MAARTEN D O O R M A N
De romantiek van de natuurwetenschap Toen Albert Einstein in 1921 naar de Verenigde Staten kwam, werd hij als een held Ingehaald. Die belangstelling zou niet meer wijken. Tijdens een aan hem gewijde bijeenkomst hield een hoogwaardigheidsbekleder eens een toespraak en Einstein begon wat aantekeningen te maken op de achterkant van het programma. Plotseling rees het publiek met een donderend applaus van zijn stoel Einsteins secretaresse maande hem overeind te komen. De geleerde sprong op en klapte enthousiast mee, totdat ze hem duidelijk maakte dat de toejuichingen voor hem waren bestemd (Pais 1982,454; Brian 1996,120 e. v.).
Het relaas illustreert de mengeling van Intellectuele bezetenheid en kinderlijke verstrooidheid die vaak aan het genie wordt toegeschreven en. die de beeldvorming van menige beroemdheid uit de wetenschap bepaalt. Zulke eigenschappen sporen met het klassieke, eind achttiende eeuw weer oplevende cliché van de uitzonderlijk begaafde wetenschapper of kunstenaar. Zo iemand is kennelijk vol van het hogere en daarom minder praktisch en onhandig in het sociale verkeer (Schmidt 1988; Shaffer 1990; Fara 2002). It's lonely at the top: volgens de negentiende-eeuwse opvattingen van Arthur Schopenhauer praat het genie wel met anderen, maar toch meestentijds zoals een kind met zijn pop (Schopenhauer 1977, Band 9,91; vgl Band 4,, .445-472). Einstein werkt als een magneet voor populaire opvattingen over wetenschappers. Zijn imago figureert in het publieke bewustzijn als zinnebeeld voor de moeilijkheid, zo niet duisterheid van ware kennis over de wereld. De wetenschapper lijkt, net als Faust, over bovennatuurlijke eigenschappen te beschikken en wordt als een tovenaar gerepresenteerd, liefst met foto's van zijn oude dag, waarop de lange grijze haren wapperen, en met zijn toverspreuk, E - me?. "Everything about him is electric1, aldus Winifred Rieber die in 1934 een portret van hem schilderde. 'Even, his silences are charged;' Einstein kreeg niet alleen magische, maar zelfs messiaanse trekjes toebedeeld. Vaak indirect en onbewust, zoals in de telkens herhaalde en ten onrechte aan hem toegeschreven bewering dat niet meer dan twaalf mensen de reiarivitcitsieer konden begrijpen - alsof het om de twaalf discipelen van Jezus ging.1 Met dat beeld komt de veronderstelling van een tomeloze creativiteit overeen, die bij Einstein een geschikte pendant had in zijn liefde voor de viool Foto's waarop zijn instrument Is te zien behoren tot de meest gebruikte reproducties. Creativiteit en non-conformisme zijn In deze beeldvorming sterk. Daarom doet de foto het goed, waarop een fietsende Einstein schuin door de bocht gaat, en anders wel die uit 1951
3
«risis 2004 | 2
waarop hij zijn tong uitsteekt. Zulk non-confbrmisme spreekt ook uit de In, 1.878 gehouden oratie van de scheikundige en latere Nobelprijswinnaar J.H. van \ Hoff, die memoreerde hoe verbeeldingsrijk veel grote wetenschappers waren, met soms 'ziekelijke' uitwassen als 'zonderlinge fantasi(e}ën, bijgeloof) spiritisme, hallucinaties, tot krankzinnigheid toe? (Van \ Hoff 1984, 89). Wie zulke beeldvorming serieus neemt, ontwaart romantische heroïek. Een academische internetsite geeft bij een lijst citaten van Einstein als nummers drie tot en met vijf: I don't believe in mathematics. (Quoted in Carl Sedig, Albert Einstein) Imagination is more important than knowledge, (On Science) The most beautiful thing we can experience is the mysterious. It is the source of all true art and science (What I believe)* De citaten zijn bij uitstek romantisch. Het verzet tegen de wiskunde is in de romantische wetenschap ruim vertegenwoordigd, zoals nog zal blijken. De grote rol van. de verbeeldingskracht is cruciaal voor het romantisch discours. En de betovering van het onbekende, de ervaring van. het mysterieuze, is de romantische herformulering van de honger naar kennis uit de Verlichting, terwijl ook de platoonse samenhang van het Schone en het Ware typisch romantisch is. Daarmee is Einstein niet een romantisch wetenschapper: het gaat om de beeldvorming rond zijn persoon. De vraag dringt, zich dan op hoe het kan dat een. van de boegbeelden van de moderne wetenschap op zo'n manier wordt gerepresenteerd. Staan, wetenschap en Romantiek niet vanouds op gespannen voet? Klassiek, is Abrams'' verslag van de houding van sommige romantici tegenover het toenmalige summum van wetenschap, het werk van Newton. In de recensie van een Shakespearc-opvoering schreef John Keats dat 'in deze kille verlammende tijden' de kabouter bij de haard werd weggejaagd en de regenboog van zijn geheimzinnigheid beroofd. Had Isaac Newton niet, zo mopperde hij samen met de schrijver Charles Lamb op een diner, 'alle poëzie van de regenboog verwoest door hem tot zijn prismatische kleuren, te herleiden.1 (Abrams 1.971,303,309)? Het was een verwijt aan de wetenschap, toen nog inwisselbaar met het woord (natural) philosophy, dat terugkeerde in Keats" lange gedicht Lamia (182.0): 4
Krisis 2004 | 2
(...) Do not all charms fly At the mere touch of cold philosophy? There was an awful rainbow once in heaven: We know her woof, her texture; she is given In the dull catalogue of common things. Philosophy will clip an Angels wings. (Abrams 1971, 307)
Ontluistert de koel rationele wetenschap niet de wereld van de verbeelding, ontneemt zij niet aan. de natuur haar spirituele raadselachtigheid? Welke ontroering en bcwondering is nog mogelijk wanneer je de regenboog opvat als een materiële manifestatie van kwantificeerbare brekingsindexen? Kun. je niet beter de natuur ervaren door het bos in te lopen, dan er wetenschappelijke boeken over te lezen, vroeg William Wordsworth zich. afin The tables turned: 'Books! 'tis a dull and endless strife: / Come hear the woodland linnet, / How sweet his musici on my life, / There's more of wisdom in it' (Thomas 1971, 33-34). Liever is hij een bijgelovig oud vrouwtje, dan een wetenschapper zonder verbeelding en zonder God (Wellek 1955, 143). De destructieve zucht tot ontleding van de wetenschap maakt ons blind voor wijsheid en schoonheid, zo luidt het telkens opklinkende verwijt in de Romantiek. Is poëzie niet datgene, zoals Percy Shelley het formuleert, 'which comprehends all science, and that to which all. science must be referred'? Wie het ware op een wetenschappelijke manier probeert te vinden, ontluistert niet alleen de schoonheid van de natuur, maar zelfs haar intrinsieke morele waarde (Breen, Noble 2002,105). Romantische gedachten over kennis van de natuur lijken ver af te staan van. wat meestal, tot wetenschap gerekend wordt, ver af van. kennis die sinds de wetenschappelijke revolutie van de zestiende en zeventiende eeuw zo succesvol groeide, tijdens de Verlichting ook een encyclopedische rijkdom verwierf en zich vervolgens in het positivisme van de negentiende eeuw transformeerde tot moderne wetenschappen met steeds verdere arbeidsdeling en een steeds groter verklaringsbereik. Toch. bestaat er romantisch natuuronderzoek met wetenschappelijke pretenties. Als voorbeeld voor zo'n benadering van de natuur en voor het onderscheid met de traditionele opvatting van wetenschap mag Goethes kleurenleer dienen. Johann Wolfgang Goethe had tijdens zijn eerste Italiaanse reis (1786-1788) veel schilderijen bewonderd en artiesten in hun atelier opgezocht, en was gaandeweg meer en meer in de werking van kleur geïnteresseerd geraakt Toen. hij de beschikking kreeg over een prisma herhaalde hij echter niet Newtons cruciale experiment, waarin een lichtstraal in. een verduisterde kamer gebroken op de muur wend geprojecteerd, maar tuurde hij in een pas geschilderde, hel lichte kamer in het prisma zelf Daarin ontwaarde hij natuurlijk niet het door Newton, beschreven kleurenspectrum, hij zag gewoon het wit van. een nabije wand. Aan de randen evenwel, waar licht aan. donker grensde, verscheen een onregelmatigheid, een vermoeden van kleur. Goethe had de intuïtie dat het totstandkomen van kleur een grens vereiste, een spanning in het licht zelf, en dat Newtons kleurentheorie fundamenteel fout was.' In de erop volgende jaren, en in terugkerende perioden tot aan het eind van zijn. leven, werkte Goethe als een bezetene aan zijn kleurenleer. Hij bedacht en beschreef talloze experimenten om Newton, te weerleggen en zijn eigen theorieën te staven. Het is tragisch dat een man met zoveel talent, met zoveel. roem en erkenning tijdens zijn leven, zo leed onder de uitblijvende acceptatie van. wat hij over kleuren schreef4 Zijn leer is hier echter vooral interessant als kritiek op een gangbare traditie van wetenschap, ofbeter: op een gangbaar beeld van die traditie, en. als uiting van romantische wetenschap, voorzover dat geen contradictio in terminis is.
