de opleiding. Onder studenten leidt stelling 7 tot grote verdeeldheid: ruim 40% vindt het onwenselijk dat hogescholen strenger moeten worden in het eerste jaar, maar bijna net zoveel studenten vinden dit juist wél wenselijk. We hebben daarom preciezer gekeken naar de kenmerken van de beide groepen. Het lijkt erop dat het opleidingsjaar van de studenten een rol speelt. Studenten in een hoger opleidingsjaar vinden die ontwikkeling meer wenselijk dan studenten uit eerdere opleidingsjaren (gemiddelde score 3,1 vs. 2,7). Studenten in een deeltijd / duale opleiding (gemiddelde score 3,2) vinden de ontwikkeling overigens ook wenselijker dan voltijdstudenten (2,8). Het is uit de gegeven niet af te leiden wat de discriminerende variabele is: leeftijd, mate van vordering in de studie of misschien nog andere factoren. We zien overigens geen opvallende verschillen in scores tussen mannen/vrouwen. Ook in stelling 12 lijkt er sprake te zijn van polarisatie, maar dit effect is minder sterk. Enigszins opvallend is verder dat toch ruim éénderde van de studenten het onwenselijk vindt dat het personeel harder moet werken, tegenover één vijfde die juist wel wenselijk vindt. Maar het grijze middengebied is hier te groot om nog van polarisatie te kunnen spreken.
20
Wat vinden studenten en medewerkers wenselijk of onwenselijk?
Figuur 4: De vijf minst wenselijke ontwikkelingen (studenten)
3.3 Deelresultaten voor medewerkers Wenselijk De meest wenselijk gevonden stelling onder medewerkers is het opknippen van hogescholen in kleinere eenheden (stelling 8), zoals dat ook bij studenten het geval was. Bovendien is de mate van overeenstemming ook onder medewerkers erg groot: bijna 90% vindt die ontwikkeling (zeer) wenselijk. Verder vinden medewerkers net als studenten dat het wenselijk is dat studenten een actievere werkhouding tonen (stelling 11) en onderzoek leren doen dat past bij het beroep dat ze gaan uitoefenen (14). Opvallend is de wenselijkheid van stelling 28 onder medewerkers: ‘Professional en managers in het hbo onderkennen het belang van kwaliteit’. We zagen deze stelling niet eerder in de rij van meest wenselijke stellingen. Het zijn dus vooral de medewerkers die het wenselijk vinden dat er meer aandacht is voor kwaliteit en niet alleen voor een hoog rendement. Medewerkers vinden het ook zeer wenselijk dat er meer uren besteed worden aan kerntaken (stelling 20). Wat verder opvalt bij de medewerkers is de mate van overeenstemming: alle genoemde stellingen worden door 80% of meer wenselijk gevonden. Hierdoor valt een aantal stellingen buiten de lijst van 5 meest wenselijke ontwikkelingen, terwijl een meerderheid deze stellingen wenselijk vindt. Het gaat vooral om de stellingen 21, 13 en 3, die allen door meer dan driekwart van de medewerkers wenselijk wordt gevonden (Studenten kiezen hun bacheloropleiding op basis van kwaliteit in plaats van nabijheid van de opleiding; Er wordt in alle hbo-opleidingen meer aandacht besteed aan de morele en persoonlijke vorming van studenten en Het gebruik van ICT en social media is de gewoonste zaak van de wereld).
21
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
Figuur 5: De vijf meest wenselijke ontwikkelingen (medewerkers)
Onwenselijk Wanneer we kijken naar de minst wenselijke ontwikkelingen onder medewerkers dan springen twee ontwikkelingen er uit. Niet onverwacht is de score op stelling 5, ‘Personeel moet op jaarbasis harder werken’, de minst wenselijke ontwikkeling onder medewerkers. Verder valt op dat stelling 25, ‘studenttevredenheid minder belangrijk als graadmeter voor kwaliteit’ onder medewerkers voor verdeeldheid zorgt, terwijl studenten dit juist in meerderheid (zeer) onwenselijk vonden. Nadere analyse leerde dat het effect van leeftijd sterk is: medewerkers tot en met 30 jaar vinden de stelling niet wenselijk, terwijl dit voor de oudste groep medewerkers omgekeerd is: zij scoren hier gemiddeld het hoogste. Deze oudste groep vindt studenttevredenheid minder belangrijk als graadmeter voor de kwaliteit van de opleiding. Naast diversiteit in scores voor verschillende leeftijdsgroepen, zien we ook verschillen naar geslacht: mannen zouden studenttevredenheid een minder groot aandeel willen geven als graadmeter voor opleidingskwaliteit dan vrouwen. De groepen onderwijsondersteunend personeel en algemeen ondersteunend personeel scoren net onder 3,00, de andere drie functiegroepen zitten daar boven. Het docerende, onderzoekend en leidinggevend personeel vindt het duidelijk wenselijker dat studenttevredenheid minder belangrijk wordt. Ook stelling 9 leidt onder medewerkers tot verdeeldheid: 30% vindt het (zeer) onwenselijk dat alle docenten één dag in de week aan onderzoek besteden terwijl bijna 40% het juist wél wenselijk vindt. We zien hier een duidelijk verband naar leeftijd maar vooral naar functiecategorie. Op de laagste leeftijdscategorie (tot dertig jaar) na, geldt dat hoe ouder, hoe meer wenselijk medewerkers het vinden dat docenten een dag per week aan onderzoek besteden: medewerkers tussen de dertig en de vijftig zie het overwegend niet zitten, terwijl die boven de vijftig juist wel. Misschien heeft deze laatste groep behoefte aan een nieuwe uitdaging in de loopbaan. Maar er ook een groot verschil naar functiecategorie. Onderzoekers / lectoren vinden die ontwikkeling het meest wenselijk. Docenten vinden de ontwikkeling het minst wenselijk. De andere functiegroepen scoren gemiddeld/indifferent.
22
Wat vinden studenten en medewerkers wenselijk of onwenselijk?
Figuur 6: De vijf minst wenselijke ontwikkelingen (medewerkers)
3.4 Verschillen tussen studenten en medewerkers voor wenselijkheid We hebben in de vorige paragrafen gekeken naar de wenselijkheid/onwenselijkheid van de gepresenteerde stellingen voor studenten, voor medewerkers en voor de hele groep respondenten. Samenvattend kunnen we stellen dat er naast overeenkomsten ook een aantal opvallende verschillen zijn tussen studenten en medewerkers. Om deze nader onder de loep te nemen kijken we in deze paragraaf naar de grootste verschillen tussen studenten en medewerkers op wenselijkheid. Voor de overzichtelijkheid kijken we hier naar gemiddelde scores op een schaal van 1 (zeer onwenselijk) tot 5 (zeer wenselijk). Een overzicht van alle verschillen is te vinden in bijlage 3. Wanneer we kijken naar de wenselijkheid van de stellingen dan is er op een aantal stellingen sprake van duidelijke verschillen. In figuur 7 worden de belangrijkste verschillen (>.5, alle genoemde verschillen zijn significant) naar wenselijkheid gepresenteerd. We zien het sterkste verschil bij stelling 25: medewerkers vinden het meer gewenst dan studenten dat het belang van studenttevredenheid minder wordt. Over deze stelling wordt duidelijk verschillend gedacht door studenten en medewerkers. Verder zien we ook bij stelling 28 en 15 verschillen in wenselijkheid tussen studenten en medewerkers. Een strengere selectie aan de poort (stelling 24) wordt door studenten duidelijk minder wenselijk gevonden dan door medewerkers.
23
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
Figuur 7: De belangrijkste verschillen tussen studenten en medewerkers naar wenselijkheid
3.5 Ten slotte We kunnen concluderen dat er consensus is tussen studenten en medewerkers over de wenselijkheid van de verschillende stellingen over de toekomst van het hbo. Dit geldt zowel voor de meest wenselijke als voor de minst wenselijke. De twee meest wenselijke stellingen, zijn (1) dat hogescholen worden opgeknipt in kleinere onderwijseenheden en (2) dat studenten een meer actieve werkhouding gaan vertonen. De minst wenselijke stellingen waarover consensus bestaat zijn (1) dat er alleen nog bekostigde opleidingen zijn die relevant zijn voor economie en arbeidsmarkt en (2) dat het hbo personeel harder moet gaan werken. Over een aantal stellingen zijn studenten en medewerkers het oneens. Dit geldt onder meer voor (1) de mate waarin studenttevredenheid belangrijk is als graadmeter voor de kwaliteit van een opleiding, (2) of het wenselijk is dat hogeschooldiploma’s meer waard zijn dan die van universiteiten en (3) in hoeverre het wenselijk is dat professionals en managers het belang van kwaliteit erkennen.
24
Wat vinden studenten en medewerkers wa arschijnlijk?
4 Wat vinden studenten en medewerkers waarschijnlijk?
4.1 Resultaten alle respondenten De verschillen in hoe waarschijnlijk de respondenten de ontwikkelingen in de verschillende stellingen achten, zijn vrij groot. Hoewel respondenten over het algemeen de neiging hebben om stellingen als waarschijnlijk of onwaarschijnlijk aan te merken zijn er uitschieters naar boven (zeer waarschijnlijk geacht) en naar beneden (zeer onwaarschijnlijk geacht).
Waarschijnlijk Het gebruik van ICT en social media in het onderwijs (stelling 3) is volgens de HAN medewerkers en studenten de meest waarschijnlijk geachte ontwikkeling binnen de lijst van stellingen. Ruim 80% van de respondenten vindt het (zeer) waarschijnlijk, dat het gebruik van ICT en social media op termijn de normaalste zaak van de wereld is. Deze bevinding komt overeen met eerder onderzoek binnen de faculteit Educatie van de HAN (de Vijlder et al, 2011). Hieruit bleek dat binnen de lerarenopleidingen een grotere inzet van ict als de meest waarschijnlijke ontwikkeling wordt gezien1. Ruim 60% van de respondenten vindt het (zeer) waarschijnlijk dat studenten onderzoek leren doen dat past bij het beroep dat ze uitoefenen (stelling 14). Drie andere stellingen worden ook (zeer) waarschijnlijk geacht: deze drie stellingen hebben allen indirect te maken met de kwaliteit van het hoger onderwijs. Men vindt het waarschijnlijk dat ouders kritischer worden op de kwaliteit (4), maar ook dat het oordeel van deskundigen belangrijker wordt (17) en dat hogescholen strengen moeten worden in het eerste jaar (7).
1 De stelling die hier is bevraagd luidde: ‘Op de lerarenopleiding neemt de inzet van ict voor leren een essentiële plaats in in het gehele curriculum
25
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
Figuur 8: De tien meest waarschijnlijke ontwikkelingen
Onwaarschijnlijk Wanneer we kijken naar de minst waarschijnlijke ontwikkelingen dan zien we dat er twee stellingen zijn die door 50% van de respondenten als onwaarschijnlijk of zeer onwaarschijnlijk worden omschreven. Men vindt het niet waarschijnlijk dat 80% van de studenten een deel van de opleiding in een ander Europees land zal volgen. Ook is het volgens de respondenten niet waarschijnlijk dat Hogeschooldiploma’s meer waard worden dan die van universiteiten. Opvallend is verder dat stelling 21, ‘studenten kiezen hun opleiding op basis van kwaliteit en niet op basis van nabijheid’ niet waarschijnlijk wordt gevonden. We zagen eerder dat respondenten de ontwikkeling wenselijk of zeer wenselijk achten. Dit komt overeen met eerder onderzoek specifiek voor de faculteit educatie (De Vijlder, 2011).
26
Wat vinden studenten en medewerkers wa arschijnlijk?
