De InfoMil Nieuwsbrief
InfoMil
verschijnt vier maal per
Postbus 30732
jaar. Het abonnement is
2500 GS Den Haag
gratis. Aanvragen en
Telefoon (070) 361 05 75
adreswijzigingen uitsluitend
Fax (070) 363 33 33
schriftelijk.
E-mail
[email protected]
informatiecentrum Milieuvergunningen
nieuwsB R I
Website www.infomil.nl
EF
Nummer 19, vijfde jaargang, oktober 2000 jaar InfoMil 55 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil 5 jaar InfoMil
Vragen aan de helpdesk
5 jaar InfoMil
4
5 jaar InfoMil
Column: Hans Pont
Met thema over tankstations
7
Verschenen NeR: Methode kosteneffectiviteit Aanpassing regeling compostering
8 I–VIII
9
Presentatie nieuwe NeR Jubileumspecial KWS 2000: IPA-reductie in offset
5 jaar InfoMil
3
5 jaar InfoMil
Inhoud
“De ramp in Enschede drukt ons met de neus op de feiten” De vuurwerkramp in Enschede was deze zomer wekenlang voorpaginanieuws. Dat kwam niet alleen door de omvang van de ramp, of door de schokkende beelden. Er was ook een knagend gevoel van onzekerheid: hoe kan zoiets gebeuren in Nederland, waar alles tot in de puntjes geregeld lijkt? Zijn we soms te veel uit op het sluiten van compromissen? Volgens sommigen is in Enschede inderdaad een deel van ons poldermodel ontploft. Anderen stellen dat calamiteiten nooit helemaal zijn te voorkomen, en als macaber voordeel hebben dat ze leiden tot diepgravend onderzoek en verbeteringen. In elk geval heeft de ramp ook voor vergunningverleners stof tot nadenken opgeleverd. Hoe komt een goede vergunning tot stand, en hoe blijft het zicht erop behouden?
Europese richtlijn: nieuwe installaties Nieuwe praktijksheets
10
Energie: Impuls energie in vergunning Oproep gemeentelijke projecten Terugverdientijden Elektromagnetische velden: Lichamelijke gevolgen
11
Afval- en emissiepreventie: Landelijke dag Preventie meetbaar gemaakt
12
Water: Einde overgangstermijn Bestuurlijk juridisch: Wijziging art.8.19 Wm
13
Twee nieuwe amvb’s in werking
Roel van Gurp, Jan Remeijsen en Jan Kieboom (foto: Rob Niemantsverdriet)
Bodem: Handhaving Bsb
14
Landbouw: Overzicht regelgeving
15
FO-Industrie: Tweede BMP textiel en tapijt
16
LIM uit de startblokken Agenda
Bijlagen: • Meldingsformulier Opslag en transport • Meldingsformulier Inrichtingen voor motorvoertuigen
We praten over het onderwerp met een wethouder en twee vergunningverleners van de gemeente Tilburg. Deelnemers aan het gesprek zijn Roel van Gurp, wethouder van onder meer volkshuisvesting en milieu, Jan Remeijsen, milieuvergunningverlener en lid van de klantenraad van InfoMil, en Jan Kieboom, milieuvergunningverlener en specialist externe veiligheid.
Na de ramp in Enschede is er even sprake van geweest dat de verantwoordelijke ambtenaren strafrechtelijk zouden worden ver volgd. Wat vindt u daar van? Van Gurp: “Dat lijkt me onzin. Er zijn natuurlijk uitzonderingsgevallen, zoals crimineel gedrag van ambtenaren of bewust misbruik van bevoegdheden, maar in principe blijven burgemeester en wethouders verantwoordelijk. Dat wil niet zeggen dat je als wethouder alles tot op
2
de letter moet volgen. Zeker in een gemeente met de omvang van Tilburg kom je daar niet aan toe. Ik zelf zie niet eens het voorblad van een vergunning: ik heb de tijd niet om er werkelijk in te duiken en bovendien weet ik er inhoudelijk vaak te weinig vanaf. Je moet er dus voor zorgen dat je kunt vertrouwen op de kwaliteiten van je ambtenaren en op hun vermogen om probleemgevallen wél onder je aandacht te brengen. Wat heb je daarvoor nodig? In het kort: een helder mandaatschema, een heldere prestatieverantwoording en regelmatig gestructureerd overleg, waar je elkaar ook werkelijk leert kennen. Verder moet je met regelmaat gedwongen zijn publieke verantwoording af te leggen, in ons geval aan de gemeenteraad.” Kieboom: “In Tilburg is heel veel doorgemandateerd naar de afdelingen. Daar wordt getoetst aan normen en aan de afgesproken beleidsthema’s. Wil een vergunningverlener van die thema’s afwijken, dan geeft hij of zij aan op welk punt dat is en dan wordt met de betreffende specialisten in de gemeente contact gezocht. Verder werken we in koppels, dus er is altijd een klankbord voor overleg. Bijna alle vergunningen worden op die manier volledig op de afdeling afgetimmerd: we weten immers waar we ons aan moeten houden. Stuiten we op een echt heikele kwestie, dan gaat die terug voor beraad met de wethouder.” Van Gurp: “Eens in de drie weken zit ik met vertegenwoordigers van de milieuafdeling om tafel. Dan bespreken we in elk geval eventuele probleemgevallen, evalueren we bestaand beleid en formuleren we zo Roel van Gurp nodig nieuwe (foto: Rob Niemantsverdriet) thema’s en aandachtspunten. We discussiëren bijvoorbeeld over hoe we aandacht zullen besteden aan een thema als energie in de vergunning of – iets heel anders – we bepalen of we in een bepaalde zaak gebruik zullen maken van bestuursdwang.” Remeijsen: “Wij hebben als ambtenaar in Tilburg in elk geval genoeg ruimte om specialismen te ontwikkelen. We slagen er bovendien goed in om binnen de kentallen van de VNG een vergunning te leveren. Waarbij we kwaliteit steeds boven kwantiteit stellen. Dat wordt bestuurlijk ook afgedekt, met voldoende budget en mensuren.”
Nieuwsbrief 19
Dat is mooi, maar is zo’n manier van werken ook voor kleine gemeenten haalbaar? Remeijsen: “Nee, dat denk ik niet. In ieder geval niet op dezelfde manier. In het vooroverleg tussen bevoegd gezag en bedrijf komen allerlei thema’s vaak al diepgaand aan de orde. Ligt er op een Jan Remeijsen bepaald moment (foto: Rob Niemantsverdriet) bijvoorbeeld een akoestisch onderzoeksrapport op tafel, dan heeft Tilburg de specialistische kennis in huis om dat rapport inhoudelijk te beoordelen, en mede op basis daarvan de vergunning in te richten. Bij kleinere gemeenten zal dat in veel gevallen op problemen stuiten. Vaak is men blij dat het rapport er überhaupt ligt, voor een goede inhoudelijke beoordeling moet men op zoek naar ondersteuning. Kleinere gemeenten in de regio huren ons voor dit soort dingen vaak in. Dat gaat op contractbasis.” Kieboom: “Daarnaast is er nog het onderscheid tussen vergunningverleners en handhavers. Dat is vanuit bestuurlijk oogpunt natuurlijk gewenst, en grote organisaties kunnen dat goed behappen. Maar voor kleinere gemeenten, zeg even van rond de 20.000 inwoners, is die scheiding te veel van het goede. Zeker als zo’n gemeente flink wat bedrijven telt, zijn een paar milieuambtenaren gedwongen om op een groot aantal velden tegelijk te spelen. En dat terwijl de gesprekspartners zeer goed zijn voorbereid en een flink wensenlijstje meebrengen. Dat levert een spanningsveld op. Geen wonder dat voor de vergunningverlening vaak wordt uitgeweken naar grotere gemeenten en naar adviesbureaus. Maar hoe kun je zo’n vergunning daarna nog binnen je gemeente beoordelen? Heeft zo’n gemeente nog wel voldoende beoordelingskracht? Je hebt gemeenten die dat slim aanpakken. Die stellen een bestuurlijkjuridische ambtenaar aan, die er voor probeert te zorgen dat de vergunningverlening in een langdurige relatie wordt uitbesteed aan één partner, zodat een vertrouwensbasis ontstaat, kennis gemakkelijk wordt uitgewisseld en de beoordelingskracht van een gemeente overeind blijft. Zo werkt het nog het beste, maar het blijft een dilemma.”
InfoMil, oktober 2000
Remeijsen: “Een vergelijkbaar effect zie je bij bedrijven waarvan de vergunning door de provincie wordt gedaan. Ook voor een gemeente als Tilburg levert dat vaak problemen op: we hebben in feite te weinig zicht op de handel en wandel van deze bedrijven, die gewoon binnen onze gemeentegrenzen liggen en bij calamiteiten de gemeente en haar inwoners veel schade kunnen berokkenen. De kennis is niet in eigen huis en als je pech hebt, moet je lang wachten voor je bepaalde zaken boven tafel hebt. We zetten daarom enige vraagtekens bij het nut van provinciale vergunningverlening.” Van Gurp: “Enschede heeft ons ook wat dit betreft nog eens op de feiten gedrukt. Wij hebben in Tilburg een flinke vuurwerkopslag, dus de maandag na de ramp hebben burgemeester Stekelenburg en ik ons meteen de vraag gesteld hoe wij het hier hebben geregeld. Om ons volledig op de hoogte te stellen, zijn werkelijk alle dossiers gelicht. We waren toen zeer content dat we de kennis en expertise op vuurwerkgebied gewoon zelf in huis bleken te hebben, en dat die kennis ook onmiddellijk beschikbaar was. Binnen een paar dagen hadden we alle ins en outs boven tafel. Hadden we in zo’n geval moeten varen op bijvoorbeeld een adviesbureau of op de provinciale vergunningverlener, dan had dat heel goed veel langer kunnen duren, en waren er mogelijk vraagtekens blijven bestaan.”
Hoe verhoudt dit alles zich tot het scheppen van ruimte voor de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven, toch een van de trends in vergunningenland? Van Gurp: “Bedrijven de kans bieden meer eigen verantwoordelijkheid te tonen, is een groot goed. Als de koppeling tussen bijvoorbeeld bedrijfsinterne milieuzorg en vergunning werkt, dan loopt het vaak gesmeerd. Bedrijven gaan gemotiveerd en passend binnen hun bedrijfsvoering aan de slag, en het bevoegd gezag hoeft niet alles meer dicht te timmeren: het stelt doelen, onderhandelt en houdt een oogje in het zeil. Maar er bestaat ook een risico dat zo’n situatie doorslaat, en daarom zie je nu toch een beetje een kentering. Je moet je als bevoegd gezag niet laten degraderen tot een soort loopjongen. Het klinkt misschien gek, maar bij een groeiende eigen verantwoordelijkheid voor bedrijven hoort juist een sterke overheid. Je moet waar nodig nee kunnen zeggen en serieus
3
handhaven. Bovendien moet je er voor zorgen, dat je ergens op terug kunt vallen als bepaalde afspraken niet worden nagekomen. Dat betekent dat een vorm van koppeling met de vergunning absoluut nodig is.” Remeijsen: “De noodzaak voor een sterke overheid begint al bij het vooroverleg. Daar moet duidelijk worden wat de thema’s zijn binnen een bedrijf, en naar aanleiding daarvan worden mogelijke alternatieven besproken. Dat vergt het nodige aan kennis, van hoe het er voor staat in de rest van de branche bijvoorbeeld, en van de stand der techniek. Maar ook inzicht in de bedrijfsvoering: klopt dat verhaal over die belemmerende factoren voor het vlot doorvoeren van een maatregel, of wordt je om de tuin geleid? Ik ben het met de wethouder eens: meer eigen verantwoordelijkheid bij bedrijven vraagt om een overheid die stevig in haar schoenen staat.”
Nieuwsbrief 19
Remeijsen: “Ik kan me voorstellen dat veel vergunningverleners na Enschede toch wat anders aankijken tegen bedrijven die op dezelfde locatie willen uitbreiden. Ik denk dat er vaker nee verkocht zal worden. Zo’n uitbreidingswens is ook een mooi moment om de mogelijkheid van een verhuizing aan te snijden. Misschien valt er op de gemeentelijke begroting zelfs nog wel wat verhuisgeld te vinden.”
Twee stellingen Naar aanleiding van het interview hebben we twee stellingen geformuleerd. Een handhaver en een vergunningverlener reageren. Stelling 1 “Kleine gemeenten zijn onvoldoende in staat een goede vergunning te maken” Jaap Jan Bakker, tot voor kort handhavingscoördinator Gooi- en Vechtstreek: “Niet mee eens. Een kleine gemeente kan een goede vergunning opstellen als
Er is nog iets dat we leerden van Enschede: de bebouwde kom komt steeds vaker naar de bedrijven toe. Maakt dat de afwegingen voor de vergunning niet steeds lastiger?
daarvoor budget en goed personeel beschikbaar is én de juiste keuzes worden gemaakt. Voor ingewikkelde bedrijven kan de gemeente een beroep doen op de diensten van een grote buurgemeente, een milieudienst, of een extern bureau. Sommige gemeenten sluiten meerjarencontracten af en kunnen
Kieboom: “Ja, dat is zo. We hebben hier twee ambtenaren die zich fulltime bezighouden met het inbedden van milieu, hinder en risico’s in bestemmingsplannen. Daar moeten moeilijke keuzes worden Jan Kieboom gemaakt. Door (foto: Rob Niemantsverdriet) economische druk en een gebrek aan ruimte kan snel de neiging ontstaan om meer risico te nemen, bepaalde vergunningen toch te verlenen, of andere niet aan te passen. Het gaat er om dat je als gemeente blijft zien waar een bepaalde harde grens ligt. Toch zit een ramp soms in een heel klein hoekje. Het klinkt naar, maar calamiteiten helpen dan absoluut weer om de boel op scherp te zetten. Je ziet dat aan Enschede, maar ook aan rampen als Sandoz en Seveso. Een goed voorbeeld is ook een reeks van LPGcalamiteiten in de jaren zeventig. Die hebben geleid tot een diepgaand integraal ketenonderzoek, en dat is de reden dat we rond LPG meer veiligheid hebben kunnen creëren.”
