Beste lezer,
Dit rapport kadert in het project “Uitzicht door inzicht”, dat mogelijk werd gemaakt door het Agentschap Ondernemen en Vlaanderen in Actie Pact 2020. Met dit project willen de 4 projectpartners, Boerenbond, SBB, Innovatiesteunpunt en Boeren op een Kruispunt, de land- en tuinbouwers in Vlaanderen sensibiliseren over de financiële opvolging van hun bedrijf. Daarnaast hopen de partners dat de Vlaamse land- en tuinbouwer zich bewust wordt van continuïteitsbedreigende elementen in zijn of haar sector en het belang van een goed beheerd bedrijf. De doelstelling van dit rapport is om een goed beeld te geven van de huidige situatie in de varkenshouderij in Vlaanderen. Er wordt in de eerste plaats gekeken naar het economische belang van de varkenshouderij voor de Belgische economie. Vervolgens wordt een synthese gemaakt van zowel de technische als de financiële resultaten op bedrijfsniveau. De gegevens komen van de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van het Landbouwmonitoringsnetwerk van het Agentschap Landbouw en Visserij. Deze worden aangevuld met eigen cijfers uit de SBB boekhoudingen en Bedrijfseconomische boekhoudingen van Boerenbond. Alle gegevens in dit rapport werden anoniem verwerkt. De cijfers geven een beeld van de financiële gezondheid van de Vlaamse varkenshouderij en duiden welke financiële en technische verschillen er bestaan tussen bedrijven. Door de cijfers van de individuele boekhoudingen en hun evolutie in de tijd te analyseren, is er gezocht naar parameters onder de vorm van ratio’s. Door middel van deze ratio’s willen we in de toekomst kunnen detecteren of bedrijven in moeilijkheden dreigen te komen, om ze tijdig en zo adequaat mogelijk te kunnen helpen. Deze ratio’s zullen permanent in de verschillende boekhoudingen ingebouwd worden. In de bijlage van dit rapport vindt u ook nog achtergrondinformatie bij de analyse, zoals de principes van de bedrijfseconomische en de vennootschapsboekhouding. Naast dit specifieke sectorrapport werden er binnen het project nog drie andere sectorrapporten gemaakt, namelijk voor melkvee, tuinbouw en de sierteelt. Wij wensen u alvast veel leesplezier! En hopen dat het u mag inspireren om zelf aan de slag te gaan met het analyseren van de financiële gegevens van uw bedrijf.
Jacky Swennen – SBB
September 2014
Joris Van Olmen – Boerenbond
Inhoudstafel 1
Inzicht in de varkenssector .................................................................................................................. 7
1.1
Beschrijving en evolutie van de varkenssector ....................................................................................... 7 1.1.1 Belang van de Vlaamse varkenshouderij ................................................................................... 7
1.2
Macro-economische tendensen in de varkenssector ............................................................................ 13 1.2.1 Binnenlandse economische evolutie ........................................................................................ 13 1.2.2
Buitenlandse economische evolutie ......................................................................................... 16
1.3
De technische en bedrijfseconomische resultaten van de Vlaamse varkenshouderij .......................... 18 1.3.1 Technische informatie Vlaamse varkenshouderij ..................................................................... 18
1.4 1.5
Continuïteitsbedreigende factoren op Vlaamse varkensbedrijven ........................................................ 25 Indicatoren over bedrijven in moeilijkheden in de varkenssector .......................................................... 27
2
Analyse en bespreking resultaten ..................................................................................................... 33
2.1 2.2
Inleiding.................................................................................................................................................. 33 Bespreking van de resultaten ................................................................................................................ 34 2.2.1 Verwerking bedrijfeconomische boekhouding .......................................................................... 34 2.2.2
Verwerking van de vennootschapsboekhouding (bijlage B) ..................................................... 38
3
BRONNEN ............................................................................................................................................. 40
4
BIJLAGEN ............................................................................................................................................. 41
4.1 4.2
BIJLAGE A ............................................................................................................................................. 41 BIJLAGE B ............................................................................................................................................. 50
Overzicht tabellen Tabel 1
Gemiddelde veebezetting per bedrijf van de gespecialiseerde bedrijven (op basis van SO), 2005-2011 (Departement Landbouw en Visseri,j op basis van FOD Economie - lgemene directie Statistiek en Economische informatie) ................................................................................ 9
Tabel 2
BBP landbouw (ADSEI, 2013) ...................................................................................................... 13
Tabel 3
Waarde uitvoer van de agrovoedingssector in België (ADSEI, 2013) .......................................... 16
Tabel 4
Buitenlandse handel in varkensproducten, België, in miljoen euro (2011) (Departement Landbouw en Visserij, op basis van Eurostat) ............................................................................... 17
Tabel 5
Technische informatie zeugenhouderij bij gesloten varkensbedrijven voor de jaren 2008 tot 2012. (Tiber-boekhouding van Boerenbond) - (*) voorlopige cijfers .............................................. 18
Tabel 6
Technische informatie zeugenhouderij bij gesloten varkensbedrijven. Groepering op basis van saldo per geleverd varken. (Tiber-boekhouding van Boerenbond)......................................... 19
Tabel 7
Technische informatie afmesten bij gesloten varkensbedrijven voor de jaren 2008 tot 2012. (Tiber-boekhouding van Boerenbond) - (*) voorlopige cijfers .............................................. 20
Tabel 8
Technische informatie zeugenhouderij bij gesloten varkensbedrijven. Groepering op basis van saldo per geleverd vleesvarken. (Tiber-boekhouding van Boerenbond) ................................ 21
Tabel 9
Bedrijfseconomische cijfers van gesloten varkensbedrijven. Rangschikking op basis van saldo per verkoopbaar varken. (Tiber-boekhouding van Boerenbond) ......................................... 25
Tabel 10
Evolutie van het saldo op gesloten varkensbedrijven. (Tiber-boekhouding van Boerenbond) ..... 25
Tabel 11
Overzicht van het aantal faillissementen in België (Instituut voor de nationale rekeningen) ....... 26
Tabel 12
Signalen (indicatoren) van ondernemingen in moeilijkheden (bron: Geerling-Eiff & van der Meulen, 2008) ................................................................................................................................ 28
Tabel 18
Evolutie eigen middelen en totaal vermogen op varkensbedrijven (Tiber, 2013)......................... 34
Tabel 19
Evolutie saldo varkenshouderij ...................................................................................................... 35
Tabel 20
Evolutie jaarlast en cashflow op Vlaamse varkensbedrijvenbedrijven (Tiber, 2013) ..................... 36
Overzicht figuren Figuur 1
Aantal landbouwbedrijven en de gemiddelde oppervlakte per bedrijf (LARA,2012) ...................... 7
Figuur 2
Specialisatie van de landbouwbedrijven in Vlaanderen, 2012 (totaal 25.217 bedrijven) ................ 8
Figuur 3
Verdeling van de oppervlakte cultuurgrond in Vlaanderen, 2012 (totaal 618.183 ha) ................... 8
Figuur 4
Indeling van de bedrijven volgens specialisatie (op basis van SO), 2011 (Departement Landbouw en Visserij, op basis van FOD Economie - lgemene directie Statistiek en Economische informatie) ................................................................................................................. 9
Figuur 5
Landbouwtyperingskaart voor de diverse land- en tuinbouwactiviteiten (LARA, 2012) ............... 10
Figuur 6
Belang van de varkenshouderij per gemeente, in euro standaardoutput per ha, 2010 (Lara 2012) .............................................................................................................................................. 11
Figuur 7
Evolutie van de varkensstapel, in 1000 stuks, 2001-2011 (FOD Economie - Algemene directie Statistiek en Economische informatie) .............................................................................. 12
Figuur 8
Evolutie van het aantal bedrijven met varkens en het gemiddelde aantal varkens per bedrijf, 2001-2011 (LARA 2012, FOD Economie - Algemene directie Statistiek en Economische informatie)- .............................................................................................................. 12
Figuur 9
Evolutie eindproductiewaarde globale land- en tuinbouwsector, in miljoen euro, 2000-2003 (Departement Landbouw en Visserij) - (*) voorlopige cijfers ......................................................... 14
Figuur 10
Verdeling van de productiewaarde van de veeteeltproducten, 2013 (Departement Landbouw en Visserij) .................................................................................................................... 14
Figuur 11
Evolutie van het geslacht gewicht en het aantal geslachte varkens, België, 2001-2011 (FOD Economie - Algemene directie Statistiek en Economische informatie)................................ 15
Figuur 12
Import- en exportwaarde voor de belangrijkste producten voor België in miljoen euro, 2012 (Departement Landbouw en Visserij, op basis van Eurostat) ........................................................ 17
Figuur 13
Structuur van de kosten voor de zeugenhouderij. Gemiddelde van 2008 tot 2012. (Tiberboekhouding van Boerenbond) ...................................................................................................... 21
Figuur 14
Vergelijking van de economische cijfers voor de zeugenhouderij. (Tiber-boekhouding van Boerenbond) .................................................................................................................................. 22
Figuur 15
Evolutie van de voederprijzen (Bemefa) ........................................................................................ 23
Figuur 16
Evolutie van de vleesvarkensprijs levend, in euro per kg, over de jaren 2007 tot 2001 (VEVA) ........................................................................................................................................... 23
Figuur 17
Structuur van de kosten voor de afmesting. Gemiddelde van 2008 tot 2012. (Tiberboekhouding van Boerenbond) ...................................................................................................... 24
Figuur 18
Vergelijking van de economische cijfers voor de afmesting. (Tiber-boekhouding van Boerenbond) .................................................................................................................................. 24
Figuur 19
Vertrouwensindex voor de landbouwsectoren in Vlaanderen (Crelan) ......................................... 26
Figuur 20
Evolutie solvabiliteit Vlaamse varkensbedrijven (Tiber-boekhouding van Boerenbond) .............. 35
Figuur 21
Evolutie rentabiliteit varkenshouderij (Tiber-boekhouding van Boerenbond) ................................ 36
Figuur 22
Evolutie jaarlast/cashflow op Vlaamse varkensbedrijven (Tiber-boekhouding van Boerenbond) .................................................................................................................................. 37
Figuur 23
Evolutie gezinsinkomen Vlaamse varkensbedrijven (Tiber-boekhouding van Boerenbond)......... 37
1
Inzicht in de varkenssector
1.1
Beschrijving en evolutie van de varkenssector door Dirk De Lamper (SBB)
1.1.1 Belang van de Vlaamse varkenshouderij Vlaanderen telt volgens het landbouwrapport LARA in 2011 25.982 landbouwbedrijven, 1 waarvan 73% met een beroepsmatig karakter (standaardoutput van minstens 25.000 euro). Het aantal landbouwbedrijven is ten opzichte van 2001 met een derde teruggelopen, of een daling van gemiddeld 4,0% per jaar (figuur 1). Voor 2012 is het aantal bedrijven verder gedaald tot 25.217 bedrijven, waarvan je in figuur 2 de verdeling volgens de verschillende specialisaties ziet. Vooral de kleinere bedrijven stoppen, wat leidt tot een voortdurende schaalvergroting. Ten opzichte van 2001 is de gemiddelde oppervlakte cultuurgrond per bedrijf gestegen met 46% tot 23,6 ha. In figuur 3 zie je dat het overgrote deel van de 618.183 ha cultuurgrond ingenomen wordt door grasland, maïs en granen.