Figuur 9: De negen minst waarschijnlijke ontwikkelingen
4.2 Deelresultaten voor studenten Studenten achten het waarschijnlijk dat het gebruik van ICT en social media in de toekomst gewoon wordt. Verder zijn de meest waarschijnlijke ontwikkelingen dezelfde als genoemd bij de totale groep respondenten (zie figuur 8), alleen wel in een andere volgorde. Opvallend is daarbij dat studenten het waarschijnlijk vinden dat hogescholen strenger zijn voor studenten in het eerste jaar (stelling 7). In tegenstelling tot de score op wenselijkheid op deze stelling zien we dat de stelling ditmaal niet echt polariseert. We kunnen hoogstens opmerken dat voltijd studenten dit minder waarschijnlijk achten dan deeltijd en duaal studenten. Figuur 10: De vijf meest waarschijnlijke ontwikkelingen (studenten)
27
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
Onwaarschijnlijk Wat betreft de minst waarschijnlijke ontwikkelingen kunnen we het volgende concluderen. Studenten achten het niet waarschijnlijk dat 80% van alle studenten in de toekomst een deel van de opleiding in het buitenland volgt. Studenten vinden het verder niet waarschijnlijk dat er meer begeleiding komt en dat de contacttijd substantieel toeneemt. Ze verwachten dus niet dat de effectieve onderwijstijd in de toekomst zal toenemen.
Figuur 11: De vijf minst waarschijnlijke ontwikkelingen (studenten)
4.3 Deelresultaten voor medewerkers Waarschijnlijk Wanneer we kijken naar de vijf meest waarschijnlijke ontwikkelingen dan zien we bij medewerkers grotendeels dezelfde stellingen als bij studenten. De enige uitzondering is stelling 12: ‘Er zijn speciale programma’s voor excellente studenten, voor welke extra collegegeld moet worden betaald’. Deze stelling wordt door medewerkers waarschijnlijk gevonden, door studenten niet. Verder zien we weer dat gebruik van ICT en social media de meest waarschijnlijk geachte ontwikkeling is. Opvallend is dat medewerkers het in iets sterkere mate dan studenten waarschijnlijk vinden dat studenten en ouders kritischer worden (stelling 4). Van de studenten vond ongeveer 40% dit (zeer) waarschijnlijk, bij medewerkers is dit percentage met ruim 70% flink hoger.
28
Wat vinden studenten en medewerkers wa arschijnlijk?
Figuur 12: De vijf meest waarschijnlijke ontwikkelingen (medewerkers)
Onwaarschijnlijk De 5 minst waarschijnlijke ontwikkelingen bij medewerkers komen grotendeels overeen met de minst waarschijnlijke ontwikkelingen voor de totale populatie (figuur 13). Studenten vonden meer begeleiding en contacttijd (stelling 26 en stelling 19) niet waarschijnlijk, maar onder medewerkers vindt slechts ongeveer een kwart deze stellingen (zeer) onwaarschijnlijk. Medewerkers vinden het net als studenten niet waarschijnlijk dat alle docenten één dag in de week aan onderzoek besteden (stelling 9).
Figuur 13: De vijf minst waarschijnlijke ontwikkelingen (medewerkers)
4.4 Verschillen tussen studenten en medewerkers voor waarschijnlijkheid We hebben in de vorige paragrafen gekeken naar de waarschijnlijkheid van een aantal ontwikkelingen voor studenten en voor medewerkers. Samenvattend kunnen we stellen dat er een aantal opvallende verschillen is tussen studenten en medewerkers wat betreft hun toekomstverwachtingen. Om deze nader onder de loep te nemen kijken we in deze paragraaf naar de grootste verschillen tussen studenten en medewerkers op waarschijnlijkheid. Voor de overzichtelijkheid kijken we hier naar gemiddelde scores op een schaal van 1 (zeer onwaarschijnlijk) tot 5 (zeer waarschijnlijk). Een overzicht van alle verschillen is te vinden in bijlage 3.
29
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
We zien op een aantal stellingen duidelijke verschillen. De in figuur 16 gepresenteerde stellingen zijn de stellingen waarbij de verschillen tussen studenten en medewerkers het grootst waren (>.3). Alle verschillen zijn significant. Over het algemeen vinden studenten de verschillende stellingen meer waarschijnlijk dan de medewerkers. Dit geldt vooral voor stelling 25: ‘studenten vinden het meer waarschijnlijk dan medewerkers dat studenttevredenheid minder belangrijk zal worden als graadmeter voor de kwaliteit van opleidingen’. Stelling 4, ‘studenten en ouders zijn veel kritischer’ wordt juist door medewerkers meer waarschijnlijk gevonden. Opvallend is ook dat medewerkers het minder waarschijnlijk vinden dan studenten dat er minder aandacht is voor kwaliteit en meer voor rendement (stelling 28). Ook bij wenselijkheid was het verschil voor beide groepen op stelling 25 het grootste, en ook daar waren duidelijke verschillen voor stelling 28 en 15 zichtbaar.
Figuur 14: De belangrijkste verschillen tussen studenten en medewerkers naar waarschijnlijkheid
4.5 Ten slotte De verschillen tussen studenten en medewerkers wat betreft de waarschijnlijkheid van bepaalde ontwikkelingen zijn kleiner dan de verschillen tussen beide groepen op wenselijkheid. Studenten en medewerkers zijn het eens over de meest waarschijnlijke ontwikkelingen. Dit zijn het gebruik van ICT en social media in het onderwijs, studenten die leren onderzoek te doen passend bij hun latere beroep en een toenemende kritische houding van studenten en ouders ten aanzien van de hogeschool. Studenten vinden het daarbij waarschijnlijk dat hogescholen strenger worden voor studenten in het eerste jaar. Medewerkers vinden het waarschijnlijk dat er programma’s komen voor excellente studenten. Dat (1) 80% van de studenten een deel van de opleiding in een ander Europees volgt en dat (2) hogeschooldiploma’s meer waard zijn dan universiteitsdiploma’s, zijn twee ontwikkelingen die door studenten en medewerkers als minst waarschijnlijk worden gezien. Dat alle docenten op de hogeschool één dag in de week aan onderzoek besteden, vinden beide groepen ook niet waarschijnlijk. Studenten vinden het niet waarschijnlijk dat er meer begeleiding en contacttijd komt, onder medewerkers is dit een kleiner aantal. Medewerkers en studenten zijn het wat betreft een aantal ontwikkelingen niet met elkaar eens over de waarschijnlijkheid, bijvoorbeeld in hoeverre ouders en studenten kritischer worden ten aanzien van de hogeschool. Er zijn drie stellingen waarbij we bij wenselijkheid zagen dat studenten en medewerkers hier verschillend over denken, en die bij waarschijnlijkheid terugkomen. Het gaat om de stellingen over de studenttevredenheid als graadmeter voor de kwaliteit van opleidingen, professionals en managers onderkennen het belang van kwaliteit en de waarde van hogeschooldiploma’s ten opzichte van universiteitsdiploma’s.
30
Wringpunten
5 Wringpunten
5.1 Wringpunten voor alle respondenten samen Om een duidelijker beeld te krijgen van wenselijkheid én waarschijnlijkheid van een aantal stellingen kijken we of er sprake is van wringpunten. We spreken van wringpunten wanneer er geen overeenstemming is tussen wenselijkheid en waarschijnlijkheid. Dit is het geval wanneer er sprake is van een hoge wenselijkheid in combinatie met een lage waarschijnlijkheid dan wel een hoge waarschijnlijkheid in combinatie met een lage wenselijkheid. Om die op te sporen worden in figuur 5 de wenselijkheid en de waarschijnlijkheid voor alle stellingen tegen elkaar afgezet. De horizontale lijn geeft de gemiddelde wenselijkheid weer, de verticale lijn de gemiddelde waarschijnlijkheid. Items in de vakken rechtsboven en linksonder worden door respondenten zowel wenselijk als waarschijnlijk gevonden (rechtsboven), of niet wenselijk maar ook niet waarschijnlijk (linksonder). Er kan pas gesproken worden van een wringpunt bij items in de vlakken linksboven en rechtsonder van het snijpunt van beide lijnen. Dit is het duidelijkst het geval bij stelling 11: ‘studenten tonen een veel actievere werkhouding’. Deze stelling wordt duidelijk niet waarschijnlijk, maar even duidelijk wel wenselijk gevonden. Bij stelling 28 (Professionals en managers onderkennen het belang van kwaliteit) en 21 (Studenten kiezen hun bacheloropleiding op basis van kwaliteit in plaats van nabijheid) zien we dat deze ontwikkelingen door respondenten wenselijk worden geacht, maar net als stelling 11 niet waarschijnlijk zijn. Hoewel ‘meer begeleiding van studenten’, stelling 26, wat minder wenselijk is dan de hiervoor genoemde ontwikkelingen, wordt deze ontwikkeling eveneens niet waarschijnlijk geacht. Bij de stellingen in het vlak rechtsonder is sprake van het omgekeerde. Dit is het duidelijkste bij stelling 12 over speciale programma’s voor excellente studenten: deze ontwikkeling wordt wel waarschijnlijk geacht, maar niet wenselijk gevonden. Nog minder wenselijk is stelling 5 over het harder werken van het personeel, terwijl deze wel waarschijnlijk wordt geacht. Wat minder waarschijnlijk maar wel wenselijk zijn de ontwikkelingen zoals beschreven in stelling 7 en 16: ‘hogescholen zijn strenger voor studenten’ en ‘hogescholen verdienen een veel groter deel van hun budget door contact activiteiten’. Ook deze stellingen vormen dus wringpunten.
Figuur 15: Wenselijkheid en waarschijnlijkheid van de stellingen
31
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
5.2 Wringpunten voor studenten In figuur 16 worden de wringpunten voor studenten weergegeven. Eerder zagen we dat stelling 11 (studenten tonen een veel actievere werkhouding) een belangrijk wringpunt was en dit zien we ook terug bij studenten. Een wringpunt dat we eerder niet tegenkwamen is stelling 26 (er is meer begeleiding van studenten): studenten vinden dit wel wenselijk, maar niet waarschijnlijk. Ook stelling 7 is bij studenten duidelijk een wringpunt. Ze vinden het relatief gezien niet wenselijk dat hogescholen strenger worden in het eerste jaar, tegelijkertijd vinden ze het wel redelijk waarschijnlijk. We zagen echter eerder dat deze stelling wat betreft wenselijkheid tot sterke verdeeldheid leidt onder studenten. Door het (relatief gezien) grote aantal studenten dat deze stelling niet wenselijk vindt is de wenselijkheid van deze stelling onder studenten toch lager dan bij de andere stellingen. Twee stellingen die we bij de totale respondentengroep ook tegen kwamen in het vlak linksboven in de figuur, zijn 21 en 28: studenten vinden het niet waarschijnlijk maar wel wenselijk dat professionals en managers het belang van kwaliteit onderkennen en dat studenten hun bacheloropleiding kiezen op basis van kwaliteit in plaats van nabijheid. Drie stellingen die door de totale populatie wel waarschijnlijk en niet wenselijk worden geacht, zien we ook terug bij de studenten: 12 en 5 en in mindere mate 16. Studenten vinden het dus waarschijnlijk maar niet wenselijk dat er speciale programma’s komen voor excellente studenten (12) of dat het personeel op jaarbasis harder moet werken (5).
