Thema 1 | tegenstellingen | week 1 Bronnenpagina’s Themadoel
Materiaal
• De kinderen leren een mening vormen en onderbouwen.
• Plusboek, blz. 6-7
Eindopdracht
• De kinderen bereiden een positiedebat voor dat ze met de hele groep gaan houden.
Bronnen
we ek 1
th e m a 1
De kinderen gebruiken bron A en C in les 1 en bron B in les 2.
Dit ga je dit thema leren
Je leert een mening vormen en onderbouwen. Je bereidt een positiedebat voor dat je met de hele groep gaat houden.
tegenstellin gen
B
A de argumentenkaart
Stelling van de dag
voor
tegen 1
Op alle scholen moet het schoo luniform ingevoerd worden.
We willen een kortere middagpauz 2 zodat e, we eerder naar huis kunnen. Kinde 3 hoe ren moeten zelf kunnen bepalen laat ze naar school willen.
4 Was het vandaag leuk op schoo
l?
nut van bomen De bomen moeten blijven staan, want ze geven lekker veel schaduw.
natuur De bomen in de straat moeten blijven staan, omdat er veel vogels in wonen.
overig Wij spelen altijd boomtikkertje, dus de bomen moeten blijven.
6
nut van bomen De bomen moeten niet gekapt worden, omdat bomen de lucht schoner maken.
nut van bomen Het is beter als de bomen weggaan, want ze geven veel rommel in de straat.
natuur Die bomen zijn wel zestig jaar oud, daar blijf je gewoon van af.
overig Ik vind dat de bomen moeten blijven, omdat ze bij de straat horen.
veiligheid De bomen moeten weg, want je kunt vallen over die losse stenen.
overig De bomen kunnen weg, want ik vind het eng als de takken kraken als het waait.
veiligheid Zonder bomen kun je de weg beter overzien.
overig Van mij mogen de bomen weg, want ik ben allergisch voor stuifmeel.
Stelling De bomen waarvan de wortels de stenen in de straat omhoog duwen, moeten gekapt worden.
514169_T1.indd 6
16
nut van bomen Ik vind dat de bomen weg kunnen, want dan kan de stoep breder worden en is er meer plek om te spelen.
Taal actief • Handleiding plusboek • groep 6 • © Malmberg ’s-Hertogenbosch
29-08-12 11:14
Aanwijzingen bij het thema
• Dit thema gaat over het vormen en onderbouwen van je mening. In stapjes leren de kinderen wat een goede stelling is en hoe je argumenten geeft voor of tegen een stelling. Ze leren voor hun mening uitkomen en te luisteren naar en reageren op elkaar. Die kennis zetten ze in als ze samen een positiedebat organiseren voor alle kinderen van de groep.
• Begaafde kinderen hebben vaak al jong een groot moreel besef en zijn zich eerder dan andere kinderen (over)bewust van het verschil tussen hun eigen belang en het grotere, gemeenschappelijke belang. Dat kan voor spanning zorgen bij het werken aan dit thema, zeker bij de eindopdracht. Het is goed dat u zich dat realiseert en alert bent op een veilige sfeer in de groep.
Themawoordenlijst
C
themawoorden
In de themawoordenlijst staan themawoorden die in de lessen voorkomen. Wijs de kinderen op deze lijst.
actueel Wat vandaag in het nieuws is of het gesprek van de dag.
Een echte berg in Nederland?? Een echte hoge berg midden in Nederland. Met skipistes, haarspeldbochten en eeuwige sneeuw op de top. Als het aan journalist Thijs Zonneveld ligt, komt zo’n berg er gewoon. Ieder jaar vertrekken miljoenen Nederlanders naar buitenlandse bergen om daar te skiën, te wandelen of te fietsen. Oud-wielrenner en journalist Thijs Zonneveld vindt dat Nederlanders daar het land niet voor uit moeten gaan. Serieus Hij schreef een stukje voor de krant waarin hij fantaseerde over een echte berg in Nederland. Veel mensen raakten enthousiast over het idee. Plannen Langzaam werd het bergplan serieuzer. Er kwamen ruim vijftig architecten, ingenieurs en andere deskundigen bij elkaar om plannen te verzinnen voor de berg.
Hoog Het hoogste punt van het Nederlandse vasteland is nu de Vaalserberg (322 meter). De nieuwe berg moet minstens zes keer zo hoog worden: ongeveer tweeduizend meter. Daarvoor is een lap grond nodig ter grootte van de stad Utrecht. Een logische plek zou bijvoorbeeld de polder van Flevoland zijn. Nadelen Er zitten natuurlijk ook nadelen aan zo’n berg. Zo kost het aanleggen veel geld. Volgens Zonneveld zelfs wel twee miljard euro. ‘Maar aan zo’n berg valt natuurlijk ook te verdienen. Met een tolweg met haarspelden bijvoorbeeld. Of met de verkoop van skipassen. Je kunt ook prachtige dure huizen bouwen, met uitzicht op Londen en Antwerpen!’