Figuur 1
Aantal landbouwbedrijven en de gemiddelde oppervlakte per bedrijf (LARA,2012)
1
De standaardoutput (SO) is de geldwaarde van de brutolandbouwproductie per eenheid, tegen prijzen af boerderij en exclusief btw.
7
Figuur 2
Specialisatie van de landbouwbedrijven in Vlaanderen, 2012 (totaal 25.217 bedrijven)
Figuur 3
Verdeling van de oppervlakte cultuurgrond in Vlaanderen, 2012 (totaal 618.183 ha)
8
De schaalvergroting komt ook duidelijk naar voren uit de cijfers van de gemiddelde veebezetting per bedrijf (tabel 1). De cijfers in de tabel hebben enkel betrekking op de gespecialiseerde rundvee-, varkens- en pluimveebedrijven. De gemiddelde grootte van de veestapel per bedrijf stijgt continu.
Tabel 1
Gemiddelde veebezetting per bedrijf van de gespecialiseerde bedrijven (op basis van SO), 2005-2011 (Departement Landbouw en Visseri,j op basis van FOD Economie - lgemene directie Statistiek en Economische informatie)
De land- en tuinbouw wordt niet alleen gekenmerkt door een schaalvergroting, maar ook door sterke specialisatiegraad. 88% van de bedrijven is immers gespecialiseerd in een van de 3 subsectoren, met veeteelt als veruit de belangrijkste specialisatie (56%), gevolgd door akkerbouw(19%) en tuinbouw (13%). Binnen de veeteelt is de rundveehouderij het sterkst vertegenwoordigd (figuur 4).
Figuur 4
Indeling van de bedrijven volgens specialisatie (op basis van SO), 2011 (Departement Landbouw en Visserij, op basis van FOD Economie - lgemene directie Statistiek en Economische informatie)
Het belang van de diverse land- en tuinbouwactiviteiten is regionaal gebonden, wat blijkt uit de landbouwtyperingskaart (figuur 5). De kaart geeft het resultaat weer van een groepering van gemeenten met een gelijkaardige land- of tuinbouwactiviteit (methodologie: Danckaert et al., 2009). De regio’s die gespecialiseerd zijn in de veredeling van varkens en pluimvee zijn duidelijk herkenbaar: West-Vlaanderen, het Meetjesland, het Land van Waas en de Kempen. Veel gebieden zijn geklasseerd als veredeling in combinatie met een andere specialisatie: In de
9
Kempen is dat vooral in combinatie met melkvee, rond Roeselare in combinatie met groenten en tussen Kortrijk en Oudenaarde in combinatie met akkerbouw. De regionale concentraties en specialisaties hebben meestal een historische achtergrond. De ligging van de gemeenten met een veredelingstypologie liggen in de onmiddellijke nabijheid van de mengvoederindustrie en de slachthuizen. De mengvoederfabrikanten zijn van oudsher strategisch gelegen langs kanalen en havens, om de aanvoer van grondstoffen te verzekeren. Anderzijds zijn gemeenten met een groente- of fruittypologie geconcentreerd rond de veilingen en de afgeleide industrie. Akkerbouw en rundvee worden voornamelijk verklaard door bodemfysische factoren: akkerbouw op de rijkere en rundvee op de armere gronden. De sierteelt zit historisch geconcentreerd rond Gent.
Figuur 5
Landbouwtyperingskaart voor de diverse land- en tuinbouwactiviteiten (LARA, 2012)
Figuur 6 geeft de ruimtelijke spreiding van de varkenshouderij weer. Daaruit blijkt dat de gebieden waar de varkenshouderij een belangrijke plaats inneemt, in de eerste plaats in WestVlaanderen liggen, met een aansluitend deel in Oost-Vlaanderen en in mindere mate in het noorden van Antwerpen en Limburg.
10
Figuur 6
Belang van de varkenshouderij per gemeente, in euro standaardoutput per ha, 2010 (Lara 2012)
Figuur 7 geeft de evolutie van de varkensstapel weer. Het totale aantal varkens in Vlaanderen is van 2001 tot 2004 sterk verminderd. De afname van de varkensstapel was vooral een gevolg van het milieubeleid (mestproblematiek) en werd mee beleidsmatig gestimuleerd door de Vlaamse overheid via een opkoopregeling. In vier opkooprondes (2001, 2002, 2003 en 2004) zijn in totaal 42.161 zeugen en 344.340 vleesvarkens op 1.242 bedrijven uit de productie genomen. Van 2004 tot 2008 is de varkensstapel verder gedaald, maar in een veel lager tempo. Vanaf 2008 is er een uitbreiding van het totale aantal varkens. De introductie van MAP 3 zorgde voor nieuwe expansiemogelijkheden, want varkensbedrijven mogen sindsdien groeien als ze kunnen aantonen dat ze mest verwerken. De groei is toe te schrijven aan de mestvarkens, want het aantal zeugen bleef dalen. De slechte rentabiliteitscijfers van de afgelopen jaren en de verplichte omschakeling naar groepshuisvesting voor de zeugen in 2013 zijn daar zeker niet vreemd aan.
11
Figuur 7
Evolutie van de varkensstapel, in 1000 stuks, 2001-2011 (FOD Economie - Algemene directie Statistiek en Economische informatie)
Ongeveer 11% van de Vlaamse landbouwexploitaties (of 2.959 bedrijven in 2011) is een gespecialiseerd varkensbedrijf. Het aantal varkenshouders is echter veel groter. Zo telde men in mei 2011 4.928 bedrijven met varkens of 19% van de Vlaamse landbouwbedrijven. Het aantal varkenshouders vertoont de laatste 10 jaar een continu dalende tendens (-41% ten opzichte van 2001). Het aantal varkens is minder sterk gekrompen, zodat het gemiddelde aantal varkens per bedrijf steeg van 773 in 2001 tot 1.248 in 2011 (figuur 8). Sinds 2008 neemt de grootte van de bedrijven in een versneld tempo toe, maar er is een groot verschil tussen de bedrijven onderling. Er zijn nog steeds relatief veel kleine bedrijven. Ongeveer 14% van de bedrijven had in 2011 minder dan 250 varkens, maar die bedrijven vertegenwoordigden daarmee slechts 1,2% van het aantal varkens. De meeste dieren bevonden zich op de grotere bedrijven: 63% van de varkens werd gehouden op bedrijven met minstens 1.500 varkens. 29% van de bedrijven behoorde tot die grootteklasse.
