DIGITAL WORKFLOW LES 1 INLEIDING MODULE Richard Hutjes is onze instructeur voor Digital Workflow. Hij is Coordinator aan de vestiging in Apeldoorn. Zijn expertise ligt in de beeldbewerking. Hij noemt zichzelf geen vakfotograaf. Hij heeft naast het werk aan de fotovakschool nog een eigen print bedrijf. De vakopleiding is tegenwoordig opgesplitst in twee fasen. Dit in parallel met voorheen de opsplitsing in vakopleiding en specialisatie. Er zijn nu 40 lesdagen, omdat met name in de tweede fase meer nadruk is gekomen op lessen i.p.v. coaching. De studiepunten in de opleiding moet je allemaal halen. Je kunt herkansen d.m.v. extra opdrachten. Op woensdagavond kun je de faciliteiten te Boxtel gebruiken voor 5 euro per avond. De module Digital workflow, behelst alle technische aspecten van afbeelding maken tot uiteindelijk uitvoeren op een bepaald medium: een afdruk bijvoorbeeld. Het materiaal dat Richard in zijn lessen gebruikt, kan tijdens de les gedownload worden. De module opdracht is: door het bos een boom toch zien. Fotografeer een boom die niet in de massa opgaat. Op lesdag vier moet deze opdracht gepresenteerd worden. Beschikbaar moeten zijn een Raw bestand en een inktjetprint. De weg die tot het resultaat leidt moet uit de doeken worden gedaan aan de hand van een plan van aanpak en een logboek.
1
DE CHIP CMOS/CCD Wat kleur is laat zich makkelijk uitleggen met onderstaande afbeelding. We praten over verschillende golflengten. Slechts een klein gedeelte van het elektromagnetisch spectrum valt in
het gebied wat voor ons mensen zichtbaar is. Zichtbaar is van 380 tot 780 nm. Elke kleur kent zijn eigen golflengte of gebied van gollengten. rood ligt tussen 650 nm en 780 nm (in vacuüm) oranje geel groen blauw violet
585 nm en 650 nm 575 nm en 585 nm 490 nm en 575 nm 420 nm en 490 nm 380 nm en 420 nm
In ons oog bevinden zich op het netvlies staafjes voor de intensiteit van het licht en kegeltjes, die kleurgevoelig zijn. Het op voorwerpen opvallende licht wordt gedeeltelijk geabsorbeerd en gedeeltelijk teruggekaatst. Het teruggekaatste licht wordt door onze ogen waargenomen.
De menselijke licht perceptie is trainbaar. Zelfs tot op zekere hoogte de kleurenblindheid, die sommige mensen kennen. 2
Het probleem met de fotografie is dat de beeldchip echt kleurenblind is. Een beeldchip neemt alleen intensiteit van het opvallende licht waar. De kleurinformatie wordt verkregen door filtering van de kleuren. Er zijn twee soorten chips op dit moment. De CMOS resp. CCD chip. De laatste heeft een groter dynamisch bereik en was tot voor kort de kanshebber bij uitstek, vanwege zijn kwaliteit. De CMOS chip echter is veel sneller en wordt minder warm, waardoor hij ook minder ruis kent. De CMOS chip is nu aan de winnende hand. De kleurenblindheid van de chip wordt opgevangen door het Bayer CFA filter. Voor ieder pixel op de chip komt een kleurfilter. Op de chip wordt voor dat pixel de lichtintensiteit gemeten van het doorgelaten licht. Elke pixel heeft een R,G of B filter en houdt dus respectievelijk rood, groen of blauw licht tegen. Er gaat dus veel informatie verloren. Want op deze manier kan maar 33 % van de kleurinformatie worden gemeten. De rest wordt weg gefilterd. In de omzetting naar het Raw formaat heeft de chip zijn eigenlijke werk gedaan. Een digitale versie van de beeldinformatie. De software (Demosaic)probeert door interpretatie van de beperkte kleurinformatie toch tot een realistisch eindresultaat te komen. Om artifacten in de interpretatie te voorkomen wordt er anti‐aliasing toegepast. Dit is een soort blur en de digitale afbeelding wordt dan ook wat onscherper. Maar de kleurenovergangen wordt gladder. Het feit dat de foto onscherper wordt, maakt dat we achteraf altijd wat moeten verscherpen. Bij JPEG opnames gebeurt dat automatisch. Dij RAW opnames moeten we dat zelf doen. In de nabije toekomst zal een nieuw chip technologie dit kleurinterpretatieprobleem aanzienlijk anders aanpakken. Doordat silicium de verschillende golflengten meer of minder goed doorlaat, is het mogelijk op de chip met meerdere lagen pixels de intensiteit van het doorgelaten licht te meten. Nu is op één chip op de plaats van één pixel wel de kleurinformatie aanwezig van R, G en B. Er hoeft dan niet meer softwarematig geinterpoleerd te worden. Deze chip technologie (Foveon X3) heeft geen bayer filter en anti‐aliasing meer nodig. De kwaliteit is veel beter. Er is minder ruis. De beelden zijn scherper en de kleuren realistischer (warmer). De camera is ook sneller. Het nadeel is dat de chip technisch moeilijker te verwezelijken is. De technologie bestaat en er zijn camera’s met deze chip uitgevoerd.