daardoor profiteren van een duurzame relatie en van kortingen. Vraag twee is hoe zo’n vergunning wordt onderhouden: een goede vergunning vraagt om gerichte controle en actualisatie van voorschriften. Ook daarbij zijn meerjarenafspraken met externe deskundigen belangrijk.” Stelling 2 “Bij het nut van provinciale vergunningverlening zijn vraagtekens te plaatsen” Evert Steijnebrugh, hoofd afdeling vergunningen, provincie Limburg: “Het gaat hier vaak om bedrijfs-
InfoMil, oktober 2000
Pont over:
InfoMil is een vondst Vergunningverleners en handhavers zijn echte informatievreters. Ze willen complete, gevalideerde en betrouwbare informatie, en ze willen daar niet te lang op wachten. Niets is namelijk zo storend als stad en land moeten afstropen, op zoek naar noodzakelijke gegevens. En als je die kennis eenmaal gevonden hebt, niet zeker weten of het allemaal wel klopt. InfoMil voorziet dus in een behoefte: dat is na vijf jaar wel duidelijk geworden. In feite is het informatiecentrum niet meer weg te denken uit het hedendaagse milieuveld. Met al die kennis en gegevens die op één plaats bij elkaar komen, wordt bovendien aan de belangrijke voorwaarde van meer integratie en samenhang voldaan. Ook daarmee wordt (foto: VROM) aangesloten bij de wensen en verlangens van vergunningverleners. InfoMil loopt als een trein en de faciliteit is laagdrempelig, makkelijk bereikbaar en gratis. Het kost wel wat, maar de klant hoeft niet te betalen. InfoMil komt namelijk vrijwel geheel voor rekening van VROM; een miljoenenrib uit het lijf van het departement. Het ministerie eist dan ook dat efficiënt met de middelen wordt omgesprongen, uiteraard zonder de kwaliteit aan te tasten. Want zoveel is zeker: InfoMil levert kwaliteit. Het is goed dat men op dat gebied geen concessies wil doen. Ik feliciteer InfoMil met z’n vijfjarig bestaan. Het is een lustrumviering waard.
activiteiten met mogelijk gemeentegrensoverschrijdende effecten: de provincie lijkt dan toch de aange-
Hans Pont,
wezen instantie. De relatie provincie-gemeente is op zich helder, namelijk die van bevoegd gezag en wettelijk adviseur. In zo’n relatie moet het bevoegd gezag zorgen voor uiterste transparantie. Een slimme provincie (zoals Limburg) zoekt daarom een goed contact met de gemeente, niet alleen op vergunningengebied, maar ook bij handhaving en rampenbestrijding. Ongeveer de relatie die een grote gemeente zelf onderhoudt met kleinere gemeenten in de regio.“ ■
Directeur-generaal Milieubeheer
4
Nieuwsbrief 19
InfoMil, oktober 2000
Vragen aan de helpdesk Thema: tankstations Op welke manier wordt in het Besluit inrichtingen voor motor voertuigen milieubeheer verwezen naar het Besluit tankstations milieubeheer? Klopt de verwijzing in artikel 2 lid 2 van het Besluit inrichtingen voor motor voertuigen wel? Inhoudelijk verandert er met het nieuwe Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen weinig aan de situatie die al bestond. Wel is de formulering gewijzigd. In de oude situatie stonden alle voorschriften voor het tankstationgedeelte in het Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen. In het nieuwe Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen wordt voor wat betreft het tankstationgedeelte in artikel 2 lid 2 verwezen naar het Besluit tankstations. Hierin is echter een fout geslopen. Artikel 2 lid 2 van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer verwijst ten onrechte alleen naar bijlage 1 van het Besluit tankstations milieubeheer. Dit zou inhouden dat bijvoorbeeld een garagebedrijf annex tankstation voor het wegverkeer geen financiële zekerheid hoeft te stellen, omdat niet wordt verwezen naar artikel 8 Besluit tankstations. Door de incomplete verwijzing ontbreken nog andere zaken, zoals de afstandeis van twintig meter tot woningen indien getankt wordt zonder direct toezicht (zie artikel 1 lid c onder 8). Ook dit is niet de bedoeling.
(foto: Benelux Press)
De fout van artikel 2 lid 2 Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen wordt gerepareerd overeenkomstig de hiervoor beschreven bedoeling in het definitieve Besluit textielreinigingsbedrijven, dat naar verwachting 1 januari 2001 in werking treedt. Tot die tijd moet uitgegaan worden van de bedoeling van de wetgever. Een garagebedrijf met tankstation dat brandstoffen aflevert aan het wegverkeer, valt onder het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer en voor het afleverdeel onder het Besluit tankstations milieubeheer. Een garagebedrijf dat alleen aflevert voor eigen gebruik, valt onder het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen en voor de ondergrondse tanks onder het BOOT. Het BOOT regelt voor ondergrondse tanks de financiële zekerheid. Is het early-warning-systeem een alternatief voor de jaarlijkse peilbuisbemonsteringen? In het Besluit tankstations is opgenomen dat de jaarlijkse peilbuisbemonsteringen mogen worden vervangen door een gelijkwaardig signaleringssysteem (voorschrift 1.10), mits een technisch rapport wordt overlegd waaruit blijkt dat dat systeem ten minste gelijkwaardig is. In het Besluit tankstations is niet aangegeven welke gegevens in het technisch rapport moeten worden opgenomen. Om de gelijkwaardigheid van het systeem aan te tonen, zouden in het technisch rapport bijvoorbeeld resultaten van peilbuisbemonsteringen naast resultaten van de luchtmetingen met het early-warningsysteem moeten worden gepresenteerd en vergeleken. Wanneer het bevoegd gezag uit het technisch rapport voldoende gegevens kan halen die de gelijkwaardigheid van het early-warning-systeem aannemelijk maken, kan dat instemmen met dit alternatief. Waar kan een ondernemer terecht voor financiële zekerheid ter dekking van de kosten van milieuproblemen? Tankstations voor het wegverkeer kunnen terecht bij de Stichting CoFiZe in Rotterdam. Andere bedrijven moeten door middel van een verzekering financiële zekerheid regelen. De Nederlandse Milieupool (een samenwerkingsverband van een groot aantal verzekeraars) heeft in overleg
met haar leden daartoe een polis ontwikkeld. Wie vragen heeft over de voorwaarden van de verschillende polissen en welke verzekeringsmaatschappijen die polissen leveren, kan contact opnemen met de Nederlandse Milieupool, telefoon (020) 546 26 50. Mag alleen KIWA vloeistofdichte vloeren keuren? Ja, voorlopig wel. In het Besluit tankstations is het voorschrift (1.6) opgenomen dat KIWA de jaarlijkse keuring van de vloer moet uitvoeren bij bedrijven die onder het Besluit tankstations vallen. Te zijner tijd zal het Besluit tankstations worden aangepast, en dan zal KIWA niet langer het alleenrecht hebben op keuringen van vloeren. In andere besluiten waarin eisen aan vloeistofdichte vloeren worden gesteld is niet de eis opgenomen dat een keuring door KIWA wordt uitgevoerd (zie hieronder Bodem). Wanneer moet ik welk formulier gebruiken bij tankstations? In de toelichting van het officiële gereedmeldingsformulier van VROM staat op de zevende pagina onder punt 4 een schema waarin staat welk formulier op welk meldingsmoment moet worden gebruikt. Daaruit blijkt dat het gereedmeldingsformulier voor verscheidene situaties kan worden gebruikt, bijvoorbeeld voor het melden van wijzigingen en uitbreidingen van een tankstation type B of voor gereedmelding van een tankstationgedeelte bij een tankstation van zowel type A als type B. Ook de uitbreiding van een garagebedrijf met een tankstationgedeelte moet gemeld worden via een gereedmeldingsformulier en niet via een meldingsformulier op grond van artikel 8.40/8.41 van de Wm. Waar kan ik het gereedmeldingsformulier krijgen? Originele gereedmeldingsformulieren zijn niet meer leverbaar. U mag ze kopiëren; vraag eventueel een kopie aan bij InfoMil. Moet de gereedmelding gepubliceerd worden? Ja, dat moet. Zie art. 8.41 Wm: publiceren in een huis-aan-huis blad. ■
5
Nieuwsbrief 19
InfoMil, oktober 2000
De stichting verzorgt ook de centrale registratie van afgegeven Verklaringen Vloeistofdichte Voorziening. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met het Nederlands Informatiecentrum Bodembeschermende Voorzieningen (NIBV), telefoon (0348) 41 21 89, of de Stichting ODI/VDV, tel. (0341) 42 21 74.
Bestuurlijk-juridisch Wie zijn de ‘betrokken andere bestuursorganen’ van artikel 3:30 lid 2 bij de procedure van § 3.5.6 Awb? Als het gaat om beschikkingen die niet zijn genomen in het kader van een aanvraag om een vergunning, zoals bij een intrekkingsbesluit, is dat niet geregeld in de Wm of de Awb. Gaat het wel om beschikkingen op een aanvraag om een vergunning, dan geeft artikel 8.7 Wm samen met artikel 7.1 en 7.2 Ivb hierover duidelijkheid.
Vraag per mail? Vermeld uw telefoonnummer! De laatste tijd krijgt de helpdesk van InfoMil steeds meer vragen per fax of e-mail. Wij willen die vragen zoveel mogelijk telefonisch afhandelen. Dat gaat niet Wie mag een vloeistofdichte vloer keuren? (foto: Benelux Press)
alleen sneller, ook biedt dat meer dan bij schriftelijke beantwoording de mogelijkheid maatwerk te leve-
Bodem In het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen en het Besluit opslag- en transportbedrijven is het volgende voorschrift opgenomen: “Vloeistofdichte vloer of voorziening: een vloer of voorziening geïnspecteerd en goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBV-Aanbeveling 44.” Wat houdt zo’n keuring in en wie kan zo’n keuring uitvoeren? In CUR/PBV-Aanbeveling 44 staan de criteria voor de beoordeling van voorzieningen die vloeistofdicht moeten zijn, zoals een garagevloer of een erfverharding op het buitenterrein. In de aanbeveling is ook vastgelegd dat de inspectie moet worden uitgevoerd door een ‘onafhankelijk deskundig inspecteur’. De inspecteur moet beschikken over kennis en ervaring op het vakgebied; de deskundigheidseisen zijn vastgelegd in KIWA/PBV Rapport WF 9801. Daarnaast moet hij onafhankelijk zijn: hij mag geen belang hebben bij de uitkomst van de inspectie. Beoordeelt de onafhankelijke en deskundige inspecteur de voorziening als vloeistofdicht, dan kan een PBV-Verklaring
Vloeistofdichte Voorziening worden afgegeven. Deze verklaring kan worden afgegeven door inspectiebureaus aangesloten bij de stichting ODI/VDV of daartoe gecertificeerde bureaus. De inspecteur bepaalt de geldigheidsduur van de verklaring, afhankelijk van de aard van de werkzaamheden die het bedrijf uitvoert en de staat van de voorziening. In de Stichting ODI/VDV (Onafhankelijke Deskundige Inspecteurs en Adviseurs voor Vloeistofdichte Voorzieningen) zijn verschillende Nederlandse bedrijven vertegenwoordigd die vloeistofdichte voorzieningen keuren. Branchepartijen zoals FOCWA en BOVAG en het ministerie van VROM hebben zitting in het bestuur en de Raad van Toezicht. De stichting geeft invulling aan het begrip onafhankelijk deskundig inspecteur; zij ontwikkelde een structuur om de kwaliteit van de inspecties te waarborgen en zet een opleiding voor deze inspecteurs op. Binnenkort verschijnt BRL 1151, ‘Beoordeling bodembeschermende voorzieningen’, die het mogelijk maakt om inspecteurs en inspecterende bedrijven te certificeren.
ren. In een gesprek is de achtergrond van een vraag beter te achterhalen. Vaak roept een antwoord weer een nieuwe vraag op; u kunt die dan direct stellen. Ook komt het nogal eens voor dat de feitelijke vraag net iets anders is dan de tekst van de fax of mail doet vermoeden. Om deze redenen, zo is onze ervaring, is het efficiënter om vragen telefonisch te beantwoorden. Kortom: vermeld bij uw vraag per fax of mail altijd uw telefoonnummer.
Wij vragen uw mening De helpdesk van InfoMil wordt gemiddeld 1300 keer per maand gebeld (nog afgezien van het aantal verzoeken om toezending van informatie of het aanmelden voor een bijeenkomst). De helpdesk is een van de belangrijkste diensten die wij leveren. Daarom willen wij graag van u weten wat uw mening is over onze helpdesk, of u vindt dat u goed en op tijd bent geholpen en of u tevreden bent over het antwoord. Daarom zullen wij u vaker vragen naar uw ervaringen. Wij gaan als volgt te werk: elke maand ontvangt een steekproef van vijftig bellers een vragenformulier, met het verzoek dit in te vullen en terug te faxen. Dit kost niet meer dan tien minuten van uw tijd. Met uw ervaringen kunnen wij de kwaliteit van de helpdesk verder verbeteren. Alvast bedankt voor uw medewerking.
6
Nieuwsbrief 19
InfoMil, oktober 2000
Asbest Wat wordt er in de Regeling asbestwegen bepaald? In februari 1999 is de Regeling asbestwegen Wms (Wet milieugevaarlijke stoffen) in werking getreden. Hierin is bepaald dat het met ingang van 1 januari 2000 verboden is een weg die asbest bevat voorhanden te hebben. Alleen voor bepaalde wegen in de omgeving van Goor en Harderwijk geldt een uitzondering tot 1 juli 2001. In de Regeling wordt onder ‘wegen’ verstaan: een weg, een pad of een erfverharding (of gedeelte daarvan), alsmede grond die bestemd is voor gebruik door rijof ander verkeer. Door deze ruime definitie vallen dus ook wegen in particulier eigendom (ook wegen met een niet-openbaar karakter), voetpaden en parkeerplaatsen onder de regeling. De regeling is van toepassing wanneer er minstens 100 milligram (chrysotielasbestconcentratie plus 10 maal amfiboolasbestconcentratie) asbest per kilogram aanwezig is. De bepaling vindt plaats volgens NEN 5897, uitgave april 1999. De eigenaar van de weg is verplicht om maatregelen te nemen. Deze kunnen bestaan uit afgraving van het asbest door een deskundig asbestverwijderingsbedrijf of afdekking met asfalt, klinkers of beton. Daarnaast is de eigenaar verplicht om de weg aan te melden bij het Ministerie van VROM zodat voorkomen kan worden dat degenen die onderhoud plegen aan dergelijke wegen worden blootgesteld aan asbest. Het bevoegd gezag voor de handhaving van deze regeling is de Inspectie Milieuhygiëne.
