De Verhalenbakkerij Rapportage van een praktijkonderzoek met makers in community arts In het kader van het Pomica-traject Michelle van der Tier (oktober 2011)
1
Onderzoekrapport Community Art Project ‘De Verhalenbakkerij’
Michelle van der Tier, MA Van der Tier Projectmanagement & Advies in opdracht van CAL-XL In samenwerking met Hogeschool Zuyd, Lectoraat Autonomie en Openbaarheid in de Kunsten Maastricht, oktober 2011
INHOUDSOPGAVE Inleiding
3
Aanleiding tot het onderzoek
4
Het Community Art project ‘de Verhalenbakkerij”
6
Ontwerp van onderzoek
9
De onderzoeksresultaten
16
Conclusies en aanbevelingen
34
Bijlagen: - bibliografie - ontwikkelde vragenlijst - het verhaal
Inleiding “‘Changing’ practice is not a matter for practitioners alone but a task of changing such things as the discourses in which practices are constructed and the social relationships which constitute practice (Kemmis, 2005)”. Het bovenstaande citaat van Kemmis is illustratief voor het proces en de resultaten van het onderzoek naar het Community Art project ‘de Verhalenbakkerij’. Het onderzoek ging enerzijds om het ‘construeren van de identiteit’ van het project. Door het onderzoek zijn gegevens verzameld over het project, en ben ik samen met de betrokkenen in het project de discours aangegaan over vragen als: Wat maakt ‘de Verhalenbakkerij’ een Community Art project, en wat niet? Wat wil jij graag bereiken met het project en hoe? Wat verwacht je van de samenwerking? In het hoofdstuk resultaten op de pagina’s 1534 is terug te lezen wat de antwoorden zijn op bovenstaande vragen. Daarnaast ging het onderzoek tegelijkertijd om verandering -‘change-’ van de onderzochte beroepspraktijk. Het is een veranderproces geworden waar de betrokken professionals en bewoners in meer en mindere mate aandeel in hebben gehad. Ik als onderzoeker participeerde tevens hierin als aanjager van reflectie en verandering door stil te staan bij het proces en de effecten van het handelen. Dit maakte dat ik als onderzoeker ook ‘zelf een speler werd op het veld en niet als onafhankelijke onderzoeker langs de lijn zat’. Ik heb een actieve rol genomen in het tot stand brengen van zelfreflectie bij bewoners en betrokken professionals. Hoe dit tot uiting gekomen is en welke consequenties dit gehad heeft zal ik behandelen in het hoofdstuk over het ontwerp van het onderzoek op de pagina’s 9-16 en in de laatste paragraaf van het hoofdstuk resultaten op de pagina’s 31-34. Tot slot zal in het laatste hoofdstuk op pagina 34 aandacht gegeven worden aan conclusies en aanbevelingen voor de opdrachtgever om het project verder aan te scherpen en te verdiepen. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Community Art Lab XL1 en maakt deel uit van hun landelijk onderzoeksprogramma. Dit onderzoeksprogramma wordt uitgevoerd door een zestal jonge onderzoekers, waaronder ik zelf. De opdracht die wij gekregen hebben is een bijdrage te leveren aan de methodiekontwikkeling van zelfevaluatie van deelnemers. Daarnaast zijn we gevraagd de werkwijze van het onderzochte Community Art project in beeld te brengen om op die manier meer landelijke gegevens te genereren 1
3
Hierna te noemen CAL-XL
over de toepassing van het Community Art concept in de praktijk. In het volgende hoofdstuk wordt verder toegelicht waarom CAL-XL praktijkonderzoek naar Community Art projecten van belang vindt en welke regionale partijen en ontwikkelingen een rol hebben gespeeld. Ruth Benschop van het Lectoraat Autonomie en Openbaarheid in de Kunsten van de Hogeschool Zuyd heeft dit onderzoek inhoudelijk begeleid. Het lectoraat waar zij als senior onderzoeker werkzaam is, doet onderzoek in dienst van de beroepspraktijk door het genereren van praktische kennis en het interveniëren in de kunstpraktijken (Peters, 2009)2. Het voorliggende onderzoek draagt hieraan bij door een project in de praktijk te onderzoeken en aanzet te geven tot reflectie en doorontwikkeling van de betreffende beroepspraktijk.
Aanleiding tot het onderzoek Het aantal Community Art projecten in wijken is de laatste jaren explosief gegroeid, en in de eindproducten van deze projecten zit een diversiteit waarin je alle kunstvormen tegenkomt (van Erven, 2009). CAL-XL (2010) streeft ernaar deze diversiteit aan ervaring en expertise in het land in beeld te brengen door onder andere te investeren in praktijkonderzoek. Het onderzoek moet eraan bijdragen dat kunstenaars en deelnemers beter zicht krijgen op de bredere betekenis van hun projecten en hierdoor deze betekenis ook beter naar anderen kunnen communiceren. Het gaat daarbij voor hen om onderzoek en rapportage die kunst niet tot verantwoording dwingen, maar om onderzoek dat inzichtelijk, begrijpbaar en uiteindelijk vanzelfsprekend maakt welke waarde Community Art projecten hebben (CAL-XL, 2010). De projecten zijn nu volgens CAL-XL (2010) teveel afhankelijk van incidentele projectsubsidies en persoonsgebonden idealisme. Zonder daadwerkelijke toename van “claim making power” van nieuwe amateurs, kunstenaars en deelnemers zelf zal het volgens CAL-XL mogelijk voor de politiek twijfelachtig blijven de reguliere infrastructuur duurzaam te interesseren en te committeren voor Community Art. “Het zelfevaluatieinstrument dat CAL-XL wil ontwikkelen zou hier een belangrijke bijdrage aan moeten gaan leveren. CAL-XL heeft als opdrachtgever toenadering gezocht tot belangrijke regionale partijen in het veld om de onderzoeksagenda te bepalen. Voor dit onderzoek waren dat in de 2
4
Meer informatie over het lectoraat is te vinden op de website: www.hszuyd.nl
regio Limburg de partijen: Trajekt en het Lectoraat Autonomie en Openbaarheid in de Kunsten.3 Naast de inhoud van de onderzoeksagenda, die beschreven is in de inleiding, wordt door beide partijen de kandidatuur voor Maastricht Culturele Hoofdstad 20184 als belangrijke ontwikkeling gezien voor de cultuurpraktijk en onderzoek in deze regio. Trajekt heeft samen met het Lectoraat het initiatief genomen om een onderzoeker aan te trekken. Trajekt ziet Community Art als een belangrijk instrument om te werken in wijken en is bereid om meerjarig te investeren in termen van menskracht, geld en kennis (Beleidsmedewerker Trajekt, 2011). Middels de stimuleringsprogramma’s Mien Buurt Dien Buurt en Noa Vöäre, dat ze in samenwerking uitvoeren met de Maastrichtse profvoetbalclub MVV5, heeft Trajekt diverse projecten uitgezet en hier effect- en actieonderzoek aan gekoppeld dat dicht bij de praktijk staat. De Elisabeth Strouven Stichting heeft hier startkapitaal voor geleverd en Trajekt heeft vervolgens zelf additionele financieringsbronnen gezocht. Daarnaast heeft ze het voortouw genomen in het tot stand brengen van kennisontwikkeling en innovatie in de regio door de oprichting van Community Arts Lab Zuid Limburg. In het licht van MCH2018 wordt het project gezien als een pilot van het inzetten van kunst en cultuur in wijken die over het algemeen ver afstaan hiervan (projectleider Trajekt, 2011). Met MCH2018 hoopt Maastricht aan te tonen “hoe de samenhang tussen culturen een ziel kan krijgen” (Stichting Maastricht Culturele Hoofdstad 2018, 2011). Het culturele Hoofdstad-jaar zou de stad en de euregio helpen om in economisch opzicht een duurzaam sterker gebied te worden (Stichting Maastricht Culturele Hoofdstad 2018, 2011). Daarnaast verwacht de stad dat “de weg ernaartoe werkt als een motor voor de transformatie van sociale en economische processen door een zogenoemde grote directe en indirecte spin-off” (Stichting Maastricht Culturele Hoofdstad 2018, 2011). Dit is een hoge ambitie waarbij te bezien is of het daadwerkelijk doorsijpelt in de buurten en wijken van Maastricht. Trajekt vindt daarentegen van wezenlijk belang dat kunst beklijft in alle wijken van Maastricht, juist ook in wijken en voor bewoners die onbekend zijn met en ver afstaan van kunst en cultuur (Trajekt, 2010). Binnen MCH2018 heeft deze welzijnsinstelling dan ook de taak gekregen om de moeilijkst 3
Hierna te noemen het Lectoraat. Hierna te noemen MCH2018. 5 MVV en Trajekt hebben de handen ineen geslagen om krachtig te investeren in Maatschappelijk Betrokken Ondernemen, en daarmee in de regio aanwezige potentie ter verbetering van het sociale leefklimaat te verbinden en te realiseren (Trajekt, 2010). 4
5
bereikbare groepen te bereiken (Trajekt, 2010). Het Lectoraat benadrukt vooral het belang van onderzoek en leren in de weg naar MCH2018, blijkt uit de Position Paper van Bas van Heur en Peter Peters (2010) (respectievelijk verbonden aan de Universiteit Maastricht en het Lectoraat Autonomie en Openbaarheid in de Kunsten en de Universiteit Maastricht). Hierin wordt betoogd dat “de ambitie om een ‘betekenislaboratorium’ voor Europa te zijn, op een cultuuropvatting stoelt die reflexief is en nauw verbonden is met de nieuwsgierige geest van de onderzoeker”. Het Lectoraat is van mening dat de kandidatuur voor “Europese Hoofdstad van Europa alleen succesvol zal kunnen zijn als die wordt ontwikkeld vanuit het perspectief van het ‘leermodel’ van cultuur”. Waarbij “onder cultuur niet slechts de kunsten of ‘hoge cultuur’ in de nauwe betekenis van het woord wordt verstaan”. Het begrip cultuur heeft volgens de auteurs betrekking op “alledaagse manieren waarop mensen betekenis geven aan de handelingen van anderen en de wereld om hen heen”. Hiertoe moeten volgens hen vragen gesteld worden, problemen geformuleerd worden en moet er onderzoek gedaan worden. Het onderzoek waarvan in dit rapport verslag wordt gedaan, kan begrepen worden vanuit de kaders die in het position paper zijn geschetst.
Het Community Art project ‘de Verhalenbakkerij’ “Er was eens een kookpot vol citroenvla, een vrouw die erin roerde en haar dochter. Die dochter, dat ben ik. Klein en dik. Ik zit op de stoel naast het fornuis. Mijn moeder heeft mij geblinddoekt met een theedoek. Ik zie niks, maar ik kan haar wel horen. Hoe ze de eieren breekt en losklopt, de suiker erbij, de bloem. Dan de boter met de citroensap opwarmen, alles bij elkaar, roeren roeren. Ze neuriet een liedje: roerroer, tot er niks meer plakt, roerroer, tot het zweet over je wenkbrauw zakt... (fragment uit het verhaal).” De bovenstaande tekst is een fragment uit het verhaal van het Community Art project ‘de Verhalenbakkerij’. Dit verhaal6 werd door de kunstenaar geschreven op basis van een korte verkenning van de buurt met de opbouwwerker en diende als artistieke basis voor de ‘Verhalenbakkerij-voorstelling’ (theater aan huis). De buurtopbouwwerker die al jaren actief is in de wijk heeft de kunstenaar rondgeleid door de wijk en haar verteld 6
6
Het verhaal dat geschreven is voor het project is opgenomen in de bijlage.
over de zwakke sociale structuren in de wijk . De kunstenaar had het verhaal bedacht als middel om de fantasie van de bewoners te prikkelen en hen bewust te maken van de beeldvorming en identiteiten die zij gevormd hebben over de wijk en hun wijkgenoten. Samen met haar assistente hebben ze een ‘formule’ bedacht om via het verhaal nieuwe verbindingen in de wijk te stimuleren. Deze formule bestaat uit de volgende ingrediënten:
Verhalenbakkerij-voorstelling: de bewoners in de wijk worden benaderd of ze gastheer of –vrouw willen zijn voor een voorstelling waarin het verhaal verteld wordt. Ze worden gevraagd om wijkgenoten uit te nodigen om bij hen thuis naar het verhaal te komen luisteren en samen gezellig taart te komen eten. De bedoeling is dat ze vooral buren uitnodigen waar ze nog weinig contact mee hebben. Het verhaal en de taart zou de aanwezigen vervolgens moeten uitnodigen om met elkaar in gesprek te gaan.
Naast het gastheerschap kunnen ze ook kiezen voor het bakken van een taart samen met de kunstenaar. Deze taart zal geschonken worden aan het adres waar ‘de Verhalenbakkerij-voorstelling’ gehouden wordt. Tijdens de voorstelling zal de taart gegeten worden om zo een comfortabele sfeer en gespreksvoer te creëren.
Daarnaast zijn er in het project diverse zichtbaarheidsacties gehouden die gericht waren op het bekendmaken van het project in de wijk. Door de diverse ludieke acties wilde de kunstenaar de bewoners wakker schudden en laten zien dat er iets gaande was in hun wijk. Zodoende hoopte ze naast bekendheid ook bewoners te werven om mee te doen in het project.
En tot slot is er nog Bureau Gateau, wat een woonhuis is in de wijk waar de bewoners naar toe kunnen komen om iets te vragen, te vertellen, taarten te bakken, of om een locatie te hebben als ze liever niet thuis ‘de Verhalenbakkerijvoorstelling’ willen hebben. De kunstenaar en haar assistente hebben ervoor gekozen om te gaan wonen in dit woonhuis om de impact van het project zo groot mogelijk te maken.
Hoe deze formule uitgepakt heeft in de praktijk zal terug te lezen zijn in het hoofdstuk over de onderzoeksresultaten op de pagina’s 16-34. Hier zal ook inzicht gegeven worden in de vraag of de bewoners daadwerkelijk met nieuwe buren in contact kwamen, en of het verhaal leidde tot bewustwording over identiteiten en beeldvormingen van de wijk en wijkgenoten.