3
OPNAMEFORMAAT Een bestand dat een foto beschrijft bestaat uit een aantal pixels. Die pixels zijn de meetelementen op de chip. En je hebt grote en kleine chips. Maar het aantal pixels dat een bepaalde chip kan leveren ligt vast. Het aantal pixels heeft echter niets met kwaliteit te maken. Alles echter met de grootte waarop de afbeelding straks kan worden uitgevoerd op een specifiek medium. Als referentie is men vanuit historisch perspectief het 35 mm filmformaat gaan hanteren. De chips waren tot voor kort allemaal kleiner dan 35 mm. Het gevolg was dat de digitale lenzen kleiner konden zijn en minder last hadden van de fouten die geslepen lenzen aan hun randen lieten zien. Dat stuk van het beeld viel namelijk toch langs het kleinere formaat chip. De huidige tendens is echter naar volformaat (dus 35 mm) chips: fullframe. De huidige lenzen (DX) zijn dan niet meer goed te gebruiken. Aangezien lenzen de toekomst hebben is het verstandig nu al lenzen te kopen die geschikte zijn voor fullframe. (meestal FX aangeduid). De cropfactor is de factor waarmee je het oppervlakte van de chip moet vermenigvuldigen om een 35 mm formaat te krijgen. Deze factor is lineair te gebruiken bij de vergelijking van de lengte van de lenzen in mm. De lenzen van de Canon moet je vermenigvuldigen met 1,6 om een 35 mm equivalent te krijgen. Die van de Olympus met twee. Een 200 mm lens van Olympus is dus in zijn vergroting en openingshoek vergelijkbaar met een 400 mm lens voor een 35 mm camera. Een chip heeft een vast verhouding van pixels in de hoogte versus de breedte. De meestal voorkomende formaten zijn 2 : 3 en 3 : 4, waarbij de verhouding 2 : 3 de verhouding is van het oorspronkelijke 35 mm formaat. Deze verhouding is van belang als je gaat uitvoeren naar een ander medium. Een afdruk bijvoorbeeld. Op het medium moet die verhouding overeenkomen anders verlies je beeld of krijg je een witte rand. Zijn de pixels eenmaal vastgelegd, dan hebben we om te beginnen een Raw formaat (na anti‐ aliasing) welke pixel voor pixel beschrijft welke lichtintensiteit is gemeten. In feite een beschrijving van het geprojecteerde beeld. Deze informatie is nog ruw en onbewerkt. De bestanden zijn groot. Alle camera’s hebben vaak hun eigen RAW formaat, met zijn eigen extensie. Je computer dient in staat te zijn het betrokken formaat in te lezen. Om die reden heeft Fotoshop een universeel Raw formaat ontwikkeld. Zij noemen dat DNG. Het is zeker nog niet algemeen aanvaard. Er zijn talloze andere bestandsformaten die de hanteerbaarheid van het bestand/de afbeelding vergroten. Enkele zijn erg belangrijk. Het PDF formaat is een zeer hoogwaardige kwaliteit, dat met name in de drukkerswereld (buiten de fotografie) wordt gebruikt. Voorkeursbestand voor grafische verwerking. Een TIFF bestand Is pixel georiënteerd en niet gecomprimeerd. De bestanden zijn groot. De kwaliteit is hoog. Foto’s die digitaal verkocht worden zijn meestal in dit formaat opgeslagen. Lagen zijn mogelijk. Voorkeursbestand voor vakfotografen Het JPG (JPEG) formaat is een gecomprimeerde versie van het bestand. Iedere keer als een foto in dit bestand wordt opgeslagen ondergaat het een compressie algoritme. Dit algoritme neemt pixels met een naastliggende kleur samen en legt alleen het aantal van die pixels met nagenoeg dezelfde kleur vast. Wat onder een bijna dezelfde kleur wordt verstaan, is vastgelegd in de ‘kwaliteit’ van het algoritme. Maar één ding is zeker de kwaliteit van de foto gaat ieder keer dat 4
