DEPRESSIE BIJ DE ZIEKTE VAN PARKINSON; DE HUIDIGE STAND VAN ZAKEN
Depressie bij de ziekte van Parkinson; de huidige stand van zaken Monique Timmer1, Indira Tendolkar2 en Rianne Esselink3
Samenvatting
PARKINSON EN DEPRESSIE
thema
Depressies komen frequent voor bij de ziekte van Parkinson. De prevalentie is ongeveer 40%, duidelijk hoger dan in de algemene bevolking. Ze hebben niet alleen emotionele impact, maar beïnvloeden ook de kwaliteit van leven en andere klinische aspecten van de ziekte. Depressieve klachten worden regelmatig niet herkend door zorgverleners en blijven dan onbehandeld. Dit heeft vermoedelijk te maken met een grote overlap in symptomen tussen depressie en de ziekte van Parkinson, alsmede onderrapportage door de patiënt zelf. De pathofysiologische mechanismen van depressie bij de ziekte van Parkinson zijn nog niet opgehelderd. Diverse mechanismen, waaronder een dopaminetekort in het ventrale striatum en een verlaagd serotonine in de hersenen, worden gesuggereerd. De optimale behandelstrategie is nog niet uitgekristalliseerd. In dit artikel geven de auteurs een overzicht van de diagnostische problemen, de mogelijke pathofysiologische mechanismen en de huidige stand van zaken omtrent de behandeling van depressie bij de ziekte van Parkinson. Depressieve klachten die ontstaan na diepe hersenstimulatie, worden buiten beschouwing gelaten.
1
100
Introductie Dat depressie en de ziekte van Parkinson sterk met elkaar verbonden zijn, kwam 200 jaar geleden al naar voren in het werk van James Parkinson. In zijn ‘Essay on the Shaking Palsy’ citeert hij collega Dr. Maty, die een patiënt naar hem verwijst met de volgende woorden: “A more melancholy object I never beheld.”1 Depressieve klachten komen frequent voor bij de ziekte van Parkinson, met gerapporteerde prevalenties tussen de 3%2 en 76%3 en een gemiddelde prevalentie van 42.4%.4, 5 Het merendeel van de patiënten heeft milde depressieve klachten, die te classificeren zijn als een dysthyme stoornis, een milde depressieve episode of een aanpassingsstoornis met depressieve stemming. De prevalentie van ernstige depressies ligt rond de 20%.5 Daarnaast bestaat er nog een subgroep van parkinsonpatienten die niet voldoen aan de criteria van een milde of ernstige depressie, een dysthyme stoornis of een aanpassingsstoornis met depressieve stemming, maar wel klinisch relevante depressieve klachten hebben. Deze klachten zijn veelal van kortere duur en gerelateerd aan off-fasen – momenten waarop de anti-Parkinson medicatie minder goed werkt – en worden geclassificeerd als subsyndromale depressie.6, 7
AIOS neurologie en promovendus, afdeling neurologie, Radboud UMC, Nijmegen en Donders Institute for Brain, Cognition and Behavior, Nijmegen 2 Psychiater, afdeling neurologie, Radboud UMC, Nijmegen en Donders Institute for Brain, Cognition and Behavior, Nijmegen 3 Neuroloog, afdeling neurologie, Radboud UMC, Nijmegen Correspondentieadres:
[email protected]
Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2014
Complexe diagnostiek Depressies bij patiënten met de ziekte van Parkinson worden vaak niet herkend door artsen. Ondanks een gemiddelde prevalentie van 42.4% is het percentage parkinsonpatiënten dat behandeld wordt voor depressieve klachten slechts 20%.20 Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen (zie tabel 1). Ten eerste bestaat er een sterke onderrapportage van depressieve klachten
DEPRESSIE BIJ DE ZIEKTE VAN PARKINSON; DE HUIDIGE STAND VAN ZAKEN
door de patiënten zelf. Zo heeft een grote studie onder 1.000 parkinsonpatiënten aangetoond dat 50% van de patiënten klinisch significante depressieve klachten had, gemeten met de Beck Depression Inventory. Toch gaf slechts 1% van alle patiënten aan dit te hebben gemeld aan zijn of haar behandelend arts.21 Dit vraagt om een actieve benadering vanuit het behandelteam.
