Heinz Schiller
De Kunst van het Verbinden - Over de zin en onzin van sociale netwerken1
S AM E N VATTING Globalisering, individualisering, informatisering… Allemaal moderne tendensen die oppervlakkig beschouwd hebben geleid tot een gedesintegreerde samenleving waar het voor individuele burgers moeilijk houvast vinden is. Maar is die waarneming niet erg oppervlakkig? De veronderstelling dat de moderne tijd ervoor zorgt dat burgers geïsoleerd raken, lijkt niet het geval. Het digitale tijdperk creëert de mogelijkheid om zowel globaal als lokaal te acteren. Juist dit feit zorgt voor nieuwe mogelijkheden voor individuen om zich te verbinden met anderen. Toch zijn er ook zorgen en is er scepsis. Zijn de nieuwe vergezichten niet louter weggelegd voor de bovenlaag van de bevolking en hebben de burgers die onder aan de maatschappelijke ladder staan opnieuw het nakijken? In deze bijdrage kijk ik aan de hand van bestaand en eigen onderzoek naar het fenomeen sociale netwerken. Bestaan ze nog of brokkelen ze inderdaad af? Of is er simpelweg sprake van een nieuwe werkelijkheid, met dezelfde mogelijkheden, uitdagingen en obstakels zoals die er altijd al waren.
1 Onomkeerbare veranderingen
De onbegrensde wereld zorgt voor nieuwe vormen van integratie en cohesie. Vroeger was daarom niet beter, hooguit anders
Ik herinner me een reclamefilmpje, ik meen van een internetprovider, waarin een Westerse zakenman in afgelegen oorden van Afrika naar nieuwe klandizie op zoek gaat voor zijn waren. Als hij in een typisch Afrikaanse dorp terechtkomt dan blijkt: het lokale dorpshoofd heeft internet en bestelt de spullen online. Het voorbeeld illustreert aardig hoe de verhoudingen liggen. We denken te vaak en te veel in beelden van het verleden, niet beseffend dat de toekomst ons op veel fronten al heeft ingehaald. Hans Boutellier (2011, 7) schetst daar in De improvisatiemaatschappij een intrigerend beeld van: ‘De improvisatiemaatschappij is snel, onrustig en permanent in beweging, en creëert daarin meer en minder geslaagde vormen van samenhang en coherentie. Het gaat daarbij zowel om de inhoud van een nieuwe ordening als om het proces waarlangs deze zich realiseert. Zij is zowel spontaan als gestructureerd. Zij veronderstelt in elk geval afstemming tussen identiteiten binnen een georganiseerde context.’2 De Canadese politiek filosoof Charles Taylor ziet individualisering en globalisering die de onbegrensde wereld kenmerken als onomkeerbare grote veranderingen, ze zijn definitief en onvermijdelijk. In een interview in Trouw zegt hij: ‘Was het vroeger beter? Dat kun je, als je mijn analyse volgt, nooit zo eenvoudig beantwoorden. (...) Je mag je wel afvragen of we vroeger beter af waren. Was er misschien een
370 Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 51 (2012) 370-376
groter besef van gemeenschap, van solidariteit? En zo ja, zouden we dan op onze eigen manier bepaalde vormen van solidariteit kunnen herontdekken? Solidariteit is aan het slijten. En overal in de westerse samenleving beginnen we de nood eraan te voelen.’ Hij maakt dan een brug naar immigratie waarbij wij verwachten dat nieuwkomers zich volledig aanpassen en aldus solidair zijn. Maar dat is niet meer van deze tijd: ‘Nu ben je met je mobieltje in een oogwenk terug in Punjab waar je familie vandaan komt. Dit alles schept een nieuw idee van wat het betekent om in een samenleving te zijn. Je zit niet opgesloten in een particuliere politieke omgeving, je woont in meerdere. Het is heel legitiem om tegelijkertijd op verschillende niveaus in meerdere samenlevingen te leven. Je hebt je werk en betaalt je belasting hier, maar je culturele en religieuze leven, je gezinsleven speelt zich af in een ruimte tussen hier en elders waar je Sociale steun die voortvloeit uit het socidoorheen kunt reizen.’3 De onbegrensde ale netwerk (zowel op emotioneel als wereld zorgt voor nieuwe vormen van praktisch gebied) is moeilijker te organiintegratie en cohesie. Vroeger was daarseren op afstand dan dichtbij. Maar klopt om niet beter, hooguit anders. En voor deze, op zich logische, redenering eigende manier waarop je je als burger tot lijk wel. Hoe ziet de praktijk van alledag er de samenleving verhoudt, geldt precies nu feitelijk uit hetzelfde.
