Hoofdlijnennotitie Decentralisatie Jeugdzorg Westelijke Mijnstreek
PLANNING DJWM
2013 9
10
11
12
18 26 vastgesteld 21 5 12 13-
24
2014 1
2
Besluitvormingsproces
Sittard-Geleen
Schinnen
Stein
Beek
Versie: Datum: Van: Status:
1
aanleveren stuurgroep Stuurgroep DJZ WM pho aanleveren voor college collegebehandeling inspraak inspraak aanleveren pho pho reacties inspraak college aanleveren collegebehandeling commissie raad collegebehandeling inspraak reacties inspraak college aanleveren collegebehandeling behandeling in raad collegebehandeling inspraak reacties inspraak college aanleveren collegebehandeling behandeling in raad collegebehandeling inspraak reacties inspraak college aanleveren collegebehandeling behandeling in raad
Concept college januari 2014 Projectgroep decentralisatie jeugdzorg Westelijke Mijnstreek Vastgesteld door stuurgroep d.d. 26-9-2013, Voor inspraak vastgesteld door college 17-10-2013 Concept voor college na inspraak d.d. 2-1-2014
2 6 7 14 6+13 25 12 13-
24 7 14 x
12 13-
24 7 14 x
12 13-
24 7 14 x
Inhoudsopgave: 0. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
2
Leeswijzer en beslispunten Toelichting op het beleidskader De situatie in Zuid Limburg en de Westelijke Mijnstreek Wat willen we bereiken ? De aanpak Samenwerking De positie van jeugdigen en ouders en de kwaliteit van de zorg Financiële middelen Monitoring en verantwoording Vervolgstappen Bijlagen
bladzijde 3 bladzijde 6 bladzijde 11 bladzijde 17 bladzijde 24 bladzijde 29 bladzijde 32 bladzijde 35 bladzijde 41 bladzijde 42 bladzijde 43
0.
Leeswijzer en beslispunten
In het nieuwe jeugdstelsel worden gemeenten vanaf 2015 inhoudelijk, financieel en uitvoeringstechnisch verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering. Om de bestuurskracht voor de decentralisatie jeugd te versterken hebben de colleges van de 18 gemeenten in Zuid-Limburg ingezet op een flexibele samenwerking op (sub)regionaal en bovenregionaal niveau. Dit samenwerkingsverband is in 2012 gestart. De samenwerking in Zuid-Limburg willen de gemeenten vastleggen door de kadernota “Samenwerking van de 18 gemeenten in Zuid-Limburg op de zware gespecialiseerde jeugdhulp” vast te stellen. Dit regionale beleidskader geeft aan hoe en welke wettelijk verplichte taken van de jeugdwet wij gemeenschappelijk in Zuid-Limburg willen gaan uitvoeren. Deze taken focussen zich vooral op de zwaardere specialistische jeugdhulp. Het beleidskader sluit aan op het Transitiearrangement Zuid-Limburg. Het jeugdbeleid, dat wij dicht bij huis willen organiseren en uitvoeren, ontwikkelen we op de schaal van onze subregio, de Westelijke Mijnstreek. De hoofdlijnen voor dit beleid treft u aan in deze hoofdlijnennotitie “Decentralisatie Jeugdzorg Westelijke Mijnstreek”. Dit kader wordt ter vaststelling aangeboden aan de vier gemeenteraden in de Westelijke Mijnstreek. Met het vaststellen van de hoofdlijnen is de richting van de uitvoering van de jeugdhulp en de kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering bepaald. Daarvoor was het jaar 2013 nodig. Wij starten nu met het inrichten van de uitvoering, waarvan wij in 2014 de vorm bepalen zodat wij vanaf 2015 klaar zijn om te gaan verrichten. Deze hoofdlijnennotitie gaat in op de Jeugdwet en geeft achtergrondinformatie over de jeugdzorg. De notitie bevat een beschrijving van de decentralisatie (hoofdstuk 1), een 0-meting (hoofdstuk 2), deelt de visie met die van Zuid-Limburg (hoofdstuk 3), bevat uitgangspunten voor de inrichting van de uitvoering, die wij in 2014 vorm geven (hoofdstuk 4), beschrijft met welke andere organisaties wij willen samenwerken om de jeugdzorg vorm te geven (hoofdstuk 5), gaat in op de positie van jeugdigen en ouders en de kwaliteit van zorg (hoofdstuk 6), de financiering (hoofdstuk 7), de monitoring en verantwoording (hoofdstuk 8) en de vervolgstappen (hoofdstuk 9). Beslispunten in de nota: Beslispunt 1: De hoofdlijnennotitie vast te stellen (richting), in het voorjaar 2014 een verordening (inrichting) en in het najaar van 2014 een definitieve kadernota tegemoet te zien. Beslispunt 2: Als missie vast te stellen: Gezond opgroeien, talent benutten en meedoen Goed en gezond opvoeden en opgroeien is op de eerste plaats belangrijk voor het kind. Ook vanuit maatschappelijk oogpunt is het belangrijk dat kinderen goed en gezond opgroeien. Bij opvoeden en opgroeien ligt de nadruk op talentontwikkeling, actief participeren in school en samenleving. Door hierin te investeren, brengen we een fundament aan voor welzijn, economische zelfstandigheid en democratisch burgerschap.
3
Als uitgangspunten vast te stellen: 1. de jeugdige staat centraal 2. we gaan uit van eigen verantwoordelijkheid 3. veiligheid staat voorop 4. er is een transformatie nodig van de jeugdhulp 5. het zorgstelsel moet eenvoudig, uitvoerbaar en betaalbaar zijn 6. hulp is nabij en hulp is maatwerk Beslispunt 3: Als doelen voor de uitvoering van de Jeugdwet vast te stellen: 1. Investeren in preventie: a) bevorderen van de opvoedcapaciteiten van de ouders b) ontzorgen en normaliseren door het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, buurten, scholen en in voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen c) Investeren in vroege signalering 2. Het treffen van voorzieningen op het gebied van jeugdhulp met een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod dat: 1. het eigen probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en zijn sociale omgeving (eigen kracht) inschakelt, herstelt en versterkt 2. via een laagdrempelige en herkenbare toegang bereikbaar is 3. uitgaat van jeugdhulpplicht: “Van waar bestaat recht op, naar wat is nodig” 4. demedicaliseert, ondersteunt, helpt en zorgt bij opgroei- en opvoedingsproblemen psychische problemen en stoornissen verstandelijke beperkingen 5. integrale hulp aan gezinnen biedt volgens het uitgangspunt “Eén gezin, één plan, één regisseur” 3. Het voorzien in uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, maatregelen ter voorkoming van kindermishandeling en het waarborgen van de veiligheid van de jeugdige in de opvoedsituatie waarin hij opgroeit. 4. Het voorzien in vertrouwenspersonen voor jeugdigen, hun ouders, pleegouders of netwerkpleegouders die te maken hebben met hulpverleners 5. Afstemmen van de regie over de gehele jeugdketen met overige diensten op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, sport en veiligheid Beslispunt 4: Bij de organisatie van de jeugdhulp: 1. gaan we uit van “meer samenleving, minder bureaucratie”. De uitvoering moet zich kenmerken door snelheid van handelen, doorpakken en financiële beheersbaarheid. onderscheiden we 4 dimensies: ontplooien, versterken, ondersteunen en overnemen 2. gaan we uit van ontzorgen en normaliseren 3. is vindplaats: actieplaats 4. gaan we uit van een team van jeugd- en gezinsgeneralisten 5. gaan we uit van ontschotte, integrale gespecialiseerde hulp
4
Beslispunt 5 1. Op de schaal van de Westelijke Mijnstreek organiseren we de ambulante hulp (AWBZ, GGZ en jeugd en opvoedhulp). 2. Op de schaal van Zuid Limburg organiseren we - daghulp, pleegzorg en residentiële hulp (AWBZ, GGZ, jeugd en opvoedhulp, gesloten jeugdzorg) - jeugdbescherming en jeugdreclassering - AMHK - Crisishulp - Vertrouwenspersoon Beslispunt 6 De gemeenten werken bij de het bepalen van de richting, de inrichting en de uitvoering intensief samen met andere partijen. Het college werkt de samenwerking in het uitvoeringsplan nader uit. Beslispunt 7: Het college werkt in het uitvoeringsplan uit: 1. Subsidiëren of aanbesteden 2. Bekostigingsmodel 3. De bestuurlijke inrichtingsvorm 4. Afspraken over beschikbaarheid, kwaliteit en risicodeling
5
1. Toelichting op het beleidskader 1.1
De decentralisatie jeugdzorg: De Jeugdwet
Transitie “Alle kinderen moeten gezond en veilig kunnen opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in de samenleving. Ouders zijn hiervoor eerst verantwoordelijk. De overheid komt in beeld als dit niet vanzelf gaat. Dan moet het jeugdstelsel snel, goed en op maat functioneren.”, zo opent het wetsvoorstel voor de Jeugdwet. De evaluatie van de Wet op de jeugdzorg en de analyse van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg laten belangrijke tekortkomingen van het huidige jeugdstelsel zien: - financiële prikkels werken richting dure gespecialiseerde zorg; - tekortschietende samenwerking rond kinderen en gezinnen; - afwijkend gedrag wordt onnodig gemedicaliseerd; - het kosten opdrijvend effect als afgeleide van deze knelpunten. De regering heeft daarom besloten tot het indienen van het wetsvoorstel “Jeugdwet”. De nieuwe wet moet het jeugdstelsel vereenvoudigen en het efficiënter en effectiever maken. Het uiteindelijke doel is het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van zijn gezin en sociale omgeving. De decentralisatie van alle jeugdhulp naar gemeenten, waarin de Jeugdwet voorziet, schept hiertoe de bestuurlijke en financiële randvoorwaarden. De gemeenten voeren reeds op diverse leefgebieden beleid voor de Jeugd. Deze kunnen worden onderverdeeld in drie aandachtsgebieden: - Jeugd en vrije tijd (Jeugd en jongerenwerk, maatschappelijke stage, spelen, veilige woon- en leefomgeving) - Jeugd en onderwijs ((voor)schoolse loopbaan (peuterspeelzaal, VVE, OAB), doorlopende leerlijnen, aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt) en - Jeugd en Zorg (Jeugdgezondheidszorg, Preventief jeugdbeleid, licht pedagogische hulp (Centrum Jeugd en gezin, Zorg adviesteam) leerplicht, RMC, VSV). Door de transitie van de jeugdzorg wordt de gemeente verantwoordelijk voor de volgende voorzieningen: 1. de provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, 2. de gesloten jeugdzorg, 3. de geestelijke gezondheidzorg voor jeugdigen (jeugd-ggz), 4. de zorg voor jeugdigen met een verstandelijke beperking, 5. de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen, vervoer bij begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen, 6. kortdurend verblijf ten behoeve van jeugdigen, 7. ggz in het kader van het jeugdstrafrecht (forensische zorg) en 8. de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en van jeugdreclassering. Transformatie Naast de transitie is eveneens een verandering (transformatie) nodig van de jeugdhulp. Met de verschuiving van alle jeugdhulp naar gemeenten wil het kabinet er onder meer voor zorgen dat het jeugdstelsel eenvoudiger wordt en beter aansluit op de eigen kracht en sociale netwerken van jeugdigen en hun ouders/verzorgers. Door versterking van preventie en andere ‘lichtere’ vormen van hulp is het de bedoeling dat het beroep op zwaardere specialistische jeugdzorg wordt teruggedrongen. Het nieuwe stelsel biedt kansen voor regeldrukvermindering en het tegengaan van onnodige bureaucratie. 6
Financiering en verantwoording in één hand Het huidige jeugdstelsel kent verschillende sectoren met elk een eigen financiering- en verantwoordingssysteem. Dit levert perverse financiële prikkels op waardoor instroombeperking in de ene deelsector kan leiden tot toestroom in een andere deelsector (‘waterbedeffect’). Decentralisatie is dus geen doel, maar een middel om de financiële prikkels te richten op preventie en integrale hulp. Met de decentralisatie van het jeugdstelsel komt de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor het jeugdterrein te liggen bij de gemeente. Waar taken en verantwoordelijkheden nu nog verspreid zijn over Rijk, provincies en gemeenten, krijgt één bestuurslaag de regie over het gehele stelsel met een bijzondere positie voor justitiële jeugdzorg. Het nieuwe stelsel kent één wettelijk kader en één integraal financieringssysteem, wat de werking ervan eenvoudiger en doelmatiger zal maken. Integrale hulp Ontschotting van geldstromen biedt gemeenten meer mogelijkheden voor integrale en daarmee effectievere hulp aan jeugdigen en gezinnen. Gemeenten zijn door de decentralisatie beter in staat om integraal beleid te ontwikkelen en maatwerk te bieden, afgestemd op de lokale situatie en uitgaande van de mogelijkheden (eigen kracht) en de behoeften van individuele jeugdigen en hun ouders. In handen van de gemeente kan de jeugdhulp beter aansluiten op de problematiek zoals die zich concreet voordoet. De verschillende vormen en instrumenten van ondersteuning, hulp en zorg kunnen naar bevind van zaken worden ingezet, wat de kwaliteit en de doeltreffendheid van zorg ten goede komt. Hulp en ondersteuning kunnen laagdrempelig, vroegtijdig en integraal aangeboden worden, met veel ruimte voor de professional om casusgericht te werken: één gezin, één plan, één regisseur. Door deze manier van organiseren en interveniëren kan het beroep op specialistische en gedwongen hulp worden verminderd. In deze opzet ligt een prikkel besloten voor de gemeente om extra te investeren in preventie en gebruik van eigen kracht van jeugdigen en hun opvoeders. De verantwoordelijkheid voor de gehele jeugdzorg komt bij gemeenten te liggen. Daardoor wordt het makkelijker verbindingen te leggen tussen zorg, lokaal gezondheidsbeleid, onderwijs, werk en inkomen, sport en veiligheid en andere gemeentelijke taakvelden. Versterken van de eigen kracht Het uiteindelijke doel van het wetsvoorstel is het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en van anderen in de sociale omgeving. Niet alleen moet voorkomen worden dat overheidsbemoeienis leidt tot zorgafhankelijkheid, maar die bemoeienis moet actief en maximaal bijdragen aan de eigen kracht van jongere, gezin en samenleving. Transformatie In dit licht is decentralisatie een randvoorwaarde voor de transformatie. Het beoogde resultaat zal pas gerealiseerd worden als alle actoren in het jeugdstelsel hun werkwijzen vernieuwen in het licht van de transformatiedoelen van de stelselwijziging. Hier ligt een eerste verantwoordelijkheid van gemeenten en het veld om aan de transformatie inhoud te geven. Het Rijk vervult daarbij vanuit haar systeemverantwoordelijkheid een kaderstellende, stimulerende en ondersteunende rol. Op het moment van schrijven van deze notitie is het wetsvoorstel vastgesteld door de Tweede Kamer en aangeboden aan de Eerste Kamer. De planning is erop gericht dat het parlement de behandeling van het wetsvoorstel in februari 2014 afrondt zodat de wet per 1 januari 2015 inwerking treedt. De gemeenten hebben dan het jaar 2014 om de implementatie van de wet voor te bereiden. 7
Het standpunt van de gemeenten over de de Jeugdwet Gemeenten willen de verantwoordelijk voor de jeugdzorg graag nemen, maar niet zonder bijbehorend budget en beleidsruimte. In het wetsvoorstel is goed vertaald dat de decentralisatie onlosmakelijk verbonden moet zijn met ruimte voor gemeenten én werkers in de jeugdzorg. Zodat zij samen met burgers kunnen vaststellen wat de meest passende hulp is. De regering gaat ervan uit dat de gemeenten de jeugdzorg met minder middelen kunnen uivoeren. Op basis hiervan boekt het Rijk tot 2018 reeds minimaal een ombuiging in van 15% van het budget. Voor de gemeente brengt dit een derde taakstelling met zich mee. Naast de uitvoering van de jeugdzorg en de transformatie daarvan moet de gemeente deze taken uitvoeren met minder middelen. 1.2
De samenhang in de drie decentralisaties
Een pleidooi voor ruimte Nederland staat met de drie decentralisaties aan de vooravond van een ongekende transformatie van de verzorgingsstaat. Op basis van het Regeerakkoord 2012 krijgen we te maken met drie decentralisaties: Jeugdzorg, AWBZ naar Wmo en de Participatiewet. Daar komt het nieuwe Stelsel van Passend Onderwijs nog bij. De decentralisaties kennen dezelfde principes en moeten ertoe bijdragen dat de eigen kracht en het sociaal netwerk eerst worden aangesproken voordat een beroep wordt gedaan op publiek gefinancierde voorzieningen. Het accent ligt op participatie in de samenleving en het voorkomen in plaats van genezen, c.q. versterken van preventie. Voorkomen moet worden dat hulpverleners langs elkaar heen werken: één gezin- één plan-één regisseur is het uitgangspunt bij de decentralisaties in het hele sociale domein. Het is een ontwikkeling die niet uit de lucht komt vallen. De manier waarop we sociale zekerheid en zorg hebben vormgegeven is aan vervanging toe. Niet omdat er geen vraag meer naar zou zijn, integendeel. We kunnen de toenemende vraag in de toekomst niet meer betalen. Dat komt omdat de vraag naar zorg en sociale zekerheid autonoom groeit, maar ook omdat overheid en samenleving te ver uiteen zijn gegroeid. De overheid is steeds centralistischer en bureaucratischer geworden, en de samenleving steeds meer individualistisch en claimgericht. Die twee ontwikkelingen hebben elkaar versterkt. Een onhoudbare, want niet duurzame spiraal. Het idee achter de decentralisaties is dat gemeenten die neerwaartse spiraal kunnen doorbreken. Gemeenten staan dichter bij hun burgers dan het Rijk. Iedere burger staat in de gemeentelijke basisadministratie. Kinderen gaan in de gemeente naar school. Wie een uitkering nodig heeft, of bijzondere bijstand, meldt zich bij de gemeente. Met de decentralisaties komen nog meer van die ‘leefgebieden’ richting de gemeente. Dat betekent dat gemeenten een meer integrale afweging kunnen maken als het gaat om hulp, zorg en dienstverlening. Compensatiebeginsel en maatwerk Het compensatiebeginsel, in de Jeugdwet jeugdhulplicht genoemd, komt centraal te staan in de transformatie. Dat betekent dat de gemeente de plicht heeft om mensen zodanig te compenseren dat zelfredzaamheid en participatie aan de samenleving mogelijk is. In tegenstelling tot het recht op zorg, hoeft de gemeente niet iedereen op exact dezelfde wijze te compenseren. In andere woorden: in tegenstelling tot het recht op zorg, maakt het compensatiebeginsel het mogelijk om maatwerk te leveren. De decentralisaties vragen er dus om het beleid niet zozeer te richten op rechten, aanspraken en uniforme voorzieningen. Het nu vast te stellen beleid moet het mogelijk maken om ongelijke gevallen, te behandelen naarmate ze verschillen. De voorziening wordt primair een middel om een specifiek probleem van een burger te verhelpen. En dat kan dus van burger tot burger verschillen.
