N' 2.
20 Juni 1934.
IE; MI cow\isstorN SYrNO'C^wt. oe BCLC-iQur
Bijvoegsel a&n de Belgische Vakbeweging van 20 Juni 1934. SYINOIK/01 ^
var* ae.LCrit|
Over den waarborg der betaling van de vergoeding in zake arbeidsongevallen door J. Lombaerts
D
E wet bepaalt, dat de vergoeding door haar voorzien als schadeloosstelling voor een arbeidsongeval uitsluitend ten laste is van het bedrijfshoofd. Deze is echter van de betaling dezer vergoeding vrijgesteld indien hij een overeenkomst gesloten heeft hetzij met een aangenomen verzekeringsmaatschappij, hetzij met de Algemeene Spaar- en Lijfrentkas, op wie zijn verplichtingen overgedragen zijn. Heeft het bedrijfshoofd zulke overeenkomst niet gesloten, dan moet het zijn aandeel betalen in het Waarborgfonds, ingesteld door de wet, en dat de wettelijke vergoeding uitkeert in geval het bedrijfshoofd insolvent is. De bijdrage van den werkgever tot genoemd Fonds, door de betaling van de taks, verzekert hem niet tegen het risiko der ongevallen die in zijn bedrijf kunnen voorkomen, en desgevallend moet hij de wettelijke vergoedingen uit eigen middelen betalen. Het stelsel is dus het volgende: Is de werkgever verzekerd, dan betaalt de verzekeringsmaatschappij ; is hij niet verzekerd, dan betaalt hij de taks aan het Waarborgfonds en is bovendien verantwoordelijk voor de betaling der wettelijke vergoedingen. Is hij insolvent, dan komt het Waarborgfonds voor de betaling der vergoeding tusschen, doch dit lichaam kan zich tegen hem keeren om de gestorte sommen terug te ontvangen. Alhoewel de wet aan het bedrijfshoofd de vrijheid laat zich te verzekeren of niet, waarborgt zij de betaling der vergoeding aan het slachtoffer.
Sinds weldra dertig jaar dat dit stelsel in voege is, heeft het tot geen ernstige moeilijkheden aanleiding gegeven wat aangaat de betaling der vergoeding, t. t. z. dat, voor zooveel ons bekend is, geen door de wet erkend slachtoffer of rechthebbende de wettelijke vergoedingen niet ontvangen heeft. Stippen wij ook aan dat het bedrijfshoofd kan ontslagen worden van de verplichting tot het Waarborgfonds bij te dragen, en zijn eigen verzekeraar mag zijn, wat soms het geval is met de openbare machten en de groote bedrijven. Doch, de voorwaarden om deze vrijstelling te bekomen, evenals die aan de verzekeringsmaatschappijen opgelegd om haar aanneming te bekomen, zijn dusdanig, dat er geen vrees bestaat voor de betaling der vergoedingen. De vrijstelling en de aanneming kunnen altijd ingetrokken worden indien deze voorwaarden niet meer vervuld worden. In de praktijk zijn deze maatregelen ontoereikend gebleken. Wat de in acht te nemen formaliteiten aangaat om de tusschenkomst van het Waarborgfonds te bekomen, is het voldoende het vonnis te doen uitvoeren dat de vergoedingen toekent, en door middel van de vaststelling van insolvabiliteit, opgemaakt door den deurwaarder, bij den vrederechter een vraag in te dienen. Deze laatste beveelt dan de tusschenkomst. Vervolgens moeten alle stukken gezonden worden aan het Waarborgfonds, bij het ministerie van Financien.
10
ARBEID EN RECHT
Over de berekening van de vergoedingen uit te keeren aan de zwaar gekwetsten bij toepassing van de wet op de arbeidsongevallen door L Watillon
D
E wet van 15 Mei 1929, toepasselijk op de ongevallen overkomen sinds 1 Januari 1930 bepaalt in ihet voorlaatste lid van ha.a.r artikel 2 : « Wat de zwaar gekwetsten betreft, wier toestand' volstrekt de geregelde hulp van een anderen persoon vergt, kan de rechter de jaarlijksche uitkeering, alsmede de dagelijksche vergoeding op een hoogeren maatstaf dan de twee derden brengen, die nochtans 80 t. h. niet zal overschrijden ». Zooals men ziet is de wet uiterst bondig en het is te betreuren dat de memorie van toelichting der wet daar niet aan verhelpt in het gedeelte dat ermede verband houdt : « Er zijn uitzonderlijke erge gevallen van bestendige ongeschiktheid (blindheid, afzetting van belangrijke lichaamsdeelen, gedeeltelijke geraaktheid, eenzijdige geraaktheid, verlamming der sluitspieren, krankzinnigheid, enz.), waarin de staat van het slachtoffer de hulp van een anderen persoon vergt. Het ontwerp voorziet voor de gevallen van dit slag de toepassing van een vergoedingsvoet hooger dan de twee derden. Om deze nieuwe bepaling te wettigen is het niet noodig beroep te doen op de gevoelens van medelijden ingeboezemd door het ongelukkig lot van de groote invalieden. Inderdaad, in deze bijzonder pijnlijke, doch betrekkelijk zeldzame gevallen beperkt de schade, die uit het ongeval voorspruit, zich niet tot het verlies van het loon van het slachtoffer : het strekt zich uit tot het verlies van een gedeelte van het loon van andere personen. Het stemt dus overeen met het principe volgens hetwelk de vergoedingen berekend worden in verhouding tot het loonverlies, dat-er een verhooging voorzien wordt voor het gedeelte van de vergoeding toegekend voor de bijzondere zorgen welke de groote invaliede vereisoht. Het is aan den rechter dat het ontwerp de zending toevertrouwt ieder bijzonder geval te schatten en bewuste verhooging rechtvaardig vast te stellen. Het ontwerp voorziet echter een maximum, hetzij 80 t.h. van het loon, voor de volledige vergoeding; men begrijpt de noodzakelijkheid van een redelijke grens. Deze voorkomt de te willekeurige, uitoefening van het redht dat aan den rechter gelaten wordlt : zij belet ook dat de berekening van de verzekeringspremie een belemmering zou ondergaan door een
