DONDERDAG 22 MAART IN HOTEL GARDENIA TE NAZARETH Ik wil graag beginnen met waar we nu staan vanavond – de dag klinkt in ons nog na. En ik denk dat het een juist moment is in het verloop van de reis om voor onszelf de vraag te stellen : ‘waar is mijn thuis ?’. Deze vraag komt straks terug in het verhaal over Safed, en misschien klonk die ook al in het lied, dat we daarnet zongen (*). Waar gaat mijn hart naar uit, wat is mijn thuis, wat kan mij richting geven als die vraag een vraag wordt die begint te leven en niet alleen een vraag is die ik stel - waar wil ik heen, niet dat ik zou weten waar mijn thuis is, maar waarop richt ik mij om mij op weg te begeven naar iets wat onderweg zijnde mijn thuis zou kunnen worden. In de loop van de dag kwam bij mij meer en meer het gegeven van de trialoog naar boven. We hebben vandaag in veel opzichten de ene stem van de dialoog gehoord en bij onze aankomst in Israël hoorden we ook de andere stem van de dialoog. Dit waren twee verschillende stemmen en tegelijk ook twee verschillende stemmingen. De ene keer zou je kunnen meevoelen met de pro joods-Israëlische stem en de andere keer met de pro Palestijnse stem. Dit zijn twee verschillende stemmen in jezelf die tezelfdertijd ook de stemmen zijn van waaruit een dialoog zou kunnen ontstaan. Wat zou het derde element kunnen zijn in dit gegeven ? Wat bracht ons vandaag in beroering, in beweging ? Bij sommigen was het vooral het verhaal van Jonathan Cook, toen we bij de eerste uitkijk (met zicht op de joodse nederzetting Illit) stonden. Het was alsof we plots een soort extract kregen, op zo’n duidelijke, onontkoombare manier, dat we voelden ‘ik kan hier niet aan voorbij’, maar toch is het een extract van wat zich overal elders in de wereld afspeelt – op bepaalde momenten was dit mij zelfs zo duidelijk, dat ik dacht ‘ja tot en met in mijn buurt in Antwerpen waar ik woon doet deze werkelijkheid zich ook voor’. Maar hier zien we het in een soort concentratie, en juist door deze concentratie krijgt het een duidelijkheid, die soms heel hard kan aankomen. We worden ermee geconfronteerd, en tezelfdertijd worden we geconfronteerd met de gedachte ‘ik kan er niets aan doen’. Eveneens bestaat de mogelijkheid terwijl je deze verhalen aanhoort en tot je door laat dringen, dat er een ogenblik valt waarop je met jezelf de vraag overlegt ‘moet ik dat allemaal wel tot mij laten doordringen ?’ of dat je het gevoel krijgt ‘het is nu eventjes genoeg, ik wil iets anders, aan iets heel anders denken’.