7
Het project is een gezamenlijk initiatief geweest vanuit welzijnsinstelling Trajekt en cultuurinstelling het Huis van Bourgondië om te werken aan de sociale structuren tussen de bewoners van de Maastrichtse wijk Caberg-Malpertuis. In het projectplan (Trajekt, Huis van Bourgondië, 2011) worden deze wijken omschreven als “twee naoorlogse parochiewijken die ontstaan zijn na de oorlog om ruimte te bieden aan jonge gezinnen waarvoor geen plek was in de oude binnenstad van Maastricht. De wijken kennen grotendeels sociale woningbouw. In de afgelopen 50 jaar is de wijk sterk veranderd doordat de Maastrichtse gezinnen zijn weggetrokken uit de wijken, en er een nieuwe instroom is die grotendeels bestaat uit nieuwkomers: allochtone gezinnen uit Marokko, Turkije en Bosnië. Samenhang tussen deze oude bewoners (veelal ouderen waarvan de kinderen niet meer in de wijk wonen) en nieuwe bewoners is er niet. Integendeel, er is sprake van wederzijdse onbekendheid en onbegrip.” De sociale structuur in de wijk mist volgens het plan (Trajekt, Huis van Bourgondië, 2011) “verbintenissen tussen mensen en de bereidheid om er samen iets aan te doen. De zin en noodzaak om een actief burger te worden, wordt niet direct gevoeld.” Met het project beoogden beide betrokken organisaties hierin verandering te brengen middels een kortdurende, krachtige inzet van drie maanden. De projectleider van Trajekt: “beoogd is, als je mensen met elkaar verbindt, dat mensen op die manier enerzijds aan cultuur proeven en anderzijds verbindingen maken.[…] Dat de mensen ook weer eens weten wie de buren zijn”. De artistiek leider van het Huis van Bourgondië gaf aan: “De grootste uitdaging van het project is om drempels te beslechten. De drempel lager te maken voor elkaar om bij elkaar binnen te stappen en op die manier een eerste confrontatie met andere identiteiten teweeg te brengen. […] Dat mensen ook opnieuw naar hun eigen buurt leren kijken.” Trajekt heeft het Huis van Bourgondië uitgenodigd om samen het project vorm te geven en vooral mee te denken over de artistieke invulling van het project (interview projectleider Trajekt, 2011). Trajekt is de partij die het sociale deel voor zijn rekening zou nemen en de vervlechting van het project met de buurt zou verzorgen. De projectleider van Trajekt verwoordde de rol van de welzijnswerker binnen het project als volgt7: “De kartrekker die mensen met elkaar verbindt, activeert, […] vanuit de nieuwe werkwijze van ‘erop af’, mensen enthousiast maken, en eigen verantwoordelijkheid laten oppakken. Trajekt is daar het bindmiddel in.” In de paragraaf ‘Het project wordt door samenwerking gevormd’ op pagina 27-31 wordt
7
8
De citaten zijn voor de leesbaarheid soms op kleine punten aangepast.
inzicht gegeven in hoe deze samenwerking heeft uitgepakt en of de veronderstelde taakverdeling tot stand is gekomen. Community Art wordt door beide organisaties gezien als een nieuw instrument om in wijken met dit soort sociale vraagstukken aan de slag te gaan. Door het inzetten van kunstprojecten en kunstenaars, gerelateerd aan thema’s uit het dagelijks leven, beoogt het project bewoners te activeren om op een nieuwe wijze te participeren en zo een bijdrage te leveren aan een verbeterd leefklimaat in de wijk (Trajekt, Huis van Bourgondië, 2011). Trajekt experimenteert reeds in verschillende wijken met het concept Community Art, maar voor het Huis van Bourgondië was het één van de eerste projecten waarin ze wijkgericht aan de slag gingen. Ook voor de betrokken kunstenaar en welzijnswerker was een Community Art project nieuw. Uit het gesprek met de artistiek leider van het Huis van Bourgondië bleek dat er bewust is gekozen om met, in hun ogen, een echt nieuwe vorm van Community Art bezig te zijn. Nieuw in die zin dat de blik van het project is gericht op de toekomst in plaats van op het verleden. Het gaat om het samen creëren van een nieuwe werkelijkheid en identiteit in plaats van de nadruk te leggen op de bestaande. Hoe dat verder tot uiting gekomen is in het project wordt uitvoeriger beschreven in het hoofdstuk over de resultaten van het onderzoek, zie pagina’s 20-22).
Het ontwerp van het onderzoek Het onderzoek naar het Community Art project ‘de Verhalenbakkerij’ is een kwalitatief onderzoek. Het is een relatief kortdurend onderzoek geweest, dat uitgevoerd is in de maanden april en mei 2011. Er is gebruik gemaakt van een exploratieve en reflexieve onderzoekstrategie. Middels de exploratieve benadering is inzicht verkregen in het project, het proces, en de rol van de betrokkenen. De reflexieve benadering had tot doel bewustwording en reflectie op gang te brengen bij de bij ‘de Verhalenbakkerij’ betrokken professionals en bewoners, om uiteindelijk bij te dragen aan verandering en doorontwikkeling van het project.
9
Onderzoeksdoel Het doel van het onderzoek was om middels zelfreflectie van bewoners en betrokken professionals in beeld te brengen: a) wat de aanpak is geweest van het project in relatie tot de projectdoelstelling b) wat de invloed geweest is van bewoners, de betrokken professionals, en de onderzoeker op deze aanpak. Met bewoners worden de deelnemende bewoners aan het project bedoeld die ik heb geïnterviewd. Met de professionals worden alle beroepskrachten bedoeld die geïnterviewd zijn en/of geparticipeerd hebben in de evaluatiesessies die ik heb georganiseerd. Deze zijn: de kunstenaar en haar assistente, de projectleider en artistiek leider van het Huis van Bourgondië, en de welzijnswerker en projectleider van Trajekt. In het eerste gedeelte (deel a) wordt de ‘identiteit’ en de aanpak van het project onderzocht. Dit betreft de volgende deelvragen: Wat is de gekozen aanpak van het project? Welke effecten heeft deze aanpak gehad op het behalen van de projectdoelstelling? Is de projectdoelstelling behaald? In het tweede gedeelte (deel b) gaat het om de invloed en rol die de verschillende betrokkenen hebben gehad binnen het project. Dit betreft de deelvragen: Hebben alle betrokkenen een evenredige rol gehad binnen het project? Welke verwachtingen hadden de betrokken professionals over het project en de samenwerking? Welke invloed hebben de betrokkenen gehad binnen de gekozen aanpak? De ontwikkeling van een zelfreflectie-instrument Zoals beschreven in het hoofdstuk over de aanleiding van het onderzoek, is het ontwikkelen van een methodiek voor zelfreflectie voor CAL-XL het voornaamste doel van het onderzoek geweest. De insteek is dat de landelijke onderzoeksgroep via de uitgevoerde onderzoeken deze methode gaat ontwikkelen. Tijdens het schrijven van dit rapport is het ontwikkelproces nog in volle gang, de eerste reeks onderzoeken in het veld worden momenteel uitgevoerd. CAL-XL heeft er daarom voor gekozen om in het onderhavige eerste onderzoek vooral te experimenteren met mogelijke instrumenten van zelfreflectie. De onderzoekers zijn zelf op zoek gegaan naar mogelijke tools van zelfreflectie en hebben deze vervolgens uitgeprobeerd in de praktijk. De opgedane ervaring en kennis die dit experiment zal opleveren wordt vervolgens teruggekoppeld in de onderzoeksgroep, mede middels dit verslag, en zal een aanzet geven tot het verder verdiepen van het ontwikkelproces van het zelfreflectie-instrument.
10
In het voorliggende onderzoek heb ik me vooral geconcentreerd op een instrument voor zelfreflectie bij professionals. De reden waarom ik hiervoor gekozen heb is omdat ik meer mogelijkheden hiervoor had in termen van beschikbare methoden en kennis, en fysieke mogelijkheden in termen van bereidwilligheid en beschikbaarheid van de professionals om te komen tot reflectie en verbetering van het project. Het reflexief gereedschap dat ontwikkeld is door Ruth Benschop (2008) en het reflective practitioner concept van Schön (1983) hebben geholpen om mogelijke tools voor zelfreflectie te vinden en te gebruiken. Het reflective practitioner concept van Schön (1983) heeft me geholpen om een beeld te krijgen van wat ik verwacht van een reflecterende professional. Een reflective practitioner is volgens Schön (1983) een professional die bezig is met reflectie op datgene wat ten grondslag ligt aan het handelen en de keuzes die daarvoor gemaakt zijn, en hoe dat anders zou kunnen. Schön (1983) noemt dat ook wel reflection-in-action: door meer te reflecteren op zijn acties en handelen, leert de professional op den duur reflecteren tijdens het handelen zelf. Een stap hiervoor noemt hij knowing-in-action, en betreft het bewustzijn in het handelen. In het onderzoek heb ik bij de betrokken professionals knowing-in-action proberen te stimuleren door hen te laten stilstaan bij redenen waarom ze voor iets gekozen hebben en bij redenen waarom ze op een bepaalde manier gehandeld hebben. De semigestructureerd interviews en de ontwikkelde vragenlijst was hiervoor het instrument. In de volgende paragraaf zal ik dit verder toelichten. Om uiteindelijk tot reflection-in-action te komen hebben de tweewekelijkse evaluatiesessies een belangrijke rol gespeeld. Dit was voor mij het middel om de professionals niet alleen bewust te laten worden van keuzes en handelen, maar ook een stap te zetten richting verandering. Dat kan zijn verandering in organisatorische zaken als taakverdeling en afspraken; in handelen als in de manier waarop activiteiten worden uitgevoerd en hoe en of de doelgroep benadert wordt; en het kan verandering betekenen in visie en beeldvorming over de samenwerking en het project. In de laatste paragraaf van het hoofdstuk resultaten op de pagina‘s 31-34 zal ik hierover meer vertellen. Het reflexief gereedschap van Benschop (2008) heeft me vooral bewust gemaakt van de rol en invloed die ik als onderzoeker heb gehad op het veranderings- en leerproces van het project. In de paragraaf over mijn onafhankelijke rol als onderzoeker zal ik hierop terug komen.