te groote onzekerheid betreffende den vergoe— dingsvoet. Dit recht dat aan den rechter verleend wordt om de vergoeding te verhoogen is slechts toepasselijk op de jaarlijksche uitkeering en niet op de dagelijksche vergoeding verschuldigd van den dag na het ongeval af. Behalve de overwegingen die de verhooging wettigen, behelst deze laatste tekst geen andere aanduiding dan de niet-beperkende opsomming der gevallen van bestendige ongeschiktheid die de verhooging. van den gewonen forfaitairen vergoedingsvoet van 2/3 kunnen wettigen, zonder evenwel 80 t.h. te overschrijden. De tekst der wet zelf bepaalt dat alleen in aanmerking komen de zwaar gekwetsten wier toestand volstrekt de geregelde hulp van een anderen persoon vergt. In die voorwaarden meenen wij, dat de bureelen der federaties van vakbonden nuttig werk zouden verrichten indien zij de uitslagen bekend maakten door haar bekomen in verban-c* met de verhooging van de vergoeding. Het bureel van Charleroi heeft in vijf verschillende zaken de toepassing van deze bepaling geëischt. In het eerste geval, dat een schedelbreuik betrof, gaf de gekwetste afwisselend teekens van verstandsverbijstering; de verzekeringsmaatschappij heeft op advies van onzen geneesheer de vergoeding op 75 t. h. gebracht. Er valt op te merken, dat ter zake de gekwetste veeleer het toezicht >dan de hulp van een anderen persoon noodig heeft. Het tweede en het derde geval betreffen blinden voor dewelke wij a priori meenden het recht te hebben de maximum vergoeding te eisenen. Dit is echter de meening niet geweest van de Scheidsrechterlijke Kommissie der Mijnnijverheid te Charleroi die de volkomen gemotiveerde vonnissen geveld heeft waarvan men met belangstelling kennis zal nemen : In zake L, G. tegen La Caisse commune d'Assurance. Aangezien dé eeniige betwisting tusschen partijen is te weten of, zooals é& eischer die met blindheid geslagen is beweert, hij .iit dien, hoofde recht heeft op het maximum der buitengewone vergoeding aan de zwaar gekwetsten voorzien door de wet van 5 Mei 1929;
ARBEID EN RECHT Aangezien het de plicht is van den rechter op te zoeken of een blinde de bestendige hulp behoeft van een 'derde of d!ie hulp slechts bij tussohenpoozen noo d.ig heeft ; Aangezien een persoon aie beroofd is van het gebruik van armen en beenen een bestendige hulp behoeft ; Aangezien zulks niet het geval is wanneer het een blinde geldt, hoe deerniswekkend zijn toestand ook moge zijn ; dat de blinde zeker ongeschikt is om te werken doch niet volstrekt den bestendigen bijstand behoeft van een derde, alhoewel zijn toestand bij tusschenpoozen volstrekt de geregelde hulp van een anderen persoon vergt ; Dat, in die voorwaarden, de buitengewone vergoeding zou kunnen vastgesteld op 75 t.h. ; dat dit bedrag des te gewettigder zou z:jn doordat het een blinde van 28 jaar geldt die, ondanks zijn invaliditeit, voort het beroep van leurder uitoefent ; Aangezien de met blindheid geslagen gekwetste ook lijdt aan een aandoening aan het linker oor ; dat een blinde, om meer dan een anderen persoon tijdelijk hulp te ontberen een g!|ed gehoor moet hebben ; Dat, in deze voorwaarden, de graad der bestendige ongeschiktheid terzake billijkerwijze op 76 t.h. kan vastgesteld worden ; Om deze redenen : De Scheidsrechterlijke Kommissie : Stelt den graad der buitengewone ongeschiktheid van zwaar gekwetste, rekening houdend met een bestendige volledige ongeschiktheid, vast op 76 t.h. ; Veroordeelt bijgevolg de verweerster, «Caisse commune », tot het betalen van 1 Juli 1933, datum der heeling van de wonde, af, van een jaarlijksche uitkeering gegrond op den hierboven vastgestelden graad van ongeschiktheid en op een jaarlijksch basisloon van 17,494 fr. 25, of haar om te zetten in een rente na afloop van den herzieningstermijn ; Veroordeelt de eischeres tot de kosten. In zake L. F. tegen « Caisse commune d'assurance de Tindustrie charbonn.ière des bassins de Charleroi et de la Basse-Sambre » Aangezien het slachtoffer met volledige blindheid geslagen is ; dat het niet in het geval verkeert een bestendige, doch slechts tusschenpoozende hulp noodig te hebben, alhoewel het nochtans de door de wet vereischte voorwaarden vervult voor de toepassing van de buitengewone vergoeding; Aangezien de gekwetste 46 jaar oud is, geen werk heeft en er geen zou kunnen vinden ; Dat in deze voorwaarden de buitengewone vergoeding op 76 t.h. kan vastgesteld ; Om deze redenen : De Scheidsrechterlijke Kommissie, na een vruchtelooze poging tot verzoening ; Stelt den graad van buitengewone ongeschiktheid vast op 76 t.h., rekening houdend met een volledige bestendige ongeschiktheid ; Dienvolgens, veroordeelt de verweerster tot het betalen aan eischer van 11 Juli 1933, datum der heeling van de wonde, af, een jaarlijksche uitkeering gegrond op den hierboven vastgestelden graad van ongeschiktheid van 76 t.h. en op een jaarlijksch basisloon van 30,000 frank, of haar om te zetten in een rente na afloop van den herzieningstermijn; Veroordeelt de verweerster tot de kosten.