Flink wat (land)wegen zijn verhard met asbestcementresten (foto: TNO)
Ook stallen moeten een vloeistofdichte vloer hebben (foto: ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij)
Externe veiligheid
Landbouw
Valt een bedrijf dat spuitbussen opslaat onder het Brzo? Het gaat erom wat er in de spuitbussen zit: de aanwijsdrempel voor de opslag van spuitbussen hangt af van het soort drijfgas en het gewichtspercentage aan drijfgas in spuitbussen. Bevatten ze stoffen die vallen onder de in bijlage 1 opgenomen lijst met stoffen en stofcategoriën van het Besluit? Dan valt de opslag van deze spuitbussen onder de werking van het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo), als de in bijlage 1 genoemde, van toepassing zijnde drempelwaarden worden overschreden. Voor het drijfgas dimethylether ligt de drempelwaarde bijvoorbeeld op 10 ton (Brzo, Bijlage 1, deel 2, categorie 8). Uitgaande van een gewichtspercentage dimethylether van 30% in een spuitbus vallen bedrijven die meer opslaan dan 10/0,3 = 33,3 ton aan spuitbussen onder de werking van het Brzo (het gewicht van de verpakking hoeft niet te worden meegerekend). Deze bedrijven moeten een kennisgeving doen aan het bevoegd gezag. Een ander voorbeeld: wanneer propaan als drijfgas wordt gebruikt, geldt een drempelwaarde van 50 ton (Bijlage 1, deel 1, categorie 25). Uitgaande van een gewichtspercentage van propaan in een spuitbus van 30%, vallen bedrijven die meer opslaan dan 50/0,3 = 166 ton aan spuitbussen (exclusief verpakking) onder de werking van het Brzo. Meer informatie vindt u op www.infomil.nl
Is het redelijk om te eisen dat de vloer van een stal vloeistofdicht uitgevoerd is? Ja. Dat blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juni 2000, nr. E03.98.0437 (Winsum). In dat geval ging het om een zogenaamde potstal voor het houden van schapen. De gemeente had aan de vergunning het voorschrift verbonden dat de vloer van de stal binnen twee jaar vloeistofdicht moest zijn. De vergunninghouder ging hiertegen in beroep, en voerde als belangrijkste bezwaar aan dat het aanbrengen van een vloeistofdichte voorziening een onevenredig zware investering zou betekenen. De Afdeling verwierp dit beroep door te stellen dat de vloeistofdichte vloer niet noodzakelijkerwijs van beton hoeft te zijn, maar dat er ook andere, goedkopere alternatieven zijn, zoals folie. Kun je een bedrijf een milieuvergunning weigeren wanneer dat niet voldoet aan de welzijnsnormen voor varkens uit het Varkensbesluit? Nee, uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat het niet voldoen aan het Varkens besluit geen reden is om een milieuvergunning te weigeren (Kort Geding 1999/8). ■
7
Verschenen Lucht
Nieuwsbrief 19
InfoMil, oktober 2000
NeR
Methode Kosteneffectiviteit
Zes praktijksheets: • LP4-1 Schadenet Ambacht Auto’s repareren kan én moet met veel minder oplosmiddelen
In 1999 evalueerde InfoMil de methode Kosteneffectiviteit door vergunningverleners uit het hele land naar voorbeelden van het gebruik ervan te vragen. Naar aanleiding van deze evaluatie ligt er een voorstel om de methodiek op te nemen in de NeR.
• LP4-2 Hoora Watersport Polyester zeilboten bouwen met de vacuüminjectietechniek • LP4-3 Van der Sluijs Tankopslag Dampretour en dampverwerking bij benzinedepots • LP4-4 Wavin KLS Polyesterharsverwerking: reinigen op waterbasis • LP4-5 Bergslot Technologische vooruitgang en milieu bij reclamedrukkerij hand in hand • LP4-6 Feadship Van Lent & Zonen Scheepswerf Van Lent trekt kwaliteitseisen door naar arbo en milieu • LF17 Staalconservering: oplosmiddelarme verf-
In 1997 publiceerde VROM de methode Kosteneffectiviteit (KE) van milieumaatregelen in de industrie. Met het bedrijfsleven is toen afgesproken dat het gebruik van de methodiek na een proefperiode van twee jaar zou worden geëvalueerd. Die evaluatie heeft InfoMil nu uitgevoerd, op basis van praktijksituaties. In het evaluatierapport zijn twintig voorbeelden beschreven. Bij het onderzoek naar de tevredenheid van de betrokken partijen over de methode bleek het volgende: • de gebruikers ervaren de methodiek als een nuttig hulpmiddel bij de discussie over kosten
• het gebruik van een referentiekader voor de kosten maakt een objectieve discussie mogelijk over de redelijkheid van een maatregel. De uitkomsten van het onderzoek zijn reden om voor te stellen de methodiek in de NeR op te nemen. Het is de bedoeling om naast de beschrijving van de methodiek ook indicatieve referentiewaarden op te nemen voor NOx, SO2, stof en VOS. U kunt het evaluatierapport bij InfoMil bestellen onder nummer L29. ■
systemen (herziene versie) • LD24 Omschakeling van open mal naar gesloten mal fabricagetechniek voor bestaande producten en bestaande mallen (Polyesterharsverwerking 2000) • LO33 Project VOS 2000 fase II (Staalconservering 2000) • L27 NeR (Nederlandse emissierichtlijn) Zie het artikel op p. 8 van deze nieuwsbrief. De NeR is gratis verzonden naar alle abonnees; kosten voor anderen ƒ 80,–. Water • W04 Huishoudelijk afvalwater in het buitengebied • W05 Afvalwater ten gevolge van watergedragen verven (november 2000) Regelgeving • R13 Informatieblad Opslag en transport • R14 Informatieblad Bouw en hout (december 2000) • R15 Informatieblad Inrichtingen voor motorvoertuigen Meldingsformulieren (meegestuurd met deze nieuwsbrief) • RM04 Opslag en transport
Aanpassing bijzondere regeling compostering De evaluatie van de bijzondere regeling (BR) in de NeR voor de compostering van groenafval is afgerond. Het voorstel is begin volgend jaar een aangepaste regeling in de NeR op te nemen.
• RM05 Inrichtingen voor motorvoertuigen Bestellingen uitsluitend per fax (070) 363 33 33 of per e-mail
[email protected]. U kunt onze publicaties ook downloaden van www.infomil.nl.
Uit de evaluatie bleek dat branche en bevoegd gezag in grote lijnen tevreden zijn met de regeling. Enkele veranderingen bleken echter nodig. Zo zijn de afstanden verlaagd die moeten worden aangehouden om geurproblemen te voorkomen. Ook is een toevoeging opgenomen over het
beoordelen van initiatieven voor het bijmengen van mest. Verder zijn in de tekst kleine veranderingen aangebracht om de BR beter te laten aansluiten op de praktijk. U kunt de nieuwe regeling bekijken op www.infomil.nl ■
8
Nieuwsbrief 19
InfoMil, oktober 2000
NeR
Veel lof en beetje kritiek voor gebruiksvriendelijker NeR Op 22 september kreeg de commissaris van de koningin in Zuid-Holland Franssen de nieuwe NeR uitgereikt. InfoMil leverde aan de actualisatie een belangrijke bijdrage. De Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR) nieuwe stijl is uitgebreid met KWS 2000-maatregelen, maar de grootste verandering is het toegenomen gebruiksgemak. Daar is volop lof voor. Omdat de aanpassing van de inhoud nog weinig aandacht heeft gekregen was er tijdens de presentatie ook kritiek te horen.
Commissaris van de koningin Franssen ontving het eerste exemplaar (foto: Wiebe Kiestra)
“Zolang er nog iets uit schoorstenen komt, blijft luchtvervuiling een prioriteit. Ik las laatst in een krant dat één miljard mensen er last van hebben. Dat moest natuurlijk zes miljard zijn.” Willem Waqué opende als voorzitter van de adviesgroep-NeR het minisymposium dat de presentatie van de nieuwe NeR kracht bijzette. Hij ging kort in op de geschiedenis. In 1992 bood de eerste versie van de NeR een kader voor de bestrijding van industriële luchtvervuiling. In het gebruik bleek de NeR een gewaardeerd, maar weerbarstig instrument. Nu is de systematiek sterk verbeterd. Geen innovatie “Het gaat bij de nieuwe NeR om productvernieuwing en niet om innovatie, maar dat was nodig om het instrument krachtig en waardevol te houden.” Mark Allessie, plaatsvervangend directeur Klimaatverandering en Industrie van VROM, stelde bij de uitreiking van het eerste exemplaar dat de aandacht in het milieubeleid sterk uitgaat naar nieuwe methoden, maar dat ‘traditionele’ instrumenten als de NeR hard nodig blijven. Ze moeten dan wel up to date gehouden worden, bijvoorbeeld door aan te sluiten bij internationale ontwikkelingen. VROM zal in de toekomst de handen zeker niet aftrekken van de NeR, maar wel meer
verantwoordelijkheden gaan delegeren aan andere overheden. Europese invloeden “Resultaat is kwaliteit maal acceptatie’, zei Lex de Jonge, geestelijk vader van de NeR, “en aan dat laatste is hard gewerkt.” De Jonge ging in op de veranderingen die ons in het luchtbeleid te wachten staan, zoals NOx-kostenverevening en de implementatie van de Europese IPPC-richtlijn (Integrated Pollution Prevention and Control), waaraan de BAT-referentiedocumenten (BREFs) zijn gekoppeld. Dit gaat in de richting van een meer integraal milieubeleid, waarbij de BREFs een plaats in de NeR gaan krijgen en een aantal bijzondere regelingen kan vervallen. Uiteindelijk zou het mooie resultaat kunnen zijn dat de NeR opgaat in de NMR: de integrale Nederlandse Milieu Richtlijnen. Meer prikkeling Ad de Lange van de provincie Zeeland was mede namens zijn collega’s in de uitvoeringspraktijk blij met de vernieuwing. Hij vond de NeR toegankelijk, leesbaar, overzichtelijk, duidelijk, gedegen, enzovoort. Daar staat tegenover dat de actualiteit van de inhoud wat hem betreft te kort schiet. “Het kan toch niet zo zijn dat de emissie-
richtlijnen sinds 1992 niet zijn aangescherpt. Er gaat zo zachtjesaan geen prikkeling meer uit van de NeR.” Het invoeren van een nieuwe stand der techniek moet prioriteit krijgen. Daarbij moet de grote kennis en ervaring van de vergunningverleners worden gemobiliseerd: “Dat zijn wandelende databanken. Er zit alleen geen printer aan.’ Emissieplafond Paul Hofmeijer, projectleider VOS bij VROM, ging in op de uitbreiding van de NeR met KWS 2000-maatregelen. Dit is een opmaat voor het VOS-beleid, dat ook een Europese oplosmiddelenrichtlijn omvat, een emissieplafond voor alle EU-lidstaten, verhandelbare emissierechten en convenanten naast wet- en regelgeving. Albert Dragt, voorzitter van de sectie Lucht van de Vereniging van Milieukundigen, trad volgens voorzitter Waqué op namens de ‘eenvoudige gebruikers’. Hij pleitte voor een luchtdiscussie, waar de VVM graag een platform voor biedt, prees zoals zijn voorganger de toegenomen gebruiksvriendelijkheid, maar betreurde dat er voor de eenvoudige gebruikers geen digitale versie is. Samenwerking en doelmatigheid De bijdrage van Ad de Lange zorgde voor de meeste discussie achteraf. André van Alphen van InfoMil herkende de wens voor een moderne stand der techniek in de NeR. De realisatie daarvan is echter niet eenvoudig. Vergunningverleners en bedrijven hebben zelf het meeste inzicht, en daar moeten we gebruik van maken. Wie neemt het initiatief? Jaap van Meijgaarden, voormalig voorzitter van de adviesgroep NeR verklaarde waarom de NeR nog niet inhoudelijk geactualiseerd is: het bedrijfsleven wilde daar in die fase nog niet aan. De actualisatie komt nu wel aan de orde. Ron Krenz van de milieudienst Noord-West Utrecht ondersteunde het verlangen naar een prikkelender NeR. Hans Regtuit van Corus vroeg zich af wat het nut van de NeR is als er Europese documenten zijn. Ad de Lange sloot daar bezorgd bij aan: “Wat moeten we bij de Europese regelgeving inleveren?” Lex de Jonge kon hem meteen geruststellen: pas over een aantal jaren gaan we daar verder over praten. Voorlopig is er genoeg bestaansrecht voor de NeR. Bovendien is er ook binnen het Europese beleid volop ruimte voor lokale afwegingen. ■
informatiecentrum Milieuvergunningen
jubileum
SPECIAL
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil
Terugkijken en vooruitblikken Vijf jaar geleden zag het Informatiecentrum Milieuvergunningen het licht. Bij de officiële opening benadrukten we dat InfoMil niet op de stoel van beleidsmakers zou gaan zitten en ook de uitvoerders volledig in hun verantwoordelijkheid zou laten. Wel spraken we de verwachting uit dat het informatiecentrum als tussenschakel zeer waardevol zou kunnen zijn. Dat is ondubbelzinnig uitgekomen. InfoMil is razendsnel uit de startblokken gekomen en heeft zich overtuigend ontwikkeld. Hoewel in belangrijke mate gefinancierd door VROM werd InfoMil geen verlengstuk van het ministerie, maar een onafhankelijke, laagdrempelige voorziening voor het hele milieuveld.
De zes oprichtende partijen – , , , , en v – maakten zich aanvankelijk nog zorgen of aan InfoMil wel behoefte was en of ondersteuning op deze manier levensvatbaar zou zijn. Men wist niet zeker of het bijeenvegen van enkele bestaande uitvoeringsclubs als het Stafbureau NeR, het Projectbureau en het Bureau Energie in de Milieuvergunning voldoende groei zou genereren. Zou InfoMil invulling kunnen geven aan de integratiegedachte van de Wet milieubeheer? Met name de vakdirecties bij ondervonden al gauw dat de behoefte aan informatie, communicatie en ondersteuning in elk geval niet was onderschat. Vooral gemeenten maakten dankbaar gebruik van de nieuwe faciliteit, waar ook bedrijven en andere organisaties buiten de primaire doelgroep terecht konden. Daarnaast richtten we ons op de voortzetting en uitbreiding van de ondersteuning bij allerlei vormen van overleg tussen overheden en tussen overheid en bedrijfsleven. Voor alle betrokken partijen geldt dat de informatie, voorlichting en facilitering van InfoMil steeds meer bepalende factoren zijn geworden bij de uitvoering van het milieubeleid.
Integratie
Op het vlak van bedrijfsgebonden milieubeleid streeft InfoMil naar integratie. Dat wil zeggen dat we bij de informatievoorziening verschillende lijnen van het milieubeleid zoveel mogelijk in samenhang proberen te presenteren. Door het toegenomen aantal deelopdrachten is InfoMil steeds beter in staat het integrale aspect van de helpdesk vorm te geven. Ook de ondersteuning is zeker niet uitsluitend compartiment- of doelgroepgericht, maar idealen ten aanzien van bijvoorbeeld de integrale milieuvergunning zijn nog niet gerealiseerd. InfoMil kan ook niet alleen de toon zetten; zowel beleidsmakers als uitvoerders zullen op dit gebied stappen moeten ondernemen. Centraal loket
InfoMil staat nu in de markt. Opdrachtgevers en klanten lijken tevreden te zijn. Er is een helpdesk die steeds meer functioneert als centraal loket op het gebied van milieuweten regelgeving. Allerlei vormen van ondersteuning en kennisuitwisseling, met behulp van een flinke reeks informatieproducten, verhogen onmiskenbaar de kwaliteit van de uitvoering van milieubeleid. De overheden in het milieuveld zijn er met InfoMil in geslaagd iets gezamenlijks van de grond te brengen.