Ontmoeting met Jonathan Cook in het hotel
Uitzicht over Nazareth (Illit)
22
Dit zijn heel kostbare ervaringen, kostbaar in die zin, dat hoewel onze ervaringen heel verschillend zijn, dat ze toch iets gemeenschappelijks in zich dragen. Ik zal proberen dit te benoemen, te vertalen op een manier dat we er een zicht op krijgen, waardoor we misschien ertoe komen onszelf andere vragen te stellen. Bij het uitzicht hoorden we Jonathan Cook over de woonpolitiek spreken. De meesten onder ons hadden hier wel weet van en sommigen hadden er al heel veel over gelezen - maar als je daar dan op die plek staat, voelt het toch anders : je kijkt om je heen, je ziet dat land, die blauwe lijn (**) of je vermoed waar die zou kunnen zijn … En terwijl we daar stonden, merkte ik hoe iedereen wakker werd, wakkerder en wakkerder werd – er hing een sfeer van toegespitste wakkerheid. We werden klaarwakker ! En dan ? Wat ga je doen met deze wakkerheid ? Dit is de vraag die ik ons midden wil stellen. De confronterende feiten, de ene stem en dan de andere stem, roepen ons wakker. Ieder op zijn manier wordt wakker. Dàt je in jezelf merkt ‘ik ben met mijn volle aandacht erbij, het dringt tot mij door’ maakt deel uit van het proces van wakker worden. En dan, wat gebeurt er als je wakker bent ? Wakker worden is één zaak, maar wat doe je met die wakkerheid ? Waartoe dient die wakkerheid ? Eéns je wakker bent, is er geen andere mogelijkheid dan wakker te blijven. Het gaat niet om een wakker blijven omdat er nog meer en meer feiten gaan komen – en die feiten kwamen ... Jonathan Cook is een onuitputtelijke bron, hij gaf en geeft er zijn hele leven aan, hij stelt zich helemaal in dienst om mensen voor de situatie wakker te maken, maar je kan op een bepaald ogenblik niet nog wakkerder worden, wat niet betekent dat je dan in slaap zou vallen, maar je kan wel wakker blijven. Hoe ziet het eruit als ik wakker kan blijven ? Hoe doe je dat ? Deze wakkerheid wordt niet gedragen door feiten, door de feiten die je wakker roepen, of doordat je ziet dat er hoop is of doordat er een oplossing zou kunnen gevonden worden – dit alles kan je wakkerheid niet blijven dragen, maar wel dat wat onmiddellijk met het eerste wakker worden samenhangt, en dat is je eigen onmachtsbeleven ‘ik sta daar, ik ben er getuige van, ik heb het gehoord en kan niet meer zeggen dat ik het niet gehoord heb’. Als je een boek leest, kan je het boek gewoon dichtslaan en aan de kant leggen - maar als je op die plek stààt en de huizen, de mensen ziet … is dat een andere beleving. Vanavond ontmoetten we die 76-77-jarige man in het museum van Zippori. We keken naar de povere resten die hij verzameld had uit zijn gebombardeerde dorp Saffuriya, èn we zagen de moed van die man om daar toch maar te staan en zijn verhaal te doen - het verhaal dat we al hoorden, maar nu uit zijn mond hoorden vertellen (***).
De man in het museum (Zippori) 23
Wat draagt mijn wakker blijven ? Wat helpt mij, wat heb ik ter beschikking ? Wakker worden is vooreerst in veel opzichten iets wat aan je gebeurt, het overkomt je. In het begin van wakker worden merk je nog altijd ‘hier kan ik weg, halt houden en tot de orde van de dag terugkeren’. Maar op een moment, weet je dat er geen weg terug is. “Er is geen weg terug” is een mystieke uitdrukking voor een weg die geen terugweg meer biedt. Je kan dit moment aan jezelf vaststellen. - En dan ? Dit is een vraag die hier in het midden komt te liggen naast de vraag naar het derde element. Tot zover wil ik dit voor ons laten staan. We blikken nu vooruit op ons bezoek morgenochtend aan Safed of Tzefat, dat een centrum is voor joodse mystiek en theosofie. Daar worden we o.a. verwacht bij Abraham Lowenthal, een kabbalist-kunstenaar.
