Deel 2. Beleidsbegroting 2002 Middelenbeleid 2002-2005 op hoofdlijnen
INHOUDSOPGAVE DEEL 2 1. Financieel beleid 2002-2005 op hoofdlijnen 1.1. Financieel perspectief 2002-2005.......................... 27 1.1.1. Middelen en bestedingen 2002-2005..................... 27 1.1.1.1. Middelen................................................................. 27 1.1.1.2. Bestedingen............................................................. 28 1.1.1.3. Bestedingen ten laste van geldstromen buiten de provinciale begroting.......................…............... 28 1.1.1.4. Begrotingsruimte 2002-2005.............…................. 29 1.1.2. Mee- en tegenvallers............................................... 30 1.1.2.1. Opcenten motorrijtuigenbelasting.......................... 30 1.1.2.2. Provinciefonds.............................................…........ 31 1.1.2.3. BTW-compensatiefonds………………….....…...... 33 1.1.2.4. Kapitaallasten............................…......................… 35 1.1.2.5. Personeelskostenbegroting R&M........................... 35 1.1.2.6. Verdeling apparaatskosten....................................... 35 1.2. Provinciaal belasting gebied................................... 35 1.3. Nieuw beleid 2002-2005......................................... 37 1.3.1. Inleiding.................................................................. 37 1.3.2. Beleidsvoornemens 2002-2005............................... 37 1.4. Treasuryparagraaf................................................... 39 1.4.1. Algemeen................................................................ 39 1.4.2. Beleid 2002............................................................. 39 1.5. Risicoparagraaf....................................................... 41
1.5.1 1.5.2. 1.5.3. 1.5.4. 1.5.5. 1.5.6. 1.5.7. 1.5.8. 1.5.9. 1.5.10. 1.5.11. 1.5.12. 1.5.13. 1.5.14. 1.5.15. 1.5.16. 1.5.17.
Inleiding.................................................................. 41 Volstorting deelname aandelenkapitaal NV NOM.. 42 Herstructurering gesubsidieerde instellingen........... 42 Gesubsidieerde instellingen (algemeen)................... 43 Europese Regioprogramma's................................... 43 Kwelschade Musselkanaal....................................... 44 Claims i.v.m. sanering wegenbeheer........................ 44 Uitvoering N33…………......................................... 44 Munitiebaggeren van Starkenborghkanaal............... 45 Besmetting bermgrond met cyste-aaltjes.................. 45 Verbetering boordvoorzieningen en dijken langs het Winschoterdiep................................................... 45 Hoogovenslakken..................................................... 46 Blauwe Stad.............................................................. 46 Herschikking van taken in het waterbeheer.............. 46 PC-privé…................................................................ 46 Personele gevolgen terugname milieutaken door provincie van gemeenten.................................. 47 Gevolgen mond- en klauwzeer (MKZ) crisis........... 48
2. Personeels- en organisatie beleid 2002-2005 op hoofdlijnen 2.1 2.2. 2.3. 2.3.1. 2.3.2. 2.3.3. 2.3.4. 2.4. 2.4.1.
Inleiding………………............................................ 49 Actuele ontwikkelingen………................................ 49 Activiteiten op strategisch niveau............................. 49 MT als team……….................................................. 49 Integraal management...............................................50 Herstart mobiliteitscentrum...................................... 50 Voorbeeldgedrag….................................................. 50 Activiteiten op tactisch niveau................................. 50 Gebiedsgericht en projectmatig werken................... 50
2.4.2. 2.4.3. 2.4.4. 2.4.5. 2.5. 2.5.1. 2.5.2. 2.5.3.
Competentiemanagement......................................... 50 Jaargesprekken……................................................. 51 Corporate volunteering............................................ 51 Arbeidsvoorwaarden................................................ 51 Activiteiten op operationeel niveau......................... 51 Personeelsplanning.................................................. 51 Ontwikkeling managementtalent............................. 52 Sociaal statuut…….................................................. 52
3. Informatiebeleid 2002-2005 op hoofdlijnen 3.1. 3.2. 3.3. 3.4.
Algemene ontwikkelingen Informatie- en Communicatietechnologie (ICT).…..........................53 Extern ICT-beleid……..........................................… 53 Interne ontwikkelingen........................................…. 54 Beleidsuitgangspunten.............................................. 54
3.4.1. Uitgangspunten betreffende Informatiesystemen..... 54 3.4.2. Uitgangspunten ICT-infrastructuur.......................... 54
Bijlagen 1. 2. 3.
Overzicht voorstellen nieuw beleid VJN2001 en BG2002, inclusief amendementen…………….. 55 Standaardenlijst per 1/9/2001……………………. 63 Infrastructurele projecten:
4.
planning investeringen 2002-2005......................... 65 Interne investeringen DCO..................................... 67
Deel 2. Middelenbeleid 2002-2005 op hoofdlijnen
1. Financieel beleid 2002-2005 op hoofdlijnen 1.1. Financieel perspectief 2002-2005 1.1.1. Middelen en bestedingen 2002-2005 In deze paragraaf schetsen we eerst het beeld van de herkomst en de bestedingen van de provinciale middelen op basis van aanvaard beleid en de in de Voorjaarsnota 2001 voor de periode 2002-2005 reeds vastgelegde voornemens. 1.1.1.1. Middelen De provincie Groningen is ook in de komende jaren voor het verkrijgen van middelen voor een belangrijk deel (minstens 72%) afhankelijk van de rijksoverheid. Veranderingen in de uitgaven van het rijk werken vanwege de vrij directe koppeling van het Provinciefonds aan de rijksuitgaven in belangrijke mate door in de financiële speelruimte van onze provincie. In onze provinciale meerjarenramingen volgen wij ten aanzien van de raming Provinciefonds een behoedzaam scenario. Het gemiddeld jaarlijks accres van de uitkering Provinciefonds wordt door ons 1-procentpunt lager geraamd dan de fondsbeheerders (Binnenlandse Zaken en Financiën) aangeven. Door ons behoedzaam scenario bouwen wij een buffer op om jaarlijks de gevolgen van een onderuitputting van ca. e 454 miljoen (ƒ 1 miljard) in de rijksbegroting op te vangen. Tabel 1. Herkomst middelen 2002-2005
(bedragen * e 1.000,--) Omschrijving
Uitkering Provinciefonds Specifieke uitkeringen Opcenten motorrijtuigenbelasting Leges en andere heffingen Bespaarde rente/dividenden c.a. Overige inkomsten Totaal
bedragen relatief bedragen relatief bedragen relatief bedragen relatief 2002 aandeel 2003 aandeel 2004 aandeel 2005 aandeel 2002 2003 2004 2005 65.994 32,15% 67.053 32,12% 68.202 33,30% 69.374 33,64% 82.856 40,36% 84.286 40,38% 86.104 42,04% 87.978 42,66% 26.567 12,94% 27.506 13,18% 28.392 13,86% 29.308 14,21% 451 0,22% 15.814 7,70% 13.588 6,62% 205.271 100,00%
456 0,22% 13.783 6,60% 15.661 7,50% 208.746 100,00%
462 0,23% 12.831 6,26% 8.819 4,31% 204.809 100,00%
468 12.958 6.131 206.217
0,23% 6,28% 2,97% 100,00%
Bijna 13% van de provinciale middelen wordt verkregen uit de opcentenheffing op de motorrijtuigenbelasting. Om onze inkomsten uit de opcentenheffing motorrijtuigenbelasting met e 1 (ƒ 2,20) miljoen te vergroten, is een verhoging van 2,4 opcenten nodig. De houder van een voertuig in Groningen betaalt per 1 april 2001 bij een tarief van 62,7 opcenten op jaarbasis gemiddeld e 115,-- (ƒ 253,--) aan provinciale opcenten motorrijtuigenbelasting, boven op een hoofdsom van gemiddeld e 183,-- (ƒ 404,--). Een verhoging van 1 opcent betekent voor de houder van een motorvoertuig een gemiddelde lastenverzwaring van circa e 1,82 (ƒ 4,--) per jaar. Voor de lichtste voertuigen gaat het per opcent om een bedrag van e 0,58 (ƒ 1,28) per jaar en voor de zwaarste voertuigen om e 9,31 (ƒ 20,52) per jaar.
1.1.1.2. Bestedingen De provinciale middelen - op basis van actuele inzichten en rekening houdend met de in de Voorjaarsnota 2001 vastgelegde beleidsvoornemens - worden vanaf 2002 voor een belangrijk deel besteed in de sector verkeer & vervoer en in de sector welzijn. Het aandeel van de sector verkeer en vervoer is zo fors mede vanwege de decentralisatie van taken met betrekking tot het openbaar vervoer (OV). Tegenover de uitgaven voor het OV staan rijksbijdragen. De uitgaven voor het OV beslaan ca. 1/3e deel van het totale budget ten behoeve van verkeer en vervoer. Het teruglopen van de uitgaven voor verkeer en vervoer in 2004 heeft enerzijds te maken met de vrijval van kapitaallasten van de (voormalige) secundaire wegen en anderzijds omdat de middeleninzet in het kader van nieuw beleid in het kader van de Herijking Investeringsniveau Infrastructuur vanaf 2004 geleidelijk afneemt. De uitgaven op het terrein van Welzijn hebben voor ongeveer de helft betrekking op jeugdhulpverlening. Afgezien van de apparaatskosten kunnen de uitgaven voor jeugdhulpverlening volledig worden bekostigd uit de doeluitkering van het rijk. In onderstaande tabel worden de provinciale uitgaven uitgesplitst naar de tien beleidsterreinen, zoals deze ook in de provinciale begroting worden onderscheiden. Tabel 2. Besteding provinciale middelen 2002-2005
(bedragen * e 1.000,--) Omschrijving
1. Algemeen Bestuur 2. Openbare orde en veiligheid 3. Verkeer en vervoer 4. Waterhuishouding 5. Milieu & landschap 6. Recreatie en natuur 7. Economie en landbouw 8. Welzijn 9. Ruimt. Orden. en volksh.v. 0. Overige uitgaven Totaal Waarvan beleidsvoornemens vastgelegd in Voorjaarsnota 2001 en Beleidsbegroting 2002: • nieuw beleid • cofinanciering Kompas
bedragen
relatief
2002 10.968 280 85.169 4.140 15.324 5.752 8.608 40.878 20.473 10.861 202.452
aandeel 2002 5,42% 0,14% 42,07% 2,04% 7,57% 2,84% 4,25% 20,19% 10,11% 5,36% 100,00%
9.074 1.237
4,48% 0,61%
bedrage n 2003
relatief
11.313 291 89.010 4.173 15.381 5.372 7.483 41.919 20.405 10.702 206.048
aandeel 2003 5,49% 0,14% 43,20% 2,03% 7,46% 2,61% 3,63% 20,34% 9,90% 5,19% 100,00%
11.544 1.146
5,60% 0,56%
bedragen relatief bedragen relatief 2004 11.638 302 82.822 4.257 15.473 5.058 6.703 42.128 19.418 12.791 200.589
aandeel 2004 5,80% 0,15% 41,29% 2,12% 7,71% 2,52% 3,34% 21,00% 9,68% 6,38% 100,00%
2005 12.028 314 83.682 4.393 15.949 4.251 6.138 43.414 19.692 12.759 202.620
aandeel 2005 5,94% 0,15% 41,30% 2,17% 7,87% 2,10% 3,03% 21,43% 9,72% 6,30% 100,00%
8.075 442
4,03% 0,22%
6.163 420
3,04% 0,21%
In de cijfers met betrekking tot de besteding van de provinciale middelen 2002-2005 is rekening gehouden met de in de Voorjaarsnota 2001 vastgelegde beleidsvoornemens. Voor een specificatie van deze voornemens verwijzen wij naar bijlage 1 bij dit deel van de Beleidsbegroting 2002. Een toelichting op die voornemens kunt u terugvinden in de bijlage 1 en 2 van de Voorjaarsnota 2001. 1.1.1.3. Bestedingen ten laste van geldstromen buiten de provinciale begroting In de Beleidsbegroting wordt zichtbaar gemaakt welke bedragen er via de provinciale begroting worden ingezet op de onderscheiden beleidsterreinen. Dit is maar een deel van het verhaal. Naast deze middelen, is er ook nog een aanzienlijke middele nstroom die weliswaar grotendeels via de begroting van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) loopt, maar die met provinciale bestuurlijke en ambtelijke betrokkenheid wordt ingezet op projecten waarmee wij (ook) onze provinciale beleidsdoelen
willen realiseren. In SNN-verband vindt besluitvorming plaats over de inzet van middelen, die in haar begroting zijn opgenomen.
Voor de periode 2002-2006 kan daarbij gedacht worde aan de volgende subsidiebronnen (tussen haken de bedragen die op SNN-niveau in totaal beschikbaar komen; in miljoenen euro's) middelen Min. EZ uitfasering d. 2 en 5b Interreg 3A doelstelling 2 (EFRO) Leader + Totaal
537 14 16 315 44 926
Uitgaande van een indicatief aandeel voor de provincie Groningen van ca. 30% voor genoemde middelen in vorenstaande tabel en andere door eigen beleid te sturen geldstromen (bijvoorbeeld in het kader van het Uitvoeringsprogramma landinrichting), komen we uit op een jaarbudget van ruim e 45 (ƒ 100) miljoen. Zoals gezegd, een bedrag van een dergelijke omvang moeten we bij onze provinciale begroting "optellen" om een vollediger beeld te krijgen van de middelen die ons ter beschikking staan om beleid te voeren. Middelen die ook om veel inzet van menskracht vanuit ons provinciehuis vragen. Ter Informatie: Het Uitvoeringsprogramma Landinrichting loopt via LNV. Het gaat daarbij om een tweetal geldstromen, te weten Landinrichting van ca. e 9,1 (ƒ 20) miljoen per jaar en Grondaankopen van ca. e 7,7 (ƒ 17) miljoen per jaar. Dit programma geldt ook voor de drie noordelijke provincies. Daarnaast zijn er voor onze provincie PLOP-middelen van ca. e 2,25 (ƒ 5) miljoen per jaar voor de periode 2002-2006. Tevens kunnen wij beleidsmatig een beroep doen op de Belvedèremiddelen.