2 De samenleving, dat ben jij Mensen verbinden zich met andere mensen. Dat is een wezenskenmerk van ‘onze soort’. Sociale netwerken zijn onlosmakelijk met ons verbonden. Binnen die netwerken geven we vorm aan onze betrokkenheid bij de samenleving als geheel. Zo beschouwd is burgerschap van alle tijden. Ook al zou je dat niet zeggen als je de actuele discussies volgt. De Amerikaanse historicus James C. Kennedy kijkt met een frisse blik naar Nederland. Vaak met verbazing trouwens. In Bezielende Verbanden4 beschouwt hij het typisch Nederlandse burgerschap en citeert uit een boekje dat jongeren van 23 in 1950 werd meegegeven op het pad des levens. Je telde toen pas mee als je 23 was, je mocht dan stemmen! Die tekst, zo constateert Kennedy, zou zo anno nu gebezigd kunnen worden, zij het wat gemoderniseerd en met een wat minder prominente rol voor God erin. De Utrechtse pedagoog Martinus Langeveld pleitte vijftig jaar geleden al voor ‘zelfverantwoordelijke zelfbepaling’. Volgens Langeveld moest opvoeding mensen tot volwassenheid leiden. Volwassen ben je dan, volgens hem, als je constructief deelgenoot bent van de maatschappij.5 Toch is er een belangrijk verschil tussen toen en nu en dat is de vorm waarin het actief burgerschap gestalte krijgt. Stond in 1950 het verenigingsleven centraal, nu is dat een bonte mix van individuele betrokkenheid, tijdelijke groepsvorming, traditionele verenigingsinzet en ongeorganiseerde spontane acties. Kennedy constateert: ‘In de jaren zeventig was er sprake van een enorme toename van ‘nieuwe sociale bewegingen’, die zich richtten op postmateriële zaken zoals vrede, mensenrechten en milieu. Volgens een studie namen honderden Nederlandse kerken deel aan de derde wereldbeweging in de jaren zeventig. Deze hoge participatiegraad werd wellicht mogelijk gemaakt door de overheidssubsidies die beschikbaar waren, een steun die in veel andere landen ondenkbaar was. De tijd van massaal protest ligt nu al ruim twintig jaar achter ons, maar Nederlanders bleven in hun ‘giroactivisme’ royaal bij-
371
dragen aan deze en andere vormen van liefdadigheid. Het bestaan van vermogende verenigingen en stichtingen is in deze optiek een teken van actief burgerschap door vrijgevige Nederlanders. Misschien zou je zelfs kunnen zeggen dat Nederlanders, in hun bereidwilligheid om hoge belastingen te betalen, ook op die manier hun samenleving ‘actief’ ondersteunen. Sommige traditionele verenigingen hebben het verval overleefd: zo is het aantal sportverenigingen explosief gegroeid. En Scouting Nederland is terug van weggeweest. (…) Nederlanders zijn dus niet per se minder aan de samenleving gaan geven, maar anders. Het aantal vrijwilligers is de laatste decennia stabiel gebleven (…). Wat je wel kan zeggen dat het geven van tijd en geld een grilliger karakter heeft gekregen’ (Kennedy, 2010, 260). Een beetje verbazingwekkend, die belangstelling opeens voor actief burgerschap: ‘De huidige populariteit van het begrip burgerschap mag ons niet uit het oog doen verliezen dat de doelstelling om zorg zo dicht mogelijk bij de burger te organiseren van alle tijden is,’ constateert ook de Fontys Hogeschool in een studie naar actief burgerschap in opdracht van de gemeente Eindhoven. Maar als gevolg van de ongebreidelde groei van de verzorgingsstaat is de gewaardeerde erkenning van het fenomeen op de achtergrond geraakt. Sterker nog, burgerparticipatie is in toenemende mate geïnstitutionaliseerd. ‘Nu de economische tijden minder zijn, komt het weer op de politieke agenda’s en wordt het als ‘nieuw’ gepresenteerd’, zo becommentariëren Jan Steyaart, Johan Bodd en Lilian Linders van Fontys cynisch. Dat lijkt behoorlijk opportunistisch, maar de schijn bedriegt hier wellicht. Er is immers ook sprake van echte en, om in termen van Taylor te spreken, ook onomkeerbare maatschappelijke veranderingen.