Figuur 16: Wenselijkheid en waarschijnlijkheid van de stellingen (studenten)
5.3 Wringpunten voor medewerkers Wanneer we kijken naar de wringpunten onder medewerkers dan zien we dat de wringpunten in sterke mate overeenkomen met de wringpunten die we tegenkwamen bij de totale onderzoekspopulatie (figuur 17). Wringpunten zien we vooral bij stellingen 11, 28 en 21. Deze ontwikkelingen zijn wel wenselijk, maar niet waarschijnlijk. Dit is het duidelijkst het geval bij stelling 11 (Studenten tonen een veel actievere werkhouding) en stelling 28 (Professionals en managers in het hbo onderkennen het belang van kwaliteit). In mindere mate geldt dit voor stelling 21: Studenten kiezen hun bachelor opleiding op basis van kwaliteit in plaats van nabijheid van de opleiding. Ook bij stelling 5 is er sprake van een wringpunt: men vindt het waarschijnlijk, maar niet wenselijk dat het personeel harder zal moeten gaan werken. Dit geldt in mindere mate ook voor de stellingen 16 en 12: het is niet wenselijk maar wel waarschijnlijk dat hogescholen in de toekomst een groter deel van hun budget voor contractactiviteiten verdienen (16) en dat er dan speciale programma’s zijn voor excellente studenten (12). Een aantal wringpunten, welke we bij studenten wel tegenkwamen, komen we bij medewerkers niet tegen. Het gaat dan vooral om stelling 26 (meer begeleiding van studenten) en stelling 7 (hogescholen zijn strenger voor studenten).
32
Wringpunten
Figuur 17: Wenselijkheid en waarschijnlijkheid van de stellingen (medewerkers)
5.4 Ten slotte Een aantal stellingen leidde tot wringpunten bij zowel de studenten als de medewerkers. Dit zijn zowel ontwikkelingen die niet wenselijk maar wel waarschijnlijk zijn, en omgekeerd. Een actievere werkhouding bij studenten is niet waarschijnlijk maar wel wenselijk. Bij de stelling over speciale programma’s voor excellente studenten is sprake van het omgekeerde: deze ontwikkeling is wel waarschijnlijk, maar men vindt het niet wenselijk. Ook de stelling over het personeel op hogescholen dat harder moet werken, wordt door de beide groepen als niet wenselijk maar wel waarschijnlijk beoordeeld. Bij studenten komen we nog twee andere wringpunten naar voren: zij wensen meer begeleiding, maar dit is volgens hen niet waarschijnlijk. Aan de andere kant is het voor hen niet wenselijk dat de hogeschool strenger wordt in het eerste jaar, maar ze vinden die ontwikkeling wel waarschijnlijk. Bij de medewerkers worden twee andere ontwikkelingen als wenselijk maar niet waarschijnlijk beoordeeld: professionals en managers onderkennen het belang van kwaliteit en studenten kiezen hun opleiding op basis van kwaliteit in plaats van nabijheid.
33
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
6 Analyse van de antwoorden op de open vraag
6.1 Responskarakteristieken De laatste vraag in de lijst was deze open vraag: ‘Zijn er nog ontwikkelingen in het hoger beroepsonderwijs die in deze enquête volgens u/ volgens jou niet aan bod zijn gekomen en waarop u/je de aandacht wil vestigen?’ Respondenten konden in antwoord hierop maximaal drie items van een beperkt aantal woorden invullen. Tabel 2 laat zien – in totaal en uitgesplitst naar studenten en medewerkers- dat er op deze vraag in totaal 1281 opmerkingen zijn geplaatst door in totaal 714 personen. Daarvan gingen 33 opmerkingen, overwegend van medewerkers, over de enquête zelf. Deze zijn niet meegenomen in de analyse. In totaal zijn dus 1248 opmerkingen geanalyseerd.
Tabel 1: Aantal opmerkingen (medewerkers en studenten)
Aantal respondenten
Aantal antwoorden
Over de enquête zelf
In analyse genomen
Studenten
349
526
5
521
Medewerkers
365
755
27
727
Totaal
714
1281
33
1248
In de analyse hebben we de opmerkingen van studenten en medewerkers apart bekeken. Na een beknopte analyse van de totale respons, presenteren we de analyse van de studenten, vervolgens die van de medewerkers. In de concluderende paragrafen 1.2.4 en 1.3.7 geven we wat meer inzicht in de verschillen en overeenkomsten tussen medewerkers en studenten. De 521 opmerkingen van de 349 studenten en de 727 opmerkingen van de medewerkers zijn voor de analyse gecategoriseerd naar de belangrijkste aandachtsgebieden van het instellingsplan. Het gaat dan om de categorieën Visie, Onderwijs, Onderzoek, Mens en Organisatie, Werkveld en Regio en Operational Excellence. Dit geeft het onderstaande beeld:
Tabel 2: Aantal opmerkingen naar categorie voor beide doelgroepen en in totaal
Categorie
Studenten
Medewerkers
Totaal
Totaal in %
0
28
28
3%
Onderwijs
459
456
915
73%
Onderzoek
1
23
24
2%
Mens en Organisatie
14
154
168
13%
Werkveld en Regio
4
50
54
4%
Operational Excellence
43
16
59
5%
Totaal
521
727
1248
100%
Visie
34
Analyse van de ant woorden op de open vra ag
Als we kijken naar de totalen springt direct in het oog, dat veruit de meest opmerkingen, 73% van het totaal, vallen in de categorie Onderwijs. Met 13% van de opmerkingen is er voor de categorie Mens en Organisatie een zuinige tweede plaats. Verder valt bij bestudering van de inhoud van de opmerkingen op dat zowel studenten als medewerkers bij het invullen van deze vraag vooral zijn uitgegaan van de situatie die ze op dit moment binnen de HAN ervaren en de zorgen die ze op dit moment hebben. De eigenlijke vraag naar toekomstige ontwikkelingen, wordt door deze opmerkingen maar gedeeltelijk beantwoord. Maar in vergelijking met de studenten wordt door medewerkers de vraag wel meer in overeenstemming met de bedoelingen beantwoord, dus meer over ontwikkelingen gesproken. Voor beide doelgroepen hebben we binnen de 6 categorieën een opdeling gemaakt in rubrieken waarin de verschillende opmerkingen inhoudelijk geclusterd kunnen worden, zoals kosten van onderwijs, faciliteiten, kwaliteit en kwalificatie van docenten et cetera. Op basis van de rubricering valt een aantal zaken op, die we per doelgroep in paragraaf 6.2 en 6.3 zullen bespreken. Als we wat specifieker kijken naar de categorieën waarin de opmerkingen van de studenten vallen, ontstaat het volgende beeld:
Tabel 3: Aantal opmerkingen naar categorie voor studenten
Categorie
Studenten
in %
0
0%
Onderwijs
459
88%
Onderzoek
1
0%
Mens en Organisatie
14
3%
Werkveld en Regio
4
1%
Operational Excellence
43
8%
Totaal
521
100%
Visie
Onmiddellijk valt op dat met afstand de meeste opmerkingen- 88% van het totaal - geplaatst zijn in de categorie Onderwijs. Operational Excellence, is met 8% het thema waar daarna het meeste opmerkingen over gaan. Met operational excellence worden alle voorzieningen en ondersteunende processen bedoeld, die samen het fundament van de organisatie vormen.
Tabel 4: Aantal opmerkingen naar categorie voor medewerkers
Categorie
Medewerkers
in %
Visie
28
4%
Onderwijs
456
63%
Onderzoek
23
3%
Mens en Organisatie
154
21%
Werkveld en Regio
50
7%
Operational Excellence
16
2%
Totaal
727
100%
35
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
Kijken we nader naar de respons van de medewerkers (tabel 4), dan zien we dat, net als bij de studenten, ook hier de meest opmerkingen, 63% van het totaal, vallen in de categorie Onderwijs. Het thema waar daarna de meeste opmerkingen over gaan, 21% van het totaal, is Mens en Organisatie. Derde in rij is Regio en Werkveld met 7% van het totaal. Opvallend is dat Operational Excellence met 2% het thema is, waar de minste opmerkingen over gaan. Bij de studenten was dit met 8% het tweede thema. Ook per functiegroep zijn de opmerkingen gecategoriseerd naar de pijlers van het instellingsplan. Uiteraard betreft het hier dezelfde categorieën Visie (1), Onderwijs (2), Onderzoek (3), Mens en Organisatie (4), Werkveld en Regio (5) en Operational Excellence (6). Dit geeft het onderstaande beeld.
Tabel 5: Aantal opmerkingen per functiegroep naar categorie (medewerkers)
Functiegroepen
Totaal aantal opmerkingen
Aantal opmerkingen per categorie
N
%N
Visie
Onderwijs
Onderzoek
Mens en Organisatie
Werkveld en Regio
Operational Excellence
Staf en AOP
116
16%
3
78
4
18
10
3
Leidinggevend
57
8%
3
33
1
14
5
1
OOP
66
9%
4
44
1
10
7
0
OP (docenten)
428
59%
14
262
13
105
23
11
Onderzoekers
60
8%
4
39
4
7
5
1
Totaal
727
100%
28
456
23
154
50
16
Er doen zich bij de verschillende functiegroepen geen grote verschillen voor in de top 3 van categorieën waar hun opmerkingen in vallen. Het grootste aantal opmerkingen bij alle functiegroepen betreft categorie 2 Onderwijs. De tweede categorie is Mens en Organisatie. Relatief gezien heeft het docerend personeel hierover de meeste opmerkingen, bijna 25 % van de door hen geplaatste opmerkingen.
8.2 Analyse van de respons van studenten De studenten hebben geen opmerkingen geplaatst in categorie 1: visie en een zeer beperkt aantal in categorie 3:onderzoek en categorie 5: werkveld en regio. Daarom hebben we ervoor gekozen de analyse te beperken tot de overige 3 categorieën, die we hieronder een voor een in beeld brengen.
Categorie 2: Onderwijs Om de grote hoeveelheid opmerkingen in de categorie onderwijs inhoudelijk te kunnen analyseren hebben we ze per categorie onderverdeeld in een aantal rubrieken en subrubrieken. Dit resulteerde in onderstaand overzicht.
36
Analyse van de ant woorden op de open vra ag
Tabel 6: Aantal opmerkingen van studenten in de categorie onderwijs gerubriceerd
Rubrieken
Subrubrieken
N / subrubriek
Algemeen
- Studenten (selectie, diversiteit, verantwoordelijkheid) - beschikbaarheid Materialen - studenten met beperking - samenwerking HBO’s - cultuur HBO - excellentie - divers (studieduur, studiekeuze etc.)
13 6 5 4 4 3 46
Docenten
- professionaliteit (kwaliteit, betrokkenheid, communicatie, afstemming etc.) - begeleiding (SLB en algemeen)
37
Totaal Rubriek
81
26 63
Kosten
38 25 24 17 9
- Langstudeerboete - Toegankelijkheid - Collegegeld - Studiefinanciering - divers (bezuinigingen etc.)
113 Curriculum
- kwaliteit en relevantie - beoordeling - beroepsgerichtheid/aansluiting praktijk - studeerbaarheid - werkwijze/CTO/projectwerken - digitalisering/gebruik nieuwe media - verbetering instroom en doorstroom - flexibiliteit en diversiteit - divers (aandacht voor pers. ontw, internationalisering, etc.)