de argumentenkaart Schema waarin argumenten voor en tegen een stelling zo bij elkaar zijn gezet dat je snel ziet welk onderwerp waar bij hoort. het betoog Verdediging van iets of iemand in een toespraak. de context De situatie waaruit een bepaalde stelling naar voren komt. het debat Een discussievorm waarbij een stelling wordt verdedigd of bestreden volgens bepaalde regels. formuleren Verwoorden. de interactie Wisselwerking tussen twee of meer personen. de monoloog Een toespraak waarbij één persoon aan het woord is. het positiedebat Een debat waarin iedereen door de plek waar hij staat laat zien wat zijn mening is. prikkelend Uitdagend; roept op tot discussie. je omver laten praten (uitdrukking) Door de argumenten van een ander van mening veranderen. voet bij stuk houden (uitdrukking) Bij je mening blijven, wat de ander ook zegt.
7
514169_T1.indd 7
29-08-12 11:15
Taal actief • Handleiding plusboek • groep 6 • © Malmberg ’s-Hertogenbosch
17
Thema 1 | tegenstellingen | week 1 Les 1 | Hoe zit dat? STAP 1 Introductie 1 Introduceer het thema door
samen met de kinderen de bronnenpagina’s te bekijken. Begin met een prikkelende stelling, bijvoorbeeld: ik vind dat alle volwassenen eigenlijk gek zijn. Blijf vervolgens stil. Laat de kinderen reageren. Ze gaan waarschijnlijk vragen waarom u dat vindt. Beantwoord de vragen en maak waar mogelijk een verbinding met de themawoorden ‘het betoog’, ‘formuleren’ en ‘prikkelend’. Bespreek vervolgens wanneer iets een goed argument is en wanneer niet. [Is er een gegronde reden waarom je iets vindt?] 2 Bespreek met de kinderen ‘Dit ga je dit thema leren’ van de bronnenpagina’s. 3 Neem ‘Dit ga je leren’ van les 1 door met de kinderen. STAP 2 Instructie Neem ‘Dit moet je weten’ van les 1 door met de kinderen. Een goede stelling gaat over een onderwerp waarover tegengestelde meningen kunnen zijn. Een stelling is bedoeld om discussie op te roepen. Je onderbouwt je mening met argumenten. Leg een stelling voor waarmee waarschijnlijk iedereen het eens is, bijvoorbeeld: ik vind dat de bomen in de straat moeten blijven staan omdat er veel vogels in wonen. Wie is voor? Wie tegen? Laat de kinderen een argument noemen voor hun mening. Als iedereen dezelfde mening heeft, is het eigenlijk geen nuttige stelling voor een debat. Misschien hebben jullie meer meningsverschil over de stelling: op deze school moet iedereen altijd met iedereen spelen.
Lesdoelen
Materiaal
• De nadruk ligt voor de kinderen op het verwerven van kennis en inzicht krijgen in het thema met de volgende doelen: –– De kinderen leren wat een stelling is. –– De kinderen leren zelf een goede stelling formuleren.
• Plusboek, blz. 6-9
Lesduur tijdens basisprogramma les 2 les 4 10 min.* 20 min.
20 min.
* In de leerkrachtgebonden tijd worden de introductie van het thema, de bronnenpagina’s en de instructie van les 1 aangeboden.
th em a 1 les 1
w ee k 1
1 Lees de zinnen bij bron A op bladzijde 6. a Zijn alle zinnen stellingen? Zo nee, maak er een stelling van. b 1 Met welke stelling ben je het eens? Schrijf het cijfer op en leg uit waarom. 2 Met welke stelling ben je het oneens? Schrijf het cijfer op en leg uit waarom. c Over welke stelling zullen de meningen het meest verdeeld zijn? Schrijf op waarom je dat denkt.
Hoe zit dat? Dit ga je leren Je leert wat een stelling is. Je leert zelf een goede stelling maken. Dit moet je weten Een stelling is een uitspraak waarover je van mening kunt verschillen. Een goede stelling is voor iedereen duidelijk. Daarnaast is een stelling ook prikkelend. Mensen moeten zin krijgen om te zeggen of ze het ermee eens zijn of niet.
2 a Lees de stelling hieronder en de uitspraken van de kinderen.
Reageren de kinderen allemaal op dezelfde stelling? Leg uit wat je vindt van de uitspraken.
b Is de stelling duidelijk? Leg uit waarom (niet). Herformuleer de stelling als je dat nodig lijkt.
3 Lees het artikel bij bron C op bladzijde 7.
Maak een stelling bij het artikel waarover anderen duidelijk van mening kunnen verschillen.
Ongezond eten moet verboden worden. 8
514169_T1.indd 8
29-08-12 11:16
Nakijksuggesties
1 a Zin 4 is geen stelling, maar een vraag. Stelling: Het zou elke dag leuk moeten zijn op school. 2 a Ja, iedereen reageert op dezelfde stelling maar wel op een ander deel van de stelling.
b De stelling is niet duidelijk. Ongezond eten verwijst naar zowel een ongezonde gewoonte als naar ongezond voedsel. Een betere stelling is: Er moet minder ongezond eten in de supermarkt liggen.