je het bestand opslaat achteruit. De bestanden zijn klein. Ze kunnen daarom gemakkelijk verzonden worden via internet. Het PNG bestand is ook een klein bestand. Het wordt met name gebruikt voor webdesign. In een PNG bestand is transparantie mogelijk. Het PSD bestand is het typische Photoshop bestand. Daarin worden alle bewerkingen in de foto vastgelegd en bewaard in lagen. Het is een groot bestand, maar als je achteraf de foto wilt herbewerken of verder bewerken is dat allemaal mogelijk. EPS is een vector georiënteerd bestand. Daarin is een foto moeilijk vast te leggen. Dit formaat wordt met name gebruikt voor grafische beelden. Er worden geen pixels vastgelegd, maar wiskundige beschrijvingen, van lijnen en grafische elementen. Het grote voordeel is dat er bij schaalwijzigingen geen kwaliteitsverlies optreedt. Een foto is echter moeilijk op deze manier te beschrijven. Vanuit RAW en PSD kun je Tiff, JPG en PNG (en andere formaten) gemakkelijk generen. Onbewerkt bewaar je dus RAW en bewerkt ook PSD. Voor verkoop maak je een TIFF of JPG afhankelijk van de doelstelling. Voor het afdrukken wordt het meest een JPG gebruikt, zeker als de beelden ook nog verzonden moeten worden. Op dit punt hebben we een oefening gedaan met het JPG formaat. Door herhaaldelijk een beeld op te slaan met een lage kwaliteit zie je binnen 5 keer opslaan een aanzienlijk kwaliteitsverlies dat zich vertaalt naar blokvorming en posterisatie. (banden van kleurovergangen met name in gebieden met een vergelijkbare kleur – Lucht bijvoorbeeld).
5
BITDIEPTE De bitdiepte is een gegeven dat belangrijk is in de beschrijving van een kleur. Een pixel beschrijft zijn kleur met een bepaalde bitdiepte: bijvoorbeeld een bitdiepte van 8 bits. Digitaal in de computerwereld is de beschrijving met acht bits prima voor rekenen en bijvoorbeeld tekstverwerking. Bij kleurbeschrijving komen we echter tekort. Elk bit heeft twee standen: 0 of 1. Door acht bits op een rij te zetten kunnen we met een bitdiepte van 8 bits 256 (twee tot de macht acht) verschillende standen beschrijven. We zouden dus 256 verschillende kleuren kunnen benoemen. Monitoren vroeger gebruikte een bitdiepte van 8 (EGA). We gebruiken inmiddels voor de kleuren R, G en B een bitdiepte van 8 (dus drie bytes) en daarmee kunnen we dan 16,7 miljoen kleuren beschrijven (256*256*256). Dat is kwalitatief natuurlijk perfect. Zoveel kleuren kan het menselijk oog amper of niet onderscheiden. Waarom zouden we dan een grotere bitdiepte gebruiken. Dat heeft alles te maken met bewerking. Bij bewerking gaat gemakkelijk informatie verloren en bij een overschot aan informatie blijft er ook na bewerking nog voldoende over. Dit laat zich gemakkelijk bekijken met het histogram. In het histogram wordt de lichtintensiteit voor 256 posities in de kleur (of grijswaarde) schaal beschreven. Als je een afbeelding bijvoorbeeld met Curves of Levels uittrekt over de complete schaal, zie je al snel posities zonder
informatie. Er is gewoon niet genoeg informatie om de gehele schaal te vullen. Door een grotere bitdiepte te gebruiken heb je die informatie wel en zal ook na de zelfde soort bewerking het histogram nog steeds een vloeiende gevulde beeld laten zien. Bij 16 bit heb je miljarden gradaties ter beschikking. En dat per kleurenkanaal geeft een ongekende hoeveelheid kleurinformatie. Daar kun je wel wat van verliezen voordat je een probleem hebt. Een Raw formaat levert meestal een bitdiepte van 10 tot 12 bit. (12 bit levert 4096 gradaties per kanaal) Toch wordt er vaak van 16 bit gesproken. De computer kan namelijk alleen in blokken van acht bits werken. Jammer van de schijfruimte.