8
Ruimte Om de verzorgingsstaat van de toekomst te ontwikkelen hebben gemeenten ruimte nodig. Ruimte om te ontwikkelen en te leren. Ruimte geven we doorgaans aan met de term ‘3d’, van drie dimensionaal en inderdaad, van de drie decentralisaties. Natuurlijk staat drie dimensionaal voor ruimte in tijd en plaats. Als we willen dat burgers meer verantwoordelijkheid nemen, dan hebben professionals ruimte nodig om maatwerk te leveren. En als we vinden dat professionals maatwerk moeten leveren en integraal moeten werken, dan moeten gemeenten ze die ruimte geven. Zonder maatwerk gieten we de burger feitelijk in beton. 1.3
Interactief proces
Zowel bij de invoering als bij de uitvoering van de Jeugdwet is samenwerken met alle partijen die voor de zorg voor de jeugd relevant zijn van groot belang. Afstemming met en verbinden van beleid, doelen, belangen en activiteiten van deze partners is essentieel om onderling draagvlak te realiseren en om de slaagkans van de transitieopgave te vergroten. Daarbij gaat het ook om de vraag wat jeugden opvoedhulp kan bijdragen aan de doelen van andere maatschappelijke sectoren, zoals educatie en maatschappelijke participatie, van veiligheid en welzijn en van een veilige en gezonde leef- en woonomgeving. Om dit te realiseren hebben we een interactief beleidsproces gevoerd, dat zich kenmerkt door de principes: ‘Van buiten naar binnen’ en “niet over ons praten, maar met ons”. Hiermee hebben we belanghebbenden zelf aan het woord gelaten, hen vanaf het begin mee laten denken en laten adviseren. Er zijn ronde tafelgesprekken gevoerd en interviews gehouden met diverse stakeholders. Ook zijn zij vaak deelnemer van werkgroepen in de projectmatige aanpak die we volgen om de decentralisatie te realiseren. Daarnaast zijn verschillende initiatieven ondernomen om belanghebbenden bij de voorbereidingen te betrekken. Zo is de provincie als adviseur betrokken in de stuurgroep Decentralisatie Jeugdzorg Zuid-Limburg. Met de overige financiers, zoals zorgkantoren wordt afgestemd in de werkgroep Opdrachtgeverschap van het project Djz. Er zijn kennismakingsbezoeken gebracht aan de meerdere zorgaanbieders en er is een bijeenkomst georganiseerd voor cliënten, ouders en aanbieders. In de Westelijke Mijnsteek zijn gesprekken gevoerd met instellingen en vertegenwoordigers van jongeren en hun ouders zoals ouderraden van scholen. Ook zijn in elk van de 3 subregio’s zogenaamde klankbordbijeenkomsten georganiseerd. De Jeugdwet vraagt expliciet dat dit plan afgestemd wordt met het (passend) onderwijs. Daarvoor is met de besturen van het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs een op overeenstemming gericht overleg (OOGO) opgestart. 1.4
De functie van de hoofdlijnennotitie.
De wet kent een lange voorgeschiedenis met brede politieke instemming. Op het moment van het schrijven van dit stuk is het conceptwetsvoorstel ter behandeling aangeboden bij de Tweede Kamer. Voordat de wet is vastgesteld kan de inhoud dus nog van moties en amendementen worden voorzien. Ze staat dus nog niet vast. Het wetsvoorstel biedt wel voldoende houvast om de raad nu een hoofdlijnennotitie aan te bieden. Deze hoofdlijnennotitie bevat voldoende uitgangspunten om door de nieuwe raad in het voorjaar 2014 een uitvoeringsplan vast te laten stellen. Tevens kan het college op basis van de hoofdlijnennotitie met de voorbereiding van de inrichting van de uitvoering, zoals het inkopen van jeugdhulp, starten. In het najaar van 2014 kan de raad een definitief beleidsplan voor een langere periode vaststellen, waarin ze alle actuele ontwikkelingen mee neemt. De financiële contouren zijn dan ook helder. Deze planning doet recht aan het feit dat in maart 2014 gemeenteraadsverkiezingen zijn en er een nieuwe raad komt. 9
Beslispunt 1: De hoofdlijnennotitie vast te stellen (richting), in het voorjaar 2014 een uitvoeringsplan tegemoet te zien (inrichting) en in het najaar van 2014 een definitieve kadernota tegemoet te zien.
10
2. De situatie in Zuid Limburg en de Westelijke Mijnstreek 2.1
De jeugd in de Westelijke Mijnstreek
Met het overgrote deel van de jeugd in Nederland en onze regio gaat het goed. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie hoort de Nederlandse jeugd tot de gelukkigste van de wereld. Onze jeugd is tevreden met de thuissituatie en op school. Nederlandse jongeren eten steeds minder ongezond en drinken steeds minder alcohol. Er is sprake van afnemende jeugdcriminaliteit. Uit “Een Gezonde Kijk op Sittard-Geleen; GGD (2010)” blijkt dat de jeugd in Sittard-Geleen het op veel fronten goed doet. Deze groep heeft minder ernstig overgewicht, rookt minder, ontbijt vaker, drinkt minder alcohol, ‘binge drinkt’ minder, is minder vaak dronken en vaker lid van een sportclub in relatie tot het gemiddelde in Zuid-Limburg. Voldoende fruit eten en veilig vrijen laat nog geen positieve trend zien bij de jeugd. Overgewicht lijkt bij de jeugd te stabiliseren maar neemt nog toe bij meisjes (5 tot 6 jaar en 13 tot 14 jaar). Ook de leefstijl van veel jeugd in Beek ontwikkelt zich de laatste jaren redelijk gunstig: het algemeen alcoholgebruik en zwaar drinken zijn afgenomen. Jongeren in Beek zijn de laatste jaren vaker gaan ontbijten en zijn vaker lid van een sportvereniging. Ook het roken en softdruggebruik is afgenomen en aanzienlijk lager dan in de rest van de regio. Er zijn in Beek geen kinderen in achterstandswijken en een laag percentage van de kinderen in Beek woont in een uitkeringsgezin. Beek heeft het hoogste percentage hoogopgeleiden in de regio en er zijn minder werkloze jongeren ten opzichte van Zuid-Limburg en Nederland. Het percentage jongeren dat aangeeft gepest te worden of psychosociale problemen heeft is lager ten opzichte van de regio. Verder is de jeugdcriminaliteit in Beek beneden het landelijk gemiddelde. Daarnaast is er een daling van het aantal voortijdig schoolverlaters. Uit “Een gezonde kijk op Schinnen; GGD (2010)”blijkt, dat de jeugd in Schinnen het redelijk goed doet. De Schinnense jeugd rookt minder, gebruikt minder softdrugs, is vaker lid van een sportvereniging en heeft minder vaak (ernstige) overgewicht in relatie tot het gemiddelde in Zuid Limburg. Onder bij de jongeren in Schinnen is het alcoholgebruik en het ‘binge-drinken’ afgenomen, maar zijn de percentages desondanks omvangrijk (69% van de 15- en 16-jarige ten opzichte van 66% regionaal). Een positieve ontwikkeling is dat de gemiddelde leeftijd waarop jongeren in Schinnen beginnen met drinken ten opzichte van het vorige onderzoek in 2005 gestegen is van ±11 naar ±12. Ook in Stein tenslotte is een gunstige trend in leefstijl van jongeren te zien: Ten opzichte van het onderzoek in 2005 is het (overmatig) alcoholgebruik en roken gedaald en men is vaker lid van een sportclub. Ook is er daling van overgewicht bij de jeugd tot 14 jaar. Steeds meer jongeren (en volwassenen) in Stein ontbijten dagelijks. Desondanks drinken de jongeren wel nog altijd meer dan leeftijdsgenoten in de regio en ze eten steeds minder groente en fruit. Er wordt daarentegen beduidend minder gerookt door jongeren in Stein dan in de rest van Zuid Limburg. Ontwikkeling regio, invloed krimp. Uit onderzoek van E`til blijkt dat Limburg ontgroent en vergrijst. Het aantal inwoners jonger dan 20 jaar daalt in de prognoseperiode van 228.000 in 2012 naar 200.000 in 2030 en 150.000 in 2050. In de periode 2012-2040 daalt het aantal inwoners tussen 20 en 65 jaar van bijna 680.000 in 2012 naar circa 490.000 in 2040. In dezelfde periode neemt het aantal 65-plussers toe van 216.000 naar 328.000. De jeugd die nu opgroeit neemt dus in aantal af en moet het inkomen verdienen voor een steeds groter wordende groep niet-werkenden. In de volgende tabel is de ontwikkeling voor de eerste 10 jaar na inwerkingtreding van de Jeugdwet opgenomen.
11
Aantal inwoners in Zuid Limburg 0 t/m 19 jaar Bron: Etil; Progneff, 2012 jaar
aantal
index
2015
109.650
100,0
2016
107.930
98,4
2017
106.510
97,1
2018
105.210
96,0
2019
103.680
94,6
2020
102.340
93,3
2021
100.930
92,0
2022
99.820
91,0
2023
98.980
90,3
2024
98.050
89,4
2025
97.490
88,9
In de tabel is het cijfer van 2011 niet opgenomen. De aantallen die het rijk verstrekt over gebruik van jeugdhulp en de voorlopige indicatie over budgetten zijn gebaseerd op 2011. De bevolking onder de 20 jaar omvatte toen in Zuid-Limburg 117.500 inwoners. Op 1 januari 2015 is dat aantal volgens de prognose van E’til gedaald met 5%. Vanaf 2015 tot 2020 daalt het aantal jeugdigen met nog eens 6,7%. N.B. De Jeugdwet geldt in beginsel voor jongeren tot 18 jaar. De instellingen die bevolkingsprognoses afgeven hanteren in hun cijfers schijven van 5 jaar. Vandaar dat in deze cijfers is uitgegaan van de jongeren tot 20 jaar. 2.2
Het huidige gebruik van Jeugdhulp
Helaas gaat het niet met alle jeugd goed. Bij circa 12 % van de jeugd in Zuid-Limburg is ondersteuning nodig bij opgroeien en ontplooien. Bij 3-5% is deze ondersteuning structureel van aard en zijn er vaak problemen op meerdere leefgebieden. Er is dan inzet van gespecialiseerde hulp nodig. De cijfers over gebruik en budgetten zijn opgenomen in de bijlagen.
12
De gespecialiseerde jeugdhulp die onder de Jeugdwet gaat vallen: Overzicht huidige jeugdzorg: jeugd met beperkingen (nu AWBZ): - verstandelijk - lichamelijk - psychisch/ psychiatrisch langer dan 1 jaar Huidige instellingen Gastenhof, RIBW, Radar, Orbis etc.
jeugd GGZ (nu ZVW): - psychische problemen - psychiatrische problemen - verslaving Huidige instellingen Orbis, Mondriaan, Virenze, Amacura, 1e lijnspsychologen etc
jeugd en opvoedhulp (nu Provincie): - opvoedproblemen verhelpen - veiligheid jongere herstellen
Huidige instellingen Xonar, Rubicon, Mutsaerts, William Schrikker
Verplichte Jeugdzorg - veiligheid voor jeugdige of omgeving - dreiging gezond opgroeien Huidige instellingen Xonar, Rubicon, Mutasaerts, Raad voor de Kinderbescherming Bureau Jeugdzorg, Willem Schrikker, AMK Stichting Sint Joseph etc.