Q
§ |! z j O 3 3 m
3 Cf.
en' TT
< as 3
g
C C
i r-f* f? rt> 3 l/S og zr w
5
Krisis 2004 \ a
6
Knsis 2004 | 2
Het is dan van belang om Goethes gemakkelijk aandoende verhaspeling van Newtons experiment niet als charlatannerie af te doen, maar te nemen voor wat zij is: een serieuze benadering van het verschijnsel licht, waarin de subjectieve ervaring een even grote rol speelt als de objectieve. Romantische onderzoekers waren hier overigens niet kinderachtig in: Johann Wilhelm Ritter en Alexander von Humboldt zetten elektroden van een galvaniseermachine op hun eigen lichaam, de laatste zelfs tot de brandblaren op zijn rug stonden (Shaffer 1990, 92; Scholz, 1996, 90 e.v.). Newtons objectieve aanpak, die het licht op een kunstmatige manier In een lichtstraal isoleert en vervolgens met behulp van een prisma breekt, gaat in de ogen van Goethe voorbij aan wat licht in. natuurlijke omstandigheden is, en hoe het werkt, dat wil zeggen: inwerkt op het subject. Zo bezien verwordt Newtons mathematische benadering tot een vooringenomen en kwantificerende reductie die het aantal graden van een meetkundige hoek gelijkstelt aan een kleur, onder het voorbijgaan van talloze subtiele werkingen van kleur en licht die niet alleen de schilder ons met artistieke middelen toont, maar die ook voortdurend in het alledaagse leven zijn aan te treffen. Enigszins simplificerend kun je stellen dat Goethes benadering van licht en kleur zich afzette tegen de bovengenoemde traditie van (natuur)wetenschap waarin de materie met behulp van analyse experimenteel wordt onderzocht teneinde tot wiskundig te beschrijven wetmatigheden te komen. Goethe wilde verder de spirituele en esthetische eigenschappen van de natuur verdisconteren, waarbij kwaliteit en niet kwantiteit vooropstond en verschijnselen als deel van de hele natuur werden opgevat. Naast deze synthetische, of liever: holistische aanpak is vooral de genoemde poging tot overbrugging van de kloof tussen waargenomen object en waarnemend subject bij Goethe (en vele andere romantici) cruciaal Voor Goethe zijn kleuren en de waarneming uiteindelijk twee kanten van eenzelfde medaille. De fysiologie van het oog is evenzeer het resultaat van licht en kleur als dat zij er de voorwaarde voor is. In de woorden van William Blake: 'The Sun's Light when he unfolds it / Depends on the Organ that beholds it1 (Day 1996, 56). Goethe onderscheidt dan ook drie soorten kleur naar gelang van een toenemende objectiviteit; fysiologische, fysische en chemische kleuren (Burwick 1986, 15 e.v.). De fysiologische kleuren zijn het meest duidelijke resultaat van de werking van de zintuigen, bijvoorbeeld nabeelden. Het groen datje ziet als je de ogen sluit na een tijdje naar een rood vlak te hebben gestaard is niet waarneembaar aan het object zelf. Fysische kleuren krijgen gestalte door objectieve en subjectieve .factoren, zoals bij de glanzende kleuren van olie op water, waar zowel de eigenschappen van de vloeistoffen als ~~ in dit geval - de plaats van de waarnemer van belang zijn. (In Goethes jargon behoort dit tot de 'epoptische' kleuren.) Chemische kleuren ten slotte ontlenen hun bestaan aan (de scheikundige samenstelling van) het object, zoals aan pigmenten. Maar zelfs dan is een newtoniaanse benadering onmogelijk, want de natuur is niet statisch: alles, levende en dode natuur, ontstaat en vergaat en verandert onophoudelijk van gedaante. De natuur is voortdurend in beweging en afhankelijk van nimmer stabiele omstandigheden. Dat ligt in haar aard en zij ontleent die dynamiek aan het
voor de meeste romantische natuurwetenschappers zo belangrijke beginsel van polariteit. Romantici zien. overal tegenstellingen: tussen licht en donker, materieel en. spiritueel, zwaar en licht, positief en negatief mannelijk en vrouwelijk, complex en eenvoudig, leven en dood (Kluckhohn 1966, 21, 22, 25-26, 28; Burwick 1986; Richards 2002,130 e. v.).
Romantiek en wetenschap
o
g
O en o
3 In welke mate zijn wetenschap en het gangbare perspectief op wetenschap nu strijdig pa 3 met het romantische discours? Goethes kleurenleer werd door de meeste natuurweCf. en' tenschappers niet aanvaard en resteerde als een voetnoot bij de zegetocht van. de posiTT < tieve wetenschap. Alleen filosofen als Schelling, Hegel, Fries en. Schopenhauer toonm 3g den - soms kritische - belangstelling, en verder speculatief te werk gaande naaiuronderzoekers die in Duitsland als natuurfilosofen worden bestempeld: Lorenz Oken, | de genoemde Rltter en Henrik Steffens. Maar andere tijdgenoten, waaronder de fysici | Ernst Gottfried Fischer en Christian Heinrich Pfaff, wezen Goethes theorieën van de S" hand, evenals de door zijn aforismen nog altijd bekende fysicus Georg Christoph % Lichtenberg (Snelders 1994, 36-39; Burwick 1986, 31 e.v.; Sepper 1990, 189; Richards m 2002, 441 n. 92). Reeds na enkele decennia beperkte de relevantie van Goethes kleurenleer zich hoofdzakelijk tot een verhandeling over het artistieke gebruik van kleur, al tekende een enkele filosoof nog protest aan tegen de hegemonie van Newtons theorie. In 1849 schreef Schopenhauer ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Goethe: 'Omkranste monumenten, noch het eresaluut van kanonnen, noch klokgebeier, laat staan feestmaaltijden met toespraken voldoen om het ernstige, ten hemel schreiende onrecht uit te wissen dat Goethe aangaande zijn kleurenleer ondervindt.' Het is waar dat ook later nog Duitse wetenschappers enthousiast over Goethe oordeelden, zoals de grondlegger van de fysische chemie, de Nobelprijswinnaar Wilhelm Ostwaid.5 Toch bleef Schopenhauers noodkreet vooral de echo van een bewondering, die in de marge van de wetenschap nagalmde, bij spirituele stromingen ais de antroposofie van Rudolf Steiner, die de Kleurenleer van Goethe opnieuw uitgaf en sinds enkele decennia bij varianten van New Age. Ondanks alle kritiek op Goethe is een correctie op de gebruikelijke tegenstelling tussen romantische opvattingen en natuurwetenschappelijke uitgangspunten op zijn plaats. Om te beginnen waren lang niet alle romantici zo sceptisch over wetenschap als Keats en Lamb. M.H. Abrams beschrij ft in The mirror and the lamp een gevarieerd palet 7 van opvattingen over wetenschap onder de Engelse romantische dichters. We moeten volgens Abrams de van Wordsworth aangehaalde regels niet opvatten ais algehele verwerping van de wetenschap. Schoonheid van de natuur, merkt Wordsworth elders op, Krisis 2004 1 2 wint alleen maar bij 'more accurate insight into its constituent properties and powers', terwijl, in Duitsland Novalis van eenzelfde dubbelheid getuigt. Ook Percy Bysshe Shelley en Samuel. Coleridge zien wetenschap niet als een bedreiging voor de poëzie, al verzet de laatste zich tegen de mechanische benadering van de achttiende-
8
KrisSs 2004 | 2
