De drietrapsraket van Romeinen 6-7-8 Kring Rotterdam Noord; 26 november 2013
1. Inleiding ‘Ik, ellendig mens!’ is een van de bekendere teksten van de apostel Paulus. Hij is afkomstig uit zijn brief aan de Romeinen (Rom. 7:24; NBG) en wordt doorgaans gebruikt om te onderstrepen dat wij altijd miezerige zondaars zullen blijven zolang we hier op aarde zijn. De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak (Mat. 26:41, Mar. 14:28; NBG). Dat werk. Paulus heeft met ‘Ik, ellendig mens!’ evenwel niet het sneue eindstation van ons, christenen, op aarde willen beschrijven. Hij heeft niet willen zeggen dat wij – helaas, helaas – niet anders kunnen dan zondigen tot onze lichamen op de dag van Jezus’ wederkomst zullen worden vernieuwd (1 Kor. 15:52). Dat wordt duidelijk als je het ‘Ik, ellendig mens!’ in de context bekijkt. De zin vormt de kern van de drietrapsraket Romeinen 6-7-8. Dat betekent dat er een deel aan voorafgaat én dat er nog een deel volgt. Vanavond wil ik met jullie deze drietrapsraket bestuderen. Paulus heeft zijn brieven niet zelf ingedeeld in verzen. Voor de versindeling is de Franse drukker en uitgever Robert Estienne, die in de zestiende eeuw leefde, verantwoordelijk. Paulus heeft zijn brieven evenmin zelf ingedeeld in hoofdstukken. Hiervoor is Stephen Langton, een bisschop die eind twaalfde, begin dertiende eeuw leefde, voor een groot deel verantwoordelijk. Ook de tussenkopjes zijn niet van Paulus afkomstig. Hoewel de hoofdstukindelingen en de versindelingen in verschillende vertalingen – in elk geval grotendeels – overeenkomen, is dat met de tussenkopjes anders; die verschillen per vertaling. Zo is in de Nieuwe Bijbelvertaling hoofdstuk 6 en de verzen 1 tot en met 6 van hoofdstuk 7 onder het kopje ‘Met Christus gestorven, dood voor de zonde’ gebracht en voorziet de NBG-vertaling ditzelfde Schriftgedeelte van drie tussenkopjes, onderscheidenlijk ‘Met Christus gestorven en opgewekt’ (Rom. 6:1-14), ‘Tweeërlei dienst’ (Rom. 6:15-23) en ‘De betekenis der wet’ (Rom. 7:1-12). Wat ik maar wil zeggen: de vers- en hoofdstukindeling zijn niet heilig, evenmin als de tussenkopjes. 2. Trap 1: de theorie De eerste trap van het betoog dat door Romeinen 6, 7 en 8 heen loopt begint – wat mij betreft – in vers 4 van hoofdstuk 6 en eindigt met vers 6 van hoofdstuk 7. [Lezen Rom. 6:4-23, 7:1-6.] Romeinen 6:14 geeft kernachtig weer waarom of hoe de nieuwtestamentische gelovige in vrijheid kan leven: ‘De zonde mag niet langer over u heersen, want u staat niet onder de wet, maar leeft onder de genade’ (NBV). Wij mogen een leven van overwinning leiden en hoeven niet gebukt te gaan onder zonde, omdat wij niet onder de wet, maar onder de genade leven. a) Wat is dat eigenlijk, onder de genade leven? Leven onder genade is leven in vrijheid, in de wetenschap dat je die vrijheid niet hebt verdiend, maar dat die je is gegeven door je hemelse Vader. b) Sommige christenen zijn angstig voor wat wel de genadeleer wordt genoemd. Begrijp je die angst? Kan je onder woorden brengen wat die angst precies is? De angstige christenen denken dat wie geen regels heeft om zijn leven structuur te geven een losgeslagen leven gaat leiden. Wie een misstap begaat zou denken dat God het hem toch niet kwalijk 1
neemt – God ziet diegene immers altijd in Christus en die was/is zonder zonde – en zo geen prikkel hebben om te breken met zondig gedrag. De angstige christenen denken kortgezegd dat goedkoop met genade wordt omgegaan. Paulus was bekend met deze angst. Hij schrijft in reactie hierop: ‘Wat dan? Zullen wij zondigen, omdat wij niet onder de wet, maar onder de genade zijn? Volstrekt niet!’ (Rom. 6:15; NBG) Dat wij niet onder de wet zijn brengt niet met zich dat wij maar een potje moeten maken van ons leven. Júist niet, zou ik willen zeggen. In zijn brief aan de gemeente van Galatië verwoordt Paulus het aldus: ‘Want ik ben door de wet voor de wet gestorven om voor God te leven. Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, (dat is), niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu (nog) in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven.’ (Gal. 2:19-20; NBG) Het is de bedoeling dat wij, die onder de genade zijn, ons leven voor God leven. Wij zouden ons niet meer moeten laten leiden door onze vleselijke behoeften, maar door de Geest (vgl. Gal. 5:16-25). In aansluiting hierop: in Romeinen 6:16-18 schrijft Paulus het volgende: ‘Wanneer u zich als slaaf in iemands dienst stelt, weet u toch dat u hem moet gehoorzamen? Wanneer u de zonde dient, leidt dat tot de dood; wanneer u God gehoorzaamt, leidt dat tot vrijspraak. Maar God zij gedankt: u was slaven van de zonde, maar nu gehoorzaamt u van ganser harte de leer waaraan u zich hebt toevertrouwd, en bevrijd van de zonde hebt u zich in dienst gesteld van de gerechtigheid.’ (NBV) c) Hebben wij nu de ene slavendrijver (de zonde) ingeruild voor de andere (God)? Het antwoord lezen we in vers 19: ‘Ik druk me zo gewoon mogelijk uit, omdat het anders uw begrip te boven gaat. Zoals u zich ooit in dienst stelde van zedeloosheid en onrecht om een wetteloos leven te leiden, zo stelt u zich nu in dienst van de gerechtigheid om heilig te leven.’ (NBV) En het antwoord is: nee, natuurlijk niet. Paulus gebruikt een metafoor om uitdrukking te geven aan wat er met ons is gebeurd op het moment dat we ervoor kozen God ons leven te laten leiden. Het is niet zo dat wij slaven van onze Vader geworden zijn. Wij zijn vrij en wij mogen zelfstandig keuzes maken (vgl. 1 Kor. 6:12, 10:23-24). d) In Romeinen 6:21 lezen we dat de zonde naar de door leidt. Hoe gaat dat in zijn werk? Eigenlijk is de dood de climax van een neerwaartse spiraal. Paulus spreekt over ‘dingen waarvoor u zich nu schaamt’, dus hij zal bepaalde gedragingen voor ogen hebben gehad die een vernietigende uitwerking hebben op mensenlevens (denk bijvoorbeeld aan het rijtje van Kolossenzen 3:5: ‘hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeerte en de hebzucht’ (NBG)). Dergelijke gedragingen leiden niet direct naar de dood, zoals je ook niet doodgaat van het roken van één sigaret. Het is een levensstijl of, eenvoudiger: een leven zonder God dat je vroeg of laat de das omdoet. Daarmee neem ik vast een voorschot op de volgende vraag: e) In Romeinen 6:23 lezen we dat het eeuwige leven een geschenk van God is. Wanneer begint dat eeuwige leven en wat is het precies? 2
Het antwoord lezen we in Johannes 17:3, een vers uit het hogepriesterlijk gebed: ‘Het eeuwige leven, dat is dat zij u kennen, de enige ware God, en hem die u gezonden hebt, Jezus Christus’ (NBV). Het eeuwige leven begint dus op het moment dat je God en Jezus leert kennen. Voor het woord kennen wordt ginōskōsin (γινώσκωσιν) gebruikt in de grondtekst, dat afkomt van het Griekse woord voor begrijpen, werkelijk kennen. Het eeuwige leven begint dus niet zodra je op de zondagsschool is verteld over God en Jezus, het begint niet zodra je een straatevangelist over God en Jezus hoort spreken, nee, het begint zodra je God, Jezus werkelijk leert kennen. We zullen God, zolang we niet volmaakt zijn (zie 1 Kor. 13:9-12), nooit helemaal begrijpen (vgl. Jes. 55:9), maar het is wel de bedoeling dat we ons ernaar uitstrekken Hem steeds béter te leren begrijpen. Daarom roept Paulus ons in twee brieven op ons denken te veranderen. In de brief aan de Romeinen schrijft hij: ‘(…) wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene.’ (Rom. 12:2; NBG) f) Waarom zouden we onszelf er steeds weer bij moeten bepalen dat God alleen het goede met ons voorheeft? Omdat wij geneigd zijn onszelf naar beneden te trekken. Als we iets doen wat in onze ogen verkeerd is, denken we dat we het hebben verbruid bij God. Maar dat is onzin. De wereld praat je een schuldcomplex aan, maar God niet. Het is voor ons, omdat we in de wereld leven, moeilijk om onszelf door Gods ogen te blijven zien, juist als we falen. Zie hierover nader mijn spreekbeurt De (af en toe struikelende) rechtvaardige. In de brief aan de gemeente te Efeze schrijft Paulus: ‘Door Jezus wordt duidelijk dat u uw vroegere levenswandel moet opgeven en de oude mens, die te gronde