“Er is niets anders dan de Ene”
Bezoek aan Abraham Lowenthal op 23 maart
Kabbala betekent : overlevering, overlevering van generatie tot generatie, het wordt ook wel eens vertaald met traditie. Traditie houdt in wat van meester naar leerling doorgegeven wordt. Vanavond zal ik de kabbala situeren in het geheel van het jodendom, de religie en de cultuur van het jodendom. Er zijn drie hoofdstromingen in het jodendom of het judaïsme : 1. De studie van de wet, de Thora. Thora betekent : alle schriftelijke overleveringen van de wet. De Thora wordt zowel mondeling als schriftelijk doorgegeven. In verband daarmee wil ik graag vertellen wat mij in Antwerpen eens overkwam en mij heel erg trof. In Antwerpen is er een grote joodse , vrome gemeenschap, de chassidim (niet te verwarren met de charidim, de ultra-orthodoxen). Ik was bij vrienden uitgenodigd die in de joodse wijk wonen, nabij de synagoge. We zaten te eten, de deuren op het balkon stonden open, toen we vanuit de verte een ongelooflijk gedruis en geroep (geen geschreeuw) hoorden aankomen. Er was ook muziek bij, iets dat leek op tromgeroffel … een ramshoorn klonk er tussen. We dachten : wat is er gebeurd ? Toen bleek dat er een rabbi uit de Verenigde Staten op bezoek kwam bij de joodse gemeenschap. We keken naar buiten en zagen rond een soort kern, een kluwen van mensen dansend, juichend en zingend en in die kern waren een aantal rabbijnen in rituele kledij (met gebedsjaal en keppeltje) die de thorarollen droegen, ze draaiden ermee in het rond, kusten ze alsof ze een levend iemand waren en iedereen draaide daar rond en omringde hen als in concentrische cirkels. Dit is voor mij een onvergetelijk beeld. Het gebeuren gaf mij een stukje bevrijding van het beeld, dat ik had van het jodendom. Als je denkt aan de studie van de wet, denk je aan een heel koude aangelegenheid, aan het legalistische aspect van het jodendom, waarvan we vandaag een soort tegenbeeld hebben gehoord - al die wetgevingen die telkens weer anders geformuleerd kunnen worden. Maar als 24
je kijkt hoe het in oorsprong moet geweest zijn, van in een ver verleden tot op heden ten dage moet de studie van de wet als het ware wel een vorm van gebed zijn. De liefde tot God en de liefde tot de Thora vloeien in elkaar over. Hoe is dit in de loop der eeuwen in zijn werking gegaan ? De oorsprong ligt bij de tien geboden, vier voor God en zes voor de mensen, verdeeld over twee dagen ... Maar het oorspronkelijke werd door de eeuwen heen telkens weer gekneed en herkneed door generaties van mensen, waardoor het iets heel anders is geworden dan louter interpretatie van de wet - er zit een sterk element in, dat ik een warm element noem. Martin Buber heeft de chassidische verhalen, waarin de gesprekken tussen de rabbijnen verteld worden, opgetekend, vertaald in het Duits. Ze tonen de manier waarop de interpretatie vanaf een bepaald ogenblik in zijn werk ging. Twee of meerdere rabbijnen kwamen bijeen en legden elkaar een vraag, een probleem voor, ze antwoordden elkaar terwijl ze ook de antwoorden van die rabbi en die rabbi uit het verleden ter sprake brachten, en zo ging dit alsmaar, eindeloos verder - dat is het kneden - wat van generaties ver kwam ging door hen heen tot ze tot een nieuw eindproduct van al dat kneden kwamen, maar de volgende dag gaat dat kneden weer verder – het is een nooit eindigend gebeuren. Hier is uiteraard veel studie mee gemoeid, van kleins af wordt men daarin getraind. Je moet werkelijk alle wetten en ook alle commentaren uit het hoofd leren, èn de commentaren op de commentaren enzovoort, voor je jezelf op die weg kunt begeven. Dit is de ene stroom die een grote rol speelt binnenin het jodendom of judaïsme. 2. De piëtistische stroom. Dit is de stroom van de vervoering, van de extase, het celebreren van de verbinding tussen God en mens, en tussen God en het uitverkoren volk. Deze mystiek heeft aanleiding gegeven tot de stroming die zich vooral in Oost-Europa heeft uitgekristalliseerd, en die we kennen als de chassidim. 