thema
Een tweede belangrijke bijdragende factor aan de onderdiagnostiek is de grote overlap tussen de verschijnselen van de ziekte van Parkinson en de symptomen van een depressie. Zo komt de psychomotore vertraging die gezien wordt tijdens een depressieve episode – in de vorm van trager bewegen, een maskergelaat en zachtere spraak – sterk overeen met motore verschijnselen die kenmerkend zijn voor de ziekte van Parkinson. Ook de cognitieve veranderingen die typerend zijn voor een depressie, zoals aandachtstoornissen en mentale vertraging, worden frequent waargenomen bij patiënten met de ziekte van Parkinson. Hetzelfde geldt voor een veranderd slaappatroon en vermoeidheidsklachten. Psychotische verschijnselen bij patiënten met de ziekte van Parkinson kunnen – indien stemmingscongruent – voorkomen in het kader van een depressie, maar zijn vaker gerelateerd aan cognitieve stoornissen en het gebruik van dopaminerge medicatie. Angstklachten en apathie – een afname van doelgericht gedrag ten gevolge van een gebrek aan motivatie, enthousiasme en emotie – worden eveneens frequent gezien. Deze verschijnselen kunnen bij patiënten met de ziekte van Parkinson zowel als geïsoleerd symptoom als in het kader van een depressie voorkomen. Al deze factoren maken het diagnosticeren van een depressie bij patiënten met de ziekte van Parkinson complex.6
PARKINSON EN DEPRESSIE
Net als in de algemene bevolking bestaat er bij patiënten met de ziekte van Parkinson een verhoogd risico op het ontwikkelen van een depressie bij een positieve familie-anamnese voor depressie, een voorgeschiedenis van depressie en een lager opleidingsniveau.8, 9 Qua klinische kenmerken worden er wel enkele subtiele verschillen gezien. Zo worden bij parkinsonpatiënten bijvoorbeeld minder vaak schuldgevoelens en gevoelens van waardeloosheid gerapporteerd, maar komt besluiteloosheid juist vaker voor.10-12 Het suïciderisico bij patiënten met de ziekte van Parkinson is lager, 0.08% ten opzichte van 0.8% in de gewone populatie.13 Depressies hebben grote impact op de kwaliteit van leven van parkinsonpatiënten en hun mantelzorgers14-16, reeds in de vroege stadia van de ziekte. Zo is bijvoorbeeld aangetoond bij de novo en nog onbehandelde parkinsonpatiënten dat depressieve klachten geassocieerd zijn met meer beperkingen in de ADL (algemeen dagelijkse levensverrichtingen) en een toegenomen behoefte te starten met anti-Parkinsonmedicatie.17 Ook hebben depressieve parkinsonpatiënten meer motore verschijnselen en cognitieve klachten,8, 14 stoppen zij eerder met werken,18 en hebben zij een verhoogd risico om te overlijden.19
Diagnostische uitdaging
T Sterke onderrapportage door de patiënt. Dit vraagt om een actieve benadering vanuit het behandelteam T Grote overlap tussen de verschijnselen van een depressie en de ziekte van Parkinson – Motore verschijnselen (maskergelaat, trager bewegen, zachtere spraak) – Somatische verschijnselen (slaapstoornissen, vermoeidheid) – Cognitieve verschijnselen (concentratieproblemen, besluiteloosheid) – Andere psychiatrische verschijnselen (angst, apathie, psychotische verschijnselen) T Bij het diagnosticeren van een depressie volgens de DSM-criteria wordt gepleit voor een inclusieve benadering T Screeningsvragenlijsten kunnen behulpzaam zijn, waarbij gebruik gemaakt dient te worden van aangepaste afkapwaarden Tabel 1. Complexe diagnostiek.
Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2014
101
DEPRESSIE BIJ DE ZIEKTE VAN PARKINSON; DE HUIDIGE STAND VAN ZAKEN PARKINSON EN DEPRESSIE
thema
Voor het diagnosticeren van een milde of ernstige depressieve episode en een dysthyme stoornis zijn DSM-criteria opgesteld.22 Voor de diagnose van een depressieve episode dient er sprake te zijn van een aantal kenmerken – 5 voor een ernstige depressie en 2 voor een milde depressie – waaronder minimaal een sombere stemming of het verlies van interesse en plezier gedurende een aaneengesloten periode van 2 weken (zie tabel 2). Voor het diagnosticeren van een dysthyme stoornis dient er minimaal sprake te zijn van een somber, depressief of bedroefd gevoel gedurende het grootste deel van 2 opeenvolgende jaren met daarnaast nog minimaal 2 andere ondersteunde kenmerken. Om onderdiagnostiek bij patiënten met de ziekte van Parkinson te voorkomen, wordt gepleit voor een inclusieve benadering, waarbij er geen onderscheid gemaakt wordt tussen verschijnselen die mogelijk behoren tot de ziekte van Parkinson, en verschijnselen die het gevolg zijn van een depressie. Het op deze manier hanteren van de DSM-criteria voor het diagnosticeren van een milde of ernstige depressieve episode en een dysthyme stoornis bij patienten met de ziekte van Parkinson is gevalideerd.23
Hoewel de diagnose altijd gesteld dient te worden op basis van de daarvoor opgestelde DSM-criteria, kunnen screeningsinstrumenten in de klinische praktijk zeker een bijdrage leveren. Op initiatief van de Movement Disorders Society is onderzocht welke vragenlijsten het meest geschikt zijn om depressie bij de ziekte van Parkinson vast te stellen.24 In deze studie werden diverse screeningsvragenlijsten voor depressie met elkaar vergeleken. Hieruit kwam naar voren dat de Hamilton Depression Rating Scale (HAM-D), de Beck Depression Inventory (BDI), de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS), de Montgomery Asberg Depression Rating Scale (MADRS) en de Geriatric Depression Scale (GDS) geschikt en gevalideerd zijn als screeningsinstrumenten voor depressie bij de ziekte van Parkinson. Voor het meten van de ernst en voor het vervolgen van depressieve klachten worden de HAM-D, MADRS, BDI en SDS (Zung Self-Rating Depression Scale) geadviseerd. Al deze vragenlijsten bevatten echter ook somatische items, die overlappen met symptomen van de ziekte van Parkinson. Er wordt daarom geadviseerd aangepaste afkapwaarden te gebruiken (zie tabel 3).