Figuur 8
Evolutie van het aantal bedrijven met varkens en het gemiddelde aantal varkens per bedrijf, 2001-2011 (LARA 2012, FOD Economie - Algemene directie Statistiek en Economische informatie)-2
2
De recentst beschikbare gegevens uit de landbouwenquête bij de opmaak van dit Landbouwrapport hebben betrekking op 2011. Als gevolg van de administratieve vereenvoudiging berust de enquête van 2011 niet meer op de landbouwers die deelgenomen hebben aan de landbouwtelling van 2010 maar op de landbouwers die een verzamelaanvraag hebben ingediend bij het Vlaams gewest. Dat heeft gevolgen voor het aantal landbouwbedrijven in het register van ADSEI. In bepaalde gevallen wordt een productie-eenheid, die tevoren als een bedrijf werd beschouwd, nu opgenomen in een aangifte op een hoger beheersniveau. De oppervlakten en de veestapel die bij die oude eenheid hoorden, verdwijnen niet uit de resultaten maar worden opgeteld bij andere aangiften. Het voornaamste gevolg daarvan is een vermindering van het aantal landbouweenheden (of bedrijven) in het register. In 2011 is er dus een chronologische breuk in het register van landbouwbedrijven.
12
1.2
Macro-economische tendensen in de varkenssector door Dirk De Lamper (SBB)
1.2.1 Binnenlandse economische evolutie Het aandeel van de landbouw in de Belgische economie, dat al erg laag was, is de laatste jaren nog verder afgenomen en is nu onder 1% gezakt. In 2012 produceerde de sector 0,75% van het BBP (tabel 2). In 1980 was dat nog 1,13%. Wanneer men er echter de voedingsnijverheid aan toevoegt, wordt de plaats van de agrovoedingssector heel wat belangrijker (ADSEI, 2013). Bruto binnenlands product (2002, 2007-2012)
BBP tegen marktprijzen Landbouw, jacht, bosbouw
2002
2007
2008
2009
2010
2011
2012
316.508
354.150
357.521
347.670
356.067
362.705
361.682
2.428
2.270
2.359
2.358
2.455
2.649
2.711
0,77%
0,64%
0,66%
0,68%
0,69%
0,73%
0,75%
en visserij % Tabel 2
BBP landbouw (ADSEI, 2013)
De eindproductiewaarde van de Vlaamse land- en tuinbouwsector in 2013 wordt geraamd op 5.818 miljoen euro of een stijging ten opzichte van 2012 met 1,7%. Deze toename is te danken aan de veeteeltsector. In 2013 bedraagt de globale waarde van de veeteeltproducten 3.609 miljoen euro, of een stijging met 4,6% ten opzichte van 2012 (figuur 9). De grootste stijging is voor rekening van de zuivelsector. Uit figuur 10 blijkt duidelijk dat binnen de verdeling van de productiewaarde van de veeteeltproducten de varkenssector met 45% het grootste aandeel heeft.
13
Figuur 9
Evolutie eindproductiewaarde globale land- en tuinbouwsector, in miljoen euro, 2000-2003 (Departement Landbouw en Visserij) - (*) voorlopige cijfers
Figuur 10
Verdeling van de productiewaarde van de veeteeltproducten, 2013 (Departement Landbouw en Visserij)
De slachtingen van varkens bleven tussen 2000 en 2009 zeer stabiel (figuur 11). In 2010 zagen we een aanzienlijke stijging, die gevolgd werd door een lichte terugval in 2011 (11,8 miljoen) en zo goed als stagneerde in 2012 (11,7 miljoen varkens).
14
Figuur 11
Evolutie van het geslacht gewicht en het aantal geslachte varkens, België, 2001-2011 (FOD Economie Algemene directie Statistiek en Economische informatie)
15
1.2.2 Buitenlandse economische evolutie Het belang van de landbouw in de totale export is groter dan in het BBP. De eigenlijke landbouw (dieren, dierlijke en plantaardige producten en vetten) nam 5,8% van de Belgische uitvoer voor zijn rekening. Daar kan nog 5,3% uitvoer van voedingsmiddelen, dranken en tabak bijgerekend worden, wat voor 2012 neerkomt op 11,2%. Uitvoer van de agrovoedingssector in waarde (miljoen euro) (1995, 2000, 2008-2012) 1995
2000
2008
2009
2010
2011
2012
112.877
158.038
223.739
177.583
210.006
238.152
238.919
Totaal agrovoedingssector
13.367
15.997
23.476
22.124
23.451
25.642
26.739
%
11,8%
10,1%
10,5%
12,5%
11,2%
10,8%
11,2%
3.985
4.534
5.632
5.287
5.788
6.286
6.392
Totale Belgische uitvoer
Levende dieren en dierlijke producten Tabel 3
Waarde uitvoer van de agrovoedingssector in België (ADSEI, 2013)
Met bijna 11,7 miljoen slachtingen per jaar is België voor 260% zelfvoorzienend wat varkensvlees betreft. 60% van de productie moet dus uitgevoerd worden, goed voor een waarde van 1.336 miljoen euro in 2012 of 0,6% van de totale Belgische export. De totale invoerwaarde voor agrarische producten bedroeg in 2012 33,6 miljard euro (+3%) en de totale Belgische uitvoerwaarde 38,4 miljard euro (+8%). Landbouw, tuinbouw en visserij hebben een aandeel van 9,9% in de totale nationale import en 11% in de totale nationale export. Vlaanderen, dat een sterk exportgerichte regio is, staat voor 82% van de nationale invoer van agrarische producten en voor 81,5% van de nationale uitvoer. Onze exportproducten zijn vooral chocolade (2 miljard euro), aardappelbereidingen (1,3 miljard euro), varkensvlees (1,3 miljard euro), diepvriesgroenten (1 miljard euro) en bier (1 miljard euro). Ook de sierteeltsector mag niet vergeten worden, met een uitvoerwaarde van bijna 800 miljoen euro. Ons land haalt 62% van de agrarische import en 68% van de agrarische export uit handel met de buurlanden. Dat betekent wel niet dat uitvoer naar derde landen onbelangrijk is. De handel met Rusland neemt verder toe voor peren (87,5 miljoen euro), varkensvlees (44 miljoen euro), perziken en tomaten. 80% van de vlasproductie gaat naar China en India (samen 75 miljoen euro uitvoerwaarde). De aardappelverwerkende industrie dringt verder door in Azië, Afrika en Zuid-Amerika. De Verenigde Staten zijn onze voornaamste klant voor bier buiten Europa, ter waarde van 122 miljoen euro. Tot slot staan Belgische chocoladeproducten wereldwijd bekend als luxeproduct. In exportwaarde bekleden ze een derde plaats op wereldniveau, na Duitsland en Nederland. De totale uitvoerwaarde van dierlijke producten bedroeg in 2012 7,9 miljard euro (+3,2%) en de totale invoerwaarde 5,9 miljard euro (+1,4%). 41% van de uitvoerwaarde bestaat uit zuivelproducten en 38% uit vers vlees. Vooral vers vlees speelt voor België een belangrijke rol bij de export en het positieve handelssaldo van 2 miljard euro is uitsluitend aan deze categorie te danken.
16
De helft van de invoerwaarde bestaat uit zuivelproducten. De belangrijkste ingevoerde zuivelproducten, uitgedrukt in monetaire waarde, zijn kaas (995 miljoen euro), boter en melkvet (372 miljoen euro) en mageremelkpoeder (347 miljoen euro). Voor kaas realiseert België een handelstekort van een half miljard euro. Kaas wordt voornamelijk ingevoerd uit Frankrijk en Nederland.
Figuur 12
Import- en exportwaarde voor de belangrijkste producten voor België in miljoen euro, 2012 (Departement Landbouw en Visserij, op basis van Eurostat)
De onderstaande tabel toont de handelsbalans voor België voor de varkensproducten. In totaal is er een export van ongeveer 1,6 miljard euro en een positief saldo van 1,1 miljard euro. Dat is bijna hoofdzakelijk te danken aan de omvangrijke uitvoer van vers varkensvlees. Invoer
Uitvoer
Saldo
Levende varkens
98,7
128,7
30
Fokdieren
11,2
0
-11,2
Slacht- en gebruiksdieren
87,5
128,7
41,2
Vers varkensvlees
125,4
1.207,90
1.082,50
Gedroogd en gerookt vlees
100
90,2
-9,8
Bereidingen
91
128,3
37,3
Totaal
415,2
1.555,10
1.140,00
Waarvan intra-EU-27
415,1
1.436,10
1.021,00
Tabel 4
Buitenlandse handel in varkensproducten, België, in miljoen euro (2011) (Departement Landbouw en Visserij, op basis van Eurostat)
17
1.3
De technische en bedrijfseconomische resultaten van de Vlaamse varkenshouderij door Dirk De Lamper (SBB)
1.3.1 Technische informatie Vlaamse varkenshouderij De volgende technische informatie is afkomstig van de bedrijven die hun resultaten verwerken via de Tiber-boekhouding van Boerenbond. Deze technische kengetallen beschrijven vooral de productiviteit (biggen en -vleesproductie) en het (kracht)voederverbruik. In eerste instantie kan een varkenshouder, bedrijfsadviseur en/of bedrijfsdierenarts door middel van deze kengetallen de productie-evolutie van een varkensbedrijf opvolgen. Daarnaast kan de impact van (al dan niet doelbewuste) managementveranderingen (bijvoorbeeld een verandering van een vaccinatieschema) in de tijd beoordeeld worden. Bovendien kunnen bedrijven op basis van kengetallen met elkaar vergeleken worden en kan de varkenshouder de productiviteit van zijn eigen bedrijf toetsen aan (het gemiddelde van) andere bedrijven. Vergelijken van bedrijven op basis van kengetallen is wel niet evident, omdat we steeds rekening moeten houden met een aantal sterk beïnvloedende factoren zoals bedrijfsgrootte, aanwezige genetica, het toegepaste wekensysteem, diergezondheid en voeder(leverancier). Bovendien zien we dat er merkelijke verschillen bestaan in de berekening van deze kengetallen bij de verschillende technische boekhoudingen op de markt. Bij het bespreken van de technische kengetallen willen we ons niet te zeer focussen op de absolute cijfers, maar wel op de trend die de cijfers weergeven in de loop der jaren.