3 Demografische tijdbom? Steyaart et al. noemen in de eerste plaats de vergrijzing en de individualisering als ontwikkelingen die de aandacht voor burgerschap fundamenteler maakt dan voorheen: ‘Als laatste aangrijpingspunt om de demografische tijdbom beheersbaar te maken, blijft dan ‘actief burgerschap’, een grotere rol van de burger door herwaardering en activering van informele zorg’ (2005, 47). Veel dramatischer kan je het niet stellen. Omdat de kosten niet beheersbaar zijn en ‘we’ niet bereid zullen zijn hogere financiële bijdrages op te hoesten, rest ons slechts de naastenliefde, zo lijkt de redenering. De schuld krijgt de toegenomen welvaart: ‘Door de toegenomen mobiliteit en ontwikkeling van de welvaart zijn mensen minder gebonden aan de plaats waar ze wonen of vandaan komen. Dat betekent in de praktijk bijvoorbeeld dat relaties tussen mensen zich niet meer als vanzelfsprekend binnen de wijk of buurt afspelen en dat kinderen niet altijd meer in de buurt van hun ouders wonen’ (49). De vooronderstelling hier is gebaseerd op een simpele gezond verstand redenering: als je niet (meer) in de buurt woont, kun je de ‘zorg voor’ wel vergeten. En: hoe welvarender, hoe minder bereid of in staat tot die ‘zorg voor’. We wonen ver van elkaar, omdat we dat kunnen betalen (we zijn immers welvarender en dus mobieler), dus we zorgen niet meer voor elkaar, omdat we nu ver van elkaar af wonen.6 Behalve de toegenomen welvaart zijn het ook de veranderende sociale netwerken van burgers die het burgerschapsbegrip in een nieuw daglicht plaatsen. Als gevolg van de vergrijzing, het feit dat vrouwen vaker en langer werken en er dus minder vrije tijd beschikbaar is, de gemiddeld latere leeftijd waarop mensen kinderen krijgen en huwelijken minder vanzelfsprekend standhouden, zijn ‘de meest nabije
372
sociale netwerken waarop mensen kunnen leunen, kleiner geworden. En sociale steun die voortvloeit uit het sociale netwerk (zowel op emotioneel als praktisch gebied) is moeilijker te organiseren op afstand dan dichtbij’ (Steyaart, 2005, 50). Maar klopt deze, op zich logische, redenering eigenlijk wel? Hoe ziet de praktijk van alledag er nu feitelijk uit? Kennedy constateert een opvallende stevige basis onder het actieve burgerschap van de Nederlander. En hij is daarin niet de enige. Ook Lilian Linders, nota bene medesamensteller van de Eindhovense studie, stelde tijdens haar onderzoek in de Eindhovense buurt Drents Dorp vast dat de mate waarin burgers nog voor elkaar willen zorgen onverminderd groot is.7 Het begeleidende persbericht bij haar promotie op 12 maart 2010 meldt dat haar onderzoek aantoont dat buurtbewoners die geen deel uitmaken van een buurtgemeenschap elkaar wel degelijk hulp bieden. Haar bevindingen wijken af van de vooronderstelling van beleidsmakers dat het verdwijnen van de buurtgemeenschap leidt tot minder zorgzaamheid tussen buren. De Simpelweg kun je zeggen dat in de mowerkelijkheid is anders: de meeste buurt- derne samenleving burgers hun eigen plan bewoners helpen elkaar een-op-een op trekken en verbindingen aangaan daar basis van een persoonlijke relatie. waar die voorhanden en bereikbaar zijn
5 Geïsoleerde individuen? Er is geen eenduidig onderbouwd beeld, zo lijkt het. Een beeld dat wordt versterkt door een opvallend concreet onderzoek naar sociale netwerken door Filip Agneessens, Danielle de Lange en Hans Waege van de Universiteit Gent. Agneessens et al. problematiseert het thema als volgt: ‘De achterliggende idee (van het verschralen van sociale netwerken/HS) is dat een samenleving door de nadruk op individualisering zal resulteren in toenemende sociale armoede. De aard en structuur van sociale relaties tussen personen zijn mogelijk een gevolg van deze individualiseringstendens en andere maatschappelijke trends. Van de mate waarin en de manier waarop personen contact hebben met anderen in de