18
Taal actief • Handleiding plusboek • groep 6 • © Malmberg ’s-Hertogenbosch
Aanwijzingen bij de les
STAP 3 Werkafspraken
• In deze les introduceert u het thema en geeft u aansluitend de instructie van les 1.
Neem met de kinderen de opdrachten door. Vraag na elke opdracht of ze begrijpen wat ze moeten doen. Extra Opdracht 1: vraag de kinderen bij c hoe ze kunnen uitzoeken of hun antwoord goed is. [bijvoorbeeld: rondvragen in de klas] Opdracht 2: de kinderen moeten erachter komen dat ongezond eten hier zowel verwijst naar een ongezonde gewoonte als naar ongezond voedsel, waardoor de stelling niet eenduidig is. Verklap dit niet, maar zet hen op het spoor door de uitspraken op bladzijde 9 samen te lezen.
STAP 4 Zelfstandig werken Ja! Ze moeten gezonde chips maken, die eet ik ook wel.
De kinderen werken zelfstandig aan de opdrachten. Ze mogen elkaar helpen als ze niet verder kunnen.
Nee! Wie moet dat gaan controleren?
Nee! Mensen moeten zelf weten wat ze eten.
Ik twijfel... Ik denk dat de supermarkt dan wel leeg wordt.
Ja! Mensen stop pen heel veel ongezo nde dingen in hun mond.
Ja! Het is niet eerlijk dat ongezonde dingen vaak goedkoper zijn dan dure.
t 3 een stelling a Heb je bij opdrach e je het zelf geformuleerd waarme maal oneens bent? helemaal eens of hele mening een b Is het naar jouw uit. goede stelling? Leg
9
STAP 1 (LES 2) Reflectie 1 Bespreek de uitstapkaart tijdens
514169_T1.indd 9
29-08-12 11:16
3 Een hoge berg in Nederland voegt echt iets toe.
Taal actief • Handleiding plusboek • groep 6 • © Malmberg ’s-Hertogenbosch
stap 1 van les 2. Inventariseer de stellingen die zijn gemaakt bij opdracht 3. Welke is het meest prikkelend voor de kinderen? 2 Blik kort terug op de opdrachten. Weet iedereen nu precies wat een stelling is en hoe je een goede stelling formuleert? Bespreek stellingen waarover de kinderen twijfels hebben.
19
Thema 1 | tegenstellingen | week 2 Les 2 | Hoe zit dat? STAP 1 Introductie 1 Bespreek de uitstapkaart van les 1. 2 Kijk naar bron B op bladzijde 6.
Wat is de structuur van de argumentenkaart? Laat de kinderen verwoorden waar de argumenten voor de stelling staan en waar de argumenten tegen de stelling staan. Kunnen jullie zelf nog een ander argument voor of tegen bedenken? 3 Neem ‘Dit ga je leren’ van les 2 door met de kinderen. Begrijpt iedereen wat een argument is? Wie geeft altijd al argumenten bij zijn mening? Wie doet dat nooit?
Lesdoelen
Materiaal
• De nadruk ligt voor de kinderen op het verwerven van kennis en inzicht krijgen in het thema met het volgende doel: –– De kinderen leren argumenten geven bij een stelling.
• Plusboek, blz. 10-11
Lesduur tijdens basisprogramma les 7 les 9 10 min.* 20 min.
20 min.
* In de leerkrachtgebonden tijd worden de reflectie op les 1 en de instructie van les 2 aangeboden.
STAP 2 Instructie Bespreek ‘Dit moet je weten’ van les 2 met de kinderen. Mijn stelling is: ik heb altijd gelijk want ik ben ouder dan jullie. Is dit een argument? [Ja, maar niet zo’n sterk argument, want het is niet altijd zo dat ouder ook wijzer betekent.] Wat is het voegwoord in dit argument? [want] Laat de kinderen om de beurt een argument tegen de stelling bedenken met een voegwoord erin.
th em a 1 les 2
w ee k 2 Ik wil zwemmen, want…
Hoe zit dat? Dit ga je leren Je leert argumenten geven bij een stelling.
Ik wil voetballen, omdat…
Dit moet je weten Een argument is de reden waarom jij vindt wat je zegt. In een zin met een argument staan vaak voegwoorden, zoals: maar, omdat of want. Die zijn nodig om uit te leggen waarom je iets vindt. Er zijn goed en minder goed geformuleerde argumenten.
1 Kijk naar de argumenten uit bron B op bladzijde 6. a Schrijf twee argumenten op waar je het mee eens bent en die je goed geformuleerd vindt. b Schrijf een argument op dat je slecht geformuleerd vindt. c Ben je het eens of oneens met het argument dat je bij opdracht b hebt opgeschreven? Leg uit.