6
ISO WAARDE De ISO waarde geeft, naar analogie van de gevoeligheidsindicatie van film uit het analoge tijdperk, de gevoeligheid van de chip aan. Het grote voordeel is hierbij dat de gevoeligheid van de sensor kan worden ingesteld. De vroegere film had een bepaalde gevoeligheid. Wilde je een ander dan moest je een andere film laden. De beeldsensor is instelbaar. Het nadeel daarvan is dat de instelbaarheid niets anders is dan een versterking van het signaal. En met het versterken van het signaal versterk je ook de ruis. Sterker nog je veroorzaakt fouten omdat bij het hogere spanningsniveau op de chip er overslag van signaal plaats vindt van de ene pixel naar de andere. Ook raakt het signaal enigszins vervormd. Dat alles maakt dat bij hogere ISO waarden het ruisniveau duidelijk zichtbaar wordt. Door de ruisonderdrukking in de camera wordt het beeld ook nog onscherp. De ISO waarde lopen normaliter van 80 (100) in stappen omhoog tot 3200 of nog veel hogere waarden. Hoewel de hogere ISO waarden steeds beter bruikbaar zijn door het verbeteren van de technologie, zijn waarden boven de 1600 vaak nog niet zo goed te gebruiken (camera afhankelijk). De automatische ISO stand gaat vaak ook niet hoger dan bijvoorbeeld 800 (bij mijn Canon) en stelt meestal in op een waarde van 400. Canon vindt het ruisniveau dus prima bij een ISO waarde van 400 en niet zo goed boven de 800. Een lagere waarde geeft al dan niet zichtbaar minder ruis, maar onder lichtrijke omstandigheden kan het zinvol zijn die lage waarde te gebruiken, om het te ver knijpen (korte sluitertijd en kleine opening) van je camera te voorkomen. Bij weinig licht zul je je ISO waarde wel op een hoge waarde moeten instellen, tenzij je je een lange sluitertijd kunt veroorloven. Daarbij is het goed je te realiseren dat een lange sluitertijd ook ruis oplevert.
7
WITBALANS De witbalans behelst de kleurinstelling van de camera en is uitgedrukt in graden Kelvin. Aangezien de camera in feite kleurenblind is, dient er een vorm van kalibreren plaats te vinden. De camera wordt in principe ingesteld op een neutrale gedefinieerde grijze of witte kleur. Aan de hand van dat instelpunt worden alle andere kleuren relatief berekend. Het vervelende is dat het licht buiten afhankelijk van zon, wolken, schaduw, kunstlicht etc. altijd anders is. Om te voorkomen dat je altijd zou moeten kalibreren kent de camera schattingen en kun je kiezen voor bijvoorbeeld zon, schaduw, kunstlicht, flitslichte etc. Daarnaast kun je instellen op graden Kelvin zelf. Onderstaand staatje geeft aan welke instelling ongeveer bruikbaar is. Gelukkig fotograferen we in RAW (advies) en in RAW kun je ongestraft de witbalans achteraf instellen en wijzigen. Dat geeft een goede oplossing voor die specifieke gevallen waar de cameraschattingen een onbevredigend resultaat geven. Een automatische witbalans instellen voldoet dan tijdens het fotograferen goed genoeg.