11
Men zal bemerken lat de rechter den ouderdom in aanmerking genomen heeft om den graad der ongeschiktheid voor den eerste blinde (28 jaar) op 75 t. h. en voor den tweede (46 jaar) op 76 t. h. vast te stellen. Het is rekening houdend met het feit, dat de eerste lijdt aan een kwaal aan het linker oor (die de volledige doofheid niet medesleept) dat de graad der ongeschiktheid op 76 t. h. gebracht werd. In een vierde geval geldt het een gekwetste wiens twee beenen afgezet zijn. Er wordt rekening gehouden, buiten de verhooging der vergoeding, van die voor de vernieuwing en het onderhoud van de kunstmatige lichaamsdeelen. Het vonnis kent aan den gekwetste de maximum vergoeding, toe voor volledfi-ge ongeschiktheid tot werken en de vergoeding voor de vernieuwing en het onderhoud van de kunstmatige lichaamsdeelen (ter zake een laag wagentje), en het duidt een deskundige aan om « te zeggen welk toestel het slachtoffer noodig heeft, den prijs er van en de kosten van zijn onderhoud en vernieuwing ». Daar tegen het vonnis in beroep gegaan werd, verzaken wij heden aan zijn publikatie. Wij beperken er ons toe aan te duiden, dat de verzekeringsmaatschappij oordeelt, dat niet te gelijker tijd de vergoeding voor het toestel kan voorzien worden (gezien de ongeschiktheid op het maximum vastgesteld is) daar het niet toelaat een zekere beroepsgeschiktheid terug te vinden ; dat, anderzijds, indien het toestel in rekening wordt gebracht, de gekwetste zich zal kunnen bewegen en zijn toestand niet meer in een mate die de maximumvergoeding wettigt, volstrekt de geregelde hulp van een arïderen persoon zal vergen. Eindelijk, - in een vijfde geval, heeft de Scheidsrechterlijke Kommissie, alhoewel de ongeschiktheid 100 t.h. bedraagt, de verhooging der vergoeding geweigerd, doch heeft haar tusschenvonnis op zulke wijze gemotiveerd, dat wij meenen, dat zijn publikatie voor de sekretarissen der bureelen van arbeidsrecht van aanzienlijk belang kan zijn: In zake V. J. tegen « Caisse commune de rindustrie charbonnière des bassins de Charleroi et de la Basse-Sambre ». Aangezien partijen verklaren vrijwillig- te verschijnen ; .Aangezien partijen akkoord gaan om aan te nemen dat de graad van ongeschiktheid 100 t.h. bedraagt; Dat, krachtens de gewijzigde wet van 1903, de schadeloosstelling 80 t.h. kan bedragen bij toepassing van het artikel 2, laatste paragraaf, van de samen^ gevoegde wetten ; Aangezien de eischer beuveert dat het een zwaar gekwetste geldt eni dat zijn toestand volstrekt de geregelde hulp van een anderen persoon vergt, wat door de eischeres betwist wordt; Aanigezien de uitdrukking « volstrekt » niet moet begrepen worden als een* ononderbroken noodzak'e-
ARBEID EN RECHT
12
lijkheid zoodat de derde persoon den zwaar gekwetste geen oogenblik zou mogen verlaten ; Aangezien de zaak neerkomt op de vraag te weten of de gekwetste geheel of gedeeltelijk, en op een min of meer bestendige wijze, de kontrole over zijn pers:on verloren heeft; Aangezien het dienvolgens, zooa'ls de HH. de la Ruwière en. Namèche, art. ?, blz. 118 en 119, aanduiden, zaak is ieder geval afzonderlijk te beoordeelen ; Aangezien ter zake uit hel officieus deskundigenverslag van dokter Bastin bukt, dat V. een ondersteuning noodig heeft en niet alleen een stok, dat Iemand hem moet ondersteunen' om het vallen te beletten, en dat hij, volgens denzelfden praktizijn, bestendig moet begeleid worden ; Aangezien, harerzijds, de verweester gewag maakt van verschillende beoordeelingen van praktizijns, volgens dewelke de belanghebbende niet lam zou zijn maar slechte beenen zou hebben, doch goede armen zou behouden hebben om op een stok of een meubel te steunen, en in staat zou zijn op eigen krachten de kleine^ioodzakelijke verplaatsingen te doen, alhoewel hij een helper noodig zou hebben om zijn broek aan te doen of zijn keuken te doen ; Aangezien, indien de toestand zoo was, het mogelijk is dat hij niet beantwoord aan de eischen der wet, doch dat over dit punt een onderzoek volstrekt noodzakelijk is om na te igaan of de wonde de hulp vergt
van een anderen persoon, er rekening mede houdend dat deze hulp, om onder toepassing der wet te vallen volstrekt noodzakeli'k moet zijn, al ware het bij tusschenpoozen, en uitsluitend noodzakelijk gemaakt door de wondziekte; Om deze redenen : Alvorens ree' t te spreken, duidt aan als deskundige den heer dokter Maurice De Laet, 66, Livornostraat, te Brussel, die, volgens akkoord van partijen vrijgesteld van de eedaflegging, voor zending zal hebben te zeggen of de toestand van den eischer volstrekt de geregelde hulp van een anderen persoon vergt binnen de vorenvermelde grenzen ; Hij zal daarvoor alle nuttige inlichtingen inwinnen ; Zegt dat hij van zijn vaststellingen verslag zal uitbrengen ter openbare zitfng van 7 Juli 1933 ; Reserveert de kosten. Deze stof is ver van het onderwerp uit te putten. Wij vertrouwen dat bij onze bijdrage zich diegene zal voegen van de andere bureelen van arbeidsrecht, en dat de Syndikale Kommissie de bestanddeelen zal kunnen afleiden waarmede rekening dient gehouden om aan de zwaar gekwetsten de voordcelen te verzekeren die de wetgever hun heeft toegekend.