1.3.1.1 Vermeerdering In tabel 5 vergelijken we een aantal technische kengetallen van gesloten varkensbedrijven over de productiejaren 2008 t.e.m. 2012. Voor 2012 gaat het om voorlopige cijfers. Jaar
2008
2009
2010
2011
2012*
Aantal bedrijven
188
183
170
160
75
Aantal fokzeugen
145
160
172
168
127
Worpgrootte zeugen
11,6
11,81
12,2
12,35
12,48
Worpindex
2,26
2,31
2,31
2,31
2,3
Productiegetal
22,66
23,75
24,28
24,88
24,65
% doodgeboren
7,1
6,9
7,2
7,7
7,8
% sterfte biggen t.o.v. levend geboren biggen
12,5
11,9
12,9
12,1
13,2
Kg zeugenmeel (88% ds) per zeug
1.159
1.165
1.177
1.175
1.210
Zeugenvoeders prijs/ton (88% ds)
246,06
212,6
255,43
279,4
307,24
VRUCHTBAARHEID
VOEDING
Tabel 5
Technische informatie zeugenhouderij bij gesloten varkensbedrijven voor de jaren 2008 tot 2012. (Tiberboekhouding van Boerenbond) - (*) voorlopige cijfers
18
We stellen vast dat, gemiddeld genomen, bij de deelnemende bedrijven het productiegetal jaarlijks toeneemt. Dit is te verklaren door een stijgende worpgrootte en een veeleer onveranderd sterftepercentage bij de biggen. Ook de worpindex blijft constant over de vijf jaren. Het krachtvoederverbruik is de voorbije jaren licht gestegen. De sterkste stijging over de jaren heen is te vinden in de kostprijs van het krachtvoeder. Dat voerder is bij de zeugen op 5 jaar tijd ongeveer 60 euro per ton duurder geworden – een stijging met 25%. In tabel 6 worden de deelnemende bedrijven opgedeeld in 4 groepen, op basis van het saldo per verkoopbaar varken. Bedrijven met het hoogste saldo per verkocht varken komen dus in de groep van de beste bedrijven. Bij vergelijking van deze groepen stellen we vast dat het verschil tussen de matige, goede en beste bedrijven niet uitermate groot is wat de vruchtbaarheidskenmerken betreft. Dus bij gelijke technische resultaten kunnen er toch grote verschillen optreden in het saldo per verkoopbaar varken. De technische resultaten van de zeugenhouderij alleen zijn dus niet de uitgesproken bepalende factor in het saldo per varken op een gesloten varkensbedrijf. Wel zien we dat de beste bedrijven ongeveer 55 kg minder voeder nodig hebben per zeug (= 5%) en 5% minder betalen voor hun zeugenvoeder (252,87 euro t.o.v. 265,34 euro). Dit geeft een verschil in de voederkosten voor de zeugen tussen de beste en slechtste bedrijven van 29 euro per aanwezige zeug. Jaar 2008-2012
Slechtste
Matige
Goede
Beste
Aantal fokzeugen
132,20
148,00
160,40
177,60
Worpgrootte zeugen
11,95
12,23
12,08
12,02
Worpindex
2,25
2,31
2,31
2,31
Productiegetal
22,90
24,31
24,17
24,34
% doodgeboren
7,12
7,78
7,56
6,96
% sterfte biggen t.o.v. levend geboren biggen
13,94
12,92
12,18
11,52
Vervangingspercentage
38,18
38,98
39,76
37,90
Kg zeugenmeel (88% ds) per zeug
1.209,80
1.173,80
1.174,80
1.155,00
Zeugenvoeders prijs/ton (88% ds)
265,34
264,54
260,50
252,87
Biggenvoeders prijs/100 kg (88% ds)
40,09
38,97
38,97
38,33
VRUCHTBAARHEID
VOEDING
Tabel 6
Technische informatie zeugenhouderij bij gesloten varkensbedrijven. Groepering op basis van saldo per geleverd varken. (Tiber-boekhouding van Boerenbond)
19
1.3.1.2 Afmesten Jaar
2008
2009
2010
2011
2012*
Aantal vleesvarkens (excl. biggen)
1.191
1.350
1.504
1.506
1.136
Aantal verkochte vleesvarkens
2.853
3.186
3.589
3.632
2.760
Afzetgewicht
111,8
112,4
112,3
112,4
112,5
Nettoprijs per 100 kg levend
119,01
109,55
111,66
123,5
133,85
Mestduur in dagen
170
170
169
169
167
Groei/dag in grammen
588
587
596
600
600
Voederconversie
2,81
2,8
2,74
2,69
2,8
258
259
254
250
259
238,22
203,37
249,8
271,39
300,91
AFMESTRESULTAAT
VOEDING Vleesvarkensvoeder (88% ds) per vetgemest dier Prijs vleesvarkensvoeder per ton (88% ds) Tabel 7
Technische informatie afmesten bij gesloten varkensbedrijven voor de jaren 2008 tot 2012. (Tiberboekhouding van Boerenbond) - (*) voorlopige cijfers
In tegenstelling tot de kengetallen bij de zeugenhouderij, waar we jaarlijks een vooruitgang zien,, blijven de afmestresultaten over de jaren heen vrij constant. De groei en de voederconversie zijn bij de deelnemende bedrijven over de vijf jaren nagenoeg onveranderd. Ook het afzetgewicht bleef voor die vijf jaren nagenoeg onveranderd. Anderzijds steeg de prijs van de krachtvoeders in 2012 met meer dan 25% t.o.v. 2008 en met 48% t.o.v. 2009 . Wanneer we ook hier weer de indeling maken in 4 groepen op basis van het saldo per verkocht varken, zien we dat de bedrijven met het beste saldo ook de beste technische resultaten hebben (tabel 8). Het verschil in dagelijkse groei tussen de beste en slechtste bedrijven bedraagt 22 gram/dag. Voor de voederconversie is het verschil 260 gram per aangezette kg vlees. Het sterftepercentage bij de betere bedrijven ligt 2,72% lager dan bij de slechtste bedrijven. Daarenboven hebben de beste bedrijven ook een betere prijs voor het voeder. Het verschil bedraagt hier ruim 20 euro/ton. Dit alles maakt dat de slechte bedrijven voederkosten hebben van 69,75 euro per afgeleverd varken t.o.v. 60,4 euro voor de beste bedrijven. Dat is een verschil van maar liefst 9,35 euro. In de marge merken we op dat de beste bedrijven de varkens ook iets zwaarder afleveren.
20
Jaar 2008-2012
Slechtste
Matig
Goede
Beste
Aantal vleesvarkens (excl. biggen)
1.104
1.278
1.398
1.571
Aantal verkochte vleesvarkens
2.611,80
3.086,40
3.373,00
3.748,60
Afzetgewicht
111,68
111,54
112,48
113,04
Nettoprijs per 100 kg levend
117,77
119,00
119,89
120,68
Mestduur in dagen
169,20
167,20
169,40
167,40
Groei/dag in grammen
585,00
590,80
594,00
607,40
Voederconversie
2,91
2,82
2,76
2,65
Sterfte % t.o.v. opgezette biggen
7,02
5,36
5,14
4,30
Vleesvarkensvoeder (88% ds) per vetgemest dier
267,40
257,20
255,80
247,20
Prijs vleesvarkensvoeder per ton (88%ds)
260,84
255,73
253,02
244,30
AFMESTRESULTAAT
VOEDING
Tabel 8
Technische informatie zeugenhouderij bij gesloten varkensbedrijven. Groepering op basis van saldo per geleverd vleesvarken. (Tiber-boekhouding van Boerenbond)
1.3.1.3 Bedrijfseconomische cijfers Vlaamse varkenshouderij In dit hoofdstuk bekijken we de bedrijfeconomische cijfers van de deelnemende gesloten varkensbedrijven uit de Tiber-boekhouding over de jaren 2008 tot 2012.