3. De kabbala. De kabbala verenigt de twee andere stromen. De oorspronkelijke kabbala stelt als voorwaarde de studie van de wet - de studie van de wet die nooit ophoudt. Met de wet wordt hier niet bedoeld het koude, het harde van de Romeinse wetgeving die dan in steen verankerd wordt (de Romeinen beitelden hun wetten in grote stenen platen), maar het is de studie van de wet die doordrongen is van de piëtistische, de gevoelsvolle richting. Ik wil dit benadrukken omdat men in de newage literatuur de laatste vijftien à twintig jaar publicaties vindt over de praktische kabbala. Dit is een afgeleide van de kabbala en is niet de oorspronkelijke kabbala, zoals die in het jodendom ontstond en bedoeld werd. Deze derde stroming is ontstaan na de verwoesting van de tweede tempel in het jaar 70 door keizer Vespasianus en zijn zoon Titus. Flavius Josephus, de joodse historicus die de persoonlijke secretaris was van de keizer schreef er een verslag van. De gruwelen die daar gebeurd zijn, de honderdduizenden mensen die toen zijn afgeslacht, de vernietiging van de tempel en de ontering van de tempel, de heilige voorwerpen die in triomf werden meegenomen naar Rome (op de triomfboog van Titus op het Forum Romanum zie je hoe de menora in triomf door de Romeinse soldaten wordt gedragen) – dàt gegeven, wat het moet betekend hebben voor die mensen, moeten we proberen in ons op te nemen, in ons te laten doordringen. Die tempel was een soort kristallisatiepunt, al wat in de joodse gemeenschap leefde bewoog zich altijd naar dat centrum toe. Wat gebeurt er met een cultuur als dat wat haar levend centrum vormt verwoest wordt ? Heel merkwaardig is dat al in de eerste, maar vooral in de tweede eeuw na Christus, de kabbala begint te ontstaan. De kabbala ontstaat in de diaspora. Diaspora betekent het uiteengedreven worden, het verstrooid worden, als zaad uitgestrooid worden : dia-spora, sporos betekent zaad, m.a.w. het joodse volk wordt aan alle kanten uitgestrooid. Vanaf dan zijn er geen priesters meer, er is 25
geen cultus meer, alleen de rabbijnen (rabbi betekent leraar, meester) vormen nog een spiritueel middelpunt voor hun gemeenschap. Eén van de eerste rabbijnen, die we kennen uit de geschiedenis is rabbi Akiba of Akiva ben Joseph (°ca.17 en +ca.137) en zijn leerling rabbi Shimon Bar Yochai (°135 en +170). Zij verkondigen dat voortaan ieder in zichzelf de tempel moet oprichten, voortaan is de tempel in onszelf en de synagoge is de plek van samenkomen de tempel is niet langer wat ons bindt, maar is in ieder van ons. Vanaf dat moment leeft de kabbala als een esoterische leer op verschillende plaatsen, eerst in het Middelandse Zeegebied en nadien voornamelijk in Europa waar de joden in ballingschap leefden. Als de tempel in ieder van ons moet opgericht worden, zoals dit ook de uitdrukking, het doel, de intentie wordt, stelt zich de vraag : wat is de tempel ? De tempel is de plaats met het Heilige der Heiligen, waar in het Heilige der Heiligen God tegenwoordig is. Dat wil zeggen dat er een geestelijke weg moet ontstaan, waardoor God in mij tegenwoordig kan worden, ik moet eerst de tempel in mij bouwen, en als die gebouwd is kan God in mij tegenwoordig worden. Door de uitwisseling die tot stand komt tussen die groepen van joden die hun land en voor een stuk hun cultuur verlaten met de bestaande culturen komen er elementen in die ertoe bijdragen om van de kabbala niet zozeer een leer, maar wel een praktische weg te maken. De esoterische leer begint met een soort scheppingsverhaal waarin de hoofdgedachte is dat God bij de schepping zichzelf zo klein gemaakt heeft, dat er een ruimte ontstaat. De uitdrukking is “tsimsum” : God trekt zich helemaal terug, hij wordt niet een punt maar wordt periferie, hij trekt hij zich terug op een wijze dat in een midden een open, vrije ruimte ontstaat en het eerste wat in die vrije ruimte verschijnt is licht, het eerste licht. Uit die beweging van het zich terugtrekken van God ontstaat licht. God schept niet het licht, zoals in het Genesis verhaal : God sprak en er zij licht. In de kabbala is het alsof je plots zou kunnen mee volgen wat er zich innerlijk in God voltrekt wanneer de eerste schepping