Indicatiestelling door CIZ, Zorgkantoor en Bureau Jeugdzorg WM 990 verstrekkingen (ca. 20 % van de kinderen in zorg) € 11,4 mio (34 % budget)
Indicatiestelling Zorgkantoor en Bureau Jeugdzorg, huisarts
Soorten hulp - ambulante hulp - dagvoorziening - 24 uurshulp - begeleiding - persoonlijke verzorging - vervoer - kortdurend verblijf
Soorten hulp - ambulante hulp - dagvoorziening - 24 uurshulp
WM 2.785 verstrekkingen (ca. 60 % van de kinderen in zorg) € 7,8 mio (23 % van het budget)
Indicatiestelling door Bureau Jeugdzorg WM 545 kinderen (ca. 11% van de kinderen in zorg ) € 8 mio (24 % budget)
Indicatiestelling door rechter
WM - 425 kinderen jeugdbescherming - 175 kinderen in jeugdreclassering samen ca 3 mio (9 % budget) - 25 kinderen in gesloten jeugdzorg (0,5% kinderen in zorg); 2,7 mio (8 % van het budget
Soorten hulp - ambulante hulp - dagvoorziening - pleegzorg - 24 uurshulp
Soorten - jeugdbescherming - jeugdreclassering - gesloten jeugdzorg
Hulp voor jeugdigen vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten(AWBZ) De AWBZ financiert nu hulp voor jeugdigen met verstandelijke beperkingen, ggz- hulp die langer duur dan 1 jaar en begeleiding en persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf buiten het gezin van jeugdigen. Deze vallen van vanaf 2015 onder de Jeugdwet. Jeugdigen met verstandelijke beperking Kinderen en jongeren met een Verstandelijke Beperking (VB) hebben een lagere intelligentie met een IQ-score tussen de 50 en 85. Zij hebben daarnaast vaak een beperkt sociaal aanpassingsvermogen, 13
waardoor hun sociale redzaamheid laag is. Bij kinderen met VB kan sprake zijn van bijkomende problematiek, zoals leerproblemen, een psychiatrische stoornis, en problemen in het gezin en de sociale context. Jeugdigen met VB komen vaak in andere vormen van zorg terecht, zo zijn 40 procent van de jongeren in de gesloten jeugdzorg, jeugdigen met VB. De begeleiding en de persoonlijke verzorging De begeleiding en de persoonlijke verzorging is voor jeugdigen die niet zelfredzaam zijn door een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of door somatische of psychiatrische problemen. Persoonlijke verzorging bij jeugdigen tot 18 jaar is gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid. Het omvat hulp bij algemene dagelijkse levensverrichtingen als wassen, aankleden, verplaatsen in zit- of lighouding, eten en drinken, het toedienen van medicatie en naar het toilet gaan. Ook omvat het hulp die in directe relatie staat tot de persoonlijke verzorging, zoals het opmaken van het bed tijdens het wassen van een bedlegerig kind en het stimuleren van zijn zelfredzaamheid. Jeugdhulp kan ook nodig zijn op school voor leerlingen die in de klas begeleiding of persoonlijke verzorging nodig hebben. Dit wordt onderdeel van het overleg tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden passend onderwijs. In dat kader kan ook aan de orde komen hoe leerlingen te begeleiden die structureel maar een deel van de lesweek in de klas aanwezig kunnen zijn. Vervoer en kortdurend verblijf Het vervoer van jongeren en kortdurend verblijf buiten het gezin om de opvoeders te ontlasten die nu onder de AWBZ vallen, worden eveneens gedecentraliseerd naar de gemeenten. Het gebruik van AWBZ hulp is in Zuid-Limburg 1,3 % hoger dan in Nederland. In de Westelijke Mijnstreek is dit vergelijkbaar. De kosten van AWBZ hulp zonder verblijf zijn in vergelijking met die van jeugd- en opvoedhulp en GGZ relatief hoog. Dit komt doordat het vaak gaat om kosten van begeleiding en verzorging om te voorkomen dat een jeugdige uit huis wordt geplaatst. Deze keert het zorgkantoor vaak uit in de vorm van persoonlijk gebonden budgetten (pgb’s). Psychische problemen en stoornissen Eerstelijns psychologische zorg is kortdurende behandeling van lichte, niet complexe psychologische problemen, zoals gedragsklachten, klachten over het leggen van contacten, schoolleer- en concentratieklachten, stemmingsklachten, angst, depressie en opvoedproblemen. Professionals die eerstelijns psychologische zorg aanbieden zijn beroeps geregistreerde psychologen en orthopedagogen. Sommige huisartsen worden ondersteund door een praktijkondersteuner ggz die kortdurende hulp biedt bij psychische stoornissen (een POH-GGZ), dit zijn vaak sociaal psychiatrisch verpleegkundigen. In de tweedelijns zorg worden jongeren behandeld met zware, complexe psychische klachten. Deze behandelingen worden nu betaald vanuit de Zorgverzekeringswet (ZVW). In Zuid-Limburg is in 2010 2,2 % meer GGZ- hulp ingezet dan het Nederlands gemiddelde. In de Westelijke Mijnstreek is dit percentage hoger en in Sittard-Geleen zelfs 4% meer (11%). Een verklaring hiervoor is niet voorhanden. In de gemeenten Schinnen, Beek en Stein is de GGZ-hulp nagenoeg gelijk aan het cijfer van Zuid-Limburg. In de Westelijke Mijnstreek omvat de huidige GGZhulp 60% van alle hulp die aan jongeren wordt verleend (in aantallen, niet in budget). In verhouding is de problematiek in de Westelijke Mijnstreek eveneens zwaarder dan gemiddeld of er wordt vaker dan gemiddeld de zwaardere 2e lijnshulp ingezet waar mogelijk 1e lijnshulp volstaat. Ook hiervoor is geen verklaring gevonden. De regering heeft een wetsvoorstel ingediend om de basispsychologie in te zetten voor zwaardere problematiek. Dit moet leiden tot een afname van de 2e lijns zorg. 14
Ook voor de GGZ gelden de opmerkingen over ambulante en residentiële zorg die bij jeugd- en opvoedhulp zijn gemaakt. Jeugd en opvoedhulp Het doel van de gespecialiseerde of geïndiceerde jeugd- en opvoedhulp is opvoedproblemen te verhelpen of hanteerbaar te maken, maar ook de veiligheid van de jeugdige en/of van de samenleving te herstellen. Om deze doelen te behalen voert de gespecialiseerde zorg verschillende taken uit zoals het analyseren van problematiek door middel van verdere analyse en diagnostiek, het begeleiden en ondersteunen van (beroeps)opvoeders en professionals in het basisaanbod door middel van consultatie, het bieden van gespecialiseerde zorg, het organiseren van integrale zorg en het herstellen van de veiligheid van de jeugdige en de veiligheid van de samenleving. De provincie financiert nu de jeugd- en opvoedhulp. In de cijfers valt op dat het gebruik van jeugd en opvoedhulp in Zuid Limburg hoger is dan het Nederlands gemiddelde. In de Westelijk Mijnstreek is de jeugd- en opvoedhulp nagenoeg gelijk aan het Nederlands gemiddelde. In Beek en Stein is de inzet van opvoedhulp minder dan gemiddeld in Nederland en in Schinnen en Sittard-Geleen nagenoeg gelijk aan het Zuid-Limburgs gemiddelde. Bezien vanuit de inhoud, die voor de gemeenten voorop staat, is het voor een jeugdige het beste als hij opgroeit in zijn eigen gezin. Pas als het echt niet anders kan, bijvoorbeeld als zijn veiligheid in gevaar is, komt uithuisplaatsing aan de orde. Een pleeggezin heeft dan de voorkeur boven plaatsing in een instelling. Behalve dat deze volgorde voor de jeugdige heel belangrijk is, is het zo dat de kosten voor ambulante hulp fors lager zijn dan de kosten van verblijf buiten het eigen gezin. De kosten voor pleegzorg zijn eveneens lager dan de kosten van deel- of voltijd verblijf in een instelling. Jeugdbescherming en Jeugdreclassering De uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en van jeugdreclassering zijn twee bijzondere taken. Het doel van een kinderbeschermingsmaatregel is het opheffen van een bedreiging voor de veilige ontwikkeling van het kind. Het opleggen daarvan betekent dat wordt ingegrepen in het privéleven van de jeugdige en zijn ouders. Dit ingrijpen dient met waarborgen omkleed te zijn. Die waarborgen zijn: proportionaliteit en subsidiariteit, rechtsgelijkheid, verbod van willekeur, rechtszekerheid en uniformiteit. Alleen de kinderrechter kan besluiten tot een kinderbeschermingsmaatregel, na zorgvuldig onderzoek en advisering door de Raad voor de Kinderbescherming. Het doel van begeleiding door de jeugdreclassering is het voorkomen van recidive en het realiseren van een gedragsverandering bij de jongere. Het jeugdstrafrecht houdt daarbij rekening met de eigen aard en ontwikkeling van de jeugdige. De waarborgen voor de jeugdbescherming gelden ook voor de uitvoering van de jeugdreclassering. De jeugdbescherming en jeugdreclassering vallen nu onder financiering van de provincie. De inzet van jeugdbescherming is in Zuid-Limburg en de Westelijke Mijnstreek hoger dan het gemiddelde in Nederland. De inzet van jeugdreclassering is in Zuid-Limburg en de Westelijke Mijnstreek eveneens hoger dan het gemiddelde in Nederland. Gesloten jeugdzorg Wanneer de jeugdige zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft, onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken, kan gesloten jeugdhulp ingezet worden (gesloten jeugdzorg). Dit is een zeer zware en intensieve vorm van gespecialiseerde jeugdhulp waarbij de vrijheden van de jeugdige kunnen worden ingeperkt, om te voorkomen dat de jeugdige zich onttrekt of onttrokken wordt aan de hulp 15
die hij nodig heeft. Gesloten jeugdhulp heeft als doel jeugdigen met ernstige gedragsproblemen te behandelen en een dusdanige gedragsverandering te bewerkstelligen dat deze jeugdigen weer kunnen participeren in de maatschappij. De jeugdige wordt daartoe opgenomen in een gesloten accommodatie. Het regime van de gesloten jeugdzorg wordt nagenoeg ongewijzigd overgenomen in de Jeugdwet. De beoordeling of sprake is van dusdanig ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid dusdanig ernstig belemmeren dat gesloten jeugdhulp noodzakelijk is, is uiteindelijk aan de kinderrechter die een machtiging, een spoedmachtiging of een voorwaardelijke machtiging kan afgeven. De financiering van de gesloten jeugdzorg valt nu onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van VWS. De jeugdzorgPlus stelt bijzondere eisen aan professionals en de fysieke omgeving. Het is daardoor een dure vorm van hulpverlening. De inzet van jeugdzorgPlus is in Zuid-Limburg en de Westelijke Mijnstreek hoger dan het gemiddelde in Nederland. Advies- en Meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK) Gemeenten worden verantwoordelijk om op bovenlokaal niveau een Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) te organiseren. In het AMHK worden het huidige Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) geïntegreerd. Het doel van de integratie is een betere samenhang in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het AMHK wordt wettelijk verankerd in de Wmo. Het AMHK kent de wettelijke functies van: 1. advies over vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling 2. een meldfunctie bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling 3. onderzoek bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling Daarnaast heeft het AMHK de taak om indien nodig de raad voor de kinderbescherming en/of de politie in te schakelen en indien gewenst passende hulp te regelen. De meldingen bij het AMK zijn in Zuid-Limburg en de Westelijke Mijnstreek lager dan het gemiddelde in Nederland. 2.3
De specifieke ondersteuningsvragen in onze regio
De Jeugdwet schrijft voor dat de gemeente in haar beleidsplan opneemt op welke wijze zij zich heeft vergewist van de behoeften van kleine doelgroepen. Hierbij moet gedacht worden aan kleine groepen jeugdigen die hoog specialistische zorg nodig hebben, zoals bijvoorbeeld doofblinde jeugdigen en de groep ernstig meervoudig gehandicapte kinderen. De beschikbare cijfers geven geen inzicht in de hoogte van deze specialistische zorg. Per gemeente in onze regio zullen deze aantallen niet bijzonder hoog zijn. Dit neemt echter niet weg dat de gemeente wel verantwoordelijk is voor de benodigde jeugdhulp (vaak landelijk) ten behoeve van deze jeugdigen. In het uitvoeringsplan zullen wij hier nader op ingaan.
16
3. Wat willen we bereiken? 3.1
De opgave
Opgave voor de gemeente In het nieuwe jeugdstelsel worden gemeenten verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp (dus inclusief specialistische hulp zoals jeugd-ggz, jeugd-vb en gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen), de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. De verantwoordelijkheid van gemeenten omvat: 1. het opstellen van een beleidsplan voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg bij opgroei- en opvoedingsproblemen en psychische problemen en stoornissen en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering; 2. het vergroten van preventie door het versterken van de pedagogische infrastructuur 3. het voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod; 4. het treffen van een voorziening op het gebied van jeugdhulp (jeugdhulpplicht, vergelijkbaar met de compensatieplicht Wmo), als jeugdigen en hun ouders het niet op eigen kracht redden; 5. de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering; 6. het voorzien in maatregelen ter voorkoming van kindermishandeling; 7. de regie over de gehele jeugdketen en de afstemming met overige diensten op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, sport en veiligheid; 8. het voorzien in vertrouwenspersonen voor jeugdigen, hun ouders, pleegouders of netwerkpleegouders die te maken hebben met hulpverleners. Leeftijdsgrens In het wetsvoorstel voor de Jeugdwet is de leeftijdsgrens van 18 jaar het uitgangspunt voor jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen. Jeugdhulp kan doorlopen tot maximaal het 23ste levensjaar, voor zover deze hulp niet onder een ander wettelijk kader valt en mits voldaan wordt aan de voorwaarden. Voor jeugdreclassering en jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing geldt op basis van de Jeugdwet geen leeftijdsgrens. 3.2
Visie op de jeugdhulp in Zuid Limburg en de Westelijke Mijnstreek
De 18 gemeenten in Zuid-Limburg hebben samen een gemeenschappelijke conceptvisie uitgewerkt die is getoetst aan de visie van jongeren, ouders, deskundigen, professionals en instellingen. Voor de hoofdlijnennotitie kiezen de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek ervoor aan te sluiten bij de visie van Zuid-Limburg. De conceptmissie luidt (juli 2013):
Gezond opgroeien, talent benutten en meedoen Goed en gezond opvoeden en opgroeien is op de eerste plaats belangrijk voor het kind. Ook vanuit maatschappelijk oogpunt is het belangrijk dat kinderen goed en gezond opgroeien. Bij opvoeden en opgroeien ligt de nadruk op talentontwikkeling, actief participeren in school en samenleving. Door hierin te investeren, brengen we een fundament aan voor welzijn, economische zelfstandigheid en democratisch burgerschap.
17
Kind centraal Het kind en de jongere staan in onze visie centraal. Bij de zorg voor de jeugd is de leefwereld van jeugdigen en hun opvoeders ons vertrekpunt. Hierbij realiseren we een eenduidige en eenvoudige uitvoering. Eigen verantwoordelijkheid Vanuit de eigen verantwoordelijkheid worden ouders en jongeren altijd, actief en van het begin af aan betrokken bij de hulp en steun die zij nodig hebben en ze houden hierbij de regie. Verschillende domeinen dragen hieraan bij: onderwijs, economie, arbeidsmarkt, gezondheid, vrije tijd, wonen, veiligheid en jeugdhulp. Veiligheid voorop Als de veiligheid van kinderen of de omgeving in het geding is, wordt opgetreden om de veiligheid te herstellen (leerplicht, jeugdbeschermingsmaatregelen, strafrecht). Want boven alles geldt dat de veiligheid van het kind gewaarborgd moet zijn. Cultuuromslag Om deze visie, samen met de forse bezuinigingen (15%) en de herverdeeloperatie (waar Zuid Limburg naar verwachting nadeelregio is), te realiseren zal ook de cultuur en de werkwijze van de professionals, opleidingsinstituten voor de zorg, ambtenaren en het gemeentebestuur van oriëntatie moeten veranderen. Heldere politieke keuzes en voldoende draagvlak zijn essentieel bij de herinrichting van het gewone opvoeden en de zorg voor de jeugd. Eenvoudig, uitvoerbaar en betaalbaar Het nieuwe duurzame zorgstelsel moet eenvoudig, uitvoerbaar en betaalbaar worden en vraaggericht. Het stelsel is niet gericht op het beheersen en vermijden van elk risico. Dit past in de vernieuwingswens van jongeren en ouders die echt willen meesturen op de inrichting en kwaliteit van hun eigen leven. Nabij en maatwerk De nieuwe professionaliteit gaat uit van nabijheid van zorg, gericht op wat zelf kan en wat daarnaast de jongere/ouders nodig hebben (maatwerk). Die samenkracht (eigen regie en nabijheid) betekent vertrouwen geven en loslaten waar het kan. Dit betekent een nieuw evenwicht tussen overheid en samenleving. Beslispunt 2: Als missie vast te stellen: Gezond opgroeien, talent benutten en meedoen Goed en gezond opvoeden en opgroeien is op de eerste plaats belangrijk voor het kind. Ook vanuit maatschappelijk oogpunt is het belangrijk dat kinderen goed en gezond opgroeien. Bij opvoeden en opgroeien ligt de nadruk op talentontwikkeling, actief participeren in school en samenleving. Door hierin te investeren, brengen we een fundament aan voor welzijn, economische zelfstandigheid en democratisch burgerschap. Als uitgangspunten vast te stellen 1. 2. 3. 4. 5. 6.