8
NIVEAUWEERGAVE In Photoshop kunnen we met niveaus (levels) heel duidelijk de contrastverdeling zien. De intensiteiten gemeten over de 256 mogelijke gradaties worden weergegeven in een histogram. In Photoshop kun je dat histogram beïnvloeden door het beter te verdelen over de mogelijke gradaties. Je wint geen informatie, maar je kunt het contrast beter verdelen over het totale gradatie gebied. Een histogram laat het verloop van donker naar licht zien. Eventueel per kleurkanaal. Loopt het histogram links uit het gebied, dan heb je zwarte gebieden in je foto zonder detail. Gebeurd dit aan de rechter kant dan heb je uitgebeten witte plekken in je foto. In beide gevallen mis je informatie die je niet meer terug kunt krijgen in de nabewerking. In Photoshop kun je het begin en einde van het histogram met de pijltjes verplaatsen en zo het histogram over het gehele gebied uittrekken. Je kunt met de pipetjes een grijs, wit of zwart referentiepunt in je foto kiezen. In de foto hiernaast zie je in alle kanalen een smalle piek aan de rechterkant. Dat is het uitgebeten punt links boven in de foto. Of dit storend is, is een kwestie van smaak, maar technisch gezien is deze plek een fout. Op die plek bestaat geen informatie en deze plek is niet achteraf corrigeerbaar. Al bij het maken van de foto kun je het histogram op je camera bekijken. Op die manier kun je de belichting checken zonder zelfs maar naar de foto te kijken. Ligt het histogram geheel binnen het kader dan is de foto per definitie goed belicht. Loopt hij er aan de lichte (rechtse) kant af, dan is de foto overbelicht en krijg je uitgebeten plekken. Loopt hij eraan de linkerkant af dan krijg je zwarte plekken zonder informatie. In de nabewerking is het zinvol om vanuit RAW met een bitdiepte van 16 (12) bit te werken. Je hebt dan veel meer gradaties (dus informatie) ter beschikking en kunt achteraf ongestraft je histogram gemakkelijk uittrekken naar het 256 niveau. Doe je dit met een bitdiepte van acht (JPEG) dan zul je strepen zien in het histogram zonder informatie. Dat gemis aan informatie vertaalt zich naar een kwalitatief slechtere foto. Goed belichten is Rechts belichten. Die uitspraak behoeft uitleg. Rechts belichten betekent dat je in het histogram je curve zo veel mogelijk aan de rechtse kant legt. Uiteraard niet te ver, want als de curve uit het gebied loopt krijg je uitgebeten gebieden. De achtergrond van deze regel ligt in het geven dat het menselijk oog lichtintensiteit waarneemt met een kromme, die ook in de donkere partijen een redelijke elektrische respons geeft. Een beeldsensor meet de elektrische respons op het binnenkomende licht in een 9
rechte lijn. Dat betekent extreem lage elektrische signalen in de donkere partijen en hoge responsen in de lichte partijen. Zie bovenstaande grafiek. Dat betekent dat het menselijk oog lichter ziet dan de camera en dat in de donkere partijen het signaal dichter bij het ruisniveau komt. Eventuele versterkingen van het signaal daar geeft al snel ruisvorming. Bij de lichte partijen kan ik spelen met het signaal zonder in de buurt van de ruis te komen. Bij een bitdiepte van 12 (RAW) heb ik 4096 gradaties. Als ik het door de camera zichtbare contrastgebied daarover verdeel heb ik veel informatie. Elke stop minder licht maakt dat ik mijn dan nog beschikbare contrast over de helft van het aantal bits verdeel. Bij de eerste stop dus nog maar 2048 gradaties. Na een aantal stoppen loopt dat drastisch terug. En bij 8 stops (het contrastbereik van een camera) minder licht heb ik nog maar 32 gradaties over. Gebruik ik echter een bitdiepte van 8 dan heb ik in de donkerste partijen maar 2 gradaties over. Ook dat is een reden om het histogram zoveel mogelijk aan de lichte kant te gebruiken. In de donkere partijen zit minder informatie. Bovendien kun je uit het bovenstaande concluderen dat werken in RAW meer informatie biedt, welke te gebruiken is bij de bewerking. In onderstaande foto is posterisatie te zien in de lucht (de strepen). Die zijn het gevolg van het werken in een bitdiepte van 8 bits.