2 Een argument kan goed doordacht en geformuleerd zijn zonder dat je het ermee eens bent. Schrijf zo’n argument uit bron C op bladzijde 7 op en ga ertegenin.
Doe het zo:
Met het argument ... ben ik het niet eens, want ik vind ... 10
514169_T1.indd 10
20
Taal actief • Handleiding plusboek • groep 6 • © Malmberg ’s-Hertogenbosch
29-08-12 11:16
Aanwijzingen bij de les
STAP 3 Werkafspraken
• In de introductie reflecteert u op les 1 en geeft u aansluitend de instructie van les 2. • Een argument is een goed argument als het gebaseerd is op feiten of op algemeen geaccepteerde opvattingen. In deze les gaat het erom dat de kinderen feiten en opvattingen leren geven die hun mening over een stelling onderbouwen.
1 Als er uit de reflectie op de vorige
les een aandachtspunt voor de kinderen is gekomen, kunt u dat nu aan de orde stellen. 2 Neem met de kinderen de opdrachten door. Vraag na elke opdracht of ze begrijpen wat ze moeten doen. Extra Opdracht 2: de kinderen moeten zich verplaatsen in een mening die ze zelf niet hebben. In een debat kun je de rol aannemen van een voorstander of een tegenstander van een stelling. Daarvoor is het goed je in de argumenten van de ander te verdiepen. Opdracht 4: wijs de kinderen erop dat ze de stelling van opdracht 3 van de vorige les nodig hebben.
3 Schrijf twee argumenten voor en twee argumenten tegen deze stelling op.
STAP 4 Zelfstandig werken
Er zijn veel te veel talentenshows op de televisie.
De kinderen werken zelfstandig aan de opdrachten. Ze mogen elkaar helpen als ze niet verder kunnen.
STAP 1 (LES 3a) Reflectie 4 Lees nog eens de stelling die je hebt opgeschreven bij opdracht 3 van de vorige les. Schrijf twee argumenten voor en twee argumenten tegen die stelling op.
1 Bespreek de uitstapkaart tijdens
ruik Welk argument geb ger jij als je nog wat lan televisie wilt kijken?
11
514169_T1.indd 11
29-08-12 11:16
Taal actief • Handleiding plusboek • groep 6 • © Malmberg ’s-Hertogenbosch
stap 1 van les 3a. Inventariseer de antwoorden. Denk je dat je nu betere argumenten kunt geven bij je mening? Denk je dat dit bijvoorbeeld helpt als je het met iemand oneens bent? 2 Blik kort terug op de opdrachten. Sta iets langer stil bij opdracht 4: wat zijn jullie argumenten voor en tegen de stelling over de berg in Nederland? Kunnen we daar een argumentenkaart van maken? [Teken eventueel op het bord een gestileerde berg met links de argumenten tegen en rechts de argumenten voor.]
21
Thema 1 | tegenstellingen | week 3 Les 3a | Hoe doe ik dat? Lesdoelen
Materiaal
• De nadruk ligt voor de kinderen op het analyseren en toepassen van de verworven inzichten door middel van de volgende vaardigheid: –– De kinderen schrijven een betoog bij een stelling.
• Plusboek, blz. 12-13
Lesduur tijdens basisprogramma les 12 10 min.* 20 min.
* In de leerkrachtgebonden tijd worden de reflectie op les 2 en de instructie van les 3a aangeboden.
STAP 1 Introductie 1 Bespreek de uitstapkaart van les 2. 2 Neem ‘Dit ga je doen’ van les 3a
door met de kinderen. Stel je voor: jij gaat jouw mening over iets op school vertellen. Je houdt dan een betoog waarin je vertelt wat je vindt en waarom. Hoe zou je dat aanpakken?
th em a 1 les 3a
w ee k 3
Hoe doe ik dat? Dit ga je doen Je schrijft een betoog bij een stelling.
1 Lees en bekijk de bladzijde hiernaast. a Kies een van de twee stellingen op de bladzijde hiernaast. Maak een woordspin rond de stelling die je hebt gekozen.
Doe het zo:
STAP 2 Instructie Bespreek ‘Dit moet je weten’ met de kinderen. Op welke plaatsen houden mensen weleens een betoog? Komt zoiets in jouw omgeving ook voor?
einde ramadan
Dit moet je weten Bij een betoog geef je je mening over een stelling. Je probeert iemand anders te overtuigen met zo veel mogelijk argumenten.
Het Suikerfeest moet in heel Nederland een officiële feestdag zijn. b Maak twee rijtjes in je schrift. In het ene rijtje zet je argumenten voor de stelling, in het andere rijtje argumenten tegen de stelling. Tip: gebruik de tekst hiernaast om argumenten uit te halen. c Kies of je een voor- of tegenstander bent van de stelling. Licht je antwoord toe.