Rechtspraak ARBEIDSONGEVALLEN
Vonnis van de Scheidsrechterlijke Kommissie 11 Maart 1932.
Patronale Scheidsrechterlijke Kommissie 11 Maart 1932.
Vonnis in beroep van de Rechtbank van Eersten Aanleg van Brussel (II6 Kamer) 20 December 1933. Claes t; Caisse patronale du Cominerce et de l'Industrie. Arbeidsongeval — Overeenkomst t u s s c h e n partijen. — Tussohenkomst van den rechter nlst verslsoht. — Overeenkomst de ongeschiktheid tot werk vaststellend. — Geen bedrog. — Geldigheid. Volgens de wet van 24 December 1903, vercischten de overeenkomsten tusschen partijen de tusschenkomst niet van den vrederechter voor haar bekrachtiging. Indien een overeenkomst gesteund op een zuiver fantaisistisch invaliditeitscoëfficiënt strijdig kan zijn met de wet, en bijgevolg van rechtswege nietig, is zulks het geval niet wanneer partijen zich akkoord stellen over punten bestemd om de. vergoeding vast te stellen, hetzij het basisloon, den datum der heeling en den graad der gedeeltelijke bestendige ongeschiktheid,
Aangezien partijen vrijwillig verschijnen om te doen beslissen over het geschil hangende tusschen haar en betreffende een ongeval overkomen aan den eischer op 1 Juli 1931 ; dat zij niet verschijnen met het oog op de bekrachtiging van een overeenkomst; Dat er geen betwisting bestaat noch over het recht op schadeloosstelling voortspruitend uit het ongeval, noch over den datum der heeling van de wonde ; Dat de eischer een deskundigenonderzoek verlangt om den graad van de bestendige gedeeltelijke ongeschiktheid vast te stellen ; Dat de verwerende maatschappij de vraag om onderzoek betwist omdat de eischer zich akkoord zou verklaard hebben over een graad van vermindering ; Dat de eischer, al had hij zijn instemming te kennen gegeven met den graad van werkonbekwaamheid voorgesteld door de verwerende maatschappij, daar niet uit voortvloeit dat het recht uitgesloten is te doen vaststellen dat de vermindering van onbekwaamheid tot werken grooter is dan die welke hij aangenomen heeft; Dat het art. 23 der wet van 24 December 1903, inderdaad, uitdrukkelijk elke overeenkomst betreffende die beschikkingen nietig verklaart; Dat de verwerende maatschappij vruchteloos de nietigheid voorzien door het art. 23 wil beperken tot de gevallen waarin zou afgeweken zijn van de regels van recht vastgesteld door de wet met uitsluiting van de gevallen waarin de overeenkomst in strijd zou zijn
ARBEID EN RECHT met de wet, omdat de vergoedingen zouden berekend zijn op veronderstelde basissen ; Dat noch de tekst, noch de voorbereidende werkzaamheden van het art. 23 dergelijk onderscheid voorzien ; Dat de memorie van toelichting der wet van 24 December 1903 zegt, dat het artikel de overeenkomsten in strijd met de wet verbiedt, daar deze een openbaar karakter heeft (zittijd 1900-1911, Kamer der Volksvertegenwoordigers, Pari. Besch., blz. 299) ; Dat het openbaar karakter der sociale wet van 24 December 1903 de nietigheid medesleept van alle overeenkomsten die onder welkdanigen vorm voor uitslag zouden hebben de forfaitaire vergoedingen te verminderen welke zij voorziet; Dat de leering. en de rechtspraak willen, dat de overeenkomst tusschen partijen slechts overeenstemt met de wetsbepalingen indien de vergoedingen berekend worden volgens de wettelijke basissen, namelijk in geval van ongeschiktheid, volgens de werkelijke ongeschiktheid van het slachtoffer ; dat de rechter bij de regeling der vergoedingen verschuldigd .aan de slachtoffers van arbeidsongevallen, door de overeenkomst der partijen slechts gebonden is indien zij overeenstemt met de voorschriften der wet ; dat in het bijzonder bij de schatting der onbekwaamheid de rechter slechts door de overeenkomst der partijen gebonden is in de mate der oprechtheid van de overeenkomst ; Dat de vraag om tot een afwijzende uitspraak te beslissen nopens de vraag om expertise niet kan aanvaard worden ; Dat uit de elementen der zaak een twijfel ontstaat nopens den graad van vermindering van bekwaamheid welke de eischer zoogezegd aangenomen heeft : Dat het past over te gaan tot een expertise om den werkelijken graad der vermindering te bepalen ; Om deze redenen : De Scheidsrechtert ijke Kommissie zegt voor recht, dat bij de regeling der vergoedingen verschuldigd aan de slachtoffers van arbeidsongevallen, de rechter slechts door de overeenkomst tusschen partijen over de stoffelijke feiten voorzien als wettelijke basissen der berekening van de vergoedingen, gebonden is onder voorbehoud van de oprechtheid der overeenkomst; stelt als deskundigen aan, de heeren Marcel Héger, Héger-Gilbert en Lippens, alle drie wetsdokters te Brussel, met voorafgaandelijke eedaflegging of daarvan door de partijen ontslagen, die tot taak zullen hebben den eischer te onderzoeken om hun advies te kennen te geven over de bestendige tijdelijke onbekwaamheid ten gevolge van het betwiste ongeval ; om daarna over hun ter griffie neergelegd verslag een beslissing te nemen ; de kosten voorbehouden.