eeuwse natuurwetenschappen (Abrams 1971,167-177, 309,310; Abrams 1973, 267-268; Wellek 1955,143; Hegener 1.975,65 e.v.). Coleridge was hierin niet louter een dilettant, hij had althans enige jaren fysiologie en biologie (natuurlijke historie) in Duitsland gestudeerd, zoals we evenmin vergeten mogen dat Keats medicijnen had gestudeerd, Novalis mijnbouwkundige was en. menig romantisch dichter met een botaniseertrommel de natuur introk waarbij de systematiek van. de gesmade Linnaeus goed van pas kwam, Wetenschap, menen veel dichters, is een andere vorm van kennis. De waarheid van poëzie verwijst naar een transcendentale werkelijkheid, naar vision in de woorden, van William Blake: 'Vision or imagination is a representation of what eternally exists, really and unchangeably'. De natuur dient, aldus Novalis, als geheimschrift te worden opgevat en als hiërogliefen te worden ontcijferd, De dichterlijke waarheid kan bovendien verwijzen naar de werkelijkheid van emoties die met de verbeelding samenhangen, naar de mate waarin verbeelding en. gevoel de objecten beïnvloeden, naar het concrete, individuele en levendige tegenover de abstracties en algemeenheden van de wetenschap, en ten slotte naar de ernst - de waarachtigheid - van de expressie.6 Verwant aan de nuancering van romantische opvattingen jegens de wetenschap is een veranderende benadering van de Romantiek in de recente wetenschapsgeschiedenis. Volgens de klassieke opvatting is romantische wetenschap een verzameling curiositeiten die in de marge wordt bestudeerd, door dilettanten in de goede en. de slechte zin. van het woord. Is zij geen historische aberratie, en volgt degene die zich met zulke wetenschap bezighoudt niet 'a path that terminates in the higher nonsense', zoals een stoet van historici meent? 7 Romantische wetenschappers bleven, een tijdlang uit beeld, hetzij omdat ze zichzelf expliciet buiten de wetenschappelijke traditie bewogen, en zich daar zelfs hevig tegen afzetten, denk aan de felle polemiek van Goethe tegen Newton, hetzij omdat ze op voorhand door anderen als onwetenschappelijk terzijde werden geschoven. Wanneer deze wetenschappers wegens hun onl.oochen.bare verdiensten niet genegeerd kunnen worden, interpreteert men hun werk onafhankelijk van zijn cultuurhistorische - romantische - context. Zo bespreekt H.A.M. Snelders in Wetenschap en intuïtie (1994) de Deense natuur- en scheikundige Hans Christian. Oerstedt als een geïsoleerd geval De ontdekker van het elektromagnetisme bezat 'in tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten (...) een grote en degelijke kennis van de natuurwetenschappen, waardoor hij blijkbaar veel. minder ontvankelijk was voor een natuurfiiosofische interpretatie ervan' (Snelders 1994, 79, 184-185; vgl Snelders 1990, 233-234, 238). Met name de invloedrijke natuurfiiosofische ideeën van. Schelling moeten het in dit boek ontgelden; Snelders beschrijft ze als 'een belemmering voor de vrije ontplooiing van de natuurwetenschap, en het 'interregnum van de Naturphilosophie' als 'een achteruitgang vergeleken met de kantiaanse periode' (Snelders .1994, 183; vgl Richards 2002, 115, n. 3). Een Duits standaarde verzicht betoogt vanuit: vergelijkbaar perspectief dat Oerstedt zich weliswaar liet beïnvloeden door natuurfiiosofische speculaties over de identiteit van. verschillende natuurkrachten, maar de auteur weet niet hoe snel hij
daarbij moet vermeiden dat het slechts om indirecte invloed ging, waarvoor hij onmiddellijk een reeks argumenten geeft (Stichweh 1984, 146-148), Q Steeds vaker verschijnen er evenwel studies die laten zien dat de dichotomie tosg sen een objectieve, rationele natuurwetenschap en een subjectivistische pseudo2 wetenschappelijke Romantiek te schematisch is. De grote held van de positieve z wetenschap, Newton, hield zich bijvoorbeeld net zo goed bezig met astrologie ais met \ astronomie, en besteedde meer tijd aan theologie dan aan zijn Opticks en zijn mechaO nica. En had het feit, dat hij zeven kleuren in het spectrum en de regenboog zag niet 3 3 eerder te maken met de belangrijke rol van dit getal in magie, astrologie en het antieID 3 Cf. ke idee van de harmonie der sferen, gezien het feit ook dat hij een nieuwe kleur, indien' 7s" go, voorstelde bij zijn beschrijving van, wat hij zag (Fara 2002, 121; Force, Popkm. < 1999)7 Het inmiddels klassieke Leviathan and the air pump. Hobbesf Boyle arid the experimental m 3 life (1985) van Stephen Shapin en Simon Schaffer stelt op een andere manier het beeld jg bij van een rationeel te werk gaande wetenschap. De auteurs beschrijven hoe een klas= sleke wetenschappelijke controverse - die tussen Robert Boyle en Thomas Hobbes i over het bestaan van het vacuüm - allerminst door simpele argumenten en experlS" men tele waarneming wordt beslecht. Boyle haalt uiteindelijk zijn gelijk door een £ groot aantal handelingen, en onderhandelingen, bijvoorbeeld over wat objectieve fciw ten zijn, en door veranderingen in de organisatie van een wetenschappelijke praktijk. Omgekeerd is romantische wetenschap relevanter dan lang is gesuggereerd, zoals blijkt uit The Romantic conception of life. Science and philosophy in the. age of Goethe van Robert J. Richards (2002), Richards beschrijft een. geïntegreerde geschiedenis van het doen en laten van een aantal romantici en de invloed van, hun werk. op de opkomst van de levenswetenschappen. Zijn leidende gedachte is dat uiteenlopende romantische ideeën de ontwikkeling van wetenschap juist vergaand, hebben gestimuleerd (vgl Cunningham, Jardlne 1990; Amrine, Zucker, Wheeler 1987; Poggi, Bossi 1994; Haliiwcii 1999). Schillings destijds invloedrijke natuurfilosofie was een belangrijke ondersteuning voor de door Kant in gang gezette herwaardering van de aristotelische teleologie. Kant had de doeloorzaak voor de levenswetenschappen in ere hersteld. Het verklaren van biologische verschijnselen met een beroep op de functie van het orgaan zou uiterst vruchtbaar blijken en kon het tekortschieten, van de mechanisch causale verklaring van de achttiende eeuw compenseren. En Schelllngs filosofie was evenzeer een voertuig voor het verzet van biologen als J.F. Blumcnbach en Karl Kielmeyer tegen die mechanische denkwijze van de Verlichting, verzet dat voor het ontstaan en het succes van de levenswetenschappen beslissend werd. Richards laat verder zien hoe in 9 het biologische onderzoek van Goethe de historische invalshoek van Herder en van verschillende romantici tot een evolutionaire opvatting van het concept 'leven voerde. Charles Darwins perspectief op de natuur is altijd geïnterpreteerd als tegengesteld Krisis 2004 I 2 aan dat van de Romantiek, zo betoogt hij, maar de lezer van Orïcpi ofspecies en Descent of man die er oog voor heeft, ontwaart ook een lijn vanaf de Romantiek en zal er bovendien de esthetische en morele veronderstellingen in terugvinden die de jonge Darwm ooit in Alexander von Humboldts natuuronderzoekingen aantrof. Richards wil niet
10
Krïsfs 2004 I 2
betogen dat Darwin een romantische wetenschapper is. Wel dat hij, zoals de laatste woorden van dit boek luiden, nooit de meedogenloze mechanist kan zijn 'who deprives nature of her soul of loveliness' (Richards 2002, 552-554). Herwaardering voor het romantische denken is niet louter een panacee voor het kille positivisme van de natuurwetenschap, de romantische onderzoekers zelf krijgen bij Richards ook serieuze aandacht. Goethe verandert in deze soms verfrissend doordravendc zienswijze van charlatan, weggehoond door wetenschapshistorici en als onderzoeker hooguit voortlevend in het door hem ontdekte tussenkaaksbcentjc, in 'not simply a good scientist for the time, but a good scientist for all time' (Richards 2002,408, vgl 409,505 e.v.; vgi. Poggi, Bossi 1994, xi-xv.) De laatste jaren krijgen natuuronderzoekers als Goethe een krediet dat lange tijd onmogelijk was vanuit de veronderstelling dat Romantiek en wetenschap elkaar uitsluiten. Het is, als gezegd, niet onaannemelijk dat de romantische intuïtie over de eenheid van de natuurkrachten Oerstedt beïnvloedde bij zijn ontdekking van het verband tussen, elektriciteit en magnetisme. En zo was het romantische analogiedenken en het idee van een oertype of wezens vorm (Gestalt) in de natuur van belang voor een van de grondleggers van de paleontologie, de Franse zoöloog en vergelijkend anatoom Georges Cuvier, hoezeer ook diens mechanicisme en. zijn afkeer van een allesomvattend systeem in strijd waren met de romantische traditie. Het bestaan van een deel van een lichaam berustte volgens Cuvier op het geheel: op grond van een kies of