1.3.1.4 Vermeerdering Aan de kostenzijde nemen voornamelijk de veevoeders het grootste deel voor hun rekening. In Figuur 13 is dit duidelijk te zien: gemiddeld genomen, voor de jaren 2008 tot 2012, komt 56% van de totale kosten voor rekening van de veevoeders. Het aandeel van de vaste kosten bedraagt 20%.
Figuur 13
Structuur van de kosten voor de zeugenhouderij. Gemiddelde van 2008 tot 2012. (Tiber-boekhouding van Boerenbond)
21
Wanneer we de bedrijfeconomische cijfers van de deelnemende varkensbedrijven analyseren (figuur 14) zien we dat de variabele kosten, met uitzondering van 2009, jaarlijks stijgen.
Figuur 14
Vergelijking van de economische cijfers voor de zeugenhouderij. (Tiber-boekhouding van Boerenbond)
Zoals aangehaald, wegen voornamelijk de voederkosten door op deze kostenplaats en die waren in 2009 gemiddeld het laagst van de 5 vergeleken jaren. De vaste kosten blijven vrij gelijk. Figuur 15 geeft de evolutie van de prijzen voor biggen-, zeugen- en vleesvarkensvoeder. We zien dat deze prijzen over de jaren heen een stijgende trend vertonen.
22
Figuur 15
Evolutie van de voederprijzen (Bemefa)
Bekijken we daarbij de evolutie van de varkensprijzen (zie figuur 16), zien we dat die cyclisch verlopen, maar zeker niet stijgen. Omdat de varkensprijzen de bruto-opbrengst van een varkensbedrijf bepalen, staat alles bij elkaar gerekend in tijden van hoge voederprijzen en lage varkensprijzen het saldo – en bijgevolg ook het arbeidsinkomen – op de bedrijven sterk onder druk. In 2010 werd zelfs een negatief arbeidsinkomen behaald (figuur 14).
Figuur 16
Evolutie van de vleesvarkensprijs levend, in euro per kg, over de jaren 2007 tot 2001 (VEVA)
1.3.1.5 Afmesten Figuur 17 geeft de verdeling van de kosten voor de afmesttak op een varkensbedrijf. We bekijken hier de gemiddelden van 2008 tot 2012. De aankoop van de biggen werd hier ook als kostenpost mee verrekend. Dat is niet gebruikelijk voor de Tiber boekhouding. Daar wordt de prijs voor de aankoop van de biggen als negatieve opbrengst verwerkt. Ook hier stellen we vast dat de voeders een dominant deel innemen van de totale kosten (58%). Bovendien is in de afmesting de aankoop van biggen met 29% een belangrijke kostenpost, zodat de biggenprijs eveneens een grote rol speelt in het saldo op een varkensbedrijf.
23
Figuur 17
Structuur van de kosten voor de afmesting. Gemiddelde van 2008 tot 2012. (Tiber-boekhouding van Boerenbond)
In figuur 18 zien we dat de variabele kosten gedomineerd worden door de voer- en biggenprijs. In 2009 waren deze kosten het laagst van de vijf onderzochte jaren. Dit resulteerde in het hoogste saldo en arbeidsinkomen, zelfs bij de laagste varkensprijzen. Vanaf 2009 is er een constante stijging van de variabele kosten. Doordat de verkoopprijzen niet evenredig mee evolueren, komen het saldo en het arbeidsinkomen danig onder druk te staan.
Figuur 18
Vergelijking van de economische cijfers voor de afmesting. (Tiber-boekhouding van Boerenbond)
In tabellen 9 en 10 wordt een vergelijking gemaakt van 4 categorieën van 170 gesloten varkensbedrijven, namelijk de slechtst scorende, matige, goede en best scorende bedrijven op basis van het saldo per verkoopbaar varken. Het gaat hier om de gemiddelden van de jaren 2008 tot en met 2012. Deze gegevens komen uit de Tiber-boekhouding van Boerenbond.
24
Op deze manier worden de grote verschillen tussen ondernemers duidelijk. Qua saldo zien we een verschil van meer dan 120.000 euro tussen het slechtst en de best scorende varkensbedrijf. Het saldo per zeug varieert met meer dan 140 euro. De bedrijfsleiders van de best scorende gesloten varkensbedrijven genereren een arbeidsinkomen per uur dat 15,82 euro hoger ligt dan de bedrijfsleiders van de slechts scorende bedrijven. Slechtste Gemiddeld aantal vleesvarkens
Matig
Goed
Beste
1.104
1.278
1.398
1.571
Saldo per geleverd VV
9,53
6,60
19,88
27,28
AI per geleverd VV
1,81
6,87
9,60
7,02
Saldo per zeug
105,88
184,89
207,86
250,57
AI per zeug
-34,48
27,19
71,40
103,71
PG
22,90
24,31
24,17
24,34
AI per gewerkt uur Saldo
6,13 123.023
11,82 174.853
16,33 193.905
21,95 244.018
Cashflow
96.687
142.973
155.026
190.598
Gezinsinkomen
26.681
53.059
77.608
100.617
Tabel 9
Bedrijfseconomische cijfers van gesloten varkensbedrijven. Rangschikking op basis van saldo per verkoopbaar varken. (Tiber-boekhouding van Boerenbond)
2008
2009
2010
2011
2012
Gemiddeld saldo
157.400
169.187
180.924
222.365
189.493
Beste – slechtste
97.096
89.713
142.606
145.005
130.551
Slechtste
Gemiddeld saldo 2008-2012 Tabel 10
123.023
Mindere
174.853
Goede
193.905
Beste
244.018
Gemiddelde
183.874
Evolutie van het saldo op gesloten varkensbedrijven. (Tiber-boekhouding van Boerenbond)
Tabel 10 toont de evolutie in de saldi 2008-2012. Het gemiddelde saldo vertoont een stijgende trend in de loop der jaren. We zien ook dat de verschillen in saldo tussen de ‘beste’ en de ‘slechtste’ bedrijven toenemen in de loop der jaren. Hieruit kunnen we besluiten dat de beste bedrijven steeds beter worden, maar ook dat de slechtste in verhouding niet verbeteren. Uit een onderzoek, uitgevoerd door de studiedienst van SBB, gebaseerd op de cijfers uit de Tiber-boekhouding, blijkt dat de saldoverschillen tussen de bedrijven groter zijn dan tussen de jaren. Verder wordt vastgesteld dat er meer te winnen is door beter te worden dan door schaalvergroting van het bedrijf. Het grootste risico voor de continuïteit van een bedrijf is dus dat de resultaten minder zijn dan de gemiddelden.
1.4
Continuïteitsbedreigende factoren op Vlaamse varkensbedrijven door Dirk De Lamper (SBB)
In het Landbouwrapport van 2012, samengesteld door het ALV op basis van een enquête afgenomen op 633 bedrijven, wordt aandacht besteed aan risicobeheer en crisisbestendigheid. Onzekerheid over inkomen (88%), administratieve lasten (63%) en
25
onzekerheid over het beleid (61%) zijn de vaakst genoemde problemen van de ondervraagden in de varkenshouderij. De resultaten van de enquête bij de gespecialiseerde varkenshouders die deelnemen aan het LMN tonen aan dat meer dan de helft van de bedrijven de voorbije vijf jaar innoveerde. Procesinnovaties vormen de belangrijkste groep. Driekwart van de bedrijfsleiders haalt het realiseren van een hoger inkomen, arbeidsbesparing en kostenbesparing aan als de belangrijkste redenen om te innoveren. Crelan publiceert sinds 2007 de vertrouwensindex. Dit is een maatstaf is voor het vertrouwen in de landbouwsector. Deze index is gebaseerd op economische criteria en op verwachtingen en indrukken van landbouwers. Hij wordt samengesteld aan de hand van een uitgebreide steekproef, in samenwerking met TNS en geeft de voornaamste tendensen en evoluties in de sector weer. De Vertrouwensindex voor de varkenshouderij steeg in 2013 met één punt t.o.v. 2012 tot een score van 44 (Figuur 19). Daarmee lijkt de index een evenwicht gevonden te hebben tussen de betere jaren in 2007-2008 en de moeilijke jaren in 2009-2010.
Figuur 19
Vertrouwensindex voor de landbouwsectoren in Vlaanderen (Crelan)
Ondanks de sterke achteruitgang van het aantal varkenshouders in België, blijft het aantal faillissementen in de sector beperkt. Uit een studie van de FOD Economie blijkt namelijk dat het aantal faillissementen in de hele landbouwsector in 2012beperkt bleef tot 84 (tabel 11).