Vonnis in beroep van de Rechtbank van Eersten Aanleg van Brussel (2e Kamer) 29 December 1933. Aangezien de oorspronkelijke eisch voor doeL had te doen beslissen over een geschil ontstaan tusschen partijen en betreffende een ongeval overkomen aan den gedaagde; "'Dat deze eisch niet liep over de bekrachtiging van een overeenkomst; Aangezien bij schriftelijke overeenkomst van 3 Februari 1931, partijen akkoord waren om aan te nemen
13
dat er arbeidsongeval geweest was om het baslsloon vast te stellen, evenals den datum der heeling, en om den graad der gedeeltelijke bestendige onbekwaamheid tot werken van het slachtoffer op 5 t.h. vast te stellen; Aangezien, zonder het bestaan van deze overeenkomst te betwisten, de gedaagde vóór den eersten rechter volgehouden had, dat de graad van ongeschiktheid van 5 t.h. niet met de werkelijkheid overeenstemde ; dat bewuste overeenkomst strijdig was met de bepalingen der wet van 24 December 1903 en dat zij bij toepassing van het art. 23 dezer wet als nietig diende beschouwd ; Aangezien het niet te betwijfelen is dat krachtens de wet van 24 December 1903 een overeenkomst gesloten in overeenstemming met de bepalingen dezer wet geldig was, dat zij wet was tusschen partijen en dat de tusschenkomst van den rechter facultatief was (Verbr., 6 Dec. 1912, Pas., 1913, I, 24) ; Aangezien het art. 4 der voornoemde wet bepaalt, dat de vergoeding berekend zal worden rekening houdend met den graad van ongeschiktheid tot werken van het slachtoffer ; Aangezien het klaarblijkelijk de werkelijk ondergane onbekwaamheid geldt en niet een coëfficiënt van onbekwaamheid willekeurig vastgesteld door de partijen (Rapp. compl., Pari. bescheiden, Kamer der Volksvertegenwoordigers, 1902-1903, blz. 338) ; Aangezien een overeenkomst die zou gesteund zijn op een zuiver denkbeeldig coëfficiënt van invaliditeit in strijd zou zijn met de wet en bijgevolg van rechtswege nietig ; Aangezien dit, evenwel, niet het geval is met de overeenkomst gesloten op 3 Februari 1931 tusschen de beroepdoende maatschappij en den gedaagde ; Aangezien partijen inderdaad niet voor basis genomen hebben een willekeurige schatting gedaan in spijt van de bepalingen der wet van 24 December 1903, doch een schatting gesteund op geneeskundige vaststellingen waarvan de onjuistheid geenszins bewezen is ; Aangezien de gedaagde beweert dat een door hem geraadpleegde geneesheer het coëfficiënt der ongeschiktheid door hem ondergaan geschat heeft op een graad die hooger is dan 5 t.h., doch aangezien, al ware dit feit bewezen, het niet zou volstaan om te doen onderstellen dat de in gemeen overleg door partijen vastgestelde vergoeding op ingebeelde grondslagen zou berekend geweest zijn ; Aangezien partijen zich ter zake akkoord hebben gesteld over punten bestemd om den omvang van de vergoeding vast te stellen, en zij dusdoende geen inbreuk gedaan hebben op de rechten welke de wet bepaalt ; Aangezien volgens de wet dergelijke overeenkomsten toegelaten zijn en slechts kunnen betwist worden in geval van bedrog, missing of geweld ; Aangezien een formeele verklaring, gedaan in den Senaat door den heer minister Francotte, tijdens de bespreking van het ontwerp, in dit opzicht geen twijfel overlaat (Pari. besch., Senaat, 1903-1904, blz. 12, 91, 96) ; Aangezien de gedaagde niet aanvoert dat zijn instemming ongeldig zou gemaakt ziin door een wezenlijke missing, noch door bedrog of geweld ; Om deze redenen : t
De Rechtbank, tegensprekelijk een beslissing treffend, alle verdere konklusies als ongegrond afwijzend, het beroep aanvaardend, verklaart voor recht, dat de
14
ARBEID EN RECHT
partijen, in zake arbeidsongevallen onderworpen aan de wet van 24 December 1903, overeenkomsten kunnen sluiten in overeenstemming met de bepalingen van de genoemde wet, dat, krachtens de niet herziene wet van 24 December 1903, de tusschenkomst van den rechter facultatief was ; dat de schriftelijke overeenkomst gesloten tusschen partijen haar volledige uitwerking moet hebben ; vernietigt bijgevolg 'het vonnis waartegen in beroep gegaan werd, en doende wat de eerste rechter had moeten doen, verklaart den eisch van den oorspronkelijken eischer ongegrond, ontzegt hem zijn eisch en veroordeelt hem tot de kosten van de twee instanties. x
•
Vredegerecht van Charleroi 20 Maart 1934. Vandevelde t. « Eagle Star British Dominions ». Arbeidsongeval. — Herziening. — Aanbod van verzekeraar hooger dan de tariefbepaling vastgesteld door den definitleven rechter.— Weigering het te aanvaarden. — O n g e w e t tigde verergering. — Kosten ten laste van het slachtoffer. Wanneer, bij de vrijwillige verschijning van partijen vóór den vrederechter, de verzekeraar, — alhoewel ontkennend dat een verergering ontstaan is in den toestand van hef. slachtoffer sinds het ongeval, — aangeboden heeft hem te vergoeden tegen een graad van ongeschiktheid die 10 t.h. hooger is dan dien voorgesteld door het definitief vonnis, en dat dit bemiddelend aanbod door het slachtoffer geweigerd werd, moet dit laatste veroordeeld worden tot de kosten, o. m. tot die van de expertise, wanneer geoordeeld wordt dat er een verergering is en deze de herziening niet wettigt. Herzien ons vonnis van 18 April 1933, met het verslag van den heer doktor Evrard, ter zake deskundige benoemd; Aangezien uit het verslag van het deskundigenonderzoek blijkt, dat geen verergering plaats greep in den, toestand' van den eischer ; dat de konklusies van bewust verslag juist zijn en goed nagezien ; Aangezien bij de vrijwillige verschijning van partijen ter zitting van 18 April 1933, de verwerende maatschappij —- alhoewel ontkennend dat een verergering ontstaan, is in den toestand van het slachtoffer sinds het ongeval waarvan hij> het slachtoffer geweest was op 4 Januari 1930, — aangeboden heeft hem te vergoeden tegen een graad van ongeschiktheid die 10 t.h. hooger was dan dien vastgesteld door het vonnis van dezen zetel van 25 Augustus 1931, aldus den graad der ongeschiktheid! op 40 t.h. brengend, doch als bemiddelend aanbod ; Aangezien dit bemiddelend aanbod geweigerd werd door den eischer; Om deze redenen : Wij, vrederechter, tegensprekelijk beslissend, verklaren voor recht, dat de verergering waarvan de eischer zich beklaagt niet bestaat en de herziening, die.hij vraagt, niet wettigt, ontzeggen hem bijgevolg zijn eisch, en voroordeelen hem tot de kosten van de instantie.