5 jaar InfoMil
II
Zelfs moeilijke discussies over wie wat moet financieren lijken voorlopig beslecht.
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil 5 jaar InfoMil
… behoefte aan achtergrondinformatie en goede voorbeelden wordt groter.
InfoMil, oktober 2000
Nieuwsbrief 19 Vijf jaar InfoMil
Vijf jaar InfoMil-helpdesk: een groot succes! Vijf jaar InfoMil betekent ook vijf jaar help-
elk jaar stijgt het aantal vragen met ruim
desk. Aan die periode kunnen we met veel
2000. Wie stelt al die vragen? Niet alleen
Voortzetting
genoegen terugdenken: de helpdesk is
het bevoegd gezag; ruim een kwart komt van
InfoMil wordt voortgezet, dat staat niet ter discussie. Wel wordt over de manier waarop nog overlegd. Voorop staat dat de huidige kwaliteit van dienstverlening wordt gewaarborgd en zo mogelijk verder verbeterd. InfoMil moet daarbij inspelen op de jongste ontwikkelingen in milieuvergunningenland. Zo gaan klanten en doelgroepen op een steeds volwassener manier om met het thema milieu. Men streeft naar win-winsituaties door de regulerende instrumenten van het milieubeleid met meer diepgang, creativiteit en flexibiliteit te hanteren. Het gaat daarbij om veel meer dan het model van de vergunning op hoofdzaken. Zo krijgt de samenhang met andere maatschappelijke aspecten als ruimtelijke ordening en economische ontwikkeling steeds meer aandacht. Dat klinkt door in beleid en strategie van overheden, en in de structuren die men opzet voor een goede uitvoering van dat beleid.
razend populair. In de eerste vijf jaar InfoMil
bedrijven en adviesbureaus. In de grafiek
zijn ruim 48.000 vragen gesteld aan de
staat voor de ‘grootste’ onderwerpen het
helpdesk; wanneer u dit leest is de vijftig-
aantal vragen per jaar. Deze aantallen zijn
duizendste vraag al lang gesteld en beant-
nog exclusief het aantal vragen dat direct
woord. En de groei is er nog steeds niet uit:
door onze telefonistes wordt afgehandeld.
Vijf jaar vragen aan de helpdesk bestuurlijk-juridisch
3000
bodem (totaal)
landbouw 2500
2000
1500 veiligheid
NeR
1000
KWS2000
Steeds meer vragen
water 500
Het zijn dus niet meer (alleen) de klassieke vragen die worden gesteld. Er is steeds vaker contact met andere aandachtsvelden en andere aspecten van het overheidsbeleid. De formele instrumenten van het milieubeleid krijgen mede daardoor een andere interpretatie en worden bijgesteld. Zelfs de Raad van State gaat daarin mee. Dit alles heeft gevolgen voor de informatievoorziening, maar vooral ook voor de informatie-uitwisseling. Waar alternatieven gemakkelijker aan de orde komen en vergunningverlener en handhaver met het bedrijf meedenken, wordt de behoefte aan achtergrondinformatie en goede voorbeelden groter. Projectrapportages en praktijkevaluaties worden steeds belangrijker, net als een goede ontsluiting van bestaande kennis.
overheden en bedrijven die zich hierin een weg zoeken graag ondersteuning bieden. Een dienstverlenende en neutrale faciliteit die – zoals in het begin al gezegd – niet treedt in de verantwoordelijkheden van partijen. InfoMil moet daarbij geen monopolie nastreven, maar we zijn wel uit op samenhang en integratie. Een spannende vraag is hoe het gebruik van internet het reilen en zeilen de komende jaren gaat beïnvloeden. Er kan ontzettend veel, maar hoe kan InfoMil op die nieuwe mogelijkheden inspelen?
Accenten
Leuk werk
stimulerend dat de voortgang in het milieubeleid het mogelijk maakt om steeds professioneler op te treden en regelmatig ook je creativiteit aan te wenden. We hebben de afgelopen vijf jaar ontdekt dat goed ‘schakelen’ een toegevoegde waarde geeft. We bleken het allemaal niet zelf te hoeven verzinnen: alleen al het doorgeven van goede ideeën en dingen die fout zijn gegaan zet veel in beweging. Zo stellen we het bevoegd gezag en de rest van onze doelgroep in staat vruchtbaarder samen te werken aan een beter milieu. Wij staan klaar voor de volgende vijf jaar.
Op korte termijn komen accenten te liggen op de verdere invulling van de verruimde reikwijdte, het handhavingsspoor en de veranderende rol van het bevoegd gezag. InfoMil wil de
Het is leuk werk om een rol als die van InfoMil te mogen vervullen. Je krijgt het gevoel dat je goede initiatieven onder de aandacht brengt en misverstanden helpt voorkomen. Het is zeer
André van Alphen manager InfoMil
asbest geluid BEES
energie doelgroepbeleid
0 jaar 1
jaar 2
jaar 3
jaar 4
jaar 5
III
InfoMil, oktober 2000
Nieuwsbrief 19 Vijf jaar InfoMil
J
mspecia u e l i l ub
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil 5 jaar InfoMil
InfoMil groeide in vijf jaar van 15 naar 50 medewerkers
4 1
2
6
3
7
38
5 8
9
10
33
13
17
34 32 31
14 15
16
37
36
35
12
11
39
18
30
23
29 28
19
27
20 25
21
24 22
26
1
Klaas de Winkel
21 Sylvia van Beveren
2
Vera Korte
22 Roselie Wijtenburg
3
Elisabeth Groenewegen
23 André van Alphen
4
Annemiek Romein
24 Vera Sol
5
Irma Boswijk
25 Ivo de Been
6
Freek van der Woude
26 Marlon Offerman
7
Remco Mol
27 Anke Eendebak
8
Gerard Taat
28 René Sanders
9
Riek Wijsman
29 Heleen Kamermans
10 Marcel Taal
30 Leon Hermans
11 Jolanda Peute
31 André Peeters Weem
12 Lucie Vollebregt
32 Raymond Kavsek
13 Pauline Dougle
33 Wouter Siemers
14 Arjen Leendertse
34 Marc du Maine
15 Wim Burgers
35 Jolanda Vloon
16 Marco Rams
36 Henk Hortensius
17 Jenny Mangroe
37 John Heynen
18 Marja Heida
38 Heleen Jager
19 George Stobbelaar
39 Joan Koffeman
20 Rob Bakx Op de foto ontbreken: Linda van Berkel
Waldo Kaiser
Kees van den Bosch
Roel Lentz
Edward Geus
Bouwine Lokkerbol
Stan Herms
Tanja Swillens
Peter van der Hoeven
Anton van der Vlugt
Henny Holtman
IV
Nieuwsbrief 19 Vijf jaar InfoMil
Het zoutgehalte van zeewater, en een tent vol schapen
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil
5 jaar5InfoMil jaar InfoMil
5 jaar5InfoMil jaar InfoMil
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil
“Kunt u dat misschien even opschrijven en naar me toesturen?”
InfoMil, oktober 2000
Na vijf jaar en 50.000 vragen kunnen de medewerkers van de helpdesk over de meest uiteenlopende kwesties meepraten. Natuurlijk zijn praktisch alle vragen zinnig, nuttig en diepgaand, maar heel soms knippert de InfoMiller wel eens met de ogen.
van de brandweer bel en naar de persoon op het briefje vraag, is die daar onbekend. Ik blijf in verwarring achter. Was het dan toch geen urgent probleem? Had het zich al opgelost? Was het een grappenmaker of iemand die onderzoek doet naar de terugbelsnelheid van helpdesks? Zal ik het maandag maar eens proberen te achterhalen?
Gemak en ongemak
De beginner
Een particulier belt op met de vraag of ik wat van zendmasten weet. Zonder mijn antwoord af te wachten, barst hij los met zijn verhaal. Hij woont zeven hoog in een bejaardenflat en heeft sinds enige tijd uitzicht op een zendmast voor mobiele telefonie. Vanaf die tijd heeft hij last van hoofdpijn en stoort zijn televisie. Het was hem bovendien opgevallen dat die masten alleen maar verrijzen op bejaardenflats: ze konden die ouden van dagen zeker wel wat eerder missen. “Dat zou toch allemaal verboden moeten worden, meneer”, verstond ik nog, maar de verbinding werd steeds zwakker. Het laatste dat ik hem hoorde zeggen was dat hij onlangs een had aangeschaft – want dat was toch wel makkelijk – maar dat hij vergeten
was hem op te laden. Toen werd de verbinding verbroken. Mysterieuze beller
Het is vrijdagmiddag, een uur of twee. De telefoniste vraagt me met spoed een gemeenteambtenaar terug te bellen; liefst vanmiddag voor drie uur, want dan moet zij op bedrijfsbezoek en voor die tijd heeft ze een antwoord nodig. Nadat ik een ander telefoongesprek heb afgerond, toets ik het doorkiesnummer van het briefje in. Na enige tijd geeft een antwoordapparaat me de openingstijden van het gemeentehuis door, en meldt dat het op vrijdagmiddagen gesloten is. Voor spoedgevallen kan ik bellen met brandweer, politie, enzovoort. Op het algemene nummer van het gemeentehuis krijg ik hetzelfde bericht. Als ik het nummer
In de begintijd van InfoMil belde een vragensteller vrijwel elke dag op, steeds met een andere, vrij simpele vraag. Omdat de club toen nog klein was, begon dat op te vallen. Dus maar eens doorgevraagd naar de achtergronden van de beller. “Nou”, was het antwoord, “ik ben nieuw hier, bij een grote gemeentelijke milieudienst. Ze hebben me een stapel dossiers gegeven en het telefoonnummer van InfoMil. Als iets niet duidelijk was, moest ik dat maar bellen.” De herhaalde vraag
Het komt regelmatig voor dat een helpdeskmedewerker ontdekt dat de zojuist beantwoorde vraag vorige week aan een collega ook al is gesteld. Dan ga je natuurlijk even na wat je collega precies heeft geantwoord. En wat blijkt dan: het was niet alleen dezelfde vraag, maar ook dezelfde vragensteller. Was de beller niet tevreden met het eerste antwoord en probeerde hij het daarom nog maar een keer? Zocht hij een second opinion? Of was hij het antwoord gewoon alweer vergeten? Het complete dossier
In een gesprek met een vragensteller blijken sommige kwesties behoorlijk ingewikkeld uit te leggen. Soms volgt dan de achteloze opmerking “Zal ik u anders even wat informatie opsturen?” De eerste keer vind je dat als helpdeskmedewerker natuurlijk een goed idee, totdat die extra informatie er twee dagen later ligt. Je maakt het pakket open en vindt de complete vergunningaanvraag, met alle achterliggende onderzoeksrapporten: een stapel van vijf centimeter dik. Bovenop zit een briefje: “Naar aanleiding van ons telefoongesprek graag aangeven welke voorschriften in de vergunning moeten worden opgenomen.” Dat overkomt je dus maar één keer.
V
Informeel
Je belt iemand op. De telefoniste vraagt: “Hoe zei u ook weer dat uw firma heette? Informeel? Infomeel? Oh: Infomail! Aha, zonder a: infomill?” Bijna goed … Even opschrijven
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil
“U bent het dus met me eens dat het zo niet kan? Kunt u dat misschien even opschrijven en naar me toesturen? Ik kan het dan aan de gemeente sturen en erbij zeggen dat ook InfoMil vindt dat het anders moet.” Dit is de beroemde kunt-u-dat-misschien-evenopschrijven-variant, en dat doen we dus niet.
5 jaar InfoMil
Ondersteboven
Ik ben betrekkelijk nieuw bij InfoMil, maar laatst gebeurde iets waar ik eerlijk gezegd wel even van onderste-
Nieuwsbrief 19 Vijf jaar InfoMil
boven was. De telefoniste schakelde een gesprek door van een mevrouw “die van het ministerie kwam”. Een ambtenaar, dacht ik, maar ik had al snel in de gaten dat het ging om iemand die via naar InfoMil was doorgeschakeld. Zij verweet mij bijna persoonlijk dat er iets was voorgevallen “dat toch absoluut geen pas had”. Ik had een vergunning afgegeven voor de export van rioolslib naar Duitsland, waar het slib tot teelaarde zou worden opgewerkt om in Nederland te worden gebruikt als bodemlaag op braakliggende terreinen. Rioolslib mocht als gevaarlijk afval toch niet zomaar worden geëxporteerd, en al helemaal niet worden verwerkt tot teelaarde? Ik kon haar toch wel verzekeren dat het slib in Nederland eerst een bewerking zou ondergaan, zodat het niet langer als gevaarlijk afval
InfoMil, oktober 2000
hoefde te worden bestempeld? Deze mevrouw zou nog een keer doorschakelen niet echt waarderen, dat was me wel duidelijk. Maar waarom was ze bij mij uitgekomen? Ik vroeg haar beleefd om extra informatie, zoals de naam van de krant waarin ze het nieuws had gelezen, de naam van de vergunninghouder en haar eigen telefoonnummer. Toen werd ze pas echt boos. Zij werd als particulier niet serieus genomen en zou mij wel via een belangenorganisatie benaderen. Ik probeerde te vertellen dat ik de informatie alleen maar nodig had om haar te kunnen helpen. Ik legde uit dat zij iemand van InfoMil aan de lijn had en dat wij geen vergunningen verlenen. Allemaal vergeefs. Zij riep dat ik haar blijkbaar niet voor vol aan zag en gooide met een knal de hoorn erop. ■
Weet u het? Wij zoeken nog antwoord op de volgende vragen: • Wat is het zoutgehalte van zeewater? • Waar kan ik bodemkaarten krijgen?
• Kun je in de milieuvergunning van een zendmast voorschriften opnemen om iets te doen aan hinder door vogels die op de mast afkomen en poepen op het terrein van de naastgelegen zand- en grinthandel?
• Hoeveel weegt 1 m3 karton? • Is wasbenzine een emulsie? • Als schapen worden gehuisvest in een tent, is dat dan een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer? • Hoe lang duurt het spuiten van kleine onderdelen in een motorspuiterij? • Valt een kattenpension onder de werkingssfeer van de Richtlijn Veehouderij en stankhinder?
• Waarom zijn open haarden niet verboden? • Zijn er afstandsnormen voor wormenhouderijen? • Komt er een terugnameplicht voor buizen van de stadsverwarming?