1.1.1.4. Begrotingsruimte 2002-2005 Als we de bestedingen (zie tabel 2) confronteren met de middelen (zie tabel 1) dan resulteert de in tabel 3 aangegeven begrotingsruimte. Tabel 3. Financieel perspectief 2002-2005 Omschrijving
(bedragen * e 1.000,--) 2002 2003 2004
2005
Saldo middelen en bestedingen
2.819
2.697
4.221
3.597
Idem in duizenden guldens
6.212
5.944
9.301
7.927
In paragraaf 1.3 gaan we nader in op de wijze waarop wij met de nu nog resterende ruimte wensen om te gaan.
1.1.2. Mee- en tegenvallers Ten opzichte van de Voorjaarsnota 2001 treedt er een verbetering op in het financieel perspectief voor 2002 en volgende jaren. Deze verbetering is vrijwel volledig toe te schrijven aan de ontwikkeling van de uitkering Provinciefonds. Tabel 4 geeft de vergelijking tussen het nu berekende perspectief en het in de Voorjaarsnota 2001 gepresenteerde perspectief (zie Voorjaarsnota 2001, tabel 6 op pagina 40). Tabel 4. Mee- en tegenvallers in vergelijking met de Voorjaarsnota 2001 (bedragen * e 1 miljoen) Omschrijving 2002 2003 2004 Restant flexibel budget volgens: a. de huidige inzichten (zie tabel 3) b. de Voorjaarsnota 2001 verschil Verklaring verschil: a. opcenten motorrijtuigenbelasting b. Provinciefonds c. BTW-compensatiefonds d. kapitaallasten e. personeelskostenbegroting R&M f. verdeling apparaatskosten g. aanvullend nieuw beleid (zie paragraaf 1.3.2)
2005
2,82 0,08 +2,74
2,70 0,00 +2,70
4,22 2,11 +2,11
3,60 2,23 +1,37
0,21 3,00 0,02 -0,25 -0,13 -0,11
0,29 2,72 -p.m. 0,19 -0,26 -0,13 -0,11
0,29 2,43 -p.m. -0,18 -0,27 -0,14 -0,02
0,29 2,14 -p.m. -0,15 -0,29 -0,15 -0,47
De meevaller bij het Provinciefonds treedt naar verwachting ook al voor een belangrijk deel op in 2001 ca. e 1,91 miljoen (ca. ƒ 4,22 miljoen). In onze voordracht inzake de Integrale Bijstelling 2001 zullen wij een compleet beeld schetsen van de ontwikkelingen in het begrotingsbeeld 2001. In de volgende subparagrafen worden mee- en tegenvallers in de periode 2002-2005 - genoemd onder punt a. tot en met f. - nader toegelicht. De extra uitgaven genoemd onder punt g. worden toegelicht in paragraaf 1.3.2. 1.1.2.1. Opcenten motorrijtuigenbelasting Sinds 1 april 1998 koppelen wij het aantal opcenten m.r.b. aan de trendmatige groei van het netto nationaal inkomen tegen marktprijzen, met een correctie vanwege de groei van het aantal voertuigen. Ten tijde van de voorbereiding en opstelling van de Voorjaarsnota 2001 hadden wij nog niet de beschikking over de definitieve cijfers m.b.t. het voortschrijdende gemiddelde van het netto nationaal inkomen tegen marktprijzen. In de Beleidsbegroting 2002 kunnen wij ons echter baseren op definitieve cijfers van het ministerie van Financiën met betrekking tot het voortschrijdend gemiddelde van het netto nationaal inkomen tegen marktprijzen. Dat voortschrijdende gemiddelde komt volgens die gegevens uit op 6,0% (in de Voorjaarsnota 2001 nog geraamd op 5,0%). Voorts gaan we nog steeds uit van een verwachte groei van het aantal voertuigen van 2% per jaar vanaf 2000. Bij de indexering van het aantal opcenten hebben wij tot vorig jaar geen rekening gehouden met de verschillen tussen de geraamde en de gerealiseerde groei van het aantal voertuigen. Tot dan was daar ook nauwelijks een reden voor. De gerealiseerde groei kwam tot en met 1998 vrij dicht in de buurt van de geraamde groei. Echter in 1999 zijn de verschillen aanmerkelijk groter geworden. Voor 2000 hadden wij een groei geraamd van 2,0%. Het aantal voertuigen groeide in 2000 echter met bijna 3,5%. Wij stellen voor om bij de indexering van het aantal opcenten m.r.b. per 1 april 2002 het verschil tussen
de gerealiseerde en geraamde groei van het aantal voertuigen in mindering te brengen. Per saldo volgt daaruit dat op basis van de afgesproken indexering per 1 april 2002 het aantal opcenten met 2,5% (= 6,0%-2,0%-1,5%(=correctie 2000)) ofwel met 1,6 moet worden verhoogd. In de Voorjaarsnota 2001 zijn we uitgegaan van een stijging van 1,5% ofwel 0,9 opcent per 1 april 2002. De indexering op basis van de geactualiseerde cijfers betekent een extra opbrengst van ca. e 206.469,-- (ƒ 455.000,--) in 2002 en ca. e 290.419,-- (ƒ 640.000,--) per jaar vanaf 2003. 1.1.2.2. Provinciefonds In tabel 5 hebben wij aangegeven welke veranderingen er in onze uitkering uit het Provinciefonds zullen optreden in vergelijking met de ramingen in de Voorjaarsnota 2001. De bijstelling van de ramingen is gebaseerd op de meicirculaire 2001. Tabel 5. Wijzigingen in de uitkering Provinciefonds Omschrijving Uitkering Provinciefonds volgens de Voorjaarsnota 2001 Wijzigingen: a. integraal accres 2001-2005 b. aftrekpost motorrijtuigenbelasting c. wijziging inwonertallen landelijke en stedelijke gebieden d. wijziging maatstaf warmtekrachtkoppeling e. brutering onkostenvergoeding bestuurders f. uitvoering Vuurwerkbesluit g. overige totaal wijzigingen Uitkering Provinciefonds volgens Beleidsbegroting 2002 Idem in miljoenen guldens
(bedragen * e 1 miljoen) 2002 2003 2004
2005
62,95
64,28
65,72
67,18
1,78 0,71 -0,06
1,50 0,72 -0,07
1,19 0,73 -0,07
0,88 0,74 -0,07
0,55 0,05 0,01 3,04
0,56 0,05 p.m. 0,01 2,77
0,57 0,05 p.m. 0,01 2,48
0,58 0,05 p.m. 0,01 2,19
65,99
67,05
68,20
69,37
145,43
147,76
150,30
152,88
In het navolgende worden de wijzigingen in de uitkering Provinciefonds afzonderlijk in het kort toegelicht. a. Integraal accres 2002-2005 In de meicirculaire 2001 hebben de fondsbeheerders een nieuwe raming opgesteld voor het accres 2001 en een nieuwe indicatie van de te verwachten accressen voor de periode 2002-2005. Het accres voor 2001 is nu nader vastgesteld op 6,73%. Voor de periode 2002-2005 bedraagt het gemiddelde accres 2,91% per jaar. Volgens de tot nu toe gehanteerde beleidslijn nemen we het accrespercentage voor het lopende jaar over en voor de vier jaren daarna nemen we het gemiddelde accres en trekken daar in ons behoedzaam scenario 1 procentpunt van af, zodat wij in die jaren uitkomen op een accres van 1,91%. Met name de raming van het accres 2001 wijkt fors af van het uitgangspunt dat wij hebben gehanteerd in de Voorjaarsnota 2001 (6,73% versus 2,53%). b. Aftrekpost motorrijtuigenbelasting In het verdeelmodel Provinciefonds wordt de opbrengst per opcent motorrijtuigenbelasting als inkomstenmaatstaf gehanteerd. Voor 2002 gaat het om de gerealiseerde opbrengst per opcent m.r.b.
in 2000. Met deze maatstaf wordt beoogd de tussen de provincies bestaande verschillen in belastingcapaciteit te compenseren. In situaties waarin het totale provinciale belastinggebied groter van omvang wordt en/of waarin ons aandeel in het totale provinciale belastinggebied afneemt zal de compensatie via het Provinciefonds stijgen. En omgekeerd zal deze dalen. In 2000 is de omvang van het belastinggebied ten opzichte van 1999 behoorlijk toegenomen (ruim 5,5%) en ons aandeel is fractioneel afgenomen (van 3,186% naar 3,182%). Het effect op onze uitkering uit het Provinciefonds is een meevaller van tenminste e 0,71 (ƒ 1,57) miljoen in 2002 en volgende jaren. c. Wijziging inwonertallen in landelijke en stedelijke gebieden In de meicirculaire 2001 zijn de gegevens m.b.t. inwonertallen in landelijke en stedelijke gebieden aangepast aan de meest recente gegevens (2000). Dit heeft tot gevolg dat onze uitkering uit het Provinciefonds vanaf 2001 daalt met ca. e 0,06 (ƒ 0,13) miljoen per jaar. d. Wijziging maatstaf warmtekrachtkoppeling Tevens worden in de circulaire ingaande het uitkeringsjaar 2002 nieuwe cijfers gehanteerd ten aanzien van de verdeelmaatstaf warmtekrachtkoppeling. Ons aandeel in deze maatstaf bedraagt in 2001 (gebaseerd op cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) van 1998) nog 8,67%. In 2002 neemt ons aandeel in deze maatstaf (gebaseerd op CBS-cijfers van 1999) toe tot 11,42%. Dat is een toename met maar liefst 36,31%. Onze uitkering valt daardoor vanaf 2002 circa e 0,55 (ƒ 1,22) miljoen hoger uit. e. Brutering onkostenvergoeding bestuurders Provinciale bestuurders ontvangen een algemene onkostenvergoeding, waarvan de hoogte uiteenloopt naar de functie van de bestuurders. De vergoeding is bedoeld als een tegemoetkoming in de onkosten, waarbij wordt verondersteld dat de bestuurders deze gemiddeld in gelijke mate maken. Tot voor kort was zij vrijgesteld van belastingen. Op grond van aangescherpte belastingwetgeving kan de vergoeding echter niet langer onbelast worden verstrekt. Het kabinet heeft daarom besloten het systeem aan te passen. De nieuwe regeling is gelijktijdig met het nieuwe belastingstelsel per 1 januari 2001 van kracht geworden. De provincies worden voor de extra kosten van de brutering gecompenseerd via het Provinciefonds. De extra kosten van de brutering worden voor de gezamenlijke provincies geraamd op e 0,86 (ƒ 1,9) miljoen structureel. Het aandeel van de provincie Groningen daarin wordt geraamd op ca. e 0,05 (ƒ 0,11) miljoen. Wij gaan er voorshands vanuit dat de kosten gelijk zijn aan ons aandeel in deze compensatie. Onder die veronderstelling heeft deze maatregel geen effect op de algemene middelen. f. Uitvoering Vuurwerkbesluit In februari 2001 is een ontwerp-vuurwerkbesluit gepubliceerd waarin het voornemen is opgenomen de regelgeving voor vuurwerk grondig te vernieuwen. Eén van de veranderingen is dat de provincies bevoegd gezag worden voor het verlenen van vergunningen aan alle bedrijven die professioneel vuurwerk opslaan, bewerken en afsteken. De provincies worden ook verantwoordelijk voor het geven van toestemming voor het afsteken van vuurwerk op een bepaalde locatie, na afstemming met de betreffende gemeente, die een verklaring van geen bezwaar moet afgeven. Daarnaast worden de provincies verantwoordelijk voor de bedrijven die consumentenvuurwerk opslaan en verhandelen vanaf 10.000 ton. Op grond van het ontwerpbesluit is te voorzien dat sprake zal zijn van een ingrijpende saneringsoperatie. Deze moet in twee jaar na het in werking treden van het besluit zijn afgerond. In de periode van sanering zal de betrokkenheid van de gemeente bij de uitwerking van die sanering onmisbaar zijn. Over de implementatie van het besluit wordt sinds april 2001 overleg gevoerd met alle betrokken
partijen, waaronder het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Dat zal leiden tot het opstellen van een implementatieplan waarin op vele aspecten van de uitvoering zal worden ingegaan, waaronder training en opleiding, de onderlinge afstemming bij handhaving, het toepassen van de bestaande saneringsregeling krachtens de Wet milieubeheer etc.