57 26 25 22 22 16 14 11 9 202
Totaal
459
Bijna de helft van alle opmerkingen van studenten betreft de inhoud, de opzet en de beoordeling van het studieprogramma. Hierbinnen spelen verschillende zaken een rol. Ongeveer 5% van deze opmerkingen wijst erop dat de betreffende student over de hele linie niet tevreden is met het niveau van het aangeboden studieprogramma. De meeste studenten zijn echter specifieker in hun opmerkingen. Een kleine 30% van de opmerkingen die over het curriculum gemaakt worden betreffen de kwaliteit en relevantie van het curriculum. Studenten koesteren een wens naar meer samenhang, inhoud en up-to-date kennis, blijkt uit kreten als: ‘Nut en noodzaak van bepaalde vakken/modules’ en ‘Inhoudsloze colleges’, maar ook uit opmerkingen als ‘Meer aandacht voor nieuwe technologische ontwikkelingen (technologieën en methodieken) die echt relevant zijn voor de beroepsuitoefening’. Er mag over de hele linie wel een tandje bij wat het niveau en de inhoud van de curricula betreft. Een aantal studenten verwoordt dit scherp, mede ingegeven door de berichtgeving over het hbo in de afgelopen jaren, bijvoorbeeld in een opmerking als: ‘Waarborg kwaliteit! voor wij studenten het weten is ons diploma niks waard!’ (InHolland, Windesheim) Een ruime 10% van de opmerkingen over het curriculum gaat over zorgen van studenten ten aanzien van de beoordeling. Het gebrek aan uniformiteit, tijdigheid en communicatie over de beoordeling zijn knelpunten. Bijvoorbeeld: ‘De toetsing en beoordeling is momenteel te subjectief en zou objectiever mogen zijn’. Daarnaast geven studenten aan dat de opleidingen flexibeler zouden mogen worden met behulp van afstandsleren. Ook omgaan met verschillen en diversiteit van studenten komt als aandachtspunt naar voren. Een paar studenten uit de wens voor meer aandacht voor persoonlijke en morele ontwikkeling. Ook in ruim 10% van de opmerkingen over het curriculum worden de praktijkgerichtheid en de verbinding van de beroepspraktijk met de opleiding genoemd als punten waarop zowel voltijd als deeltijdstudenten verbetering willen zien. Een representatieve opmerking is: ‘Meer stage, evenveel theorie en deze toepassen in de praktijk. Eventueel theoretische opdrachten in de praktijk doen’.
37
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
Een kwart van het aantal opmerkingen van studenten in de categorie onderwijs, betreffen de kosten en financiering van het onderwijs. De studenten geven in hun antwoorden blijk van grote zorgen over de verhoging van collegegelden, de consequenties van de boete voor langstudeerders en de afname of zelfs het verdwijnen van de studiefinanciering. Men vreest de effecten daarvan op de toegankelijkheid van het onderwijs: ‘Ik verwacht dat er steeds minder vergoed (studiefinanciering) zal worden, waardoor er minder mensen kunnen studeren. Dit is zeer onwenselijk’. Uit de opmerkingen valt ook op te maken dat studenten graag van de HAN willen horen hoe zij zich tot deze ontwikkelingen verhoudt. Een enkeling merkt op dat er vanuit de hogescholen weinig verzet is tegen voor studenten nadelige maatregelen. Een kleine 15% van de opmerkingen van de studenten in de categorie onderwijs, betreft de opmerkingen over hun docenten. Deze vallen grofweg in twee delen uiteen. Enerzijds blijkt duidelijk de wens van studenten om de begeleiding te intensiveren: “Docenten zijn weinig flexibel. Bereidheid tot het helpen van een student buiten de periode waarin vakken worden aangeboden is er vaak niet. (S)SLB’ers verwijzen enkel door naar docenten. De echte begeleiding ontbeert’. Ook wordt een aantal kritische noten geplaatst bij de SLB, zoals: ‘SLB moet worden afgeschaft als ‘verplicht’ vak. Laat de studenten zelf om persoonlijke begeleiding vragen en zo niet, ook niet geven!’ Anderzijds gaat een groot deel van deze opmerkingen van studenten over de kwaliteit en betrokkenheid van docenten. In grote lijnen is hierin te lezen dat de studenten grote verschillen in kwaliteit van docenten ervaren en een beroep doen op de HAN om de kwaliteit beter te controleren en docenten vooral in te zetten op de vakken waarmee ze affiniteit hebben: ‘Kwalitatief beter onderwijs invoeren, door beter de docenten te controleren en ook beter richtlijnen op te zetten’. Een aantal keer geven studenten aan dat ze professionaliteit, bijvoorbeeld in het nakomen van afspraken een verbeterpunt voor docenten vinden. Een aantal studenten geeft aan dat ze door werkdruk van docenten moeilijk contact kunnen krijgen.
Categorie 4: Mens en Organisatie Tabel 7: Aantal opmerkingen van studenten in de categorie Mens en Organisatie gerubriceerd
Rubrieken
Subrubrieken
N / subrubriek
Algemeen
- Beperken managementlagen - Divers (salarissen topbestuurders, globalisering,etc.)
Totaal Rubriek
2 3 5
Docenten
- Verlagen werkdruk - verbeteren ziektevervanging - verbreden professionaliseringsmogelijkheden - beperken onderzoekstaken
4 2 2 1 9
Totaal
14
Uit het beperkte aantal opmerkingen dat in deze categorie wordt gemaakt, valt af te leiden dat de studenten zich zorgen maken over de werkdruk van docenten, vrezen voor uitval en geen goede ervaring hebben met vervanging. Ook de afstand tot het management ervaren zij als groot.
38
Analyse van de ant woorden op de open vra ag
Categorie 6: Operational Excellence Tabel 8: Aantal opmerkingen van studenten in de categorie Operational Excellence gerubriceerd
Rubrieken
Subrubrieken
N / subrubriek
Algemeen
- Informatievoorziening/communicatie - Inefficiëntie Organisatie - Gebrek aan ICT-voorzieningen - Overige faciliteiten - Duurzaamheid processen
18 10 7 7 1
Totaal Rubriek
43 Totaal
43
Van de opmerkingen over Operational Excellence gaat meer dan 40% over het gebrek aan communicatie dat studenten ervaren. Ze geven aan onvoldoende of te laat op de hoogte te zijn van bijvoorbeeld wijzigingen in het onderwijs of de roosters en ervaren onduidelijkheid in de communicatie met de opleiding of de docenten. Ook in de werving en voorlichting wordt niet helder gecommuniceerd: ‘bij werving studenten eerlijkheid hogescholen over bijv. student(on)tevredenheid/slechte organisatie’. De organisatie wordt vanuit verschillende instituten genoemd als inefficiënt en een aantal studenten geeft aan dat verantwoordelijkheden voor hen niet duidelijk zijn belegd: ‘Protocollaire handelen en afhandelen binnen hogescholen. Welke verantwoording draagt de student en waaraan moet de hogeschool voldoen?’. Het gebrek aan ICT-faciliteiten, bijvoorbeeld voldoende beschikbare computers, wordt een aantal keer aangehaald. Opvallend is dat hier door verschillende studenten vastgesteld wordt dat de hbo faciliteiten minder zijn dan bij de universiteit.
Korte conclusie analyse open antwoorden studenten Studenten gingen bij het beantwoorden van de open vraag vooral uit van de huidige situatie en reageerden daarmee minder op de vraag naar gemiste toekomstige ontwikkelingen. Het grootste aantal opmerkingen betrof de categorie onderwijs. Studenten maken vooral opmerkingen over het studieprogramma, en dan met name wat betreft de inhoud, relevantie en beoordeling van het curriculum. Daarnaast uiten studenten hun zorgen wat betreft de kosten en financiering van het onderwijs, vooral in het licht van de toegankelijkheid van het onderwijs. De opmerkingen over de docenten, gaan vooral over de wens tot meer begeleiding, communicatie en contact, maar ook over de kwaliteit van docenten (mag hoger) en hun inzet (graag op hun specifieke expertise). De opmerkingen onder de pijler operational excellence betreffen vooral de communicatie: Hierover zijn de studenten duidelijk ontevreden. Tot slot worden een aantal opmerkingen gemaakt, zowel in de categorie onderwijs als in de categorie operational excellence, die erop wijzen dat studenten zich zorgen maken over de werkdruk van hun docenten.
8.3 Analyse van respons van medewerkers Ook voor de open antwoorden van de medewerkers hebben we binnen de 6 categorieën een opdeling gemaakt in rubrieken waarin de verschillende opmerkingen inhoudelijk geclusterd kunnen worden, zoals kosten van onderwijs, faciliteiten, kwaliteit van docenten et cetera. Op basis van de rubricering valt een aantal zaken op.
39
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
Categorie 1: Visie Tabel 9: Aantal opmerkingen medewerkers in de categorie Visie gerubriceerd
Rubrieken
Subrubrieken
N / subrubriek
Algemeen
- Positionering/profilering HAN - Duurzaamheid - Diversiteit - Vraagtekens rondom onderzoek als speerpunt in visie - Vervaging onderscheid hbo/wo - Betere samenhang/focus in visie - Divers
Totaal Rubriek
8 6 3 4 3 2 2 28
Totaal
28
Ruim een kwart van de opmerkingen over de visie van de HAN benadrukken het belang van een goede positionering en profilering ten opzichte van de andere hbo-instellingen. Representatief hiervoor is de opmerking: Het onderwijs zal duidelijke keuzes moeten maken in verbreding danwel verdieping van de opleidingen om zich te onderscheiden van andere HBO’s. Duurzaamheid en diversiteit worden als belangrijke thema’s door de medewerkers onderschreven. Opvallend is dat er een aantal kanttekeningen geplaatst worden over de keuze om onderzoek, naast onderwijs een belangrijke plaats in de visie te geven. De opmerking ‘Ik heb vraagtekens bij de huidige speerpunten. Je ziet overal “onderzoek”, kerntaak HBO: goed beroepsgericht onderwijs!’ is hiervoor tekenend. Daarnaast blijkt uit een aantal opmerkingen ook de vrees dat door het nadrukkelijk omarmen van onderzoek als primaire taak voor het hbo, het onderscheid met universiteiten zal vervagen: ‘Verschil tussen universiteiten en hogescholen. Wordt dat nog onderkend als er Universities of Applied Sciences komen en/of snapt (n)iemand het verschil nog?’.
40
Analyse van de ant woorden op de open vra ag
Categorie 2: Onderwijs Tabel 10: Aantal opmerkingen medewerkers in de categorie Onderwijs gerubriceerd
Rubrieken
Subrubrieken
Algemeen
N / subrubriek
- Leven lang leren - Kwaliteitszorg en rendement - Studenten (selectie, profiel/diversiteit, verantwoordelijkheid) - instroom (MBO/VO) en doorstroom WO - samenwerking HBO’s en WO - divers (studiekeuze, differentiatie, specialisatie etc.)
Totaal Rubriek
37 22 18 17 15 107 216
Docenten
- professionaliteit (kwaliteit, betrokkenheid, communicatie, afstemming etc.) - begeleiding (SLB en algemeen) - Taken en werkdruk
32 7 3 42
Kosten
- Toegankelijkheid - Financieringsstelsel hbo - Invloed kostenverhoging op studiekeuze - Budgetverdeling intern - divers (bezuinigingen etc.)