• Hoe vervuild is Nederland met benzine, petroleum en olieresten?
• Een slachterij laat met bloed vervuild spoelwater uitrijden door een boer, en het uitrijveld ligt tegenover een horecagelegenheid die last heeft van de stank. Op grond van welke regels is dit allemaal verboden?
• Een schutterij heeft een gastank van 3 m3 propaan tussen twee schietbanen staan, waar kogels worden opgevangen door middel van een hangend doek. Kan ik dat zo accepteren?
• In welke gemeenten is het verboden de auto op straat te wassen?
• Is een vergunning verplicht voor een puppyfarm? • Bij hoeveel bijen precies valt een inrichting onder de Wet milieubeheer?
• Is er een norm voor het aantal toiletten per bezoeker in horecagelegenheden? • Welke geluidsbelasting kan een geit verdragen? • Hebben jullie ook watergedragen verf in het assortiment?
• Wanneer is een auto een wrak? • Wat zijn de Europese normen voor borium in drinkwater?
VI
Nieuwsbrief 19 Vijf jaar InfoMil
De ambtenaar en de campingbaas Een willekeurige InfoMiller is net weer begonnen, met de vakantie nog in gedachten. Om de overgang wat soepeler te maken krijgt hij een toepasselijke vraag: over een preventieonderzoek bij een camping.
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil 5 jaar InfoMil
Bij gebrek aan beweging ging het licht uit.
Koud terug van vakantie gaat mijn eerste helpdeskvraag over een camping. Ik kan de bellende milieuambtenaar al meteen gelukkig maken met het Informatieblad Recreatie (). “Hiermee maakt de ondernemer een plan, jij kunt dat beoordelen en onderzoek is vooralsnog overbodig”, vertel ik. Zo krijgt het gesprek – zoals zo vaak – een andere wending dan de beller had gedacht. Meedenken is nieuw voor hem, en hij wil dan ook meer toelichting. Ik neem de beller in gedachten mee naar de camping waar ik een paar dagen eerder nog vertoefde. Je was daar door de gemeente verplicht je afval zoveel mogelijk te scheiden en de rest te verpakken in speciale, in de kampwinkel verkrijgbare vuilniszakjes (van gerecycled ). De openingstijden van het depot zorgden ’s ochtends voor een keuvelende rij ongeschoren huisvaders in outdoor broek en moderne kloostersandalen, grijze zak
in de hand, toilettas onder de arm. “Zo wordt het principe van ‘de vervuiler betaalt’ tastbaar”, kon ik uit ervaring melden.
InfoMil, oktober 2000
ingestelde watertemperatuur en drukknopbediening. Bij gebrek aan beweging ging het licht uit en ’s nachts was de watertemperatuur verlaagd. Daardoor stond ik trouwens rond middernacht niet alleen onder een bijna koude douche, maar ook nog in het donker. Ik moest tussendoor naar buiten om in de straal van de bewegingsmelder te komen.
Zonnewater
Ten slotte vraagt de ambtenaar zich af hoeveel moeite hij nou zelf moet gaan doen. De camping gebruikt drie keer zoveel energie als de andere in de gemeente, maar hij is ook drie keer zo groot. Voor een eerlijk vergelijk moet je het gebruik dus eigenlijk door drie delen. Dan komt de camping onder de grens waar energie volgens de amvb als onderwerp nog relevant is, en hij hoeft dan dus niets te doen. Met enige moeite kon ik deze gedachtenkronkel ontwarren en een einde maken aan het gesprek.
Dan verplaatst de beller zich in de ondernemer: zo’n gebrek aan comfort zou gasten kosten. Weer gaan mijn gedachten terug. Nu naar de wasruimtes: de vloer werd gereinigd met bezem en wisser, er was tl-verlichting en warm stromend water, maar wel op zonne-energie, met een vooraf
Hoe zal de campingbaas uiteindelijk hebben gereageerd? Jammer dat je daar zo weinig van terug hoort. En ik bedenk me ook dat ik eens moet informeren waarom mijn camping – ondanks al die kostenbesparende maatregelen – zo duur is. ■
Vijf jaar InfoMil in cijfers InfoMil publiceerde de afgelopen vijf jaar:
InfoMil organiseerde de afgelopen vijf jaar:
En verder:
• 19 nieuwsbrieven: 256 pagina’s vol
• 3 landelijke dagen, met in totaal
• wordt het algemene InfoMilnummer ruim
milieunieuws en achtergronden • 2 nieuwsbriefspecials, over energie en afval- en emissiepreventie
1.464 deelnemers, 33 standhouders en 136 sprekers en workshopleiders • de energiecursussen en ‘InfoMil komt naar
• 135 informatiebladen, 29 praktijkbladen
u toe’ (NeR/KWS), waarmee 2.252
• 3 handboeken (uitgebracht en geactuali-
mensen door het hele land zijn bereikt
seerd) • 14 meldingsformulieren, checklists, cd-roms en diskettes • en 1 zakboekje
• regionale bijeenkomsten over afvalwater, preventie, energie, asbest, biomassa, benzinetankstations, bodem, handhaving, geur en kosteneffectiviteit, voor in totaal 4.576 deelnemers
Al deze publicaties zijn verspreid in een
200 maal per dag gebeld • is de InfoMil-stand op informatiemarkten en beurzen ontelbare malen opgebouwd en weer afgebroken • wordt onze site op werkdagen 520 maal en in het weekend 660 maal per dag bezocht • is de gemiddelde leeftijd van de InfoMiller 37,6 jaar • begon InfoMil met 5 aandachtsgebieden, 15 medewerkers op 8 kamers
gemiddelde oplage van 2.000 stuks onder
InfoMil registreerde de afgelopen vijf jaar:
het bevoegd gezag en andere belangstel-
• 764 milieumaatregelen in een database
22 aandachtsgebieden, 50 medewerkers
lenden, zoals bedrijven, instellingen en
• meer dan 50.000 helpdeskvragen
(van wie veel parttimers) en 21 kamers.
brancheorganisaties.
• 12.600 personen • en 5.523 organisaties in ons relatiebeheersysteem • 4.865 verwijzingen naar publicaties in ons literatuurbestand
• en is na 5 jaar uitgegroeid naar
VII
Nieuwsbrief 19 Vijf jaar InfoMil
Een dag uit het leven van InfoMil Wat beweegt de InfoMiller? Welke activiteiten, passies en problemen kom je daar boven de Haagse Grote Marktstraat tegen op een willekeurige dag – 23 augustus 2000? Hoe uiteenlopend hun werk ook is, InfoMillers hebben één ding gemeen: ze praten graag over wat hen bezighoudt.
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil 5 jaar InfoMil
“… ik hoop dat je vee al lekker vet wordt.”
“Ah, jij komt het portret schetsen van de modale InfoMiller”, zegt Gerard Taat (Energie). “Schrijf maar op: het is iemand die zich werkelijk wil inzetten voor een beter milieu, maar ook realistisch kijkt naar de maatschappelijke verhoudingen.” Zijn brede grijns mag ik van hem Lucie Vollebregt en niet interpreteren Gerard Taat als ironisch, maar een beetje relativering zie ik er wel in. Lucie Vollebregt kwam via een baan bij de Chemiewinkel in Amsterdam terecht bij InfoMil. “Ik vind het leuk dat ik nu meer beleidsgericht werk, als inhoudelijke ondersteuning van . We werken aan grote projecten, zoals de voorbereiding van een ministeriële richtlijn die moet aansluiten op Europese regelgeving. In de contacten met ervaar je dat je echt de schakel bent tussen praktijk en beleid. Door onze contacten met bedrijven en uitvoerende ambtenaren weten we wat er speelt en van de gevolgen van voorgenomen regelingen.” Sain bainuu
Marcel Taal (Afval- en emissiepreventie) oefent zijn Mongoolse begroetingsformules. “Je vraagt eerst hoe het met de familie gaat en direct daarna zeg je: ik hoop dat je vee al lekker vet wordt. Sain bainuu. Mal süreg targan tavtaiyuu.” Morgen moet hij een Mongoolse delegatie toespreken die iets van het Nederlandse milieubeleid hoopt te leren. “En maandag spreek ik tien Chilenen. Maar meestal probeer ik vergunningverleners zover te krijgen dat ze aan het werk gaan met preventie. Te veel gemeenten zijn nog niet actief genoeg. Ze zien het vaak als vrijblijvend – ten onrechte – en hebben moeite met hun veranderende rol:
meer adviseur dan milieupolitieagent.” Gerard Taat ervaart dat soort problemen ook bij bedrijven. “Die geven vaak liever prioriteit aan de klachten uit de omgeving. Daar staat tegenover dat de cursus Energie in de milieuvergunning goed blijft draaien en dat het klimaatprobleem hoog op de agenda staat. Daardoor is er gelukkig wel wat geld en ondersteuning voor maatregelen en onderzoek.” Meloen en taart
Op het secretariaat zijn Sylvia van Beveren en Jenny Mangroe even enthousiast: “De sfeer is hartstikke goed: geen strakke gezichten, iedereen komt langs voor een praatje. Het is gezellig; zakelijk, maar informeel. En er komt altijd wel iemand langs met iets Sylvia van Beveren lekkers. ” Vandaag is dat meloen, maar ook de taartconsumptie ligt ver boven het landelijk gemiddelde. Volgens Hellen van Eijsden (-Industrie) geldt dat vooral op haar afdeling. “Wij hebben midden op tafel een hotelbel staan. Als je die aanraakt, zit je vast aan een rondje taart.” De facilitaire organisatie voor het doelgroepbeleid milieu & industrie zit wel in hetzelfde gebouw, maar maak niet de vergissing een onderdeel van InfoMil te noemen. -manager Erik van Vliet legt het nog eens uit: “Het is een andere uitvoeringsorganisatie, hoewel de vragen over het doelgroepbeleid via de helpdesk van InfoMil lopen. Ook de benadering is anders: InfoMil is georganiseerd per milieuaspect, wij werken per bedrijfstak, waarin alle milieuaspecten aan de orde kunnen komen. En wij bestaan
InfoMil, oktober 2000
sinds , dus we hebben ons lustrum al een tijdje achter de rug.” Geen echt domme vragen
Heleen Jager (Bestuurlijk-juridisch) en Ivo de Been ( ) bestuderen een meldingsformulier (“Hij snapt het weer niet!”) dat te maken heeft met het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer. Heleen: “Omdat er bij de nieuwe amvb’s een groep vergeten is, moet er een reparatie komen. Vaak Ivo de Been komen we door helpdeskvragen achter dat soort vergissingen – die geven we dan weer door aan . Ik ben sowieso het grootste deel van de week bezig met het beantwoorden van vragen; al jaren gaan de meeste over bestuurlijk-juridische zaken. Het leuke vind ik dat het zo uiteenlopend is. Ik ben vaak de hele dag bezig met jurisprudentie, toelichtingen en het helpdeskarchief. Echt domme vragen krijg ik eigenlijk niet … wel eens erg algemene: ‘vertel eens wat over de Wet milieubeheer’.” Tankauto’s, cacao en glas
Verderop in InfoMils kromme gang werkt Anton van der Vlugt (Stand der techniek/Alara) aan een informatiedocument voor de cacao-industrie. Marco Rams (Bodem en ) probeert gemeenten zo goed mogelijk van dienst te zijn bij de handhaving van het Bouwstoffenbesluit. Arjen Leendertse Marco Rams (Euro) vergelijkt twee versies van een dik rapport over de stand der techniek in de glasindustrie. En Linda van Berkel (e) komt glunderend terug van haar middagpauze met een gedetailleerde kaart van het gebied rond de Mont Blanc; morgen gaat ze met vakantie. Alleen het verslag van de vergadering van de klantenraad moet nog af. ■
InfoMil, oktober 2000
VIII Nieuwsbrief 19 Vijf jaar InfoMil
Hartelijk dank voor uw bijdrage
Adviesgroep e, een groep vertegenwoordigers van overheid en bedrijfsleven die beslist over de inhoud van de e. InfoMil zorgt voor de uiteindelijke afhandeling en verspreidt de Bijzondere Regeling onder de gebruikers van de e.
U kent InfoMil waarschijnlijk vooral van de helpdesk. Maar InfoMil doet meer. Niet iedereen weet dat de InfoMillers bijvoorbeeld ook meewerken aan de totstandkoming en actualisering van instrumenten waar u mee te maken heeft, zoals de NRB, de NeR en zelfs de 8.40 amvb’s. Hoe gaat zo’n proces in zijn werk?
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil 5 jaar InfoMil
Beneden te veel, boven te weinig.
Neem nu een Bijzondere Regeling van de e, waarin voor een bepaalde bedrijfstak de stand der techniek ter beperking van geurhinder moet worden beschreven. Hoe komt die tot stand? Om te beginnen worden deskundige vertegenwoordigers van overheid en bedrijfsleven gevraagd om mee te denken over de inhoud van de regeling. Zij worden geselecteerd op basis van onder meer de informatie uit de databank van de InfoMil-helpdesk en komen samen in een werkgroep, waarin ook het ministerie van is vertegenwoordigd. InfoMil zorgt voor de inhoudelijke en secretariële ondersteuning. De deelnemers wordt gevraagd zoveel mogelijk concrete informatie over de
Bedankt
technische (on)mogelijkheden van maatregelen in te brengen. En ook over kosten, wat onmisbaar is om de haalbaarheid van een maatregel te kunnen beoordelen. De medewerking van het bedrijfsleven is daarvoor van groot belang. Op een startbijeenkomst inventariseren de deelnemers de beschikbare informatie, waarna een eerste conceptregeling wordt opgesteld, meestal door InfoMil. Zo nodig wordt extra onderzoek uitgevoerd. Aan de hand van de conceptregeling onderhandelen de deelnemers over de stand der techniek. Wanneer er binnen de werkgroep overeenstemming is bereikt over de inhoud van de Bijzondere Regeling, dan wordt die voorgelegd aan de
Instrumenten als de e kunnen actueel blijven dankzij de medewerking en inbreng van gemeenten, samenwerkingsverbanden, provincies, bedrijven, bedrijfstakorganisaties en andere organisaties en personen. Bij zo’n proces van actualisatie wordt kennis opgedaan die de InfoMillers direct weer gebruiken voor de helpdesk. Zo wordt de door u ingebrachte kennis gebundeld, en vindt die via de helpdesk opnieuw een weg naar alle betrokkenen in het land, naar overheden net zo goed als naar het bedrijfsleven. Kortom: InfoMil zou zonder uw medewerking niet geweest zijn, wat het na vijf jaar is geworden. Hartelijk bedankt! ■
Milieufilippine Vul woorden in volgens onderstaande omschrijvingen. Breng de letters over naar de gelijkgenummerde vakjes in het balkje onder de puzzel. Let erop dat er twee woorden doorlopen op de volgende regel.