Onderdeel van het implementatieplan is ook het maken van een afspraak over de bekostiging van de extra taken die door het besluit ontstaan. Voor de uitvoering van die taken is met ingang van 1 januari 2002 structureel een budget van e 2,3 (ƒ 5,0) miljoen beschikbaar. Op dit moment is het nog niet mogelijk aan te geven hoe deze middelen over de provincies zullen worden verdeeld. In het overleg over de implementatie wordt hieraan nader vorm gegeven. Daarbij wordt ook bezien of er voorzieningen zijn te treffen voor de piek in de werkzaamheden in de saneringsperiode voor zowel gemeenten als provincies. De uitkomsten van bovengenoemd overleg worden dit najaar verwacht. Wij gaan er vanuit dat de uitvoering van dit voorstel niet zal leiden tot een extra beslag op de algemene middelen. g. Overige wijzigingen Bij de berekening treden in vergelijking met de ramingen in de Voorjaarsnota 2001 kleine afrondingsverschillen op. 1.1.2.3. BTW-compensatiefonds Wij zijn in bovenstaande cijferopstelling m.b.t. het Provinciefonds nog voorbij gegaan aan de mogelijke financiële consequenties van de invoering van het BTW-compensatiefonds met ingang van 2003. Op 18 september 2000 heeft het kabinet de "Wet op het BTW-compensatiefonds" ingediend bij de Tweede Kamer. In de toelic hting op het wetsontwerp wordt gesteld dat de huidige BTW-systematiek tot gevolg heeft dat inbesteden- ondank de mogelijke lagere nettokosten van uitbesteden- vanwege het BTW-verschil aantrekkelijker is. Het wetsvoorstel beoogt door de invoering van een BTWcompensatiefonds hier een einde aan te maken, doordat de BTW als relevante beslissingsfactor komt te vervallen. Die verstorende werking van de heffing van BTW is volgens het ministerie van Financiën op drie punten zichtbaar: • de afweging tussen het zelf uitvoeren van taken en het uitbesteden daarvan aan private partijen; • de problematiek rond het onderling uitwisselen van personeel tussen gemeenten en provincies; • de prikkel tot het aangaan van constructies om daarmee de lasten van de omzetbelasting te beperken. Als instrument om de geschetste problematiek tegen te gaan is eerder voorgesteld per 1 januari 2002 een BTW-compensatiefonds in het leven te roepen. De inkomsten van dat fonds komen met name uit een structurele uitname uit het Gemeente- en Provincie fonds terwijl de uitgaven van het fonds zullen bestaan uit het terugbetalen van BTW aan gemeenten en provincies. Die BTW heeft betrekking door gemeenten en provincies uitbestede diensten en leveringen. Naarmate de tijd verstrijkt en het overleg met de VNG en het IPO vordert blijkt dat de aanvankelijk voorgestelde ingangsdatum van 1 januari 2002 niet haalbaar is en uitstel tot 1 januari 2003 noodzakelijk is. De belangrijkste reden voor dat uitstel is dat de materie dermate gecompliceerd is dat allerlei onderzoeken noodzakelijk zijn. Het gaat voornamelijk om de volgende problemen. a. het rijk garandeert dat de beschikbare middelen voor de provincies (Provinciefonds plus BTWcompensatiefonds) na de invoering van het fonds over een reeks van jaren bezien ten minste gelijk blijft. Nog onduidelijk is hoe die afspraak geconcretiseerd moet worden. b. de problematiek van afschrijfbare activa. De uitkering Provinciefonds wordt geacht te voorzien in een dekking van de jaarlijkse lasten, waarbij tot de lasten ook worden gerekend de kapitaallasten. Activa die worden aangeschaft na invoering van het BTW-compensatiefonds(de nieuwe activa) worden voortaan exclusief BTW gewaardeerd en afgeschreven. De uitkering uit het Provinciefonds wordt in verband daarmee verlaagd op het moment van inwerkingtreding van het BTWcompensatiefonds.
Daartegenover staat dat "oude" activa (aangeschaft voor inwerkingtreding van het BTWcompensatiefonds) die nog moeten worden afgeschreven nog wel een BTW-component bevatten, waarvoor de uitkering uit het Provinciefonds geen vergoeding meer biedt. Dit probleem wordt nog gecompliceerder indien ook de rentecomponent in het verhaal wordt betrokken. c. de problematiek van de herverdeeleffecten. Het rijk garandeert (zie punt a.) dat voor de totaliteit van de provincies de som van uitkering Provinciefonds en BTW-compensatiefonds gelijk blijft aan het totaal van de uitkeringen Provinciefonds, nadat het fonds in werking is getreden. Dat hoeft niet te beteken dat voor de individuele provincie die budgettaire neutraliteit ook geldt. Verwacht mag worden dat deze operatie tot herverdeeleffecten zal leiden. Wat die effecten voor de individuele provincie zullen zijn is nu nog niet bekend. Op basis van onderzoek, uitgaande van gegevens over 1997 (!), blijkt dat de uitkering Provinciefonds voor onze provincie ongeveer met e 4,99 (ƒ 11) miljoen verlaagd zal worden. Sindsdien is er in de maatstaven voor de verdeling van het Provinciefonds nogal wat veranderd. Of die wijzigingen in het voor- of nadeel werken is nu niet bekend. Ook met het effect van verhoging van de BTW tot 19% moet nog rekening worden gehouden. Indien een korting van stel e 4,99 (ƒ 11) miljoen "goedgemaakt" moet worden door uitbestedingen en er wordt van uitgegaan dat 25% betrekking heeft op kapitaallasten, dan zal er jaarlijks voor in ieder geval ruim e 21,33 (ƒ 47) miljoen uitbesteed moeten worden op de normale exploitatie. Het is nog maar de vraag of dat haalbaar is. Daarbij komt dat het besparen van BTW slechts één van de factoren is die meespeelt bij de afweging. Over het algemeen is de verwachting dat invoering van het BTW-compensatiefonds zal leiden tot herverdeeleffecten tussen de provincies, waarbij de relatief grote provincies een voordeel en de relatief kleine provincies een nadeel zullen hebben. Maar....het zij nogmaals gezegd, het gaat hier om verwachtingen die niet met hard cijfermateriaal zijn aan te tonen. d. invoering van het BTW-compensatiefonds zal leiden tot een toename in de administratiekosten. Op 21 juni 2001 hebben het IPO en de VNG met de minister en de staatssecretaris van Financiën en minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestuurlijk overleg gevoerd over invoering van het BTW-compensatiefonds per 1 januari 2003. Met het wegnemen van enkele grote administratieve hobbels is invoering van het BTW-compensatiefonds een stap dichterbij gekomen. De belangrijkste daarvan betreft de afschrijfbare activa. In het bestuurlijk overleg is nu overeenstemming bereikt om de uitname uit het Provinciefonds en het Gemeentefonds vanwege de invoering van het BTW-compensatiefonds met één jaar vertraging te laten plaatsvinden. Het gaat om een bedrag van circa e 0,9 (ƒ 2) miljard waarvan e 86 (ƒ 190) miljoen voor de provincies. De betaling van de BTW-declaraties zal ook één jaar later plaatsvinden. Een andere hobbel had betrekking op de wijze hoe zou moeten worden omgegaan met de mogelijke groei van uitbestedingen als gevolg van het invoeren van het BTW-compensatiefonds. Na invoering wordt het immers voordeliger voor provincies en gemeenten om uit te besteden. Afgesproken is dat er rekening wordt gehouden met een groei van 2 % in het eerste jaar die ten gunste van de provincies en gemeenten komt. Bij de nacalcula tie van de uitname uit het Provinciefonds en Gemeentefonds zal hiervoor worden gecorrigeerd. Dit bedrag van e 18,2 (ƒ 40) miljoen voor provincies en gemeenten gezamenlijk kan volgens het rijk bijvoorbeeld worden ingezet om de administratieve lasten bij de invoering van het BTW-compensatiefonds op te vangen. Dit laatste lijkt ons inziens op een 'sigaar uit eigen doos'. Immers de provincies en gemeenten moeten meer uitbesteden om de administratieve lasten op te kunnen vangen. De VNG zal dit resultaat in september aan de leden voorleggen. Het IPO heeft in principe ingestemd met invoering van het BTW-compensatiefonds met de kanttekening dat een aantal onderwerpen nog nader uitgewerkt dient te worden. Het betreft onder andere de herverdeeleffecten en de wijze waarop bij de uitname uit het Provinciefonds rekening wordt gehouden met de incidentele component in de BTW-uitgaven.
1.1.2.4. Kapitaallasten De herberekening van de kapitaallasten op basis van de gerealiseerde investeringen in 2000 en de ontwikkelingen in aantal bestemmingsreserves en voorzieningen ten gevolge van de voorstellen in de Voorjaarsnota 2001 leidt per saldo tot een bescheiden voordeel van gemiddeld e 0,05 (ƒ 0,1) miljoen per jaar. Bij dit onderdeel moet er voorts nog een aanpassing worden doorgevoerd in verband met een mogelijke vervroegde aflossing van een geldlening ad e 3,4 (ƒ 7,5) miljoen door de waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa's in 2003. In de meerjarenramingen 2002-2005 is tot nu toe geen rekening gehouden met een mogelijk vervroegde aflossing van deze lening. Als de vervroegde aflossing in 2003 doorgaat - en daar ziet het bij de huidige marktomstandigheden wel naar uit - dan betekent dat de waterschappen in 2003 een boete van 4% over e 3.403.352,-- (ƒ 7.500.000,--) = e 136.134,-- (ƒ 300.000,--) aan de provincie moeten betalen (in 2003 een meevaller voor de provincie), maar in de jaren daarna ontvangt de provincie minder rente van de waterschappen (2004 e 238.235,-- (ƒ 525.000,--) en 2005 e 214.411,-- (ƒ 472.500,--) en daarna loopt dit bedrag tot en met 2013 met e 23.823,-- (ƒ 52.500,--) p.j. terug. 1.1.2.5. Personeelskostenbegroting R&M In de Voorjaarsnota 2001 hebben wij al aangegeven dat wij voor de mutatie van deze personeelskosten nog geen sluitende verklaring hadden. Inmiddels is de analyse gereed en constateren wij dat het beslag op de algemene middelen hoger wordt dan geraamd namelijk ca. e 249.600,-- (ƒ 550.000,--). Dit wordt met name verklaard uit het niet goed meenemen van een aantal vacatures per 1 januari 2001. Een en ander is terug te voeren op het feit dat de dienst R&M rond de jaarwisseling veel herschikkingen binnen de formatie heeft uitgevoerd in verband met het opheffen van het plattelandsbeleid per 1 januari 2001, het instellen van het Projectbureau en het gaan werken met drie Leadergebieden i.p.v. één Leadergebied. Het onvolledige zicht is mede in de hand gewerkt doordat deze personele mutaties niet tijdig en volledig door de dienst konden worden aangeleverd ten behoeve van de invoer in het Personeels Informatie Management Systeem (PIMS). Wat eveneens een belemmering vormde voor het bepalen van de juiste omvang van het personeelskostenbudget van de dienst R&M is dat de afdeling Middelen van de dienst DCO geen personele inzet op het formatiebeheer beschikbaar had. 1.1.2.6. Verdeling apparaatskosten De toerekening van de apparaatskosten 2002 aan de algemene middelen en diverse zelfdragende sectoren (zoals bodemdaling, bodemsanering, hoofdkanalen en de investeringen) zal vanwege een gewijzigde inzet van het provinciale personeel naar verwachting een extra beslag op de algemene middelen opleveren van maximaal e 0,15 (ƒ 0,33) miljoen. Dit komt met name omdat een kleiner deel van de te verrichten werkzaamheden subsidiabel zal zijn.
1.2. Provinciaal belastinggebied In de Voorjaarsnota 2001 hebben wij u geïnformeerd over de opbouw van de meerjarenraming m.b.t. de opbrengst opcentenheffing motorrijtuigenbelasting. In onderstaande tabel is het effect verwerkt van aangepaste index per 1 april 2002. Samen met de trendmatige aanpassing van het aantal opcenten m.r.b. zal het tarief per 1 april 2002 naar verwachting op 64,3 uitkomen.
Tabel 6. Raming opbrengst opcentenheffing motorrijtuigenbelasting (bedragen x e 1.000,--) Omschrijving 2002 2003 2004 2005 Raming opbrengst incl. indexering aantal opcenten
26.567 27.506 28.392 29.308
Idem in duizenden guldens
58.547 60.616 62.567 64.585
Gemiddelde opbrengst per opcent (op jaarbasis)
416
423
430
438
Idem in duizenden guldens
917
932
948
965
62,7 1,6 64,3
62,7 2,6 65,3
62,7 3,6 66,3
62,7 4,6 67,3
84,8
87,8
90,9
94,1
Aantal te heffen opcenten per 1 april: - huidig aantal opcenten (niveau 1 april 2001) - verhoging op basis van indexering Maximum aantal te heffen opcenten per 1-4 Onbenutte belastingcapaciteit Idem in duizenden guldens
8.528
9.518 10.578 11.738
18.793 20.975 23.311 25.867
Tevens hebben wij de verwachte ontwikkeling van het maximum aantal te heffen opcenten aangegeven. Door het verschil tussen het maximum aantal en het feitelijk aantal te heffen opcenten te vermenigvuldigen met de gemiddelde opbrengst per opcent kan de zogenaamde onbenutte belastingcapaciteit worden bepaald. Anders gezegd de extra opbrengst, die zou kunnen worden gegenereerd als de provincie het aantal opcenten tot het maximum zou verhogen. Een nader uitgewerkt voorstel tot aanpassing van het tarief per 1 april 2002 zullen wij u komend najaar doen toekomen, in de vorm van een voorstel tot wijziging van de Heffingsverordening motorrijtuigenbelasting per 1 april 2002. Het voornemen van het kabinet tot een gefaseerde invoering van een 'platte' kilometerheffing en de afschaffing van de motorrijtuigenbelasting vanaf 2004 zal er waarschijnlijk toe leiden dat op termijn ook de provinciale opcentenheffing motorrijtuigenbelasting zal komen te vervallen. Wij gaan er vanuit dat de provincies of een aandeel krijgen in de opbrengst van de kilometerheffing of dat de provincies andere mogelijkheden tot belastingheffing zullen krijgen, die tenminste een vergelijkbare opbrengst zullen kennen. Wij vinden het niet juist dat met een platte kilometerheffing de perifere provincies een bijdrage leveren in de kosten die in de Randstad worden gemaakt ter beperking van het autogebruik en de filevorming. De kilometerheffing moet naar onze mening afhankelijk van het tijdstip en de drukte op de wegen in hoogte kunnen variëren. Pas dan zal deze heffing mogelijk een bijdrage kunnen leveren in de beperking van de filevorming in de Randstad.
1.3. Nieuw beleid 2002-2005 1.3.1. Inleiding In paragraaf 1.1.2 zijn de recente ontwikkelingen in de begrotingsruimte voor de periode 2002-2005 toegelicht. De beschikbare begrotingsruimte op basis van de meest recente inzichten hebben wij in tabel 3 weergegeven. Daarin zijn de financiële consequenties van de in de Voorjaarsnota 2001 vastgelegde voorstellen nieuw beleid reeds verwerkt, inclusief de door u bij de behandeling van de Voorjaarsnota 2001 op 4 juli 2001 vastgestelde aanvullende voorstellen.