A: De volgende symptomen zijn binnen dezelfde periode van twee weken aanwezig geweest en wijzen op een verandering ten opzichte van het eerdere functioneren; vijf (of meer) voor de diagnose van een ernstige depressie en twee (of meer) voor de diagnose van een milde depressie. Ten minste één van de symptomen betreft criterium 1 of 2. Voor ieder criterium geldt dat het symptoom bijna elke dag aanwezig moet te zijn. 1: Depressieve stemming gedurende het grootste deel van de dag 2: Duidelijke vermindering van interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag 3: Duidelijke gewichtsvermindering of –toename, of een afgenomen of toegenomen eetlust 4: Insomnia of hypersomnia 5: Psychomotorische agitatie of remming 6: Moeheid of verlies van energie 7: Gevoelens (die waanachtig kunnen zijn) van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens 8: Verminderd vermogen tot naderen of concentratie of besluiteloosheid 9: Terugkerende gedachten aan de dood, suicidegedachten of –plannen, of een suicidepoging B: De symptomen veroorzaken in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen C: De symptomen zijn niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening D: Het optreden van de depressieve episode wordt niet beter verklaard door een schizoaffectieve stoornis, schizofrenie, schizofreniforme stoornis, waanstoornis, of door een andere (on)gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis E: Er is nooit sprake geweest van een manische of hypomane episode Tabel 2. DSM-criteria depressieve stoornis.
102
Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2014
Aantal somatische items
DEPRESSIE BIJ DE ZIEKTE VAN PARKINSON; DE HUIDIGE STAND VAN ZAKEN
Screeningsvragenlijst
Geadviseerde afkapwaarden voor screening in PD
Hamilton Depression Rating Scale (HAM-D)
***
9/10
Beck Depression Inventory (BDI)
**
13/14
Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS)
*
10/11
Montgomery Asberg Depression Rating Scale (MADRS)
**
14/15
Geriatric Depression Scale (GDS-15)
*
4/5
* <25% van de items, ** 25-50% van de items, *** >50% van de items Afkapwaarden vastgesteld voor screening op een ernstige depressie
Minder gevoelig voor beloning?
De oorzaken van een depressie zijn divers, waarbij een reeds bestaande onderliggende gevoeligheid voor depressie, stressoren, copingmechanismen, omgevingsfactoren en ziektespecifieke processen een rol kunnen spelen.25, 26 Net als bij andere ziekten worden ook bij de ziekte van Parkinson reactieve stemmingsveranderingen gezien na het stellen van de diagnose, waarbij angsten omtrent de ziekte, de toekomst en de beperkingen een rol spelen.11 Opvallend is dat patiënten met de ziekte van Parkinson vaker een depressie in de voorgeschiedenis hebben.27 Of depressie als een risicofactor voor het ontstaan van de ziekte of als een eerste uiting van de ziekte moet worden gezien, is nog onduidelijk. Het is bekend dat de ziekte van Parkinson een lange presymptomatische fase kent. De relatie tussen depressie en de ziekte van Parkinson is voornamelijk aanwezig in de 5 to 10 jaar voorafgaand aan de diagnose. Dit suggereert dat depressie een eerste uiting van de ziekte kan zijn.28, 29 Deze hypothese wordt ondersteund door de neuropathologische bevindingen van Braak en Braak, waarbij in de presymptomatische fase al veranderingen worden gezien in het limbische systeem – een groep hersenstructuren die betrokken is bij emotie, motivatie en het geheugen.30 Andere argumenten om te veronderstellen dat ziektespecifieke processen bijdragen aan het ontstaan van depressies bij patiënten met de ziekte van Parkinson, zijn de prominente stemmingsfluctuaties die bij 75% van alle patiënten met motor fluctuaties worden gezien31, 32 en het frequenter voorkomen van depressies bij een langere ziekteduur en een hoger Hoehn & Yahr stadium.8
Met name het verhoogde depressierisico voorafgaand aan de diagnose en het frequent voorkomen van depressieve klachten tijdens off-momenten suggereren dat het striatale dopamine tekort, kenmerkend voor de ziekte van Parkinson en de oorzaak van de bekende motore verschijnselen van de ziekte, tevens een rol speelt bij depressie bij de ziekte van Parkinson. Deze hypothese wordt bevestigd door diverse nucleaire imaging studies die laten zien dat depressie bij de ziekte van Parkinson gepaard gaat met een verlaagde dopamine-transporter (DAT) binding in het striatum,33-37 hoewel er ook negatieve studies zijn.38 De dopamine-transporter is een presynaptische transporter die verantwoordelijk is voor de heropname van dopamine uit de synapsspleet. Een verminderde DAT-binding reflecteert de mate van degeneratie van dopaminerge neuronen.39 Interessant is dat meerdere studies sterke correlaties laten zien tussen depressie en DAT-binding in het ventrale deel van het striatum.33, 36 Dit deel van het striatum vormt een onderdeel van het limbische systeem, dat een belangrijke rol kan spelen bij het ontstaan van depressie. Diverse cognitieve theorieën over depressie, waaronder het model van Beck, gaan er vanuit dat cognitieve processen een centrale rol spelen bij het ontstaan en in stand houden van depressieve gevoelens.40 Een belangrijk onderdeel vormen de zogeheten cognitieve biases, aspecten van een verstoorde informatieverwerking, die zich uiten op verschillende gebieden. Zo is bijvoorbeeld aangetoond dat depressieve mensen makkelijker hun aandacht richten op negatieve din-
Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2014
PARKINSON EN DEPRESSIE
Pathofysiologie
thema
Tabel 3. Geadviseerde afkapwaarden voor screening op depressie bij patiënten met de ziekte van Parkinson.