Fotografische conclusie: Ruim belichten (belichten naar rechts) voorkomt ruis en posterisatie Schieten in RAW is technisch beter en geeft minder problemen in de nabewerking.
10
BEWERKEN IN PHOTOSHOP: 5 STAPPEN PLAN Als je een bewerking doet in fotoshop is het belangrijk een bepaalde volgorde aan te houden omdat sommige bewerkingen invloed hebben op andere bewerkingen. 1. Uitsnede maken: compositietechnisch, niet met alle geweld maattechnisch t.a.v. uitvoermedium 2. Licht aanpassen: belichting, helderheid, niveau’s 3. Contrast bijregelen: contrast, curves 4. Kleur: levendigheid, verzadiging en kleurbalans 5. Plaatselijk: retoucheren, doordrukken of tegenhouden etc. Eventueel verscherpen doen we helemaal aan het einde. Bewerken in Fotoshop zouden we tot een minimum moeten beperken, aangezien elke bewerking kwaliteit kost. Zeker bij extreme bewerkingen. Dat is anders in de RAW converter. Daar wordt elke bewerking in een apart bestand vastgelegd. Het is in feite een instelling van allerlei variabelen. Daar maakt het niet uit in welke volgorde je de bewerkingen doet. De instellingen worden opgeslagen en de foto gegenereerd volgens die instellingen. Er is niets veranderd en het originele bestand kan elke keer opnieuw ingesteld worden. Ideaal en zonder kwaliteitsverlies. In RAW kun je ook uitsnedes maken en de horizon rechtzetten. De tooltjes boven de foto maken dat mogelijk. Alle andere bewerkingen in de Rawconverter komen tot stand met schuiven welke zich in enkele tabbladen rechts van de foto bevinden: Licht: is gewoon het manipuleren van het histogram. De belichting van de opname is aan te passen. De zwarte tinten schuiven het histogram naar rechts. En herstel naar links. Lichtopvulling maakt de zwartere tinten donkerder. In de foto kunnen de plaatsen zonder detail zowel aan de lichte als de zwarte kant gesignaleerd worden, zodat je kunt zien wanneer je overal detail hebt. Helderheid en Contrast: Deze kunnen ook ingesteld worden voor de gehele foto. Met het tabblad ‘Curves’ gaat dat mooier met verschillende schuiven voor lichte en donkere partijen. Ook locaal contrast kun je beter in ‘curves’ tot stand brengen. Kleur: de temperatuur en kleurtoon zijn volledig instelbaar. Daarnaast kun je met de schuiven verzadiging en levendigheid de kleuren meer of minder intens maken. Verscherpen en lensafwijkingen kunnen ook in de RAW converter gedaan worden. Wil je nog bewerken in Photoshop dan moet je het verscherpen uitstellen. Plaatselijke correcties zoals retoucheren en plaatselijk doordrukken of tegenhouden moeten in Photoshop gedaan worden. Een waarschuwing is op zijn plaats: De RAW converters zijn verschillend en je moet dus altijd dezelfde RAW converter gebruiken. 11
WERKEN IN LAGEN EN KANALEN: 3 D FOTO’S Als voorbeeld hoe te werken met lagen en kanalen hebben we gewerkt aan het maken van een drie Dimensionale foto. In de verschillende lagen binnen Photoshop kunnen aparte bewerkingen gedaan worden. De lagen liggen boven elkaar en je kijkt naar alle lagen tegelijk om de uiteindelijke foto te zien. Lagen kunnen transparant zijn. Het is als verschillende overheadsheets op elkaar onder de projector. In de kanalen zijn de kleuren per laag vastgelegd. Met die kleuren kun je per laag manipuleren. Dat is nodig voor de 3 D foto. Om een goede 3D foto te maken gaan we uit van twee opnamen die met een minimale horizontale verplaatsing (maximaal 10 cm of minder) van de camera zijn gemaakt. Het is zaak te onthouden welke foto van uit de rechter positie en welke vanuit de linker positie is genomen. Bij het maken van de foto dien je te focussen op eenzelfde punt in de afbeelding. Je draait je camera enigszins naar dat punt toe. Dit focuspunt dient voor het mooiste resultaat minimaal op 2 meter van de camera te zijn. Natuurlijk is het effect het mooist als je een foto maakt van een scene met veel diepte elementen. Deze twee foto’s voer je in Photoshop in en vervolgens doorloop je onderstaande stappen. 