alledaagse contexten kan worden verwacht dat deze invloed uitoefenen op attitudes, opinies, visies en waarden ten opzichte van hun omgeving, maar ook ten aanzien van de bredere samenleving. Zo kan van individuen die deel uitmaken van een omvangrijk en divers netwerk worden verwacht dat zij zich in het algemeen minder zullen richten op het nastreven van hun eigenbelangen. Anderzijds zal deze bredere maatschappijvisie ook gevolgen hebben op de kwantiteit en de kwaliteit van de eigen sociale relaties’ (Agneessens, 2000, 15). Met andere woorden, individualisering en een mogelijk verlies van sociale netwerken is pas zorgwekkend als dit gepaard zou gaan met een verlies van normen en waarden ten aanzien van de samenleving als geheel en mogelijk dus ook voor (vormen van) actief burgerschap. Met andere woorden: willen burgers zich nog wel inzetten als hun sociale netwerk afbrokkelt dan wel sterk verandert? De hypothese dat individualisering leidt tot afnemende animo om zich in te zetten voor de samenleving staat of valt aldus met het gegeven of er sowieso sprake is van verschraling van sociale netwerken. Uit het Vlaams onderzoek blijkt dat niet eenduidig. Om die reden interviewde onderzoeksbureau Tangram in mijn opdracht ruim 800 burgers uit zes verschillende landen naar hun actieve sociale netwerk.8 Dit eigen onderzoek bevestigt in belangrijke mate wat ook het Vlaams onderzoek concludeert: de traditionele sociale contacten, zoals gezin, partner, familie en vrien-
373
den, spelen nog steeds een belangrijke, zo niet de belangrijkste, rol. Het gezin is voor jonge en oude, voor hoog en laag opgeleide Europeanen het belangrijkste sociale contact. Daarna volgen vrienden en naaste familie. Buren en collega’s spelen maar zeer beperkt een rol, waarbij buren voor ouderen iets belangrijker zijn dan voor jongeren. En buren in verstedelijkte gebieden weer minder belangrijk zijn dan in rurale gebieden. Uit de gegevens kun je concluderen dat individualisering marginaal van invloed is op het gedrag van burgers als het gaat om het activeren van hun sociale netwerk. De tweede vooronderstelling is dat individualisering en vergrijzing leidt tot een afnemende bereidheid om zich in te zetten voor de samenleving. Met andere woorden, dat het draagvlak voor actief burgerschap wegvalt door deze onomkeerbare veranderingen. In het onderzoek zijn de Europese burgers twee vragen voorgelegd die hier richtinggevende antwoorden op geven. Allereerst: Kunt u in de buurt iemand vragen om voor u boodschappen te doen als u een paar dagen ziek bent en de deur niet uit kunt? Daarna werd een stelling voorgelegd: Als de nood aan de man is, kan ik altijd bij mensen terecht. Op de eerste vraag blijkt gemiddeld 1 tot 2 op de tien burgers niet in de directe omgeving iemand te kennen die voor hen boodschappen kan doen. De stelling scherpt de vraagstelling nog wat verder aan. Dan blijkt dat, als de nood hoog is, in de meeste gevallen (gemiddeld 90%) alle Europese burgers terechtkunnen bij andere mensen. Een geruststellende gedachte die veel zorgen over desintegratie en isolatie wegneemt. Of er dan toch nog burgers zijn die tussen wal en schip vallen, staat te bezien. Sommigen vrezen dat met de bezuinigingen vooral kwetsbare burgers: ex-psychiatrisch patiënten, mensen met een verstandelijke beperking, dak- en thuislozen, het kind van de rekening zullen zijn. Zij zijn in toenemende aantallen op zichzelf aangewezen. Of de zorgzame, maar individueel handelende burger, oog voor hen zal hebben, moet de toekomst uitwijzen. Deze redenering lijkt toch in de eerste plaats gebaseerd op ‘verzorgingsstaatdenken’. Velen die vandaag de dag hun brood verdienen in de verzorgingsstaat kunnen zich maar moeilijk voorstellen dat de samenleving ook heel goed zonder, of in ieder geval met veel minder, geïnstitutionaliseerde hulp in staat is om kwetsbare burgers te integreren.