1.3.2. Beleidsvoornemens 2002-2005 In de Voorjaarsnota 2001 hebben wij aan u een compleet pakket voorstellen nieuw beleid gepresenteerd. In de Voorjaarsnota 2001 hebben wij de verwachting gewekt dat wij in de Beleidsbegroting 2002 een indicatie kunnen geven van de financiële gevolgen van de verlenging van het managementcontract DWK. Het is echter niet mogelijk gebleken die verwachting in deze Beleidsbegroting waar te maken. Onze nieuwe inschatting is dat wij u rond de jaarwisseling kunnen informeren door middel van een afzonderlijke statenvoordracht. De financiële consequenties daarvan zullen wij dan vertalen in de Voorjaarsnota 2002. Daarom handhaven wij dit onderdeel de p.m.-raming uit de Voorjaarsnota 2001. Voorts stellen wij voor om vanaf 2005 een voorziening te treffen voor het opvangen van de kosten, die zijn gemoeid met de invoering van een interprovinciaal functiewaarderingssysteem. In de Voorjaarsnota 2001 hebben wij dit wel al als mogelijke ontwikkeling geschetst, maar wij hebben er tot nu toe in financiële zin geen rekening mee gehouden. Bij de komende CAO-onderhandelingen wordt waarschijnlijk afgesproken dat er een interprovinciaal functiewaarderingssysteem komt. De bestuurscommissie IWV steekt daar op in. De invoeringsperiode wordt waarschijnlijk 2003-2004. Groningen kiest dan voor 2004. De kosten gaan dan, voor zover wij het kunnen zien, in op 1 januari 2005. Eerder hebben wij geschat dat de structurele kosten ongeveer e 1,13 à 1,36 (ƒ 2,5 à 3) miljoen zullen zijn. Deze kosten ontstaan in 3 à 4 jaar. Daarom lijkt het ons raadzaam om de volgende bedragen in de begroting op te nemen: 2005 e 453.780,-- (ƒ 1.000.000,--) 2006 e 907.560,-- (ƒ 2.000.000,--) 2007 e.v. e 1.361.341,-- (ƒ 3.000.000,--). Bij de behandeling van de Voorjaarsnota 2001 hebben uw Staten op 4 juli 2001 een tweetal wijzigingsvoorstellen aangenomen. Het betreft: • aanpassing fractievergoedingen + e 21.328,-- (ƒ 47.000,--) (S, ingaande 2001); • extra middelen t.b.v. beroepsgericht onderwijs + e 90.756,-- (ƒ 200.000,--) (2001 t/m 2003). In bijlage 1 bij dit deel van de Beleidsbegroting 2002 hebben wij de voorstellen nieuw beleid uit de Voorjaarsnota 2001 nog een keer voor u samengevat. In diezelfde tabel hebben wij ook de aanvullende voorstellen nieuw beleid verwerkt, die u heeft vastgesteld bij de behandeling van de Voorjaarsnota 2001 in Provinciale Staten op 4 juli 2001. In figuur 1 maken wij de verdeling van de inzet van middelen voor nieuw beleid inzichtelijk.
Welzijn, cultuur, sociaal beleid 3,56% Bestuur Gebiedsgericht 1,16% 7,17%
Interne organisatie 12,11%
Schoon/veilig Groningen 13,05%
Ondernemend Groningen 15,39%
Wonen 3,03% Bereikbaar Groningen 44,53%
Figuur 1. Verdeling inzet middelen nieuw beleid 2002-2005 ad e 38,1 (ƒ 84,0) miljoen In deze Beleidsbegroting doen wij ten aanzien van de nog resterende begrotingsruimte nu geen nadere bestedingsvoorstellen. Wij stellen voor om ten aanzien van de jaren 2002 en volgende pas in het kader van de Voorjaarsnota 2002 met nadere bestedingsvoorstellen te komen. Het nu niet volledig benutten van deze begrotingsruimte biedt de mogelijkheid om in de loop van de komende dienstjaren flexibel en adequaat in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen, die op dat moment een financiële betrokkenheid van de provincie vereisen. Uit figuur 2 blijkt de omvang van het flexibel budget rekening houdend met de beleidsvoornemens uit de Voorjaarsnota 2001 en de actuele ontwikkelingen in het financiële perspectief. Figuur 2. Nog nader in te vullen flexibel budget 2002-2005 (bedragen x e 1.000,--)
4.500 4.000 3.500 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500 0 2002
2003
2004
2005
1.4. Treasuryparagraaf 1.4.1. Algemeen Bij het functioneren van de provincie Groningen speelt de financiële besturing een steeds belangrijkere rol. Door de ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt, de verdere decentralisatie van overheidstaken en niet in de laatste plaats de kassiersfunctie die de provincie uitoefent voor het SNN, wordt de provincie gedwongen een steeds actievere financierings- en treasury beleid te voeren. De treasuryfunctie bij de provincie Groningen richt zich op: a. de beheersing van de in- en uitgaande geldstromen; b. beschermen van vermogen en resultaten tegen financiële risico's zoals rente- en beleggingsrisico's; c. verkrijgen en behouden van vermogensverschaffers, alsmede de toegang tot de vermogensmarkt; d. het rendabel maken van liquiditeitsoverschotten. Als algemene doelstelling geldt dat renterisico's en renteresultaten dienen te worden beheerst door te streven naar een grote mate van zekerheid over de renteresultaten in de tijd. Als afgeleide hiervan streeft de provincie Groningen ernaar marktconforme prijzen te realiseren door, voordat een transactie wordt aangegaan, meerdere offertes te vragen en deze met elkaar te vergelijken. Daarnaast wordt uitsluitend risicomijdend belegd. Naast de treasuryfunctie van de provincie zelf, worden ook de treasuryfunctie en het kasbeheer van de SNN-middelen uitgevoerd. In het periodiek treasuryoverleg SNN worden de resultaten over de afgelopen periode besproken en worden tevens de te verwachten kasstromen voor de komende periode vastgelegd. In dit overleg zijn ambtenaren van de drie noordelijke provincies en van het S.N.N. vertegenwoordigd
1.4.2. Beleid 2002 De provincie heeft sedert de jaren tachtig een voorzichtig doch degelijk beleggingsbeleid gevoerd. Beleggingen in speculatieve zaken is niet aan de orde. Een en ander betekent wel dat niet het hoogste rendement wordt behaald, zoals mogelijk zou kunnen zijn bij beleggingen in aandelen, opties of andere derivaten. Voor de belegging van de liquiditeiten is gekozen voor de belegging in deposito's bij de (grote) Nederlandse handelsbanken als het minst speculatief. Het kader hiervoor wordt geschapen door het Treasurystatuut van de provincie Groningen. In het Treasurystatuut worden voor de drie treasury-activiteiten, te weten - het risicomanagement, het financierings- en beleggingsbeleid en het cashmanagement - duidelijke richtlijnen en limieten gegeven. Ter minimalisering van rentekosten c.q. optimalisering van rentebaten worden onder andere de volgende maatregelen genomen: • de rentevisie/rentescenario's worden gebaseerd op informatie van tenminste drie gezaghebbende algemene banken; • de visie wordt periodiek getoetst met de werkelijke renteontwikkelingen; • de looptijd en rentevastheid van nieuwe opnames c.q. uitzettingen worden afgestemd op de actuele rentestand en de verwachtingen ten aanzien van een rentedaling/stijging. • het in kaart brengen van de toekomstige financieringsbehoefte door middel van korte en lange liquiditeitsplanningen. Kortlopende middelen: Voor de raming van de rente van de kortlopende middelen wordt als uitgangspunt genomen het jaargemiddelde van het 3-maands Euribortarief, voor 2002 geschat op 4,6% voor de op te nemen gelden en 4,5% voor de uit te zetten gelden.
Voor de kortlopende geldbehoefte wordt gebruik gemaakt van dag- en kasgelden; verwacht wordt gemiddeld voor 2002 een bedrag op te nemen van e 13,61 (ƒ 30) miljoen. De uit te zetten middelen worden uitgezet middels daggelden en deposito's; voor 2002 wordt verwacht gemiddeld voor e 24,96 (ƒ 55) miljoen te kunnen uitzetten. Langlopende geldleningen: Leningen u/g Per 1 januari 2002 zal voor een bedrag van e 94.259.226,-- (ƒ 207.720.000,--) aan middelen langdurig rente dragend zijn uitgezet. Van dit bedrag is een bedrag van e 67.499.807,-- (ƒ 148.750.000,--) geleend aan de waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa's in verband met de overgang van het Zuiveringsbeheer naar deze waterschappen. Het gemiddeld percentage voor deze leningen bedraagt 6,8%. In 2002 zal een bedrag van in totaal e 13.636.095,-- (ƒ 30.050.000,--) worden afgelost. Het saldo van de achtergestelde lening aan Essent bedraagt e 26.623.285,-- (ƒ 58.670.000,--) à 9%. Hierop wordt niet afgelost. Leningen o/g Aan onderhandse opgenomen geldleningen resteert per 1 januari 2002 een bedrag van e 39.443.200,-(ƒ 86.921.375--), tegen een gemiddeld rentepercentage van circa 6,5%, terwijl de gemiddelde looptijd nog circa 8 jaar bedraagt. In 2002 zal e 11.855.008,-- (ƒ 26.125.000,--) worden afgelost, waarvan e 10.346.189,-- (ƒ 22.800.000,--) vervroegd. Vooralsnog zullen geen nieuwe geldleningen worden afgesloten. Renterisico vaste schuld: de renterisiconorm Het renterisico op de vaste schuld kan worden berekend door te bepalen welk deel van de langlopende leningen in enig jaar moeten worden geherfinancierd. De wet stelt normen voor het risico op de vaste schulden. Met het stellen van deze normen wordt een kader gesteld om tot een zodanige opbouw van de langlopende leningen te komen, dat het renterisico uit hoofde van renteaanpassing en herfinanciering van leningen in voldoende mate wordt beperkt. De (vervroegde) aflossingen op langlopende leningen bij de provincie Groningen worden gedekt door (vervroegde) aflossingen op de leningen, welke aan de waterschappen bij de overgang van het Zuiveringsbeheer zijn verstrekt. Herfinanciering is derhalve niet aan de orde. Tabel 7. Aflossingsschema per jaar jaar 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 Totaal Idem in guldens
leningen o/g
(bedragen x e 1,--) leningen u/g
11.855.008 3.743.687
e
11.344.505 12.500.000 39.443.200 86.921.375
saldo
13.636.095 14.203.321 3.357.974
-1.781.087 -10.459.634 -3.357.974
15.882.307 20.420.110
-15.882.307 -9.075.605 12.500.000 -28.056.607 -61.828.625
67.499.807 148.750.000
1.5. Risicoparagraaf 1.5.1. Inleiding Op basis van de Provinciale Comptabiliteitsvoorschriften 1995 zijn de provincies sinds 1995 verplicht aan de Begroting een risicoparagraaf toe te voegen. De voorschriften stellen t.a.v. de risicoparagraaf dat daarin door het dagelijks bestuur alle risico's worden gemeld en toegelicht, die tot het moment van aanbieden van de Begroting en meerjarenraming bij hem bekend zijn. Het algemeen bestuur dient bij de vaststelling van de Begroting alle risico's naar de laatste stand van zaken te bevestigen. Onder risico's verstaan de PCV95 alle voorzienbare risico's waarvoor geen voorzieningen zijn gevormd of die niet tot afwaardering van activa hebben geleid en die van materiële betekenis kunnen zijn in relatie tot het balanstotaal of het eigen vermogen. Ten aanzien van een aantal risico's hebben wij tot en met 1996 een voorziening getroffen binnen de Algemene Reserve van ca. e 2,80 (ƒ 6,17) miljoen. Het gaat daarbij onder andere om: - aanspraken ingevolge de door de provincie gegarandeerde geldleningen aan instellingen; - eventuele door de provincie te betalen afkoopsommen; - schadeclaims; - risico's die voortvloeien uit mogelijke aanspraken op vermogensschade, die niet verzekerd zijn/kunnen worden. In onderstaande tabel hebben wij aangegeven hoe de voor risico's getroffen voorziening zich sinds 1997 heeft ontwikkeld. Tabel 8. Ontwikkeling risicobuffer binnen Algemene Reserve (bedragen x e 1 miljoen) Omschrijving vermeerderingen verminderingen
Voorziening risico's per ultimo '96 Mutaties 1997: 1. afschaffing leges artikel 19 Wet Ruimtelijke Ordening (Wro) 1998: 1. afkoopsom i.v.m geleden schade 2. droogteschade Veendam-Musselkanaal 1999: 1. rekeningresultaat 1998 2. wateroverlast 1998 2000: 1. glazen bouwstenen nieuwbouw 2. besmetting bermgrond met cysteaaltjes 2001: 1. kwelschade Musselkanaal
stand voorziening per 31-12 2,80
0,28
2,52
0,06 0,38
2,08
0,38
2,40
0,08 0,03
2,29
0,29
2,00
0,70
Het benoemde risico onder 1.5.7 Claims i.v.m. sanering wegenbeheer is ten laste gebracht van het rekeningresultaat 2000. Per 1 januari 2002 zal er dan naar verwachting in deze voorziening nog een bedrag van e 2,00 (ƒ 4,40) miljoen resteren voor het opvangen van risico's. In het licht van de in de volgende subparagrafen beschreven risico's zien wij op dit moment geen aanleiding het bedrag van de getroffen voorziening verder te wijzigen. Naast bovengenoemde buffer voor risico's is in de Algemene Reserve een bedrag van e 665.696,-(ƒ 1.467.000,--) gereserveerd i.v.m. verstrekte kredietgaranties. Op 10 september 1999 hebben wij aan de statencommissie Bestuur en Financiën de rapportage inzake het minimaal benodigd weerstandsvermogen voorgelegd. In een begeleidende notitie hebben wij u toen de volgende voorstellen voorgelegd: • Gedurende deze collegeperiode wordt een financieel weerstandsvermogen van e 22,69 (ƒ 50) miljoen aangehouden. Het vrij aanwendbare bedrag in de Algemene reserve bedraagt naar verwachting per 31 december 2001 (ca. e 22,42 (ƒ 49,40) miljoen, waarvan ca. e 2,00 (ƒ 4,40) miljoen ten behoeve van het opvangen van risico's. Overeenkomstig de hieronder geformuleerde beleidsregel zal aanvulling tot weer e 22,69 (ƒ 50) miljoen dienen plaats te vinden; • Bij het begin van de volgende collegeperiode (2003) zal er weer een onderzoek plaatsvinden naar het minimaal benodigd weerstandsvermogen; • Indien en voor zover er een beroep wordt gedaan op dat vermogen zal aanvulling tot het niveau van e 22,69 (ƒ 50) miljoen moeten worden gedaan. Dat zal in beginsel via het rekeningresultaat moeten gebeuren; • Indien het beroep op het weerstandsvermogen groter is dan 10% van e 22,69 (ƒ 50) miljoen en er is niet sprake van (te verwachten) positieve rekeningsaldi, zal er via de begroting ruimte moeten worden vrijgemaakt om tot aanvulling tot het gewenste niveau te komen.