ontstaat. God trekt zich terug en in de ruimte die daardoor ontstaat, verschijnt licht. Dat licht gaat als het ware in een soort volgende stap van verdichting over, gaat zich manifesteren in de glans van het goddelijke. Die goddelijke glans wordt de “schechina” genoemd. De schechina is niet het licht zelf, want dat licht zou je als mens niet kunnen benaderen omdat het nog te zeer verbonden is met Gods wezen zelf, maar het is een eerste afdaling, een verdichting van het goddelijke licht. Op vrijdagavond, erew sjabbat (de vooravond van de shabbat) worden naar een eeuwenoud voorschrift in het jodendom de kaarsen tot achttien minuten voor zonsondergang (sjekie’a) aangestoken. Het is gebruikelijk dat de vrouw des huizes namens het gezin de kaarsen aansteekt. De welkomstwoorden gelden de shabbat, wees welkom shabbat, maar in feite gaat het om het welkom heten van de schechina. Dan kan de sabbatmaaltijd beginnen. We kijken naar het schema van de sefirotboom, een schema die je in de studie van de kabbala tot leven brengt als je het ene met het andere gaat verbinden, in wisselwerking brengt. Sefirot, sefira betekent : de namen. Er zijn tien goddelijke namen. Eigenlijk zijn er twaalf, maar de eerste en de laatste blijven geheim. “Ein sof” betekent het nog onuitsprekelijke, en kan pas bij een volgende verdichting uitgesproken worden. Stap voor stap, tak per tak daal je af naar de laatste, de tiende naam. Het eerste licht dat zich voor het eerst manifesteert als de goddelijke glans, de schechina, gaat zich “opsplitsen”, het licht gaat zich vertakken, verspreiden in tien lichtvolle elementen, en elk is drager van de namen (sefira) van de schechina. We gaan de takken van deze levensboom overlopen. Misschien vinden we een paar elementen die ons op het spoor kunnen brengen bij de vraag : wat is het derde element ? Wat ik voorstel, is één van de mogelijke schema’s, het schema is geen vastliggend iets, er bestaan heel veel variaties, ook verschillen de namen som 26
We beginnen bovenaan. De eerste naam is Keter. Keter betekent kroon. Keter wordt begrepen als de universele mens, die de kroon van de schepping is, de adam kadmon, de volmaakte mens, waarin alle aspecten van het mens zijn vertegenwoordigd zijn, het is de volledige mens. Er zijn twee assen, een linker- en een rechteras, die op bepaalde trappen van de afdaling ook zo met elkaar verbonden worden dat er een middenas ontstaat. De middenas ontstaat tussen links en rechts. Op de rechteras eronder staat rechts de naam : Chokma. Ch(H)okma betekent wijsheid. Links daartegenover staat : Bina. Bina betekent verstand. Als we de driehoek Keter-Chokma-Bina bekijken betekent dit : de universele mens draagt in zich wijsheid en verstand. Dit is een eerste triade : de universele mens, wijsheid en verstand horen samen. Bina en Chokma brengen op de middenas Da’at voort. Da’at betekent inzicht. Verstand alleen geeft je geen inzicht, wijsheid alleen ook niet, de twee moeten samenkomen, moeten een soort derde element vormen dat overigens niet meetelt. Wijsheid èn verstand heb je nodig om tot inzicht te komen. En als je tot inzicht gekomen bent, daal je verder af. Rechts van de middenas zien we : Chesed. Chesed betekent barmhartigheid. Chesed alleen kan mogelijk tot ontaarding leiden, daarom heb je Gevoera aan de linkerkant nodig, dat gestrengheid betekent, maar gestrengheid alleen kan eveneens tot ontaarding leiden. Gevoera en Chesed houden elkaar in balans. In een soort spiegelbeeld tot de eerste triade krijgen we weer een triade en samen brengen ze Tif’eret voort. Tif’eret betekent schoonheid. Hierin komt de schechina tevoorschijn. Schoonheid is een glans, het is iets dat van binnenuit oplicht, het gaat niet om uiterlijke schoonheid maar om het oplichten van binnenuit. Hier is voor de eerste keer de schechina aanwezig in de schoonheid die ontstaat omdat barmhartigheid en gestrengheid elkaar in een balans houden, het is geen samenwerking, het is een voortdurend in balans houden. We dalen af en gaan naar rechts : Netsah betekent : het zegenrijke, rijkdom, gratie, soms wordt het vertaald met overwinning.