103
DEPRESSIE BIJ DE ZIEKTE VAN PARKINSON; DE HUIDIGE STAND VAN ZAKEN PARKINSON EN DEPRESSIE
thema
gen in de omgeving, beter zijn in het onthouden van negatieve gebeurtenissen en sneller leren van negatieve feedback.41, 42 Vooral dit laatste is interessant in relatie tot depressie bij de ziekte van Parkinson. Aangetoond is namelijk dat dopamineniveaus in het ventrale striatum een belangrijke rol spelen bij de gevoeligheid voor positieve en negatieve feedback – hoe gemakkelijk iemand leert van beloning en straf. Wanneer parkinsonpatiënten dopaminerge medicatie gebruiken, worden zij beter in leren van beloning en slechter in leren van straf.43, 44 Bij lagere dopamineniveaus, bijvoorbeeld wanneer parkinsonpatiënten worden getest nadat zij gedurende langere tijd geen dopaminerge medicatie hebben ingenomen, wordt juist een verhoogde gevoeligheid voor straf en een verlaagde gevoeligheid voor beloning gezien.43, 44 Dit is een patroon dat ook bij depressie wordt gezien. De verlaagde beloningsgevoeligheid wordt met name in verband gebracht met anhedonie, een verminderd vermogen om vreugde of plezier te ervaren – één van de twee hoofdkenmerken van een depressieve episode. Hoewel dopamineniveaus in het ventrale striatum aan het begin van de ziekte minder zijn veranderd dan dopamineniveaus in het dorsale striatum, is er bewijs dat reeds bij recent gediagnosticeerde en nog onbehandelde parkinsonpatienten veranderingen zijn opgetreden in het verwerken van beloningen in het ventrale striatum.45 Of dergelijke mechanismen een rol spelen bij het ontstaan van depressie bij de ziekte van Parkinson, wordt op dit moment onderzocht. Het ventrale striatum speelt ook een belangrijke rol bij motivatie en drive. Dit is met name interessant in relatie tot een ander veelvoorkomend verschijnsel bij depressie, namelijk apathie – een afname van doelgericht gedrag als gevolg van een gebrek aan motivatie, enthousiasme en emotie.46 Apathie komt bij parkinsonpatiënten veel voor en wordt eveneens in verband gebracht met een disfunctionerend ventraal striatum. Zo zijn er aanwijzingen dat parkinsonpatiënten met apathie een kleiner ventraal striatum hebben47 en een verminderde hersenactiviteit in het ventrale striatum tijdens het zien van beloningen.48
Serotonine en andere neurotransmitters Vermoedelijk spelen ook andere neurotransmitters, zoals serotonine, noradrenaline en acetylcholine, een rol. De ziekte van Parkinson wordt niet alleen gekenmerkt door degeneratie van dopaminerge neuronen. Al in vroege stadia van de ziekte degenereren neuronen in onder andere de locus coeruleus – een belangrijke bron van
104
Figuur 1. Vincent van Gogh, ‘Zittende man (het hoofd steunend op de vuisten) op de drempel van de eeuwigheid,’ ook genoemd ‘Oude man met smart.’ Olieverfschilderij van Vincent van Gogh, gebaseerd op een gelijknamige lithografie uit 1882 en voltooid in Saint-Rémy-de-Provence begin mei 1890, twee maanden voor zijn dood. Het doek is in het bezit van het Kröller-Müller Museum in Otterlo.
noradrenaline – en de raphe kern – een belangrijke bron van serotonine.30 Imaging onderzoek heeft aangetoond dat depressieve parkinsonpatienten een verminderde noradrenaline-receptorbinding hebben in de locus coeruleus33 en neuropathologische studies laten zien dat aan depressies lijdende parkinsonpatiënten een meer uitgesproken degeneratie hebben van neuronen in de raphe kern49, hoewel er ook negatieve studies zijn.50 Al langer geleden werd de serotonine-hypothese voor depressie bij de ziekte van Parkinson geformuleerd.51 Volgens deze hypothese vindt in de hersenen van patiënten met de
Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2014
DEPRESSIE BIJ DE ZIEKTE VAN PARKINSON; DE HUIDIGE STAND VAN ZAKEN
tryptofaan-depletiestudies is geprobeerd meer ondersteuning voor deze serotonine-hypothese te krijgen. Tryptofaan is een voorloper van serotonine. Tryptofaandepletie kan depressieve klachten induceren bij mensen die een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van een depressie.56 Bij parkinsonpatiënten zonder depressie leidde tryptofaandepletie echter niet tot een significante verslechtering van de stemming, of induceerde het slechts milde depressieve klachten, niet anders dan in controlepersonen.57, 58 Al met al is er nog veel onduidelijk over de onderliggende mechanismen van depressie bij de ziekte van Parkinson. Diverse neurotransmittersystemen spelen vermoedelijk een rol, waarbij de onderlinge interactie eveneens van belang lijkt. Daarnaast is het mogelijk dat er verschillende mechanismen ten grondslag liggen aan het ontstaan van depressie bij patiënten met de ziekte van Parkinson, bijvoorbeeld in vroege en latere stadia van de ziekte.