1.5.2. Volstorting deelname aandelenkapitaal NV NOM In de Voorjaarsnota 2000 hebben wij voorgesteld om de jaarlijkse reservering van e 151.563,-(ƒ 334.000,--) voor het opvangen van de kosten, die zullen voortvloeien uit een eventuele volstorting van onze deelname in het aandelenkapitaal van de NV NOM, toe te voegen aan het flexibel budget. De kans, dat er in de komende jaren alsnog een beroep door de NV NOM op de provincie zal worden gedaan om het aandelenkapitaal vol te storten, wordt gezien de huidige en verwachte liquiditeitspositie van de NOM, klein geacht mede in het licht van de huidige onderhandelingen met het Ministerie van Economische Zaken over het toekomstig beleid ten aanzien van regionale ontwikkelingsmaatschappijen. Bij de volstorting van het aandelenkapitaal kan het maximaal gaan om een bedrag van e 3,49 (ƒ 7,7) miljoen. In dat onwaarschijnlijke geval zal in het vervolg een beroep moeten worden gedaan op de buffer voor risico's binnen de Algemene Reserve.
1.5.3. Herstructurering gesubsidieerde instellingen De herstructurering van de gesubsidieerde welzijnsinstellingen die in het kader van het nieuwe welzijnsbeleid is doorgevoerd, heeft sociale (personele) consequenties gehad. Hiervoor is de voorziening wachtgeldverplichtingen ingesteld. De stand van deze voorziening per 31 december 2000 is e 272.314,-- (f 600.100,--). Aan de hand van recente gegevens is een nieuwe prognose gemaakt van de wachtgeldverplichtingen tot en met 2006. Deze actualisering geeft aan dat per ultimo 2006 een tekort wordt voorzien dat ligt tussen de e 86.218,-- (ƒ 190.000,--) en e 163.361,-(ƒ 360.000,--).
Inmiddels is een nieuwe opdracht voor heroriëntatie en herpositionering van provinciale welzijnsorganisaties in gang gezet. Het gaat om Stichting Provinciaal Ondersteuningsinstituut Groningen (Sprong), Provinciaal Ontwikkelingsinstituut Zorg en Welzijn (POZW), Huis van de Sport en Samenwerkende Patiënten/Consumentenorganisaties (SPC). Uitgangspunt is dat deze herstructurering budgettair neutraal zal verlopen. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen, dat dit uitgangspunt niet wordt gehaald.
1.5.4. Gesubsidieerde instellingen (algemeen) Er zijn op dit moment geen financiële risico's aanwezig. Wel is sprake van enkele door ons gesubsidieerde instellingen waarbij financiële problemen latent aanwezig zijn. Het gaat echter om volledig autonome stichtingen, die zelf verantwoordelijk zijn voor hun financiële huishouding. Mocht het in voorkomende gevallen leiden tot een faillissement dan is er voor de provincie geen sprake van een financieel risico, maar hooguit van een beleidsmatig risico.
1.5.5. Europese Regioprogramma's De ministeries van Economische Zaken (EZ) en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) houden de provincies verantwoordelijk voor de voorbereiding en uitvoering van de nog lopende Europese programma's, EPD doelstelling 2 en 5b en Leader II. De provincies hebben hiervoor in samenwerking met de SNN Uitvoeringsorganisatie een administratieve organisatie opgezet. Op voorspraak van Brussel en de ministeriële accountants is in deze organisatie ook een financieel controleprotocol opgenomen. Het werken volgens deze regels van de AO en het serieus toetsen aan de Europese programma's en de desbetreffende formele regels en verordeningen dient het risico zoveel mogelijk te beperken. Deze risico's liggen in de sfeer van terugvorderingen door de Europese Commissie wegens ten onrechte uitgekeerde subsidies en de eventuele rentelasten van mogelijke voorfinanciering. Ook voor de nieuwe Europese programma's: de uitfaserings programma's, het nieuwe Doelstelling 2 en Leader + voor de periode 2000-2006, waarvoor het SNN is aangewezen als beheers- en betalingsautoriteit, zijn er convenanten ondertekend door het SNN met de ministeries van EZ en LNV, waarin de afspraken zijn vastgelegd ten aanzien van de verantwoordelijkheden en de financiële aansprakelijkheid. Ook voor de nieuwe periode wordt een adequate administratieve organisatie inclusief financieel controleprotocol en een formele toetsingsprocedure opgesteld om de risico's zoveel mogelijk te beperken. Op basis van de afspraken, die door het SNN zijn gemaakt zijn de drie noordelijke provincies gezamenlijk ( en gelijkelijk ) verantwoordelijk voor de risico's. Iedere provincie dient daarvoor eventueel zelf een voorziening voor te treffen. De eventuele financiële risico's van de voorgaande programma's worden gedeeld door de provincies Drenthe en Groningen (40% respectievelijk 60%). Op basis van een recente analyse (door de SNN-Uitvoeringsorganisatie) becijferen wij het meest reële risico (voor Drenthe/Groningen) op dit moment op zo'n e 6,13 (ƒ 13,5) miljoen. Dit risico betreft de volgende aspecten: - tijdige vastlegging van verplichtingen: de Europese Commissie (EC) kan eventueel tot terugvordering overgaan, als zij vindt dat de verplichtingen binnen een aantal projecten niet tijdig zijn aangegaan; - uitvoeringsproblemen: de provincie loop hier een risico, als in zo'n geval een projectuitvoerder failliet gaat; - subsidiabele kosten: in het algemeen blijven verschillen van interpretatie mogelijk tussen provincies en Europese Commissie.
Dit risico dient, wanneer het manifest wordt, ten laste van de Algemene Reserve te worden gebracht. Voor de lopende Europese programma's (opgenomen in Kompas) wordt uiteraard weer een adequate administratieve organisatie en financieel protocol gehanteerd. In het kader van de Kompas tender "verbetering werking arbeidsmarkt" zijn twee projecten namelijk, "Groningen op de ladder" en "9 maal 5 voor 5000" (actieplan Oost-Groningen) door de bestuurscommissie EZ goedgekeurd, ondanks een negatief advies van de projectbeoordelingscommissie. Hierdoor bestaat de kans dat het UO SNN de projecten niet uit REONN/EFRO middelen kan financieren en vraagt daarom de provincie Groningen voor het bedrag aan verleende Kompas subsidie een garantstelling. Het gaat om een garantstellingbedrag van e 1.308.000, e 1.113.000 voor "Groningen op de ladder" en e 195.000 voor "9 maal 5 voor 5000". Dit bedrag zou het UO SNN van de provincie Groningen kunnen vorderen indien bij de eindafrekening van de projecten blijkt, dat deze niet uit de REONN/EFRO middelen gefinancierd kunnen worden. De risico's worden manifest na de einddata van het project en Voor "Groningen op de ladder" is de einddatum 31-12-2003 en voor "9 maal 5 voor 5000" is de einddatum 31-12-2002.
1.5.6. Kwelschade Musselkanaal Met de uitbetaling van de resterende provinciale bijdrage ad e 288.954,-- (ƒ 636.770,--) in het gewijzigde herstelplan voor droogteschade ten gevolge van de aanleg van het kanaal VeendamMusselkanaal kan deze zaak voor de provincie worden afgesloten. Uiteindelijk heeft de totale provinciale bijdrage in de kosten van de schade-uitkeringen aan landbouwers en in de kosten van het herstelplan e 674.173,-- (ƒ 1.485.681,--) bedragen.
1.5.7. Claims i.v.m. sanering wegenbeheer In de zaak van de overgedragen boordvoorzieningen aan de gemeente De Marne heeft de rechtbank op 11 augustus vorig jaar vonnis gewezen. Hierbij is de provincie veroordeeld tot het betalen van e 401.805,90 (ƒ 885.463,67) + rente + bijkomende kosten. Over het instellen van een Hoger Beroep tegen de uitspraak is overleg geweest met onze juridische adviseurs. Resultaat hiervan is dat wij ons neerleggen bij de uitspraak van de rechtbank. De totale kosten zijn e 563.601,-- (ƒ 1.242.013,--) geworden. De claim van de gemeente De Marne bedroeg in totaal ca e 1,59 (ƒ 3,5) miljoen. De betaling heeft reeds plaatsgevonden uit het rekeningresultaat 2000, waarmee de zaak is afgerond.
1.5.8. Uitvoering N33 De explosief stijgende grond- en olieprijzen zijn aanleiding om te inventariseren welke gevolgen dat zal hebben voor de N33 en welke risico's de provincie loopt bij overschrijding van de projectkosten. De huidige stand van het project is, dat financieel ca. 70 % is omgezet en afgerekend van de totale geraamde investering van ca. e 45,4 (ƒ 100) miljoen. Op basis van de recente prijsontwikkelingen en gegevens is deze raming voor uitvoering van het werk aangepast. Hieruit is gebleken, dat er rekening mee moet worden gehouden dat de totaalkosten zullen worden overschreden. Daarbij is onderscheid te maken in niet beïnvloedbare kosten, zoals grondkosten en loon- en prijsontwikkelingen en nog wel beïnvloedbare kosten, zoals aanpassing plannen, gekozen uitvoeringsniveau, inschatten marktwerking e.d. Op grond van afgesloten contracten tussen de provincie en het Rijk voor de N33 is de provincie aansprakelijk voor 49% en het Rijk voor 51 % van de eventuele meerkosten van het werk. Afhankelijk van mogelijke bijstellingen van de plannen, waarover overleg met het Rijk gaande is, en eventueel optredende meevallers moet tot 2003 voor de provincie rekening worden gehouden met haar deel van het meerwerk.
1.5.9. Munitiebaggeren van Starkenborghkanaal In verband met munitievondsten in het van Starkenborghkanaal tussen km. 2 (Korrewegbrug) en km. 4 (stadsmarkering) zijn kostenverhogende omstandigheden opgetreden bij de uitvoering van het baggerwerk. Op basis van een in opdracht van de gemeente uitgevoerde risico-inventarisatie zijn delen van het traject aangemerkt als risicogebied en vervolgens "beveiligd gebaggerd". De totale kosten hiervan bedragen ca. e 1,54 (ƒ 3,4) miljoen (excl. BTW). Naast deze uitvoeringskosten is t.g.v. stagnatie- en verplaatsingskosten van de aannemer van het reguliere baggerwerk een schadepost ontstaan van ca. e 0,27 (ƒ 0,6) miljoen (excl. BTW). Een gedeelte van de uitvoeringskosten komt, op basis van het bijdragebesluit explosieven WO II, in aanmerking voor een subsidie van maximaal 90 %. Voor de resterende uitvoeringskosten en de bijkomende kosten wordt een verzoek bij de Rijkswaterstaat ingediend om deze aan te merken als projectkosten in het kader van de verruiming van het van Starkenborghkanaal. Gezien het feit dat de totaal beschikbare subsidie voor het bijdragebesluit ten gevolge van het grote aantal voorgedragen projecten naar het zich laat aanzien onvoldoende is voor het verkrijgen van een maximale subsidie en het Rijk ambtelijk heeft laten weten de meerkosten niet zonder meer aan te merken als projectkosten, kan de provincie in deze een risico lopen van ca. e 1,82 (ƒ 4,0) miljoen. (excl. BTW). Naast het reeds uitgevoerde werk is bij hervatting van het reguliere baggerwerk onlangs buiten de beveiligd gebaggerde gebieden wederom munitie aangetroffen. Tevens is bij het uitgevoerde beveiligde baggerwerk vastgesteld dat er mogelijk in diepere lagen verschoten munitie aanwezig is. Naar aanleiding van deze bevindingen is de gemeente Groningen, als verantwoordelijke voor openbare orde en veiligheid, gevraagd aan te geven op welke wijze het resterende baggerwerk uitgevoerd dient te worden. De gemeente heeft heden te kennen gegeven dat het resterende baggerwerk eerste fase (tot Nieuw Amsterdams Peil (NAP) -5,5 m.) beveiligd uitgevoerd dient te worden. Met betrekking tot het baggerwerk tweede fase (tot NAP-6,25 m.), waarvan de uitvoering gepland is in de periode na 2002, zal zij te zijner tijd haar standpunt bepalen. De meerkosten welke met het op deze wijze uitvoeren van de eerste fase baggerwerk samenhangen worden geraamd op ca. e 1,36 (ƒ 3) miljoen (excl. BTW). Indien de uitvoering van de tweede fase baggerwerk eveneens op beveiligde wijze dient te geschieden worden de kosten hiervan geraamd op ca. e 4,99 (ƒ 11) miljoen.
1.5.10. Besmetting bermgrond met cyste-aaltjes. Langs de N363 zijn bermen aangevuld met grond die besmet bleek te zijn met cyste-aaltjes, welke aardappelmoeheid veroorzaken. De provincie is aansprakelijk gesteld voor schade die de aanliggende boeren ondervinden. In 2000 is reeds e 27.227,-- (ƒ 60.000,--) schadevergoeding uitgekeerd.
1.5.11. Verbetering boordvoorzieningen en dijken langs het Winschoterdiep. Het voornemen bestaat om in 2001 een bedrag van e 8,62 (ƒ 19) miljoen voor te financieren ten behoeve van het verbeteren van de meest urgente gedeelten van de boordvoorzieningen en dijken langs het Winschoterdiep in verband met het risico van dijkdoorbraak bij extreme waterstanden. Met het ministerie van Verkeer en Waterstaat (V&W) vindt overleg plaats over de door het rijk te betalen vergoedingen voor onderhoud en exploitatie van het Winschoterdiep, waaronder het bovengenoemde bedrag en de kosten van voorfinanciering.