27
Links van de middenas staat Hod. Hod betekent majesteit, ontzag, eerbied, wat niet onderdrukkend is, verhevenheid. Hod en Netsah komen samen in Jesod. Jesod betekent samenballing. God heeft zich wijd gemaakt, zodanig dat er bijna aan het einde er een samenballing is. Jesod wordt ook grondslag genoemd. Malchoet onderaan is de tegenhanger van Keter en betekent het rijk, het rijk van de goddelijke inwoning, het moment waarop het mogelijk wordt dat de Schekina gaat intrekken, inwonen. In het eerste gebaar van de schepping opent God zich, hij stelt zijn wezen open en trekt zich steeds meer terug. Aan het einde van de schepping heeft God zich helemaal samengetrokken en die samentrekking vormt de grondslag, van waaruit het mogelijk wordt dat de Schekina kan intrekken, gaat inwonen in de mens. Dat is het rijk. Er zijn nog interpretaties zoals bijvoorbeeld : de linkerzuil is het mannelijke aspect, de rechterzuil het vrouwelijke aspect ; ook de elementen van vorm (links) en leven (rechts) zijn herkenbaar. Heel mooi zijn de momenten waarop er iets open bloeit. Van Tef’eret wordt gezegd dat dit het hart is van de levensboom, doortrekt wat er boven ligt en in de manifestatie brengt wat er onder ligt, zodat de grondslag telkens weer kan hernieuwd worden. Dit doet mij aan het Hooglied denken. Het Hooglied zit in de sefirot vervat, je zou de verzen van het Hooglied van hieruit kunnen lezen. Ik wil de avond afsluiten met de vermelding van een boek, dat ik ontdekte in de aanloop naar onze reis. Het gaat om : “Anthroposophie und Judentum”, een verzameling van een aantal artikelen van verschillende auteurs, uitgegeven bij Info Drei (****). Steiners verhouding tot het zionisme wordt o.a. hierin beschreven. Steiner stelde het zionisme, al voor de Eerste Wereldoorlog, in vraag. Hij was in nauw contact met de allereerste zionisten die naar hier (Israël) gekomen zijn. Er worden twee mensen genoemd : Hugo Bergmann en Ernst Müller. Steiner heeft de filosoof en zionist Hugo Bergmann in Praag ontmoet, bij Berta Fanta, die deel uitmaakte van een sinds vier generaties volledig geassimileerde joodse familie. Berta Fanta’s echtgenoot was apotheker, de apotheek bestaat nog steeds. Berta had een filosofiestudie gevolgd en hield wekelijks salon bij haar thuis. Via de Theosofische Vereniging leerde ze Rudolf Steiner kennen. Misschien al in 1907, maar in elk geval vanaf 1909 was Steiner regelmatig bij haar te gast. Hugo Bergmann was haar schoonzoon en schoolvriend van Kafka, die er ook aan huis kwam. Zo leerde Bergmann Steiner en de antroposofie kennen, maar hij is nooit lid geworden van de Antroposofische Vereniging. Toen hij naar Palestina verhuisde werd hij de eerste rector van de Hebreeuwse universiteit in Jeruzalem. De andere man, Ernst Müller was zionist van het allereerste uur. Hij kwam uit Bohemen (Moravia). Reeds op17-jarige leeftijd hoorde hij Theodor Herzl (legde de ideologische grondslag voor het zionisme) in Wenen spreken. Hij was