Tabel 11
Overzicht van het aantal faillissementen in België (Instituut voor de nationale rekeningen)
26
1.5
Indicatoren over bedrijven in moeilijkheden in de varkenssector Riccy Focke, vzw Boeren op een Kruispunt De vzw Boeren op een Kruispunt bezocht sinds haar ontstaan al 381 bedrijven met varkens: 287 bedrijven met gemiddeld 210 zeugen en 320 bedrijven met gemiddeld 1139 vleesvarkens. De beschrijving die hier gegeven wordt, komt uit de notities die de adviseurs van Boeren op een Kruispunt maakten op de bedrijven. Ze komt niet altijd overeen met het algemene sectorbeeld. Indicatoren waaruit erfbetreders konden afleiden dat dit gezin met zeugen en/of vleesvarkens problemen had Iedere dag zijn er mensen die een bedrijf bezoeken: leveranciers, afnemers, boekhouders, voorlichters, overheidsdiensten, familie en vrienden. Al deze mensen noemt men erfbetreders.De adviseurs van Boeren op een kruispunt stelden zich bij iedere aanmelding de vraag welke signalen zichtbaar waren en opgevangen konden worden door deze erfbetreders zodat de bedrijfsleiders vroeger advies gevraagd hadden bij de gangbare dienstverlening. De onderstaande indicatorenlijst is overgenomen uit een interne studie van ILVO (ir. N. Taragola, Land- en tuinbouwbedrijven in moeilijkheden: mogelijke oorzaken en signalen, literatuursamenvatting). De lijst van indicatoren is beschreven in de studie van Signalen (indicatoren) van ondernemingen in moeilijkheden. Indicatoren
Toetsing in de praktijk
Economische indicatoren Inkomen onder de armoedegrens
Is een relevante indicator, op voorwaarde dat hij als gemiddelde wordt beschouwd over een aantal jaren en privébestedingen in voldoende mate bekend zijn. Bij deze indicator moet rekening gehouden worden met het eigen vermogen.
Laag investeringsniveau
Goede indicator, op voorwaarde dat hij als voortschrijdend gemiddelde over een aantal jaren gehanteerd wordt. Deze indicator is branchespecifiek; de term ‘laag’ verschilt per sector.
Lage moderniteit van de bedrijfsopstanden
Goede indicator, geeft aan dat er weinig geïnvesteerd is in de afgelopen jaren.
Beëindigen abonnementen en/of lidmaatschappen
Kan een goede voorspeller zijn. Hij geeft aan in hoeverre de ondernemer zichzelf nog informeert en bijschoolt. Ook een te laag inkomen kan ertoe aanleiding geven dat abonnementen noodgedwongen opgezegd worden.
Afzetproblemen
Een relevante indicator indien er sprake is van een teruglopende afzet die niet wordt opgevolgd door acties.
Interen op de eigen vermogenspositie
Dit kan een voorspeller zijn in relatie tot de aanwezige kasstroom.
Terugloop in liquiditeitspositie
Goede indicator. Zegt iets over de besteedbare financiële middelen.
Betalingsachterstand/geen nieuwe leningen meer krijgen
Wanneer er geen nieuwe leningen meer te krijgen zijn, is het eigenlijk al te laat.
27
Verzekeringen opzeggen om financiële redenen
Dit is een signaal van een te gering inkomen.
Ruimte voor pensioenvoorziening
De huidige generatie kan nog een inkomen behalen uit het bedrijf, maar voor pensioenvoorziening is geen ruimte.
Locatie-indicatoren Geen uitbreidingsmogelijkheden
Deze indicator kan alleen voorspellend werken indien de strategie van de ondernemer ook gericht is op groei en indien uitbreidingsmogelijkheden wel voor handen zijn, maar niet haalbaar.
Beperkingen door de gebiedsstructuur/locatie bedrijf
Deze indicator is heel specifiek en afhankelijk van de strategie van de ondernemer.
Privé-/persoonlijke indicatoren Leeftijd ondernemer zonder opvolger
Belangrijk, maar dan is bedrijfsbeëindiging een natuurlijke weg.
Onvoldoende scholing
Relevant, maar niet alleszeggend. Het feit dat er jarenlang geen uitgaven zijn voor studieclubs, open dagen, scholing of cursussen – niet voor de ondernemer en ook niet voor eventueel personeel – is wellicht een betere indicator.
Competenties ondernemerschap
Niet kunnen omgaan met dynamiek of met de uitdagingen van de complexiteit, c.q. veranderingen.
Privéproblemen (gezondheid, relationeel …)
Erg belangrijke indicator. Meetbaarheid is lastig vanwege de gevoeligheid en de privacy.
Een beroep doen op hulpinstanties
Signaalfunctie.
Geen toekomstperspectieven zien
Het gaat er dan vooral om wat de ondernemer doet wanneer hij geen toekomstperspectieven ziet. Een passieve houding zal zeer waarschijnlijk tot problemen leiden.
Netwerkindicatoren Afzonderen/sociaal isolement
Een verandering in het gedrag van veel naar geen contact of samenwerking kan een belangrijke indicatie zijn.
Verwaarlozing bedrijf
Een belangrijke indicator. Hij geeft aan dat er niet genoeg geïnvesteerd wordt.
Matige dieren- of teeltgezondheid
Een verslechtering in dieren- of gewasgezondheid kan duiden op verwaarlozing.
Erfbetreders signaleren problemen
Een belangrijke indicator, maar de ondernemer moet wel zelf de stap tot actie zetten.
Tabel 12
Signalen (indicatoren) van ondernemingen in moeilijkheden (bron: Geerling-Eiff & van der Meulen, 2008)
28
Sinds de start van de hulporganisatie worden al deze indicatoren na het kennismakingsgesprek met de adviesvrager naamloos geregistreerd en bijgehouden. Op die manier kunnen op termijn de verzamelde gegevens van ILVO vergeleken worden met de waarnemingen van vzw Boeren op een Kruispunt. We sorteerden de indicatoren naar belangrijkheid. De tabel moet als volgt gelezen worden: De belangrijkste indicator is ‘Terugloop in liquiditeitspositie’. Op 77% van de bezochte bedrijven met varkens is een terugloop in liquiditeit zichtbaar. N
%
Terugloop in liquiditeitspositie
317
77%
Interen op de eigen vermogenspositie
282
63%
Privéproblemen (gezondheid, relationeel …)
294
51%
Betalingsachterstand bij de bank
276
34%
Lage moderniteit van de bedrijfsopstanden
281
31%
Geen ruimte voor pensioenvoorziening
275
31%
Inkomen onder de armoedegrens
279
30%
Laag investeringsniveau
281
30%
Onvoldoende competenties ondernemerschap
277
29%
Geen toekomstperspectieven
277
26%
Erfbetreders signaleren problemen
275
25%
Leeftijd ondernemer zonder opvolger
280
21%
Afzonderen/sociaal isolement
280
21%
Beperkingen door de gebiedsstructuur/locatie bedrijf
275
18%
Een beroep doen op hulpinstanties
278
17%
Geen uitbreidingsmogelijkheden
277
15%
Matige dieren- of teeltgezondheid
277
15%
Afzetproblemen
275
14%
Verwaarlozing bedrijf
276
14%
Beëindigen abonnementen en/of lidgelden
278
14%
Onvoldoende actuele scholing
280
13%
Verzekeringen opzeggen om financiële redenen
276
6%
Tabel 13. Probleemindicatoren
Op 51% van de bedrijven zijn er privéproblemen, waardoor een puur bedrijfseconomische analyse te beperkt is om een totaaloplossing te bieden. Geerling-Eiff & van der Meulen gaven in hun studie ook al aan dat dit een zeer belangrijke indicator is. Deze indicator is wel zeer lastig voor erfbetreders, vanwege de gevoeligheid en de privacy.
29
Kernprobleem bij aanmelding Na het kennismakingsgesprek noteerden we het grootste probleem dat werd aangegeven door de adviesvrager. In een aantal gevallen verandert dit probleem in de loop van de begeleiding. Type probleem
Percentage
Financiële problemen
53%
Relatieproblemen
3%
Psychologische problemen
2%
Juridische problemen
9%
Gemengde problemen (bedrijf – persoonlijk)
33%
Tabel 14. Kernprobleem bij aanmelding (N = 314)
Hoofdzakelijk financiële problemen worden naar voren gebracht: Dat is logisch. Wie voldoende middelen heeft, kan gericht en gespecialiseerd advies inkopen om de andere problemen aan te pakken. De tweede categorie zijn de gemengde problemen: door de interactie van bedrijfsproblemen en persoonlijke problemen, zoekt men een hulpverlener die openstaat voor alle domeinen en onderwerpen. Aanmelding van varkensbedrijven verspreid over heel Vlaanderen Provincie Antwerpen Vlaams-Brabant Limburg Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen
percentage 17% 2% 10% 22% 49%
Tabel 15. Verspreiding van aanmeldingen van varkensbedrijven (N= 381)
Deze verdeling is te verwachten, als je de verdeling van het aantal varkensbedrijven over de provincies bekijkt. Herkomst van het bedrijf Het overgrote deel van de bedrijven werd overgenomen van de ouders (90% van de ouders van de man, 4% van de ouders van de vrouw). Opvallend is dat slechts 6% van de aangemelde varkensbedrijven nieuw opgericht werd. Dat is een hoger aandeel dan bij de andere onderzochte sectoren. Fiscaal en bedrijfseconomisch Slechts 36% van de bedrijven (N= 381) geeft aan een betrouwbare bedrijfseconomische boekhouding te hebben. Veel bedrijven opteren nog voor een landbouwregeling voor de btwaangifte (51% op N = 213) en een forfaitaire aangifte voor inkomstenbelasting (66% op N= 220). Dikwijls adviseren we ook dat de bedrijven hun financiële problemen bespreekbaar maken bij hun boekhouder: Een goede analyse kan hen tonen dat het soms interessanter is om over te stappen naar de algemene btw-regeling en de algemene aangifte voor inkomstenbelastingen.