thema
ziekte van Parkinson een down-regulatie plaats van serotonine, om te compenseren voor het dopaminetekort. Lagere serotonineconcentraties zouden predisponeren tot het ontwikkelen van een depressie. Deze hypothese is gebaseerd op diverse studies waarbij het hersenvocht van patienten met de ziekte van Parkinson is onderzocht en er een verlaging van 5-HIAA – een afbraakproduct van serotonine – werd gevonden. In depressieve parkinsonpatiënten was 5-HIAA sterker verlaagd dan in niet-depressieve patiënten.52, 53 Deze hypothese wordt onder andere ondersteund door dieronderzoek, waarbij is aangetoond dat de activiteit van serotonerge neuronen de dopamineafgifte in het striatum beïnvloedt.54 Echter, in een latere studie met recent gediagnosticeerde en nog onbehandelde patiënten met de ziekte van Parkinson konden deze bevindingen niet worden gerepliceerd.55 Dit laatste suggereert dat het mechanisme van depressie in het vroege stadium van de ziekte mogelijk anders is dan in latere stadia, of dat dopaminerge medicatie serotonineniveaus beïnvloedt. Via
De behandeling
Figuur 2. William Gowers, ‘Man met de ziekte van Parkinson’. Tekening van William Gowers, uit zijn A Manual of Diseases of the Nervous System, deel 2; London: J. & A. Churchill, 1888. (Herdruk: Nijmegen, Arts & Boeve, 1995), p. 591.
PARKINSON EN DEPRESSIE
Voor de behandeling van depressie bij patiënten met de ziekte van Parkinson verwijzen wij u tevens naar de landelijke Multidisciplinaire richtlijn ziekte van Parkinson, 2010. Tot op heden zijn er zijn twee studies verricht naar het effect van cognitieve gedragstherapie op depressieve klachten bij patiënten met de ziekte van Parkinson:59, 60 één gecontroleerde gerandomiseerde studie en één studie met een wachtlijst-controlegroep. In beide onderzoeken was cognitieve gedragstherapie superieur ten opzichte van monitoren alleen. Beide studies hadden echter een beperkte follow-up duur. Of cognitieve gedragstherapie ook op de lange termijn effectief is, moet nog worden onderzocht. Desondanks dient cognitieve gedragstherapie zeker overwogen te worden bij patiënten met (milde) depressieve klachten in beginstadia van de ziekte, wanneer de cognitieve stoornissen nog niet op de voorgrond staan. Tot op heden is er nog geen overtuigend bewijs voor de effectiviteit van antidepressiva bij de behandeling van depressie bij patiënten met de ziekte van Parkinson.61-65 Er zijn diverse placebogecontroleerde gerandomiseerde studies verricht, waarin de effectiviteit van verschillende antidepressiva (citalopram, sertraline, paroxetine, desipramine, nortriptyline, venlafaxine) werd onderzocht ten opzichte van placebo.66-70 Het aantal patiënten in deze studies varieerde van 12 tot
Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2014
105
DEPRESSIE BIJ DE ZIEKTE VAN PARKINSON; DE HUIDIGE STAND VAN ZAKEN PARKINSON EN DEPRESSIE
thema
115. De superioriteit van behandeling met antidepressiva boven placebo kon in twee recente meta-analyses niet worden aangetoond.64, 65 Wel kwam naar voren dat de effectiviteit van tricyclische antidepressiva (nortriptyline) superieur lijkt in vergelijking met SSRI’s. Hierbij dient de kanttekening gemaakt te worden dat dit gebaseerd is op slechts 2 studies met kleine patiëntenaantallen – 15 tot 18 per groep. Er werd geen verschil in effectiviteit gevonden tussen SSRI’s en venlafaxine (een heropnameremmer van zowel serotonine als noradrenaline). Tot op heden zijn er geen placebogecontroleerde gerandomiseerde studies verricht naar de effectiviteit van nieuwere middelen, zoals bupropion (een gecombineerde opnameremmer van zowel serotonine, dopamine als noradrenaline). Bij de keuze van een antidepressivum dient het bijwerkingenprofiel in acht te worden genomen. Zo hebben tricyclische antidepressiva vaker een sedatieve werking en negatieve effecten op de cognitie en geven SSRI’s vaker potentiestoornissen. Hoewel antidepressiva als bijwerking mogelijk Parkinsonisme kunnen geven, zijn er geen aanwijzingen dat deze middelen de motore symptomen bij patiënten met de ziekte van Parkinson doen verslechteren.61, 70 De plaatsbepaling van dopaminerge medicamenten in de behandeling van depressie bij patiënten met de ziekte van Parkinson is nog onduidelijk. Er is slechts één placebogecontroleerde studie verricht bij parkinsonpatiënten met depressieve klachten (echter zonder formele DSM-diagnose), waarin de effectiviteit van pramipexol – een dopamine-agonist – werd vergeleken met placebo. Het antidepressieve effect van pramipexol was superieur ten opzichte van placebo, de effectgrootte was echter gering:71 een daling op de BDI van 2 punten ten opzichte van placebo. Direct vergelijkende gerandomiseerde dubbelblinde studies naar de superioriteit van dopamine-agonisten boven antidepressiva in de behandeling van depressie bij patiënten met de ziekte van Parkinson, zijn niet verricht. In één gerandomiseerde open-label studie was pramipexol niet effectiever dan sertraline.72 Indien depressieve episodes voornamelijk optreden tijdens off-momenten is het aan te bevelen de off-tijd te minimaliseren door het aanpassen van de parkinsonmedicatie. Het toevoegen van pramipexol aan de behandeling kan in deze gevallen worden overwogen.73 Indien medicamenteuze aanpassingen onvoldoende effect op off-momenten hebben, dienen andere therapieën zoals DBS of duodopa te worden overwogen. Bij een actuele ernstige depressie is DBS echter gecontraïndiceerd.
106
Figuur 3. J.-M. Charcot, ‘Marokkaanse man met de ziekte van Parkinson’. Tekening van Jean-Martin Charcot uit 1889.