11
De gehanteerde dataverzamelingstechnieken Binnen mijn onderzoek heb ik een aantal dataverzamelingstechnieken gebruikt, waaronder participatieve observatie, semigestructureerde interviews, een op maat ontwikkelde vragenlijst, en de tweewekelijkse evaluatiesessies. Participatieve observatie is kwalitatief van aard en legt de nadruk op het ontdekken van de betekenis die mensen aan hun handelingen toekennen (Saunders, Lewis & Thornhill, 2008). Je observeert in het veld en op die manier verzamel je informatie door plaatselijk aanwezig te zijn en deel te nemen aan de alledaagse activiteiten (Saunders, Lewis & Thornhill, 2008). Ik heb deze techniek vooral gebruikt voor de evaluatiesessies waarbij ik niet alleen aanwezig was en observeerde, maar ook een actieve rol had als procesbegeleider van die sessies. Daarnaast heb ik de techniek gebruikt bij het bijwonen van teamvergaderingen ter voorbereiding van het project. Samenvattend heeft deze techniek me een mogelijkheid gegeven om naast observatie ook een rol te nemen om zodoende die reflectie en bewustwording te stimuleren. Door observatie heb ik vooral zicht gekregen op de onderlinge samenwerking, werkstijlen, en visies van de betrokken professionals. In de semigestructureerde interviews heb ik een lijst met thema’s en vragen behandeld samen met de geïnterviewde (Saunders, Lewis & Thornhill, 2008). Deze thema’s en vragen liggen vast maar er zit enige flexibiliteit in de volgorde en de mate waarin alles aan bod komt. Van de interviews heb ik geluidsopnamen en transcripten gemaakt om zodoende zoveel mogelijk informatie te verzamelen. Ik heb in totaal vier interviews afgelegd met de professionals die betrokken waren bij het project. Dat waren: de kunstenaar, de welzijnswerker, de projectleider van Trajekt, de projectleider van het Huis van Bourgondië en de artistiek leider van het Huis van Bourgondië. De projectleider en de artistiek leider van het Huis van Bourgondië heb ik gezamenlijk gesproken. Naast de professionals heb ik ook de bewoners geïnterviewd die deelgenomen hebben aan het project. In totaal waren dat zes bewoners, waarvan ik bij twee bewoners een telefonisch interview heb afgelegd, en bij twee bewoners en een echtpaar ben ik thuis geweest. Ik heb de contactgegevens van de bewoners gekregen via de assistente van de kunstenaar. Zij heeft de bewoners ook van tevoren gevraagd of het akkoord was als ik contact met hen opnam voor een interview. Dit heeft ervoor gezorgd dat ik in totaal vijf gastheren of –vrouwen van de in totaal zes heb kunnen interviewen. Ik heb de bewoners gebeld voor een afspraak en hen zelf laten bepalen of ze me thuis of telefonisch wilden spreken, om de belasting van en de drempel voor het interview zo
12
laag mogelijk te houden. Van de interviews met de bewoners heb ik aantekeningen gemaakt. Door de interviews met de professionals heb ik meer zicht gekregen op hun visie en ambities ten aanzien van het project. De interviews met de bewoners hebben mij vooral inzicht gegeven in wat zij van het project vonden en hoe zij het ervaren hebben om mee te doen. Dit leverde vervolgens belangrijke informatie op voor de evaluatiesessies en het onderzoek over welke waarde het project had voor de bewoners en waar mogelijke krachten en verbeterpunten lagen. De vragenlijst (zie bijlage) heb ik ontwikkeld vanuit een bestaande vragenlijst over Community Art projecten van de Vrede van Utrecht. De vragen zijn opgedeeld in een kolom sociale factoren en een kolom artistieke factoren. De vragenlijst bestaat uit twee gedeelten. Het eerste gedeelte betreft de vraag: In hoeverre zijn de volgende factoren voor jou van belang bij het slagen van dit project? Gescoord kan worden op de volgende antwoordcategorieën: helemaal niet belangrijk, niet belangrijk, redelijk belangrijk, belangrijk, heel belangrijk, of niet van toepassing. De motivatie achter de antwoorden is voor het onderzoek belangrijker dan de ingevulde antwoordcategorie zelf. De categorie zelf zegt namelijk niet zoveel zonder een toelichting. Het tweede gedeelte betreft de vraag: In hoeverre denk je dat het project nu bijdraagt aan de factoren? Bij deze vraag horen ook dezelfde antwoordcategorieën. Ik heb de professionals de eerste vraag laten invullen en toelichten als onderdeel van het interview. Vervolgens hebben we tijdens de eerste evaluatiesessie gekeken en besproken waar de overeenkomsten en verschillen lagen in de ingevulde scores. Vervolgens hebben we samen gekeken of we tot een reeks van factoren konden komen die door het gehele team van belang gevonden werd. In de resterende twee evaluatiesessies hebben we gereflecteerd op in hoeverre het project op dat moment bijdroeg aan die factoren en wat we daaruit konden leren om het project te verbeteren. De vragenlijst heeft dus concreet bijgedragen om enerzijds in beeld te brengen welke sociale en artistieke factoren van belang waren voor de professionals voor het slagen van het project, en of hier verschillen in waren. Daarnaast heeft het me een tool gegeven om tijdens de evaluatiesessies bewustwording, reflectie en verandering op gang te brengen. Tot slot nog de tweewekelijkse evaluatiemomenten waar ik al enige toelichting op gegeven heb. De tweewekelijkse evaluatiemomenten waren door de projectleden zelf al gepland. De kunstenaar vertelde me dat tijdens het interview. Ik heb toen gevraagd of ik de invulling van deze evaluatiemomenten mocht verzorgen. Dat was akkoord voor iedereen, wat tevens ook iets zegt over hun lerende houding. Ze hebben er immers zelf
13
voor gekozen om bewust tijd in te ruimen om stil te staan en terug te kijken. De kunstenaar, haar assistente, de welzijnswerkeren de projectleider van het Huis van Bourgondië waren aanwezig bij deze evaluatiesessies. In totaal zijn er drie evaluatiesessies geweest. Een maal is er door de kunstenaar en de projectleider van het Huis van Bourgondië voor gekozen om het af te lassen om wat ruimte en rust in te bouwen. Wat de waarde van deze evaluatiesessies is geweest voor het onderzoek en wat mijn rol tijdens de sessies was wordt tevens besproken in de laatste paragraaf van het hoofdstuk over de onderzoeksresultaten. Onafhankelijke rol als onderzoeker Ik ben in het onderzoek gestapt in de rol van onafhankelijke onderzoeker, als een buitenstaander. Deze onafhankelijkheid heeft zich op meerdere manieren geuit. In de landelijke projectgroep was ik de enige onderzoeker die een sociale achtergrond had. Alle andere onderzoekers hadden een artistieke achtergrond en waren vanuit die achtergrond ook bekend of betrokken bij het project dat ze onderzochten. Ik merkte vooral in het begin een verschil in vakjargon, en accenten die in het onderzoek gelegd werden. In die zin zou je ook kunnen zeggen dat ik zelf ook, in het klein, heb ervaren hoe het is om interdisciplinair samen te werken tussen de kunst en de sociale sector. Ik was als onafhankelijke partij in het project gestapt, zonder belang en kennis van het project en de betrokken medewerkers. Gedurende het proces merkte ik dat deze onafhankelijkheid vooral van waarde was in het op gang brengen van reflectie en bewustwording. Het geeft meer ruimte en veiligheid als een onafhankelijke partij het proces tot reflectie leidt dan dat de groep dat zelf moet doen. Men neemt ook zaken beter aan van iemand die erbuiten staat dan van iemand die onderdeel is van de situatie. Ik heb ook ervaren dat de bewoners mij zagen als een partij die onafhankelijk meekeek en -dacht met het project. Aan de start van het project was ik bang dat mijn onafhankelijke rol drempels zou opwerpen bij de bewoners. Als ik terug blik, dan blijkt dit niet het geval te zijn geweest. De bewoners voelden zich juist geëerd en versterkt doordat er iemand kwam die graag wilde weten hoe zij erover dachten en hier ook echt iets mee wilde doen. In die zin kon je zien dat de benaderingswijze versterkend werkte richting de bewoners. Benschop (2008) beschrijft een onderzoeksmethodiek die gebruik maakt van de rol van de vreemdeling. De vreemdeling wordt uitgenodigd in een artistiek project om te helpen onderzoeken wat de toestand is waarin dat project zich bevindt. De vreemdeling formuleert vragen die het reflexieve vermogen van het project dienen te versterken.
14
Zijn/haar rol van vreemdeling die niet is ingevoerd in het project heeft als effect dat deelnemers aan het project vanuit zijn/haar positie als vreemdeling worden gedwongen naar zichzelf te kijken. De vreemdeling is volgens haar als een antropoloog die in een nieuw en ver land een onbekend volk tegemoet treedt. Door te proberen in contact te raken met dit nieuwe volk, gebeuren er twee dingen tegelijkertijd. Het proces van kennismaken voor deze nieuwe mensen met hun eigen gewoontes en gebruiken creëert begrip bij de vreemdeling voor deze nieuwe levensvorm, daarnaast ontstaat er een buitenstaandersperspectief bij de mensen die de antropoloog bezoekt. Zij zien zichzelf vanuit het perspectief van de vreemdeling. Het is deze systematiek die toegepast is in het onderhavige onderzoek. Als onderzoeker was ik de vreemdeling die enerzijds kennis probeerde te krijgen van het project ‘de Verhalenbakkerij’. Anderzijds was het effect van mijn aanwezigheid, de onderzoeksvragen die ik stelde, de onderzoeksmethoden die ik inbracht – het interview, het evaluatiemoment, de vragenlijst-, dat de betrokkenen bij ‘de Verhalenbakkerij’ een ander en meer gearticuleerd beeld kregen van hun eigen praktijk. Daarbij heb ik steeds, conform de inzet van CAL-XL, geprobeerd om elke interventie die ik pleegde te evalueren en gaandeweg aan te passen. Immers, de bedoeling was om reflexieve onderzoeksmethodieken in de praktijk uit te proberen. Steeds heb ik een interventie gepland, uitgevoerd en geëvalueerd in termen van het “vervreemdingseffect” dat het had. In die zin, zouden we de interventies die ik pleegde, kunnen opvatten als wat Garfinkel (zie Garfinkel 1967) “breaching experiments” noemt. Breaching experiments zijn sociale handelingen die de heersende normen doorbreken met als doel de impliciete sociale orde zichtbaar te maken. Een voorbeeld van een Breaching experiment is iemand die zich in zijn eigen thuissituatie gedraagt als iemand die daar een kamer huurt. Het effect van dergelijke acties is een gevoel van ongemak met bijbehorende pogingen van anderen om het ongemakkelijke gedrag te duiden of teniet te doen. Dergelijke situaties maken het mogelijk om na te denken over de sociale regels die gelden en die normaal gesproken onzichtbaar en onbesproken blijven. Mijn aanwezigheid als onderzoeker in het project van ‘de Verhalenbakkerij’ vervulde deze functie. Steeds probeerde ik te evalueren of en op welke manier mijn onderzoekersrol de normale gang van zaken doorbrak. Meer hierover zal geschreven worden in de laatste paragraaf van het hoofdstuk over de resultaten. Begrenzingen van het onderzoek Het onderzoek heeft door de beperkte omvang en de opzet ook een aantal begrenzingen. Het betreft een relatief klein onderzoek, uitgevoerd in de maanden april en mei, waarbij het ging om een specifieke casus die tijdelijk van aard is en waarbij de uitspraken
15
geplaatst moeten worden binnen de maatschappelijke en regionale context waar het deel van is. Daarentegen is het wel mogelijk om lering te trekken uit het onderzoek, en aanbevelingen mee te nemen en te vertalen naar de eigen lokale situatie en context. Gegeven de doelstelling en het korte tijdsbestek is in de opzet van het onderzoek vooral gekozen om de methoden te richten op het teweegbrengen van zelfreflectie bij bewoners en professionals. Het was daarom niet in de reikwijdte van het onderzoek om “Verhalenbakkerij-voorstellingen’’ te observeren. Het onderzoek zegt iets over de aanpak, de ervaringen van de betrokken professionals en bewoners, en of de doelstelling bereikt is. Daarentegen is het onderzoek geen effectonderzoek geweest omdat er gekozen is voor een participatieve strategie met tussentijdse beïnvloeding. Het is daarom buiten het bereik van het onderzoek om harde uitspraken te doen over de effectiviteit van het project. Daarnaast moet worden gerealiseerd dat ervaring van kunst zich in laatste instantie niet laat vangen in rationele begrippen (Peters, 2009) en daardoor altijd een schets van de werkelijkheid zal zijn. Peter Peters (2009) haalt in zijn inaugurale rede een citaat van Kant aan dat dit mooi illustreert: “We blijven kijken of luisteren naar kunst, zegt Kant, omdat ze ons een ‘noodzakelijke bevrediging’ schenkt zonder dat we precies kunnen begrijpen waarom. […] Grote kunst wordt voortgebracht door genieën die zelf niet precies kunnen verklaren waarom ze doen wat ze doen, omdat in hen iets werkt wat groter is dan zijzelf. Kant omschreef dit als ‘de natuur die in de mens werkt’”.
De onderzoeksresultaten In dit hoofdstuk zal inzicht gegeven worden in de resultaten van het onderzoek door in beeld te brengen wat de aanpak is geweest van het project in relatie tot de projectdoelstelling, en wat de invloed is geweest van de betrokken bewoners, professionals, en de onderzoeker op deze aanpak. Kort samengevat kan gesteld worden dat de confronterende stijl van werken, die de kunstenaar gebruikt heeft om bewustwording op gang te brengen bij bewoners over beeldvorming en identiteiten van de wijk en wijkgenoten, het belangrijkste aspect van de aanpak kenmerkt. Het streven was, om hiermee verandering te brengen in bestaande, vaak negatieve, identiteiten door juist de aandacht te richten op nieuwe, positievere
16