Vredegerecht van het Kanton Ath 2 Maart 1933. Blondel t. « L'Escaut •>. Arbeidsongeval. — Eisch vóór de reohtbank. Kosten ten laste van het nijverheidshoofd. De kosten van den eisch voor schadevergoeding voor een arbeidsongeval zijn ten laste van het bedrijfshoofd, zelfs indien de te goeder trouw zijnde eischer aan zekere eischen verzaakt. Aangezien, wat de gerechtelijke kosten aangaat, deze moeten gedragen worden door de verweerster op dewelke de verplichtingen van het bedrijfshoofd overgedragen zijn ; Aangezien, m zake arbeidsongevallen, al de gerechtelijke onkosten in principe uitsluitend ten laste zijn van het bedrij fshoofd , Aangezien, inderdaad, de wet van 4 December 1903, en de wetten die ze gewijzigd, of volledigd hebben, o. m. die van 15 Mei 1929 en van 18 Juni 1930, wetten zijn van openbare orde die afwijken van het genieene recht, voor wier toepassing er geen sprake kan zijn van het artikel 130 van het Burgerlijk Wetboek ; Aangezien, in den geest der genoemde wetten, de gekwetste werkman, of, in geval van overlijden, zijn rechthebbenden, mogen vragen, alleen met het oog op de inachtneming van de wet, dat men zijn toevlucht neme tot de een cf andere bewijsvoering die zij nuttig of nood;zake,:jk mochten oordeelen, aan den rechter overlatend deze vraag, volgens het geval, te aanvaarden of n'et, voor zijn inlichting ; Aangezien daaruit voortvloeit dat, van het oogenblik af dat de werkman of zijn rechthebbende te goeder trouiw zijn, alle gerechtelijke onkosten moeten gedragen wordten door het bedrijfshoofd of de in zijn plaats optredende verzekeringsmaatschappij ; Aangezien de verweerder ter zake heeft kunnen gelooven dat de vermindering van zijn geschiktheid tot werken 15 t.h. moest overtreffen, ci'fer voor het geding door de verwerende maatschappij aangeboden en door den eischer geweigerd ; Aangezien, inderdaad, de als zeer achtbaar gekende geneesheer van dezen laatste, deze ongeschiktheid tot werken op 22 t.h. geschat had ; Om deze redenen : Wij, vrederechter, veroordeelen de verwerende maatschappij tot de gerechtelijke interesten en kosten. x
ARBEIDSKONTRAKTEN Werkrechtersraad van Luik (Kamer voor "Werklieden) 15 Mei 1934. Gezinstoelagen. Ministerieel» onderrichtingen. Het is niet alleen in zake werkloozenverzekering dat het bevoegde Ministerie omzendbrief op omzendbrief zendt om de toepassing der onderrichtingen, ja zelfs van de koninklijke besluiten uit te leggen en te wijzigen.
ARBEID EN RECHT In zake familietoeslagen ontsnappen de Compensatiekassen niet aan de memgvuiaige onderrichtingen van den minister over de uitlegging der wet. In waarheid, doen de Compensatiekassen dikwijls beroep op het Ministerie om zijn advies ie kennen over dezen of genen toestand. Dit alles zou heel goed zijn indien de minister in zijn omzendbrieven met bijvoegde, dat de Compensatiekassen er zich aan blootstellen de aanneming onttrokken te worden in geval van met-ioepassing van zijn onderrichtingen. Nu, indien in zake werkloosheid de toelagen betaald worden krachtens een koninklijk besluit en bijgevolg geregeld worden bij ministerieel besluit, is het geheet anders gesteld met de gezinstoelagen toegekend krachtens een wet. Nu, de wet wordt uitgelegd door de rchters en niet door den minister, en l is wel dat wat onderstaand vonnis zegt : In rechte : Aangezien de eischer van de verweerster de betaling eischt eener som van 7,500 frank voor gezinstoelagen onder voorbehoud van verhooging ; Aangezien de eischer zijn eisch grondt op het artikel 22 der wet van 4 Augustus 1930 op de gezinstoelagen, artikel dat in zijn lid 1 bepaalt, dat de arbeiders ook recht hebben op gezinstoelagen ten gunste van hun jonge broeders en zusters wanneer deze er niet reeds van genieten uit hoofde van den arbeid van den vader of de moeder; Aangezien de verweerster in het begin der debatten beweert dat de door den eischer ingediende eisch niet ontvankelijk i s ; dat zij zich'beroept op een omzendbrief van den minister van Sociale Voorzorg dd. 15 November 1933, gericht tot al de Compensatiekassen, waarbij aan deze verbod wordt opgelegd gezinstoelagen te betalen in gevallen als dat welk ons onderworpen is, t.t.z. wanneer de vader van het gezin het beroep van ambachtsman uitoefent; Aangezien de verweerster oordeelt, dat zij zich niet kan onttrekken aan de ministerieele onderrichtingen die een gebiedend karakter aannemen ; dat krachtens het grondwettelijk principe der scheiding van de macht, de rechter de Administratie niet mag tegenspreken ; dat, indien de rechter verbood de bevelen uit te voeren uitgaande van de Administratie, hij onder toepassing zou vallen van het art. 237 van het Strafwetboek ; Aangezien, bijgevolg, volgens de thesis van de verweerster, indien de eischer zich gekrenkt acht, het niet tegen de Compensatiekas voor gezinstoelagen is dat hij een eisch moet indienen, doch tegen den vertegenwoordiger van de overheid die verantwoordelijk is voor de beslissing die hij onwettig acht; Aangezien, krachtens het principe zelf van de scheiding der macht, de Werkrechtersraad niet bevoegd is te oordeelen over de moeilijkheden opgerezen of die kunnen oprijzen tusschen de verweerster en de Administratie ; Aangezien het niet te betwijfelen is dat de Werkrechtersraad bevoegd is om het hem onderworpen geschil te slechten, en de eisch van den eischer ontvankelijk i s ; Aangezien, inderdaad, het art. 38 der wet van 4 Augustus 1930 op de gezinstoelagen den Werkrechtersraad bevoegd verklaart voor betwistingen ontstaan tusschen de Compensatiekas en de personen aan dewelke de toelagen verschuldigd zijn of moeten gestort worden, indien er noch Scheidrechterlijke Kommissie,
.