2 Schrijf een betoog over de stelling. Gebruik hiervoor je argumenten. Probeer de lezer van je standpunt te overtuigen.
12
514169_T1.indd 12
22
Taal actief • Handleiding plusboek • groep 6 • © Malmberg ’s-Hertogenbosch
29-08-12 11:16
Aanwijzingen bij de les
• Les 3 bestaat uit twee delen: les 3a en les 3b. In les 3a werken de kinderen individueel, in les 3b werken de kinderen in tweetallen. • In de introductie reflecteert u op les 2 en geeft u aansluitend de instructie van les 3a. • De reflectie op les 3a komt in de introductie van les 4.
STAP 3 Werkafspraken 1 Als er uit de reflectie op de vorige
Het Suikerfeest is de belangrijkste feestdag voor moslims. Het Suikerfeest valt aan het eind van de maand ramadan. De hele ramadan vasten de moslims. Dat wil zeggen dat ze niet eten en drinken tussen zonsopgang en zonsondergang. Tijdens de ramadan voelen de mensen mee met de armen en hongerigen. Zodra het nieuwe maan is, begint het Suikerfeest. Op de dag van het Suikerfeest trekt iedereen mooie kleren aan en gaat op bezoek bij familie en vrienden. Het einde van de ramadan voelt als een nieuw begin. Je zou het kunnen vergelijken met nieuwjaarsdag.
De Chinezen vieren Nieuwjaar op een andere dag dan wij. Chinees Nieuwjaar is altijd eind januari of begin februari. Het volgt de Chinese (maan)kalender. Voor het Nieuwjaar is, wordt het hele huis schoongemaakt. De mensen hangen overal rode lampions op. Met Nieuwjaar wordt het monster Nian weggejaagd. Nian komt alleen met oud en nieuw tevoorschijn uit zijn schuilplaats in de diepzee. Gelukkig is Nian bang voor rood en harde knallen. Daarom steken de Chinezen veel vuurwerk af, ze versieren hun huis met rood en er dansen rode Chinese leeuwen door de straten.
les een aandachtspunt voor de kinderen is gekomen, kunt u dat nu aan de orde stellen. 2 Neem met de kinderen de opdrachten door. Vraag na elke opdracht of ze begrijpen wat ze moeten doen.
Wij gaan eerst bij opa en oma op bezoek, maar die wonen best ver weg dus als ik eerst naar school moet, moeten zij heel lang op ons wachten.
Extra Opdracht 1: activeer de voorkennis van de kinderen over (officiële) feestdagen. Welke officiële feestdagen hebben we in Nederland? [bijvoorbeeld: Kerstmis, Pasen, carnaval] Zijn die feestdagen altijd op een vaste datum of zijn er ook feestdagen waarvan de datum elk jaar anders is? [Pasen, Pinksteren] Vinden jullie het terecht dat de meeste mensen op officiële feestdagen vrij zijn? Deze opdracht gaat over feestdagen die geen officiële feestdag zijn.
Kinderen hoeven pas mee te vasten als ze twaalf zijn. Maar ik probeer het drie dagen per week. De ramadan en het Suikerfeest zijn heel belangrijk voor mij.
Ik vier Suikerfeest graag met iedereen, dus ook op school. Mijn moeder bakt nu al koekjes voor de hele klas!
Stelling
Het Suikerfeest moet in heel Nederland een officiële feestdag zijn.
We vieren Nieuwjaar altijd met de hele familie, maar niet iedereen woont in de buurt.
In de grote steden in Nederland vieren de Chinezen Chinees Nieuwjaar, maar ik woon in een klein plaatsje e en hier doet niemand eraan. Ik ben nu oud genoeg om in de leeuw mee te dansen, maar de leeuwendans is overdag en dan moet ik vrij vragen van school.
STAP 4 Zelfstandig werken De kinderen werken zelfstandig aan de opdrachten. Ze mogen elkaar helpen als ze niet verder kunnen.
Stelling
Op alle scholen met Chinese leerlingen moet Chinees Nieuwjaar gevierd worden.
13
514169_T1.indd 13
29-08-12 11:16
STAP 1 (LES 4) Reflectie De reflectie vindt plaats bij stap 1 van les 4. Taal actief • Handleiding plusboek • groep 6 • © Malmberg ’s-Hertogenbosch
23
Thema 1 | tegenstellingen | week 3 Les 3b | Hoe doen wij dat? STAP 1 Introductie Neem ‘Dit ga je doen’ van les 3b met de kinderen door. STAP 2 Instructie 1 Besteed aandacht aan de werk-
vormen ‘Om de beurt’ en ‘Samen delen’ die in stripvorm worden uitgelegd in de instapkaart. 2 Ga in op de samenwerkingsvaardigheid: goed luisteren. Luister goed naar elkaars argumenten zodat je in kunt gaan op de inhoud. Daardoor kun je weer nieuwe, verbeterde argumenten aandragen. Het kan ook zijn dat de ander zijn mening verandert op basis van de genoemde argumenten.