bot waren, conclusies te trekken over hoe een lichaam er in zijn geheel, uit meest zien:" Waar komt de veronderstelling van exclusiviteit eigenlijk vandaan, waarom heeft er zolang een taboe gerust op dat verband tussen Romantiek en wetenschap, ondanks de heroïek die aan Einstein en enkele andere helden wordt toegeschreven? Waarom. zien we die wederzijdse uitsluiting zelfs in een boek als dat van Snelders, het genoemde Wetenschap en intuïtie, dat er juist over lijkt te gaan? Dit hangt samen met een aantal grondgedachten over wat wetenschap is of hoort te zijn. De contouren daarvan verschenen al in de oppositie tussen Goethe en Newton, en ze manifesteren zich nog duidelijker in het negenriende-eeuwse positivisme. Zulke grondgedachten doen zich voor in de vorm van opposities: wetenschap is objectief, niet subjectief, gaat analytisch te werk, dus probeert verschijnselen al dan niet experimenteel op te delen in zo klein mogelijke eenheden, in tegenstelling tot de geïntegreerde, holistische aanpak die alles met alles in verband wil brengen. Wetenschap poogt zo veel mogelijk te kwantificeren - ook kwaliteiten als kleur - opdat verschijnseien onder mathematisch geformuleerde wetmatigheden, liefst natuurwetten kunnen vallen, wetten met voorspellende kracht. Artistieke vermogens en esthetische criteria spelen daarentegen geen rol in de wetenschap, hooguit een. begrip als 'elegantie' dat de voorkeur geeft aan een theorie die er eenvoudiger of anderszins beter uitziet, mits de verklarende kracht ervan niet minder is. Wetenschap laat in het verlengde hiervan spirituele overwegingen bulten beschouwing en is in die zin 'materialistisch'. De natuur is te herleiden tot 'stof en kracht', en ook de organische natuur zal uiteindelijk op chemisch niveau gereduceerd kunnen worden tot zo niet 'mechanische' dan
toch wel 'materiële' processen. De wetenschap iaat zich in dit alles uitsluitend leiden door de rede; intuïtie, gevoel, of het 'doorschouwen' van verschijnselen getuigen van obscurantisme en dienen buiten, de deur te worden gehouden. Deze schematische opposities liggen onder de oppervlakte van het wetenschappelijk vertoog, deels tot op de dag van vandaag. Wanneer op dat vertoog gereflecteerd wordt, zoals in de epistemologie of wetenschapsfilosofie tot aan de jaren zeventig van de afgelopen eeuw, krijgen ze, als ze niet genegeerd worden, een meer doordachte onderbouwing. In het neoposirivisme werd bijvoorbeeld het onderscheid van de Wiener Kreis gangbaar tussen de context of discovery en de context ojjusri/ication. Dat onderscheid verdisconteert het probleem dat wetenschap helemaal niet zo rationeel te werk gaat bij het zoeken van nieuwe verklaringen en theorieën. De ontdekking van de benzeenring door de Duitse scheikundige August Kekulé is er, op de vondst van Archimedes na, wel zo'n beetje het beroemdste voorbeeld, van. Hij zag in een droom. hoe een slang in zijn eigen staart beet. 'Als door de bliksem getroffen sprong hij op en werkte het beeld uit tot de ring van koolstof- en wateratomen met afwisselend een dubbele en enkele binding (Franssen 1990, 100-105). Zo ontspruit de koolstofchemie aan een droom, wat nogal in strijd is met het rationele zelfbeeld van wetenschap. Het onderscheid tussen de context of discovery en de context of justification is bedoeld om die rationaliteit te handhaven en een teveel aan romantische heroïek buiten de deur te houden, In de reconstructie blijkt wetenschap immers rationeel te zijn, het uiteindelijke resultaat ziet af van toeval, dromen en ingevingen. Het gaat niet om de alledaagse praktijk of incidentele ontdekkingen, maar om het bouwwerk van wetenschappelijke kennis dat er het resultaat van is. De rechtvaardiging achteraf van dat bouwwerk is rationeel Het irrationele element van de wetenschap wordt overigens zeiden expliciet ontkend. Er is geen logische weg die tot universele wetten leidt, zo haalt Karl Popper in het begin van The logic o/scientijtc discoveiy {1959) Einstein aan: 'They can only be reached by intuition, based upon something like an Intellectual love (Einfühlung) of the objects of experience/ Speculatie en metafysica zijn vaak onmisbaar voor de voortgang van wetenschap. Dit gezegd hebbende gaat Popper vervolgens zo snel mogelijk over tot de orde van de rationele wetenschap, van de rechtvaardiging, hoezeer de titel van zijn boek ook het tegendeel suggereert. De logica is een logica achteraf, maar wel de enige die telt. De rest is silence - dat wil zeggen: slechts psychologie/
^ § x
.
z | O 3 g 3 Cf.
en" TT
< m 3
g | en
S g
3~
w
'Romantische dialectiek Inmiddels is niet alleen beschreven waarom de kloof tussen het romantisch kennisideaal en het gangbaar geachte wetenschappelijk vertoog op zijn minst geforceerd is, ook is de vraag opgeworpen, hoe de tegenstelling tussen die twee is ontstaan. Het antwoord luidt dat het rigide onderscheid uiteindelijk op het romantisch discours zelf is terug te voeren. Het antagonisme van. de twee vertogen manifesteert zich namelijk in de romantische opvattingen over wetenschap, zoals die bij Goethe naar voren
Krisis 2004 1 2
12
Krisis 2004 | 2
kwamen. Het wordt vervolgens geïncorporeerd in het zelfbeeld van de natuurwetenschapper, waarmee intuïtie, esthetische of morele uitgangspunten, en het irrationele van ontdekkingen zorgvuldig uitgebannen worden, evenals toeval of de grote rol van de onderzoeker en zijn omgeving in het creëren van iel ten, en bijgeloof, holismc, analogieargumenten of andere de objectiviteit aantastende zaken. De reflectie van de wetenschappen op zichzelf bestaat uit de context van rechtvaardiging achteraf Ze is zelfrechtvaardiging. Wat tot het romantische denken behoort, is juist door de romantische scheiding tussen wetenschap en niet-wetenschap, tussen echte kennis en romantische pseudo-wetenschap, onzichtbaar gemaakt. Daarom ook had de wetenschapsgeschiedenis tot voor kort weinig oog voor de inhoud en het belang van romantische wetenschap, evenmin als de achteraf bulten de wetenschap vallende activiteiten van Newton nog werden vermeld, of de manier waarop Boyle ten slotte zijn gelijk haalde in. de controverse met Hobbes. Wie niet afkerig is van dialectisch jargon zou de gangbare opvattingen over wetenschap kunnen karakteriseren als romantisch in negatieve zin. Hoe meer het zelfbeeld van de wetenschap zich tegen, de Romantiek keert, hoe romantischer ze uiteindelijk is, aangezien zulke reflectie zelf op een romantische tweespalt berust. Op die manier bezien getuigen, het positivistische wetenschapsbeeld en de twintigste-eeuwse uitwerking ervan, die doorgaans in de traditie van de verlichting worden geplaatst, juist van de dialectiek van het romantische discours. Dat is niet zo vreemd als het lijkt, want de Verlichting kreeg met de Romantiek pas werkelijk gestalte. Natuurlijk was het programma van de Verlichting in de achttiende eeuw al een groot aantal keren door de verlichters zelf geformuleerd: door Kant, in de Encyclopédie, door Voltaire. Maar waar sprake was van de Eeuw van de Rede ging het eerder om oppositie tegen allerhande dogmatische, veelal kerkelijke en. metafysische leerstellingen, dan om de minachting voor het irrationele die de romantici er later van zouden maken. De ideologische en epistemologische articulatie van het wetenschappelijke programma van de Verlichting kreeg pas haar definitieve vorm met de Romantiek, die zich in een welhaast puberaal verzet ontwikkelde, juist door zich af te keren van de vermeende idealen, van de vorige eeuw (vgl Porter 2001, 2-3). De Romantiek verwierf zich identiteit en. werd pas volwassen door Newton, tot vijand te maken en door wetenschap in de voor de Romantiek zo kenmerkende polaire denktrant naar gene zijde te verbannen, waar doods materialisme, ontluisterende objectiviteit, kwantitatieve reductie en een kille rede systematisch hun aan het leven vijandige praktijken bedreven. Zij riep tegenover deze schrale wetenschap de rijkdom op van de kunst, van spirituele waarden, van de droom en van een. subjectieve beleving van de werkelijkheid, die toch groter, dubbelzinniger en magischer moest zijn. dan wat de op nut en uitbuiting gerichte Verlichting van de natuur zou hebben gemaakt Het antagonisme tussen wetenschap en Romantiek mag een oppervlakkige tegenstelling lijken, maar het heeft een sterke en langdurige werking gehad - en heeft die nog steeds. De tegenstelling ligt dan ook ten grondslag aan verschillende, zo niet de meeste tradities van wetenschapskritiek. Ze variëren van een onuitroeibare populaire