identiteiten. Het verhaal en het gesprek nadien was het gereedschap om vanuit deze nieuwe identiteiten uiteindelijk nieuwe verbindingen te leggen tussen bewoners. Kijkend naar de invloed van de betrokkenen op de aanpak, blijkt dat veel tijd en energie opgegaan te zijn in de moeizame afstemming tussen de werkstijl en verwachtingen van de kunstenaar en de welzijnswerker. Dit heeft uiteindelijk een remmende uitwerking gehad op de mate waarin de projectdoelstelling is bereikt. De bewuste keuze van het Huis van Bourgondië voor autonomie van de kunstenaar in het maakproces heeft veel invloed gehad op de betrokkenheid van de bewoners binnen het project. Tot slot heeft de onderzoeker vooral een rol gespeeld in reflectie en verbetering van het project door in gesprek te gaan met de bewoners en de evaluatiesessies te leiden. De Verhalenbakkerij als breaching experiment De hoofddoelstelling van het project betrof het beslechten van de zwakke sociale structuren in de wijk door het (opnieuw) verbinden van mensen in de wijk. Tijdens één van de eerste evaluatiesessies heb ik de welzijnswerker en de kunstenaar gevraagd wat de achterliggende ratio was achter deze doelstelling. De projectleider van het Huis van Bourgondië gaf toen aan dat het welzijnswerk de partij was die de doelstelling van het project aangedragen had. De projectleider van Trajekt had hem verteld dat, op basis van jarenlange ervaring in de wijk, Trajekt gesignaleerd had dat bewoners niet meer voor elkaar open stonden in de wijk, dat mensen erg op zichzelf waren en weinig van elkaar konden verdragen. Op een abstracter niveau uitte zich dit volgens Trajekt vooral in een kloof tussen ‘nieuwe’ bewoners, vooral van allochtone afkomst, en de grote hoeveelheid oudere bewoners in de wijk. Uit de gesprekken met bewoners bleek dat zij dit ‘probleem’ ook ervoeren. Ze vonden het vooral jammer dat medebewoners niet meer open stonden voor elkaar. Een bewoner vertelde bijvoorbeeld: “In de flat zitten veel mensen op zichzelf. Dat is wel jammer. We vragen wel van ‘hey kom een kop koffie drinken!’, maar ze willen niet en doen nergens aan mee”. De kloof tussen oudere mensen en ‘nieuwe’ bewoners leefde ook, vooral in relatie tot het groot aantal oudere mensen die in de wijk wonen. Een bewoner vertelde: “Het is moeilijk om mensen bij elkaar te krijgen, want er wonen hier veel oudere mensen. Ik ben nog heel erg vitaal, maar niet iedereen kan dat nog”. Over allochtone bewoners in de wijk werd niet gepraat in de gesprekken die ik had met de bewoners. Op basis hiervan kon ik dan ook niet concluderen dat bewoners deze kloof ook zo beleefden als het welzijnswerk. Samenvattend kan gesteld worden dat er dus sprake was van individualisering tussen de bewoners in de wijk. Het welzijnswerk wilde hier iets aan gaan doen. Ze hebben het
17
Huis van Bourgondië gevraagd om via kunst een manier te vinden om hier aan te werken. De kunstenaar heeft dit opgepakt en vertelde in het interview dat ik met haar had: “Ik zou willen dat de mensen anders naar hun buurt en elkaar gaan kijken. […]Mijn fantasie kan misschien mensen prikkelen om zo creatief te zijn om zelf even buiten hun normale leven te kijken”. De manier waarop ze dat in een korte tijd hebben proberen te verwezenlijken kan begrepen worden vanuit het “breaching experiment” van Garfinkel (1967). Zoals eerder uitgelegd, beschreef Garfinkel het doelbewust overschrijden van een sociale norm om vervolgens de eigen ervaring als ook de reactie van andere mensen te analyseren. Hij deed dit om te begrijpen hoe mensen in een bepaalde maatschappij of cultuur hun realiteit zien en vaststellen. Met het breaching experiment kon hij demonstreren hoe mensen algemeen ongeschreven sociale normen als vanzelfsprekend aannemen. De kunstenaar wilde met het project eigenlijk hetzelfde teweegbrengen. Ze wilde de bestaande, vaak negatieve, patronen en beelden losweken en ter discussie stellen om de bewoners weer opnieuw te verbinden en een positiever beeld te geven van de buurt. Dit streven heeft ze geïntegreerd in de activiteiten, met name in het verhaal en de zichtbaarheidsacties, en haar attitude richting de bewoners. Ze heeft geprobeerd om bewoners met haar enthousiasme en bevlogenheid te prikkelen en uit te dagen. Het verhaal was voor haar het belangrijkste instrument doordat het zelf ook een “vreemd” ding is geweest dat de bewoners probeerde los te weken en wakker te schudden. Ze wilde hiermee nieuwsgierigheid en fantasie op gang brengen om bewoners net iets verder te laten gaan dan ze normaal gesproken zouden doen. Het ‘oprekken van deze grenzen’ heeft dan vooral betrekking op het in contact treden met buurtgenoten, en de beeldvorming die men heeft over deze buurtgenoten. Naast het verhaal is het volgende voorbeeld illustratief hoe ze dit heeft gedaan. Ze heeft het lokale zangkoor zover gekregen dat ze op diverse plekken in de buurt Maastrichtse liedjes gingen zingen, waarbij de kunstenaar vervolgens aan deuren ging bellen om het project te promoten. “Het heeft even geduurd om de leden van het zangkoor over te halen, maar uiteindelijk deden de meesten wel mee,” vertelde een lid dat ik geïnterviewd heb. Het was immers niet iets dat ze normaal zomaar zouden doen en ze wisten hoe andere bewoners hier op zouden reageren. Vooral het enthousiasme van de kunstenaar en het gebruikmaken van ambassadeurs in de wijk (welzijnswerker, kunstenaar zelf, en het geïnterviewde lid hebben de leden van het zangkoor warm proberen te maken) bleek de leden uiteindelijk over te halen. Een ander voorbeeld is dat ze de bewoners hebben
18
uitgedaagd om gastheer of –vrouw te zijn voor een ‘Verhalenbakkerij-voorstelling’. Uit de evaluatiesessies bleek dat dit niet makkelijk was. Vooral de mensen die uit zichzelf al nieuwsgierig zijn en open staan voor iets nieuws wilden uiteindelijk wel meedoen. Het bleek een kwestie te zijn van blijven proberen, geduld hebben en gebruik maken van de bewoners die enthousiast waren. In de gesprekken met de bewoners kwam naar voren dat veel bewoners het spannend vonden en vaak ook niet goed wisten waar ze aan begonnen. Waarom dat zo was wordt verder behandeld op de pagina’s 23-27. Het verhaal en het gesprek nadien waren vooral het middel voor de kunstenaar om de nieuwsgierigheid, fantasie en bewustwording van de beeldvorming tot stand te brengen. Het was het gereedschap dat gebruikt werd om de mensen te prikkelen om anders naar elkaar en de buurt te kijken. De projectleider van het Huis van Bourgondië vertelde over de functie van het verhaal: “Het verhaal kan de fantasie van mensen prikkelen en zowel de autochtone als de allochtone bewoners bereiken.” De inhoud van het verhaal was fictief. De kunstenaar vertelde dat ze voor fictie gekozen heeft om zo de fantasie te stimuleren en bewoners te laten nadenken buiten de bestaande beeldvorming en identiteiten. Het verhaal heeft ze gebracht, als theatermaakster, op een theatrale manier. De bewoners waren hier erg enthousiast over. Zo vertelde een bewoner: “Het verhaal was heel goed. [De kunstenaar] kan haar hele ziel erin leggen. Het verhaal op zich was heel anders dan een verhaal normaal is. […] Allemaal die gekke gezichten die ze trok. Nu werd je echt geprikkeld en het was lachen.” Een andere bewoner legde duidelijk de relatie met theater: “Geweldig hoe het meisje het brengt. Heel leuk en hartelijk. Het was echt theater, en die mimiek!” Uit de reacties van de bewoners blijkt dat de manier waarop ze het verhaal heeft gebracht daadwerkelijk geleid heeft tot enthousiasme, prikkeling, en aandacht. Of deze keuze voor fictie en manier van brengen daadwerkelijk heeft geleid tot bewustwording en reflectie over bestaande beeldvorming en identiteiten wordt in de volgende paragraaf op de pagina’s 20-22 beschreven. Naast het verhaal waren er ook de activiteiten die de kunstenaar zichtbaarheidsacties noemde. De projectleider van het Huis van Bourgondië vertelde: “De zichtbaarheidsfunctie was bij de start van het project bedacht om mensen te benaderen die we niet zelf konden bereiken. Die functie moest aan de gehele wijk een impuls geven.” De artistieke leider van het Huis van Bourgondië gaf aan dat: “dat soort dingen zijn bedoeld om de zichtbaarheid te creëren waardoor mensen ook het gevoel hebben dat er iets aan de hand is”. Binnen deze acties was wederom de insteek genomen om door buitengewone dingen te doen een reactie uit te lokken en bewoners nieuwsgierig
19
te maken. De lepeltjesboomactie, waarbij op een ochtend een boom helemaal vol hing met zilveren lepeltjes, is volgens de projectleider de beste actie die dit illustreert. De reden hiervoor omschreef hij als volgt: “Mensen zijn zelf een beetje trots op de boom. Dit ondervond ik toen ik als Belg eens vroeg aan een bewoner wat die boom nu precies was. Tijdens het ophangen van de lepels werden waardevolle contacten gelegd met de bewoners. Dit zorgde voor het bijkomstige positieve effect dat mensen zelf naar ons toe kwamen om vragen te stellen over het project. Dus in plaats van op mensen af te stappen trokken we hen naar ons toe.” Een bewoner vertelde hier ook over: “Ik had hen gezien bij de boom met lepeltjes. Ik was er naartoe gelopen en toen vertelde zij over het project. Ik heb toen gezegd dat ik wel mee wilde doen”. De acties zorgden voor nieuwsgierigheid, contact, aandacht in de wijk, en een goede manier om nieuwe bewoners te werven. De keuze van de kunstenaar en haar assistente om gedurende het project te wonen in de wijk had ook met deze zichtbaarheid te maken. Op die manier waren ze een maximaal zichtbare en aanwezige factor in de wijk. Hun woning was gelegen op een centraal punt in de wijk en was tevens een ontmoetings- en informatieplek voor het project. De kunstenaar vertelde: “Ik wil gewoon dat iedereen in die buurt heeft geweten dat wij daar geweest zijn”. Uit de gesprekken met de bewoners bleek ook dat het voor hen duidelijk was waar het project te vinden was en dat ze hier makkelijk binnen liepen. Het tot stand brengen van nieuwe identiteiten De sociaal-artistieke interventie, het verhaal en het daaruit voortvloeiende gesprek, zouden moeten leiden tot de constructie van nieuwe identiteiten. Het belang van nieuwe identiteiten boven ‘oude en bestaande’ identiteiten werd vooral gezien door het Huis van Bourgondië. Het is een bewuste keuze geweest. In het interview met de artistiek leider vertelde hij over deze keuze: “Heel veel Community Art projecten die ik gezien heb gaan over erkenning en het verleden.[…] Het zou juist geconstrueerd moeten worden vanuit nieuwe zaken. En misschien is dat ook wat kunst kan doen, een nieuwe identiteit construeren die ook een utopisch karakter in zich draagt”. Bestaande identiteiten werden als belemmerend gezien en symbool voor de zwakke sociale structuren en verbindingen in de wijk. Het streven was dat bewoners weer positiever naar de buurt gingen kijken en open stonden voor nieuwe verbindingen door het tot stand brengen van nieuwe identiteiten. “Al die constructies van identiteiten kunnen opnieuw worden bevraagd en nieuwe raakvlakken opleveren met iemand anders die daar op een andere manier instaat” (artistiek leider Huis van Bourgondië, 2011). Om dit te kunnen doen is het op gang brengen van een discours over identiteiten en de manier
20
waarop een persoon deze inhoud heeft gegeven van belang. Het gesprek dat naar aanleiding van het verhaal gevoerd werd zou dit discours tot stand moeten brengen. De kunstenaar zou hier een sturende rol in hebben door het gesprek op gang te brengen en verdiepende vragen te stellen. Om beter te begrijpen hoe nieuwe identiteiten door het project tot stand gebracht werden, is het van belang om eerst nader naar het begrip identiteit te kijken. Wat is een identiteit? Hoe wordt deze gevormd? En is het individu of het collectief bepalend hierin? Identiteit heeft te maken met zin- en betekenisstructuren die mensen geven aan hun leefwereld. Reverda (2004) spreekt in relatie tot identiteiten over het begrip cultuur. Cultuur refereert volgens hem aan “de wijze waarop individuen en groepen hun leven zin en betekenis geven door wederzijdse communicatie, door ‘symbolische interactie’”. Volgens Reverda (2004) is het “geen feit of voorgegeven entiteit, maar krijgen culturen hun vorm en inhoud door menselijke interacties van dag tot dag, waarin bestaande betekenissen steeds bewerkt en omgetoverd worden –soms weinig zichtbaar in enkele kleine details, soms opvallend en revolutionair ingrijpend in de kern ervan.” Cultuur is daarom volgens hem dynamisch en aan verandering onderhevig en nooit statisch of versteend. Identiteiten worden dus continu gevormd en kunnen dan ook beïnvloed worden door interactie. Naast interactie spelen instituties, het collectieve, een rol in de constitutie van cultuur. “Instituties bieden mensen houvast en geven aan hoe we onze werkelijkheid kunnen definiëren, interpreteren en waarderen.” Dat kan zijn in de vorm van trends, bepaalde gedragingen die als vanzelfsprekend en bijvoorbeeld regels die als wetmatigheid gezien worden. Kijkend naar het project denk ik dat de individuele betekenisgeving vooral een rol heeft gespeeld in het vormen van deze identiteiten. Zoals Reverda (2004) aangeeft vervullen de traditionele instituties in onze hoog-moderne tijd deze rol in mindere mate en is betekenisgeving vooral een subjectieve en hoogst individuele aangelegenheid geworden. Dat betekent dat als je invloed wil uitoefenen op bestaande identiteiten, dat je dan vooral moet insteken op de subjectieve betekenisgeving van het individu. In principe sluit deze gedachte aan bij de beoogde werkwijze van het project. Via het gesprek, naar aanleiding van het verhaal, wilde de kunstenaar de interactie op gang brengen tussen de bewoners. Hierdoor zouden nieuwe openingen en verbindingen gemaakt worden, en werden bestaande betekenissen en beelden over bewoners en de wijk getoetst aan de werkelijkheid. Het verhaal zou de bewoners moeten prikkelen om na te denken over hoe zij betekenis geven aan de wijk en de contacten die ze hebben met andere bewoners. Het zou hen vooral ook moeten stimuleren om hier op een positievere manier naar te kijken.