meteen gegrepen door het verlangen hierheen te komen. Een paar jaar later leerde hij Hugo Bergmann kennen. In 1908 ging Müller naar Galilea. Daar kwam hij in een heel grote crisis terecht en kwam naar Europa terug. Hij was een zoekend iemand en in 1910 ontmoette hij Steiner in Wenen, hij volgde de lezingen … en werd lid van de Antroposofische Vereniging. De antroposofie werd zijn toegang om de kabbala begrijpen en hij nam zich voor om vanuit de antroposofie het centrale werk van de kabbala, de “Zohar” te belichten. “Zohar” betekent lichtvonk en is in Spanje aan het begin van de 11de eeuw ontstaan, de auteur ervan is niet helemaal zeker. Sommigen zeggen dat de Zohar door rabbi Simeon Bar Yochai geschreven is, maar het is gebruikelijk om als auteur rabbi Moshe De Leon (11de eeuw) te vermelden. Müller heeft zijn levenswerk niet tot het einde kunnen voltooien, maar hij heeft er wel over gepubliceerd. Onder leiding van Elisabeth Appenrodt sluiten we de avond met euritmie af. 28
* Onder leiding van Madeline Mees zongen we “Hasjiwenoe”, Klaagliederen 5:21 : ‘Breng ons, Heer, naar U terug, en wij zullen terugkeren. Vernieuw onze dagen zoals vroeger’. ** De “blue line” is een planologische lijn, die betrekking heeft op de woonuitbreiding van de stad, die administratief gehanteerd wordt voor het verstrekken van bouwvergunningen. In de Palestijnse dorpen grenst deze lijn direct aan de reeds bestaande bebouwing. Dit betekent dat er geen mogelijkheid meer is om te bouwen (voor de kinderen) en er alleen nog in de hoogte kan gebouwd worden, ofwel moet men elders bouwen – d.w.z. emigreren. Voor wat de joodse nederzettingen betreft is deze lijn veel ruimer getrokken, waardoor er daar wel veel ruimte beschikbaar is voor o.a. nieuwe mensen die naar Israël komen. Bijvoorbeeld is de nieuwe joodse wijk “Illit” in Nazareth ruim opgezet, terwijl het Arabische Nazareth geen uitbreidingsmogelijkheden heeft. Bouwen zonder vergunning is illegaal en die huizen worden dan gesloopt. (Bron : Jos van de Berg) ***Het ¨Palestijnse dorp Saffuriya werd in 1948 gebombardeerd door Israëlische vliegtuigen. De inwoners vluchtten naar Libanon, waar ze in vluchtelingenkampen woonden. Later kwamen ze naar hun woonplek terug, maar ze werden hun dorp uitgezet. Velen vestigden zich in Nazareth. De Israëlische regering verbiedt hen naar hun woningen terug te keren, beschouwt hen als “aanwezige afwezigen”, ontnemen hen dus het staatsburgerschap, omdat ze niet continu op dezelfde woonplek verbleven tussen 1948 (de dag dat de staat Israël uitgeroepen werd) en 1952 (de dag dat de wet van kracht werd). ****”Anthroposophie und Judentum. Perspektiven einer Beziehung” Ralf Sonnenberg (Hg.) Info3-Verlag ISBN : 978 3 924391 43 0
Enkele artikelen van Rudolf Steiner : - “Die Sehnsucht der Juden nach Palästina” Magazin für Literatur 1897, 66 Jg., Nr. 38 - “Über die Kabbala” in “Beitrage zur Rudolf Steiner Gesamtausgabe” Nr. 29 Ostern 1970
8 mei 2012 Marie Anne Paepe
29