afkeer van wetenschap en techniek, zoals die zich tot op heden in New Age en andere spirituele stromingen aftekent, en in het dagelijkse leven, In alternatieve geneeswijzen, in films, literatuur, in studiekeuze, tot aan de meest verschillende filosofische aanvallen op techniek en wetenschap. De belangrijkste van. die filosofische aanvallen uit de afgelopen zestig jaar bestaan uit de scepsis bij de Frankfurter Schule jegens de rol van de wetenschap, uit Martin Heideggers Dostinsanalyse en uit diens toenemende kritiek op 'de techniek'. Een sleuteltekst voor de eerste reeks aanvallen is Dialcktik der Aufttarung van Max Horkheimcr en Theodor Adorno. Het programma van. de Verlichting, zo betogen zij met een aan Max Weber ontleende term, loopt welbeschouwd uit op de onttovering van de wereld. Ooit, bij de oude Indiërs en de Grieken, was van een onderscheidend denken nog geen. sprake: hemel en hel hingen samen, goede en kwade machten waren met elkaar verbonden 'wie Entstehen und Vcrgehcn, Leben und Tod, Sommer und Winter'. In plaats van mythen kwam, vanaf Francis Bacon, maar vooral in de achttiende-eeuwse wetenschap, een objectiverende houding op jegens de natuur, die uit was op beheersing en exploitatie. Een dergelijke houding werd mogelijk door een nieuwe vorm van rationaliteit die het subject tegenover de natuur plaatste en de oorspronkelijke mythen taboe verklaarde. Op die manier kunnen Horkheimcr en Adorno de Verlichting herleiden tot 'radicaal geordende mythische angst'. In de objectiverende beheersing van de natuur 'is de Verlichting zo destructief als haar romantische vijanden haar nadragen' (Horkheimcr, Adorno 1984, 17, 18, 41; vgl Outram 1996, 8-10). Die romantische vijanden, daartoe behoorden zij zelf Want de onttovering van de wereld sluit niet alleen naadloos aan bij de romantische teleurstelling over wat er sinds Newton van de regenboog overbleef nu In de woorden van Keats de kabouter van. de haard verjaagd was. Door de alleenheerschappij van een nieuwe rationaliteit wordt kennis, dus wetenschap, bovendien onvermijdelijk een instrument tot overheersing, van de natuur en van de medemens. De technisch-wetenschappelijke benadering van. de moderne mens, gericht op nut en exploitatie van de natuur, maakt traditionele, mythische en religieuze mogelijkheden, om het leven vorm te geven onzichtbaar. De dominant geworden houding van de Verlichting tegenover de natuur is daarom, ook funest voor het subject, dat volgens Horkheimcr en Adorno juist deel zou moeten zijn van diezelfde natuur. Uit dit tegenover elkaar stellen van rationele, objectiverende wetenschap en het van oorsprong in de natuur gewortelde maar nu overheerste subject valt zonder veel moeite de romantische oppositie af te leiden die hier beschreven Is. Dat geldt a fortiori voor Adorno's latere karakterisering van wetenschap als een kwantificerende onderneming, die in haar rationele begripsvorming voorbij zou gaan aan. het bijzondere, het niet-Idenrieke 7 , en. zich aldus in haar schijnbare objectiviteit goed leent tot beheersing van de natuur en de maatschappelijke werkelijkheid.. Een vergelijkbare benadering is bij Herbert Marcuse te zien, die in De eendimensionale mins het wetenschappelijk abstraheren van. de concreetheid en het kwantificeren van kwaliteiten' van de 'gallleïsche wetenschap' uit ziet lopen op eenzelfde verwerpelijke beheersing van
73
> Z
| ^ 3 | ft TT
<
g | | ff £ v
13
Krisis 2004 i a
14
Krisis 2004 j 2
de natuur en de samenleving (Marcuse 1973, 182-183, vgl. 165-167,173-179, 245-251). Volgens deze denkers is moeilijk te ontsnappen aan de totalitaire technische rationaliteit, al wekt Marcuse hoop door de verbeelding in te zetten, dit bij uitstek romantische vermogen. Weliswaar heeft 'de samenleving de romantische verbeeldingsruimte ingeperkt, ja, zelfs tenietgedaan', maar het vermogen, heeft een 'therapeutische kracht' die verder gaat dan wat de psychoanalytische praktijk te bieden heeft.. Marcuse haait hier de bevlogen woorden van Gaston Bachelard aan, 'niet een. dichter, maar een wetenschapsman', die met zo'n benadering meende 'de verbeelding een goed geweten te kunnen geven door haar ten. volle al haar expressiemiddelen (...) te geven die zich in de natuurlijke dromen, bij de normale droomactiviteit voordoen (Marcuse 1973, 266). Hoe verschillend het denken van Heidegger ook is, er bestaat een opvallende verwantschap tussen Adorno's Eingedenken der'Natm (dat bijvoorbeeld in de kunst gestalte krijgt, waar het bijzondere en concrete niet wordt weggemoffeld, zoals in de wetenschap) en Heideggers aandacht voor het Zijn, die op gespannen voet staat met de rationaliteit van de moderne techniek en wetenschap. Bij een fundamenteel en invloedrijk denker ais Heidegger geldt nog in sterkere mate dan bij Adorno, dat het iets merkwaardigs heeft achter hun grondige analyses een andere manier van denken te ontwaren, die weliswaar niet in metafysische, en deels slechts in systematische zin aan hun filosofie voorafgaat, maar dan toch wel ideeënhistorisch - en aldus dat denken ontegenzeggelijk heeft medebepaaid. De romantische oppositie tussen rationaliteit en haar tegendeel, tussen wetenschap en werkelijke kennis van. het Zijn, tussen Verlichting en Romantiek, is bij de latere Heidegger echter even onmiskenbaar aanwezig. Dat vereist enige uitleg. Heidegger zet zich. aftegen. het idee van zijn leermeester Edmund Husserl, dat dit objectiverende kennen van het bewustzijn de grondhouding van de mens zou zijn. Het gaat er juist om aan de bemiddeling van het subject voorbij te gaan en oog te krijgen, voor de directe, 'zorgende' omgang met de dingen. Dan valt in te zien hoeveel verloren gaat wanneer de mens probeert heer en meester te worden over het zijn en het denken. Zolang hij er niet in slaagt zich op passieve wijze over te geven, aan het zijn, blijft hij gevangen in de klassieke tegenstelling van. subject en object. Door de wereld te objectiveren wordt het subject als het ware subjectiever, is het meer uit op beheersing en nut en wordt de toegang tot het Zijn verder afgegrendeld. Een. vergelijkbare diagnose van de scheiding tussen subject en. object manifesteert zich evenwel reeds in het Duitse Idealisme en. de eerste pogingen om tot een voor het menselijk bestaan relevante oplossing te komen stammen van romantische filosofen als Schelling. Niet alleen diens identiteitsfilosofie, ook zijn natuurfilosofie biedt die mogelijkheid; zij beoogt een herbezieiing van de natuur om de mechanische natuurbeschouwing van immanuel Kant te overstijgen. Dat kan, door de natuur niet meer als object te vatten en voor haar oneindigheid open. te staan met behulp van, 'Intellectuele aanschouwing", een filosofische intuïtie die Kant aan het menselijk kenvermogen had ontzegd maar die voor menig Duits idealist de sleutel vormt tot een schatkist vol nieuwe metafysica.