gaat aan bedrieglijke begeerten, moet afleggen, dat uw geest en uw denken voortdurend vernieuwd moeten worden en dat u de nieuwe mens moet aantrekken, die naar Gods wil geschapen is in waarachtige rechtvaardigheid en heiligheid. (Ef. 4:21b-24; NBV) Paulus wil niet alleen dat wij anders gaan denken over God – God is zoveel liefdevoller dan velen denken –, maar we moeten ook leren beseffen dat wij niet meer die oude mens zijn, maar dat wij een nieuwe mens zijn en dat bij het nieuwe leven dat we hebben gekregen ook een andere levensstijl hoort. Zonde lijdt naar de dood, zoals we zojuist besproken hebben, en God wil ons het eeuwig leven bieden. Dat eeuwig leven is een blijvende relatie met Hem, waarin we Hem steeds beter mogen leren kennen. In Romeinen 7:1-6 lezen we dat onze echtgenoot, de wet, is overleden en we daarom niet meer aan hem vast zitten. Paulus is lekker duidelijk: wij zijn met Christus getrouwd en horen voortaan bij Hem. En, ook niet onbelangrijk, we kunnen alleen blijvende vrucht dragen als we ons door Gods Geest laten leiden (zie nader de studie Goede vruchten dragen). In vers 5 lezen we nog iets wat de angstige christenen, waarover we eerder spraken, ongetwijfeld moeilijk te verhapstukken vinden: het is de wet die mensen prikkelt om te zondigen. Dat idee werkt Paulus verder uit in de navolgende verzen. (Zo zie je maar, de drie trappen die ik uit Paulus’ betoog destilleer, zijn in Romeinen 6-7-8 niet strikt van elkaar te scheiden, maar lopen in elkaar over.) 3. Trap 2: de praktijk [Lezen Rom. 7:7-24.]
3
Tegenstanders van de genadeleer maken graag een karikatuur van de genade. Dat is heel begrijpelijk: het is eenvoudig om aan te tonen dat een karikatuur niet in overeenstemming met de werkelijkheid is. Van wat ik maar de genade-christenen noem wordt gezegd dat zij de wet ‘slecht’ noemen. Laat duidelijk zijn dat de wet heilig, rechtvaardig en goed is (vers 12). Het problematische is dat de wet zonde opwekt (vers 8-9). De wet wijst je op je ellendige staat en biedt geen uitkomst. De wet is een spiegel waarin je kan zien hoe rottig je eigenlijk bent (zie 1 Tim. 1:7-11), maar die geen tools aanreikt om wat aan die rottigheid te doen. Omdat sommige mensen na bestudering van de wet nog niet overtuigd waren van hun rottigheid – ‘met mij valt het wel mee’ – scherpte Jezus de wet in de Bergrede nog wat aan (Mat. 5:17 e.v.), om de wet tot zijn doel te laten komen: ‘Heer, ik kan het niet, ik heb Uw genade nodig!’ (vgl. Rom. 10:4) In de verzen 14-24 beschrijft Paulus een ellendig leven: de christen doet waar hij een afkeer van heeft (vers 15), omdat hij wordt geleefd door een duistere macht, de zondemacht, die in hem leeft (vers 17). De christen wíl het goede wel doen, maar het lúkt hem gewoonweg niet. Steeds is er weer die strijd in het lichaam, strijd tussen de wet van het verstand en de wet van de zonde (vers 23). Dit brengt de christen in een hopeloze situatie, vandaar de uitroep: ‘Ik, ellendig mens! (NBG) g) Waarom leidt de christen die Paulus opvoert nederlaag op nederlaag? Het antwoord is te vinden in vers 14: ‘Wij weten (…) dat de wet geestelijk is; ik echter ben vlees, verkocht onder de zonde.’ (NBG) Zolang je in ‘het vlees’ bent, een vleselijk christen bent (vgl. 1 Kor. 3:1-3), heb je beperkte vermogens. Daarover komen we zo nog te spreken. Ik wil voor nu alvast helder maken dat ‘de ellendige mens’ niet een eindstation is. Het is misschien een fase waar je doorheen gaat, maar het is een fase. Dat wordt duidelijk als we verder lezen. 4. Trap 3: de bedoeling [Lezen Rom. 7:25-26, 8:1-17.] In vers 25 wordt eerst een antwoord gegeven op de schreeuw in vers 24: ‘Wie zal mij, ongelukkig mens, redden uit dit bestaan dat beheerst wordt door de dood? Dat doet God! Dank aan hem door Jezus Christus, onze Heer.’ (NBV) Er is dus redding! God redt ons dóór Jezus. Het lukt ons niet om zelfstandig vrij te komen van welke zonde dan ook, wij kunnen alleen vrij worden door Jezus. Wij opereren altijd vanuit ons vlees. h) Toch maar even: wat is ons ‘vlees’ eigenlijk? Het is misschien overbekend, maar ik wil het toch maar gezegd: ‘het vlees’ dat is alles wat uit onze menselijke, van God onafhankelijke inspanningen voortkomt. i) Waarom is Romeinen 8:1-2 een logisch vervolg op Romeinen 7:26? Je niet-veroordeeld weten is een eerste stap naar vrijheid. God is niet boos. Alles is in orde en daarom kan je in vrijmoedigheid bij Hem komen. Deze wetenschap zorgt ervoor dat je uit de kramp van ‘ik mag niet falen’ komt. Wij mogen met Jezus optrekken, dat is hetzelfde als leven uit de Geest (vgl. bijv. Fil. 1:19). Je verandert dan vanzelf. Focus je op je falen, dan faal je, focus je op Jezus, dan word je vanzelf meer zoals God je bedoeld heeft (zie nader de spreekbeurt De (af en toe struikelende) rechtvaardige). Maar: dat vergt overgave. Het vergt dat wij zeggen: ‘ik kan dit niet uit eigen kracht.’ In de verzen 5-9 lezen we dat je God niet kan behagen als je in het vlees bent (m.n. vers 8). Gods Geest woont in ons, zodat wij wél tot het doel kunnen komen dat God met ons heeft. God heeft met ons een vrij algemeen doel – heersen over deze wereld (Gen. 1:26-28) – maar Hij heeft voor een 4
ieder van ons een heel specifiek doel (m.n. Ef. 2:10). Aan ons de schone taak om ons af te stemmen op de Geest en te achterhalen wat dat specifieke doel is. j) Weet eenieder hier aanwezig wat Gods plan met zijn of haar leven is? k) In vers 11 lezen we dat God onze sterfelijke lichamen levend zal maken door de kracht van Zijn Geest, die in ons woont. Wanneer zouden onze sterfelijke lichamen levend gemaakt worden? Je kan hier twee kanten op. Je kan zeggen: het gebeurt in de toekomst, als Jezus terugkomt, ‘in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, wanneer de bazuin het einde inluidt. Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij veranderen.’ (1 Kor. 15:52; NBV) En je kan zeggen: het is een proces dat begint zodra je geest zich hecht aan de Heilige Geest (1 Kor. 6:17). Ik denk dat het allebei waar is. Wij zíjn al ‘verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde’ (Kol. 1:13; NBG). De boze heeft op dít moment geen vat op ons. Wij zijn nu al al ‘met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend (…) in Christus’ (Ef. 1:3; NBG). Wij hebben nú al ‘wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing’ (1 Kor. 1:30b; NBG). Toch zien we, net als Paulus, niet steeds alle zegeningen die voor ons klaar liggen in ons leven verwezenlijkt. Maar, net als Paulus, zouden we ons er wel naar uit moeten strekken deze zegeningen te grijpen: ‘Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ík ook door Christus Jezus gegrepen ben. Broeders, ik voor mij acht niet, dat ik het reeds gegrepen heb, maar één ding (doe ik): vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus. Laten wij dan allen, die volmaakt zijn, aldus gezind zijn. En indien gij op enig punt anders gezind zijt, God zal u ook dat openbaren; maar hetgeen wij bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder!’ (Fil. 3:12-16; NBG) l) Dat brengt me bij de laatste vraag van deze studie: hoe kunnen wij ons nou overgeven aan Gods Geest – dat veronderstelt toch een zekere passiviteit – en tegelijkertijd rennen als de atleet die wint (1 Kor. 9:24)? Het is een misvatting dat leven vanuit de Geest passief is. Ervoor kiezen je te laten leiden door Gods Geest is een bewuste keuze en die keuze kan je iedere dag, ieder moment opnieuw maken. Ieder keuzemoment is een kans. Als je die kans aangrijpt om op Jezus te focussen, ga je vanzelf veranderen. Je leert God beter begrijpen, je gaat Zijn stem beter verstaan, je breekt met zondige patronen en je gaat meer en meer lijken op degene die God voor ogen had toen Hij je maakte. 5. Conclusie Ik hoop dat duidelijk is dat ‘ik, ellendig mens!’ niet een eindstation is, maar hoogstens een tussenstation. Er is meer. Er is een leven in vrijheid, een leven in overwinning. Nu al.
Voor de teksten overgenomen uit de Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007 en voor de teksten overgenomen uit de NBG-vertaling 1951, ©Nederlands Bijbelgenootschap 1951.
5