21
Nu is de vraag of dit daadwerkelijk gebeurd is. Heeft het verhaal van de kunstenaar ertoe geleid dat de bewoners na gingen denken over die betekenisgeving? En leidde het gesprek ertoe dat mensen hierover met elkaar in gesprek gingen? Ik heb dit proberen na te gaan door te praten met de bewoners over het verhaal en het gesprek nadien. Ik heb hen gevraagd te vertellen over wat zij zich er nog van herinnerden en wat ze ervan vonden. Wat bleek is dat de meeste bewoners het verhaal en de manier waarop het opgedragen werd moeilijk konden volgen: “Er zaten teveel dingen in wat de bewoners niet goed snapten.[…] Het moet laagdrempeliger zijn”. Een andere persoon zei: “Het verhaal had wel inhoud maar dat drong tot bepaalde mensen niet door.” Het was te ingewikkeld en te abstract waardoor de bewoners zich er moeilijk iets bij voor konden stellen. Het Belgische accent speelde daar ook in mee. Voor een gedeelte was dit ook de bedoeling vanwege de gedachte die achter het breaching experiment zat. Maar uiteindelijk was dit ook de rede waarom de inhoud van het verhaal niet aansloot bij de referentiekaders van de bewoners en daardoor niet leidde tot bewustwording en reflectie over bestaande identiteiten. Wat ik terug hoorde van de bewoners was dat de gesprekken na het verhaal wel gevoerd werden, maar kort en oppervlakkig waren. Terugkomend op die collectiviteit van een identiteit kun je met deze groep van mensen ook niet echt spreken van een gedeeld gemeenschappelijk kader. Dit is immers niet vanzelfsprekend aanwezig. Je kunt beter spreken van een netwerkverband, waarbij de identiteiten geïndividualiseerd zijn. Het gehanteerde verhaal was iedere keer ook hetzelfde, waardoor bewoners die het al een keer gehoord hadden afhaakten. In hoeverre het verhaal daadwerkelijk tot nieuwe identiteiten geleid heeft is niet zeker te zeggen. Aannemelijk is wel dat de bewoners op een andere manier naar elkaar zijn gaan kijken doordat ze in contact zijn gebracht met elkaar door het project. Er is daarmee gewerkt aan het netwerkverband. Maar ook hierbij is de vraag in welke mate, omdat de bewoners vooral buren hebben uitgenodigd die ze al kennen. Er zou meer diversiteit, en er zouden herkenbare punten in het verhaal moeten worden gebracht. Deze herkenbare punten zouden moeten refereren aan identiteiten en zouden de bewoners moeten prikkelen om hierbij stil te staan en na te denken. Hierop volgend kan er na het verhaal uitgewisseld worden hoe mensen hierover denken, zodat het discours op gang gebracht wordt. In de voortzetting van het project na de zomervakantie hebben ze dit wel meer gedaan. De projectleider van het Huis van Bourgondië vertelde mij dat de kunstenaar nu meerdere verhalen heeft geschreven en dat de inhoud ervan gaat over de straten in de wijk. Deze verhalen zijn gebundeld in een
22
boek dat de bewoners konden kopen samen met een ticket voor een bustour. De bustour was een rondrit door de wijk met een live voorstelling van de kunstenaar die vertelde over de verhalen die hoorden bij de straten. Is de doelgroep bereikt? Met het project werd beoogd nieuwe verbindingen tot stand te brengen tussen bewoners, met name tussen de nieuwe en oudere generatie bewoners. Als we de bewoners die meededen weer vanuit een netwerkverband bekijken, dan kun je constateren dat de bewoners vooral de buren uitnodigden die al in hun netwerk zaten. Sommige bewoners hebben wel geprobeerd om buren uit te nodigen waar ze normaal geen contact mee hadden, maar meestal lukte dit niet echt goed. Ze waren hier ook teleurgesteld over. Een bewoner vertelde: “Ik heb mensen proberen te vragen, maar de meeste reacties waren van ‘ik begin er niet aan’.” Over een mogelijke verklaring hiervoor vertelde een andere bewoner: “Mensen willen zich niet laten binden en verplichten. Ze willen doen waar ze op dat moment zin in hebben. Ze houden niet van verplicht bij elkaar zijn”. Ergens leidt dit ook tot de vraag in hoeverre bewoners dit moeten en het niet hun eigen vrije keus is om te bepalen met wie en hoeveel buren ze contact hebben. Als ze hulp kregen van het project bij het uitnodigen van buren verliep het beter. De welzijnswerker en de kunstenaar hebben een aantal bewoners zelf benaderd, en die zijn ook gekomen. Deze ervaring illustreert dat de oorspronkelijke analyse van Trajekt grotendeels klopt. Het toont hoe weerbarstig dit individualisme en de geslotenheid werkt in de wijk en roept de vraag op wat er nodig is om deze te doorbreken. Slaagde de huidige opzet hierin? Belangrijk is om te constateren dat gezien het kortdurende karakter van het project en die weerbarstigheid de lat erg hoog is gelegd door de formulering van de doelstelling. De tijd was te kort om deze gesloten structuren daadwerkelijk te doorbreken. Het is gewoonweg niet reëel om dit in drie maanden te doen. Door het grote enthousiasme en doorzettingsvermogen van de kunstenaars hebben ze wel een goede start kunnen maken wat potentieel biedt voor Trajekt om op door te bouwen. Als zij als welzijnsinstelling immers het gesignaleerde probleem doortastend wil aanpakken, zou het structurele welzijnswerk in de wijk erop moeten inspringen en doorbouwen. Voorwaarde hiervoor is wel dat Trajekt en de werkers bereid zijn om erin te investeren en voldoende tijd hiervoor vrij te maken. Daarnaast is het belangrijk om voorzichtig te zijn in de veronderstelde relatie tussen de probleemanalyse en de projectdoelstelling en hiermee niet te vervallen in een cirkelredenering. Het is immers
23
de vraag of de juiste probleemdefiniëring gehanteerd is. Dat wil zeggen, als het project zijn doelstelling niet haalt, hoeft het niet altijd aan de bewoners te liggen. Ben je per definitie gesloten als je niet mee wil werken aan het project? Als we wat nader kijken naar wat er allemaal verwezenlijkt is in die drie maanden dan komen we op het volgende overzicht8: 8 zichtbaarheidsacties, 11 Verhalenbakkerijvoorstellingen bij de bewoners thuis, 8 Verhalenbakkerij-voorstellingen bij Bureau Gateau, 3 bustours door de wijk, en het uitgebrachte boek waarin de verhalen van de bustour in staan. In totaal denkt de projectleider van het Huis van Bourgondiër ongeveer 450 bewoners bereikt te hebben met het project. De intentie aan de start van het project was om ongeveer 1000 bewoners te bereiken. Uiteindelijk heeft het project minder bewoners bereikt dan gehoopt was. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de betrokken welzijnswerker vrij nieuw en onbekend was in de buurt. Het was de bedoeling dat zij de ingangen in de buurt zou hebben en daarom de meeste aandacht zou besteden aan de werving. De kunstenaar vertelde in het interview over deze wervingsrol: “Ik denk dat de welzijnswerker kan fungeren als de persoon die weet wie we in de buurt kunnen aanspreken. Die een beetje weet hoe de buurt in elkaar zit en ons daar een beetje mee kan helpen.” Al snel bleek dat deze welzijnswerker dit niet kon bieden en daarin afhankelijk was van collega’s in de buurt die deze ingangen en kennis wel ter beschikking hadden. Dit kwam naar voren tijdens de evaluatiesessies als we het hadden over de voortgang van de werving. Ze vertelde daar dat ze moeite had met de werving en dat dit veel tijd kostte, die ze niet had. De consequentie was dat het project minder goed kon doordringen in de buurt en dat de kunstenaar naast het artistieke deel ook extra energie moest steken in het werven. Een andere mogelijke verklaring is de mogelijke drempels die de aanpak opwierp voor de bewoners. Door de gekozen aanpak kwam het project namelijk heel dichtbij de privésfeer van bewoners, was de verwachte investering van de bewoners best groot in relatie tot de baat, en schrikte de aanpak (die toegelicht is in de paragraaf over het breaching experiment) de bewoners soms af. Men kan zich afvragen waarom bewoners participeren in iets waarin zij als consument van de activiteiten van anderen benaderd worden en daarmee ook hun privéruimte ter beschikking moeten stellen. Een voorbeeld dat illustreert hoe het project dichtbij de privésfeer van de bewoners kwam is de keuze van de kunstenaar om de voorstelling bij de bewoners thuis te 8
Dit overzicht is ter beschikking gesteld door de kunstenaar en de projectleider van het Huis van Bourgondië.
24
houden. Dit betekende dat de bewoners hun huis ter beschikking moesten stellen voor de uitgenodigde gasten. Een bewoner legde uit dat dit voor oudere mensen te belastend kan zijn: “Ze willen geen rommel in hun huis en koffie moeten maken voor iedereen”. Bewoners kunnen zich ook schamen als ze bijvoorbeeld een klein huis hebben en daardoor niet willen dat anderen dat zien. Een bewoner gaf aan: “Ik heb mijn buren gevraagd. 99% zei ‘oh nee, daar begin ik niet aan’. Ze zijn bang dat iemand binnenkomt en kan zien hoe ze erbij zitten. Daar hebben ze geen vertrouwen in”. De investering die de bewoners moesten maken was onder andere dat ze buren moesten uitnodigen, en het liefst degenen die ze nog niet kenden; ze moesten tijd, en in het geval ze gastheer of -vrouw waren hun huis ter beschikking stellen voor de voorstelling; en ze moesten tijd vrijmaken om de taart te bakken. Wat ze terugkregen was een gezellige middag, mogelijk nieuwe contacten met hun buren. Of dit opweegt tegen de gemaakte investering is een persoonlijke overweging, waarbij de gevoelde behoefte om contact te hebben met buren een rol speelde. Dubbel hierin is dat juist de bewoners die gesloten zijn en niet open staan voor anderen deze behoefte waarschijnlijk minder voelen. Dit verklaart dan ook waarom het project vooral de bewoners aantrok die al actief waren en een breed netwerk hadden in de wijk. Een bewoner vertelde: “Heel weinig mensen sluiten zich spontaan aan bij dingen. De mensen zijn zo snel negatief over dingen. Ze hebben al een mening voordat ze eigenlijk weten wat het is”. Uit de gesprekken met de bewoners en de evaluatiesessies bleek dat de investering, de nabijheid, en de ongebruikelijkheid van de activiteiten ervoor zorgden dat de beoogde doelgroep in eerste instantie afhaakte, ‘de kat uit de boom keek’, of langer nodig had om over de streep getrokken te worden. Het zou goed zijn om te kijken naar hoe deze investering verminderd kan worden en een veilige sfeer gecreëerd kan worden door niet te snel dichtbij de persoon te komen. Hierdoor wordt het project luchtiger en laagdrempeliger en is de kans groter dat moeilijker te bereiken bewoners aansluiten. We hebben het hierover gehad in de evaluatiesessies en dat heeft geleid tot de beslissing om de ‘Verhalenbakkerij-voorstelling’ te houden bij Bureau Gateau voor de bewoners die liever niet hun huis ter beschikking wilden stellen. Een positief bijkomstig effect hiervan was dat er meer diversiteit in het publiek kwam doordat het project zelf een actievere rol had genomen in het uitnodigen van bewoners. De kans om daadwerkelijk nieuwe verbindingen te leggen was hierdoor ook groter.
25
De keuze voor autonomie versus bottum-up werken vanuit de wijk Het Huis van Bourgondië heeft in het project een bewuste keuze gemaakt om de kunstenaar autonoom te laten werken en de professionele vrijheid te geven in de artistieke invulling van het project. De reden die ze hiervoor noemde was dat zij dit als een voorwaarde en kracht zagen om de doelstelling te behalen. De artistieke leider vertelde hierover in het interview dat ik met hem had: “Ons ding is professioneel. Dus in die zin werken we wel in de buurt, maar het is geen amateurtheater […] We doen dit omdat we sterk geloven dat het professionele of de kunst een ongelofelijke kracht kan zijn. Ik geloof namelijk heel sterk dat als je kiest voor het artistieke, dat het dan niet wil zeggen dat je het sociale verliest. Het is van groot belang dat zowel het sociale als het artistieke samenkomen.” Dat dit niet zo makkelijk is in de praktijk kwam naar voren in het interview dat ik had met de kunstenaar. Zij vertelde: “Wat ik moeilijk vind is te bepalen wanneer je de sociaal werker bent en wanneer je de kunstenaar bent. Je moet niet teveel kunstenaar zijn, want dan creëer je een afstand denk ik. Maar je moet ook niet teveel sociaal werker zijn want je moet het ook nog altijd wel als kunstenaar willen doen”. Ik denk dat de kunstenaar hier goed het dilemma heeft geschetst. Het wil niet per definitie zeggen dat als je autonoom en artistiek te werk gaat dat je dan niet van onderop uit de wijk kan werken. Autonomie is niet strijdig met persoonlijk engagement en maatschappelijke betrokkenheid (Peters, 2009). De omschreven artistieke aanpak heeft als breaching experiment de kracht laten zien van het project. Maar toch bleek gedurende het project dat het project niet vanuit de wijk kwam en dat de bewoners maar een summiere rol hadden vervuld. Hoe is dat gekomen? Een belangrijk gedeelte van het antwoord is al gegeven in de paragraaf over identiteiten. Er is namelijk gekozen om de kunstenaar het verhaal zelf te laten bedenken en schrijven zonder de bewoners hierin te betrekken als medeschrijvers of bron. De artistieke leider legde uit: “Door de keuze voor het verhaal zelf wordt er echt autonoom gecreëerd en kun je het als apart kunstwerk beschouwen. […] Het artistieke blijft autonoom en apart bestaan”. Het ’kunstwerk’ werd door de bewoners vooral gewaardeerd in de manier waarop het verteld werd. Met betrekking tot de inhoud heeft dit anders uitgepakt. Zoals toegelicht in de paragraaf over identiteiten bleek uit de gesprekken met de bewoners dat het verhaal niet aankwam en niet aansloot bij de bewoners. Dit had voorkomen kunnen worden als de bewoners meer betrokken waren geweest in het bedenk- en schrijfproces. Kijkend naar de doelstelling van het project is het verhaal als gereedschap immers belangrijker dan het artistieke of het ‘kunstwerk’ ansich. Een bewoner droeg dit ook aan: “Zou het niet leuker zijn om het verhaal over de mensen zelf te laten gaan? Het
26
moet namelijk laagdrempeliger zijn”. Behalve de eerder besproken aansluiting kan dit ook nog een versterkende en emanciperende werking hebben op de bewoner in de vorm van trots en het vergroten van hun zelfvertrouwen. Dan investeer je juist in de kracht en claimmaking power van de bewoners en de wijk. Op de pagina’s 30-31 wordt hier verder op doorgegaan. Als je kijkt naar hoe Community Art gedefinieerd wordt in het veld dan zie je dat bottum-up werken en in ieder geval samenwerken met bewoners en de wijk een belangrijk onderdeel is. Hier twee definities die dat illustreren: Eugene van Erven (2009). “De gemeenschappelijke noemer is dat professionele kunstenaars samenwerken met mensen die gewoonlijk niet met kunst in aanraking komen. Samen met die mensen maken zij een theater- of dansvoorstelling, muziek of beeldende kunst.“ Kosmopolis Utrecht (2009). “Community Art is een (verzamel)term die verwijst naar professionele kunstenaars die in een proces, eventueel uitmondend in een product, samenwerken met gemeenschappen, waaronder (maar niet alleen) mensen uit aandachtswijken of mensen die weinig mogelijkheden tot actieve cultuurparticipatie hebben.” In beide definities wordt er verwezen naar professionele kunstenaars, maar vooral ook naar de samenwerking met de bewoners. Dit betekent ook dat er uitgegaan wordt van de kracht van de wijk en de bewoners. Zoals Donna Risa van STUT-theater vertelde in een interview met Kosmopolis Utrecht (2009): “De kunst is al in de wijk, het moet alleen nog zichtbaar gemaakt worden.” Nu was kunst vooral een exclusiviteit van de kunstenaar die zichzelf daardoor op een voetstuk plaatste. Hierdoor was kunst beperkt tot middel om de doelstelling te bereiken. In het interview met de kunstenaar en tijdens de telefonische overleggen met de projectleider heb ik dit besproken. Na de doorstart van het project hebben ze daardoor de ervaringen en de indrukken die de kunstenaar opgedaan had met de bewoners voor de vakantie, en de straten in de wijk gebruikt als bron voor de verhalen voor de bustour. Het project wordt door samenwerking gevormd Terugkijkend op het proces blijkt de samenwerking een cruciale rol vervuld te hebben in de manier waarop het project verlopen is. Er is vooral veel aandacht en energie uitgegaan naar de sociaal-artistieke samenwerking. De bewoners zijn eigenlijk, door de grote aandacht die hiernaartoe ging, ondergesneeuwd als samenwerkingspartner terwijl zoals gezegd voor het slagen van een Community Art project samenwerking met de wijk
27