1
BMP?
2
Verplichte voorziening bij tankstations
3
Uitstekende reststof
4
Verf met minder oplosmiddel
5
Landbouwwetgeving
6
Algemene maatregel van bestuur
7
Verboden houtverduurzamingsmiddel?
8
Afslankmiddel bij horecabedrijven
9
Komt vrij bij polyesterharsverwerking
10 Toezicht houden 11 Rondneuzen 12 Nieuw beleid bodemsanering
1
7
5
10
2
2
10
3
27
15
4
12
4
12
26
14
23
16
19
2
12
6
21
27
20
21
25
10
12
17
25
2
17
26
8
1
13
9
18
2
5
13
11
18
24
19
13
18
24
25
25
15
6
28
17
1
2
3
4
16
17
18
19
3
18
27
23
26
6
28
17
9
18
7
14
28
11
2
3
21
18
7
11
27
27
26
22
26
29
27
13
28
5
7
12
3
23
1
3
22
23
22
11
2
11
22
6
10
9
12
7
8
8
2
26
17
4
14
26
26
22
17
25
16
7
10
11
25
26
19
15
14
17
25
12
13
14
28
29
13 Mensen met reukvermogen 14 Beneden te veel, boven te weinig 15 InfoMil-periodiek
5
6
16 BAT referentiedocumenten 20
? 21
7
22
8
9
23
24
De uitslag van deze puzzel vindt u vanaf november 2000 op onze site.
27
!
15
9
Nieuwsbrief 19
InfoMil, oktober 2000
KWS 2000
IPA-reductie in de offset Bij offsetdrukkerijen wordt vochtwater gebruikt om de niet-beelddragende delen van de drukplaat vrij te houden van inkt. Aan dit vochtwater wordt het zeer vluchtige isopropylalcohol (IPA) toegevoegd. Het verbruik van IPA is de laatste jaren sterk toegenomen. Omdat de stof schadelijk is voor het milieu en belastend voor de gezondheid van drukkers zijn afspraken gemaakt om het verbruik van IPA in de offset te reduceren.
(foto: Benelux Press)
De afspraken zijn vastgelegd in de Milieubeleidsovereenkomst (MBO) voor de grafische industrie. In module 140 van het Handboek milieumaatregelen grafische industrie en verpakkingsdrukkerijen zijn de afspraken opgenomen in de vorm van een vier-stappenplan. Good housekeeping en reductieplan De eerste twee stappen bestaan uit good housekeeping-maatregelen, zoals het bijhouden van een IPA-boekhouding en het optimaliseren van de huidige apparatuur, zodat de IPA-concentratie in het vochtwater kan worden gereduceerd. Op 1 juli 2000 moeten alle good housekeeping-maatregelen die van toepassing zijn, zijn uitgevoerd. Stap 3 en 4 vormen samen het IPA-reductieplan, dat elk bedrijf voor 1 januari 2001 moet opstellen. In dit reductieplan geeft het bedrijf aan hoe de IPA-concentratie in het vochtwater verder wordt verlaagd. Mogelijkheden zijn bijvoorbeeld toepassing van IPA-reducerende vochtwateradditieven, standaardisatie van het vochtwater en vervanging van de rollen. Het IPA-reductieplan moet door het bevoegd gezag worden beoordeeld en voor 1 juli 2003 worden uitgevoerd. Het is de bedoeling dat het bevoegd gezag de gemaakte afspraken – waaronder het opstellen van het IPA-reductieplan – verwerkt in de milieuvergunningen van de bedrijven.
Ook in het kader van arbeidsomstandigheden worden overigens eisen gesteld aan het maximum gehalte IPA in het vochtwater. In de Regeling wijziging Arbeidsomstandighedenregeling betreffende werkzaamheden met vluchtige organische stoffen (Staatscourant nr. 171, 5 september 2000) worden maatregelen voorgeschreven ter beperking van de blootstelling aan VOS in de grafische industrie en de autoschadeherstelbranche. KVGO-brochure Een uitgebreide beschrijving van genoemde afspraken en tips voor een optimale IPA-reductie zijn te vinden in de KVGO-brochure IPA-reductie in de offset. Deze brochure bevat ook checklists om te controleren of de maatregelen uit stap 1 en 2 al zijn uitgevoerd; daarnaast is een voorbeeld opgenomen van een IPA-reductieplan. IPA-reductie in de offset is bedoeld voor offsetbedrijven (vellen- en rotatieoffset en verpakkingsdrukkerijen), het bevoegd gezag en andere betrokken organisaties. De brochure wordt samen met de nieuwe tekst van module 140 uit het Handboek naar verwachting eind oktober verzonden aan gemeenten, KVGO-leden en alle overige handboekhouders.
Wat is precies een nieuwe installatie? De Europese oplosmiddelenrichtlijn die maart 1999 is vastgesteld, wordt uiterlijk in april 2001 opgenomen in de Nederlandse wetgeving (‘Oplosmiddelenbesluit’, ex. artikel 8.44 Wm). Het besluit geldt meteen voor nieuwe installaties en installaties die wezenlijk gaan uitbreiden. Wat geldt nu precies als een bestaande, en wat als een nieuwe installatie? (Ter verduidelijking: het begrip installatie in het oplosmiddelenbesluit komt in een groot aantal gevallen overeen met het begrip inrichting uit de Wet milieubeheer.) Een bestaande installatie is een installatie waarin een of meer activiteiten worden uitgevoerd zoals omschreven in bijlage I van het besluit, en waarvoor geldt dat voor de inwerkingtreding van het besluit: • een milieuvergunning is verleend, of • een melding in het kader van een artikel 8.40 amvb is gedaan, of • naar het oordeel van het bevoegd gezag een volledige milieuvergunningaanvraag is ingediend, mits de inrichting uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van het besluit in gebruik wordt genomen. In alle overige gevallen wordt gesproken van een nieuwe installatie, en die moet dus bij de inwerkingtreding van het besluit voldoen aan de eisen uit het besluit. De activiteitsgebonden VOS-emissie-eisen die worden opgenomen in het Oplosmiddelenbesluit zullen niet afwijken van de eisen die zijn vastgelegd in de Europese richtlijn. U vindt de richtlijn op www.infomil.nl. ■
Nieuwe praktijksheets
U kunt de brochure en de MBO-tekst ook opvragen bij FO-Industrie, fax (070) 363 50 84, e-mail
[email protected], tel. (070) 345 14 15.
In augustus heeft InfoMil zes nieuwe Praktijksheets Lucht uitgebracht. Ze gaan in op ervaringen met de emissiereductie van vluchtige organische stoffen in zes bedrijven: een autoschadeherstelbedrijf, een bouwer van polyester zeilboten, een tankopslagbedrijf, een producent van kunststof leidingsystemen, een reclamedrukkerij en een scheepswerf. De titels vindt u in de rubriek Verschenen.
■
■
10
Nieuwsbrief 19
Energie
Elektromagnetische velden
Impuls voor energie in de vergunning De ministeries van VROM en EZ hebben 30 miljoen gulden vrijgemaakt om de komende vier jaar gemeenten en provincies te ondersteunen bij de invulling van het thema energie in de milieuvergunning. Voor zowel gemeenten als provincies is 15 miljoen beschikbaar.
(foto: Benelux Press)
Gemeenten Met het Programma Intensivering Ondersteuning Bevoegd gezag (PIOB) hoopt men zoveel mogelijk knelpunten weg te nemen die een optimale invulling van het thema energie in de weg staan. Gedacht wordt aan activiteiten als training ‘on the job’, pilotprojecten, het creëren van commitment bij bestuur en management, en het instellen van regionale aanspreekpunten waar men met lastige kwesties terechtkan. Momenteel wordt hard gewerkt aan de invulling van het PIOB. De VNG heeft het voortouw bij de uitvoering van het project, waar ook InfoMil bij betrokken wordt; zo voert InfoMil het secretariaat. Om voldoende contact te houden met het veld komt er ook een klankbordgroep van gemeenteambtenaren. Het projectprogramma wordt naar verwachting dit najaar aan het bevoegd gezag gepresenteerd.
Provincies De 15 miljoen gulden voor ondersteuning van het provinciaal bevoegd gezag wordt grotendeels onder de twaalf provincies verdeeld. Met het geld wordt extra menskracht aangetrokken voor invulling van de provinciale taken in het kader van het convenant Benchmarking energie-efficiency. Daarnaast zullen de provincies een opleidingstraject opzetten en een leidraad benchmarking en vergunningverlening uitgeven. Informatie: VNG, Hans Olsthoorn, telefoon (070) 373 88 41, e-mail
[email protected]
Oproep De VNG wil graag inzicht hebben in (lopende en afgeronde) projecten bij gemeenten en regionale milieudiensten, met betrekking tot energie in de milieuvergunning en in amvb’s. Voorbeelden zijn: • branchegerichte projecten • opleidingsprojecten • interne uitvoeringsrichtlijnen voor de aanpak van het thema energie.
Lichamelijke gevolgen van laag- en hoogfrequente velden De invloed van elektromagnetische velden op het lichaam blijft vragen oproepen. Maakt het bijvoorbeeld wat uit of het veld veroorzaakt wordt door een zendinrichting of door hoogspanningslijnen? Ja, de gevolgen verschillen. Elektromagnetische velden brengen verschillende fenomenen in het menselijk lichaam teweeg, afhankelijk van de frequentie van het veld (uitgedrukt in Hertz). Omdat de frequenties van hoogspanningslijnen en zendmasten sterk uiteenlopen, hebben de velden verschillende gevolgen. Hoogspanningslijnen veroorzaken elektromagnetische velden met een frequentie van 50 Hz. Frequenties tussen 1 en 300 Hz worden extreem laagfrequent (ELF) genoemd. ELF-velden veroorzaken een elektrische stroom in het menselijk lichaam. De maat voor dergelijke stromen in het lichaam is de stroomdichtheid. Meer informatie over de effecten en de normstelling van blootstelling aan elektromagnetische velden tussen 0 Hz en 10 MHz vindt u in het rapport van de Gezondheidsraad van 7 maart 2000 (publicatienummer 2000/6, fax (070) 340 75 23).
Heeft u informatie? Neem contact op met InfoMil.
voorpublicatie daarvan verwachten we begin 2001. Tot die tijd gelden dus iets andere terugverdientijden voor bedrijven die vallen onder de genoemde drie amvb’s. In de praktijk is dat zelden een probleem, omdat het verschil industriële processen betreft, en die komen binnen die amvb’s nauwelijks voor. Mochten er lokaal problemen ontstaan, zoals rechtsongelijkheid, dan kunnen die door bijvoorbeeld fasering worden opgevangen.
Warmte In het frequentiegebied van GSM-zendinrichtingen (900–1800 MHz) gaat het vooral om de omzetting van elektromagnetische energie in warmte. Een maat voor de warmteopname door het lichaam is de ‘specific absorption rate’ (SAR). De Gezondheidsraad geeft in haar rapport van 29 juni 2000 over GSM-basisstations (publicatienummer 2000/20) meer informatie over de effecten en de normstelling in het frequentiegebied waarop GSM-basisstations uitzenden. Vanwege de verschillende, frequentieafhankelijke effecten hanteert men ook verschillende soorten normen. Voor lage frequentiegebieden is de norm gebaseerd op de stroomdichtheid, voor hogere frequenties op de SAR. Blijft de veldsterkte onder de norm die bij de uitgezonden frequentie hoort, dan zijn geen nadelige gezondheidseffecten op korte termijn van de elektromagnetische velden te verwachten.
■
■
■
Terugverdientijden De circulaire Energie in de milieuvergunning gaat voor het opnemen van voorschriften en energiebesparingsmaatregelen uit van een terugverdientijd van maximaal vijf jaar voor gebouwen, faciliteiten en processen. Alleen in die andere amvb’s is die termijn anders. Ook in de herziene amvb’s die dit najaar in werking treden, wordt de termijn van vijf jaar gehanteerd. De drie amvb’s uit 1998 (Horeca, Sport en Recreatie, Woon- en verblijfgebouwen en Detailhandel en ambachtsbedrijven) zijn echter nog gebaseerd op eerder beleid, met een terugverdientijd van vijf jaar voor gebouwen en faciliteiten en drie jaar voor processen. Formeel blijven deze termijnen gelden tot de amvb’s op dit punt aangepast worden;
InfoMil, oktober 2000
11
Nieuwsbrief 19
InfoMil, oktober 2000
Afval- en emissiepreventie
Landelijke dag gescheiden inzameling afvalstoffen hoog gewaardeerd Maar liefst 320 deelnemers telde de Landelijke dag gescheiden inzameling afvalstoffen, die op 21 juni in de Reehorst in Ede werd gehouden. Het leeuwendeel van de aanwezigen bestond uit beleidsmedewerkers van gemeenten, regio’s of provincies, maar ook bestuurders, vergunningverleners en handhavers waren ruim vertegenwoordigd. De deelnemers waardeerden de dag met het rapportcijfer 7,5.
Preventie meetbaar gemaakt Uit evaluaties van preventieprojecten blijkt dat bedrijven vaak niet goed bijhouden wat preventie oplevert. Zo komen de milieuwinst en kostenbesparingen van preventiemaatregelen onvoldoende in beeld. Daarom is in interprovinciaal verband een monitoringmethodiek van preventie ontwikkeld. Een kenmerk van de nieuwe methodiek voor monitoring van preventie is dat er gewerkt wordt met efficiencyindicatoren. Die getallen relateren de afvalstromen en emissies aan een vergelijkingsbasis – veelal het grondstofverbruik of het productievolume. Zo blijft steeds dezelfde verhouding bestaan, ongeacht groei of krimp van het bedrijf. Verder worden ook de kostenbesparingen in beeld gebracht en wordt er een directe relatie gelegd met de getroffen maatregel(en).
De conferentie – georganiseerd door InfoMil, VROM, VNG, het Afval Overleg Orgaan, SVM-PACT en de Nederlandse Vereniging van Afval- en Reinigingsmanagement – bestond uit een ochtend- en middagdeel. De ochtendsessie was plenair, tijdens het middagdeel waren er discussietafels en bestond de mogelijkheid om aan twee verschillende workshops deel te nemen. Workshops Uit vijftien verschillende workshops konden de deelnemers er twee kiezen. De workshop ‘Nieuwe impulsen voor gemeentelijk inzamelbeleid’ was veruit favoriet, maar ook aan ‘Maatwerk bij gescheiden inzameling huishoudelijk afval’ nam een groot aantal mensen deel. De hoogste waardering kregen drie andere workshops: ‘Spreken is zilver, communiceren is goud’, ‘Afvalscheiding bij bedrijven met een vergunningplicht Wet milieubeheer’ en ‘Inzameling wit- en bruingoed, nu ook de kleine apparaten’.