10 7 7 5 19 48
Curriculum
- kwaliteit en relevantie - digitalisering/gebruik nieuwe media - flexibiliteit, diversiteit en differentiatie - beoordeling - CTO en contacttijd - beroepsgerichtheid/aansluiting praktijk - internationalisering - verbetering instroom en doorstroom - studeerbaarheid - aandacht voor persoonlijke vorming - kleinschaliger onderwijs
55 40 14 10 9 6 6 5 2 2 1 150
Totaal
456
De opmerkingen met betrekking tot het onderwijs beslaan een breed spectrum. Toch is er een aantal ontwikkelingen te herkennen, die alle functiegroepen aan de orde stellen. Ongeveer 10% van alle opmerkingen van medewerkers heeft direct of indirect te maken met de veranderende instroom van studenten die zij nu al zien en nog verwachten. Het thema Leven lang leren wordt in 8% van deze opmerkingen letterlijk benoemd. De medewerkers verwachten een aanwas van werkende studenten en merken dit aan als strategische kans voor de HAN. Uit de opmerkingen komt naar voren dat de HAN hiervoor aandacht moet hebben en ook goed vorm moet geven aan onderwijsprogramma’s voor deze doelgroep. Een representatieve opmerking in deze categorie is: ‘Flexibel aanbod bieden aan lerend werkenden zodat zij ook hun bijdrage kunnen leveren aan de kenniseconomie’. In het kader van leven lang leren wordt ook aandacht voor een goede relatie met alumni verschillende keren benoemd. Het onderwijs voor werkenden wordt ook een aantal keer genoemd als belangrijk in het kader van de demografische krimp in de regio en de afname van voltijdstudenten, die medewerkers daarmee verwachten. Naast een verhoogde instroom van werkende studenten, verwachten de medewerkers ook een toename van het aantal buitenlandse studenten (in het kader van voortschrijdende internatio-
41
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
nalisering) en een afname van het aantal mannelijke studenten. De medewerkers onderstrepen in hun opmerkingen over ontwikkelingen in de instroom van studenten veelal het belang van diversiteit en flexibiliteit van de onderwijsprogramma’s. Bijvoorbeeld in de opmerking: ‘onderwijs op maat is hoop ik toekomst, niet alleen honoursstudenten extra’s geven, maar ook degene die het maar net kunnen bijbenen’ of ‘flexibilisering van het onderwijs; startmomenten, deelcertificaten’. Het thema Flexibilisering van onderwijs wordt vaak genoemd. Ongeveer 12% van de opmerkingen is onder deze noemer te vangen. Het gros van deze opmerkingen heeft betrekking op het innoveren van het onderwijsaanbod door meer gebruik te maken van de mogelijkheden van inzet van ICT, bijvoorbeeld voor afstandsleren. Een representatieve opmerking: ‘Aandacht voor efficiënt leren, het leren in een klaslokaal alleen toepassen als interactie meerwaarde heeft, toepassen van blended werkvormen’. Ruim 10% van de opmerkingen gaat over financiën. Net als de studenten, zijn de medewerkers wat zorgelijk over de ontwikkelingen rondom de bekostiging van het hoger onderwijs. Zij maken zich vooral zorgen over de toegankelijkheid: ‘Kostenaspect: hoe blijft het HBO voor iedereen betaalbaar? Of wordt doorstuderen iets voor studenten met rijke ouders?’. Ze tonen zich echter ook kritisch over de huidige vorm van financiering: ‘De financiering van, hoe meer mensen met succes de opleiding behaalt hoe meer geld een opleiding krijgt, is een totaal verkeerde prikkel’. Daarnaast is er nog een aantal opmerkingen – met name van docerend personeel - over de verdeling van de gelden binnen de HAN. Hieruit klinkt vooral door dat deze medewerkers graag meer geld naar het primaire proces zouden willen zien gaan: ‘Minder investering in centrale ondersteuning en dus meer geld voor het Initieel onderwijs!’ In tegenstelling tot de studenten wordt de kwaliteit van de docenten in de opmerkingen van de medewerkers niet vaak benoemd. Ongeveer 10% van de opmerkingen laat wel zien dat er zorgen leven over de kwaliteit van het onderwijs. Thema’s hierbij zijn vooral het gebrek aan praktijkgerichtheid, de wens om meer kennis terug te brengen in het curriculum, meer aandacht voor vorming van de student en een kwaliteitsslag maken wat betreft de toetsing en beoordeling. Representatieve opmerkingen zijn: • ‘Belang van goede verhouding tussen theorie en praktische opdrachten met meer individueel beoordeeld werk’. • ‘Overzichtelijk onderwijs dat iedereen snapt. Voor een deel terug naar herkenbare vakken’. • ‘Vorming van de student als persoon, naast de vorming van de student als professional’. • ‘meer aandacht en tijd, en begeleiding voor toetsing (bijv. mbv toetsdeskundigen): bijv. assessments en afstudeerprojecten; minder subjectief’. In ongeveer 4% van de opmerkingen pleiten medewerkers voor betere samenwerking en doorstroom binnen de onderwijsketen. De opmerkingen betreffen enerzijds de warme overdracht van het voortgezet onderwijs naar de HAN, maar anderzijds ook de doorstroom of uitstroom naar de universiteit. Representatieve opmerkingen hierbij zijn: ‘Samenwerking met toeleverende scholen moet worden geoptimaliseerd om een betere voorbereiding op studiekeuze te realiseren’ en ‘Samenwerking met universiteiten, uitwisseling (tweezijdig) over elkaars kwaliteiten en projecten en profiel > goede student op goede plek’. De samenwerking met de universiteiten mag intensiever, blijkt uit een aantal opmerkingen. Representatief daarvoor is de opmerking: ‘meer integratie met universitaire onderwijs, waarbij studenten onderdelen op verschillende niveaus kunnen volgen’. Over de houding van studenten wordt een aantal kritische opmerkingen gemaakt. De grote lijn hierin is dat er meer eisen gesteld mogen worden aan de student en zijn of haar inzet voor de studie. Bijvoorbeeld: ‘Studenten moeten weer doordrongen worden van het feit dat het een voorrecht is om te studeren, en dat er energie in gestoken moet worden’.
42
Analyse van de ant woorden op de open vra ag
Categorie 3: Onderzoek Tabel 11: Aantal opmerkingen medewerkers in de categorie Onderzoek gerubriceerd
Rubrieken
Subrubrieken
N / subrubriek
Algemeen
- Hbo-onderzoek, moet dat? - Betere samenhang/focus in visie op onderzoek - Divers
Totaal Rubriek
9 2 12 23
Totaal
23
Over onderzoek zijn door de medewerkers relatief weinig opmerkingen geplaatst, maar omdat bijna de helft van de opmerkingen eenduidig is, willen we daar toch even aandacht aan schenken. Het belangrijkste thema is dat medewerkers aangeven niet goed te begrijpen waarom in het hbo wordt ingezet op onderzoek en lectoraten, dat visie op onderzoek naar hun mening ontbreekt en een aantal medewerkers – vooral uit het docerend personeel – geeft aan onderzoek niet te zien als primaire taak van de docent of vindt onderzoek niet thuis horen in het HBO: ‘Visie op onderzoek ontbreekt, vooral in hoe die in samenhang met voldoende actieve contacten met het werkveld gebeurt’ en ‘onderzoek hoort niet in het HBO. Dat is bestemd voor het WO en moet daar blijven’. Ook is men kritisch over de positie van lectoren en uit de wens deze meer indalen in de opleidingen.
Categorie 4: Mens en Organisatie Tabel 12: Aantal opmerkingen medewerkers in de categorie Mens en Organisatie gerubriceerd
Rubrieken
Subrubrieken
N / subrubriek
Algemeen
- management en organisatie(structuur en cultuur) - Personeelsbeleid (salariëring medewerkers, professionalisering, leeftijdsbewust personeelsbeleid etc.) - terugbrengen kwantiteit en verbeteren kwaliteit van ondersteunend personeel - lectoraten beter positioneren - Divers
Totaal Rubriek
42 21 11 2 20 96
Docenten
- kwaliteit en kwalificatie - beperken taken en werkdruk - beperken onderzoekstaken - verbeteren onderzoeksvaardigheden
27 26 3 2 58
Totaal
154
De meeste opmerkingen in deze categorie, ruim 34% van alle opmerkingen, heeft te maken met de kwalificatie, het salaris, de taken en de werkdruk van de docent. Vooral werkdruk en kwalificatie krijgen veel aandacht. Doorgaans wordt hoge werkdruk voor docenten gekoppeld aan de als zwaar ervaren administratieve kant van het werk en de uitbreiding van rollen en taken: ‘Werkdruk: is hoog genoeg. Docenten niet belasten met administratieve taken. Stel kwaliteit voorop. Meer tijd voor ontwikkeling en onderzoek’. Kritisch is men ten aanzien van de kwalificatie-eis dat docenten een Master-graad moeten behalen. Vooral omdat men ervoor pleit dat een goede docent vooral ook over didactische vaardigheden en praktijkervaring moet beschikken: ‘een mastergraad (of hoger) zegt niets over de inhoudelijke bekwaamheid van docenten. Relevante ervaring in het beroepenveld is belangrijker’ of ‘een Master opleiding (docenten) is geen garantie voor (meer) didactische vaardigheid. Juist daar moet meer aandacht aan geschonken worden’. Wat betreft de taken van docenten
43
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
wordt een aantal keer opgemerkt dat de kerntaak onderwijs is en geen onderzoek: ‘docent is geen onderzoeker, twee verschillende functies met verschillende competenties’. Als gewenste ontwikkeling voor docenten, wordt een paar maal gewezen op het ontwikkelen van ondernemerschap. Het tweede thema in deze categorie, met 27% van het totaal aantal opmerkingen, betreft de schaalgrootte, de structuur in managementlagen en de bureaucratie die werknemers binnen de HAN ervaren. In grote lijnen is te zeggen dat de medewerkers de gelaagdheid in de HAN inefficiënt vinden en dat ze afstand voelen tot het management. Een representatieve opmerking hierover is: ‘we moeten af van de enorme bureaucratie binnen het onderwijs, minder managers op allerlei niveau, alleen nog functioneel leidinggeven’. Men vreest ook dat de wendbaarheid van de organisatie belemmerd wordt door de schaalgrootte, bijvoorbeeld: ‘Door de grootschaligheid van bijvoorbeeld de HAN wordt er maar traag gereageerd op een steeds sneller veranderende omgeving. De grote organisatie opsplitsen in kleinere zelfsturende en flexibele units. Powered by the HAN. En meer lef in het maken van het verschil t.o.v. de concurrenten.’ De roep om het organiseren van de menselijke maat is in veel van de opmerkingen te lezen. De efficiëntieverhoging van de organisatie wordt veelal gekoppeld aan het terugbrengen van de hoge werkdruk: ‘Niet meer uren werken, maar efficiënter werken. M.a.w.: hoe kunnen we efficiëntie verder gaan verhogen: in beheersprocessen en onderwijsuitvoering’. Waar het gaat om de organisatiecultuur zijn er een beperkt aantal opmerkingen (2%). Deze laten zien dat de medewerkers het gevoel hebben dat er bedrijfsmatiger gewerkt wordt, maar dat ze de professionele cultuur die daarbij hoort missen. Vooral het maken van heldere afspraken, je daar aan houden en er ook consequenties aan verbinden als de prestatie onvoldoende is, worden genoemd. Daarnaast is er de behoefte aan professionele vrijheid en vertrouwen op alle lagen. ‘Relatie bestuur-leidinggevenden-docenten - ieder z´n professie met als basis vertrouwen, commitment, gericht op hoge prestatie’. Een ruime 20% van de opmerkingen in deze categorie betreft zorg en aandacht voor personeel, personeelstevredenheid en personeelsontwikkeling. In alle functiecategorieën wordt opgemerkt dat er meer aandacht voor de medewerkers zou moeten zijn, maar opvallend is dat dit item vooral bij het ondersteunende personeel hoog scoort: ‘Vergeet niet: op dit moment lijkt ondersteunend personeel niet overal in plannen voor te komen als serieuze partner: pas op voor demotivatie’. Ook wordt in alle functiecategorieën opgemerkt dat er meer aandacht voor ontwikkeling zou moeten zijn, soms wordt hierbij een koppeling gemaakt met verruiming van loopbaanperspectieven. Wat betreft personeelstevredenheid wordt de wens geuit hier vaker in gesprekken aandacht voor te hebben. Representatief is de opmerking: ‘Zorg voor je docenten zoals je wilt dat zij voor je studenten zorgen. Meer uren is prima maar zorg dat docenten tevreden en gezond blijven.’