een wezenlijk element is. De onafhankelijke onderzoeker heeft samengewerkt en meegedacht in het proces door bewustwording, reflectie, en verandering op gang te brengen. De samenwerking tussen de welzijnswerker en de kunstenaar is een thema dat steeds op de voorgrond trad tijdens het proces. In de evaluatiesessies werd het discours ook steeds weer tot deze discussie teruggebracht door de welzijnswerker en kunstenaar. Het leefde sterk en heeft ook een belangrijke stempel gedrukt op de uiteindelijke uitwerking van het project. De voornaamste reden hiervoor was het verschil in werkstijl en –cultuur, en onduidelijkheid in verwachtingen en taakstelling. De leerstijlen van Kolb (1984) kunnen illustratief zijn voor het verschil in werkstijl en -cultuur. De kunstenaar zou geclassificeerd kunnen worden als een doener (“accomodator”) die vooral intuïtief werkte vanuit creativiteit. Een doener oriënteert zich volgens Kolb (1984) op concrete ervaring en handelt actief en op een persoonlijke wijze in situaties die zich voordoen . Kolb (1984) spreekt ook wel van een “intuitive, artistieke” benadering tegenover een systematische, wetenschappelijke benadering van problemen”. Deze werkstijl blijkt ook uit de volgende uitspraak die de kunstenaar deed tijdens een evaluatiesessie: “Ik heb wel het idee dat het mogelijk is om die activiteiten uit te voeren. Ik wil vooral eerst kijken hoe het loopt.” De welzijnswerker kan meer gezien worden als een overdenkende waarnemer (“diverger”) die werkt vanuit ratio en doordachte structuren en opbouw. Een waarnemer is volgens Kolb (1984) georiënteerd op het begrijpen van situaties en ideeën door het zorgvuldig observeren en doordenken van de implicaties. De welzijnswerker daagde de kunstenaar dan ook uit om het project beter te overdenken en voor te bereiden. Zo vertelde ze tijdens een evaluatiesessie: “Je wil heel veel dingen doen, maar wanneer en hoe, daar is nog niet precies over nagedacht. […] Ik moet op tijd weten wat ik moet doen zodat ik dat kan inplannen. Dat geldt ook voor verwachtingen richting de buurt en de collega’s.” Het zijn twee werkstijlen die haaks op elkaar staan. Dat verklaart daarmee de onrust, en de grote moeite die het gekost heeft om elkaar te begrijpen en nader tot elkaar te komen. Naast deze verschillende werkstijl en -cultuur had je ook nog te maken met een projectgroep die nieuw was en waarvan de leden elkaar nog niet kenden. Vanuit een groepsdynamisch perspectief bekeken, betekent dit dat er eerst een aantal voorwaarden verwezenlijkt moeten zijn en een aantal fasen doorlopen moeten worden. Om niet alle fasen en voorwaarden door te hoeven lopen, zal ik alleen de belangrijkste noemen in
28
relatie tot het proces dat zich heeft afgespeeld. Een belangrijke fase voor het proces was de voorfase. Remmerswaal (1998) omschrijft de voorfase als volgt: “In de voorfase wordt de groep ‘ontworpen’ en worden de grenzen en de doelen aangegeven, waarbinnen de nieuwe groep straks haar bestaan zal beginnen.” In de evaluatiesessies werd naar voren gebracht door de welzijnswerker en de projectleider van het Huis van Bourgondië dat deze fase volbracht was door de klankbordgroep en dat de uitvoerders hier niet bij betrokken waren. Het gevolg was dat de projectgroep niet duidelijk het plan van aanpak en de taakverdeling in het vizier had. Daarnaast kwam tijdens één van de eerste evaluatiesessies naar voren dat de kunstenaar en de welzijnswerker ook nog eigen verwachtingen en ambities hadden in relatie tot het project. De betrokken welzijnswerker zag kansen voor haar werk rondom eenzaamheidsproblematiek in de wijk. Ze hoopte hiermee een middel te vinden en vertelde: “Dat het zo makkelijker voor mij is om contacten te leggen en sneller zicht te krijgen op hoe zo’n buurt in elkaar zit”. De kunstenaar had de ambitie om te bewijzen aan zichzelf en aan de betrokkenen dat ‘de formule’ die gebruikt is in het project werkte. Ze vertelde: “Ik geloof dat de mensen wel nog open staan voor iets, als iets kei tof is en je dat kei tof brengt. Ik geloof dat als mensen iets krijgen, zeker een taart of iets te eten en ze krijgen daar ook nog een mooi verhaal bij, waarom zou je dan nee zeggen? En waarom zou je dan nog boos naar je buurman kijken in plaats van dag te zeggen?” In de gesprekken bleek dat de welzijnswerker een stuk minder overtuigd was of de formule zou werken, maar ze wilde graag ontdekken of het werkte. Zoals ze vertelde: “De nieuwsgierigheid om te ontdekken of de inzet vanuit community art, de kunstwereld, of dat inderdaad lukt en kan op die manier.” Ook dit is weer illustratief voor de leerstijl; eerst zien en begrijpen voordat we het gaan uitvoeren en implementeren. De kunstenaar werkte meer vanuit intuïtie en vertrouwen en ging graag met volle enthousiasme over tot de uitvoering. Kijkend naar de taak, hadden ze een gezamenlijke taak en doelstelling die ze via sociaalartistieke samenwerking wilden bereiken. Van Looveren (2010) betoogt dat het artistieke “verder gaat dan het louter creatieve bezig zijn. Men haalt zaken uit het dagelijkse leven, uit de eigen context, die op een zodanige manier verwerkt worden dat ze betekenis krijgen buiten de context waaruit ze voortkomen.” Ze geeft aan dat het artistieke een bepaalde vrijheid creëert: “Het dwingt niet, het problematiseert niet, het legt niks op, maar creëert enkel een ruimte waarin alles kan en niets moet en waarin men leert op een onbevangen manier tegenover dingen te staan.” Maar ze geeft ook aan
29
dat zonder een sterke sociale basis deze artistieke meerwaarde niet verkregen wordt. Ze geeft aan dat “de sociale component zowel verwijst naar de context waarin de projecten zich afspelen als naar de bijzondere aandacht voor sociaal achtergestelde groepen in de samenleving. […] Kenmerkend voor het sociale proces is dat ontmoeting, dialoog en confrontatie centraal staan.” In het interview met de projectleider van Trajekt kwam naar voren dat in de klankbordgroep is afgesproken dat Het Huis van Bourgondië deze artistieke inzet leverde binnen het project en dat Trajekt voor de ingangen en aansluiting bij de buurt zorgde. De vraag is hoe dat verlopen is en of ze daadwerkelijk ervoor hebben kunnen zorgen sociaal en artistiek versterkend te werken in de buurt. Ik ben vooral op basis van de evaluatiesessies tot de conclusie gekomen dat dit gedeeltelijk gebeurd is. De ontstane discussies over wederzijdse verwachtingen, de opzet en de verschillen hierin hebben terdege geleid tot meer inzicht en bereidheid aan beide kanten om nader tot elkaar te komen en gebruik te maken van elkaar. Zo gaf de kunstenaar aan: “Zij kan mij helpen om duidelijker te zijn. […] Het is inderdaad ook goed om soms terug naar de grond te komen om te kijken wat er mogelijk is en wat er zin heeft”. Ze gaf daarnaast aan dat ze de welzijnswerker nodig had met name om de ingangen in de buurt te krijgen. Ik heb tevens gezien dat de kunstenaar de welzijnswerker inspireerde en uitdaagde om gevestigde denkpatronen op te rekken. Ook hier komt het breaching experiment weer om de hoek. Zo vertelde de welzijnswerker tijdens een interview: “Hun enthousiasme werkt heel aanstekelijk. […] Het is heerlijk om weer eens met zo’n mensen te werken voor wie ‘the sky the limit is’. […]Dan roepen ze iets en dan denk ik, dat krijg je nooit voor elkaar en zij krijgen het voor elkaar!”. Waar de kunstenaar het artistieke gedeelte leverde, dacht de welzijnswerker mee over de aansluiting op de leefwereld van de bewoners en mogelijke benaderingswijze hierin. Dit leidde vaak tot bevlogen discussies over wat wel en niet zou landen in de buurt, en hoe ver gegaan kon worden in het artistieke. Uiteindelijk bleek, zoals in de vorige paragrafen beschreven is, dat er veel tijd en energie in het project is gestoken door de kunstenaars, maar dat de welzijnswerker haar taak niet kon vervullen waardoor het sociale proces bemoeilijkt werd. De ingangen werden niet zo makkelijk gevonden in de buurt, het project werd niet echt gedragen door de buurt, en de rol van de bewoners is beperkt gebleven in het project. De bewoners werden in het project namelijk vooral gezien als ‘object’ van het project en minder als ‘subject’. Object in die zin dat ze de doelgroep zijn waar ‘het probleem’ ligt en waar de interventie op gericht is. De bewoners werden minder als medespeler en bron
30
van het project gezien. De keuze voor autonomie en het streven naar hoog artistiek niveau heeft hierin zoals reeds genoemd een rol gespeeld. Wanneer de bewoner een aandeel heeft in het project als bron en als maker dan zorgt dit voor erkenning. Deze erkenning leidt vervolgens weer tot draagvlak en eigenaarschap van het project. Een andere vraag die gesteld kan worden in dit kader is of het ‘probleem’ gevormd is door de professionals of dat het van onderop komt vanuit de bewoners. Identificeert de bewoner zich met ‘de probleemstelling’ en op welke manier dan? Is er aandacht geweest hiervoor? Zoals beschreven, werd het probleem wel grotendeels onderschreven door de bewoners, maar is het een probleemstelling die primair vanuit het welzijnswerk is geformuleerd en niet is geformuleerd op basis van verkennende gesprekken in de wijk. Secundair gebruikt het welzijnswerk wel hun ervaring met de bewoners en de wijk om tot deze formulering te komen. Mijn rol als onderzoeker is terug te lezen in het hoofdstuk over de onderzoeksopzet en de komende en laatste paragraaf van dit hoofdstuk. De onderzoeker als speler op het veld Zoals aangegeven in de inleiding heb ik naast het verzamelen en analyseren van onderzoeksdata als onderzoeker tevens een rol gehad in de verandering en verbetering van het project. Een participatieve rol, een speler op het veld. Welke rol heb ik dan gespeeld in relatie tot het veranderingsproces en welke consequenties heeft dit gehad? Op deze vragen zal ik antwoord proberen te geven in deze paragraaf. Als speler op het veld ben ik denk ik overwegend een scheidsrechter geweest. Een scheidsrechter in de zin van een procesbegeleider in het veranderingsproces. Als een onafhankelijke speler die geen partij koos en waar beide partijen terecht konden met hun verhaal en gedachten. Die wel meedeed en invloed had door de wedstrijd in goede banen te leiden maar niet een teamlid was in de uitvoering. Ergens was ik dan ook een “vreemdheid” in het project. Ik was ook soms een coach door samen met het team stil te staan bij de strategie en hoe die verbeterd kon worden zodat het doel behaald kon worden. Vooral de projectleider van het Huis van Bourgondië heeft meerdere malen aangegeven dit als waardevol gezien te hebben, omdat ik volgens hem een goede blik op dingen had en hen liet stil staan bij zaken. Tijdens de evaluatiesessies heb ik de rol als procesbegeleider en coach voornamelijk op mij genomen door bewustwording en reflectie tot stand te brengen. Ik wilde wat Ghaye,
31
Melander, and all (2008) een ‘self-critical community of people’ noemen creëren. Dit is een groep mensen die participeren en samenwerken in een veranderproces. Die gecommitteerd zijn om inzicht te krijgen in de huidige situatie waarin zij zich bevinden, en in de verbeteracties en consequenties daarvan. Deze groep bestond in het onderzoek uit de welzijnswerker, de kunstenaar en haar assistente, de projectleider van het Huis van Bourgondië, en ik zelf. Allen waren gecommitteerd om iedere twee weken bij elkaar te zitten en te reflecteren over de voortgang van het project. Ik als onderzoeker nam hier het voortouw in door deze bijeenkomsten voor te bereiden en te leiden. Het resulteerde in een ‘stand op de plaats’ moment waar ruimte was om naar elkaar te luisteren, te horen wat iedereen had meegemaakt, elkaar aan te spreken op zaken, en de voortgang van het project in het vizier te houden. Vanuit het luisteren probeerde ik verdiepende vragen te stellen om te komen tot het beredeneren van de situatie. Daarbij kun je denken aan vragen als: Wat betekent dit voor de projectdoelstelling? Hoe loopt het nu en waarom? Dit reflecteren leidde vervolgens tot verandering en verbetering van het project door het analyseren en bovenhalen van knelpunten, en gezamenlijk oplossingen hiervoor te bedenken. Op sommige punten liep dit proces makkelijk en soms ook niet. Het bovenhalen van knelpunten kwam soms ook dicht bij en tussen personen wat het proces tot verandering en oplossingen soms bemoeilijkte. Reflecteren is een proces van terugblikken op veronderstellingen en het handelen dat de praktijk beïnvloedt (Preez, 2008). Het stelt mensen in staat na te denken over wat je meegemaakt hebt en je eigen gedachten patronen als het ware te analyseren (Preez , 2008). Dit leidt er toe dat mensen niet alleen meer begrip krijgen door reflectie, maar dat ze hierdoor ook in staat zijn om het te evalueren en hierdoor hun gedachten anders te vormen en hun handelen te veranderen (Preez, 2008). De vragenlijst was het basisgereedschap voor mij om deze reflectie op gang te brengen. Door het invullen van de vragenlijst werden de professionals gedwongen om stil te staan bij wat ze wilden bereiken en of ze dat daadwerkelijk ook bereikten. Het invullen van de lijst zelf was daarin secundair. Het ging vooral om het gesprek naar aanleiding van wat er ingevuld was. Ik heb hen gevraagd te kijken naar waar verschillen en overeenkomsten lagen tussen de ingevulde lijsten en deze toe te lichten. Dit leidde bijvoorbeeld tot bevlogen discussies of ze nu wel of niet de doelgroep voldoende bereikten en waardoor dat kwam. In de eerste sessies heeft de vragenlijst vooral geleid tot meer scherpte in de doelstelling en onderlinge verwachtingen. In het begin was er geen duidelijkheid over wat ze wilden bereiken met het project en wist men ook niet goed wat iedereen verwachtte van het project. Daarom heb ik in de eerste paar sessies aandacht besteed aan de uitwisseling
32
van wat zij van belang vinden in het project en waarom. Vanuit hier zijn we gaan zoeken naar een gezamenlijke drijfveer en doelstelling in het project. In de sessies daarna heb ik meer tijd genomen om inzicht te creëren in het handelen en de gevolgen daarvan door meer aandacht te schenken aan het verloop van het project. Zo kwamen we er bijvoorbeeld tijdens een evaluatiesessie achter dat de bewoners heel snel negatief waren en moeilijk over te halen waren om mee te doen. De kunstenaar en welzijnswerker vertelden over hun ervaringen en samen is er gezocht naar mogelijke verklaringen hiervoor en manieren om dit anders aan te pakken. Het ging dan ook niet zozeer om ‘technological rationality’ in de zin van het oplossen van een probleem door het toepassen van wetenschappelijke kennis en technieken, maar vooral om wat Schön (1983) noemt ‘tacit knowledge’. Dit is gesitueerde kennis die alleen maar verkrijgbaar is in de praktijk zelf met het principe van ‘learning by doing’. Via de evaluatiesessies is dan ook de opgedane kennis (ervaringskennis) uit de praktijk opgelepeld en tussentijdse bijstelling en implementatie gebruikt om het project te verbeteren. De onafhankelijke en vreemde positie die ik had in het project heeft ertoe geleid dat het bovenstaande ook daadwerkelijk verwezenlijkt is. Ik merkte dat mijn onafhankelijke rol voldoende ruimte en veiligheid bood om die reflectie op gang te brengen. Iedereen stond open om te leren, knelpunten te signaleren, en elkaar hierop aan te spreken en gebruikte mij als onafhankelijk aanspreekpunt om dit te kanaliseren. De vreemde positie kan in die zin ook bekeken worden vanuit het breaching experiment. Ik participeerde in het geheel, maar had een speciale rol in het project. Door het stellen van bewustwording- en reflectievragen heb ik de professionals proberen te prikkelen om stil te staan en ook buiten geijkte referentiekaders te kijken. Om bijvoorbeeld contradicties scherp te krijgen tussen wat we zeggen en wat we doen; tussen werkwijzen en verwachtingen. Bij de bewoners merkte ik dat ze het prettig vonden dat iemand de tijd en aandacht nam om te luisteren naar hoe zij het ervaren hadden. Dat hun mening zo serieus genomen werd dat er een onderzoeker voor op bezoek kwam. Dit werkte naast versterkend ook enthousiasmerend en zorgde ook voor betrokkenheid en nieuwe ideeën. Ik heb de bewoners vooral op de praatstoel proberen te krijgen over hun ervaring en gedachtes rondom het project door bewustwording- en verdiepingsvragen te stellen. Ik heb hen laten toelichten hoe het allemaal verlopen was. Vanuit deze toelichting heb ik hen
33
gevraagd wat ze daarbij dachten en wat ze ervan vonden. Zodoende heb ik samen met hen steeds scherper proberen te formuleren wat het project voor de bewoners betekend heeft. Door de aandacht en luisterend oor dat ik bood merkte ik dat de bewoners hierover graag vertelde en tevens bereid waren om mee te denken en te helpen om het project te verbeteren. Dit leverde relevante informatie op die terug te lezen is in de voorgaande paragrafen. Daarnaast heb ik deze informatie tussentijds zoveel mogelijk proberen in te brengen tijdens de evaluatiesessies ter verbetering van het project.