Lesdoelen
Materiaal
• De nadruk ligt voor de kinderen op het analyseren en toepassen van de verworven inzichten door middel van de volgende vaardigheden: –– De kinderen voeren een debat met elkaar waarin ze een betoog houden voor een stelling. –– De kinderen leren dat het bij een debat belangrijk is dat je goed naar elkaars argumenten luistert. –– De kinderen leren dat het bij samenwerken belangrijk is elkaar af en toe te herinneren aan de opdracht.
th em a 1 les 3b
• Plusboek, blz. 14-15 • Per tweetal: –– 1 schrijfblaadje –– 1 blauw kleurpotlood –– 1 groen kleurpotlood
Lesduur tijdens basisprogramma les 14 10 min.*
30 min.
* In de leerkrachtgebonden tijd wordt de instructie van les 3b aangeboden.
w ee k 3
1 Om de beurt Lees de stelling en je argumenten uit les 3a nog eens goed door. Houd een betoog voor of tegen de stelling. Tip: gebruik het betoog dat je bij les 3a hebt geschreven. Luister goed naar je buur. Noem een argument waarmee jij het eens bent en leg je buur uit waarom. Noem daarna een argument waarmee jij het niet eens bent en leg je buur uit waarom. Daarna draaien jullie de rollen om.
2 Samen delen
Hoe doen wij dat? Dit ga je doen Je gaat een debat voeren waarin je een betoog houdt voor een stelling. Goed luisteren is hierbij heel belangrijk. Je leert dat het bij samenwerken belangrijk is elkaar af en toe te herinneren aan de opdracht. Dit moet je weten In een betoog geef je je mening ondersteund door argumenten. Bij een debat gaat het niet alleen om het geven van je mening, maar vooral om de interactie: luisteren naar het betoog van de ander en reageren op de argumenten van de ander. Om de beurt
Praat over hoe het ging. Waren de argumenten duidelijk genoeg? Kon de ander er goed op reageren? Was het moeilijk om het debat te voeren? Bedenk samen twee regels die je nodig hebt als je een debat voert. Doe dit aan de hand van wat goed ging en wat minder goed ging in jullie eigen debat.
Samen delen
Dit heb je nodig • 1 schrijfblaadje • 1 blauw kleurpotlood • 1 groen kleurpotlood
14
514169_T1.indd 14
24
Taal actief • Handleiding plusboek • groep 6 • © Malmberg ’s-Hertogenbosch
29-08-12 11:16
Aanwijzingen bij de les
STAP 3 Werkafspraken
• De les sluit wat betreft werkvormen en samenwerkingsdoel aan bij les 14 in thema 1 van het taalboek. • De kinderen werken in deze les in tweetallen. De werkvormen zijn ‘Om de beurt’ en ‘Samen delen’. • De instructie voor taalboek en plusboek kunt u (desgewenst) gezamenlijk geven. • Help de kinderen bij het bewaken van de tijd om te voorkomen dat ze bij één opdracht blijven hangen. • In deze les wordt gedebatteerd. Dat kan overlast veroorzaken in de groep. Geef de kinderen die werken met het plusboek eventueel een apart plekje.
1 Verdeel de kinderen in tweetallen.
Let erop dat kinderen die in het plusboek werken een partner hebben die ook in het plusboek werkt. Laat de kinderen afspreken wie blauw is en wie groen is. Blauw pakt het blauwe potlood, groen het groene potlood. Let op je kleur. Hieraan kun je zien wanneer je aan de beurt bent en wat je moet doen. 2 Neem met de kinderen de opdrachten door. Vraag na elke opdracht of ze begrijpen wat ze moeten doen. Extra: Opdracht 1: bij deze opdracht nemen kinderen de rol in van voor- of tegenstander. Probeer in je rol te blijven, ook al heb je zelf misschien een andere mening! De kinderen gebruiken het betoog dat ze bij les 3a hebben geschreven.
STAP 4 Zelfstandig werken De kinderen werken in tweetallen aan de opdrachten.
STAP 1 (LES 4) Reflectie a Heb jij je buur herinnerd aan de opdracht? Heeft je buur jou herinnerd aan de opdracht? b Heb jij goed geluisterd naar het betoog van je buur? Heeft je buur goed geluisterd naar jouw betoog?
1 Bespreek de uitstapkaart tijdens
15
514169_T1.indd 15
29-08-12 11:16
Taal actief • Handleiding plusboek • groep 6 • © Malmberg ’s-Hertogenbosch
stap 1 van les 4. Inventariseer de antwoorden bij b. Hoe ging het debatteren? Wie had de neiging de ander in de rede te vallen? Hoe kun je jezelf op zo’n moment remmen? 2 Bespreek de antwoorden bij opdracht 2 van les 3b. Welke regels zijn zinvol? Zijn er ook regels die eigenlijk weg kunnen? 3 Optioneel: stel ook een reflectievraag naar aanleiding van een individuele opdracht uit les 3a. Vraag de kinderen opnieuw te kijken naar hun betoog bij opdracht 2 van les 3a. Nu je les 3b hebt gedaan, vind je jouw betoog uit de vorige les dan nog eenduidig en prikkelend genoeg?