Categorie 5: Werkveld en Regio Tabel 13: Aantal opmerkingen medewerkers in de categorie Werkveld en Regio gerubriceerd
Rubrieken
Subrubrieken
Algemeen
- Intensiveren samenwerking met werkveld - Divers
N / subrubriek
Totaal Rubriek
24 26 50
Totaal
50
De opmerkingen in deze categorie zijn redelijk eenduidig. De medewerkers geven aan dat zij de samenwerking in de regio met bedrijfsleven en kennisinstellingen buitengewoon belangrijk vinden voor betrokkenheid en innovatie in het onderwijs en kennisdeling. Wel moeten er met bedrijven goede afspraken gemaakt worden: ‘Ik ondersteun de stelling om het werkveld meer te betrekken bij het onderwijs, maar dan met duidelijke kwaliteits-/selectiecriteria’. Ook geven ze aan dat de HAN als kenniscentrum voor de regio een goed aanbod van scholingsactiviteiten voor werkenden/alumni zou moeten ontplooien. Het anticiperen op regionale ontwikkelingen is van belang en ook het bijdragen aan kennisvalorisatie en innovatie in het beroepenveld wordt een aantal keren genoemd. Een beperkt aantal medewerkers geeft aan ook internationale partnerschappen van belang te vinden. Dit laatste speelt vooral in de functiegroepen algemene ondersteunende staf en onderzoekers en lectoren.
44
Analyse van de ant woorden op de open vra ag
Categorie 6: Operational Excellence Tabel 14: Aantal opmerkingen medewerkers in de categorie Operational Excellence gerubriceerd
Rubrieken
Subrubrieken
N / subrubriek
Algemeen
- Verbetering huisvesting en voorzieningen - Divers
Totaal Rubriek
7 9 16
Totaal
16
Een groot deel van de opmerkingen in deze categorie betreffen gewenste verbeteringen in de huisvesting en de voorziening. De grote lijn betreft dat een betere aansluiting tussen de veranderende onderwijsvormen en de facilitering daarvan gerealiseerd zou moeten worden, zowel wat betreft de inrichting van gebouwen als wat betreft de benodigde ICT-voorzieningen: Plaats- en tijdonafhankelijk onderwijs: grote school gebouwen krijgen een andere functie, veel meer netwerkplaatsen ipv collegezalen. In een aantal opmerkingen wordt ook benadrukt dat ICT en social media twee aparte domeinen zijn en ook zo gezien zouden moeten worden, waarbij gewaarschuwd wordt voor overschatting van de rol van social media in onderwijstoepassingen.
Korte conclusie analyse open antwoorden medewerkers Net als bij de studenten valt op dat medewerkers met name opmerkingen maakten over de huidige situatie op de HAN. Het aantal toekomstige ontwikkelingen dat genoemd wordt, is wel hoger dan bij de studenten. Medewerkers benadrukken in hun opmerkingen het belang van een goede positionering en profilering ten opzichte van de andere hbo-instellingen. In de grootste categorie, onderwijs, noemen medewerkers de veranderende instroom van studenten en de ontwikkeling naar ‘leven lang leren’. Opmerkingen die hieraan raken, betreffen bijvoorbeeld de flexibilisering van het studieprogramma en de mogelijkheden die ICT hiervoor biedt. Evenals studenten zijn medewerkers bezorgd over de financiering van het onderwijs. Zij plaatsen minder opmerkingen dan studenten over de kwaliteit van de docenten, maar laten in hun opmerkingen wel blijken zorgen te hebben over de kwaliteit van het onderwijs. Medewerkers tonen zich in hun opmerkingen kritisch over de houding van studenten en pleiten voor een betere samenwerking en doorstroom binnen de onderwijsketen. Het aantal opmerkingen over onderzoek is beperkt, maar zowel in de categorie visie als in de categorie onderzoek is er een aantal medewerkers dat opmerkt dat de ontwikkeling om HBO in te zetten op onderzoek onbegrijpelijk is, dat het geen primaire taak van het HBO is en dat het de scheiding tussen hbo en wo daarmee op een onwenselijke manier vervaagt. In de categorie mens en organisatie worden vooral opmerkingen gemaakt over de schaalgrootte, de structuur in managementlagen en de bureaucratie die medewerkers binnen de HAN ervaren. Ook de kwalificatie-eisen, de hoeveelheid taken en de (vaak daaruit voortvloeiende) werkdruk van docenten komt aan bod. Ook worden er een aantal opmerkingen gemaakt over de intensivering van aandacht voor het personeel, personeelsbeleid en personeelstevredenheid. Medewerkers vinden samenwerking in de regio met bedrijfsleven belangrijk voor betrokkenheid en innovatie in het onderwijs en kennisdeling. Tot slot bepleit een aantal medewerkers dat een betere aansluiting tussen de veranderende onderwijsvormen en de facilitering daarvan gerealiseerd zou moeten worden, zowel wat betreft de inrichting van gebouwen als wat betreft de benodigde ICT-voorzieningen.
8.4 Conclusie analyse van respons op de open vraag Zowel studenten als medewerkers gaan bij het beantwoorden van de open vraag meer uit van bevindingen en ervaringen op dit moment, dan dat zij veel nieuwe ontwikkelingen noemen. De verschillen tussen wat beide doelgroepen in de opmerkingen aan de kaak stellen zijn niet heel groot, eerder nuanceverschillen. Uiteraard zijn er perspectiefverschillen. Studenten zijn primair gericht op het onderwijs en maken vooral opmerkingen in die categorie, het perspectief van docenten is breder. De medewerkers benoemen een paar ontwikkelingen die niet in de stellingen van de stellingenlijst aan bod komen. Een aantal medewerkers noemde expliciet de samenwerking met het bedrijfsleven als een belangrijke factor voor betrokkenheid en innovatie in
45
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
het onderwijs en voor kennisdeling. Dit is wat hun betreft dus een gewenste ontwikkeling. Daarnaast maken medewerkers opmerkingen rondom de kwalificatie en taken van docenten. Zij zijn hier bezorgd over. De belangrijkste ontwikkeling die studenten veelvuldig benoemen en die ook bij de medewerkers veel aandacht krijgt betreft de te verwachten bezuinigingen en in het bijzonder de boete voor langstudeerders. Beide doelgroepen vrezen de effecten van dergelijke maatregelen voor de toegankelijkheid van het onderwijs. De studenten pleiten in hun opmerkingen vooral voor een kwalitatief beter en meer relevant curriculum en betrokken en capabele docenten. Bij de medewerkers vinden we ook veel opmerkingen over kwaliteit en innovatie van het curriculum en wordt de wens geuit voor meer aandacht voor professionalisering en focus op het primaire proces. In de vragenlijst was ook een stelling opgenomen over de schaalgrootte van de hogeschool. De afstanden zijn groot en de gelaagdheid is niet efficiënt. Een aantal opmerkingen bevestigen dit beeld. Zowel studenten als medewerkers zouden dit in de toekomst dus graag anders zien. Hierin klinkt de hoop door dat dit leidt tot meer aandacht voor zowel studenten als personeel.
46
Bijl age 1: Overzicht stellingen
Bijlage
1
Overzicht stellingen Instructie (in digitaal aanbod vragenlijst) De volgende stellingen gaan over mogelijke veranderingen in het hoger beroepsonderwijs in Nederland in de komende jaren. De stellingen gaan dus niet uitsluitend over de HAN, maar over het hoger beroepsonderwijs in Nederland als geheel. Het gaat hierbij steeds om ontwikkelingen tussen nu en 2020. De stelling waarop u/jij een oordeel moet geven, is van toepassing op het jaar 2020: hoe ziet het er dan uit in het hoger beroepsonderwijs in Nederland? Geef van de volgende stellingen aan in hoeverre de genoemde ontwikkeling waarschijnlijk is: is het volgens u/ volgens jou de verwachting dat dit gaat gebeuren? Het antwoord kan worden gegeven op een schaal van 1 (zeer onwaarschijnlijk) tot 5 (zeer waarschijnlijk). Geef vervolgens aan of deze ontwikkeling wenselijk is: zou u/ zou jij willen dat het gaat gebeuren? Ook hier kan antwoord worden gegeven op een schaal van 1 (zeer onwenselijk) tot 5 (zeer wenselijk).
Voorgelegde stellingen 1 Het hoger beroepsonderwijs is aantrekkelijker voor vwo-abituriënten, omdat ze de mogelijkheid hebben om in drie jaar af te studeren. 2 Docenten die onvoldoende investeren in hun professionaliteit verliezen hun functie. 3 Het gebruik van ICT en social media is de gewoonste zaak van de wereld. 4 S tudenten en hun ouders zijn veel kritischer als onderwijsconsumenten: doet de hogeschool wel wat ze belooft? 5 Het personeel op hogescholen moet op jaarbasis harder werken: 1750 uur (voor docenten is dat nu 1659). 6 80% van alle docenten in het hbo heeft minstens een Masterdiploma (Referentie: bij de HAN per 01-01-2012 ongeveer 56 %, met grote verschillen tussen opleidingen). 7 Hogescholen zijn strenger voor studenten: in het eerste jaar moeten alle punten gehaald worden. 8 Grote hogescholen zijn intern opgeknipt in kleine eenheden waar studenten en docenten elkaar goed kennen en samen voor toponderwijs zorgen. 9 Alle docenten op de hogeschool besteden minstens één dag in de week aan onderzoek. 10 Er zijn alleen nog bekostigde opleidingen die relevant zijn voor economie en arbeidsmarkt. 11 Studenten tonen een veel actievere werkhouding. 12 Er zijn speciale programma’s voor excellente studenten, voor welke extra collegegeld moet worden betaald. 13 Er wordt in alle hbo-opleidingen meer aandacht besteed aan de morele en persoonlijke vorming van studenten. 14 Studenten leren onderzoek te doen dat past bij het beroep dat ze gaan uitoefenen. 15 Hogeschooldiploma’s zijn meer waard dan die van universiteiten vanwege gelijk niveau én beroepsgerichtheid. 16 Hogescholen verdienen een veel groter deel van hun budget door contractactiviteiten: door derden betaald onderwijs, onderzoek en dienstverlening. 17 Het oordeel van deskundigen wordt belangrijker gevonden als graadmeter voor de kwaliteit van opleidingen. 18 Veel mbo-ers volgen met succes een tweejarige hbo-opleiding, leidend tot een ‘associate degree’. 19 De contacttijd is substantieel toegenomen: meer les. 20 Alle docenten besteden echt meer uren per week aan hun kerntaken: onderwijs verzorgen en onderzoek doen. 21 Studenten kiezen hun bachelor opleiding op basis van kwaliteit in plaats van nabijheid van de opleiding. 22 Een groter deel van de opleiding wordt met en door het werkveld verzorgd. 23 80% van alle studenten volgt een deel van de opleiding in een ander Europees land. 24 Er wordt door de hogescholen geselecteerd aan de poort. 25 Studenttevredenheid wordt minder belangrijk gevonden als graadmeter voor de kwaliteit van opleidingen.