15
noch Verzoeningskommissie bestaat, ofwel wanneer de verzoeningspoging voorzien in het art. 10 der wet zonder uitslag gebleven is en niet gevolgd werd door een arbitrage ; Aangezien de Werkrechtersraad bevoegd zijnde, hij alleen de wet mag uitleggen om het hem onderworpen geschil te slechten ,terwijl de ministerieele omzendbrieven en onderrichtingen met aandacht moeten onderzocht worden en voorbehouden als gebeurlijk element van uitlegging, doch niet gebiedend zijn ; Aangezien, inderdaad, het art. 28 der Grondwet bepaalt, dat de uitlegging der wetten langs den weg der overheid slechts aan de Wetgevende Macht behoort ; dat gezien geen overheid in de plaats mag gesteld van het gezag van den wetgever, de rechter heden gelukkig nog vrij blijft de wet uit te leggen en recht te spreken mits alleen de richtlijnen van zijn verstand en van zijn geweten te volgen ; Aangezien, in hoofdzaak, de eischeres weigert aan den eischer de geëischte gezinstoelage te betalen, daar de belanghebbende slechts van het voordeel der toelage geniet wanneer hij werkelijk gezinslast heeft; dat het koninklijk besluit van 14 Augustus 1933 dit punt toegelicht heeft; Aangezien de eischer deze uitlegging geenszins betwist ; dat hij wil bewijzen dat zijn zoon Jan wel gezinslast heeft, gezien hij zelf, de vader, oorlogsinvaliede is en ten gevolge van de krisis geen beroep meer uitoefent; Aangezien de eischer gewag maakt van een verklaring van het Gemeentebestuur van Vottem, dd. 19 Juli 1933, om vast te stellen dat het wel de zoon Jan is die de steun van het gezin i s ; dat deze getuigenis op zich zelf niet kan dienen als volledig bewijs, daar een ander bewijsschrift van hetzelfde Gemeentebestuur verklaart dat de kinderen tot last zijn van hun vader ; Aangezien het met recht is, dat de verweerster, de verwijdering vraagt van deze stukken uit het debat ; dat het ook met recht is dat zij volhoudt, dat de eischer moet bewijzen, dat hij over geen voldoende inkomsten beschikt om in de behoeften van zijn gezin te voorzien, en dat het zijn zoon Jan is die er den last van draagt; Aangezien van nu af uit de stukken van het dossier blijkt, dat de eischer een jaarlijksche lijfrente geniet van 4,796 frank en een jaarlijksch invaliedepensioen van 2,214 frank; dat deze inkomsten minstens 7,010 frank 's jaars beloopen; Aangezien deze som volkomen ontoereikend is om te voorzien in het onderhoud van het gezin bestaande uit de echtgenoote en acht kinderen, waarvan één enkel in staat is te werken ; Om deze redenen : De Werkrechtersraad, tegensprekelijk en in eersten aanleg beslissend, alle verdere en tegensprekelijke besluiten afwijzend, verklaart ongegrond de tegenwerping van niet-ontvankelijkverklaring gedaan door de verweerster, en alvorens in hoofdzaak recht te spreken en onder voorbehoud van gebeurlijk de door den eischer gevraagde som na te zien, machtigt den eiöcher door getuigen te bewijzen : 1° Dat hij geen beroep uitoefent; 2° Dat zijn zoon Jan den last van het gezin draagt ; dat deze zijn loon aan zijn ouders afgeeft.