25
Thema 1 | tegenstellingen | week 4 Les 4 | Zo doe ik dat! STAP 1 Introductie 1 Bespreek de uitstapkaart van les
3b. 2 Neem ‘Dit ga je doen’ van les 4
met de kinderen door. Een positiedebat is een debat met een groep, waarbij je vakken maakt voor voorstanders en tegenstanders van de stelling. Aan iemands positie (plaats) kun je dus direct zien welke mening hij heeft.
Lesdoelen
Materiaal
• De kinderen combineren de verworven inzichten en vaardig heden in het volgende eindproduct: –– De kinderen houden een positiedebat met alle kinderen in de groep.
Lesduur tijdens basisprogramma les 15-16-17 les 19-20 10 min.*
40-60 min.
30-40 min.
20 min.**
* In de leerkrachtgebonden tijd worden de reflectie op les 3a en 3b en de instructie van les 4 aangeboden. ** Het thema wordt afgesloten met een presentatie en een eindreflectie.
STAP 2 Instructie In deze les gaan de kinderen toepassen wat ze dit thema geleerd hebben. Wijs de kinderen erop dat ze terug kunnen kijken naar de instapkaarten van de vorige lessen. Je hebt in dit thema geleerd: • wat een stelling is en hoe je een goede stelling maakt; • hoe je argumenten bij een stelling geeft; • hoe je een betoog schrijft; • hoe je een debat voert. Als eindopdracht gaan jullie nu een positiedebat voorbereiden dat we met de hele groep gaan houden.
• Plusboek, blz. 16-17 • Ruimte in de klas of in het speellokaal • Per kind: –– 1 brede strook papier –– dikke stiften
th em a 1 les 4
w ee k 4
1 Verkennen
Kijk nog eens naar wat je hebt gedaan bij opdracht 1 en 2 van les 3b.
2 Voorbereiden
Geef samen antwoord op de onderstaande vragen. 1 Waar gaan jullie het positiedebat houden? 2 Wie van jullie gaat het debat leiden? 3 Welke tweetallen gaan met elkaar debatteren? 4 Nemen jullie zelf deel aan het debat (behalve het tweetal dat het debat voert)? Je kunt hierbij de werkhulp gebruiken.
3 Uitvoeren
STAP 3 Werkafspraken
Bedenk ieder een goede stelling en schrijf daarbij een passend betoog. Bedenk hoe je de stelling inleidt en welke argumenten je daarbij gaat gebruiken. Bedenk per stelling ten minste drie argumenten.
1 Als er uit de reflectie op de vorige
les een aandachtspunt voor de kinderen is gekomen, kunt u dat nu aan de orde stellen. 2 Neem met de kinderen het stappenplan op bladzijde 16 van het plusboek door. Vraag na elke stap of ze begrijpen wat ze moeten doen.
4 Nakijken 1 2 3 4
Zo doe ik dat! Dit ga je doen Jullie bereiden een positiedebat voor dat jullie met de hele groep gaan houden. Je gebruikt wat je in de vorige lessen geleerd hebt. Dit moet je weten • Je weet wat een stelling is en hoe je een goede stelling maakt. • Je weet hoe je argumenten bij een stelling geeft. • Je weet hoe je een betoog schrijft. • Je weet hoe je een debat voert. Dit heb je nodig • ruimte in de klas of in het speellokaal • een brede strook papier • dikke stiften
Vorm tweetallen. Lees elkaars stelling en betoog. Bespreek hoe de stelling en het betoog nog scherper kunnen. Bedenk tegenargumenten bij de stelling van de ander zoals je bij les 3b ook hebt gedaan. Schrijf elke stelling groot en duidelijk op een brede strook papier.
5 Presenteren
Voer het positiedebat uit met de hele groep. Maak gebruik van het betoog en beslis samen over welke stelling jullie gaan debatteren voor de groep.
Extra 1 Neem met de kinderen nog eens
kort de regels door die gelden bij een debat. 2 Jullie maken deze eindopdracht samen. Verdeel daarom eerst goed de taken. Wijs de kinderen op de werkhulp. 3 Let erop dat je ten minste drie argumenten voor en tegen per stelling nodig hebt, de kinderen moeten straks van positie kunnen wisselen.