Conclusies en aanbevelingen Als onderzoeker krijg ik het beeld dat het artistieke voorop staat in het project ‘de Verhalenbakkerij’. Hierdoor krijg ik meer een beeld van het project als een culturele theatervoorstelling in een aandachtswijk, waarbij bewoners meer het publiek zijn dan co-producent, en waar de kunstenaar de bewoners wil laten stilstaan en confronteren met hun eigen beeldvorming en identiteitsvorming over de wijk en wijkgenoten. Wanneer men daarentegen spreekt over een Community Art project dan is er een rol weggelegd voor de bewoners in het maakproces en hoort het project een versterkende werking te hebben op de wijk en de deelnemers. Het welzijnswerk heeft hierin een belangrijke taak in het stimuleren van participatie en versterking van de bewoners in het project. In het project blijkt deze rol van de welzijnswerker minder terug te zien. Het laat zien dat het vinden van een goede samenwerking tussen de sociale professie en de kunstprofessie een moeilijke exercitie is, en tevens een belangrijke werking heeft op het uiteindelijke effect van het project. Het blijft zoeken naar een goede balans tussen kunst en sociale integratie. Kijkend naar de doelstelling kan gesteld worden dat het project terdege een impuls gegeven heeft in de wijk door al die activiteiten die uitgevoerd zijn. Bewoners waren uiteindelijk bereid om mee te doen en waren echt enthousiast over de manier waarop het verhaal verteld werd. Er zijn vooral contacten en verbindingen gelegd bij actieve bewoners in de wijk die makkelijk zelf contact maken en open staan voor nieuwe dingen. De meeste verbindingen die gemaakt zijn tussen bewoners waren dan ook niet nieuw maar zijn mogelijk geïntensiveerd door het project. Er zal verder gekeken moeten worden hoe de moeilijkere bereikbare bewoners te bereiken zijn, zonder de vraag uit het oog te verliezen of deze bewoners daar behoefte aan hebben en waarom zij moeten participeren. Daarnaast zal gekeken moeten worden hoe het verhaal en het gesprek nadien meer kan leiden tot bewustwording over beeldvorming over de wijk en
34
wijkgenoten door vooral meer aan te sluiten bij thema’s die leven bij de bewoners en waarmee ze zich kunnen identificeren. In relatie tot deze conclusie kunnen er vanuit het onderzoek een aantal aanbevelingen richting het project gemaakt worden:
Neem de tijd en rust om te zoeken naar een goede balans tussen welzijn, bewoners, en kunst. Alle drie de partijen hebben hun eigen cultuur, taal en perceptie van het project. Het vergt veel tijd en voorbereiding om te wennen aan elkaar en een goede modus te vinden waardoor alle drie de partijen tot hun recht kunnen komen in het project;
Onderzoek nader hoe je bewoners als co-producent krijgt in het project zonder daarmee te vervallen in amateurkunst. Met andere woorden hoe autonoom werken van de kunstenaar samen kan gaan met betrokkenheid van de bewoners als maker;
Zorg dat je helder hebt of de gedefinieerde probleemstelling ook correspondeert met hoe de betrokkenen in het project hun eigen werkelijkheid zien. Neem daarom de tijd en aandacht om een goed veldonderzoek te doen;
Zorg voor een zorgvuldige afweging in enerzijds het uitdagen van bewoners en anderzijds de mate waarin je iemands privacy overschrijdt. Met andere woorden het hanteren van een prikkelende en confronterende werkvorm op een zodanige wijze dat deze niet teveel drempels opwerpt voor de bewoners om te participeren in het project;
Onderzoek nader hoe je de mensen betrokken krijgt in het project die het minst zichtbaar zijn. Hier ligt een nadrukkelijke taak weggelegd voor het welzijnswerk die de kennis heeft over de wijk en de tools heeft tot participatie. Blijf daarin ook zorgvuldig stilstaan bij waarom deze mensen betrokken moeten worden en of deze mensen dat zelf ook wel zo beleven;
Investeer als organisaties in kennis- en ervaringsuitwisseling tussen mensen die met Community Art bezig zijn in de wijk om de discours aan te blijven gaan over bovenstaande vragen en om zodoende de ‘werkvorm’ Community Art verder te definiëren en aan te scherpen.
In relatie tot deze conclusie kan er vanuit het onderzoek ook een aanbeveling richting de opdrachtgever gemaakt worden ten behoeve van het verdere ontwikkelproces van het reflectie-instrument:
35
Zorg voor een goed fundament waar vervolgens een instrument voor ontwikkeld kan worden. Met andere woorden definieer als onderzoeksteam het concept zelfreflectie eerst nader en maak helder waar je het precies voor wilt gebruiken. Daarbij kan gedacht worden aan vragen als: Wat wordt er verstaan onder een zelfreflectie-instrument? Waar zou dit instrument precies tot moeten leiden? Hoe zou deze zelfreflectie door bewoners eruit moeten zien? Zijn daar bepaalde criteria aan verbonden? En wat verwachten we er nu precies van?
36
Bibliografie 2018, S. M. C. H. Onze ambitie [Online]. Available: http://www.via2018.eu/nl/ [Accessedjuni 2011]. BENSCHOP, R. 2008. Reflexief gereedschap. Verslaglegging, analyse en theoretischinstrumentarium van het SIA-RAAK Laboratorium: Hoe te innoveren en hoe leren van experimenteren? Maastricht: Hogeschool Zuyd Lectoraat Autonomie en Openbaarheid in de Kunsten. CAL-XL 2010. Katalysator voor het productieklimaat van community arts in Nederland: actieplan 2010-2012. Utrecht: ZIMIHC. ERVEN, V. 2009. Het is kunst, maar andere kunst (interview). Heart & society, 3, 8-11. GARFINKEL, H. 1967. Studies of the Routine Grounds of Everyday Activities. Studies in Ethnomethodology. New Jersey: Prentice-Hall. GHAYE, T., MELANDER, A., KISARE, M. CHAMBERS, P., BERGMARK, U., KOSTENIUS, C. LILLYMAN, S. 2008. Participatory and appreciative action and reflection (PAAR) democratizing reflective practices. Reflective Practice, 9, 361-397. HEUR, V. B., PETERS, P. 2010. VIA2018. University. Emancipatory practices, regional strategies, and a research program. Maastricht: Lectoraat Autonomie en Openbaarheid in de Kunsten Hogeschool Zuyd & Faculteit der Cultuur- en Maatschappijwetenschappen Universiteit Maastricht. KEMMIS, S. 2005. Knowing practice: searching for saliences. Pedagogy, culture & society, 13, 391-426. KOLB, D. 1984. Experiential learning: experience as the source of learning and development. , New Yersey, Prentice Hall P T R. LOOVEREN, V. M. 2010. Balanceren op de breuklijn tussen sociaal en artistiek. Boekman 82, 41-45. PETERS, P. 2009. Inaugurale rede: Grensverkeer. Over praktijkonderzoek voor de kunsten., Maastricht, Lectoraat Autonomie en Openbaarheid in de Kunsten, Hogeschool Zuyd. PREEZ, J. 2008. Locating the researcher in the research: personal narrative and reflective practice. Reflective Practice, 9, 509-519. REMMERSWAAL, J. 1998. Handboek groepsdynamica: een niewe inleiding op theorie en praktijk. , Soest, Uitgeverij H. Nelissen. REVERDA, N. 2004. Regionalisering en mondialisering., Delft, Uitgeverij Eburon. SAUNDERS, M., LEWIS, P., THORNHILL, A. 2008. Methoden en technieken van onderzoek., Amsterdam, Pearson Prentice Hall. SCHON, D. 1983. The reflective practitioner: How professionals think in action., New York, Basic Books. TRAJEKT 2010. Stimuleringsprogramma 2011-2013 NOA VÄÖRE. Maastricht: Trajekt. TRAJEKT, H. V. B. 2011. Community art project: het Huis van Bourgondie aan de slag in Caberg-Malpertuis. Maastricht. KOSMOPOLIS UTRECHT 2009. De do’s en don’t’s van wijkgericht werken met kunst en cultuur. Utrecht: Kosmopolis.