6 Sociale netwerken: ze zijn er nog steeds! De resultaten uit het Vlaamse en uit ons eigen onderzoek geven geen aanleiding tot grote zorg. Ook lijken de uitkomsten van het onderzoek te bevestigen wat Linders in Drents Dorp vond: er is nog steeds een grote mate van bereidheid om zich in te zetten voor anderen. In het Vlaamse onderzoek is nadrukkelijk ook naar de gedragscomponent gekeken. Onderzocht is of een afnemend sociaal netwerk gevolgen heeft voor de bereidheid om zich maatschappelijk te manifesteren. Hier is het onderscheid tussen individueel en collectief sociaal kapitaal essentieel. Individualisering zou kunnen leiden tot een verminderd collectief sociaal kapitaal omdat er geen of in ieder geval minder sprake is van collectief overgedragen waarden en normen. Hiervan is echter, volgens Agneessens, geen sprake omdat een opvallend aspect van individualisering juist is dat burgers, veel meer dan in het verleden, zelf gekozen relaties aangaan in plaats van de - letterlijk - voor de hand liggende relaties met familie en buurt. Daarmee zijn we terug bij de onbegrensde wereld van Boutellier en Taylor. Indivi-
374
dualisering is een kenmerk van een onomkeerbare verandering die ‘de wereld’ tot het speelveld van jouw eigen op te bouwen sociale netwerk maakt. En die ervoor zorgt dat jij in staat bent je te verbinden met anderen en je actieve rol te spelen. Zo beschouwd is sociale cohesie geen lokaal of geografisch te definiëren begrip. Cohesie is daar waar mensen zich met elkaar verbonden voelen. Simpelweg kun je zeggen dat in de moderne samenleving burgers hun eigen plan trekken en verbindingen aangaan daar waar die voorhanden en bereikbaar zijn. Dat kunnen de buren of de buurt zijn, maar is in veel gevallen een ander verder weg liggende verbinding, bijvoorbeeld werk, familie elders of in toenemende mate contacten via digitale netwerken of zogenaamde ‘communities’. Voor Europa met haar democratische traditie is dit vraagstuk een centraal thema. ‘Elke democratie worstelt met dezelfde vraag,’ constateert de geboren Amerikaan en hoogleraar Nederlandse geschiedenis James C. Kennedy terwijl hij Alexis de Tocqueville citeert in zijn boek Bezielende Verbanden: ‘Hoe kunnen democratische staten, met hun egalitaire idealen en individualistische oriëntatie, een samenleving in stand houden waarin mensen op betekenisvolle wijze met elkaar verbonden blijven?’9 (Kennedy, 2010, 55). Het is de vraag naar de betekenis van het begrip sociale cohesie dat zo veelvuldig in de beleidstukken van de overheid en de aan haar verbonden instituties van de verzorgingsstaat opduikt, maar dat ook de ideologische grondslag vormt voor het oer-Hollandse Oranje Fonds bijvoorbeeld. Als je de populariteit van dit fonds beschouwt lijkt er vooralsnog inderdaad weinig reden tot zorg. De Kunst van het Verbinden wordt mogelijk gemaakt door financiële bijdragen van De Vrede van Utrecht en DOENJA Dienstverlening. Het is mogelijk om het boek vooruit te bestellen en daardoor de uitgave daadwerkelijk mogelijk te maken. Het boek komt in oktober 2012 uit.