26
16
514169_T1.indd 16
STAP 6
29-08-12 11:16
Reflectie
1 Eerst reflecteert u met de kinderen op het eindproduct. Laat de kinderen hun
eigen rol in het positiedebat beoordelen met behulp van de vijf criteria op de uitstapkaart. Ze kennen steeds 0, 1 of 2 punten toe. Zelf doet u dit ook. 2 Vervolgens reflecteert u met de kinderen op het proces dat geleid heeft tot het debat. Waarom heb je deze stelling bedacht? Is dit een onderwerp dat je belangrijk vindt? Gaf je partner de argumenten zoals jullie die hadden besproken van
Taal actief • Handleiding plusboek • groep 6 • © Malmberg ’s-Hertogenbosch
Aanwijzingen bij de les
• In het plusboek zijn voor deze les een stappenplan en een werkhulp opgenomen vergelijkbaar met het werkboek. Toch kan de eindopdracht nog te ingewikkeld zijn om helemaal zelfstandig te maken. Sta open voor vragen en help de kinderen het zelf te doen. Tips hiervoor vindt u bij ‘Extra’ onder 3 ‘Werkafspraken’. • Bij 5 ‘Presenteren’ is de hele groep nodig om het positiedebat uit te voeren. De toehoorders moeten daarbij letterlijk en figuurlijk een standpunt innemen. Dit doen ze door op een plaats te gaan staan die vooraf is gelabeld. Tijdens de discussie mogen de toehoorders van standpunt wisselen door naar een andere plaats te gaan.
• Hebt u weinig ruimte, dan kunt u ervoor kiezen ieder kind drie bordjes te laten maken (‘mee eens’, ‘mee oneens’ en ‘weet niet’) en die in de lucht te laten steken. Het verdient echter de voorkeur om kinderen ook letterlijk positie te laten kiezen. • Zorg dat de sfeer in de groep veilig is zodat kinderen die werken met het plusboek uit het organiseren van het debat een succeservaring kunnen halen en de overige kinderen in de groep hun eigen mening durven verkondigen.
4 Laat de kinderen alvast tweetallen
vormen. Ter voorbereiding op het daadwerkelijke debat, moeten de kinderen ook (tegen)argumenten bedenken bij de stelling van de ander. 5 Afhankelijk van hoeveel kinderen er met het plusboek werken en de beschikbare tijd, waarschuwt u dat misschien niet iedereen aan de beurt komt om het positiedebat voor de hele groep te doen.
STAP 4 Zelfstandig werken De kinderen werken voor het grootste deel in tweetallen aan de opdracht. Spreek af hoe ze hulp kunnen vragen aan u als ze er samen niet uitkomen. STAP 5 Presentatie
w erkh ulp
1 Evalueer: jullie hebben de afgelopen 1 In een ruimte maak je drie vakken. Zet in elk vak een bordje. Hierop komen de teksten: ‘mee eens’, ‘mee oneens’ en ‘weet niet’. 2 Alle kinderen staan achter in de klas. Het tweetal dat debatteert staat voor in de klas. Eén van hen leidt de stelling in en vertelt daarna wat de stelling is. Hang de strook papier met je stelling duidelijk zichtbaar op. Daarna gaan alle kinderen uit de groep in een van de drie vakken staan. De leider van het debat noteert hoe de verdeling van kinderen over de vakken is. 3 Daarna geeft het tweetal minstens drie argumenten voor en tegen de stelling. 4 Na elk argument vraagt de leider van het debat of kinderen van vak willen wisselen. 5 Als alle argumenten genoemd zijn, noteert de leider opnieuw het aantal kinderen per vak. Zijn er veel kinderen van positie gewisseld? Door welke argumenten?
Heb je een goede stelling bedacht en goede argumenten gegeven? Schrijf bij elke letter een cijfer op. ja = 2 een beetje = 1 nee = 0 a Ik heb een duidelijke stelling bedacht. b Het onder werp van mijn stelling sprak de kinderen aan. c Door mijn argumenten wisselden kinderen van mening. d Iedereen begreep de regels van het positiedebat. e We hebben het positiedebat goed georganiseerd.
17
514169_T1.indd 17
29-08-12 11:16
tevoren? Viel het je mee of tegen hoe goed de groep luisterde? Geef de andere kinderen die werken met het plusboek de gelegenheid om te reageren. Zorg ervoor dat kinderen opbouwend praten over zichzelf en elkaar. 3 Formuleer een eindoordeel op basis van de uitkomsten bij punt 1 en 2.
vier weken gewerkt aan het thema ‘tegenstellingen’. Jullie hebben veel geleerd over stellingen, argumenten en debatteren. Nu gaan we jullie eindopdracht uitvoeren: een positiedebat met de hele klas. 2 Laat een van de kinderen de regels van het positiedebat uitleggen. Licht die zelf verder toe als er nog onduidelijkheden zijn. 3 Per tweetal leidt een kind de stelling in en poneert de stelling. Alle kinderen gaan in een vak staan. De leider van het debat noteert hoe de verdeling van kinderen over de vakken is. 4 De kinderen van het tweetal geven om en om een (tegen)argument. Na elk argument mogen kinderen wisselen van vak. Na elk argument vraagt de leider van het debat of kinderen van vak willen wisselen. 5 Als het tweetal alle argumenten heeft genoemd, wordt de balans opgemaakt: zijn er veel of weinig kinderen van positie gewisseld tijdens het debat? 6 Geef de kinderen uit de groep na het debat de gelegenheid om tips en tops uit te delen aan de organisatoren van het debat. STAP 6 Reflectie Zie hiernaast.
Taal actief • Handleiding plusboek • groep 6 • © Malmberg ’s-Hertogenbosch
27