1. Wijzig de background van de rechterfoto in een laag 0 en noem deze ‘rechts’: Dubbel click op de laag achtergrond en een venster opent zich, waarin je meteen de naam kunt wijzigen. Druk op Oké. 2. Plak de linkerfoto in de rechterfoto als tweede laag met de naam ‘links’: Kies in de linkerfoto ‘selecteren, alles’ en ga vervolgens naar ‘bewerken, copieren’. Daarna ga je in de rechterfoto naar ‘bewerken, plakken’ en de linkerfoto staat als tweede laag in de rechterfoto. De linkerfoto kan nu uit Photoshop verwijdert worden. De tweede laag krijgt de naam links door op de huidige naam te dubbel clicken en de nieuwe naam in te typen. 3. Zet de beide lagen op het focuspunt gelijk: Verlaag de transparantie van de bovenste laag op ongeveer 50% door de laag te selecteren en transparantie (boven die laag) aan te klikken. Met het schuifje ga je naar 50%. Vervolgens zie je de twee lagen door elkaar. Met de schuiftool (bovenste in de toolbox) schuif je de bovenste laag tot dat hij in het focuspunt precies gelijk ligt met de onderste laag. Daarna kun je de transparantie weer op 100% zetten. 4. Verwijder de rode kleur uit de laag ‘rechts’: Selecteer de laag ‘rechts’ en ga naar ‘afbeelding, aanpassingen, niveaus’ en je komt in het histogram venster. Bovenaan zie je RGB staan. Klik op dat raampje en kies Rood. Onder in het venster staat een schuifbalk ‘uitvoerniveaus’ schuif het rechtse pijltje geheel naar links. Beide uitvoer getallen staan nu op nul en de kleur rood is verdwenen. In het kanalenvenster kun je dat controleren. 5. Verwijder de blauwe en groene kleur uit de laag ‘links’: op dezelfde manier als hierboven voor de rode kleur uit de laag ‘rechts’. 6. Maak een uitsnede zodat de plaats waar de onderste laag zichtbaar is wordt weggesneden: Gebruik daarvoor de uitsnijtool uit de toolbox. 7. Zet de laag ‘links’ op ‘bleken’: Selecteer de bovenste laag. En wijzig in het venstertje daarnet boven het woord normaal in bleken. Zo gauw je dat venster aanklikt, kun je ‘bleken’ kiezen in het menu.
12
Je ziet nu een foto als hieronder. Rood en groen vallen langs elkaar. Met een 3D bril zie je een
driedimensionaal beeld. Ook vanuit één foto kun je een drie dimensionale foto maken. Kwalitatief wordt hij niet zo spectaculair, maar toch… 1. Maak van de background weer een zwevende laag die je ‘rechts’ noemt: zie stap 1 hierboven. 2. Kopieer de laag ‘rechts’ in een tweede laag die je ‘links’ noemt: Selecteer de laag ‘rechts’ en ga naar ‘laag, laag dupliceren’. Vul in het open venster de naam ‘links’ in en druk op oké. 3. Breng perspectief aan op de laag ‘links’ aan de rechterkant: Selecteer de laag ‘links’ en ga naar ‘bewerken, transformatie, perspectief’ trek de rechterbovenhoek een heel klein stukje omlaag. De rechteronderhoek gaat meteen mee. Dubbelklik in de foto voor akkoord. 4. Breng perspectief aan op de laag ‘rechts’ aan de linkerkant: idem als in punt 3. 5. Ga verder bij stap 3 in de reeks ‘3D foto vanuit twee foto’s‘ (zie hierboven)
13
Het resultaat zie je hieronder.
OPDRACHT VOOR VOLGENDE LES Maak een onderbelichte foto en een overbelichte foto. En een foto met een verkeerde kleur. In de volgende les kijken we naar de correctiemogelijkheden. Statief meebrengen.
14