Natuurlijk behandelt Heidegger Schellings filosofie in zijn radicale kritiek op de westerse metafysica, en wijst hij haar af, alleen Is dat voor het hier gehanteerde perspectief niet zo relevant. Waar het om gaat is, dat Heldeggers wetenschapskritiek onder die romantische noemer valt te brengen, hoe ver zijn integrale analyse van 'de techniek' ook afstaat van wat de romantici schreven, die immers in een tijd leefden waarin wetenschap, techniek en technologie nog niet de prominente plaats innamen die ze in de twintigste eeuw zouden krijgen.1* Iets dergelijks geldt voor Heideggers alternatief voor de objectiverende benadering van de natuur waarin straffeloos uit haar 'bestanden' wordt geput, het alternatief namelijk om de natuur uit zichzelf tevoorschijn te laten, komen, zoals volgens hem de Grieken dat deden, In dat hier wel erg lapidair weergegeven alternatief volgt Heidegger de romantische dichter Hölderlin, die in zijn ogen dezelfde zijnsvergetelheid op het spoor is als hij, en daarbij ook teruggaat naar de bakermat van de westerse metafysica zonder in het filosofisch, vocabulaire te vervallen dat Heidegger juist zo radicaal poogt te bestrijden. Naar hetzelfde mythische Griekenland dat de Duitse Romantiek creëerde en dat we bij Horkheimer en Adorno aantreffen, het land waar het onderscheidende denken en de heerszuchtige logos het westerse denken nog niet zouden hebben, verziekt. Heidegger is zich. van die romantische betrekking bewust, maar deelt de Romantiek (nu plots als een technisch onderscheidend, typisch wetenschappelijk denker) in bij de literatuurgeschiedenis, terwijl hij Hölderlin inlijft bij de door hem behandelde 'zijnsgeschiedenis' (Heumakers 2003, 219-220). Een hedendaagse variant op de gedachte dat wetenschap een vorm van afkeurenswaardige beheersing van de natuur is valt te bespeuren bij feministische wetenschapscritica als Sandra Harding en Evelyn Fox Keiler. Zij wijzen op de 'seksistische' metaforiek waarin het denken over wetenschap sinds Bacon wordt gegoten, een metafoorgebruik waarin 'moeder natuur' wordt beheerst door de 'mannelijke wetenschap' en er zelfs door wordt 'verkracht'. Hier wordt het romantische cliché van de natuurbeheersing nog eens opgeladen met een niet minder romantische polariteit, die van het mannelijke en het vrouwelijke. n Uit het voorgaande wordt duidelijk dat veel kritiek op wetenschap zich richt op de aan haar en de techniek toegeschreven beheersing van de natuur en van de mens, en op het idee dat wetenschap en techniek een autonomie verkrijgen waaraan de mens in toenemende mate Is overgeleverd. Omdat de spectaculaire, zo niet explosieve ontwikkeling van beide samenhangende domeinen pas na het vorm krijgen van het romantisch programma plaatsvond, en het moeilijk voorstelbaar is dat het leven rond 1800 beheerst werd door wetenschap en techniek op een manier die ook maar enigszins vergelijkbaar Is met de laatste halve eeuw, valt te verwachten dat de kritiek erop in beginsel nauwelijks door de Romantiek Is geïnspireerd Het tegendeel is waar, Zo verzet Shelley zich in A defence of poetry uit 1820 (postuum verschenen in 1840) tegen de op nut en geld gerichte wetenschap. Zij heeft weliswaar de heerschappij van de mens over de natuur, the external world, vergroot, echter ten koste van de Innerlijke wereld: 'man, having enslaved the elements, remains himself a slave" (Breen en Noble
o
§ 73
2 > Z
a O
3 m 3
cf. TT
< m 3 3 JU
c c
fÖ
ff & w
15
Krisis 2004 I 2
2O02, iz). Een betere illustratie, en. haast het archetype van zulke kritiek, is een roman die kort daarvoor gepubliceerd werd door zijn 21-jarige vrouw Mary Shelley: Frankenstein, or the modem Prometheus {1818). Frankenstein is de oerversie van de ^othic novel en kiem. van de latere griezelfiimindustrie. Het boek had van meet af aan een cultstatus en de strekking ervan heeft zich diep in het algemeen bewustzijn, en in de beeldvorming jegens wetenschap genesteld (Levine 1979, 3-30; Vasbinder 1984, 26-30, 65-82; Habrich 1994, 100-111; Brcen en. Noble 2002, 113-114). In dit boek slaagt de ambitieuze jonge wetenschapper Frankenstein erin. een monster te fabriceren uit de onderdelen van verschillende lijken. Hoewei het verhaal op een aantal manieren te duiden, is en niet moet worden gereduceerd tot een aanklacht tegen de wetenschap, speelt de doem. van wetenschappelijke kennis er een centrale rol in: Frankenstein baart met behulp van de nieuwste Inzichten op kunstmatige wijze een levend wezen dat niet meer in de hand te houden, is en. wiens moordende werk hem te gronde richt. Het is een denkfiguur die geregeld bij romantici wordt aangetroffen, zij het aanvankelijk vooral in Engeland. Waar in Frankrijk en andere landen de opkomst van de Romantiek later en diffuser is, zeker waar het de houding ten. opzichte van de wetenschap betreft, was in. Duitsland de wetenschap sterk door romantische natuurfilosofen beïnvloed, wat veel kritiek In de trant van de Engelse dichters de wind uit de zeilen nam. Daar komt bij, dat ook het in Duitsland wijdverbrei.de idealisme ruimte schiep voor de vrijheid van de mens. Het centrale leerstuk van de filosofie van Kant bestond juist uit het garanderen van die vrijheid. De mens behoort volgens Kant immers tot twee werelden: de fenomenale, waarin de mens gehoorzaamt aan de wetten van de natuurwetenschap en. waarin hij volkomen gedetermineerd is, en. de noumenale, die we niet kunnen kennen en die onze vrijheid, mogelijk maakt. Ook de filosofie van Flchte, Schelling en Hegel, en van mindere goden uit het Duitse Idealisme, .fundeert, elk op haar eigen wijze, de menselijke vrijheid, zodat de gedachte aan beheersing van. het subject door de opkomende wetenschap en techniek minder voor de hand ligt. De discussie neemt hier een hogere vlucht en doet zich, zo bleek hierboven al bij Schelling, op een. abstracter niveau voor: dat van. de tegenstelling tussen subject en object.