De effectiviteit van electroconvulsietherapie (ECT) is tot op heden nog niet via gecontroleerde studies onderzocht. Er is één retrospectieve studie verricht waarbij de gegevens van 25 patiënten met de ziekte van Parkinson werden geanalyseerd. Deze studie toonde een significante afname van depressieve – en angstklachten na ECT-behandeling. ECT kan ook een gunstig effect hebben op de motore verschijnselen en wordt als veilig beschouwd bij patiënten met de ziekte van Parkinson (zonder diepe hersenstimulator).74, 75 Dat er tot op heden nog geen overtuigend bewezen effectieve behandeling bestaat voor depressie bij patiënten met de ziekte van Parkinson, heeft vermoedelijke diverse oorzaken. Ten eerste is het aantal RCT’s met grote patiëntenaantallen nog
Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2014
T Er is enig bewijs voor effectiviteit van cognitieve gedragstherapie bij patiënten met de ziekte van Parkinson. Deze optie dient zeker overwogen te worden bij patiënten met (milde) depressieve klachten in begin stadia van de ziekte wanneer de cognitieve stoornissen nog niet op de voorgrond staan T Bij OFF gerelateerde stemmingsverschijnselen danwel onderbehandeling van de Parkinson verschijnselen dient allereerst de anti-Parkinson medicatie geoptimaliseerd te worden. Er is enig bewijs voor een antidepressief effect van Pramipexol, de effect size is echter klein T Hoewel veilig is de werkzaamheid van antidepressiva bij patiënten met de ziekte van Parkinson tot op heden niet overtuigend aangetoond T Indien behandeling met een antidepressivum wenselijk wordt geacht, bestaat er een lichte voorkeur voor TCA’s (Nortriptyline) boven SSRI’s. Ook het bijwerkingenprofiel dient in de keuze meegenomen te worden Tabel 4. Behandeladviezen.
Op dit moment wordt er vanuit het VU medisch centrum onderzoek verricht naar de effectiviteit van lichttherapie op slaap en stemming bij patienten met de ziekte van Parkinson. Meer informatie hierover kunt u vinden op www.vumc.nl/cnp. Patiënten kunt u aanmelden via telefoonnummer 020-444 96 83 of email
[email protected].
Literatuur 1. Parkinson J. An essay on the shaking palsy (Reprinted). Journal of Neuropsychiatry and Clinical Neurosciences. 2002 14(2):223-236. 2. Hantzet et al. Depression In Parkinsons-Disease. American Journal of Psychiatry. 1994 151(7):10101014. 3. Happe S et al. Sleep disorders and depression in patients with Parkinson’s disease. Acta Neurologica Scandinavica. 2001 104(5):275-280. 4. Slaughter JR et al. Prevalence clinical manifestations etiology and treatment of depression in Parkinson’s disease. Journal of Neuropsychiatry and Clinical Neurosciences. 2001 13(2):187-196.
Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2014
thema
5. Reijnders J et al. A systematic review of prevalence studies of depression in Parkinson’s disease. Movement Disorders. 2008 23(2):183-189. 6. Marsh L et al. Provisional diagnostic criteria for depression in Parkinson’s disease: Report of an NINDS/NIMH work group. Movement Disorders. 2006 21(2):148-158. 7. Krishnan KRR et al. Comorbidity of depression with other medical diseases in the elderly. Biological Psychiatry. 2002 52(6):559-588. 8. Dissanayaka NNW et al. Factors associated with depression in Parkinson’s disease. Journal of Affective Disorders. 2011 132(1-2):82-88. 9. Leentjens AFG, R Lousberg, Verhey FRJ. Markers for depression in Parkinson’s disease. Acta Psychiatrica Scandinavica. 2002 106(3):196-201. 10. Gotham AM, Brown RG, Marsden CD. Depression In Parkinsons-Disease – A Quantitative And Qualitative-Analysis. Journal of Neurology Neurosurgery and Psychiatry. 1986 49(4):381-389. 11. Brown RG et al. Depression And Disability In Parkinsons-Disease – A Follow-Up Of 132 Cases. Psychological Medicine. 1988 18(1):49-55. 12. Kanda F et al. Characteristics of depression in Parkinson’s disease: Evaluating with Zung’s self-rating depression scale. Parkinsonism & Related Disorders. 2008 14(1):19-23. 13. Myslobodsky M, Lalonde FM, Hicks L. Are patients with Parkinson’s disease suicidal? Journal of Geriatric Psychiatry and Neurology 2001 14(3):120-124. 14. Starkstein SE. et al. A Prospective Longitudinal-Study Of Depression Cognitive Decline And Physical Impairments In Patients With Parkinsons-Disease. Journal of Neurology Neurosurgery and Psychiatry. 1992 55(5):377-382.
PARKINSON EN DEPRESSIE
beperkt en is er naar enkele nieuwe middelen in het geheel nog geen onderzoek verricht. Ook is er in de meeste studies geen onderscheid gemaakt tussen depressies in vroege en latere stadia van de ziekte, waarbij het onderliggende mechanisme mogelijk van elkaar verschilt en een andere behandelstrategie wellicht noodzakelijk is. Nieuwe studies zullen hier in de toekomst hopelijk een antwoord op kunnen geven en de behandeling van depressie bij patiënten met de ziekte van Parkinson verbeteren.