37
Vragenlijst makers Verhalenbakkerij nulmeting 1. In hoeverre zijn de volgende factoren voor jou van belang bij het slagen van dit project? Helemaal Niet Redelijk Belangrijk Heel niet belangrijk belangrijk belangrijk belangrijk
nvt
ARTISTIEKE FACTOREN
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
Het leggen van betekenisvolle contacten
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
Andere punten die nog niet genoemd zijn, namelijk -------------------------------------------------------------------------
0
0
0
0
0
0
Esthetisch plezier bij het publiek Het presenteren van een actuele inhoud Werken in een vernieuwende vorm Participatie van deelnemers tijdens het maakproces Participatie van deelnemers tijdens de uitvoering Deelnemers voelen zich eigenaar van het product Autonoom kunnen werken als kunstenaar Het bereiken van zo veel mogelijk bezoekers Het bereiken van een specifieke groep bezoekers (namelijk:__________________________) Het krijgen van media aandacht (krant/tv/radio)
SOCIALE FACTOREN
Helemaal Niet Redelijk Belangrijk Heel niet belangrijk belangrijk belangrijk belangrijk
nvt
Persoonlijke ontwikkeling van de deelnemers
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
Het ontwikkelen van vaardigheden bij de deelnemers
0
0
0
0
0
0
Fysieke verbetering van de wijk/omgeving
0
0
0
0
0
0
Verbetering van het imago van de wijk/omgeving
0
0
0
0
0
0
Vernieuwing van de wijk/omgeving
0
0
0
0
0
0
Creëren van werkgelegenheid in de wijk/omgeving
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
Andere punten38 die nog niet genoemd zijn, namelijk -------------------------------------------------------------------------
0
0
0
0
0
0
(Sociale) integratie in de wijk/omgeving (Sociale) activering in de wijk/omgeving
Ontwikkeling nieuwe (culturele) activiteiten in de wijk/omgeving Economische opbrengsten in de wijk/omgeving
2. In hoeverre denk je dat het project nu bijdraagt aan de factoren? In geen enkele mate
In lage mate
In redelijke mate
In hoge mate
In zeer hoge mate
nvt
ARTISTIEKE FACTOREN
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
Het leggen van betekenisvolle contacten
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
Andere punten die nog niet genoemd zijn, namelijk -------------------------------------------------------------------------
0
0
0
0
0
0
In redelijke mate
In hoge mate
Esthetisch plezier bij het publiek Het presenteren van een actuele inhoud Werken in een vernieuwende vorm Participatie van deelnemers tijdens het maakproces Participatie van deelnemers tijdens de uitvoering Deelnemers voelen zich eigenaar van het product Autonoom kunnen werken als kunstenaar Het bereiken van zo veel mogelijk bezoekers Het bereiken van een specifieke groep bezoekers (namelijk:__________________________) Het krijgen van media aandacht (krant/tv/radio)
SOCIALE FACTOREN
In geen enkele mate
In lage mate
In zeer hoge mate
nvt
Persoonlijke ontwikkeling van de deelnemers
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
Het ontwikkelen van vaardigheden bij de deelnemers
0
0
0
0
0
0
Fysieke verbetering van de wijk/omgeving
0
0
0
0
0
0
Verbetering van het imago van de wijk/omgeving
0
0
0
0
0
0
Vernieuwing van de wijk/omgeving
0
0
0
0
0
0
Creëren van werkgelegenheid in de wijk/omgeving
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
Andere punten die nog niet genoemd zijn, namelijk -------------------------------------------------------------------------
0
0
0
0
0
0
(Sociale) integratie in de wijk/omgeving (Sociale) activering in de wijk/omgeving
Ontwikkeling nieuwe (culturele) activiteiten in de wijk/omgeving Economische opbrengsten in de wijk/omgeving
39
Vragenlijst makers Verhalenbakkerij tussenmeting In hoeverre denk je dat het project nu bijdraagt aan de onderstaande factoren? In geen enkele mate
In lage mate
In redelijke mate
In hoge mate
In zeer hoge mate
nvt
ARTISTIEKE FACTOREN Esthetisch plezier bij het publiek Werken in een vernieuwende vorm Participatie van deelnemers tijdens de uitvoering Autonoom kunnen werken als kunstenaar Het bereiken van zo veel mogelijk bezoekers Het bereiken van een specifieke groep bezoekers (namelijk: alle bewoners) Het leggen van betekenisvolle contacten Dat de kunst mensen samenbrengt
SOCIALE FACTOREN
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
In geen enkele mate
In lage mate
In redelijke mate
In hoge mate
In zeer hoge mate
nvt
Persoonlijke ontwikkeling van de deelnemers
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
Werken in een vernieuwende vorm
0
0
0
0
0
0
Ontwikkeling nieuwe (culturele) activiteiten in de wijk/omgeving
0
0
0
0
0
0
(Sociale) integratie in de wijk/omgeving (Sociale) activering in de wijk/omgeving
40
Het verhaal Er was eens een kookpot vol citroenvla, een vrouw die erin roerde en haar dochter. Die dochter, dat ben ik. Klein en dik. Ik zit op de stoel naast het fornuis. Mijn moeder heeft mij geblinddoekt met een theedoek. Ik zie niks, maar ik kan haar wel horen. Hoe ze de eieren breekt en losklopt, de suiker erbij, de bloem. Dan de boter met de citroensap opwarmen, alles bij elkaar, roeren roeren. Ze neuriet een liedje: roerroer, tot er niks meer plakt, roerroer, tot het zweet over je wenkbrauw zakt... Op tafel ligt het afgebakken deeg van de taart die mijn moeder iedere week stiekem voor ons bakt: een citroen-meringuetaart. Hij mag er niets van weten, mijn vader, mijn Zegeltjesvader. Hij is verliefd op zegels, mijn vader, zegels met punten, zegels met punten op conserveblikken. “Hij streelt nog liever zijn zegeltjesboek dan mijn boezem”, zegt mijn moeder. “Die van hiernaast, die eten alleen nog maar blikkenvoeding”, fluistert de buurvrouw. Ze heeft gelijk: wij eten alleen nog blikkenvoeding, in alle vormen en maten: erwtjes met wortelen, witte bonen in tomatensaus, tonijn à la provençale, worstjes, ravioli in 10 verschillende smaken, ragout, ballekes, wortelsoep, erwtensoep, kreeftensoep, groentensoep, pompoensoep en corned beef. Na iedere maaltijd knipt mijn vader het zegeltje van het etiket zo zorgvuldig mogelijk af, plakt het in zijn zegeltjesboek. Dan roept hij: “Nog 45 658 punten! Of: we zijn er bijna, we zijn er bijna, maar nog niet helemaal: nog 45 656 punten! Hé, wat zie ik daar? Egypte is in zicht: nog maar 45 654 punten! Schat, als wij vrijdagavond nu s dat blik paëllia op zijn Afrikaans opentrekken –dat is 4 punten waard-, dan kunnen we het weekend in met een rond getal: 45 650! Volgens mijn berekeningen kunnen we over 7 jaar naar het zegeltjeskantoor om onze prijs op te halen. Een all-inclusive cruise over de Nijl voor drie personen. Zie je het al voor je? Wij met ons drietjes cruisend over de Nijl, ’s avonds dansend op de tango d’Amore bij het licht van de Egyptische maan, onze huiden bruinverbrand van een dag vol zon en liefde...” Mijn moeder zucht. “Je zult bedoelen dat we kotsend over de reling van het schip hangen omdat dat all-inclusive eten daar nog slechter is dan die verdomde blikken van jou!” Mijn vader haalt zijn schouders op en streelt zijn zegeltjesboek. Er was eens een vrouw die iedere woensdagnamiddag vanachter een berg conservenblikken een taartvorm tevoorschijn haalde, 3 citroenen, bloem, roomboter in blokjes, suiker en een pak eieren. Ze glimlachte naar haar dochter en legde haar vinger op haar mond. “Ssssssssssst” Die dochter dat ben ik. Klein en dik. Ik neem een theedoek uit de kast. Mijn moeder knoopt hem rond mijn hoofd en ze zegt zoals iedere week: “De dag dat je ongesteld wordt, geef ik je een klap in je gezicht en vertel ik je het geheim van de citroen-meringuetaart. Zo is het altijd al gegaan en zo zal het altijd zijn.”
41
Ik zie niks, maar ik kan haar wel horen: hoe ze het deeg kneedt en nijpt en duwt, tot het soepel is. Hoe ze een plastic folie uit de kast haalt en het deeg erin wikkelt en dan zegt: “Het deeg is eventjes gaan slapen, tijd voor ons dutje!” Ze neemt me in haar armen de zetel in. Ik sluit mijn ogen achter de theedoek en vraag mij af of het deeg in de koelkast even hard snurkt als mijn moeder. Er was eens een vrouw die wakker werd uit een droom waarin ze nooit meer wakker werd. Ze keek naar haar dochter in haar armen -de contouren waren weg, ze zag slechts klein en dik, de ruitjes van het keukenhanddoek- en ze hoopte dat de droom zoals altijd niets te betekenen had. “Heeft het deeg nu lang genoeg geslapen?”, vroeg de dochter, “Mamma?” “Ja, hoor, we gaan verder”, zei de vrouw en ze liepen naar de keuken, de hand van het geblinddoekte dochter in haar trillende hand. “Waarom zweet ik toch zo?”, vraagt de vrouw zich af. Ze meet de bloem af, de suiker. “Hoeveel was dat nu ook alweer?” Een steek gaat door haar hoofd. “De eidooiers, ik moet ze kloppen”, maar haar handen draaien de verkeerde kant op. “Mamma, wat gebeurt er? Waarom zing je niet?”, vraagt de geblinddoekte dochter. “Alles gaat goed, liefje, ik ga nu de witte sneeuwbergen bouwen” “Twee eiwitten of waren het 3? Ach, ik heb zo’n hoofdpijn! Waar heb ik de eieren ook alweer gelegd? Waar? Op de tafel natuurlijk! Hoe kon ik dat nu vergeten?” Ze pakt de doos met eieren, maar haar handen trillen teveel, heen en weer, heen en weer. “Mamma, begint dan nu het mixen?” “Ja, hoor liefje” Heen en weer, heen en weer. “Waarom tril ik och zo? Ik moet me concentreren” Heen en weer... “Mamma?” “Och, niks, mijn kind” en ze denkt “Ik heb niet genoeg eieren, de schuim, er moet schuim op de taart!” “Mamma?” “Eieren, ik moet eieren hebben!” “Mamma?” “Ja, liefje, we doen het eens anders” “Maar je zei toch dat het altijd zo gegaan is en altijd zo zal zijn?” “Ja, maar niet vandaag. Vandaag is alles anders. Ik neem je blinddoek af. Schrik niet, er liggen wat eieren op de grond. Ik ben een beetje onvoorzichtig geweest. We moeten ons haasten, pappa komt dadelijk thuis, hij mag er niets van merken, weet je nog? Ik wil dat jij naar de kruidenier gaat, de kruidenier aan de overkant. Je vraagt om een doosje eieren. Je kijkt eerst links en dan rechts en als er geen auto’s zijn mag je oversteken.” “Ah, het meisje van de overkant!” “Dag meneer de kruidenier” 42
“Zeg, als jij de straat oversteekt, dan moet je eerst rechts kijken en dan pas links!” “Ja, maar mijn mamma heeft gezegd dat het vandaag allemaal anders is” “Juist ja... Zeg! Welk blik wilde je kopen? Ik heb hier nog Zweedse saucijzen in zoetzure saus in de aanbieding, of ingewandenbrij in gelatinevelouté! Is 5 punten waard, zal je pappa heel blij mee zijn!” “Ik heb eigenlijk gewoon een doos eieren nodig, meneer de kruidenier.” “Een doos eieren? Je zal bedoelen, een blik eieren! Dat is geen probleem, ik heb euh, laat eens kijken, gekookte eieren in madeirasaus of gebleekte kwarteleitjes met een topping van kippeteentjes, is maar 2 punten waard, weliswaar...” “Nee, meneer de kruidenier, ik heb echt gewo&on een DOOS eieren nodig. Vandaag is alles anders, heeft mijn moeder gezegd.” “Vandaag is alles anders, juist ja...” Er was eens een meisje, klein en dik, met een doos eieren in haar hand. Ze keek naar de keukenvloer, waar haar moeder snurkend lag te slapen, naast haar de pot met citroenvla. “Mamma?Is het nog steeds anders? Moet de citroenvla vandaag ook rusten?” De moeder gorgelt, of kwam het uit de pot? Was het de citroenvla? Nog een gorgel! “Nu komt het zekerweten uit de pot!” Het meisje kijkt in de pot. (gorgelgeluid) De citroenvla opent zijn mond. (vingertje van kom eens) “Kom eens hier, meisje!” Het meisje schrikt. “Je hoeft niet bang te zijn!” “M...m...maar ik wist niet dat citroenvla kon spreken” “Dat kan ook niet, maar vandaag is alles anders, weet je nog?” “Ja, dat zei mijn moeder ook al...” “Kom eens hier, meisje!” “Nee, waarom?” “Kom eens hier, dan vertel ik je het geheim van de citroen-meringuetaart!” “Maar, meneer de citroenvla, u bent te vroeg, ik ben nog maar 6 jaar oud, ik ben nog niet ongesteld!” “Ja, maar vandaag is alles anders, weet je nog?” “Ja, daar lijkt het wel op, ja” “Kom eens hier” Het meisje stapt voorzichtig naar de pot. “Kom maar” Ze leunt voorover, maar de pot is groot, heel groot. “Kom wat dieper” Ze leunt nog meer voorover. “Geef me je hand” Haar handje naar voren. “Buig nog maar dieper, ja goed zo, nog dieper, dieper, dieper, dieper” En het meisje tuimelt in de pot.
43
Er was eens een pot vol citroenvla en meisje. Het meisje droomde van het geheim van de citroen-meringuetaart. Haar vader keek naar zijn geel plakkende dochter en dan naar zijn dode vrouw op de keukenvloer. Er was eens een man met tranen in zijn ogen zijn zegeltjesboek streelde en tegen zijn dochter zei: “Het voordeel is: nu je mamma dood is, hoeven we in plaats van 50 000 punten nog slechts 40 000 punten te verzamelen” Er was eens een man die heel hard over zijn zegeltjesboek wreef. Zijn dochter, ietsje groter al en minder dik, had hij bij zich geroepen. “Lieve dochter, vandaag is de grote dag waar wij met z’n allen naartoe hebben gewerkt. Vandaag is het eindelijk zover, we hebben de 40 000 punten verzameld die we nodig hebben om onze cruise over de Nijl te kunnen winnen. Op naar het zegeltjeskantoor!” Er was eens een meisje dat zuchtend en puffend door de straten liep. Op haar rug haar vader, zwaar en oud van verdriet. “Maar meneertje, bent u helemaal gek geworden??? Gerard, dit moet je komen zien! Dit meneertje hier heeft 40 000 punten verzameld voor een actie die wij allang niet meer doen! De crisis, meneertje, heeft niemand u daarover verteld?”, had loketbediende van het zegeltjesbureau gezegd. Er was eens een meisje dat naast haar huilende vader op de bank zat. Op de salontafel stonden nog 5 geopende blikken ravioli, ieder 10 punten waard. De vader had de punten zorgvuldig uitgeknipt en op zijn voorhoofd geplakt. De teevee schreeuwde aan één stuk door ‘Walking like an Egyptian’ en af en toe danste de vader zelfs mee. Er was eens een meisje dat wakker werd uit een droom over het geheim van de citroen-meringuetaart. Ze stond op en liep naar de keuken. Vanachter de berg conservenblikken haalde ze een taartvorm tevoorschijn, 3 citroen, bloem, roomboter in blokjes, suiker en een doos eieren. “Waar heb je dat geleerd???, vroeg haar vader. “Zo lekker, alsof er een engeltje op mijn tong pist! Nooit meer blikkenvoeding, dit wil ik elke dag!” En vanaf die dag bakte het meisje iedere dag een citroen-meringuetaart voor haar vader. “Die van hiernaast”, fluisterde de buurvrouw, “die eten alleen nog maar citroenmeringuetaart!” En toen bakte het meisje ook een taart voor haar, en eentje voor de overbuurvrouw, en die van drie huizen verder, en ook nog voor haar nonkels en tantes en oma en iedereen die maar wou. En af en toe gaven de mensen haar zelfs een centje voor die taart en op een dag had ze zoveel centjes gekregen dat ze genoeg geld gespaard had om haar vader twee tickets voor een all-inclusive cruise over de Nijl te betalen.
44
2