18
de jeugdige staat centraal we gaan uit van eigen verantwoordelijkheid veiligheid staat voorop er is een transformatie nodig van de jeugdhulp het zorgstelsel moet eenvoudig, uitvoerbaar en betaalbaar zijn hulp is nabij en hulp is maatwerk
3.2
Welke rol neemt de gemeente in ?
Zelfredzaamheid en participatie De verzorgingsstaat kan in zijn huidige vorm niet voortbestaan. Het aantal werkenden dat de verzorgingsstaat betaalt neemt verder af en het aantal niet werkenden dat zorg nodig heeft groeit. Een cultuur die in meer dan een halve eeuw is gegroeid, moet een omslag krijgen naar een nieuwe cultuur. Wat die nieuwe cultuur is, is alleen in abstracte begrippen duidelijk en een nieuwe cultuur ontstaat niet door deze te beschrijven en gaat niet in door een ‘knop om te draaien’. Er is een cultuuromslag nodig bij burgers die zich niet meer kunnen opstellen als ‘klant’ richting de overheid voor een zorgaanbod waar zij recht op hebben. Burgers moeten investeren in het realiseren van hun zelfredzaamheid. Compensatie door de overheid is gericht op en begrensd door wat nodig is om zelfredzaam te zijn en te participeren. Er is een cultuuromslag nodig bij de gemeente, die niet meer automatisch de rol heeft om de burger de zorg te geven waar deze om vraagt. De rol van de gemeente is primair om ondersteuning te geven in het proces dat er toe leidt dat burgers deze zorg zelf organiseren met andere burgers en maatschappelijke instellingen. Opdrachtgever Om leefdomeinen te integreren, budgetten te ontschotten en te werken volgens de methodiek 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur is een belangrijke randvoorwaarde dat de gemeente de 3 d’s en aanpalende regelingen uitvoert vanuit één stelsel en één werkwijze. Hoe deze uitvoering er precies gaat uitzien, is op het moment dat dit stuk wordt geschreven in de ontwerpfase. In het uitvoeringsplan dat in het voorjaar van 2014 wordt aangeboden, werken we de uitvoering uit. Partner in samenwerking Gemeenten krijgen met voor hen nieuwe partners (zorgverzekeraars, diverse zorgaanbieders) en onbekende en gespecialiseerde terreinen van doen. Deze onbekende terreinen worden beter betreden als gemeenten hierin samenwerken. Bij de bepaling van de hoofdlijnen vindt de samenwerking plaats op de schaal van de 18 Zuid‐Limburgse gemeenten. Bij de uitvoering vindt de samenwerking vooral plaats op de schaal van de Westelijke Mijnstreek. De samenwerking richt zich op de volgende onderwerpen: - de bepaling van de criteria voor het verlenen van zorg - inhoudelijke expertise en administratieve organisatie - herbestemming maatschappelijk vastgoed. - samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders - opdrachtgeverschap gemeenten naar zorgaanbieders Efficiënt en financieel stabiel overheidsbedrijf De gemeenten willen uitkomen met het budget dat het rijk beschikbaar stelt voor de decentralisatie en daarmee een efficiënt en financieel stabiel overheidsbedrijf zijn.
19
3.3 Doelstellingen. De gemeenten formuleren de volgende doelen voor de uitvoering van de Jeugdwet: 1 Investeren in preventie: Met het merendeel (80%) van de kinderen en jongeren (0-18 jaar) in Zuid-Limburg gaat het goed. Dat wil niet zeggen dat er geen opvoed- of opgroeivragen zijn. Maar het betekent wel dat ouders en kinderen deze problemen zelf (met steun van omgeving) oplossen. Om zich te ontplooien hebben kinderen onder andere stimulans, verzorging, veiligheid en bescherming nodig. Ouders dragen hiervoor zelf verantwoording, samen met hun sociale netwerk. a) Bevorderen van de opvoedcapaciteiten van de ouders Soms is opgroeien kwetsbaar en gaat opvoeden niet vanzelf. Dan zijn er vragen of is lichte (opvoedings) ondersteuning nodig. Gezinnen hebben dan behoefte aan adequate informatie en/of kortdurende ondersteuning in de eigen vertrouwde omgeving (thuis, op school, in de buurt). De vraag en mate van zelfredzaamheid en kansen van de jongeren en de ouders zijn leidend. Informatie moet laagdrempelig, betrouwbaar en eenvoudig bereikbaar zijn. Opvoed- en opgroeivragen kunnen online gesteld worden en er zijn “natuurlijke plekken” in de buurt waar ouders en kinderen komen waar mensen hen met raad en daad kunnen bijstaan (jeugdgezondheidszorg, peuterspeelzalen, kinderopvang, scholen, integraal kindcentrum, jongerenwerkers, huisarts, etc.). b) ontzorgen en normaliseren door het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, buurten, scholen en in voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen We ondersteunen jongeren en ouders door het versterken van de directe leefomgeving van het kind (o.a. leefbare veilige wijken, kinderopvang, onderwijs, sport, cultuur, etc.). Deze ondersteuning is aanvullend op het opvoeden. c) Investeren in vroege signalering Opgroeien en opvoeden kan stagneren. Dit hoeft niet altijd meteen zichtbaar te zijn. Dan lijkt er niet veel aan de hand. Daarom is alertheid, signaleren en aanpakken vanuit alle leefgebieden een must bij kwetsbare gezinnen. Het doel bij het opvoeden versterken is om de pedagogische kwaliteit van de leefomgeving rond jongeren te versterken. Indien nodig worden informele steun en/of sociale netwerken verstevigd. 2
Het treffen van voorzieningen op het gebied van jeugdhulp met een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod dat:
a) het eigen probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en zijn sociale omgeving (eigen kracht) inschakelt, herstelt en versterkt Het is belangrijk dat jeugdigen centraal staan bij hun eigen hulpverleningsproces en dat wordt uitgegaan van hun mogelijkheden en die van hun ouders om regie te voeren over hun eigen leven. Bij het centraal stellen van de cliënt en het versterken van zijn positie kan het niet anders dan dat jongeren en ouders actief worden betrokken bij het inventariseren van en de keuze voor de gewenste vormen van hulp die passend zijn bij hun vragen en wensen in hun directe omgeving. Een belangrijk aspect is dat niet over ouders en de jeugdige wordt gesproken, maar met hen: de betrokkenheid van ouders en jeugdigen en hun sociale omgeving bij de aanpak is cruciaal. Ondersteuning wordt zoveel mogelijk in de eigen omgeving van het kind en het gezin geboden. b) via een laagdrempelige en herkenbare toegang bereikbaar is De gemeenten in de Westelijke Mijnstreek organiseren de toegang zo dat - deze een herkenbare en laagdrempelige toegang tot jeugdhulp biedt - passende hulp tijdig wordt ingezet en dat de juiste expertise beschikbaar is; - deze voorziet in een consultatiefunctie voor professionals die werken met jeugdigen; - directe interventie in crisissituaties mogelijk maakt 20
-
-
bij complexe hulpvragen of wanneer de veiligheid van het kind in het geding is, zo snel mogelijk specialistische hulp in wordt geschakeld of een verzoek tot onderzoek door de raad bij de kinderbescherming wordt overwogen; kosteloos en anoniem advies beschikbaar is voor jeugdigen met vragen over opgroeien en opvoeden.
c) Uitgaat van jeugdhulpplicht: “Van waar bestaat recht op, naar wat is nodig” De gemeente treft als het nodig is een voorziening op het gebied van jeugdhulp. Uitgangspunt hierbij blijven de jeugdige en zijn ouders. De gemeente is alleen gehouden een voorziening te treffen als de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. De gemeente zorgt voor deskundige advisering over en beoordeling van de vraag of er een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is en welke voorziening dit dan is. Uiteindelijk beslist de gemeente over de voorziening. De jeugdhulpplicht maakt de omslag mogelijk van een systeem van een recht van de burger naar een plicht van de gemeente om waar nodig voorzieningen te treffen, waarbij meer ingespeeld wordt op de lokale en persoonlijke omstandigheden en de efficiënte uitvoering daarvan door de gemeente. d) demedicaliseert, ondersteunt, helpt en zorgt bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, verstandelijke beperkingen uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering; Als problemen manifester zijn en complex kunnen deze diverse achtergronden hebben: stress, ziekte, een zwakke sociale context, beperkte verstandelijke vermogens, psychopathologie, verslaving, armoede en combinaties in deze. Het gezin en zijn sociale omgeving moet versterkt worden in samenhang met professionele ondersteuning, zorg en soms zelfs bescherming. We spreken dan van ondersteunen. Deze intensievere hulp wordt ook in deze fase gecoördineerd vanuit het principe van één gezin, één plan en is gericht op het op eigen kracht weer verder kunnen. Het gezin houdt zelf de regie. Integrale aanpak (alle leefgebieden) is belangrijk naast een praktische instelling en een adequate aanpak van de professional (doorzettingsmacht). Ook de jeugdarts, de huisarts, en andere ketenpartners als scholen, etc. spelen in dit netwerk een belangrijke rol. In Zuid-Limburg zijn meer ouders en jongeren afhankelijk van zorg dan gemiddeld in Nederland (jeugdzorg, speciaal onderwijs, gezondheidszorg, etc. ). Op het vlak van het opgroeien is dus winst te behalen. De gecoördineerde aanpak (ook in relatie met bijvoorbeeld (passend)onderwijs, Werk en inkomen en de WMO) is resultaatgericht en efficiënt. Professionele autonomie is hierbij van groter belang dan het belang van de instelling. Continuïteit van de professional is vanuit de vertrouwensrelatie gewenst. e) Integrale hulp aan gezinnen biedt volgens het uitgangspunt “Eén gezin, 1 plan, 1 regisseur” De gemeente organiseert de jeugdhulp zo dat deze aansluit op de problematiek zoals die zich concreet voordoet. De verschillende vormen en instrumenten van ondersteuning, hulp en zorg worden naar bevind van zaken ingezet, wat de kwaliteit en de doeltreffendheid van zorg ten goede komt. Hulp en ondersteuning worden laagdrempelig, vroegtijdig en integraal aangeboden, met veel ruimte voor de professional om casusgericht te werken: één gezin, één plan, één regisseur. Indien er bij ouders en jeugdigen sprake is van meervoudige problemen op diverse leefgebieden zoals opgroei- en opvoedproblematiek, financiële problemen, problemen met huisvesting, gezondheidsproblemen, willen de gemeenten de jeugdhulp, de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering zoveel mogelijk in samenhang met andere hulp verlenen. Deze integrale hulp wordt verleend vanuit het principe één gezin, één plan, één regisseur.
21
3
Het voorzien in uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, maatregelen ter voorkoming van kindermishandeling en het waarborgen van de veiligheid van de jeugdige in de opvoedsituatie waarin hij opgroeit.
Kinderen horen in principe niet thuis in een instelling. Maar als er sprake is van een bedreigende situatie voor het kind en het niet voldoende is om op de eigen kracht van de ouders te vertrouwen, is directief handelen nodig. Maar ook hier zoveel als mogelijk in samenspraak met de ouders, het kind en het (in)formele netwerk. Er kan sprake zijn van een maatregel of een gedwongen opname waardoor het kind buiten de eigen opvoedingsomgeving wordt geplaatst. In dergelijke situaties spreken we van het overnemen van de opvoeding. Indien uithuisplaatsing daarbij noodzakelijk is, dan heeft een gezinsvervangend huis (pleegzorg) de voorkeur op 24-uurs plaatsing in een instelling. Aangezien hier wordt ingegrepen in de rechten van de ouders en kinderen, moeten extra waarborgen rond de hulp worden gegeven. Dit stelt hoge eisen aan de betrokken professionals. 4
Het voorzien in vertrouwenspersonen voor jeugdigen, hun ouders, pleegouders of
netwerkpleegouders die te maken hebben met hulpverleners Onafhankelijk, beschikbaar en toegankelijk zijn belangrijke voorwaarden voor een goede invulling van deze functie. De gemeenten borgen de onafhankelijkheid van de vertrouwenspersoon van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. De jeugdhulpaanbieders en instellingen moeten ervoor zorgen dat vertrouwenspersonen hun taak kunnen uitoefenen. 5
Afstemmen van de regie met Passend Onderwijs
Elk kind heeft recht op een passende en thuisnabije onderwijsplek. Vanaf 1 augustus 2014 moeten scholen die passende onderwijsplek ook geven aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Daarom werken scholen per regio samen om alle mogelijke soorten leerlingen een passende plek te bieden. Niet elke school hoeft alle kinderen op te vangen. Kan een school niet in de onderwijsbehoefte van een kind voorzien? Dan zoekt de school binnen het samenwerkingsverband een school die dit wel kan bieden (zorgplicht). Scholen kunnen zich specialiseren middels een ondersteuningsprofiel, waaruit blijkt welke ondersteuning een school kan bieden. Leraren en schoolleiders krijgen in het nieuwe stelsel een centrale rol. Zij staan dichtbij de leerlingen en weten welke behoeften ze hebben. In het nieuwe stelsel schaft de overheid de leerlinggebonden financiering (rugzak) af. Het budget blijft wel helemaal beschikbaar, maar gaat voortaan rechtstreeks naar het samenwerkingsverband. Die zet het geld op basis van het vastgestelde ondersteuningsplan zo doeltreffend mogelijk in.