1.5.12. Hoogovenslakken. Circa 70 kilometer provinciale weg heeft een fundering bestaande uit hoogovenslakken. In deze funderingen doen zich veranderingen voor, waardoor het wegdek plaatselijk omhooggedrukt wordt en verkeersonveilige situaties kunnen ontstaan. Bij de voorbereiding van de verlenging van het managementcontract DWK wordt ervan uitgegaan dat binnen de contractperiode tot 2008 kan worden volstaan met wegfrezen van de oneffenheden en slechte plekken en aanbrengen van overlagingen op enkele slechte wegvakken. Het risico is aanwezig dat zich op enkele plaatsen ontwikkelingen zulle n voordoen waardoor meer ingrijpende maatregelen nodig zijn. Hiermee is een bedrag van circa e 317.646,-- (ƒ 700.000,--) per km. gemoeid.
1.5.13. Blauwe Stad De risico's met betrekking tot de provinciale betrokkenheid bij de aanleg van de Blauwe Stad kunnen momenteel alleen in kwalitatieve zin worden geduid. Het betreft de volgende aspecten: • niet kunnen uitvoeren van het totale project; • wanneer de onderhandelingen met het consortium niet leiden tot het gewenste "budgettair-neutrale" resultaat kunnen er verliezen ontstaan op de verkoop van onroerend goed (gebouwen en/of ruilgrond).
1.5.14. Herschikking van taken in het waterbeheer. In de met de waterschappen Hunze en Aa's en Noorderzijlvest gesloten overeenkomsten in het kader van de 'Herschikking van taken in het waterbeheer' is opgenomen dat de provincie zorg draagt voor de financiering van de vervangingsinvesteringen van de bestaande sluizen in de vaarwegen van de waterschappen behorende tot de categorie B (situatie 1 januari 1995). Voorts draagt de provincie voor 50% zorg voor de financiering van de meerkosten van baggerwerk dat nodig is t.b.v. het vaarwegbeheer op de categorie B-vaarwegen, voor zover deze meerkosten uitsluitend het gevolg zijn van de aanwezigheid van klasse III en IV verontreinigde baggerspecie. Op dit moment kunnen de hiermee gemoeide kosten nog niet gekwantificeerd worden.
1.5.15. PC-privé Het in de Voorjaarsnota 2001 vermelde verschil van mening tussen Microsoft en de Provincie Groningen inzake kostenloze upgrade van Office97 naar Office2000 is na tussenkomst van advocaten uitgemond in een schikking. Microsoft gaat akkoord met de upgrade van Office97 naar Office2000 voor de kantoortoepassing, maar niet voor thuisgebruik (PC-privé). Het IPO-contract biedt volgens onze juridisch adviseur een te zwakke basis voor het aanspannen van een proces. Wij zullen derhalve licenties moeten aanschaffen voor thuisgebruik. Microsoft heeft overigens toegezegd ons ten aanzien van de prijsstelling tegemoet te komen. Het oorspronkelijk gemelde risico van maximaal e 249.579,-- (ƒ 550.000,--) neemt daarmee fors af. Naar de huidige inzichten gaan wij er vanuit dat de kosten nu maximaal e 136.134,-- (ƒ 300.000,--) zullen bedragen. Met een beslag op de algemene reserve ter hoogte van dit laatste bedrag moet voorlopig rekening worden gehouden.
1.5.16. Personele gevolgen terugname milieutaken door provincie van gemeenten In het kader van Kerntakendiscussie hebben wij op basis van met de gemeente Groningen en de VNG, afdeling Groningen gesloten Bestuursovereenkomsten een tweetal delegatiebesluiten genomen: 1. delegatiebesluit Wet milieubeheer gemeente Groningen van 2 april 1996; 2. delegatiebesluit Wet milieubeheer en ontgrondingen 1998 van 8 december 1998( VNG). Volledigheidshalve zij nog vermeld dat Provinciale Staten en de gemeenteraden met de delegatie hebben ingestemd. In deze delegatiebesluiten is vastgelegd dat de bevoegdheid om te beslissen op vergunningaanvragen voor een aantal categorie ën van inrichtingen en de daarbij behorende handhavingbevoegdheden wordt overgedragen aan de colleges van Burgemeester en Wethouders van respectievelijk de gemeente Groningen en de overige gemeenten in deze provincie. Het gaat om een aantal van 73, op dit moment in werking zijnde inrichtingen, die zijn overgedragen. Daarnaast valt een uitbreiding van het inrichtingenbestand van de provincie Groningen te verwachten met ca. 20 bedrijven, die, op grond van recente jurisprudentie, onder de bevoegdheid van de provincie zullen vallen. Het betreft afvalverwerkende- en destructiebedrijven, die thans vallen onder de bevoegdheid van de gemeenten. Bij de bepaling van de benodigde personeelsformatie in 1995 is de toen al in voorbereiding zijnde delegatie meegenomen. De huidige formatie is dus exclusief bovenstaande taken. In de Bestuursovereenkomsten is afgesproken dat voor de over te dragen vergunningverlening geen financiële compensatie zou worden gegeven; de legesinkomsten zouden hiervoor als financiering dienen. Verder is afgesproken dat het de opheffing van de milieuleges niet tot compenserende bijdragen door de provincie aan de gemeenten zou mogen leiden. De bijdrage van de provincie Groningen aan de gemeenten, voor de overdracht van taken, omvat de volgende bedragen: • Een jaarlijks bedrag van e 34.035,-- (ƒ 75.000,--) aan de gemeente Groningen, voor toezicht en handhaving, t/m 1999. • Een jaarlijks bedrag aan de overige gemeenten samen van e 81.680,-- (ƒ 180.000,--). Aan dit bedrag is geen einddatum gekoppeld. Over 2001 is hiervan nog niets betaald. Overigens zij nog opgemerkt dat de milieuleges inmiddels zijn afgeschaft, waarvoor compensatie door het rijk is gegeven via het Provinciefonds. Inmiddels is er naar aanleiding van beroepsprocedures in Overijssel, waar eveneens milieutaken zijn overgedragen aan de gemeenten, jurisprudentie ontstaan, waaruit blijkt dat de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State delegatie van deze taken als strijdig met de wet beschouwt. De kwestie is oriënterend besproken met de Regionale Inspecteur Milieu, en vervolgens met het VGG en de gemeente Groningen. De conclusie van dit overleg is dat de delegatie zal worden teruggedraaid. Het besluitvormingstraject wordt momenteel voorbereid. Consequentie is, dat, zoals het nu lijkt, vanaf 2002 deze taken weer door de provincie zullen moeten worden uitgevoerd. Daarvoor is personeel nodig. Op basis van de gebruikelijke kentallen en uitgaande van het aantal bedrijven dat is overgedragen en de extra bedrijven die onder het bevoegd gezag van de provincie komen te vallen, wordt momenteel door de dienst Ruimte en Milieu becijferd wat de personele en financiële consequenties van deze operatie zullen zijn. Op basis van onze voorlopige inschatting op dit moment verwachten wij dat de maximale formatieve uitbreiding 9 formatieplaatsen zal kunnen bedragen. Dit zou een beslag kunnen betekenen van maximaal e 0,45 miljoen (ƒ 1 miljoen) op jaarbasis.
1.5.17. Gevolgen mond- en klauwzeer (MKZ) crisis
Als gevolg van het uitbreken van MKZ in Nederland en met name in Ee en Anjum heeft de provincie Groningen op basis van de door LNV opgestelde gedragsmaatregels en verboden, een aantal projecten waar de provincie financieel nauw bij betrokken is, stilgelegd dan wel anders in prioriteit gesteld. Het ging daarbij in hoofdzaak om infrastructurele projecten. De maatregelen zijn alleen toegepast voor de duidelijke en risicovolle projecten vallende binnen de codes van LNV. In de praktijk zijn veruit de meeste projecten gewoon doorgelopen omdat het risico niet goed was aan te geven en daarmee zeer gering was, dan wel geheel zonder risico's waren. De financiële gevolgen worden thans in kaart gebracht. Het betreft de volgende onderdelen: • kosten van stilleggen projecten waarvoor reeds verplichtingen met b.v. aannemers waren aangegaan; • kosten of financiële risico's van (gedeeltelijk) mislopen van subsidies als b.v. EFRO doelstelling 5b, als gevolg van de opgelopen vertragingen door de stilleggingen en daardoor niet kunnen voldoen aan de door de subsidieverstrekker gestelde termijnen; • kosten direct en indirect in de beheersmatige zin omdat provinciale medewerkers tijdens de MKZ crisis hun taak in het veld niet konden uitoefenen. Tevens wordt nagegaan of en in hoeverre deze kosten verhaald kunnen worden op LNV. Naar verwachting zal de informatie en een totaal inzicht in de financiële gevolgen van de MKZ crisis voor de provincie Groningen eind 2001 beschikbaar zijn.
2. Personeels- en organisatiebeleid 2002-2005 op hoofdlijnen 2.1. Inleiding De notitie ‘strategisch personeel & organisatie beleid’ (p&o-beleid) is op 8 november 2000 door Provinciale Staten vastgesteld. De notitie geeft inzicht in de keuzes die we hebben gemaakt om het functioneren van de organisatie af te kunnen stemmen op de steeds veranderende eisen vanuit de ‘omgeving’. De uitwerking c.q. implementatie van de acties gebeurt in samenhang met het organisatie ontwikkelingsproces (O&O). Om praktisch te werken zijn de activiteiten uit de P&O-notitie en het O+O-traject gecombineerd. We onderscheiden daarbij drie niveaus: strategisch (beleidsvoorbereidend en kaders aangevend), tactisch (nadere uitwerking) en operationeel (feitelijke uitvoering). We hebben leiderschap; werkprocessen; personeelsmanagement en cultuur als thema's benoemd voor de komende jaren. Om deze thema's invulling te geven zijn we gestart met een aantal projecten waarin een nadere uitwerking plaatsvindt. Een aantal van deze projecten staat verderop (paragraaf 2.3 en volgende) beschreven.
2.2. Actuele ontwikkelingen We hebben het afgelopen jaar erg veel in gang gezet en willen daarin nu, in overleg met het MT, rond de zomer een fasering en momenten voor bezinning aanbrengen. Nieuwe ex- of interne ontwikkelingen zullen worden opgenomen en zonodig leiden tot wijziging van de huidige prioriteiten. De hoofdkoers blijft dat we werken aan een moderne overheidsorganisatie die gericht is op samenwerking, waarbij we nieuwe werkvormen ontwikkelen die zijn toegespitst op integraliteit van beleid en waarbij we een centrale rol zien voor het MT met betrekking tot de aansturing. Daarvoor is het nodig om toe te groeien naar een zo plat mogelijke organisatie (max. 2 managementlagen). We willen nadrukkelijk vanuit de “één concerngedachte" werken waardoor dienstgrenzen op termijn zullen verdwijnen. Daarbij zijn nu en in de toekomst centrale eenheden nodig om gemeenschappelijke beleidskaders voor P&O en Financiën te formuleren. Wij vinden het belangrijk om deze taken duidelijk herkenbaar binnen de organisatie te positioneren. Tevens willen wij toewerken naar een zodanige planning en sturing van het personeelskostenbudget dat zo weinig mogelijk ad hoc en incidenteel financiële consequenties aan de orde moeten komen. We proberen de veranderingen, die in onze ogen een continue karakter hebben, organisch te laten verlopen. Daarbij geldt dat we uitgaan van een open, solide en sociaal personeelsbeleid.
2.3. Activiteiten op strategisch niveau 2.3.1. MT als team De basisfilosofie voor het managementteam is vorig jaar vastgesteld. Qua bemensing is het MT, met de komst van een nieuwe griffier en de directeur voor de dienst Centrale Ondersteuning compleet. De uitwerking van de missie en streefbeelden van het MT krijgt vorm via een aantal activiteiten: werken met een strategische & kaderstellende agenda (onder meer door het opgestelde concernprogramma), GS/MT-bijeenkomsten waarin strategische onderwerpen worden besproken en het instellen van een professioneel secretariaat. Het resultaat moet zijn een goede afstemming tussen GS/MT en een MT dat vanuit ons beleid de kaders aangeeft voor de gehele organisatie. Op deze wijze willen we leiderschap in de top van de ambtelijke organisatie concreet vorm geven.
2.3.2. Integraal management Een andere belangrijke pijler is dat we willen dat managers op basis van integraal management leiding geven. De manager integreert de beleidsinhoudelijke opdrachten en de beschikbare middelen tot een geheel dat resultaten oplevert. Van de middelen vormen de medewerkers een cruciaal deel: zij immers vormen de voornaamste schakel tussen opdracht en resultaat. Wij vinden het belangrijk dat managers hiertoe voldoende zijn toegerust (en adequaat worden ondersteund). Daarom wordt er gewerkt aan (verdere vormgeving van) een aantal P&O-managementinstrumenten. Over een aantal van deze instrumenten zijn in de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) afspraken gemaakt. Het gaat o.a. om jaargesprekken, nieuw bezoldigingssysteem, competentiemanagement e.d. Verder hebben we het MT gevraagd te onderzoeken hoe het staat met de Span of Control van de bureauhoofden. Een onderzoek hiernaar is gaande. In de tweede helft van dit jaar wordt de verdere uitwerking gestart.
2.3.3. Herstart mobiliteitscentrum De wijze waarop mobiliteitscentrum momenteel functioneert is aan een herijking toe. Rond de zomer zal er duidelijkheid zijn over de gewenste rol van het mobiliteitscentrum. Gezien de ontwikkelingen in de organisatie kan daarbij gedacht worden aan een breed centrum gericht op in-, door en uitstroom en alle facetten die daarmee samenhangen, zoals communicatie met de arbeidsmarkt en imagoverbetering, vacaturecoördinatie, scholing, loopbaanadviezen e.d.
2.3.4. Voorbeeldgedrag We willen graag een moderne, open organisatie zijn waar gelijkwaardigheid en respect belangrijke grondbeginselen zijn. Waar risico’s durven nemen en initiatieven ontplooien wordt beloond en waar voldoende aandacht wordt besteed aan het sociale aspect van en voor de provinciale medewerkers. Met name het bestuur en het management zullen daarbij het goede voorbeeld moeten geven. Belangrijke items zijn openheid, samenwerking en gelijkwaardigheid. Een ambtelijke werkgroep is aan het werk om aansprekende vormen te bedenken waarmee een bewustwordingsproces in gang gezet wordt.