30
Boeren op een Kruispunt maakte allerhande rekentools op haar website, waarmee een varkenshouder kan uitrekenen hoeveel btw hij uit zijn bedrijf kan halen bij de overstap van de landbouwregeling naar de algemene regeling. Bij iedere bankier een gelijkaardig aandeel problemen Na analyse van bij welke bank varkensbedrijven in nood zitten, blijkt dat dit overeenkomt met het marktaandeel van de banken (referentie aandeel VLIF-dossiers/bank). Bank
percentage
KBC
381
54%
Crelan
381
31%
Fortis
381
14%
Tabel 16. Aandeel van banken in aanmeldingen bij vzw Boeren op een Kruispunt
Voor de andere banken is het aandeel bedrijven in nood veel hoger dan hun marktaandeel. Het blijft dus noodzakelijk dat banken investeren in adviseurs die de markt kennen. Bij 36% van de bezochte bedrijven noteerde vzw Boeren op een Kruispunt een financiering voor bedrijfskapitaal in de vorm van kaskrediet, seizoenkrediet of vast voorschot. Binnen deze groep lag het gemiddelde op 76.806 euro. (mediaan: 60.000 euro). Boeren op een Kruispunt kan hier geen opsplitsing maken per soort krediet. Er zijn veel bedrijven die hun bedrijfskapitaal zelf niet meer kunnen financieren. Veel van deze ondernemers vragen ons: “Hoeveel jaar moet het goed gaan in de sector, voor we dit ingelopen hebben?” Bij 57% van de bedrijven noteerde vzw Boeren op een Kruispunt leveranciersschulden van 193.296 euro (mediaan: 102.138). De datums van opname zijn verdeeld over heel het jaar. Niet altijd gespecialiseerde bedrijven Heel wat bedrijven hebben meerdere activiteiten. Op 31% van de begeleide bedrijven is er melkquotum (µ= 290.347 liter). Op 18% van de begeleide bedrijven waren er nog zoogkoeien; 5% van de bedrijven hebben stieren. Met de vrijgave van het melkquotum en de nieuwe verdeling van de zoogkoeienpremierechten zullen veel van de bedrijven wellicht hun NER’s benutten voor de groei van hun varkensstapel.
31
Soorten adviezen waaraan varkensbedrijven in moeilijkheden nood hadden tijdens de begeleiding N
%
Balans opmaken
374
73%
Resultatenrekening analyseren
373
67%
Zelfvertrouwen
370
50%
Inkomen buiten bedrijf
307
41%
Uitstel/Vrijstelling sociale bijdrage
370
41%
Doorverwijzing juridisch
301
36%
Bijkomende opleiding
381
31%
Arbeidsorganisatie verbeteren
104
28%
Psychologische bijstand
370
27%
Kasplanning opmaken
372
25%
Stopzetting
304
23%
Herfinanciering lange termijn
304
22%
Faillissement: uitleg geven
368
17%
Uitstel kapitaalaflossing
297
17%
Relatiebemiddeling
365
16%
Bijzondere aandacht voor geestelijke gezondheid
361
15%
Pensioen: uitleg en doorverwijzing
364
10%
Tabel 17. Soorten adviezen bij varkensbedrijven
Tot slot Hoe groot is de kans dat je als ondernemer, een carrière lang, zonder sociale hulp of solidariteit een succesvolle ondernemer blijft? Hoe groot is de kans dat je als ondernemer als eerste in Vlaanderen met een probleem wordt geconfronteerd dat voorheen nog niet door een collega, vriend of familielid opgelost werd? Vzw Boeren op een Kruispunt vindt het belangrijk: •
dat varkenshouders dit erkennen voor zichzelf en hun collega’s.
•
dat ze herkennen welke concrete risico’s dit zijn.
•
dat ze bereid zijn om deze risico’s in te dekken door verzekeringen of dienstverlening
•
en mekaar informeren over de gevonden oplossingen voor nieuwe problemen.
32
2
Analyse en bespreking resultaten
2.1
Inleiding door Jacky Swennen (SBB-Studiedienst)
Ondanks het feit dat de land- en tuinbouw erg kapitaalsintensief is, is er relatief weinig betrouwbaar statistisch materiaal over de inkomensvorming en de financiële situatie in de verschillende sectoren. Dat is grotendeels te verklaren door de fiscale regimes die er zijn. Voornamelijk in de traditionele sectoren (landbouw, grondgebonden tuinbouw) worden de inkomens aangegeven op basis van forfaitaire grondslagen – 'de barema's'. Deze barema’s worden jaarlijks onderhandeld op basis van de reële marktomstandigheden, maar zijn niettemin een 'gemiddelde' van de sector. Dit heeft als gevolg dat een individueel bedrijf op basis van deze forfaitaire fiscale aangifte nagenoeg geen bedrijfseconomische informatie heeft. Wie die bedrijfseconomische informatie toch wil hebben, voert een aanvullende bedrijfseconomische boekhouding. Deze laatste boekhouding is verplicht te voeren voor bedrijven die VLIF-steun genieten (en fiscaal aangeven volgens het barema). Er is een sterke traditie en grote expertise aanwezig gebaseerd op deze bedrijfseconomische boekhouding in de rundveehouderij, de varkenshouderij, de akkerbouwteelten enzovoort. Wegens de versnippering van de boekhoudbureaus en de kleine aantallen in bepaalde sectoren, is er wel te weinig statistisch materiaal voor heel wat tuinbouwteelten. In het kader van dit project hebben we voor de sectoren melkvee, varkenshouderij en akkerbouwmatige groenten ons kunnen baseren op Tiber, de bedrijfseconomische boekhouding van Boerenbond. De principes van deze bedrijfseconomische boekhouding worden uitgelegd in bijlage A. De bedrijven die fiscaal niet aangeven volgens het barema, voeren ofwel een fiscale boekhouding in de personenbelasting of een vennootschapsboekhouding. Deze keuze wordt beïnvloed door talrijke parameters, maar is soms ook noodgedwongen. In een aantal (tuinbouw)sectoren bestaat geen barema en daar is de keuze voor een vennootschapsboekhouding veel sneller gemaakt. De principes van een vennootschapsboekhouding worden uitgelegd in bijlage B. Het zou fout zijn om de resultaten van beide soorten boekhouding op bedrijfsniveau of op sectorniveau te vergelijken, vooral omdat ze van heel andere principes vertrekken en een andere finaliteit hebben. De bedrijfseconomische boekhouding is sterk analytisch gekruid, met veel technisch-economische parameters en interne verrekeningen tussen de sectoren en teelten, om te komen tot opbrengsten en kosten per eenheid (per liter melk, per kg vlees, per ha ...). De vennootschapsboekhouding vertrekt van een fiscale logica en moet binnen de wettelijke contexten uiteraard een balans en een resultatenberekening maken van het bedrijf in zijn geheel. Ze heeft als finaliteit om het fiscaal inkomen optimaal te spreiden. Zo zal een investering in een vennootschapsboekhouding over het algemeen sneller afgeschreven worden dan in een bedrijfseconomische boekhouding. Een ander pertinent verschil is dat onbetaalde facturen (van geleverde producten zowel als van onkosten) tot uiting komen in een balans van een vennootschapsboekhouding, maar zelden in een bedrijfseconomische boekhouding. Concreet zullen op een veebedrijf achterstallige voerfacturen of op een serrebedrijf onbetaalde energiefacturen onmiddellijk opvallen in de balans van de vennootschapsboekhouding, maar niet in de balans van een bedrijfseconomische boekhouding.
33
In deze studie zijn voor het eerst sectorvergelijkingen gemaakt op basis van vennootschapsboekhoudingen. We hebben een aantal klanten van SBB met een vennootschapsstructuur geselecteerd. De resultaten van deze klanten zijn ook bij de NBB gepubliceerd en zijn dus publiek. Voor de jaren 2008-2012 hebben we de balansen en resultaatrekeningen van 598 tuinbouwbedrijven; 212 sierteeltbedrijven en 507 varkensbedrijven geanalyseerd. Veel van deze bedrijven komen binnen de dataset meerdere keren terug, voor de verschillende jaren 2008-2012. Bij de analyses van de subsectoren werden sommige bedrijven die niet duidelijk tot de sector behoorden weggelaten. Ter verduidelijking moet nog aangestipt worden dat een bedrijf in een bepaald jaar ingedeeld werd op basis van de datum van einde boekjaar. Voor een groot deel van de bedrijven is het einde boekjaar op 31/12/XX, dus indeling in het jaar XX is logisch, maar (een beperkt aantal) bedrijven waarvan het boekjaar bijvoorbeeld loopt van 1/4/2011 tot 31/3/2012 worden ingedeeld in het jaar 2012.