Actualiteit van de romantische blik 16
Krisis 2004 | 2
Het beeld van de natuurwetenschappen als een rationeel en objectief systeem van kennis is juist door een lange traditie van kritiek op die eigenschappen gehandhaafd. De laatste decennia is dat beeld echter door een keur van filosofische en al gauw ook soclologische, antropologische, historische en psychologische onderzoeken gesloopt. Aan de basis van deze sloopwerkzaamheden staat Thomas S. Kuhns The stmcmre of scientific revolutions (1962). Gedreven door zijn historische belangstelling voor wetenschap liet Kuhn zien dat wetenschappelijk onderzoek meestal in rustig vaarwater voortschrijdt en zich dan bezighoudt met het oplossen van puzzels binnen min of meer vastliggende
regels. Gaandeweg verbreedt zich het onderzoek van deze normal science en de resultaten worden, preciezer. Maar er ontstaan ook fundamentele problemen, die door het heersende paradigma niet kunnen worden opgelost. De wetenschap kent daarentegen. ook revolutionaire fasen, waarin, het onderscheid tussen ontdekking en rcchtvaardiging niet bestaat, waarin regels plotseling hun geldigheid verliezen en waarin, een nieuwe groep onderzoekers met compleet andere methoden en zienswijzen de overhand krijgt en zelfs niet meer kan praten met aanhangers van de oude theorieën. Niet omdat die nieuwe onderzoekers wereldvreemde genieën zijn die tegen de oude praten als tegen een pop, maar omdat cruciale termen, en dientengevolge cie objecten, zelf, volkomen anders zijn geworden. Zulke wetenschappelijke revoluties zijn allesbehalve rationeel en objectief; de overgang van. een aristoteliaans begrip van beweging naar dat van Galilei is een. Gestalt-switch. Het ging bij beweging plotseling niet meer om de kwaliteit van een voorwerp, het ging voortaan om, een verplaatsing - en. daarmee was de werkelijkheid veranderd. Althans: de wetenschapper werkte voortaan in een andere wereld (Kuhn 1970, 11, 121). In die verandering van paradigma spelen argumenten slechts een secundaire rol en objectiviteit al helemaal niet. Dit nieuwe perspectief dat door sommigen geradicaliseerd werd tot verzet tegen elke aanspraak van wetenschap op methodologische verantwoording en rationaliteit (Paul Feyerabend), verruimde de aandacht voor het constructieve gehalte van. wetenschap. Steeds meer werd het naïeve realisme verlaten dat stelt dat wetenschappelijke kennis de werkelijkheid van objectieve feiten, representeert, en wel op een steeds betere manier. Richard Rorty betoogde in zijn inmiddels klassieke Philosophy and the minor of nature (1979) dat de opvatting van kennis, als zou die een subjectieve representatie zijn van een objectieve wereld, hetzij In de geest, hetzij in taal, op een fundamenteel misverstand berustte. In die lijn constateerden anderen dat de wetenschap niet achter de feiten aanloopt, en dat wetenschappers of groepen wetenschappers juist de feiten in het leven, roepen, onderling bepalend wat er Is en wat het is (Feyerabend 1975; Rorty 1,979; Woolgar 1988, met name hoofdstuk 4). Aldus ontstaat een constructivisme, datde traditionele tegenstelling tussen subject en. object achter zich heeft gelaten, een doorbraak die zonder de schatplichtigheid aan het romantisch discours moeilijk denkbaar is - en daar tegelijkertijd ver vanaf staat. Dit wordt duidelijk wanneer we de bovengenoemde opvattingen doortrekken tot de Interpretatie die de filosoof en wetenschapsonderzoeker Bruno Latour voorstelt. Zijn niet louter epistemologische, maar ook antropologische en sociologische benadering laat weinig heel van het zelfbeeld van wetenschap, waarin onderzoekers van tijd tot. tijd een geniale ontdekking doen die tot uitbreiding van, onze kennis leidt. Alsof onze kennis een afspiegeling zou zijn van de wereld van de feiten. Wetenschappelijke feiten moeten eerst gecreëerd worden, en wel zo dat ze collega's overtuigen. Het overtuigen behoort aldus tot het feit, net als het krijgen van onderzoeksgeld, het publiceren van artikelen en het hiermee samenhangende netwerken. Als het resultaat na veel werk het laboratorium, (of het wetenschappelijk instiaiut) uitkomt, Is het 'objectief gemaakt en gezuiverd van zijn hybride vorm, ontdaan van
o
§ ^ . z | O g g 3 Cf,
en' TT
< 3
jg {E i ff ^5 ^
17
icrisis 2004 j 2
zijn vaak moeizame ontstaansgeschiedenis: het ingewikkelde eindproduct is 'een simpel feit' (Latour 1987, part II en. III). De vraag is of zulke gedachten zich losmaken uit het romantisch vertoog waarin het beeld van wetenschap sinds twee eeuwen zit opgesloten. Op die vraag is nauwelijks een ondubbelzinnig antwoord mogelijk. Lukt het om. het klassieke vijandbeeld jegens de wetenschap, afkomstig uit een taai. romantisch geloof dat zo?n lange traditie van wetenschapskritiek heeft gegenereerd, op te geven? In de mate waarin, de steeds empirischer wordende wetenschapsfilosofie - tegenwoordig niet voor niets 'wetenschapsonderzoek' geheten - daarin slaagt, neemt het romantisch aandeel in dat vertoog zowel toe als af. Dat komt door de hier voorgestelde paradox, volgens welke 'wetenschap' op het ene, hier voorgestelde reflexieve niveau, romantisch is, en op het andere, conceptueel daaraan ondergeschikte onromantisch. Voorzover het vermeende harde karakter van een objectieve, rationele wetenschap wordt ontmaskerd, is een nict-romantische blik mogelijk, die het irrationele, door context bepaalde constructieve gehalte van wetenschappelijke kennis verdisconteert en de schematische tegenstelling met de Verlichting achter zich laat, en die de heroïek herkent als strategische retoriek. Op die manier valt de nieuwe blik op wetenschap en op haar geschiedenis te herkennen. Maar omgekeerd is vol te houden dat romantische nori.es in een dergelijke analyse terugkeren, waar de irrationele, door context bepaalde wetenschap als een vanzelfsprekende en bepaald niet afkeurenswaardige gang van zaken wordt beschreven. Ondanks de apert buiten het romantisch discours vallende benadering, die wetenschap interpreteert als een sociale, psychologische, antropologische en politieke praktijk gebaseerd op de strategische belangen van veel ongelijksoortig betrokkenen, kijkt de januskop van de Romantiek vooralsnog zegevierend uit over het complexe landschap van de natuurwetenschappen.
Noten
18
Krlsis 2004 | 2
De formulering stamde uit de vraag van een interviewer van The Times; zie Pais 1982, 309; vgl. Frank 1948, 218 en Brian 1996,122. Sommige bronnen spreken ook van "twaalf vrienden' die bij de sobere afscheidspleehtigheld na Einsteins dood aanwezig waren; zie bijv. Wickert 1972,102. Het citaat van Winifred Richer staat in Brian 1996, t.o. p. 241.
http://www-gap.dcs.st-and.ac.uk/ history/QuotatIons/EI.nstein,hmil (mei 2003).
Burwick 1986, 10-11. Een gedetailleerde bespreking van Goethes kleurenleer en kritiek op Newton, (en Goethe) in de eerste twee hoofdstukken van dit boek. Vgl Sepper 1990,189-198; Fara 2002, 119 e.v. Goethes omvangrijke studies naar kleur zijn opnieuw uitgegeven in. Steiner 1975, Band III-V. Op alles wat hij als schrijver tot stand had gebracht, zei Goethe aan het eind van zijn lange en vruchtbare leven tegen, Eckermann, zou hij zich niet laten voorstaan.. Maar, aldus Goethe op 19 februari 1829, "dat ik in mijn eeuw In de moeilijke wetenschap van. de kleurenleer de
enige ben die weet wat juist is, daar laat Ik me op voorstaan en Ik ben me bewust dat ik daarin superieur ben aan, vele anderen' (Snelders 1994, 34; vgL Richards 2002,441). Schopenhauer 1977, Band 9, 216. Interessant In dit licht is de herwaardering van Goethes kleurenleer door de gezaghebbende fysicus Hermann von Helmholtz In 1892; zie Richards 2002, 327-329. Abrams 1971, 312-318, M.b.t. Novalis zie Hegener 1975,106 e.v. VgL Furst 1970, 83 e.v.; Wylle 1999, 510. Onverwachte steun voor deze romantische epistemologie bij A.N. Whitehead, die de romantische natuurdichters (althans Wordsworth en Shelley) als bondgenoten ziet In de strijd tegen abstractie, wat merkwaardigerwijs volgens hem ook de functie van de filosofie Is. Deze dichters Illustreren dat de natuur niet los gezien kan worden van esthetische waarden, en ze bestrijden, aldus Whitehead, met recht het 'materialisme' van de orthodoxe natuurwetenschappen, Whitehead 1959, 88-91. Richards 2002, 3. Een ander klassiek voorbeeld van de oppositie tussen wetenschap en Romantiek, naast dat van Goethe, is de strijd van de succesvolle Literatuur Abrams, M.H. (1971) The mirror and the lamp. Romantic theory and the critical tradition. Londen/ Oxford/New York, Oxford University Press. Abrams, M.H. (1973) Natural supernaturalism. Tradition and revolution in Romantic literature. New York/Londen, W.W. Norton and Company. Amrine, F., F. Zucker en H. Wheeler (red.) (1987) Goethe and die sciences. A reappraisal. Dordrecht, Reidel.
chemicus Berzelius tegen de Vaagheid' en Verzinsels' van de romantische natuurfilosofie. Zie Lindroth 1992, 1831. 8 Kwa 2003, 23. De verhouding tussen romantisch denken en niet-romanrische natuu.nvetensc.hap ligt uiteraard een stuk Ingewikkelder dan. hier gesuggereerd wordt en verschik per geval Voor Oerstedt vgl. Shaffer 1.990,94. Verzet tegen deze romantische interpretatie van Oerstedt in Franssen 1990,93. Voor Cuvier Rehbock 1990, 1.48 e.v.; Hooykaas 1971, 20,1-208. Wat aan dit laatste boek opvalt, is dat het destijds voor de Duitse natuurwetenschap zo Invloedrijke werk van Schelling nergens genoemd wordt, 9 Popper 1968, 30-32, 38-39 (citaat op 32). Het gaat bij Popper overigens niet om de rechtvaardiging van een theorie, maar om de rechtvaardiging van een keuze voor de beste theorie. 10 Voor de verhouding van 'de mathematische natuurwetenschap" en 'de techniek', zie Heidegger 1962, 21 e.v. Een niet op 'de techniek' gebaseerde benadering van wetenschap wordt beschreven in Heidegger 1989, 144-166. 11 Voor een beschrijving van en kritiek op
8 73
2 > Z
O en "™i
o 3
DA 3
Cf,
en
TT
<
Dl 3 3 HS r*
C
c en en 3
o 3" D5 XI
deze feministische benadering zie Soble 1998,195-215. Breen, J. en M. Noble (2002) Romantic literature. Londen, Arnold. Brian, D. (1996) Einstdm A life. New York, Wiley. Burwick, F. (1986) The damnation ofNewton. Go-etkes color theory and Romantic perception. Berlijn/New York, De Grayter. Cunningham, A. en N. Jardine (red.) (1990) Romanticism and the sdences. Cambridge, Cambridge University Press, Day, A. (1996) Romanticism- Londen/New York, Routledge.