22
Beslispunt 3 Als doelen voor de uitvoering van de Jeugdwet vast te stellen 1. Investeren in preventie: a) bevorderen van de opvoedcapaciteiten van de ouders b) ontzorgen en normaliseren door het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, buurten, scholen en in voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen dat aansluit bij de coleur locale c) Investeren in vroege signalering 2. Het treffen van voorzieningen op het gebied van jeugdhulp met een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod dat: 1. het eigen probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en zijn sociale omgeving (eigen kracht) inschakelt, herstelt en versterkt 2. via een laagdrempelige en herkenbare toegang bereikbaar is 3. uitgaat van jeugdhulpplicht: “Van waar bestaat recht op, naar wat is nodig” en maatwerk levert 4. demedicaliseert, ondersteunt, helpt en zorgt bij opgroei- en opvoedingsproblemen psychische problemen en stoornissen verstandelijke beperkingen 5. integrale hulp aan gezinnen biedt volgens het uitgangspunt “Eén gezin, één plan, één regisseur” 3. Het voorzien in uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, maatregelen ter voorkoming van kindermishandeling en het waarborgen van de veiligheid van de jeugdige in de opvoedsituatie waarin hij opgroeit. 4. Het voorzien in vertrouwenspersonen voor jeugdigen, hun ouders, pleegouders of netwerkpleegouders die te maken hebben met hulpverleners 5. Afstemmen van de regie over de gehele jeugdketen met overige diensten op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, sport en veiligheid
23
4. De aanpak Op het moment dat we deze hoofdlijnennotitie schrijven zijn alleen de contouren van de taak die op ons afkomt bekend. We willen na het vaststellen van de hoofdlijnennotitie, die de richting bepaalt, in het voorjaar van 2014 aan de nieuwe raad een uitvoeringsplan aanbieden, dat de inrichting van de uitvoering bepaalt. Bij de inrichting van de uitvoering gaan we uit van “meer samenleving, minder bureaucratie”. De uitvoering moet zich kenmerken door snelheid van handelen, doorpakken en financiële beheersbaarheid. In de hoofdstuk schetsen we uitgangspunten voor de aanpak zoals we die nu voor ogen hebben. 4.1 De vier dimensies in het domein van de zorg voor de jeugd Bij het realiseren van de doelstellingen onderscheiden we vier dimensies in ondersteunen bij opvoeden en opgroeien. De vier dimensies zijn niet hiërarchisch, maar complementair. De vier dimensies zijn te onderscheiden, maar lopen in de praktijk vloeiend in elkaar over. Het zijn geen schakels en ook geen nieuwe schotten! 1 Opgroeien en ontplooien Eigen kracht Sterke leefomgeving
Ca. 88% 0-18 jaar
2 Opvoeden versterken Lichte, kortdurende ondersteuning Vroegtijdige herkenning Informele steun Klein = klein
3 Opvoeden ondersteunen Signaleren en aanpakken 1 gezin, 1 plan Behoud eigen regie Ruimte professional
4 Opvoeden overnemen
Ca. 9 % 0-18 jaar
ca.3 % 0-18 jaar
Veiligheid borgen Wachttijden voorkomen
Het schema illustreert de “knoppen” waarmee de gemeenten sturing aan de transformatie van de jeugdzorg willen geven. De pijlen staan voor: 1. Door preventie en eigen kracht te intensiveren, minder inzet van jeugdhulp 2. Door de 1e lijn te verstevigen minder 2e lijns zorg 3. Door de ambulante hulp te verstevigen, minder kinderen uit hun gezinssituatie 4. Door meer pleegzorg te bieden, minder kinderen in instellingen 5. Door betere opvolging van hulp, korter verblijf in een instelling 6. Door versterking van vrijwillige hulp, minder gedwongen hulp 7. Door ontschotting en ontkokering meer integrale hulp In het uitvoeringsplan worden deze taken gepreciseerd. Terug naar de basis Onze gemeenten zien een toekomstig jeugdstelsel voor zich waarin lokaal een team van jeugd- en gezinsgeneralisten het merendeel van de vragen en problemen omtrent opvoeden en opgroeien kan oppakken. We gaan terug naar de basis, dat betekent onder andere het tegengaan van onnodig problematiseren en etiketteren (ofwel normaliseren) en het bieden van zorg die de eigen kracht van het gezin versterkt en de sociale omgeving activeert en benut (ofwel ontzorgen). 24
De hulpverleners die we als generalistische hulpverleners inzetten zijn afkomstig uit zowel de huidige lokale zorg voor jeugd als de tweedelijnszorg voor jeugd. Het zijn professionals die naast de jeugdigen en hun ouders gaan staan en een vertrouwensrelatie weten op te bouwen. Die sociale netwerken in de omgeving van het gezin weten te benutten en in te schakelen, samenwerken met vrijwilligers en familieleden en verbindingen maken tussen zorg, onderwijs, werk en inkomen, sport en veiligheid. Deze vorm van jeugdhulp is erop gericht dat ouders zoveel mogelijk de eigen regie in handen houden en wordt zorgvuldig afgestemd wanneer er sprake is van complexe gezinsproblemen. Dit vereist een goede intersectorale afstemming nodig tussen zorg, onderwijs en participatie. Bij complexe hulpvragen wordt specialistische hulp in een zo vroeg mogelijk stadium ingeschakeld. Deze omslag vraagt om ruimte – vrijheid en verantwoordelijkheid- voor de professional. Momenteel voeren we vanuit het CJG pilots gebiedsgericht werken uit, die al veel van de genoemde elementen bevatten. Een laagdrempelige en herkenbare toegang tot de jeugdhulp Een jeugdige, jongere of zijn gezin moet makkelijk contact kunnen leggen met ondersteuners en hulpverleners. Uitgangspunt hiervoor is een toegang die werkt via meerdere kanalen. Jongeren zijn actief in de wijk, op school, via social media en internet. De huisartsen, jeugdartsen en specialisten fungeren vaak als aanspreekpunt als er vragen of problemen zijn. De Westelijke Mijnstreek kiest ervoor dat vindplaats, actieplaats wordt. Daarmee realiseert de subregio dat de hulp laagdrempelig en kort bij huis komt. De toegang in schema:
Ontplooien
Versterken
Ondersteunen
Overnemen
TOEGANG: Basisvoorzieningen - school - sport - spel - cultuur et cetera
jongeren en ouders huisarts
generalistisch netwerk
vrij toegankelijke voorziening
rechter
niet vrij toegankelijke voorziening
Toelichting: - Het gezin(ouders en kinderen) en zijn sociale omgeving staan centraal - Basisvoorzieningen: alle activiteiten die nodig zijn om prettig en veilig te wonen - Generalistisch netwerk: het netwerk waarin professionals vanuit verschillende werkvelden samen werken (bijv. het CJG, sociaal wijkteam, frontteam). - De huisarts behoudt zijn rol als doorverwijzer naar jeugdhulp, evenals de medisch specialist en de jeugdarts. We willen met de huisartsen goede afspraken maken over kwaliteit, volumebeheersing en samenwerking in het netwerk. Hoe kunnen de verschillende expertises gekoppeld worden. De huisarts op het gebied van medische en psychische zorg, het generalistisch netwerk vanwege kennis op het sociale gebied. - Rechter: De rechtbank kan door middel van een machtiging, een spoedmachtig of voorwaardelijke machtiging de opvoeding laten overnemen. Ook bij overnemen dient het gezin en zijn sociale omgeving een rol te krijgen. Als de zorg al wordt overgenomen, dient de 25
-
duur van de overname zo beperkt mogelijk te zijn. De rechtbank doet uitspraak n.a.v. het onderzoek dat door de Raad van de Kinderbescherming is uitgevoerd. Ook met de Raad zullen in het uitvoeringsprogramma zorg voor de jeugd 2015 nadere afspraken gemaakt worden hoe de samenwerking met jongeren en ouders en het generalistisch netwerk vorm gegeven wordt. De door de gemeente te treffen voorziening kan zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening zijn als een niet vrij toegankelijke (veelal individuele) voorziening. De laatste zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De niet vrij toegankelijke voorzieningen veronderstellen altijd een verleningbeslissing op basis van een beoordeling door de gemeente van de persoonlijke situatie en behoeften van de aanvrager. De gemeente geeft daartoe een beschikking af met de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Daarmee is tevens de rechtsbescherming van de burger gewaarborgd. Als de gemeente eenmaal geoordeeld heeft dat een jeugdige of zijn ouders een niet vrij toegankelijke voorziening nodig hebben, dan kan deze laatste hier ook rechten aan ontlenen.
Integrale hulp: Eén gezin, één plan, één regisseur Het kerndoel van het plan is dat de jeugdige en zijn gezin zich (weer) zonder belemmering of bedreiging kunnen ontwikkelen en naar vermogen kunnen participeren in de maatschappij. Het plan omvat de diagnose van de hulpvraag, wat de cliënt zelf doet, wat zijn omgeving bijdraagt en wat door vrijwilligers of verenigingen etc. wordt bijgedragen aan realisering van het plan. De regisseur beschikt over voldoende doorzettingsmacht om zelf in te grijpen als dat nodig is (bijvoorbeeld als veiligheid in gevaar is). Indien nodig wordt meer specialistische hulp ingeschakeld. We werken dan met `wraparound care’, wat een succesvol model is voor samenhangende en intensieve hulpverlening bij meervoudige problematiek. Eén van de kenmerken van het wraparound care-model is dat de inzet van andere instellingen en professionals die nodig zijn om de gewenste veranderingen te realiseren, vanuit de geïntegreerde aanpak door het gezin en de regisseur wordt georganiseerd. Het gezin staat daarbij centraal. Eén gezin, één plan, één regisseur in schema:
Specialistische hulp - ambulant - pleegzorg - dag –en 24 uurshulp - jeugdbescherming - jeugdreclassering - Amhk Etc.
Jongere en gezin
Regisseur
26
1 gezin 1 plan - diagnose - wat doet het gezin - wat doet eigen netwerk - wat doet nietprofessionele omgeving - wat doet de regisseur - wat doet de specialist
Het team van jeugd- en gezinsgeneralisten De functie van regisseur is geen typering van een functie, maar staat voor een generalistische werkwijze bij de hulp aan jeugd en gezin. Het team van jeugd- en gezinsgeneralisten staat dicht bij de belevingswereld van het gezin en de leden worden daarom ook wel ‘expert van het gewone leven’ genoemd. De aanpak vereist dat het team flexibel kan schakelen tussen de verschillende rollen van coach (activerend, versterkend), aannemer (praktisch meehelpend) en regisseur (overstijgend coördinerend) als ook tussen de verschillende perspectieven (gezin, hulpverleners, organisaties). De leden zijn generalistische professionals, in zekere zin vergelijkbaar met de huisarts: dichtbij het gezin, ze kennen het gezin en hebben een vertrouwensband, kennen daarnaast de partners uit de wijk en schakelen hiermee, bieden het gezin (praktische) ondersteuning waar mogelijk en verwijzen enkel door wanneer er geen andere opties meer zijn. Het team van jeugd- en gezinsgeneralisten is geen extra nieuwe laag in de keten en werkt vanuit een toetsbaar vertrouwen. De samenstelling van het team en de positionering ervan bevinden zich nu in de ontwerpfase en werken we uit in het uitvoeringsplan. Integrale hulp De gemeenten willen de specialistische hulp ontschot inzetten. In de praktijk hebben jongeren vaak hulp nodig vanuit verschillende disciplines. Jongeren moeten dan niet doorverwezen worden van koker naar koker, maar één vloeiend behandeltraject ontvangen dwars door de verschillende disciplines heen. Uitvoeringsplan 2015 Op basis van de bovengenoemde uitgangspunten stellen we in het voorjaar van 2014 het uitvoeringsplan 2015 op. In dit uitvoeringsplan komen de volgende aspecten aan de orde over de organisatie van de uitvoering: - Strategie en uitvoeringsbeleid - succesbepalende factoren in KPI’s. - Sturingsmodel - Processen (ontschot, ontkokerd en niet bureaucratisch) - Structuur (instellingen etc) - Systemen (administratie, ict, etc) - De aanpak van de gewenste cultuuromslag - De benodigde functies en professionals
Beslispunt 4: Bij de organisatie van de jeugdhulp 1. gaan we uit van “meer samenleving, minder bureaucratie”. De uitvoering moet zich kenmerken door snelheid van handelen, doorpakken en financiële beheersbaarheid. 2. onderscheiden we 4 dimensies: ontplooien, versterken, ondersteunen en overnemen 3. gaan we uit van ontzorgen en normaliseren 4. is vindplaats: actieplaats 5. gaan we uit van een team van jeugd- en gezinsgeneralisten 6. gaan we uit van ontschotte, integrale gespecialiseerde hulp
27
4.2 Wat doen we lokaal (Beek, Schinnen, Sittard-Geleen, Stein), wat subregionaal (Westelijke Mijnstreek), wat bovenregionaal (Zuid Limburg) en wat landelijk Om de zorg voor jeugd te organiseren en later met zorgaanbieders contracten te kunnen afsluiten, organiseren de gemeenten op de schaal van Zuid-Limburg de volgende jeugdhulp samen: - daghulp, pleegzorg en residentiële hulp (AWBZ, GGZ, jeugd en opvoedhulp, gesloten jeugdzorg) - jeugdbescherming en jeugdreclassering - AMHK - Crisishulp Dit betekent dat de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek de ambulante hulp organiseren (AWBZ, GGZ en jeugd en opvoedhulp). De taken die landelijk worden geregeld Zeer specialistische jeugdzorg wordt op landelijk niveau ingekocht. De criteria op basis waarvan de hulp landelijk wordt georganiseerd zijn een beperkt aantal cliënten, de spreiding van locaties en de specialistische inhoud. Het gaat om de volgende functies en instellingen: 1. Huidige landelijke specialismen JeugdzorgPlus 2. Topklinische GGZ 3. Verstandelijk beperkte jongeren met Zorgzwaartepakket (ZZP) 4 en 5 met ernstige bijkomende problematiek (samenloop van verstandelijke beperking, psychopathologie, extreem middelgebruik en criminaliteit). 4. Gespecialiseerde diagnostiek van VB en JeugdGGZ jongeren 5. Expertise en behandelcentrum op het terrein van geweld in afhankelijkheidsheidsrelaties onder 18 jaar 6. Forensische zorg: inzet van erkende gedragsinterventie binnen jeugdreclassering 7. Zorg voor minderjarige vreemdelingen Beslispunt 5 1. Op de schaal van de Westelijke Mijnstreek organiseren we de ambulante hulp (AWBZ, GGZ en jeugd en opvoedhulp). 2. Op de schaal van Zuid Limburg organiseren we - daghulp, pleegzorg en residentiële hulp (AWBZ, GGZ, jeugd en opvoedhulp, gesloten jeugdzorg) - jeugdbescherming en jeugdreclassering - AMHK - Crisishulp - Vertrouwenspersoon
28
5. Samenwerking Lokaal Gemeenten voeren reeds taken uit op het gebied van zorg voor jeugdigen: namelijk de jeugdgezondheidszorg (op grond van de Wpg) en het preventieve jeugdbeleid (op grond van de Wmo, prestatieveld 2) waar taken als informatie en advies, signalering, licht ambulante hulpverlening, toeleiding naar zorg, de coördinatie van zorg en monitoring en screening onder vallen. Met de instanties die dit uitvoeren wordt al samengewerkt. Daarnaast zijn er afspraken met basisvoorzieningen zoals het CJG, de scholen, kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. Ook de samenwerking met verenigingen die vrije tijd, sport, spel en cultuur aanbieden biedt kansen tot het versterken van de eigen kracht. Net als de inzet van vrijwilligers en buurtgenoten. Met het invoeren van een nieuw stelsel voor passend onderwijs en de nieuwe Participatiewet wordt samenwerking tussen scholen en gemeenten nog belangrijker dan voorheen. Samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs dienen hun ondersteuningsplannen af te stemmen met gemeenten zoals gemeenten de jeugdhulp moeten afstemmen met het onderwijs. Tevens is de samenwerking tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden van schoolbesturen op het terrein van jeugdhulp, jeugdbescherming belangrijk. CJG Het Centrum voor Jeugd en Gezin (cjg) is in de Westelijke Mijnstreek goed ontwikkeld. Het is de beoogde samenwerkingsvorm om inhoud te geven aan een herkenbare en laagdrempelig toegang. Het CJG is vanuit de intentie gezinnen en omgeving weer in de eigen kracht te zetten in 2013 gestart met een pilot wijkgericht werken in Elsloo en Geleen-Zuid. Deze pilot wordt uitgevoerd door de huidige professionals vanuit de vijf organisaties in het Centrum voor Jeugd en Gezin, ieder specialisten op hun eigen gebied, verbonden in een generalistisch netwerk. Deze professionals werken volgens de volgende uitgangspunten: We spreken niet over gezinnen, maar met gezinnen en daarbij alleen met de actief bij de hulpvraag betrokken hulpverleners. Dit zorgt voor korte, snelle en laagdrempelige lijnen. Elke hulpverlener werkt volgens het principe 1Gezin, 1 Plan, 1 Regisseur. De hulpverlener die aan het gezin wordt verbonden stelt samen met het gezin heldere, haalbare doelen op, coördineert de gesprekken per doel met het gezin en blijft van begin tot eind het aanspreekpunt voor het hele gezin. Elke actief betrokken hulpverlener en gezin krijgen toegang tot het (online) dossier Elke hulpvraag wordt ingezet vanuit vier pijlers: een goede vraagverheldering, inzet van de eigen kracht van het gezin en de sociale omgeving en tot slot ondersteuning op maat in het zelf (leren) oplossen van de hulpvraag. Per gebied wordt in opvolgende fases de teams samengesteld en gecoacht, het netwerk (onderwijs, sociale wijkinitiatieven en andere zorgaanbieders) en de verenigingen/vrijwilligersorganisaties betrokken. De huidige zorgoverleggen over gezinnen worden vervangen door keukentafelgesprekken met gezinnen en intercollegiale toetsingsmomenten tussen professionals. Kortom, een omvangrijk proces waar het terugdringen van de bureaucratie voorop staat zodat het gezin weer een centrale (regie)plek krijgt in de hulpverlening. Een proces dat een stevige basis kent vanuit de goede onderlinge en overstijgende samenwerking tussen de CJG partners en de huidige expertise en ervaring bij de hulpverleners.