47
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
26 Er is meer begeleiding van studenten. 27 Het hbo is selectiever geworden: minder studenten vanwege een beduidend hoger niveau. 28 Professionals en managers in het hbo onderkennen het belang van kwaliteit: liever hoge kwaliteit dan een fraai ogend rendementscijfer. Ruitenberglaan
48
Bijl age 2: Resultaten stellingenlijst instituutspl an
Bijlage
2
Resultaten stellingenlijst instituutsplan 2.1 Responskarakteristieken: Tabel 1: Respons verdeeld over de doelgroepen
% Student
1479
56%
Medewerker
1171
44%
N
2650
100%
Tabel 2: Respons verdeeld over de faculteiten van de HAN
student
Medewerker (meerdere antwoorden mogelijk)
GGM
38%
35%
FEM
19%
21%
FT
17%
16%
FE
26%
13%
Staf
-
22%
1479
1171
N
49
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
Tabel 3: Respons van studenten verdeeld over de instituten van de HAN
Instituut Paramedische Studies (IPS)
129
9%
Instituut Sociale Studies (ISS)
250
17%
Instituut Sport- en Bewegingsstudies (ISBS)
49
3%
Instituut Verpleegkundige Studies (IVS)
60
4%
Afdeling Mondzorgkunde
9
1%
Afdeling HAN SENECA
3
0%
Instituut Bedrijfskunde (IBK)
66
4%
Instituut Financieel Management & Recht (FM&R)
105
7%
Instituut International Business & Communication (IB&C)
45
3%
Instituut Applied Sciences
40
3%
Instituut Automotive
28
2%
Instituut Built Environment
40
3%
Instituut Engineering
54
4%
Informatica Communicatie Academie (ICA)
56
4%
Instituut voor Leraar en School (ILS)
163
11%
Instituut Pabo Arnhem en Nijmegen
165
11%
onbekend
217
15%
Totaal
1479
100%
Tabel 4: Respons van studenten verdeeld over bachelor- en masteropleidingen
% Bachelor
98%
Master
2%
Totaal
1479
Tabel 5: Respons van studenten verdeeld over voltijd, deeltijd of duale opleidingen
% Voltijd
79%
Deeltijd
17%
Duaal
4%
N
1479
50
Bijl age 2: Resultaten stellingenlijst instituutspl an
Tabel 6: Respons van studenten verdeeld naar de studiejaren waarin zij zich bevinden
% 1e jaar
37%
2e jaar
23%
3e jaar
19%
4e jaar of hoger
22%
N
1479
Tabel 7: Verdeling van de respons naar geslacht, uitgesplitst per doelgroep
student
medewerker
Totaal
Man
38%
46%
41%
Vrouw
62%
54%
59%
1479
1171
2650
Tabel 8: Verdeling van de respons naar leeftijd, uitgesplitst per doelgroep
student
medewerker
Totaal
Mean
23,9
45,3
33,3
Std.dev.
7,7
10,3
13,9
Minimum
17
23
17
Maximum
61
72
72
51
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
2.2 Totale respons op de stellingen naar waarschijnlijkheid, niet uitgesplitst zeer onwaarschijnlijk
onwaarschijnlijk
neutraal
waarschijnlijk
zeer waarschijnlijk
1 Het hoger beroepsonderwijs is aantrekkelijker voor vwo-abituriënten, omdat ze de mogelijkheid hebben om in drie jaar af te studeren.
4,9%
20,0%
34,0%
33,9%
7,1%
2 Docenten die onvoldoende investeren in hun professionaliteit verliezen hun functie.
7,8%
26,9%
26,4%
29,9%
9,0%
3 Het gebruik van ICT en social media is de gewoonste zaak van de wereld.
0,4%
3,0%
10,8%
35,9%
49,9%
4 Studenten en hun ouders zijn veel kritischer als onderwijsconsumenten: doet de hogeschool wel wat ze belooft?
1,5%
9,4%
27,4%
44,5%
17,2%
5 Het personeel op hogescholen moet op jaarbasis harder werken: 1750 uur (voor docenten is dat nu 1659).
4,8%
14,8%
34,3%
34,7%
11,4%
6 80% van alle docenten in het hbo heeft minstens een Masterdiploma (Referentie: bij de HAN per 01-01-2012 ongeveer 56%, met grote verschillen tussen opleidingen).
4,1%
15,0%
36,5%
34,6%
9,8%
7H ogescholen zijn strenger voor studenten: in het eerste jaar moeten alle punten gehaald worden.
6,0%
19,4%
26,9%
33,3%
14,4%
8 Grote hogescholen zijn intern opgeknipt in kleine eenheden waar studenten en docenten elkaar goed kennen en samen voor toponderwijs zorgen.
6,4%
20,6%
31,5%
32,2%
9,2%
9 Alle docenten op de hogeschool besteden minstens één dag in de week aan onderzoek.
16,2%
32,3%
37,4%
12,2%
2,0%
10 Er zijn alleen nog bekostigde opleidingen die relevant zijn voor economie en arbeidsmarkt.
9,5%
22,2%
40,7%
23,2%
4,5%
11 Studenten tonen een veel actievere werkhouding.
6,0%
26,5%
42,2%
22,1%
3,2%
12 Er zijn speciale programma’s voor excellente studenten, voor welke extra collegegeld moet worden betaald.
4,7%
14,2%
34,6%
36,2%
10,4%
13 Er wordt in alle hbo-opleidingen meer aandacht besteed aan de morele en persoonlijke vorming van studenten.
5,0%
22,0%
39,8%
28,2%
5,0%
14 Studenten leren onderzoek te doen dat past bij het beroep dat ze gaan uitoefenen.
1,6%
8,4%
25,7%
49,4%
14,9%
52
Bijl age 2: Resultaten stellingenlijst instituutspl an
zeer onwaarschijnlijk
onwaarschijnlijk
neutraal
waarschijnlijk
zeer waarschijnlijk
15 Hogeschooldiploma’s zijn meer waard dan die van universiteiten vanwege gelijk niveau én beroepsgerichtheid.
22,4%
31,2%
30,3%
12,9%
3,2%
16 Hogescholen verdienen een veel groter deel van hun budget door contractactiviteiten: door derden betaald onderwijs, onderzoek en dienstverlening.
3,2%
14,6%
45,7%
30,4%
6,2%
17 H et oordeel van deskundigen wordt belangrijker gevonden als graadmeter voor de kwaliteit van opleidingen.
1,3%
7,0%
34,1%
46,1%
11,5%
18 V eel mbo-ers volgen met succes een tweejarige hbo-opleiding, leidend tot een ‘associate degree’.
5,8%
18,9%
44,9%
26,0%
4,4%
19 De contacttijd is substantieel toegenomen: meer les.
7,2%
22,2%
36,8%
27,9%
5,8%
20 Alle docenten besteden echt meer uren per week aan hun kerntaken: onderwijs verzorgen en onderzoek doen.
6,2%
21 Studenten kiezen hun bacheloropleiding op basis van kwaliteit in plaats van nabijheid van de opleiding.
9,9%
26,2%
32,7%
23,5%
7,7%
22 Een groter deel van de opleiding wordt met en door het werkveld verzorgd.
2,5%
14,1%
40,9%
35,9%
6,6%
23 8 0% van alle studenten volgt een deel van de opleiding in een ander Europees land.
20,7%
36,3%
29,2%
10,7%
3,0%
24 E r wordt door de hogescholen geselecteerd aan de poort.
7,4%
20,2%
31,2%
30,7% 10,5%
25 Studenttevredenheid wordt minder belangrijk gevonden als graadmeter voor de kwaliteit van opleidingen.
12,2%
30,5%
29,8%
20,6%
6,9%
26 Er is meer begeleiding van studenten.
6,8%
25,3%
43,7%
21,2%
3,1%
27 Het hbo is selectiever geworden: minder studenten vanwege een beduidend hoger niveau.
9,1%
25,5%
36,0%
23,5%
5,8%
28 P rofessionals en managers in het hbo onderkennen het belang van kwaliteit: liever hoge kwaliteit dan een fraai ogend rendementscijfer.
9,9%
24,1%
38,3%
22,8%
5,0%
53
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
2.3 Totale respons op de stellingen naar wenselijkheid, niet uitgesplitst zeer onwenselijk
onwenselijk
neutraal
wenselijk
zeer wenselijk
1 Het hoger beroepsonderwijs is aantrekkelijker voor vwo-abituriënten, omdat ze de mogelijkheid hebben om in drie jaar af te studeren.
6,0%
19,1%
35,0%
31,1%
8,8%
2D ocenten die onvoldoende investeren in hun professionaliteit verliezen hun functie.
3,9%
7,2%
22,2%
44,9%
21,8%
3 Het gebruik van ICT en social media is de gewoonste zaak van de wereld.
1,7%
6,8%
22,5%
42,5%
26,6%
4 Studenten en hun ouders zijn veel kritischer als onderwijsconsumenten: doet de hogeschool wel wat ze belooft?
,9%
4,9%
22,5%
45,0%
26,7%
5 Het personeel op hogescholen moet op jaarbasis harder werken: 17.50 uur (voor docenten is dat nu 1659).
16,8%
29,2%
36,0%
13,0%
5,0%
6 80% van alle docenten in het hbo heeft minstens een Masterdiploma (Referentie: bij de HAN per 01-01-2012 ongeveer 56%, met grote verschillen tussen opleidingen).
2,9%
8,7%
27,0%
34,8%
26,7%
7H ogescholen zijn strenger voor studenten: in het eerste jaar moeten alle punten gehaald worden.
12,8%
22,9%
23,5%
26,0%
14,8%
8 Grote hogescholen zijn intern opgeknipt in kleine eenheden waar studenten en docenten elkaar goed kennen en samen voor toponderwijs zorgen.
0,8%
1,9%
11,2%
38,3%
47,7%
9 Alle docenten op de hogeschool besteden minstens één dag in de week aan onderzoek.
8,2%
20,1%
37,6%
25,1%
9,0%
10 Er zijn alleen nog bekostigde opleidingen die relevant zijn voor economie en arbeidsmarkt.
23,2%
28,5%
33,2%
10,9%
4,2%
11 Studenten tonen een veel actievere werkhouding.
0,3%
1,3%
15,2%
46,8%
36,4%
12 Er zijn speciale programma’s voor excellente studenten, voor welke extra collegegeld moet worden betaald.
10,7%
22,5%
31,8%
25,1%
10,0%
13 Er wordt in alle hbo-opleidingen meer aandacht besteed aan de morele en persoonlijke vorming van studenten.
2,1%
5,0%
22,3%
41,9%
28,8%
14 Studenten leren onderzoek te doen dat past bij het beroep dat ze gaan uitoefenen.
1,4%
3,3%
13,7%
44,9%
36,7%
54
Bijl age 2: Resultaten stellingenlijst instituutspl an
zeer onwenselijk
onwenselijk
neutraal
wenselijk
zeer wenselijk
15 Hogeschooldiploma’s zijn meer waard dan die van universiteiten vanwege gelijk niveau én beroepsgerichtheid.
10,2%
17,9%
37,6%
22,9%
11,4%
16 Hogescholen verdienen een veel groter deel van hun budget door contractactiviteiten: door derden betaald onderwijs, onderzoek en dienstverlening.
5,2%
16,8%
47,1%
23,5%
7,4%
17 Het oordeel van deskundigen wordt belangrijker gevonden als graadmeter voor de kwaliteit van opleidingen.
2,7%
9,7%
32,8%
40,8%
14,1%
18 Veel mbo-ers volgen met succes een tweejarige hbo-opleiding, leidend tot een ‘associate degree’.
7,4%
15,6%
38,5%
29,3%
9,1%
19 De contacttijd is substantieel toegenomen: meer les.
2,9%
11,2%
29,0%
38,0%
18,8%
20 Alle docenten besteden echt meer uren per week aan hun kerntaken: onderwijs verzorgen en onderzoek doen.
,9%
3,5%
23,4%
45,7%
26,6%
21 Studenten kiezen hun bacheloropleiding op basis van kwaliteit in plaats van nabijheid van de opleiding.
1,3%
4,3%
20,9%
44,6%
28,8%
22 E en groter deel van de opleiding wordt met en door het werkveld verzorgd.
1,2%
5,3%
24,4%
43,2%
25,8%
23 80% van alle studenten volgt een deel van de opleiding in een ander Europees land.
5,4%
18,7%
41,0%
24,9%
10,0%
24 Er wordt door de hogescholen geselecteerd aan de poort.
7,4%
15,3%
28,4%
31,3%
17,6%
25 Studenttevredenheid wordt minder belangrijk gevonden als graadmeter voor de kwaliteit van opleidingen.
21,7%
27,4%
23,1%
18,7%
9,2%
26 Er is meer begeleiding van studenten.
1,2%
4,2%
27,6%
43,9%
23,1%
27 Het hbo is selectiever geworden: minder studenten vanwege een beduidend hoger niveau.
3,6%
12,0%
33,3%
35,4%
15,7%
28 P rofessionals en managers in het hbo onderkennen het belang van kwaliteit: liever hoge kwaliteit dan een fraai ogend rendementscijfer.