Ondersteuning Op de vraag of de deelnemers in de nabije toekomst behoefte hebben aan ondersteuning gaf 16% aan vooral behoefte te hebben aan beschrijvingen van mogelijkheden voor afvalscheiding en gescheiden inzameling, met inbegrip van technische, milieuhygiënische en economische consequenties. Verder wil 15% van de deelnemers graag meer praktijkinformatie over ervaringen met regulering en afvalscheiding (in de vorm van praktijkbladen). Daarnaast is er behoefte aan voorlichtingshulpmiddelen, zowel voor burgers als bedrijven. Naast de informatiebladen die voor amvbbedrijven worden uitgebracht, werkt InfoMil aan twee informatiebladen voor afvalscheiding bij Wm-vergunningplichtige bedrijven (een voor bedrijven en een voor het bevoegd gezag). ■
Proefprojecten Uit drie proefprojecten blijkt dat preventiemaatregelen meestal grote besparingen opleveren (in de orde van 10 tot 40%). Preventie levert dus wat op; het is belangrijk om dat uit te dragen. Inzicht in de resultaten kan het draagvlak voor preventie vergroten en mensen motiveren om er mee door te gaan. Vrijwillige basis De monitoringmethodiek is ontwikkeld voor preventieprojecten waar bedrijven op vrijwillige basis aan meedoen, maar omdat preventie voor het bevoegd gezag een steeds belangrijker aandachtspunt wordt, is de handreiking ook voor die partij interessant. Van de handreiking Monitoring: scoren met efficiency-indicatoren is een algemene versie beschikbaar. Daarnaast is er een specifieke versie voor de meubelindustrie. U kunt de handreiking bestellen bij Remko de Waard van de provincie Zuid-Holland telefoon (070) 441 71 76. ■
12
Nieuwsbrief 19
Water
Bestuurlijk-juridisch
Einde overgangstermijn afvalwater in zicht Op 1 maart 1996 is de gemeentelijke lozingsverordening afgeschaft. Afvalwater is vanaf dat moment een normaal onderdeel van de Wet milieubeheer. Dankzij een overgangsregeling heeft de lozingsverordening in een aantal situaties nog geldingskracht, maar op 1 maart 2003 komt ook hieraan een einde. Het is dus zaak alle Wm-vergunningen tijdig van afvalwatervoorschriften te voorzien. Gebeurt dat niet, dan zouden voor de betreffende lozingen formeel geen voorschriften meer van toepassing zijn. voor het aanpassen van vergunning bij het bevoegd gezag. De vergunninghouder hoeft zelf dus geen initiatief te nemen: de vergunning kan namelijk door middel van een ambtshalve wijziging worden geactualiseerd.
(foto: Benelux Press)
Op 2 november 1994 heeft de regelgeving voor afvalwaterlozingen op de riolering zijn huidige vorm gekregen met de Wet houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 1994, 798). Daarbij is de gemeentelijke lozingsverordening van rechtswege komen te vervallen. Overgangsregeling De wetswijziging bevat een regeling (zie artikel IV) waardoor afvalwatervoorschriften op grond van de gemeentelijke lozingsverordening geacht worden onderdeel uit te maken van de Wm-vergunning. Dit is echter een overgangsregeling, die afloopt op 1 maart 2003. Op die datum zouden dus in alle Wm-vergunningen daadwerkelijk afvalwatervoorschriften moeten zijn opgenomen. Omdat de Wm-vergunningen onvolledig worden ten gevolge van een wetswijziging, ligt de verantwoordelijkheid
InfoMil, oktober 2000
Werkingssfeer De overgangsregeling is zo geformuleerd dat gedurende de overgangsperiode op iedere lozing voorschriften van toepassing zijn, tenzij in de betreffende gemeente geen lozingsverordening was vastgesteld (wat zeer uitzonderlijk is). Ook in gevallen waar geen melding was gedaan of geen vergunning was verleend op grond van de lozingsverordening – en dit wel had gemoeten – worden de voorschriften uit de verordening die van toepassing hadden moéten zijn, geacht onderdeel uit te maken van de Wm-vergunning. Dit betreft dus niet alleen de algemene voorschriften, met betrekking tot pH en temperatuur bijvoorbeeld, maar ook de bedrijfsspecifieke voorschriften. Onvolledig Als een Wm-vergunning niet tijdig van afvalwatervoorschriften wordt voorzien, is na 1 maart 2003 sprake van een onvolledige vergunning. De instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer (Stcrt. 1996, nr. 59) bepaalt immers dat in alle Wm-vergunningen voorschriften voor lozing op het riool moeten zijn opgenomen. Het bevoegd gezag voor de Wm zou er goed aan doen om, waar dat nog niet is gebeurd, tijd vrij te maken om de bestaande Wm-vergunningen te bezien op afvalwatervoorschriften. Als een vergunning deze voorschriften nog niet bevat, kunnen die op tijd worden opgenomen. Zo worden problemen op langere termijn voorkomen. ■
Wijziging artikel 8.19 Wm De Wet meldingenstelsel Wet milieubeheer is op 1 oktober in werking getreden. In de wet gaat het om de wijziging en verruiming van het meldingsregime van artikel 8.19 Wm. De tekst van de wet is gepubliceerd in Staatsblad 2000, 188. Voor gemeenten en provincies is het nieuwe meldingenstelsel een belangrijke wijziging van de Wet milieubeheer. De meest in het oog springende gevolgen van de wijziging zijn de veranderde status van de reactie op de melding en de toegenomen mogelijkheden om veranderingen in de inrichting door te voeren zonder wijziging van de vergunning. In het oude artikel 8.19 is de aard van de verandering (gunstig, neutraal of ongunstig voor het milieu) bepalend voor de vraag of een wijziging van de inrichting met een melding kan worden afgedaan. In de nieuwe situatie is de inhoud van de milieuvergunning doorslaggevend. Het nieuwe artikel 8.19 Het bevoegd gezag moet bij het formuleren van de vergunning al rekening houden met toekomstige uitbreidingen en wijzigingen. Bij wijzigingen van de inrichting zijn er drie mogelijkheden: 1 Veranderingen van de inrichting die in overeenstemming zijn met de vergunning hoeven niet gemeld te worden (nieuw artikel 8.1 lid 3 Wm). 2 Veranderingen die niet in overeenstemming zijn met de vergunning, maar die niet leiden tot meer milieubelasting dan op grond van diezelfde milieuvergunning is toegestaan moeten gemeld worden (nieuw artikel 8.19 lid 2 Wm). 3 Voor veranderingen die niet in overeenstemming zijn met de vergunning, en die leiden tot meer milieubelasting dan op grond van de milieuvergunning is toegestaan, is een veranderingsvergunning noodzakelijk. Andere status melding Ook de status van de reactie van het bevoegd gezag op de melding is veranderd. Voorheen was de reactie geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Nu moet het bevoegd gezag binnen zes weken schriftelijk verklaren of de melding akkoord is. Deze verklaring is een
13
Nieuwsbrief 19
InfoMil, oktober 2000
Bodem
besluit dat vatbaar is voor bezwaar en beroep. Het bevoegd gezag moet de verklaring zo snel mogelijk bekend maken aan de vergunninghouder en uiterlijk twee weken na de bekendmaking daarvan openbaar kennis geven. Meer informatie Een gedetailleerde toelichting op de Wet meldingenstelsel Wet milieubeheer is te vinden in de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 1998-1999, 26552, nummer 3. Het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (Ivb) is wegens het gewijzigde meldingenstelsel per 1 oktober ook aangepast. Deze wijziging is gepubliceerd in het Staatsblad 331, van 22 juli 2000. De invoering van het nieuwe meldingenstelsel gaat gepaard met verschillende voorlichtingsactiviteiten. VROM heeft in augustus een brief naar alle bevoegde gezagen gestuurd met een samenvatting van de strekking van het nieuwe meldingenstelsel (kenmerk DGM/B/JB Mbb 2000088407). Aan voorlichtingsmateriaal en de organisatie van regionale workshops wordt gewerkt (zie Agenda). Uiteraard kunt u met vragen over de gewijzigde 8.19-melding ook terecht bij de InfoMil-helpdesk, elke werkdag van 9 tot 12 uur. ■
Twee nieuwe amvb’s in werking Op 1 oktober treden het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer en het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer in werking. Het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen vervangt het Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen en is gepubliceerd in Staatsblad 262 van 13 juni 2000. Het Besluit opslag- en transportbedrijven (Staatsblad 278 van 15 juni 2000) komt in de plaats van het Besluit opslag goederen. Beide besluiten zijn te vinden op www.infomil.nl. Zoals gebruikelijk gaan beide amvb’s vergezeld van informatiebladen en meldingsformulieren. ■
Handhaving Bouwstoffenbesluit landelijk ondersteund In de vorige nieuwsbrief maakten we al melding van het landelijk project Handhaving Bouwstoffenbesluit (Bsb). Het heeft tot doel handhavers de ondersteuning te bieden die nodig is voor een optimale handhaving van het Bouwstoffenbesluit. Om aan te sluiten bij de wensen van de handhavers heeft InfoMil samen met het Landelijk Informatiepunt Milieuwetgeving (LIM; zie ook p. 16 van deze Nieuwsbrief) in april en mei een inventarisatie uitgevoerd.
(foto: VROM)
Uit de inventarisatie bleek dat de meeste geïnterviewde instanties nog in de oriënterende fase zitten. De koplopers hebben wel beleidsplannen gemaakt, maar toezicht en controle zijn nog zeldzaam in het veld. Een mogelijke reden hiervoor is dat handhavers onzeker zijn over de juiste aanpak. Dit lijkt te worden veroorzaakt door een gebrek aan vertrouwen in de bewijsmiddelen die door het besluit worden aangereikt, een tekort aan ervaring, en onduidelijkheid over de interpretatie van een aantal begrippen uit het besluit, zoals ‘werk’, ‘op of nabij locatie van herkomst’ en ‘overig bewijsmiddel’. Faciliteringsprogramma Bsb De Landelijke Coördinatie Commissie Milieuwethandhaving (LCCM ) besloot in april om voor de landelijke handhavingsprioriteiten (waaronder het Bouwstoffenbesluit) faciliteringsprogramma’s op te zetten. Op advies van InfoMil/LIM heeft men eind juni besloten in eerste instantie te starten met het ‘adopteren’ (ondersteunen) van lokale en regionale ervaringsprojecten. Hiermee is het project uitgegroeid tot een samenwerkingsproject van VROM en LCCM, waarvan het LIM de trekker is. Voor de begeleiding is een klankbordgroep samengesteld met vertegenwoordigers van
VROM, gemeenten, waterkwaliteitsbeheerders, provincies, SEPh’s en politie. Eerste fase (september-december 2000) De adoptie van projecten vormt een eerste fase waarin praktijkervaring wordt opgedaan. Alle instanties en projectleiders van handhavende overheden hadden de mogelijkheid om hun project tot 1 september bij het LIM aan te melden. De belangrijkste voorwaarde was dat het project zich richt op het opdoen van ervaring bij het toepassen van bouwstoffen. Het LIM gaat bij zes projecten adviseren. Daarnaast verzamelt het informatiepunt allerhande informatie over de handhaving van het Bsb; op termijn moet dit uitgroeien tot een praktisch kennisbeheersysteem. Tweede fase (na januari 2001) Begin 2001 komen de ervaringen van de geadopteerde projecten landelijk ter beschikking. Verder bepaalt de klankbordgroep wat de meest efficiënte methode is om toekomstige kennis en ervaringen vast te leggen. Ook wordt bekeken of er nog extra ondersteunende middelen moeten worden ngezet. Voor meer informatie en het rapport van de inventarisatie kunt u terecht bij InfoMil. ■
14
Nieuwsbrief 19
InfoMil, oktober 2000
Landbouw
Stand van zaken milieuregelgeving landbouw Het ministerie van VROM is druk bezig met de voorbereiding van nieuwe landbouwregelgeving rondom de Wet milieubeheer. Om door de bomen het bos nog te kunnen zien hebben we de regelingen die worden voorbereid in de tabel hieronder op een rijtje gezet. Waar mogelijk wordt bij de regeling de geplande datum van inwerkingtreding en kort iets over de inhoud vermeld.
Onderwerp
Inhoud regeling
Wettelijke status
Stand van zaken
Verwachte inwerkingtreding
Wijziging Interimwet ammoniak en veehouderij (reparatie ten behoeve van gemeentelijk ammoniakbeleid), TK 26 118.
Het betreft hier de wijziging van de Interimwet, noodzakelijk geworden door de zogenaamde Uden/Sevenum-jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ten gevolge van deze uitspraak zijn veel gemeentelijke ammoniakreductieplannen op belangrijke onderdelen onverbindend geworden.
Wet in formele zin.
Het wetsvoorstel ligt nog bij de Tweede Kamer. Het voorstel heeft vertraging opgelopen door discussie over de terugwerkende kracht van de wijziging.
Nog niet bekend.
Nieuwe ammoniakwetgeving, opvolger Interimwet ammoniak en veehouderij.
In het nieuwe ammoniakbeleid ligt de nadruk op verregaande emissiereductie door het Wet in formele zin. nemen van technische maatregelen (amvb Huisvesting). Daarnaast geldt voor veehouderijen in kwetsbare bos- en natuurgebieden en een vaste zone van 500 meter daaromheen een aanvullend beleid. Het aanvullend beleid houdt in dat nieuwe vestigingen in die gebieden verboden zijn en dat bedrijven een stalemissieplafond per bedrijf krijgen. Dit stalemissieplafond wordt gebaseerd op de thans vergunde emissie, met een correctie voor de stand der techniek, conform de amvb Huisvesting. Alleen als verdergaande maatregelen dan de amvb Huisvesting worden toegepast mag de hierdoor bereikte extra emissiereductie gebruikt worden voor het houden van meer dieren. Voor melkrundveehouderijen wordt een uitzondering gemaakt. Saldering van ammoniak is onder het nieuwe ammoniakbeleid niet meer mogelijk.
In een brief van 7 september 2000 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het voorgenomen nieuwe ammoniakbeleid (TK 1999–2000, 26 356, nr. 8). De Tweede Kamer moet nog instemmen met de opzet van het nieuwe ammoniakbeleid.
Nog geen datum bekend, maar uiterlijk 1 januari 2002; dan loopt de werkingsduur van de Interimwet af.
Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij.
In dit besluit wordt voor een aantal diersoorten een maximale ammoniakemissie (grenswaarde) per dierplaats voorgeschreven. Op grond van dit besluit worden bedrijven verplicht emissiearme stalsystemen toe te passen. Het besluit speelt een belangrijke rol bij de uitvoering van het nieuwe ammoniakbeleid.
Amvb ex artikel 8.40/8.44 Wm.
Het ontwerpbesluit moet nog voorgepubliceerd worden.