29
Andere samenwerkingspartners De partijen waarmee de gemeenten actief willen samenwerken zijn onder andere: 1. Andere overheden Provincies zijn nog tot 1 januari 2015 volledig verantwoordelijk voor de provinciaal gefinancierde jeugdzorg en voor een zorgvuldige beëindiging van deze taak per 1-1-2015. Samen met gemeenten en rijk zijn zij verantwoordelijk voor een de zorgvuldige overgang van het huidige naar het nieuwe stelsel. 2. Zorgverzekeraars en Zorgkantoren Zorgverzekeraars zijn tot 1 januari 2015 volledig verantwoordelijk voor de zorginkoop van de JeugdGGZ en voor een zorgvuldige overdracht van deze taak aan gemeenten per 1-1-2015. Daartoe werken zorgverzekeraars en gemeenten bij de zorginkoop in 2014 samen om een goede overdracht voor te bereiden. Daarnaast maken zorgverzekeraars en gemeenten vóór 2015 afspraken over de aansluiting tussen de somatische zorg en de jeugd-GGZ en de jeugd-GGZ en de volwassen-GGZ. 3. Zorgaanbieders Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor het bieden van kwalitatief goede en passende zorg aan hun cliënten volgens de daarvoor geldende professionele richtlijnen. Zorgaanbieders zijn daarnaast verantwoordelijk voor innovatie, het ontwikkelen van kwaliteit, het bieden van transparantie en samenwerken met ketenpartners. Zij zetten zich actief in om in overleg met elkaar en gemeenten een passend aanbod voor te bereiden voor de periode na 2015. Rond de decentralisatie is de betrokkenheid van de zorgaanbieders van belang in relatie tot de continuïteit van zorg aan hun cliënten. Het is relevant dat gemeenten afspraken maken met professionals en zo nodig andere partijen daarbij betrekken. Daarbij dient in ieder geval aandacht te zijn voor het voorschrijf- en doorverwijsgedrag van huis- en jeugdartsen, maar willen we ook afspraken maken over de inzet van de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts binnen het uitgangspunt van één gezin, één plan, één regisseur. Geweld mishandeling of een acute crisis Op een aantal onderwerpen is regionale samenwerking tussen gemeenten verplicht. Het gaat hierbij in ieder geval om het AMHK, de gesloten jeugdhulp (jeugdzorg-plus); jeugdbescherming en jeugdreclassering en bepaalde vormen van gespecialiseerde zorg. Binnen het gedwongen kader werken gemeenten samen met o.m. met de rechterlijke macht, de gesloten Jeugzorg, de Crisisdienst, de Jeugd GGZ en Kindertelefoon. Samenwerkingspartijen: Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen, - School: P.O. en V.O. en naschoolse opvang - Sport (clubs), Vrije tijd, Jeugdwerk (verenigingen), Spel, Cultuur, - Centrum voor Jeugd en Gezin: Jeugdgezondheidszorg, welzijnswerk, MEE, Bureau Jeugdzorg - Initiatieven in de wijk - GGD - Jeugd-ggz , - Jeugd-vb - Huisarts, kinderarts - Particuliere Jeugdzorg organisaties, - Welzijn - Zorgverzekeraars- Integrale vroeghulp - Raad voor de Kinderbescherming 30
- Raad voor de Rechtspraak (Kinderrechters) - Politie en Openbaar Ministerie - AMHK - Gesloten Jeugdzorg - Jeugdbescherming - Jeugdreclassering In het uitvoeringsplan wordt aan de samenwerking met partners verder vorm gegeven. Beslispunt 6 De gemeenten werken bij de het bepalen van de richting, de inrichting en de uitvoering intensief samen met andere partijen. Het college werkt de samenwerking in het uitvoeringsplan nader uit.
31
6. De positie van jeugdigen en ouders en de kwaliteit van de zorg De jeugdige is primair afhankelijk van zijn ouders als het aankomt op een goede opvoeding en veilig en gezond kunnen opgroeien. Wanneer ouders niet in staat zijn om deze rol te vervullen, dan kan in het uiterste geval de overheid ingrijpen en noodzakelijke en passende maatregelen treffen. Als de jeugdige een psychische stoornis of een verstandelijke beperking heeft, is passende zorg geboden. Deze verplichtingen zijn in het wetsvoorstel vertaald in bepalingen over de jeugdhulpplicht van gemeenten (zie hoofdstuk 4), de rechtspositie van jeugdigen en ouders en in bepalingen over kwaliteitseisen aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. De gemeenten vinden het belangrijk jeugdigen en ouders te betrekken bij de hulpverlening en gan uit van de eigen mogelijkheden om regie te voeren over hun leven. 6.1. Positie van jeugdigen en ouders In het wetsvoorstel voor de Jeugdwet wordt de rechtspositie van jeugdigen en ouders vorm gegeven door: a. de verplichte informatie aan jeugdigen en ouders over de te verlenen jeugdhulp, Jeugdigen en ouders moeten voldoende en vanaf het begin betrokken worden bij het hulpverleningsproces. Het gezin heeft recht op inzage in de (proces)stukken; er mag geen relevant materiaal voor hen worden achtergehouden b. het toestemmingsvereiste, Het uitgangspunt is dat alleen jeugdhulp wordt verleend voor zover de betrokkene daarmee instemt. Wanneer jeugdhulp noodzakelijk is en er geen toestemming wordt gegeven, kan de jeugdhulp alleen met tussenkomst van de rechter worden verleend. De positie van jeugdigen en ouders wordt verder vorm gegeven door de opdracht aan gemeenten om rekening te houden met de gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond. c. een effectieve en laagdrempelige klachtenbehandeling, en d. het realiseren van medezeggenschap van jeugdigen en hun ouders (cliëntenraad). De praktijk wijst uit dat cliëntinvloed valt of staat met de houding van bestuurders en professionals en het hebben van een gedeelde visie (namelijk tussen cliënten en instelling) op cliëntenparticipatie en de uitvoering ervan. e. een onafhankelijke vertrouwenspersoon Onafhankelijk, beschikbaar en toegankelijk zijn belangrijke voorwaarden voor een goede invulling van deze functie. Door de verantwoordelijkheid bij gemeenten te leggen, wordt de onafhankelijkheid ten opzichte van de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen gewaarborgd. Zij moeten ervoor zorgen dat vertrouwenspersonen hun taak kunnen uitoefenen. f. beleidsvoorbereiding Door ingezetenen van gemeenten, met name jeugdigen en hun ouders, een rol te geven bij de voorbereiding van beleid inzake jeugdhulp, de kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering. 6.2
De kwaliteitscriteria
Wettelijke kwaliteitscriteria Het uitgangspunt van de stelselherziening jeugd is dat jeugdhulp beter, efficiënter en effectiever op lokaal niveau geregeld kan worden. Gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering ervan. Via af te sluiten contracten willen we kwaliteitseisen stellen aan de te leveren diensten. Verder willen we gebruik maken van keurmerken, klachtenregistratie en onderzoeken naar klanttevredenheid. De regering acht een aantal kwaliteitseisen zo fundamenteel dat deze in de 32
Jeugdwet uniform worden geregeld. Hiermee worden de veiligheid, gezondheid en rechtspositie van de jeugdige beter beschermd. In de Jeugdwet worden de volgende kwaliteitseisen gesteld aan alle vormen van jeugdhulp: a. de norm van “verantwoorde hulp”; b. gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp c. de systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder d. een verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering; e. de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling; f. de meldplicht calamiteiten en geweld; g. de verplichting aan de jeugdhulpaanbieders om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen. Certificering Kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering mogen alleen worden uitgevoerd door instellingen die gecertificeerd zijn voor één van deze of voor beide taken. Gekozen is voor certificering vanwege de aard van de activiteit: het ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van het kind en het gezin.. Het doel van certificering als aanvullende kwaliteitseis, is het garanderen van een minimum kwaliteitsniveau van organisaties die kinderbescherming en jeugdreclassering uitvoeren en die werken met de meest kwetsbare en complexe gezinnen en jeugdigen. De normen zijn aanvullend op de kwaliteitseisen die in de Jeugdwet zelf zijn opgenomen. De normenkaders worden opgesteld in nauwe samenwerking tussen Rijk, veldpartijen en gemeenten en worden vastgesteld in een ministeriële regeling. 6.3 Hoe gaan we om met incidenten en calamiteiten? In de meeste gevallen verloopt de geboden zorg en ondersteuning aan kinderen en gezinnen goed. In een enkel geval blijkt de zorg- en hulpverlening niet te kunnen voorkomen dat de problematiek niet in beeld is of escaleert. Wanneer zich ernstige calamiteiten voordoen waarbij kinderen betrokken zijn, dan roept dit allerlei vragen op over hoe dit heeft kunnen gebeuren. Dramatische voorbeelden hiervan zijn het ‘Maasmeisje’ en ‘Savanna’. Deze calamiteiten veroorzaken groot persoonlijk leed en hebben ook een grote maatschappelijke impact. In de directe leefomgeving van kinderen en gezinnen zijn veel organisaties uit verschillende domeinen (zoals onderwijs, politie, maatschappelijk werk, reguliere en jeugdgezondheidszorg, jeugden volwassen-GGZ) betrokken, die een rol hebben in het signaleren, melden of interveniëren als de veiligheid van kinderen in het geding is. Alle zorg- en hulpverleners die zich bewegen binnen de leefwereld van het kind dienen zich aangesproken te voelen, en zich integraal en in samenwerking in te zetten. Met de invoering van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling krijgen professionals in de gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdzorg en justitie de verplichting om vermoedens van huiselijk geweld en/of kindermishandeling in kaart te brengen, te bespreken met de ouders, te duiden en te besluiten tot het organiseren van hulp of het doen van een melding. Handelingsplicht De afgelopen tijd is het woord ‘handelingsverlegenheid’ een veel gebezigde term in de jeugdhulpverlening. Handelingsverlegenheid is een verzamelbegrip geworden voor ondermeer de schroom van professionals om (complexe) zaken, zoals bijvoorbeeld kindermishandeling of seksueel misbruik, bespreekbaar te maken met ouders en kinderen en de mate waarin en de wijze waarop informatie tussen professionals en organisaties wordt uitgewisseld (niet actief, niet tijdig, onvolledig 33
en onvoldoende). Dit heeft tot gevolg dat noodzakelijke interventies en handelingen uitblijven. In het rapport van de Commissie Samson, Omringd door zorg, toch niet veilig5, wordt nogmaals bevestigd dat de samenwerking tussen organisaties, waar het gaat om informatie delen, communiceren, afstemmen en regie voeren een aanhoudend punt van zorg is. Goed geïnformeerd zijn brengt namelijk verplichtingen tot handelen voor de professionals en hun organisaties met zich mee. Wij willen deze handelingsverlegenheid uitbannen en juist de (morele) handelingsplicht van professionals en organisaties benadrukken en afdwingen. Organisaties uit welk domein dan ook, die betrokken zijn bij de ondersteuning, zorg- en hulpverlening aan kinderen en hun gezinnen, hebben een handelingsplicht. Deze handelingsplicht maakt dat er altijd iemand verantwoordelijk is voor het inschatten van de risico’s en duiden van de urgentie ervan. Voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen gaat een meldplicht gelden voor calamiteiten en geweld bij de verlening van jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering. Jeugdigen en ouders hebben een afhankelijkheidsrelatie tot de professional en de instelling. Dit maakt hen extra kwetsbaar en daarom is van belang dat de Inspectie meteen op de hoogte wordt gesteld als er sprake is van een calamiteit of geweld. Een melding aan de toezichthouder laat wettelijke verplichtingen tot het doen van aangifte van strafbare feiten onverlet.
34
7.Financiële middelen In het nieuwe stelsel ontvangen gemeenten een decentralisatieuitkering in het gemeentefonds. Hiervoor wordt een verdeelmodel ontwikkeld, met als uitgangspunt de kostenoriëntatie, waardoor het gemeentefonds aansluit bij de kosten die gemeenten moeten maken om aan de maatschappelijke opgaven te voldoen. Dit betekent dat de gemeente ook voor jeugdigen van wie de hulpverlening in een andere gemeente plaatsvindt, de kosten moet dragen zolang het gezin, waaruit de jeugdige afkomstig is en vermoedelijk weer naar terugkeert, binnen deze gemeente blijft wonen. 7.1 Het budget In de meicirculaire gemeentefonds 2013 zijn gemeenten geïnformeerd over het macrobudget en de bijbehorende verdeling over gemeenten. In december 2013 heeft het ministerie deze cijfers aangepast. De verdeling is gebaseerd op de historische uitgaven van 2011. Op dit budget hebben na 2011 nog bezuinigingen plaatsgevonden. Anderzijds neemt de omvang van de jeugd van 2011 tot 2015 af met 5% in Zuid-Limburg wat een positief effect op de uitgaven zal hebben. In mei 2014 maakt het rijk de budgetten voor 2015 bekend. Deze worden eveneens gebaseerd op historische cijfers en wel die van 2012. Het rijk voorziet dat de budgetten vanaf 2016 gebaseerd worden op een objectief verdeelmodel. Duidelijk is dat het rijk tot 2018 een bezuiniging op de budgetten voor de jeugdhulp heeft ingeboekt die oploopt tot 15 %. Westelijke Mijnstreek In de Westelijke Mijnstreek zijn de budgetten voor 2015, gebaseerd op de uitgaven in 2011, als volgt:
Budget (aanpassing meicirculaire Min VWS december 2013) Beek Schinnen Stein Sittard-Geleen
€ 2.726.515,00 € 3.007.407,00 € 6.006.690,00 € 24.499.891,00 € 36.240.503,00
7.2 De verdeling van het budget Het rijk heeft ook de uitgaven per jeugdhulpsoort gepubliceerd. Het zijn eveneens cijfers over 2010 en 2011 die gebaseerd zijn op gemiddelde uitgaven. De volgende tabel geeft de cijfers weer van de kosten van het beroep op jeugdhulp in Zuid Limburg en de verdeling daarvan in 2011 op basis van deze publicatie. De tabel geeft de gemeenten een globale indicatie van de verschillen in niveaus van het budget per cliënt voor de verschillende zorgvormen. Een waarschuwing is echter op zijn plaats. De tabel geeft uitdrukkelijk geen inzicht in de kosten per zorgvorm. De reden hiervoor is dat de budgetten in deze tabel zijn berekend op basis van macro uitgaven en het macro gebruik in 2015 en de aantallen cliënten in deze tabel betrekking hebben op het werkelijk gebruik in 2010 of 2011. Bovendien vertonen de bedragen per cliënt in de praktijk een zeer grote variatie. Er is dus grote terughoudendheid geboden bij het gebruik van de genoemde budgetten per cliënt. Dit is eveneens de reden dat budgetten en uitgaven over 2011 verschillen vertonen.