19
Krisis 2 0 0 4 | 2
Fata, P. (2002) Newton. The making of genius. Londen, MacMiilan. Feyerabend, P. (1975) Against method. Outline of an anarchistic theory of knowledge. Londen, NLB. Force, J.E. en R.H. Popkin (red) (1999) Newton and religion. Context, nature and influence. Dordrecht/Boston/Londen, Kluwer. Franssen, M. (1990) Archimedes in had. Mythen en sagen uit de geschiedenis van dt wetenschap. Amsterdam, Prometheus. Furst, L.R. (1970) Romanticism in perspective. A comparative study of aspects of the Romantic movements in England, frame and Germany. New York, Humanities Press. Habrich, Ch. (1994) Victor Frankenstein misdwn mcdizirjgesdiichtlicher Rcalitdt and literarischer Fiktion. In: G. Blaicher Mary Shelleys 'Frankenstein'. Text, Kontext, Wirkung. Essen, pp. 100-111.
20
Krisis 2004 f 2
Halliwell, M. (1999) Romantic science and the experience ofself Transatlantic crosscurrentsfrom Wtlliainjam.es to Oliver Sacks. Aldershot, Ashgate. Hegener, J. (1975) Die Voetisierung der Wissenschaften hei Novalis. Bonn, Bouvier Verlag Herbert Grandmann. Heidegger, M. (1962) Die Technik und die Kehre. Pfullingen, Günther Neske. Heidegger, M. (1989) Bettragezur Philosophic (Vom Ereignis). Gesamtausgabe, Band 65. Frankfurt am Main, Vittorio Klostermann. Heumakers, A. (2003) De schaduw van de vooruitgang. Essays. Amsterdam, Querido. Hoff, J.H. van 't (1984) De verbeeldingskracht in de wetenschap. Inaugurele rede Amsterdam, 11 oktober 1878. In: R. Kousbroek e.a. Verbeeldingskracht en wetenschap. Amsterdam, Stichting voor Onderwijs, Kunst en Wetenschap, pp. 73-94. Hooykaas, R. (1971) Geschiedenis der natuurwetenschappen. VanBabel totBohr. Utrecht, Oosthoek.
Horkheimer, M. en Th-W. Adomo (1984) Btakktik der Au^kiSrung. Frankfiirt am Main, Fischer. Kluckhohn, P. {1966} Dosldeeryutderdcutsdicn Romantik. Tubingen, Max Niemeyer Verlag. Kwa, Ch, (2003) Alexander von Humboldt, het schilderkunstige en het natuurlijke landschap, Feit & ¥icde V, 4, pp. 16-34» Levine, G. (1979) The ambiguous heritage of Frankenstein. In: G. Levine en U.C. Knoepflmacher The endurance of Frankenstein. Essays on Mary Shelley's novel. Berkeley/Los Angeles/Londen, pp. 3-30. Kuhn, Th.S. (1970) The structure ofscientific evolutions. Chicago/Londen, The University of Chicago Press. Latour, B. (1987) Sdence in action. Milton Keynes, Open University Press, Lindroth, S. (1992) Berzellus and his time. In: E.M. Melhado en T. Frangsmyr (red.) Enlightenment sdence in the Romantic em. The chemistry o/Berzelius and its cultural setting. Cambridge, Cambridge University Press. Marcuse, H. (1973) De eendimensionale mens. Studies over de ideologie van dt hoogindustrièle samenleving. Bussum, Paul Brand. Outram, D. (1996) The Enlightenment. Cambridge, Cambridge University Press. Pais, A. (1982) 'Subtle is the Lord ...'Thescience and life ofAlbert Einstein. Oxford/New York, Oxford University Press. Poggi, S, en M. Bossi (red.) (1994) Romanticism in sdence. Science in Europe, 1790-1840, Dordrecht/Boston/Londen, Kluwer. Popper, K.R. (1968) The logic ofsdtmific discovery. New York, Harper and Row. Porter, R. (2001) The Enlightenment. Houndmills/New York, Palgrave. Rehbock, Ph.F. (1990) Transcendental anatomy. In: Cunningham en Jardine, pp. 144-160. Richards, RJ. {2002) The Romantic conception of life. Sdence and philosphy in the age o/Goethe. Chicago/Londen, The University of Chicago Press.
Rorty, R (1979) Philosophy and the minor of native Princeton, Princeton. University Press. Schmidt, J. (1988) Die Geschidue des GmkGcdanhm m der Dcutschen Ltteratur, Philosophic mid Politik 1750-1945, 2 delen, Darmstadt, WissenschaftlicheBuchgeseilschaft. Schob, B. (1996) 'Diese aesthetische Behandlung naturhistorischer Gegenstande'. Natuurgeschiedenis en literaire vorm in Buffons Les Epoques de la nature (1778) en Alexander von Humboldts Ansichten der Natur (1807). In:}. Tollebeek e.a. Romantiek en historische admur. Groningen, Historische Uitgeverij. Schopenhauer, A. (1977) Wcrke in zehn Banden. Zurich, Diogenes Verlag. Sepper, D.L. (1990) Goethe, colour and the sdtnci ofseeing. In: Cunningham en Jardine, pp. 189-198. Shaffer, S. (1990) Genius in Romantic natural philosophy. In: Cunningham en Jardine, pp, 82-98. Shapin, S. en S. Schaffer (1985) Leviathan and the air pump. Hobbes, Boyle and the experimental life. Princeton N.J., Princeton University Press. Snelders, H A M . (1994) Wetenschap en imuitie. Het Duitse romantisch-speculatief natuuronderzoek rond 1800. Baarn, Ambo. Snelders, H.A.M. (1990) Oerstedfs discovery o/ dtctromagmtism. In: Cunningham en Jardine, pp. 228-240.
Soble, A, (1.998) In defense of Bacon. In: N. Kocrtge (red.) A house built on sand 'Exposing postmodernist myths about sdencc New York/Oxford, pp. 195-215, Steincr, R. (1975) Goethcs naturwissenschaftliehe Schriften (5 delen). Dornach, Rudolf Steiner Verlag. Stichweh, R. {1984) Zur Entstchung des modernen Systems wisscnscho/tlicher Disziplinen. Physik in Deutschland 1.740-1890. Frankfort am Main, Suhrkamp. Thomas, R.S. (red.) (1971) A choice ofWordsworth's Verse., Londen, Faber and Faber. Vasbinder, S.H. (1984) Sdentific attitudes in Mary Shelley's Frankenstein. Ann Arbor, Michigan, UMI Research Press. Wellek, R. (1955) A history of modern criticism: 1750-1950, deel II, The Romantic age. Londen, Jonathan. Cape. Whitehead, A.N. (1959) De natuunvctenschap in dt moderne wereld. Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum. Wickert, J. (1972) Albert Einstein. Relnbek bei Hamburg, Rowoh.lt. Woolgar, S. (1988) Science. The very idea. Londen/New York, Ellis Horwood/ Tavistock Publications. Wylie, I. (1999) Romandc responses to science. In: D. Wu (red.) A companion to Romanticism. Oxford, Blackwell,
73
> Z
O en —i
o
3 3
en' 7T
<
Dl 3 3 D* r* C
c en en 3
n
zr
D>
p p . 505-51.1.
21
Krisis 2004 | 2