N OT E N Dit is een voorpublicatie uit het boek De Kunst van het Stijgen, dat in oktober 2012 zal uitkomen. Hans Boutellier, De improvisatiemaatschappij. Over de sociale ordening van een onbegrensde wereld. Den Haag, 2011. 3 Wilbery Jakobs/Ida Overdijk, We leven in een ongekende orde. Gesprek met Charles Taylor in Trouw, 17 september, 2011. 4 James C. Kennedy, Bezielende Verbanden. Gedachten over religie, politiek en maatschappij in het moderne Nederland. Amsterdam, 2010. 5 Geciteerd in: Actief Burgerschap. Het betere trek- en duwwerk rondom publieke dienstverlening, een verkennende literatuurstudie over burgerschap in opdracht van de gemeente Eindhoven, uitgevoerd door Jan Steyaart, Johan Bodden en Lilian Linders van de Fontys Hogeschool. 6 De betekenis van het meer-welvaart-minder-burgerschap fenomeen is alleen te begrijpen vanuit de ongebreidelde groei van de verzorgingsstaat. Hoe beter we in staat zijn onze eigen boontjes te doppen, zowel financieel als intellectueel (we zijn in rap tempo collectief een stuk slimmer dan zo’n vijftig jaar geleden), hoe afhankelijker we zijn (gemaakt) van overheidsinterventies. In De Kunst van het Stijgen wordt deze merkwaardige contradictie in het hoofdstuk Onder de Massieve Mangoboom nader beschreven. 7 Lilian Linders, De betekenis van nabijheid. Een onderzoek naar informele zorg in een volksbuurt. Den Haag, 2010. 8 Het onderzoek richtte zich op burgers uit zes Europese landen: Nederland, België, Denemarken, Duitsland, Engeland, Spanje en Polen. Gevraagd is met wie bepaalde (persoonlijke) vraagstukken als eerste wordt besproken en wie (uiteindelijk) wordt ingeschakeld bij het oplossen van die vraagstukken. 9 Zie noot 4. 1
2
375
OVER DE AUTEUR Heinz Schiller studeerde begin jaren zeventig Nederlands en Geschiedenis aan de Nieuwe Lerarenopleiding in Nijmegen. In zijn eerste baan leerde hij als coördinator van het project Mensen Zonder Werk op Texel het welzijnswerk kennen. Er volgde een aantal jaar consulentschap bij de Gelderse Stuurgroep Werkloosheid waarna hij in 1984 de stap zette naar het zelfstandig ondernemerschap. Tot 1992 werkte hij freelance als conceptontwikkelaar en tekstschrijver voor onder meer reclamebureaus. Min of meer toevallig raakte hij betrokken bij communicatieonderzoek voor een grotere welzijnsorganisatie in het land. Het was de opmaat voor een terugkeer naar het welzijnswerk. Een opdracht om advies uit te brengen over hoe het welzijnswerk in de Vinex-locatie Leidsche Rijn bij Utrecht georganiseerd zou moeten worden, leidde tot actieve betrokkenheid. De Stichting Maatschappelijke Ontwikkeling Leidsche Rijn (SMOL) werd opgericht en Schiller werd gevraagd de adviezen om te zetten in praktijk. In 1995 fuseerde SMOL met WUZW, de Utrechtse welzijnsorganisatie actief in onder andere Kanaleneiland. DOENJA Dienstverlening ontstond. Tegelijkertijd werd de kinderopvang die toen nog onderdeel uitmaakte van het brede welzijnswerk verzelfstandigd in Saartje Kinderopvang. De ervaringen in Kanaleneiland leidden tot het boek De Kunst van het Stijgen waarin de zogenaamde Vogelaaraanpak werd bekritiseerd. Tot voor kort gaf Schiller leiding aan zowel DOENJA als Saartje en een aantal kleinere stichtingen die zich inzetten voor de publieke zaak. In oktober 2011 nam hij afscheid als bestuurder van DOENJA om zich meer in te kunnen zetten voor sociaal ondernemerschap. E-mail:
[email protected]
Unieke kortingsactie op geselecteerde uitgaven van Agiel voor abonnees van het Tijdschrift voor Orthopedagogiek Vanaf heden geldt een korting van 50% op geselecteerde uitgaven van Agiel voor abonnees van het Tijdschrift voor Orthopedagogiek. Voor een overzicht van de geselecteerde uitgaven: raadpleeg http://www.tijdschriftvoororthopedagogiek.nl en kies voor ‘Korting op uitgaven Agiel voor abonnees’.
376