1,7%
3,2%
23,7%
39,0%
32,4%
55
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
3 Overzicht verschillen tussen studenten en medewerkers Bijlage
Waarschijnlijkheid
student
medewerker
Totaal
1H et hoger beroepsonderwijs is aantrekkelijker voor vwo-abituriënten, omdat ze de mogelijkheid hebben om in drie jaar af te studeren.
3,2
3,2
3,2
2D ocenten die onvoldoende investeren in hun professionaliteit verliezen hun functie.
3,1
2,9
3,1
3 Het gebruik van ICT en social media is de gewoonste zaak van de wereld.
4,3
4,3
4,3
4S tudenten en hun ouders zijn veel kritischer als onderwijsconsumenten: doet de hogeschool wel wat ze belooft?
3,5
3,9
3,7
5 Het personeel op hogescholen moet op jaarbasis harder werken: 1750 uur (voor docenten is dat nu 1659).
3,3
3,4
3,3
6 80% van alle docenten in het hbo heeft minstens een Masterdiploma (Referentie: bij de HAN per 01-01-2012 ongeveer 56 %, met grote verschillen tussen opleidingen).
3,2
3,4
3,3
7H ogescholen zijn strenger voor studenten: in het eerste jaar moeten alle punten gehaald worden.
3,4
3,2
3,3
8 Grote hogescholen zijn intern opgeknipt in kleine eenheden waar studenten en docenten elkaar goed kennen en samen voor toponderwijs zorgen.
3,2
3,2
3,2
9 Alle docenten op de hogeschool besteden minstens één dag in de week aan onderzoek.
2,5
2,5
2,5
10 E r zijn alleen nog bekostigde opleidingen die relevant zijn voor economie en arbeidsmarkt.
2,9
2,9
2,9
11 Studenten tonen een veel actievere werkhouding.
3,0
2,8
2,9
12 Er zijn speciale programma’s voor excellente studenten, voor welke extra collegegeld moet worden betaald.
3,2
3,4
3,3
13 E r wordt in alle hbo-opleidingen meer aandacht besteed aan de morele en persoonlijke vorming van studenten.
3,1
3,0
3,1
14 Studenten leren onderzoek te doen dat past bij het beroep dat ze gaan uitoefenen.
3,6
3,7
3,7
15 H ogeschooldiploma’s zijn meer waard dan die van universiteiten vanwege gelijk niveau én beroepsgerichtheid.
2,6
2,2
2,4
16 Hogescholen verdienen een veel groter deel van hun budget door contractactiviteiten: door derden betaald onderwijs, onderzoek en dienstverlening.
3,3
3,2
3,2
17 H et oordeel van deskundigen wordt belangrijker gevonden als graadmeter voor de kwaliteit van opleidingen.
3,6
3,6
3,6
18 Veel mbo-ers volgen met succes een tweejarige hbo-opleiding, leidend tot een ‘associate degree’.
3,0
3,1
3,0
19 De contacttijd is substantieel toegenomen: meer les.
2,9
3,2
3,0
20 A lle docenten besteden echt meer uren per week aan hun kerntaken: onderwijs verzorgen en onderzoek doen.
3,0
3,0
3,0
56
Bijl age 3: overzicht verschillen tussen studenten en medewerkers
Waarschijnlijkheid
student
medewerker
Totaal
21 S tudenten kiezen hun bacheloropleiding op basis van kwaliteit in plaats van nabijheid van de opleiding.
3,1
2,7
2,9
22 Een groter deel van de opleiding wordt met en door het werkveld verzorgd.
3,4
3,2
3,3
23 80% van alle studenten volgt een deel van de opleiding in een ander Europees land.
2,5
2,3
2,4
24 Er wordt door de hogescholen geselecteerd aan de poort.
3,1
3,2
3,2
25 S tudenttevredenheid wordt minder belangrijk gevonden als graadmeter voor de kwaliteit van opleidingen.
3,1
2,4
2,8
26 Er is meer begeleiding van studenten.
2,8
2,9
2,9
27 H et hbo is selectiever geworden: minder studenten vanwege een beduidend hoger niveau.
3,0
2,8
2,9
28 Professionals en managers in het hbo onderkennen het belang van kwaliteit: liever hoge kwaliteit dan een fraai ogend rendementscijfer.
3,1
2,7
2,9
student
medewerker
Totaal
1 Het hoger beroepsonderwijs is aantrekkelijker voor vwo-abituriënten, omdat ze de mogelijkheid hebben om in drie jaar af te studeren.
3,2
3,2
3,2
2 Docenten die onvoldoende investeren in hun professionaliteit verliezen hun functie.
3,8
3,6
3,7
3 Het gebruik van ICT en social media is de gewoonste zaak van de wereld.
3,8
4,0
3,9
4 Studenten en hun ouders zijn veel kritischer als onderwijsconsumenten: doet de hogeschool wel wat ze belooft?
4,0
3,8
3,9
5 Het personeel op hogescholen moet op jaarbasis harder werken: 1750 uur (voor docenten is dat nu 1659).
2,8
2,3
2,6
6 80% van alle docenten in het hbo heeft minstens een Masterdiploma (Referentie: bij de HAN per 01-01-2012 ongeveer 56 %, met grote verschillen tussen opleidingen).
3,8
3,7
3,7
7 Hogescholen zijn strenger voor studenten: in het eerste jaar moeten alle punten gehaald worden.
2,9
3,3
3,1
8 Grote hogescholen zijn intern opgeknipt in kleine eenheden waar studenten en docenten elkaar goed kennen en samen voor toponderwijs zorgen.
4,2
4,4
4,3
9 Alle docenten op de hogeschool besteden minstens één dag in de week aan onderzoek.
3,1
3,0
3,1
10 Er zijn alleen nog bekostigde opleidingen die relevant zijn voor economie en arbeidsmarkt.
2,5
2,4
2,4
11 Studenten tonen een veel actievere werkhouding.
4,1
4,3
4,2
Wenselijkheid
57
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
Wenselijkheid
student
medewerker
Totaal
12 Er zijn speciale programma’s voor excellente studenten, voor welke extra collegegeld moet worden betaald.
2,8
3,3
3,0
13 Er wordt in alle hbo-opleidingen meer aandacht besteed aan de morele en persoonlijke vorming van studenten.
3,8
4,1
3,9
14 Studenten leren onderzoek te doen dat past bij het beroep dat ze gaan uitoefenen.
4,1
4,1
4,1
15 Hogeschooldiploma’s zijn meer waard dan die van universiteiten vanwege gelijk niveau én beroepsgerichtheid.
3,3
2,8
3,1
16 Hogescholen verdienen een veel groter deel van hun budget door contractactiviteiten: door derden betaald onderwijs, onderzoek en dienstverlening.
3,2
3,0
3,1
17 Het oordeel van deskundigen wordt belangrijker gevonden als graadmeter voor de kwaliteit van opleidingen.
3,4
3,7
3,5
18 Veel mbo-ers volgen met succes een tweejarige hbo-opleiding, leidend tot een ‘associate degree’.
3,2
3,1
3,2
19 De contacttijd is substantieel toegenomen: meer les.
3,4
3,8
3,6
20 Alle docenten besteden echt meer uren per week aan hun kerntaken: onderwijs verzorgen en onderzoek doen.
3,8
4,1
3,9
21 Studenten kiezen hun bacheloropleiding op basis van kwaliteit in plaats van nabijheid van de opleiding.
3,9
4,0
4,0
22 Een groter deel van de opleiding wordt met en door het werkveld verzorgd.
3,9
3,8
3,9
23 80% van alle studenten volgt een deel van de opleiding in een ander Europees land.
3,1
3,2
3,2
24 Er wordt door de hogescholen geselecteerd aan de poort.
3,0
3,8
3,4
25 S tudenttevredenheid wordt minder belangrijk gevonden als graadmeter voor de kwaliteit van opleidingen.
2,3
3,1
2,7
26 Er is meer begeleiding van studenten.
3,8
3,8
3,8
27 Het hbo is selectiever geworden: minder studenten vanwege een beduidend hoger niveau.
3,4
3,6
3,5
28 Professionals en managers in het hbo onderkennen het belang van kwaliteit: liever hoge kwaliteit dan een fraai ogend rendementscijfer.
3,8
4,2
4,0
58
Bijl age 4: Kwantitatieve analyse ant woorden op de open vra ag
4 Kwantitatieve analyse antwoorden op de open vraag Bijlage
Tabel 10: Aantal respondenten en opmerkingen per instituut (studenten)
Aantal respondenten
Totaal aantal opmerkingen
Informatica Communicatie Academie
11
16
Instituut Applied Sciences
4
6
Instituut Automotive
9
15
Instituut Bedrijfskunde
16
25
Instituut Built Environment
7
14
Instituut Engineering
18
29
Instituut Financieel Management & Recht
20
32
Instituut International Business & Communication
12
23
Pabo
27
41
Instituut Social Studies
71
110
Instituut Sport- en Bewegingsstudies
12
19
Instituut Verpleegkunde Studies
8
10
Instituut voor Leraar en School
38
56
Instituut Paramedische Studies
38
42
Onbekend
58
83
Totaal
349
521
Tabel 11: Aantal opmerkingen per instituut, naar categorie (studenten)
Instituut
Categorie 1
2
3
4
5
Informatica Communicatie Academie
12
Instituut Applied Sciences
6
Instituut Automotive
14
Instituut Bedrijfskunde
24
Instituut Built Environment
12
2
Instituut Engineering
27
2
Instituut Financieel Management & Recht
30
59
2
6 2
1 1
1
1
Dromen en nachtmerries over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs
Instituut
Categorie 1
2
3
4
5
6
Instituut International Business & Communication
20
2
Pabo
33
1
Instituut Social Studies
101
4
Instituut Sport- en Bewegingsstudies
15
1
3
Instituut Verpleegkunde Studies
8
2
Instituut voor Leraar en School
50
2
1
3
Instituut Paramedische Studies
35
7
Onbekend
72
1
1
9
459
1
14
4
43
Totaal
0
1 1
6 5
Tabel 12: Aantal opmerkingen per faculteit per functiegroep (medewerkers)
Algemeen ondersteunend personeel
Leidinggevend/ directie
Onderwijs ondersteunend personeel
Docerend personeel
Onderzoekers/ lectoren
Aantal opmerkingen
Faculteit
Faculteit Educatie
5
10
10
57
6
88
Faculteit Economie en Management
11
11
10
107
0
139
Faculteit Techniek
6
8
3
84
35
136
Faculteit Gezondheid, Gedrag en Maatschappij
28
20
20
175
15
258
Staf
65
8
21
0
1
95
Bij meerdere faculteiten werkzaam
1
0
3
5
3
12
116
57
67
428
60
728
Totaal
60
Bijl age 4: Kwantitatieve analyse ant woorden op de open vra ag
Tabel 13: Aantal opmerkingen per faculteit, naar categorie (medewerkers)
Faculteit
Categorie 1
2
3
4
5
6
Faculteit Educatie
12
42
2
23
8
1
Faculteit Economie en Management
5
87
0
33
9
5
Faculteit Techniek
4
87
10
26
7
2
Faculteit Gezondheid, Gedrag en Maatschappij
11
154
9
51
23
10
Staf
4
67
1
10
10
3
Bij meerdere faculteiten werkzaam
1
9
1
1
0
0
Totaal
37
446
23
144
57
21
61