35
gebruik van jeugdhulp Zorg aan jeugd zonder verblijf Zorg aan jeugd met verblijf Totaal AWBZ-jeugdzorg Jeugd-ggz eerste lijn Jeugd-ggz tweede lijn zonder verblijf Jeugd-ggz tweede lijn met verblijf Totaal Zvw-jeugdzorg Alleen ambulante zorg (J&O) Verblijf accommodatie deel/voltijd (J&O) Verblijf pleegzorg (J&O) Totaal Jeugd en opvoedhulp Jeugdbescherming Jeugdreclassering Geaccepteerde aanmeldingen bjz Gemelde kinderen AMK JeugdzorgPlus (gesloten jeugdzorg)
gemidd € p.cliënt 10.288 28.533 11.918 330 2.941 63.973 3.423 3.985 32.698 15.631 14.054 5.780 4.324 2.796 1.508 119.048
Uitgaven op basis van gemiddeld budget
Z Limburg
WM
Beek (L.)
Schinnen
Stein (L.)
33.744.640 8.702.565 42.845.210 872.850 21.131.085 9.915.815 31.662.750 4.841.775 22.561.620 10.941.700 36.610.670 11.617.800 3.459.200 9.170.880 588.120 5.952.400
9.464.960 1.997.310 11.798.820 151.800 7.073.105 2.558.920 9.533.055 996.250 4.414.230 2.657.270 7.799.970 2.572.100 778.320 2.222.820 90.480 1.190.480
874.480 142.665 1.072.620 19.800 573.495 0 838.635 59.775 163.490 234.465 491.890 173.400 86.480 209.700 7.540 0
771.600 142.665 953.440 14.850 544.085 0 770.175 79.700 326.980 312.620 702.700 202.300 64.860 153.780 7.540 0
1.646.080 570.660 2.145.240 23.100 1.161.695 639.730 1.506.120 119.550 817.450 312.620 1.054.050 260.100 86.480 349.500 7.540 0
SittardGeleen 6.172.800 1.141.320 7.627.520 94.050 4.793.830 1.919.190 6.418.125 737.225 3.106.310 1.797.565 5.551.330 1.936.300 540.500 1.509.840 67.860 1.190.480
141.907.030
35.986.045
2.880.265
2.854.795
5.409.030
24.841.955
7.3 Contracteren en bekostiging Opdrachtgever Door de decentralisaties groeit het budget voor het sociale domein vanaf 2015 tot meer dan de helft van de gemeentelijke begroting. Voor de gemeente ontstaat een nieuwe rol. De gemeente wordt opdrachtgever van een omvangrijke, voor haar nieuwe groep, grote en kleine zorgaanbieders. Voor een groep cliënten die vaak te maken heeft met meerdere aanbieders. Ook voor de zorgaanbieders ontstaat een nieuwe rol. Zij worden opdrachtnemers van lokale overheden, moeten meedoen aan aanbestedingen, hebben weinig fiducie van sturing op kostprijzen en tot de decentralisatie veelal een monopoliepositie vervult. Naast de wijziging in rollen ontstaat een bijkomende uitdaging doordat de zorgproducten opnieuw moeten worden gedefinieerd en er door bezuinigingen een gedwongen omzetafname de markt beïnvloedt. Samenwerken in Zuid-Limburg en de Westelijke Mijnstreek Nu de jeugdzorg op bovenlokaal niveau wordt ingevuld vinden de gemeenten het belangrijk dat zij één gezamenlijk vertrekpunt hebben doordat de visie in alle gemeenteraden van Zuid-Limburg wordt vastgesteld. Als opdrachtgever van de aanbieders van jeugdhulp formuleren zij één opdracht aan de gezamenlijke organisaties en samenwerkingspartners, kiezen zij één lijn in de manier van sturing (bijvoorbeeld niet de één stuurt op uren en de ander stuurt op resultaat), en één maatstaf in verantwoording. De gemeenten stellen deze opdracht op aan de hand van de uitgangspunten die in deze notitie zijn vastgelegd. Samenwerken de Westelijke Mijnstreek De Westelijke Mijnstreek organiseert de vrij toegankelijke voorzieningen, de toegang tot de jeugdhulp en de specialistische ambulante hulp (AWBZ, GGZ 1e en 2e lijn en jeugd- en opvoedhulp) voor de inwoners van haar subregio. Hiermee is voor de subregio een budget gemoeid van:
36
Te organiseren op de schaal van de Westelijke Mijnstreek op basis van 2010 en 2011 aantal
€
totaal
Ambulante hulp voor verstandelijk beperkten, persoonlijke verzorging c.s. Jeugd-ggz eerste lijn Jeugd-ggz tweede lijn zonder verblijf Alleen ambulante zorg (J&O)
920 460 2.405 250
10.288 330 2.941 3.985
9.464.960 151.800 7.073.105 996.250
Totaal
4.035
17.686.115
Samenwerken in Zuid-Limburg Zuid-Limburg organiseert: 1. Verblijf buiten het gezin: AWBZ, GGZ, Jeugd en opvoedhulp (dag en 24 uurszorg), pleegzorg en gesloten jeugdzorg 1 Jeugdbescherming en jeugdreclassering 2 AMHK 3 Crisisdienst opvoeden overnemen 4 Vertrouwenspersoon Met deze vormen van jeugdhulp was in 2011 het volgende budget gemoeid: Samenwerking in Zuid-Limburg op basis van 2010 en 2011
Gebruik in de Westelijke Mijnstreek aantal
€
totaal
Zorg met verblijf voor: verstandelijk beperkten, kort durend verblijf c.s. Jeugd ggz Jeugd- en opvoedhulp pleegzorg jeugdzorgplus Totaal zorg met verblijf
70 40 135 170 10 425
28.533 63.973 32.698 15.631 119.048
1.997.310 2.558.920 4.414.230 2.657.270 1.190.480 12.818.210
Jeugdbescherming Jeugdreclassering Gemelde kinderen AMK Totaal JB, JR en AMK
445 180 60 685
5.780 4.324 1.508
2.572.100 778.320 90.480 3.440.900
Subsidiëren en inkopen De keuze tussen inkoop en subsidie is sterk verweven met de inhoud. Het zijn instrumenten om efficiëntie en innovatie te stimuleren en beleidsrealisatie en financiële risico’s te borgen. Als we helderheid hebben over sturingsinformatie en (gemeenschappelijke) sturingsvisie maken we gericht een keuze uit de verschillende varianten van subsidie, inkoop- en bekostiging. Het eindresultaat is een beschikking aan, c.q. contract met jeugdzorgaanbieders op zowel inhoud als op kosten, waarbij afspraken over het waarborgen van de continuïteit van zorg en bijvoorbeeld keuzevrijheid van de burgers een plek krijgen. Bekostiging Bekostiging is één van de sturingsmogelijkheden die een gemeente heeft in het nieuwe stelsel. Bekostiging gaat vaak samen met andere sturingsafspraken over toegang, volume, budgetbeheersing en capaciteitsafspraken. Gemeenten kunnen voor meerdere typen bekostiging kiezen. Het zal voorkomen dat per type hulpverlening een andere financieringsvorm wordt gekozen, bijvoorbeeld
37
omdat de ene soort hulp gaat over beschikbaarheid en het andere type over direct gekoppeld is aan één client. Ook voor bekostiging geldt dat er varianten zijn, maar dat ze zijn terug te brengen tot een aantal hoofdtypen: - functiegerichte bekostiging (bedrag per inwoner of gezin of totaalbudget) deze vorm betekent dat bekostiging plaatsvindt voor het beschikbaar stellen van een dienst of een functie. Bij deze vorm van bekostiging vindt wel verantwoording plaats over ingezette middelen, maar ligt er geen directe koppeling tussen de bekostiging en de gerealiseerde prestatie of het gerealiseerde resultaat van de geleverde dienst - prestatiegerichte bekostiging (trajectfinanciering, DBC’s, ZZP-financiering) deze vorm betekent dat bekostiging plaatsvindt op basis van een uitgevoerde activiteit, prestatie of samenstelling van activiteiten. Andere namen hiervoor zijn ‘prestatiebekostiging’, ‘p*q-bekostiging’ of outputbekostiging. Het definiëren, factureren en monitoren van de zorgprestaties als zorgproduct staat hier centraal. Bij deze vorm ligt er een relatie tussen de geleverde prestatie (activiteit, traject) en de bekostiging - cliëntgerichte bekostiging (persoonsvolgende budgetten, PGB’s) de beschikbare middelen wordt toebedeeld aan cliënten in de vorm van budgetten. Meestal worden aan de hand van een (cliënt)profiel vooraf afspraken gemaakt over de specifieke (gemiddelde) in te zetten activiteiten gekoppeld aan een bepaald profiel. Soms wordt vooraf niet vastgelegd welke activiteiten horen bij een bepaald cliëntprofiel, maar alleen de hoeveelheid beschikbare middelen. De poortwachter bepaalt in welk profiel een individuele cliënt hoort en koppelt daaraan het cliëntvolgende budget. Een cliëntvolgend budget lijkt het meest op een vorm van prestatiebekostiging - resultaatgerichte bekostiging. bij deze vorm staat het resultaat centraal. Bekostiging vindt plaats op basis van het gerealiseerde resultaat zoals een persoon die is geholpen of een groep personen waar verbetering is opgetreden. Een andere benaming hiervoor is ‘outcomebekostiging’. In het uitvoeringsplan zullen wij de keuze voor het bekostigingsmodel maken met daarbij de aantekening dat deze per zorgsoort kunnen verschillen. Bestuurlijke inrichtingsvorm Om aanbieders van jeugdzorg te contracteren is een bestuurlijke inrichtingsvorm nodig. Er zijn in theorie veel verschillende bestuurlijke inrichtingsvarianten denkbaar. Drie inrichtingsvarianten zijn gelet op de huidige vormgeving van samenwerking op het jeugddomein en rond inkoop het meest waarschijnlijk: - de vrijwillige centrumgemeenteconstructie Bij deze vorm is er één (contract)gemeente die namens andere gemeenten jeugdzorg inkoopt. Er kan worden aangesloten bij de rechtspersoonlijkheid en organisatorische capaciteit die de centrumgemeente al heeft. Gemeenten maken onderling afspraken over wat de centrumgemeente namens de andere gemeenten inkoopt van zorgaanbieders. Juridisch is het mogelijk te kiezen voor een privaatrechtelijke borging van deze afspraken (voorbeeld: dienstverleningsovereenkomsten in het gastheergemeentemodel) of publiekrechtelijke (lichte Wgr zonder nieuw openbaar lichaam) - de gezamenlijke uitvoeringsorganisatie In deze variant is er niet duidelijk één gemeente die een trekkersrol vervult, maar wordt capaciteit gebundeld in een gezamenlijke nieuwe inkooporganisatie. Ook hier bestaat de keuze tussen het privaatrechtelijk borgen van de samenwerking (oprichting stichting, vereniging, coöperatie, bv) en/of publiekrechtelijk borgen daarvan door oprichting van een Wgr (in lichtere of zwaardere vorm) 38
-
inkooprelaties per gemeente met bestuurlijke afstemming In deze variant zijn het uiteindelijk de individuele gemeenten die contracten sluiten met aanbieders, maar worden deze qua inhoud en vorm wel afgestemd om te voorkomen dat ze te veel uiteenlopen en complex worden voor aanbieders die voor meerdere gemeenten werken. In deze variant wordt aangesloten bij de publiekrechtelijke rechtspersoon die iedere gemeente is. De afstemming van afspraken kan eventueel worden vastgelegd in een bestuurlijk convenant. Een andere optie is dat een aantal gemeenten als ‘regiegemeenten’ optreden door bijvoorbeeld een modelovereenkomst op te stellen.
De gemeenten willen het inzetten van zorgsoorten op de schaal van Zuid-Limburg aansturen vanuit één uitvoeringsorganisatie en de nadere voorwaarden (o.a. op basis van de andere uit te werken punten) mbt sturingsmodel uitwerken in het uitvoeringsplan. Afspraken over beschikbaarheid, kwaliteit en risicodeling Een belangrijk onderdeel van de samenwerking tussen gemeenten zijn de afspraken over de inkoop en bekostiging van dure voorzieningen, waarvoor voldoende beschikbaarheid (plaats en capaciteit), expertise (specialistische hulp en kennis) en kwaliteit belangrijk zijn, maar waarvan het daadwerkelijk gebruik moeilijk is te voorspellen. Voor deze (kostbare) voorzieningen is het belangrijk afspraken te maken over de risicodeling tussen gemeenten. Bij deze hulp kan het namelijk voorkomen dat een individuele gemeente grote financiële risico’s loopt als gevolg van een onvoorspelbare en nauwelijks beïnvloedbare vraag. Denk aan de toevallige omstandigheid dat een gemeente enkele gezinnen kent die onverwacht veel specialistische hulp nodig hebben. Het verdeelmodel in het gemeentefonds voor de jeugdzorg – op grond waarvan gemeenten hun financiële bijdrage van het Rijk voor jeugdzorg ontvangen – houdt geen rekening met deze onverwachte en moeilijk voorspelbare hulpvragen. Hoewel gemeenten financiële risico’s deels zelf kunnen beheersen door goed meerjarig begrotingsbeleid, is de vraag of er in Zuid-Limburg behoefte bestaat aan het delen van financiële risico’s over gemeenten heen. Een dergelijke ‘verzekering’ dempt de financiële risico’s van individuele gemeenten. Het samenbrengen (‘poolen’) van (een deel van) de financiële risico’s die individuele gemeenten lopen of het financieren van de infrastructuur van een instelling, kan een aanvullende activiteit zijn in onze bovenlokale samenwerking. Voor de financiële dekking van de gebundelde risico’s, denken wij aan een vaste bijdrage (‘premie’) per gemeente, die opgeteld groot genoeg is voor het beschikbaar hebben van duurdere typen voorzieningen. De bijdrage kan worden gerelateerd aan het gebruik van jeugdhulp per gemeente op basis van het historisch verdeelmodel of op basis van de inwonende jeugd onder de 18 jaar. Om te zorgen dat voldoende aandacht wordt besteed aan preventie en het beroep op dure voorzieningen niet te veel oploopt, kan ervoor worden gekozen om de premie deels te laten afhangen van preventieve maatregelen en/of het daadwerkelijke beroep op de voorzieningen. Maar omdat dit al snel kan leiden tot veel interpretatieverschillen en discussie en administratieve lasten, willen we het daadwerkelijke beroep per gemeente goed monitoren en bespreekbaar maken op het moment dat de verschillen tussen gemeenten te veel gaan oplopen of het totale beroep te snel groeit. 7.4 Hoe gaan we om met risico’s? In deze paragraaf noemen we enkele financiële risico’s en enkele mogelijkheden deze te beperken. Financiële risico’s: Onvoldoende budget om zorgaanbod te realiseren - door bezuiniging van het rijk op huidig uitvoeringsbudget, - vergoeding voor invoeringskosten is niet toereikend, 39
- verdeelmodel pakt ongunstig uit voor gemeente - ambitieniveau sluit niet aan bij financiële mogelijkheden - Gemeenteraad kent onvoldoende budget toe Mogelijke maatregel: - anders te gaan werken door de zorg anders te organiseren o.a. door de 0-lijn te versterken, een betere mix van aanbod en betere coördinatie. - inkoop: sterk kostenbewustzijn laag in de organisatie te creëren. Grotere zorgvraag dan waarmee rekening is gehouden door: - verruiming wettelijke aanspraken zonder aanvullend budget. - hogere instroom dan verwacht - wettelijk recht van huisarts/kinderrechter op doorverwijzing naar jeugdzorg. Niet realiseren van de verwachte beperking instroom door preventie Mogelijke maatregel - budgetbewaking - afspraken met huisartsen - verminderen doorstroom naar 2e lijn door investeren in 0 en 1e lijn. - budget voor preventie niet afhankelijk maken van eventueel overschot op andere taken - beleid aanpassen - financiële reserves opbouwen en budgetten ontschotten Hoge overheadkosten voor klein aantal jeugdigen door minimale afname bepaalde specialistische dure zorg. Mogelijke maatregel is de risico’s te spreiden door realiseren bovenregionale inkoop
Beslispunt 7: Het college werkt in het uitvoeringsplan uit: 1. Subsidiëren of aanbesteden 2. Bekostigingsmodel 3. De bestuurlijke inrichtingsvorm 4. Afspraken over beschikbaarheid, kwaliteit en risicodeling
40
8.Monitoring en verantwoording 8.1 Verantwoording over de uitvoering en resultaten van het beleid Beleidsinformatie De Jeugdwet bevat op een aantal punten bijzondere regels over de verwerking van persoonsgegevens Deze bijzondere regels betreffen: de verwijsindex, het gebruik van het burgerservicenummer en de regels rond het verzamelen en bewerken van gegevens voor beleidsinformatie. Ten aanzien van beleidsinformatie bepaalt het wetsvoorstel dat persoonsgegevens kunnen worden verwerkt ten behoeve van de beoordeling van doelmatigheid (output) en doeltreffendheid (outcome) van het beleid betreffende de toegang tot jeugdhulp, AMHK en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Toezicht Voor het toezichtregime wordt aangesloten bij het vereenvoudigde kwaliteitsregime. In de Jeugdwet heeft de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) als taak het onderzoeken van de kwaliteit van de jeugdhulp in algemene zin. Daarnaast houdt zij met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toezicht op de naleving van de wet door de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen.De handhaving gaat plaatsvinden op een vergelijkbare wijze als nu de IGZ handhaaft. De inspecties voeren namens de ministers van VWS en VenJ een handhavende taak uit. Deze taak is gekoppeld aan het toezicht op de naleving en heeft betrekking op jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instellingen. Handhaving gaat over de maatregelen die de inspectie treft als de kwaliteit van jeugdhulp en de veiligheid van een jongere in het geding zijn. Het handhavingsbeleid is erop gericht om onmiddellijk en adequaat op te treden Daarnaast wordt in de Jeugdwet een rol voor de Inspectie Veiligheid en Justitie opgenomen voor het toezicht op de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Monitoring Om de gewenste richting van het nieuwe jeugdbeleid vanaf 2015 goed te kunnen volgen worden indicatoren vanuit drie invalshoeken ontwikkeld (eind 2014 operationeel) a. Kwaliteitsindicatoren: deze indicatoren moeten de stappen van verandering naar het gewenste resultaat (maatschappelijke doelstellingen mbt de visie) in beeld brengen. Daarnaast zijn indicatoren mbt de kwaliteit en het behaalde resultaat op hulpverleningsniveau nodig (o.a.: cliënttevredenheid; zelfredzaamheidladder). b. Cliëntsysteem: een cliëntsysteem moet in inzicht bieden hoeveel en welke jongeren gebruik maken van welke vormen van jeugdzorg. Daarnaast is natuurlijk ook vanuit de methodiek één gezin, één..noodzakelijk om inzicht te krijgen van het gebruik en de samenhang van alle gemeentelijke regelingen in het sociale domein. Of dit mogelijk is zal moeten blijken, aangezien er nu geen wettelijke borging is van informatie-uitwisseling tussen verschillende jeugdhulpverleners (producten). Er is een heen wettelijke basis voor het vastleggen van informatie in één dossier. c. Financiële indicatoren. Dit financieel monitorsysteem moet inzicht bieden om o.a. de verhouding tussen de daadwerkelijke uitgaven en het verkregen budget (inclusief de kortingen) pro-actief te volgen.