DEPRESSIE BIJ DE ZIEKTE VAN PARKINSON; DE HUIDIGE STAND VAN ZAKEN
De behandeling
107
DEPRESSIE BIJ DE ZIEKTE VAN PARKINSON; DE HUIDIGE STAND VAN ZAKEN PARKINSON EN DEPRESSIE
thema
15. Muller B et al. Importance of motor vs. non-motor symptoms for health-related quality of life in early Parkinson’s disease. Parkinsonism & Related Disorders 2013. 19(11):1027-1032. 16. Schrag A. Quality of life and depression in Parkinson’s disease. Journal of the Neurological Sciences. 2006 248(1-2):151-157. 17. Ravina B et al. The impact of depressive symptoms in early Parkinson disease. Neurology. 2007 69(4):342-347. 18. Armstrong MJ et al. Which features of Parkinson’s disease predict earlier exit from the workforce? Parkinsonism Relat Disord 2014. 19. Hughes TA et al. Mortality in Parkinson’s disease and its association with dementia and depression. Acta Neurologica Scandinavica. 2004 110(2):118123. 20. Shulman LM et al. Non-recognition of depression and other non-motor symptoms in Parkinson’s disease. Parkinsonism & Related Disorders. 2002 8(3):193-197. 21. Global Parkinson’s Disease Survey Steering C. Factors impacting on quality of life in Parkinson’s disease: results from an international survey. Movement disorders : official journal of the Movement Disorder Society. 2002 17(1):60-7. 22. Parker GF. DSM-5 and psychotic and mood disorders. J Am Acad Psychiatry Law. 2014 42(2):18290. 23. Starkstein SE. et al. A validation study of depressive syndromes in Parkinson’s disease. Movement Disorders. 2008 23(4):538-546. 24. Schrag A et al. Depression rating scales in Parkinson’s disease: Critique and recommendations. Movement Disorders. 2007 22(8):1077-1092. 25. Even C, Weintraub D. Is depression in Parkinson’s Disease (PD) a specific entity? Journal of Affective Disorders. 2012.139(2):103-112. 26. Nilsson FM et al. Major depressive disorder in Parkinson’s disease: a register-based study. Acta Psychiatrica Scandinavica 2002 106(3):202-211. 27. Ishihara L, Brayne C. A systematic review of depression and mental illness preceding Parkinson’s disease. Acta Neurologica Scandinavica 2006 113(4):211-220. 28. Leentjens AFG. et al. Higher incidence of depression preceding the onset of Parkinson’s disease: A register study. Movement Disorders. 2003 18(4):414-418. 29. Shiba M et al. Anxiety disorders and depressive disorders preceding Parkinson’s disease: A case-control study. Movement Disorders 2000 15(4):669677. 30. Braak H et al. Staging of brain pathology related to sporadic Parkinson’s disease. Neurobiology of Aging 2003 24(2):197-211.
108
31. Maricle RA. et al. Mood response to levodopa infusion in early Parkinson’s disease. Neurology 1998 50(6):1890-1892. 32. Richard IH, Justus AW, Kurlan R. Relationship between mood and motor fluctuations in Parkinson’s disease. Journal of Neuropsychiatry and Clinical Neurosciences 2001 13(1):35-41. 33. Remy P et al. Depression in Parkinson’s disease: loss of dopamine and noradrenaline innervation in the limbic system. Brain 2005 128:1314-1322. 34. Weintraub D et al. Striatal dopamine transporter imaging correlates with anxiety and depression symptoms in Parkinson’s disease. Journal of Nuclear Medicine 2005 46(2):227-232. 35. Rektorova I et al. Striatal dopamine transporter Imaging correlates with depressive symptoms and Tower of London task performance in Parkinson’s disease. Movement Disorders. 2008 23(11):15801587. 36. Vriend C et al. Depressive symptoms in Parkinson’s disease are related to reduced. [123]IFP-CIT binding in the caudate nucleus. J Neurol Neurosurg Psychiatry 2013. 37. Hesse S et al. Monoamine transporter availability in Parkinson’s disease patients with or without depression. European Journal of Nuclear Medicine and Molecular Imaging. 2009 36(3):428-435. 38. Felicio A Cet al. Higher dopamine transporter density in Parkinson’s disease patients with depression. Psychopharmacology 2010 211(1):27-31. 39. Scherfler C et al. Role of DAT-SPECT in the diagnostic work up of Parkinsonism. Movement Disorders 2007 22(9):1229-1238. 40. Beck AT. The evolution of the cognitive model of depression and its neurobiological correlates. American Journal of Psychiatry 2008 165(8):969-977. 41. Clark LSR. Chamberlain and B.J. Sahakian Neurocognitive Mechanisms in Depression: Implications for Treatment in Annual Review of Neuroscience 2009;57-74. 42. Eshel N, Roiser JP. Reward and Punishment Processing in Depression. Biological Psychiatry 2010 68(2):118-124. 43. Cools R, Altamirano L, D’Esposito M. Reversal learning in Parkinson’s disease depends on medication status and outcome valence. Neuropsychologia 2006 44(10):1663-1673. 44. Frank MJ, Seeberger LC, O’Reilly RC. By carrot or by stick: Cognitive reinforcement learning in Parkinsonism. Science 2004 306(5703):1940-1943. 45. Van der Vegt JP et al. Attenuated neural response to gamble outcomes in drug-naive patients with Parkinson’s disease. Brain 2013 136(Pt 4):1192-203. 46. Marin RS. Apathy – A Neuropsychiatric Syndrome. Journal of Neuropsychiatry and Clinical Neurosciences 1991 3(3):243-254.
Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2014
Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2014
DEPRESSIE BIJ DE ZIEKTE VAN PARKINSON; DE HUIDIGE STAND VAN ZAKEN
thema
62. Seppi K et al. The Movement Disorder Society Evidence-Based Medicine Review Update: Treatments for the Non-Motor Symptoms of Parkinson’s Disease. Movement Disorders 2011 26:S42-S80. 63. Weintraub D et al. Antidepressant studies in Parkinson’s disease: A review and meta-analysis. Movement Disorders 2005 20(9):1161-1169. 64. Rocha FL et al. Antidepressants for depression in Parkinson’s disease: systematic review and meta-analysis. Journal of Psychopharmacology 2013 27(5):417-423. 65. Troeung L, Egan SJ, Gasson N. A Meta-Analysis of Randomised Placebo-Controlled Treatment Trials for Depression and Anxiety in Parkinson’s Disease. Plos One 2013 8(11). 66. Leentjens AFG et al. SSRIs in the treatment of depression in Parkinson’s disease. International Journal of Geriatric Psychiatry 2003 18(6):552554. 67. Devos D et al. Comparison of desipramine and citalopram treatments for depression in Parkinson’s disease: a double-blind randomized placebo-controlled study. Movement Disorders 2008. 23(6):850-857. 68. Wermuth L et al. Depression in idiopathic Parkinson’s disease treated with citalopram. A placebo-controlled trial. Nordic Journal of Psychiatry 1998 52(2):163-169. 69. Menza M et al. A controlled trial of antidepressants in patients with Parkinson disease and depression. Neurology 2009 72(10):886-892. 70. Richard IH et al. A randomized double-blind placebo-controlled trial of antidepressants in Parkinson disease. Neurology 2012 78(16):1229-1236. 71. Barone et al. Pramipexole for the treatment of depressive symptoms in patients with Parkinson’s disease: a randomised double-blind placebo-controlled trial. Lancet Neurology 2010 9(6):573-580. 72. Barone et al. Pramipexole versus sertraline in the treatment of depression in Parkinson’s disease – A national multicenter parallel-group randomized study. Journal of Neurology 2006 253(5):601-607. 73. Leentjens AFG et al. The Effect of Pramipexole on Mood and Motivational Symptoms in Parkinson’s Disease: A Meta-analysis of Placebo-Controlled Studies. Clinical Therapeutics 2009 31(1):89-98. 74. Moellentine C et al. Effectiveness of ECT in patients with parkinsonism. Journal of Neuropsychiatry and Clinical Neurosciences 1998 10(2):187-193. 75. Fregni F et al. Non-invasive brain stimulation for Parkinson’s disease: a systematic review and meta-analysis of the literature. Journal of Neurology Neurosurgery and Psychiatry 2005 76(12):16141623.
PARKINSON EN DEPRESSIE
47. Carriere N et al. Apathy in Parkinson’s Disease Is Associated With Nucleus Accumbens Atrophy: A Magnetic Resonance Imaging Shape Analysis. Movement Disorders 2014 29(7):897-903. 48. Lawrence AD, Goerendt IK, Brooks DJ. Apathy blunts neural response to money in Parkinson’s disease. Social Neuroscience 2011 6(5-6):653-662. 49. Paulus W, Jellinger K. The Neuropathologic Basis Of Different Clinical Subgroups Of Parkinsons-Disease. Journal of Neuropathology and Experimental Neurology 1991. 50(6):743-755. 50. Frisina PG, Haroutunian V, Libow LS. The neuropathological basis for depression in Parkinson’s disease. Parkinsonism & Related Disorders. 2009 15(2):144-148. 51. Mayeux R. The ‘serotonin hypothesis’ for depression in Parkinson’s disease. Advances in neurology 1990 53:163-6. 52. Mayeux R et al. Altered Serotonin Metabolism In Depressed-Patients With Parkinsons-Disease. Neurology 1984 34(5):642-646. 53. Mayeux R et al. The Relationship Of Serotonin To Depression In Parkinsons-Disease. Movement Disorders. 1988 3(3):237-244. 54. Sourani D et al. The habenula couples the dopaminergic and the serotonergic systems: application to depression in Parkinson’s disease. European Journal of Neuroscience 2012. 36(6):2822-2829. 55. Kuhn W et al. Depression in Parkinson’s disease: Biogenic amines in CSF of ‘’de novo’’ patients. Journal of Neural Transmission 1996 103(12):1441-1445. 56. Roiser JP et al. The Effects of Tryptophan Depletion on Neural Responses to Emotional Words in Remitted Depression. Biological Psychiatry 2009 66(5):441-450. 57. Leentjens AF, Scholtissen, GB, Verhey FRJ. The serotonergic hypothesis of depression in Parkinson’s disease: An experimental approach. Journal of the Neurological Sciences 2006 248(1-2):274-274. 58. Mace JL et al. The effects of acute tryptophan depletion on mood in patients with Parkinson’s disease and the healthy elderly. Journal of Psychopharmacology. 2010 24(4):615-619. 59. Dobkin RD et al. Cognitive-Behavioral Therapy for Depression in Parkinson’s Disease: A Randomized Controlled Trial. American Journal of Psychiatry 2011 168(10):1066-1074. 60. Troeung L, Egan SJ, Gasson N. A waitlist-controlled trial of group cognitive behavioural therapy for depression and anxiety in Parkinson’s disease. BMC Psychiatry 2014 14. 61. Shabnam G-N et al. Therapies for depression in Parkinson’s disease. The Cochrane database of systematic reviews. 2003 (3):CD003465-CD003465.
109