Nog geen datum bekend, maar uiterlijk 1 januari 2002; dan loopt de werkingsduur van de Interimwet af.
Stankwet voor de ontwikkelingsgebieden binnen de reconstructiegebieden.
Om een goede uitvoering van de Reconstructiewet en de daarop te baseren reconstructieplannen mogelijk te maken is het van belang dat verplaatsingen van veehouderijen naar de ontwikkelingsgebieden in het kader van het reconstructieplan niet gefrustreerd worden doordat op de nieuwe locatie (vanwege stankhinder) geen milieuvergunning verleend kan worden. Om te voorkomen dat het aspect stank in deze gebieden een blokkade vormt voor het verlenen van de benodigde milieuvergunning, komt er voor de ontwikkelingsgebieden binnen de reconstructiegebieden een aparte stankwet. In de stankwet wordt in feite de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996 gecodificeerd. Daarnaast bevat de wet een regeling voor de cumulatie van stank. Buiten de gebieden waar deze wet betrekking op heeft blijft het regime van de Brochure 1985, de Richtlijn 1996 en de Publicatiereeks Lucht nr. 46 gelden.
Wet in formele zin.
Het wetsvoorstel gaat binnenkort voor advies naar de Raad van State. De ministerraad is akkoord met het voorstel
Nog niet bekend.
Landelijke herziening agrarisch geurbeleid.
In de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996 is een landelijke herziening van het agra- Nog niet bekend. risch geurbeleid aangekondigd. Ten behoeve van deze herziening is in opdracht van VROM een onderzoek uitgevoerd naar de beleving van stankhinder die wordt veroorzaakt door stallen. Daarnaast worden in opdracht van VROM en LNV metingen uitgevoerd naar de geuremissie van verschillende typen stalsystemen. Begin volgend jaar zal het onderzoek naar de geuremissie van de meest voorkomende stalsystemen afgerond zijn.
Het geurbelevingsonderzoek is inmiddels afgerond. Eind dit jaar wordt de Kamer geïnformeerd over de verdere voortgang van de landelijke herziening.
Nog niet bekend.
De planning is dat het ontwerpbesluit in december 2000 in de Staatscourant wordt gepubliceerd.
Zomer 2001.
Besluit glastuinbouwTer uitvoering van het convenant dat in 1997 is gesloten met de glastuinbouw komt er een bedrijven milieubeheer. nieuwe amvb voor glastuinbouwbedrijven. Deze amvb vervangt het Besluit bedekte teelt milieubeheer. Het bijzondere is echter dat deze amvb niet alleen algemene regels in het kader van de Wet milieubeheer stelt, maar ook in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Bestrijdingsmiddelenwet.
Amvb ex artikel 8.40 Wm, tevens gebaseerd op de Wvo en de Bestrijdingsmiddelenwet.
Besluit grondgebonden landbouwbedrijven en gemechaniseerde loonbedrijven.
In dit besluit worden het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer en het Besluit akker- Amvb ex artikel bouwbedrijven milieubeheer opgenomen. Daarnaast zal het besluit betrekking hebben op 8.40 Wm. loonwerkbedrijven, de champignon- en witlofteelt, paardenhouderijen, kinderboerderijen en andere vormen van kleinschalig (maar wel bedrijfsmatig of in een omvang als ware het bedrijfsmatig) houden van dieren.
Er is nog geen ontwerp. Nog niet bekend.
Besluit opslaan vaste meststoffen milieubeheer.
Dit besluit heeft betrekking op het opslaan van vaste mest als zelfstandige activiteit. Het opslaan van vaste mest als onderdeel van een veehouderij of akkerbouwbedrijf valt hier niet onder.
Het ontwerpbesluit is Nog niet bekend. gepubliceerd in de Staatscourant van 29 september 1995, nr. 189.
Nieuw toetsingskader mestbewerking en -verwerking.
Als gevolg van het nieuwe mestbeleid komt er meer vraag naar mestbewerkings- en mestNog niet bekend. verwerkingstechnieken. Een daarvoor in 1991 door de Inspectie Milieuhygiëne opgesteld toetsingskader voldoet niet meer. Daarom wordt gewerkt aan een nieuw toetsingskader.
Amvb ex artikel 8.40 Wm.
De voorbereiding van Nog niet bekend. het toetsingskader loopt nog.
15
Nieuwsbrief 19 Vijf jaar InfoMil
InfoMil, oktober septemer2000 2000
FO-Industrie
Tweede BMP-ronde textiel- en tapijtindustrie
“Dit convenant moeten we koesteren” Nederland omarmt het poldermodel. Maar hoe bewegen overheden en bedrijven zich in polderend Nederland? Wat zijn hun ervaringen met de milieuconvenanten? De start van de tweede ronde bedrijfsmilieuplannen in de textiel- en tapijtindustrie is een goed moment om de balans op te maken. “Ik geloof in het poldermodel. De klassieke benadering van ‘command and control’ is in de afgelopen decennia niet altijd effectief gebleken. Daarvoor in de plaats is een meer flexibele benadering gekomen, met respect voor ieders belang. En dat blijkt te werken”. VNO-NCW-voorzitter Schraven zette de positieve toon aan het begin van een bijeenkomst in Zwolle, waar textiel- en tapijtbedrijven en de betrokken overheden terugkeken op de eerste ronde BMP’s en zich voorbereidden op de tweede ronde. Hij had zich bij eerdere gelegenheden kritisch uitgelaten over een teveel aan overleg, maar op de bijeenkomst was iedereen het erover eens dat de convenantenaanpak een succes is voor het onderwerp milieu en industrie. Directeur Boeve van het Zuiveringschap Hollandse Eilanden en Waarden en voorzitter van de Overleggroep Textiel- en Tapijtindustrie, vindt dat het goed gaat met ‘zijn’ convenant. “Het succes van het convenant ligt duidelijk boven het gemiddelde”, zei hij in Zwolle. En wie dacht dat het bedrijfsleven een kritische toon zou aanslaan, kon zich laten verrassen door de woorden van de heer Keijzer van de Textielvereniging KRL. “Het convenant is een verworvenheid die we moeten koesteren.” Verbeteringen Al die positieve geluiden nemen echter niet weg dat de nieuwe manier van werken wel wennen is. Zo hebben sommige waterschappen het gevoel dat bedrijven onvoldoende hun best doen om de afspraken van het convenant na te komen. Andersom vinden sommige bedrijven dat de waterschappen eigenlijk nog steeds vasthouden aan het oude systeem van vergunning-
verlening en handhaving, terwijl het moderne overlegmodel een heel andere benadering vraagt. Dat mag soms zo zijn, toch heeft het BMP-proces ertoe geleid dat het overleg tussen bedrijf en bevoegd gezag is geïntensiveerd en verbeterd. Ook op milieugebied is aantoonbaar veel bereikt. Zo is de gewenste vermindering van grondwateronttrekkingen bijna gehaald. Sommige schadelijke stoffen die naar lucht en water werden uitgestoten, zoals chloorfenolen, zijn geheel verdwenen en de uitstoot van andere stoffen is sterk afgenomen. Daartegenover staan belangrijke zaken die aandacht verdienen, zoals de problematiek van het overig kleurstofhoudend afvalwater (watermanagementplan), verdergaande beperking van het afval (afvalpreventieplan) en de toetsing van de milieubezwaarlijkheid van hulpstoffen. Overig kleurstofhoudend afvalwater Het overig kleurstofhoudend afvalwater is een steeds terugkerend onderwerp van discussie. Bedrijven dringen er bij de waterschappen regelmatig op aan om de afspraken over kleurstoffen te versoepelen. Mevrouw Eckstein van de Unie van Waterschappen is daar verbaasd over; begin vorig jaar hebben de bedrijfstakorganisaties met de Unie van Waterschappen en RIZA immers nadere afspraken gemaakt over dit onderwerp. Uitgangspunt blijft sanering aan de bron. Hierbij moet de 90% kleurstofverwijdering uit de CUWVOaanbevelingen niet worden beschouwd als een absolute norm. Daarnaast mag voor overig kleurstofhoudend afvalwater dat goed biologisch afbreekbaar is de communale zuivering bij de sanering worden betrokken. Verder is meer rekening
Rapporten kunt u opvragen bij FO-Industrie, telefoon (070) 345 14 15. Voor vragen over de doelgroepconvenanten en milieujaarverslagen kunt u contact opnemen met de InfoMil Helpdesk (070) 361 05 75.
gehouden met initiatieven van bedrijven om te komen tot procesgeïntegreerde maatregelen, waaronder het EET-subsidieproject van Novem/Senter (over de kringloopsluiting van waterstromen). Volgens Eckstein is het beleid helder, daar moet niet meer over worden gediscussieerd. De partijen in het convenant moeten nu samen creatieve oplossingen bedenken voor de aanpak van het probleem. Hoge verwachtingen Hoe meningen en invalshoeken ook mogen verschillen, de algemene verwachting van de deelnemers was dat het BMP-2-proces succesvol zal zijn. Een voorwaarde daarbij is uiteraard een goede onderlinge communicatie. Zoals bij de bijeenkomst over de nieuwe ronde BMP’s. ■
(foto: Paul Tolenaar)
16
Agenda 2 november 2000 Diffuus, maar duidelijk Een symposium georganiseerd door het Wvocontactteam en de FWVO van Rijkswaterstaat over
InfoMil, oktober 2000
Nieuwsbrief 19
Het LIM is uit de startblokken Nieuw bij InfoMil: het Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving, kortweg LIM. Het LIM treedt op als neutraal speler in het handhavingsveld en biedt SEPh’ers en handhavers informatie en service voor alle ‘handhavingskleuren’: groen (natuur), blauw (water), grijs (Wm, bodem e.d.) en rood (ruimtelijke ordening).
het saneren van de zogenaamde puntbronnen (lozingen uit bedrijven, rioolstelsels en dergelijke) • Congrescentrum AGORA, Lelystad • Informatie: RIZA, (0320) 29 84 76
23 en 24 november Congres Nationaal Energie Forum 2000 • WTC, Rotterdam • Informatie: www.energieforum.nl, (040) 297 48 02
November/december ‘Nieuwe amvb’s: actuele onderwerpen’ Vier regionale bijeenkomsten met een plenair deel en twee workshoprondes. Onderwerpen: onder meer VOS-reductie bij autospuiterijen, geluid, opslag van gevaarlijke stoffen voor transport, de certificering van stookinstallaties en de handhaving van
Het LIM heeft in zijn rol van ondersteunende instantie twee natuurlijke partners: het secretariaat van de Landelijke Coördinatiecommissie Milieuwethandhaving (LCCM) en de regionale servicepunten milieuwethandhaving (SEPh’s). Een goede samenwerking en onderlinge afstemming is noodzakelijk om een efficiënte inzet van capaciteit en middelen te bereiken. Uiteraard beschikt het LIM in deze fase van zijn bestaan nog niet over alle informatie, maar uiteindelijk moet het fungeren als hét informatie- en serviceloket voor de handhaver, zowel bestuurs- als strafrechtelijk. Waar nodig schakelt het LIM door naar andere informatiepunten.
8.40-amvb’s. De bijeenkomsten zijn bedoeld voor het bevoegd gezag, dat al is uitgenodigd. • Informatie: InfoMil • Kosten: ƒ 135,– 13 november Dorint, Eindhoven 20 november Holiday Inn, Rotterdam 27 november Jaarbeurs, Utrecht 7 december Hotel Wientjes, Zwolle
December Regionale workshops Uitleg van het nieuwe meldingenstelsel art. 8.19 Wm.
Netwerken en communicatie Een van de belangrijkste taken voor het LIM het komend najaar is de opbouw van een netwerk met onder meer provincies, gemeenten, waterschappen, milieudiensten, de Inspectie Milieuhygiëne, het RIZA, de AID, de Informatie- en Expertisecentra van het Openbaar Ministerie, politie et cetera. De bij die organisaties aanwezige kennis en ervaring moeten zoveel mogelijk landelijk beschikbaar komen.
Omdat de ontwikkeling van regelgeving en handhaving niet langer alleen een nationale zaak is, moeten we ook nadenken over nut en noodzaak van internationale contacten. Ook daarvoor is een goed opererend netwerk onontbeerlijk. Wederzijds vertrouwen en korte (vaak informele) lijnen tussen mensen en organisaties zijn belangrijke voorwaarden voor het succes van het LIM. Communicatie is de sleutel tot vertrouwen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het doorvertalen van de landelijke prioriteiten, het verwerken van signalen uit het veld en het betrekken van handhavers bij de ontwikkeling van nieuw handhavingsgereedschap. Een internetsite, een nieuwsbrief en een platform voor overleg kunnen daarbij behulpzaam zijn. Het LIM in 2001 en verder Voor het jaar 2001 staan al plannen op de rol. Er wordt gewerkt aan een lange-termijnstrategie, waaruit jaarlijks een werkprogramma wordt samengesteld. Maar ook u heeft daar invloed op: het LIM staat altijd open voor signalen uit het veld. Schroomt u niet om contact met ons op te nemen. ■
VROM verstuurt uitnodigingen 13 december Den Haag 19 december Den Bosch 20 december Zwolle Colofon Redactieadres
Aandachtsgebieden van InfoMil
InfoMil Postbus 30732 2500 GS Den Haag
Lucht
Fax (070) 363 33 33
• Bees (NOx)
Coördinatie voor InfoMil
• Emissie van vluchtige
Jolanda Vloon, Roselie Wijtenburg Redactie Frans Brand, Dick van Teylingen (: Netwerk voor communicatie, Rotterdam) Ontwerp en vormgeving Conefrey/Koedam BNO, Almere Druk
organische stoffen
6.500 exemplaren ISSN 1385-5492 De volgende Nieuwsbrief verschijnt in december. Overnemen met bronvermelding is toegestaan.
en handhaving
• Nederlandse emissierichtlijn (NeR) • Nieuw Nationaal Model (NNM) Bodem, water en landbouw
• Bedrijfsinterne milieuzorg • Doelgroepbeleid industrie
• Landbouw
• Elektromagnetische straling
• Water
• EuroBAT
• Monitoring luchtkwaliteit
PlantijnCasparie, Den Haag Oplage
• Bouwstoffenbesluit
• Externe Veiligheid Verruimde reikwijdte Wm
• Geluid (industrielawaai)
• Afval- en emissiepreventie
• Landelijk Informatiepunt
• Afvalscheiding (bedrijfsgebonden)
Milieuwethandhaving (LIM) • MER
• Energiebesparing
• Milieujaarverslag
• MDW
• SdT/Alara
• Bever (bodemsanering)
• VOH/VOM
• Bodembescherming (NRB)
Overige aandachtsgebieden
• Bodemlozingen
• Asbest
• BOOT
• Bestuurlijk-juridisch