41
9. Vervolgstappen. 9.1
Continuïteit van zorg in de overgangsfase: het Transitie-arrangement
Invoering van het wetsvoorstel is voorzien per 1 januari 2015. Het is belangrijk dat in de overgangsperiode de hulpverlening aan jeugdigen en hun ouders is geborgd. Uitgangspunt is dat gemeenten vanaf de inwerkingtreding van deze wet verantwoordelijk zijn voor alle jeugdigen en ouders die een beroep doen op jeugdhulp. Er is gekozen voor een overgangsjaar met betrekking tot jeugdigen en hun ouders die op het moment van inwerkingtreding reeds een verwijzing in de zin van de Zvw of een indicatiebesluit in de zin van de AWBZ of de Wjz hebben. Deze verwijzingen en indicatiebesluiten blijven nog een jaar na inwerkingtreding van de Jeugdwet gelden, met dien verstande dat de gemeente vanaf het moment van inwerkingtreding de (financieel) verantwoordelijke partij wordt. Transitiearrangementen Bestuurlijk is afgesproken dat in regionale transitiearrangementen door de gemeente wordt aangegeven hoe de continuïteit van zorg, de continuïteit van de hiervoor benodigde infrastructuur en de beperking van frictiekosten worden gerealiseerd. Gemeenten stellen na goed overleg met de huidige financiers en de relevante aanbieders het arrangement op. Deze transitiearrangementen dienen uiterlijk 31 oktober 2013 te zijn opgesteld. De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd beoordeelt deze vervolgens op het realiseren van de criteria van continuïteit van zorg, van continuïteit van de hiervoor benodigde infrastructuur en van beperking van de frictiekosten. Als uit het oordeel van de transitiecommissie volgt dat het transitiearrangement niet voldoet aan de eisen, dan zal het Rijk een aanwijzing geven aan de gemeenten in de betreffende regio.
42
Bijlagen Cijfers gebruik van jeugdzorg in de Westelijke Mijnstreek (bron: CBS Statline) Toelichting op de gespecialiseerde jeugdzorg: Vooraf: De inhoud van de hieronder opgenomen tabellen is gevuld met gegevens van CBS Statline. Het zijn de cijfers over de jeugdhulp die het rijk op 31 mei jongstleden heeft verstrekt en in december 2013 heeft herzien. Het zal opvallen dat niet alle optellingen kloppen. Dit komt deels door overlap van gebruik binnen een bepaalde vorm van jeugdzorg (bijvoorbeeld een kind ontvangt eerst 1e lijns psychologische zorg en daarna 2e lijns. Bij de totaaltelling telt het kind dan 1 keer mee) en deels door afrondingen op vijftallen. Dit is echter maar een deel van de verklaring. Omdat de brongegevens niet voor de gemeenten inzichtelijk zijn, geven de tabellen de cijfers weer die feitelijk in CBS- statline staan. De tabellen sluiten overlap tussen verschillende vormen van jeugdzorg eveneens niet uit. Een kind kan bijvoorbeeld zowel van ggz- hulp gebruik maken als onder de provinciale jeugdzorg vallen. Volgens een schatting van het CBS gaat het om circa 30% overlap. Er zijn in de regio WM 27.237 inwoners jonger dan 18 jaar (januari 2011). Volgens de CBS –gegevens maakt 17% daarvan gebruik van jeugdzorg. Dat betekent dat circa 70% van 17% ofwel 12% van de jongeren in de Westelijke Mijnstreek gebruik maakt van jeugdhulp (in Nederland is dit circa 8 %). Bij 1 op de 11 jeugdhulptrajecten verblijft het kind buiten zijn gezin. In de onderstaande tabellen zijn de cijfers opgenomen tot het niveau van de regio Westelijke Mijnstreek. In de bijlagen zijn de cijfers per gemeente opgenomen.
43
gebruik van jeugdhulp in de AWBZ aantal Zorg aan jeugd zonder verblijf aantal per 1.000 inwoners onder de 18 jaar
Zorg aan jeugd met verblijf aantal per 1.000 inwoners onder de 18 jaar
Totaal AWBZ-jeugdzorg aantal per 1.000 inwoners onder de 18 jaar budget Zorg aan jeugd zonder verblijf (ad € 10.288) aandeel in totaal budget jeugdzorg
Zorg aan jeugd met verblijf (ad €28.533) aandeel in totaal budget jeugdzorg
Totaal AWBZ-jeugdzorg (ad € 11.918) aandeel in totaal budget jeugdzorg
Nederland
Z Limburg
75040
3280
920
85
75
160
600
21,4
31,9
33,8
27,7
30,0
34,6
35,2
7360
305
70
5
5
20
40
2,1
3,0
2,6
1,6
2,0
4,3
2,3
82400 23,5
3595 35,0
990 36,3
90 29,4
80 31,9
180 38,9
640 37,6
772.011.520
33.744.640
9.464.960
874.480
771.600
1.646.080
6.172.800
22%
24%
26%
32%
26%
27%
25%
210.002.880
8.702.565
1.997.310
142.665
142.665
570.660
1.141.320
5,9%
6,1%
5,5%
5,2%
4,7%
9,5%
4,7%
982.043.200
42.845.210
11.798.820
1.072.620
953.440
2.145.240
7.627.520
27,8%
30,1%
32,6%
39,3%
31,7%
35,7%
31,1%
44
WM
Beek (L.)
Schinnen
Stein (L.) Sittard-Geleen
gebruik van jeugdhulp in de J-ggz aantal Jeugd-ggz eerste lijn aantal per 1.000 inwoners onder de 18 jaar
Jeugd-ggz tweede lijn zonder verblijf aantal per 1.000 inwoners onder de 18 jaar
Jeugd-ggz tweede lijn zonder verblijf aantal per 1.000 inwoners onder de 18 jaar
Totaal Zvw-jeugdzorg aantal per 1.000 inwoners onder de 18 jaar budget Jeugd-ggz eerste lijn aandeel in totaal budget jeugdzorg (ad € 330) Jeugd-ggz tweede lijn zonder verblijf aandeel in totaal budget jeugdzorg (ad € 2,941) Jeugd-ggz tweede lijn zonder verblijf aandeel in totaal budget jeugdzorg (ad 63,973) Totaal Zvw-jeugdzorg aandeel in totaal budget jeugdzorg (ad € 2,941)
Nederland
Z Limburg
WM
Beek (L.)
Schinnen
Stein (L.) Sittard-Geleen
60540
2645
460
60
45
70
285
17,3
25,7
16,9
19,6
18,0
15,1
16,7
196105
7185
2405
195
185
395
1630 96
56
70
88
64
74
85
3960
155
40
0
0
10
30
1,1
1,5
1,5
0,0
0,0
2,2
1,8
248305 71
9250 90
2785 102
245 80
225 90
440 95
1875 110
19.978.200
872.850
151.800
19.800
14.850
23.100
94.050
0,57%
0,61%
0,42%
0,73%
0,49%
0,38%
0,38%
576.744.805
21.131.085
7.073.105
573.495
544.085
1.161.695
4.793.830
16,3%
14,8%
19,5%
21,0%
18,1%
19,3%
19,6%
253.333.080
9.915.815
2.558.920
0
0
639.730
1.919.190
7,2%
7,0%
7,1%
0,0%
0,0%
10,7%
7,8%
850.056.085
31.662.750
9.533.055
838.635
770.175
1.506.120
6.418.125
24,1%
22,2%
26,3%
30,8%
25,6%
25,1%
26,2%
45
gebruik van jeugd en opvoedhulp aantal Alleen ambulante zorg (J&O) aantal per 1.000 inwoners onder de 18 jaar
Verblijf accommodatie deel/voltijd (J&O) aantal per 1.000 inwoners onder de 18 jaar
Verblijf pleegzorg (J&O) aantal per 1.000 inwoners onder de 18 jaar
Totaal Jeugd en opvoedhulp aantal per 1.000 inwoners onder de 18 jaar budget Alleen ambulante zorg (J&O) aandeel in totaal budget jeugdzorg (ad € 3.985) Verblijf accommodatie deel/voltijd (J&O) aandeel in totaal budget jeugdzorg (ad € 32,698) Verblijf pleegzorg (J&O) aandeel in totaal budget jeugdzorg (ad € 15,631) Totaal Jeugd en opvoedhulp aandeel in totaal budget jeugdzorg (ad €14.054)
Nederland
Z Limburg
WM
Beek (L.)
Schinnen
Stein (L.) Sittard-Geleen
31.705
1.215
250
15
20
30
185 10,9
9,1
11,8
9,2
4,9
8,0
6,5
15.570
690
135
5
10
25
95
4,4
6,7
5,0
1,6
4,0
5,4
5,6
18.335
700
170
15
20
20
115
5,2
6,8
6,2
4,9
8,0
4,3
6,7
65.615 18,7
2.605 25,3
555 20,4
35 11,4
50 20,0
75 16,2
395 23,2
31.229.425
4.841.775
996.250
59.775
79.700
119.550
737.225
3,40%
2,75%
2,19%
2,65%
1,99%
3,01%
509.107.860
22.561.620
4.414.230
163.490
326.980
817.450
3.106.310
15,8%
12,2%
6,0%
10,9%
13,6%
12,7%
286.594.385
10.941.700
2.657.270
234.465
312.620
312.620
1.797.565
7,7%
7,3%
8,6%
10,4%
5,2%
7,3%
922.153.210
36.610.670
7.799.970
491.890
702.700
1.054.050
5.551.330
26,1%
25,7%
21,5%
18,0%
23,4%
17,5%
22,7%
46
inzet van jeugdbescherming in 2011 aantal Zorg aan jeugd jeugdbescherming aantal per 1.000 inwoners onder de 18 jaar
budget Zorg aan jeugd jeugdbescherming (ad € 5.780) aandeel in totaal budget jeugdzorg
inzet van jeugdreclassering in 2011 aantal Zorg aan jeugd jeugdreclassering aantal per 1.000 inwoners onder de 18 jaar
budget Zorg aan jeugd jeugdreclassering (ad € 4.324) aandeel in totaal budget jeugdzorg
Meldingen bij AMK in 2011 aantal Meldingen bij AMK aantal per 1.000 inwoners onder de 18 jaar
budget Meldingen AMK (ad € 1.508) aandeel in totaal budget jeugdzorg
Gebruik van Jeugdzorgplus aantal Gebruik van Jeugdzorgplus aantal per 1.000 inwoners onder de 18 jaar
budget Gebruik van Jeugdzorgplus (ad € 119.048) aandeel in totaal budget jeugdzorg
Nederland
Z Limburg
WM
Beek (L.)
Schinnen
Stein (L.) Sittard-Geleen
46.115
2.010
445
30
35
45
335
13,2
19,5
16,3
9,8
14,0
9,7
19,7
266.544.700
11.617.800
2.572.100
173.400
202.300
260.100
1.936.300
7,5%
8,2%
7,1%
6,4%
6,7%
4,3%
7,9%
Nederland
Z Limburg
WM
Beek (L.)
Schinnen
16.295
800
180
20
15
20
125
4,7
7,8
6,6
6,5
6,0
4,3
7,3
70.459.580
3.459.200
778.320
86.480
64.860
86.480
540.500
2,0%
2,4%
2,1%
3,2%
2,2%
1,4%
2,2%
Nederland
Z Limburg
WM
Beek (L.)
Schinnen
28.850
390
60
5
5
5
45
8,2
3,8
2,2
1,6
2,0
1,1
2,6
43.505.800
588.120
90.480
7.540
7.540
7.540
67.860
1,2%
0,4%
0,2%
0,3%
0,3%
0,1%
0,3%
Nederland
Z Limburg
WM
Beek (L.)
Schinnen
Stein (L.) Sittard-Geleen
Stein (L.) Sittard-Geleen
Stein (L.) Sittard-Geleen
1.555
50
10
0
0
0
10
0,4
0,5
0,4
0,0
0,0
0,0
0,6
185.119.640
5.952.400
1.190.480
0
0
0
1.190.480
5,2%
4,2%
3,3%
0,0%
0,0%
0,0%
4,9%
47