16
AftBEÏD EN fcECHT
Vredegeiecht van het 2e kanton van Brussel 5 Juli 1933. Gokelaere t. 1" Ministerie van Arbeid; 2" Nationaal Krisisfonds ; 3" Hoyois, sekretaris van de Vakcentrale der Mijnwerkers van Quaregnon. /. — Het Nationaal Krisisfonds, eenvoudige bijzondere administratie met een bepaald doel en handelend onder toezicht van de Regeering, bezit geen rechtspersoonlijkheid; de eisch gericht tegen deze administratie is dus onontvankelijk. II. — De sekretaris van de Vakcentrale der Mijnwerkers van Quaregnon is slechts een bezoldigd bediende in dienst van deze groepeering; daar hij niet in persoonlijken naam gehandeld heeft, daar hij geen fout bedreven heeft bij de uitoefening van zijn ambt en slechts gehandeld heeft in. overeenstemming met de onderrichtingen van zijn werkgevers, laadt hij geen verantwoordelijkheid op zich. III. — De Belgische Staat heeft, door den werkloozenonderstand te onttrekken aan een rechthebbende, omdat hij tot staking heeft opgeruid, slechts gebruik gemaakt van het recht dat hem verleend wordt door het K. B- van 25 Oktober 1930; geen wet heeft een recht op werkloozenonderstand . ingesteld; de rechthebbenden kunnen er geen aanspraak op maken daar geen geldvordering aanleiding kan geven tot een gerechtelijken eisch. Aangezien de eisch er op gericht is de verweerders wederzijds, ten minste onverdeeld, en elk voor het geheel, of elk voor een door ons te bepalen gedeelte, of de een bij gebrek aan den andere, te zien veroordeelen tot de betaling aan den eischer van de som van 739 fr. 50 (met de gerechtelijke interesten en de kosten), zijnde het bedrag van zekere werkloozenvergoedingen die hem geweigerd werden gedurende vijf weken naar aanleiding van een besluit genomen op 28 Augustus 1932 door den heer Minister van Arbeid, Nijverheid en. Sociale Voorzorg. Wat aangaat het « Nationaal Krisisfonds » : Aangezien onder deze benaming een bijzondere administratie werd opgericht, belast met het verzamelen, het beheeren en het verdeelen der sommen te harer beschikking gesteld ten einde in geval van nijverheidskrisis de werkloozen te hulp te komen aangesloten bij door den Staat aangenomen kassen voor onvrijwillige werkloosheid ; Aangezien dit lichaam geen rechtspersoonlijkheid bezit; dat het handelt onder toezicht en opzicht van het Ministerie van Arbeid, Nijverheid en Sociale Voorzorg; Aangezien de eischer trouwens erkent dat de Staat instaat voor de daden van het Nationaal Fonds en dat de tegen dit laatste ingediende eisch samenloopt met dien gericht tegen den Staat. Wat den Belgischen Staat aangaat : Aangezien het vaststaat dat de Minister van Arbeid, Nijverheid en S. V. op 27 Augustus 1932 den heer Voorzitter van het Werkloozenfonds van en te Paturages heeft bericht, dat de eischer als staker diende beschouwd en dat de werkloozenvergoedingen hem niet meer konden uitgekeerd worden; Aangezien de tijdelijke uitsluitng van den eischer van het genot dezer vergoedingen besloten werd krachtens het artikel 5 van het K. B. van 25 Oktober 1930, luidens hetwelk uitgesloten zijn van de vergoedingen voor onvrijwillige werkloosheid: 1° ... ;
v
2° de verzekerden die in staking of in lock-out verkeeren ; 3° Zij wier werkloosheid het rechtsreeksen gevolg is van een werkstaking, voor zoover blijkt dat de werkstaking met hun instemming werd uitgeroepen zij een rechtstreeksch belang hebben bij de oplossing van het konflikt; 4" Zij wier werkloosheid het rechtstreeksch gevolg is van een werkstaking er toe bestemd om een eisch te steunen, ontdaan van alle beroepskarakter en tot een groepeering behooren of bijdragen, die de werkstaking zoodanig in de hand werkt, dat deze er kan door worden verlengd of gemakkelijk uitgebreid; 5" ... ; Aangezien het besluit waarover de eischer zich beklaagt te zijnen opzichte genomen werd als gevolg van pogingen door hem aangewend in den loop eener vergadering gehouden op 11 Augustus in het Volkshuis te Quaregnon, ten einde de mijnwerkers te doen besluiten de staking voort te zetten tot 1 September, zonder zich te bekommeren om tusschen patroons en werklieden getroffen of te treffen schikkingen; Aangezien de eischer de juistheid niet ontkent van de redenen welke aanleiding hebben gegeven tot de uitsluiting van het genot der uitkeeringen; Aangezien de eischer, door de werklieden aan te zetten niet te werken, terwijl zij er de mogelijkheid toe hadden, duidelijk zijn inzicht te kennen gegeven heeft geen werkgelegenheid aan te nemen, zich aldus rangschikkend in de kategorie der vrijwillige werkloozen ; dat hij aldus erkend heeft, dat hij behoort tot een der groepeeringen voorzien door het voornoemd artikel 5, | 4 ; Aangezien daaruit blijkt dat de Belgische Staat, door het aangeklaagde besluit te nem'en, slechts gebruik gemaakt heeft van een recht hem erkend door voornoemd K. B. en geen fout bedreven heeft die tot schadevergoeding aanleiding kan geven; Aangezien er, bovendien, terecht aangevoerd wordt dat, in strijd met de bewering van den eischer, geen wet een recht op de werkloozenvergoeding geschapen heeft, die de uitvoerende macht er in toegestemd heeft in zekere bepaalde voorwaarden, vrijwillig toe te kennen, aldus geen recht op vordering vanwege de rechthebbenden scheppend; dat de regels welke de uitvoerende macht vastlegt in verband met het bedrag van den onderstand en de voorwaarden van toekenning, niet anders zijn dan onderrichtingen gegeven aan de uitvoeringsagenten waartoe hij zijn toevlucht neemt, en aan de gebeurlijke rechthebbenden op onderstand geen burgerlijk recht verleent, van aard om aanleiding te geven tot een gerechtelijken eisch. Wat den verweerder Hoyois aangaat: Aangezien de verweerder gedaagd is in de hoedanigheid van sekretaris van de Vakcentrale der Mijnwerkers van Quaregnon; Aangezien hij slechts een bezoldigd bediende is, in dienst van deze groepeering en van allen en ieder harer leden; Aangezien hij niet gehandeld heeft in persoonlijken naam en bij de uitoefening van zijn ambt geen fout bedreven heeft waardoor hij de verantwoordelijkheid op zich laadt, en slechts gehandeld heeft in overeenstemming met de onderrichtingen van zijn werkgevers; Om deze redenen, wij, Vrederechter, tegensprekelijk beslissend, alle verdere of tegenstrijdige besluiten als ongegrond zijnde afwijzend, verklaren den eisch onontvankelijk en, in elk geval, ongegrond; veroordeelen den eischer tot de kosten, begroot op de som! van 130 frank.
31192. Samenw. druk. Lucifer Bestuurder; S. Vanden Bosch), 8, Kapellemarkt, Brussel.