2.4. Activiteiten op tactisch niveau 2.4.1. Gebiedsgericht en projectmatig werken De projectmatige aanpak van vraagstukken (ofwel niet hiërarchisch gestuurde werkprocessen) vormt in toenemende mate een vast onderdeel van de manier waarop binnen de organisatie gewerkt wordt. Er is een projectenbureau gevormd waarin de zware strategische projecten worden uitgevoerd en dat tevens dient om de kennis/kunde rondom projectmatig werken verder te professionaliseren. In dit projectenbureau zijn vooralsnog ook de regiomanagers ondergebracht. De regiomanagers zijn momenteel volop aan het werk om het gebiedsgericht werken, waarbij zij het eerste aanspreekpunt zijn voor de regio, vorm te geven.
2.4.2. Competentiemanagement De globale visie op competentiemanagement en een set met basiscompetenties is vastgesteld. Er wordt nu gewerkt aan een plan van aanpak om de concernbrede invoering van competentiemanagement vorm te geven. Voor de directeuren en een beperkt aantal nieuwe functies (bijv. de regiomanagers) zijn overigens al competentieprofielen opgesteld.
Uiteindelijk zullen (gefaseerd) voor alle functies profielen worden gemaakt. Competenties zijn verder van belang bij het opstellen van de individuele jaarplannen, die de basis vormen voor het jaargesprek.
2.4.3. Jaargesprekken Onder integraal management hebben wij al aangegeven dat het houden van jaargesprekken een personeelsmanagementinstrument is. Momenteel wordt hiermee geoefend in de organisatie en voor de zomer hebben managers met elke medewerker een eerste gesprek gevoerd. De basis voor dit gesprek vormt het gezamenlijk opgestelde jaarwerkplan, met daarin resultaten, ontwikkelingen en competenties. De invoering wordt ondersteund door verschillende cursussen.
2.4.4. Corporate volunteering In het welzijnsprogramma is aangekondigd dat de provincie het vrijwilligerswerk in algemene zin in de provincie in stand wil houden en wil stimuleren. Door het bureau Welzijn en Zorg wordt de ontwikkelingsrichting aangegeven. Daarna komt, op grond van de algemene ontwikkelingsrichting, de discussie of en zo ja, welke mogelijkheden de provincie zelf, voor het eigen personeel, ontwikkelt.
2.4.5. Arbeidsvoorwaarden De huidige CAO, die eindigt op 01-01-2002 is voor het grootste deel ingevoerd. De aanstellingen in algemene dienst volgen, volgens afspraak, in de 2e helft van dit jaar. Er wordt nu landelijk, door het interprovinciaal werkgeversverband gewerkt aan een nieuwe CAO, m.i.v. 01-01-2002. Onze insteek daarbij is een verdere modernisering en harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden zodat we in de toekomst een aantrekkelijk werkgever blijven/worden. Dit past bij de ambitie van de gezamenlijke provincies door de ingezette weg naar een modern arbeidsvoorwaardenpakket, met keuzemogelijkheden voor individuele medewerkers met kracht voort te zetten. Het gaat dan om het maken van afspraken op in de huidige CAO genoemde onderwerpen als een provinciaal systeem van functiewaardering, een nieuw bezoldigingssysteem met gedifferentieerde beloning en de tweede fase harmonisatie van arbeidsvoorwaarden. Wij zijn actief betrokken bij enkele landelijke werkgroepen. Intern wordt op dit moment nagegaan welke arbeidsvoorwaarden voor flexibilisering/modernisering in aanmerking komen.
2.5. Activiteiten op operationeel niveau 2.5.1. Personeelsplanning Als organisatie moeten wij gerichte acties ondernemen om – in de context van een verder aantrekkende arbeidsmarkt en een verdere vergrijzing van de organisatie – nu, maar met name in de toekomst in staat te zijn voldoende (in aantal) en voldoende gekwalificeerd personeel aan te trekken. Door middel van formatieplanning wordt de behoefte in de komende jaren beoordeeld. Verder laat de provincie zich meer en anders op de arbeidsmarkt en ‘opleidingsmarkt’ zien door nieuwe personeelsadvertenties, deelname aan een carrièrebeurs voor de overheid en symposia van onderwijsinstituten. Om de gewenste jonge instroom te krijgen is een pro-actief stagebeleid opgezet en starten we met een trainee-project voor de duur van twee jaar. Ook wordt de wervings- en selectieprocedure aangepast. Naast deze acties gericht op instroom is het natuurlijk van groot belang dat we deze nieuwkomers ook ‘vast’ weten te houden met behulp van inhoudelijk aantrekkelijke functies en een goed intern loopbaanbeleid.
2.5.2. Ontwikkeling managementtalent Het intern behouden en ontwikkelen van managementtalent is een samenwerkingsproject dat loopt in noordelijk verband (provincies Fryslân, Drenthe en Groningen). Op dit moment werken 14 deelnemers aan hun persoonlijke ontwikkeling en managementvaardigheden. Daarnaast worden opdrachten uitgevoerd. Vier - van de vijf - Groninger potentials zijn inmiddels daadwerkelijk als (interim)manager aan de slag. Het project heeft een duur van 2 jaar en kent een evaluatiemoment rond de zomer van 2001.
2.5.3. Sociaal Statuut Om een modern, sociaal en solide P&O-beleid compleet te maken en om uitvoering te geven aan de afspraken die zijn vastgelegd in de Collectieve Arbeidsvoorwaarden sector Provincies (CAP) 2000/2001 over procedure en flankerend beleid bij reorganisaties overleggen wij in de commissie voor georganiseerd overleg met de bonden over een nieuw sociaal statuut voor de komende periode tot 0101-2004. Ook voor het nieuwe sociaal statuut geldt als hoofddoel: het voorkomen van onvrijwillige werkloosheid. Het accent ligt op het zo goed mogelijk herplaatsen van medewerkers, zowel intern als extern. Het nieuwe sociaal statuut zal zich niet beperken tot de gevolgen van reorganisaties, maar ook van toepassing zijn op individuele gevallen waar sprake is van discrepantie tussen de door de organisatie gewijzigde functie en de kennis en kunde van de medewerker.
3. Informatiebeleid 2002-2005 op hoofdlijnen 3.1. Algemene ontwikkelingen Informatie- en Communicatietechnologie (ICT) Veelvuldig is sprake van nieuwe initiatieven om in de relatie tussen burger en overheid en tussen overheden ICT als krachtige impuls te gebruiken. Spectaculair zijn de resultaten niet. Zeker, het gebruik van een eigen Website stelt overheden en ook onze provincie in staat om het overheidsbeleid scherper over het voetlicht te brengen en informatie te bieden aan de samenleving. Van daadwerkelijk interactief werken bij de ontwikkeling van beleid is als regel nog maar zeer beperkt sprake. Wij willen onze Website in ieder geval aanpassen aan de eisen zoals die gesteld mogen worden. We komen daarop terug. Er kan in onze ogen veel als op iets langere termijn wordt gekeken. Vele overheidsprocessen die nu via papieren aanvragen verlopen zouden ook langs digitale weg geregeld kunnen worden. Voorwaarde is dat de organisatie er op toegerust is. Dat vraagt herinrichting van processen (met tegelijkertijd de mogelijkheid te bezien of ze ingekort kunnen worden) en waarschijnlijk ook aanpassingen in de toedeling van bevoegdheden in het besluitvormingsproces. In feite praten we dan over het Overheidsloket 2000. De commissie Jager heeft het rapport ‘Provincies in de informatiemaatschappij’ opgeleverd. Wij vinden hierin aanknopingspunten met ons streven om meer extern gericht ICT-beleid te ontwikkelen. Een concreet voorstel, het Tijdelijk Kenniscentrum ICT, heeft in principe onze steun. Waar echter duidelijkheid over moet komen zijn de concrete prestaties van een dergelijk centrum. In 2002 zullen wij, op basis van voorstellen vanuit het IPO, besluiten nemen over eventuele deelname aan dit centrum.
3.2. Extern ICT-beleid Van belang is om steeds kritisch na te gaan in hoeverre in ons extern beleid ICT nadrukkelijker betekenis kan krijgen. Zo verwachten wij dat de aansluiting van het provinciale netwerk op het Gemnet tot nieuwe mogelijkheden zal leiden bij interprovinciale werkverbanden en bij het betrekken van andere overheden bij de ontwikkeling van het beleid. Door het gebruik van internettechnologie kan dit laatste uiteraard ook in een bredere context geplaatst worden. Extern ICT-beleid krijgt een krachtige impuls de komende tijd. Wij hopen in ons beleid voor 2002 zichtbaar te kunnen maken hoe met behulp van ICT het provinciaal bestuur nog beter in kan spelen op maatschappelijke ontwikkelingen. Dat vraagt om een kritische beschouwing van al onze producten. Wij zegen dit laatste met nadruk. Wij constateren dat tot dusverre op ICT-gebied vele ontwikkelingen gaande zijn geweest, vooral gericht op verbetering van interne (bedrijfsvoerings)processen, waarbij oude werkmethoden tegelijkertijd in stand zijn gebleven. Waar we naar toe willen is een situatie dat voorkomen wordt dat we op meerdere manieren dezelfde dingen doen: en met papieren documenten en met elektronische. Het geldt voor ons vele brief- en notaverkeer, maar ook voor de manier waarop we met kaartmateriaal omgaan. Wij onderkennen dat dit vooral ook een cultuurverandering vraagt, los uiteraard van de voorwaarde dat de ontvanger ook over de mogelijkheden beschikt gebruik te maken van ICT. Extern ICT beleid kan leiden tot betere producten vanwege de beschikbaarheid van informatie in een bredere context. Het kan er ook toe leiden dat de kwaliteit van het bestaan verbetert, bijvoorbeeld indien bij beperkte mobiliteit door elektronisch verkeer hulpdiensten eerder binnen bereik komen, eenzaamheid wordt tegengegaan, shoppen mogelijk wordt.
De ontwikkeling kan ook leiden tot een transparante overheid omdat de inhoud van vergunning(svoorschriften) meer dan nu zichtbaar wordt en daarmee de overheid zich nog openlijker manifesteert. Voor ons is duidelijk dat nadere verkenning nodig is. De provinciale Website zal in 2002 worden aangepast aan de eisen die tegenwoordig worden gesteld aan een informatieve Website. Het verbreden van de Website van een informatieve (etalage) naar een interactieve site (winkel) zal worden gestart nadat wij de visie hebben ontwikkeld over het Externe ICTbeleid. Daarbij is ICT één van de pijlers waarop deze dienstverlening rust. Andere noodzakelijke pijlers zijn: dienstverlening, besturingsmodel, werkprocessen en personeelsbeleid. Wij zijn van plan in het komend jaar een duidelijke richting te kiezen voor het extern gerichte ICT beleid.
3.3. Interne ontwikkelingen Ons geautomatiseerde documentverkeer verbetert steeds meer. Dat geldt niet alleen als het gaat om tekstbestanden, maar ook bij het vervaardigen van kaartmateriaal. Steeds beter wordt het mogelijk om geografische gegevens vanuit zeer verschillende invalshoeken in één oogopslag te vergelijken en dienstbaar te maken aan keuzeprocessen. In 2002 verwachten wij te werken met een nieuw financieel administratiesysteem. Een systeem dat ons niet alleen helpt de reguliere taken te verrichten, doch ook een systeem dat voorziet in deugdelijke projectenadministratie en informatie op andere dan detailniveaus, op eenvoudige wijze genereert. In het verlengde hie rvan vraagt een deugdelijk tijdschrijfsysteem en de koppeling aan personele gegevens voor een goed beheer van personeelskosten aandacht. We komen in 2002 met het vervolg van het IP2000+ programma. Het thema van het IP2000+ programma was realiseren van infrastructurele voorzieningen (documentenopslag, Intranet, Netwerk). Het thema van het nieuwe programma zal zijn het beschikbaar stellen van informatie.
3.4. Beleidsuitgangspunten 3.4.1. Uitgangspunten betreffende Informatiesystemen Gegevens moeten zoveel mogelijk in centrale systemen vastgelegd worden. Hierbij dient het principe van éénmalige vastlegging gebruikt te worden. Vervolgens moeten de gegevens voor alle belanghebbenden raadpleegbaar zijn. Het opzetten van schaduwadministraties zijn uit oogpunt van betrouwbaarheid, efficiency en onderhoudbaarheid van gegevens onwenselijk. Informatiesystemen moeten opgezet worden met een standaard DataBase product (Access voor kleine systemen of Oracle). Daar waar mogelijk, zal gebruik worden gemaakt van systemen die door 'collegaprovincies' worden gebruikt en indien niet voorhanden door standaard systemen. Voor de ontwikkeling van Informatiesystemen zal een Provinciale Groningse Standaard worden ontwikkeld. Deze standaard is bindend. Voor het ontwikkelen, opzetten en in productie nemen van informatiesystemen wordt uitgegaan van de provinciale standaardenlijst opgenomen als bijlage 2 bij dit hoofdstuk.
3.4.2. Uitgangspunten ICT-Infrastructuur Iedere bureauwerkplek wordt minimaal uitgerust met de standaard werkplekprogrammatuur van de provincie Groningen. Voordat systemen operationeel worden gemaakt zal er overeenstemming moeten zijn tussen de gebruikersorganisatie en de beheersorganisatie over het invullen van de verantwoordelijkheden van functioneel en technisch beheer. Daarvoor moet een zo genaamd Beheersdossier opgesteld worden. In dit dossier worden de exploitatie afspraken opgeschreven.
Tenslotte moeten nieuwe systemen inpasbaar zijn binnen de bestaande technische ICT-infrastructuur.
Bijlage 1. Overzicht voorstellen nieuw beleid VJN2001 en BG2002, inclusief amendementen Omschrijving
prod. gr.
1. Ondernemend Groningen bedrijvigheid 1. Cofinanciering projecten Antheus 2. Duurzaam revitaliseren bedrijfsterreinen 3. Revitaliseringprojecten, cofinanciering TIPP-regeling 4. beroepsgericht onderwijs (versterking (V)MBO), inclusief amendement 5. Milieu, Energie en Recycling van Afvalstoffen (MERA) 6. ondersteuning derden bij ontwikkeling Kompasprojecten subtotaal bedrijvigheid landbouw 1. herschikking financiering projecten cofinanciering Kompas 2. versterking & vernieuwing agrarische sector 3. duurzame landbouw 4. kennisstructuur/regionaal praktijkonderzoek
Totaal ondernemend Groningen
2005
Dekking
flex. flex. Kompas flex. flex. flex.
7173 7173 7173 8192 5517 7178
45 75 567 182 182 45 1.096
45
p.m.
p.m.
454 182 182 45 908
p.m. p.m. p.m. p.m.
p.m. p.m. p.m. p.m.
7379 7379 7379 7379
159 91 55 34 339
159 91 34 29 314
45 p.m. p.m. p.m. 45
p.m. p.m. p.m. p.m.
6161 6161 6161 6161 6161 6161 7071
11 7 227 18 681 23 57 1.023
102 7
102 p.m.
p.m. 681 45 57 892
102 p.m. 227 p.m. 681 23 57 1.089
2.458
2.113
1.134
159
subtotaal landbouw recreatie/toerisme 1. uitbreiding logiesaccommodaties en ondersteuning erfgoedlogies 2. onderst. cultuurtoer. (o.a. Villages of Tradition en Appingedam) 3. knelpunten doorvaarthoogten vaarrecreatie 4. knelpunten vaardiepten (baggeren) 5. nieuwe vaarverbindingen 6. kwaliteitsverbetering toeristisch-recreatieve sector (Kompas: m.2.3.d) 7. promotie en productontwikkeling NNBT subtotaal recreatie/toerisme
bedragen in e 1.000,-2002 2003 2004
p.m. p.m. p.m. 57 159
flex. flex. flex. flex.
Kompas flex. CESI flex. CESI Kompas flex.
Omschrijving
prod. gr.
2. Wonen bouwheerschap 1. ruimtelijke structuurvisies (buiten regio Groningen-Assen) 2. regionale gebie dsuitwerkingen Provinciaal Omgevingsplan (POP) 3. externe advisering 4. idem t.b.v. voorbeeldplannen (studieopdrachten) 5. instellen vacature stedenbouwkundige subtotaal bouwheerschap gemeentelijke plannen 1. personele knelpunten bestemmingsplannen --> zie 9. Interne Organisatie 2. automatiseringspakket gemeentelijke plannen subtotaal gemeentelijke plannen overig 1. ondersteuning gemeenten t.b.v. programma Investeringsregeling Stedelijke Vernieuwing (ISV), incl. formatie: a. t.l.v. flexibel budget b. t.l.v. sectorale kredieten 2. Meerstad (masterplan) 3. woonplannen 4. visieontwikkeling gemeenten subtotaal overig Totaal wonen
9123 9123 9123 9123 9123
9125 9125
9224 9224 9224 9224 9125
bedragen in e 1.000,-2002 2003 2004
2005
Dekking
136 45 23 23 54 281
136 45 23 23 54 281
p.m. p.m. p.m. p.m. p.m. p.m.
p.m. p.m. p.m. p.m. p.m. p.m.
flex. flex. flex. flex. flex.
14 14
14 14
14 14
14 14
flex.
64 36 p.m. 136 113 349
36 36
p.m. p.m.
p.m. p.m.
113 186
p.m. p.m.
p.m. p.m.
flex. kred. flex. flex. flex.
644
481
14
14
Omschrijving
prod. gr.
3. Karakteristiek Groningen Natuur en landschap 1. formatieve knelpunten Natuur en Landschap -> zie 9. Interne Organisatie subtotaal natuur en landschap
Totaal bereikbaar Groningen
2005
Dekking
6230 0
0
0
0
0
0
0
0
3437
54
82
p.m.
p.m.
3030 3132
227 477
227 227
182
-209
flex. IIE flex. flex.
3030 3030
1.134
1.134 1.134
1.134
IIE flex.
3131 3131
567
567
IIE flex.
Totaal karakteristiek Groningen 4. Bereikbaar Groningen mobiliteit/infrastructuur 1. Stadsgewestelijk Openbaar Vervoer (STOV), onderzoek en communicatie 2. meerkosten omlegging Lauwerzijl 3. vervolgactiviteiten Magneet Zweefbaan (MZB) 4. kosten uitbesteding Civiele Techniek (CT), rapport CT2010 5. minimumvariant project Herijking Investeringsniveau Infrastructuur (inclusief reservering aanpak Ringweg Groningen) a. cofinanciering GDU (reservering aanpak ringwegen): - periode 2001-2003 - periode 2004-2005 b. actieplan verkeersveiligheid: - periode 2001-2003 - periode 2004-2005 c. duurzaam veilig - periode 2001-2003 - periode 2004-2005 d. incidentele uitgaven/projecten 6. vernieuwing managementcontract DWK (beheer en onderhoud) subtotaal mobiliteit/infrastructuur
bedragen in e 1.000,-2002 2003 2004
3131 3131 3xxx 3xxx
567 567 454
1.021 p.m. 3.481
4.163 p.m. 6.854
454 1.668 p.m. 4.005
454 681 p.m. 2.627
3.481
6.854
4.005
2.627
IIE flex. IIE flex.
Omschrijving
prod. gr.
5. Schoon/veilig Groningen water 1. water (incl. formatie) 2. herstel benedenloop Drentsche Aa 3. inrichting noodbergingsgebieden
4028 4028 4028 subtotaal water
milieu 1. formatieve knelpunten toez. en handh. BRZO-bedrijven --> zie 9. Int. Org. 2. sanering stadsgrachten: a. ten laste van voorziening provinciale bijdrage bodemsanering b. ten laste van flexibel budget 3. sanering vijf gasfabrieksterreinen a. ten laste van voorziening provinciale bijdrage bodemsanering b. ten laste van flexibel budget 4. cont. tijd. formatieve inzet handh. en toez. (i.c.m. 5) --> zie 9. Int. Org. 5. continueren van de uitvoering Provinciale Milieuverordening (PMV) subtotaal milieu risicobeleid/veiligheid 1. uitbreiding formatie Veiligheid (1,0 fp.) 2. verhoging krediet Openbare Orde en Veiligheid (o.a. voor 'Opsporing Noord en 'Justitie in de provincie') subtotaal risicobeleid/veiligheid totaal schoon/veilig Groningen
bedragen in e 1.000,-2002 2003 2004
454 91 318 862
2005
Dekking
flex. Kompas Kompas
454
454
454
318 771
318 771
318 771
5520 5221 100
73 27
100
213
213
100
pvzbosa. flex.
213
pvzbosa. flex.
5221 213 5520 5014
45 358
45 358
45 358
45 358
flex.
2004
68
68
68
68
2004
23 91
23 91
23 91
23 91
flex. flex. flex.
1.311
1.221
1.221
1.221
Omschrijving
prod. gr.
6. Gebiedsgericht vier regio's/POP 1. projectenbureau en Leadercoördinatoren --> zie 9. Interne Organisatie 2. gebiedsgericht beleid (incl. duurzame ontwikkeling) subtotaal vier regio's/POP overig 1. Plattelandsgericht Ontwikkelingsprogramma (PLOP) 2. Leader, los van pers. invulling (t/m 2003 e 0,59 miljoen Kompas/platteland) 3. Interreg IIIB subtotaal overig
9133 9133
9133 9123 9134
totaal gebiedsgericht
7. Welzijn, cultuur, sociaal beleid leefbaarheid (incl. voorzieningen) 1. cofinanciering sociaal beleid stedelijke gebieden 2. stimulering gehandicaptensport 3. knelpunten cultuur: a. Benjamin 1. uit flexibel budget 2. uit sectorale kredieten b. Paradox 1. uit flexibel budget 2. uit sectorale kredieten c. overige subtotaal leefbaarheid (incl. voorzieningen)
8079 8284
bedragen in e 1.000,-2002 2003 2004
2005
Dekking
104 104
104 104
808 808
808 808
flex.
113 p.m 227 340
113 p.m 227 340
113
113
flex. Kompas Kompas
113
113
445
445
921
921
227 27
227
p.m.
p.m.
flex. flex.
23 23
23 23
23 23
23 23
flex. kred.
23 34
23 34
23 34
8382
8384
838x 356
329
102
23 68
flex. kred. flex.
Omschrijving
prod. gr.
asielzoekers 1. asielzoekersbeleid, inclusief convenant Asielzoekerscentra (AZC's) subtotaal asielzoekers
8080
totaal welzijn, cultuur, sociaal beleid 8. Bestuur bestuurlijke organisatie/samenwerking 1. documentaire Blauwe Stad 2. ophoging budget relatiemanagement 3. ontmoetingen 4. huisstijl provincie 5. opkomstbevordering statenverkiezingen 6. bijdrage Nationaal Comité 4 en 5 mei 7. aanpassing fractievergoedingen, amendement subtotaal bestuurlijke organisatie/samenwerking
1604 1604 1604 1604 1604 1204 1001
totaal bestuur 9. Interne organisatie kwaliteit apparaat 1. projectenbureau en Leadercoördinatoren 2. personele knelpunten bestemmingsplannen 3. formatieve knelpunten Natuur en Landschap 4. formatieve knelpunten toezicht en handhaving BRZO-bedrijven 5. continueren tijdelijke formatieve inzet handhaving en toezicht (i.c.m. Pmv) 6. secretaresse directeur DCO 7. tijdelijke vervanging kompasstrateeg 8. algemene problematiek FD, incl. bedrijfs interne milieuzorg
9133 9125 6230 5520 5520 0301 0300 0302
bedragen in e 1.000,-2002 2003 2004
2005
Dekking
flex.
227 227
91 91
91 91
91 91
583
420
193
159
41 45 p.m. p.m.
45
45
23 21 130
45 p.m. p.m. 45 23 21 135
23 21 89
23 21 89
130
135
89
89
349 54 82 118
349 p.m. 82 118 45 41
349 p.m. p.m. 118 45 41
349 p.m. p.m. 118 45 41
41 34 34
flex. flex. flex. flex. flex. flex. flex.
flex. flex. flex. flex. flex. flex. flex. flex.
Omschrijving
prod. gr.
9. ophoging budget personeelsplanning 10. verhogen budget deskundige adviezen 11. Repetitive Strain Injuries (RSI)-onderzoek 12. reservering i.v.m. invoering interprovinciaal functiewaarderingssysteem subtotaal kwaliteit apparaat ICT 1. ICT-lange termijn 2. documentaire informatievoorziening (vervolg op Documentatie Routeringssysteem (DOROS))
0304 1600 0304 0300
0303 0303 subtotaal ICT
huisvesting 1. telefonie, vervanging digitale telefooncentrale (incl. kosten voorbereiding c.a.) subtotaal huisvesting totaal interne organisatie Totaalgeneraal Waarvan ten laste van: 1. Flexibel budget 2. Sectorale kredieten 3. Reserve Cofinanciering Kompas 4. Reserve Cofinanciering Economische en Sociale Infrastructuur (CESI) 5. Reserve Investeringen Infrastructuur en Economie (IIE) 6. Voorziening provinciale bijdrage bodemsanering totaal Idem in duizenden guldens
0302
bedragen in e 1.000,-2002 2003 2004 136 23 23
136 23
2005
Dekking
136 23
136 23
flex. flex. flex. flex.
894
795
713
454 1.167
227 136
227
227
227
363
227
227
227
p.m. p.m.
p.m. p.m.
p.m. p.m.
p.m. p.m.
1.257
1.021
940
1.394
10.311
12.690
8.517
6.583
5.038 93 1.237 908 2.723 313 10.311 22.722
4.165 93 1.146 681 6.319 286 12.690 27.964
5.229 57 442 908 1.668 213 8.517 18.768
5.460 23 420 0 681 0 6.583 14.507
flex. flex.
flex.
cumulatief 19.892 265 3.245 2.496 11.390 812 38.100 83.961
Bijlage 2. Standaardenlijst per 1/9/2001 Deze standaard lijst is opgesteld om te dienen als kader waarbinnen hard- en software aanschaffingen gepleegd kunnen worden. Een aantal van deze standaarden moet nog worden geïntroduceerd binnen de organisatie. Ten aanzien van de introductie zal een invoeringsplan worden opgesteld die moet voorkomen dat problemen ontstaan.
Tabel 9. Standaarden ICT-Infrastructuur Toepassingsgebied Kantoorwerkplek Kantoor-functionaliteit
Kantoor automatisering centraal
Standaard (per 1/9/2001) PC-werkplek (266Mhz, 128 Mb intern) met Windows 95. Word2000, Excel2000, Access2000, Gronomail/Outlook98, Internet Explorer 5.5, Reisplanner, McAfee Anti-Virus software, toegang tot aspectsystemen. Aangevuld met programmatuur beschikbaar gesteld door de diensten: NS-Reisplanner NS, Telefoongids, ADW-bibliotheek, Routeplanner Novell 5.x
Centrale verwerking
• Intel-based fileservers met Windows NT 4.0 besturingssysteem • HP-9000 (hardware) met HPUX 10.20 besturingssysteem
Gegevensopslag
• Oracle 7.x • Access2000
Netwerk
• TCP/IP • IPX/SPX HP-laserjet 5/4000 (gang printers)
Printers Additionele apparatuur Printers • • Monitoren • • Laptop
kleur A3 (werkplek) HP1100 kleur A4 (werkplek) HP 890 17" Philips brilliance 21" Philips brilliance
Toshiba
Opmerking Per jaar wordt de ondergrens bepaald van het type machine.
Het ligt in de bedoeling om na onderzoek in 2001 of 2002 te migreren naar Novell 5. Novell is het besturingssysteem voor beheer van het netwerk.
Voor kleine en niet kritische informatiesystemen geldt Access als standaard. Voor alle kritische en systemen voor > 2 personen is Oracle de standaard
Er zal in 2001 onderzoek uitgevoerd worden naar andere beeldschermen i.v.m. Arbo-wetgeving Door de snelle wisselingen in type is geen type gestandaardiseerd. Standaard merk is Toshiba.