2.2
Bespreking van de resultaten
2.2.1 Verwerking bedrijfeconomische boekhouding door Dirk De Lamper (SBB)
We analyseerden de cijfers die bekend zijn binnen de Tiber-boekhoudingen. De volgende ratio's worden hier aangekaart : •
solvabiliteit (% eigen middelen/totaal vermogen) -
•
In welke mate is het bedrijf financieel onafhankelijk? Wat is de verhouding tussen eigen middelen en vreemde middelen? Hoe kleiner het % eigen middelen, hoe lager de graad van financiële onafhankelijkheid.
rentabiliteit (saldo/totaal vermogen) -
Hoeveel saldo bereikt het bedrijf voor elke 100 euro geïnvesteerd aan activa? Hoeveel levert wat ik investeer in mijn bedrijf me op?
•
jaarlast/cashflow
•
gezinsinkomen
Solvabiliteit De solvabiliteit van een bedrijf wordt berekend door het percentage eigen middelen uit te zetten ten opzichte van het totale vermogen. Onder eigen middelen wordt het verschil verstaan tussen het totaal vermogen en de uitstaande schuld. Tabel 18 geeft de gemiddelde hoeveelheid eigen middelen en het gemiddelde totale vermogen weer van de varkensbedrijven in de Tiber-boekhouding tussen 2007 en 2011. Zowel de eigen middelen als het totale vermogen steeg steeds in de onderzochte jaren. 2007
2008
2009
2010
2011
Eigen middelen
407.337
416.078
425.915
462.722
551.967
452.804
Totaal vermogen
694.547
780.045
830.820
871.332
990.998
833.549
Tabel 18
2007-2011
Evolutie eigen middelen en totaal vermogen op varkensbedrijven (Tiber, 2013)
34
Over de jaren heen vertoonde de solvabiliteit op de Vlaamse varkensbedrijven een dalende trend van 2007 tot 2009. Voor 2010 en 2011 is deze ratio stijgend (figuur 20). De gemiddelde solvabiliteit tussen 2007 en 2011 bedraagt 56,43%. Als de solvabiliteit meer dan 30% bedraagt, bevindt het bedrijf zich in een veilige zone. Dit betekent dat 30% van het totale vermogen bestaat uit eigen vermogen. Op varkensbedrijven die al enige tijd bezig zijn, is dit vaak geen probleem omdat ze beschikken over veel onroerende goederen (gebouwen en gronden). Voor pas gestarte bedrijven is een solvabiliteit van 30% vrij moeilijk te behalen, omdat zij in het begin van hun carrière zitten en een nog hoge leningslast hebben.
Figuur 20
Evolutie solvabiliteit Vlaamse varkensbedrijven (Tiber-boekhouding van Boerenbond)
Rentabiliteit De rentabiliteit van een bedrijf wordt berekend door het saldo uit te zetten ten opzichte van het totale vermogen. Deze ratio vertelt meer over de mate waarin iets winstgevend is: hoeveel saldo bereikt het bedrijf voor elke 100 euro geïnvesteerd aan activa. Het saldo wordt berekend door de bruto-opbrengst (incl. bedrijfstoeslag) te verminderen met de variabele kosten.
Gemiddeld saldo Totaal vermogen Tabel 19
2007
2008
2009
2010
2011
2007-2011
132.625
147.077
160.704
133.127
227.511
160.209
694.547
780.045
830.820
871.332
990.998
833.549
Evolutie saldo varkenshouderij
Het effect van hoge variabele kosten en variërende opbrengsten over de jaren heen is duidelijk te zien in de evolutie van het saldo (tabel 19). 2007 was een jaar met lage opbrengsten en relatief hoge kosten, waardoor er een laag saldo gegenereerd kon worden. In 2009 zien we een stijging van het saldo door lagere kosten van onder andere de voeders. 2010 was een jaar met een erg laag saldo op de varkensbedrijven. Dit komt vooral door de stijgende voederprijzen in combinatie met dalende varkensprijzen. 2011 kenmerkte zich door duidelijk betere verkoopprijzen, waardoor er een beter saldo gerealiseerd kon worden.
35
Figuur 21
Evolutie rentabiliteit varkenshouderij (Tiber-boekhouding van Boerenbond)
Jaarlast/cashflow In de onderstaande tabel is de evolutie van de gemiddelde jaarlast en cashflow weergegeven. 2007
2008
2009
2010
2011
2007-2011
Gemiddelde jaarlast
53.125
62.784
71.392
72.247
73.837
66.677
Gemiddelde cashflow
74.685
134.266
151.089
96.283
152.450
121.754
Tabel 20
Evolutie jaarlast en cashflow op Vlaamse varkensbedrijvenbedrijven (Tiber, 2013)
Uit tabel 20 blijkt dat de Vlaamse varkenshouderij sinds 2009 nogal terughoudend stond tegenover het aangaan van investeringen . De jaarlast neemt dus nauwelijks toe. De cashflow van een bedrijf zijn de financiële middelen die gegenereerd worden door het bedrijf. Uit tabel 20 blijkt dat het jaar 2010 ook een slecht jaar was op het gebied van de cashflow op de Vlaamse varkensbedrijven. Vanaf 2011 is deze indicator weer gestabiliseerd. Wanneer we de jaarlast uitdrukken ten opzichte van de cashflow, krijgen we een idee van hoeveel van de liquide middelen aangewend worden om de jaarlast te betalen. Figuur 22 toont dat crisisjaren zoals 2010 een sterk negatief effect hebben op deze ratio. Doordat de cashflow afneemt, wordt de ratio groter, waardoor het percentage van de cashflow dat gebruikt moeten worden voor de aflossing van de kredieten groter wordt. Op deze manier blijft er niet veel over om van te leven of om andere investeringen door te voeren.
36
Figuur 22
Evolutie jaarlast/cashflow op Vlaamse varkensbedrijven (Tiber-boekhouding van Boerenbond)
In een periode met mindere opbrengsten en/of hogere kosten, zoals in 2007 en 2010, zal in verhouding een groter deel van de cashflow aangewend worden om de jaarlast te betalen. Gezinsinkomen Het gezinsinkomen wordt bepaald door de cashflow en de opname van de leningen op te tellen. Hiervan worden dan de jaarlast en de duurzame investeringen afgetrokken. Wat dan overblijft, is het gezinsinkomen. Figuur 23 toont dat er een groot verschil is op gebied van het gezinsinkomen tussen de best scorende varkensbedrijven en de varkensbedrijven met de slechtste resultaten. Deze laatste groep slaagt er, behalve in 2009, niet in om een positief gezinsinkomen per jaar te genereren uit het bedrijf. Zij moeten dus spaargelden (of andere vormen van liquide middelen) aanspreken om van te leven. Een groot contrast is op te merken met de best scorende bedrijven. In relatief beter jaren zoals 2008 en 2011 halen zij een gezinsinkomen van ongeveer 180.000 euro. Dit bedrag zakt in een crisisjaar zoals 2007 weg tot ongeveer 85.000 euro. Het gemiddelde gezinsinkomen op Vlaamse varkensbedrijven bedraagt de afgelopen 5 jaar ongeveer 50.000 euro, maar het kan op crisismomenten wegzakken tot beneden de 25.000 euro.
Figuur 23
Evolutie gezinsinkomen Vlaamse varkensbedrijven (Tiber-boekhouding van Boerenbond)
37
2.2.2 Verwerking van de vennootschapsboekhouding (bijlage B) door Jacky Swennen (SBB-Studiedienst)
In bijlage B worden de principes en de interpretatie van vennootschapsboekhoudingen en de keuze van de gebruikte ratio’s omstandig uitgelegd. Niet-boekhouders nemen waarschijnlijk het best die bijlage eerst door als ze de resultaten willen begrijpen. In vergelijking met de andere sectoren is het gemiddeld balanstotaal van de varkenssector (ruim 750.000 euro) veel kleiner dan in de sierteelt en zeker in de tuinbouwsector (Tabel B1). Langs de activazijde wordt ongeveer de helft van deze waarde gevormd door de waarde van de gebouwen en de onderliggende grond. Ruim 20% van het actief wordt gevormd door voorraden maar boekhoudkundig zit de waarde van de veestapel in de voorraden wat dit grote percentage verklaart. Indien we de passiva van de varkensbedrijven bekijken in Tabel B2 stellen we vast dat het percentage eigen vermogen slechts 11 % is wat veel te laag is en ook lager is dan in de vennootschapen in de tuinbouw (17%) en de sierteelt (48%). Opvallend is toch dat de schulden hoog zijn en vooral de schulden op minder dan 1 jaar zijn erg hoog. De handelsschulden (achterstallige betalingen bij de veevoedersector) zijn zonder twijfel de reden maar de uiteindelijke oorzaak is de aanhoudende crisis in de varkenssector. Opvallend is de vaststelling dat het balanstotaal in de periode 2008-2012 constant stijgt. Dus ondanks de zwakke resultaten blijven de varkensbedrijven investeren. In de periode 20082012 stijgen de handelsschulden en eigen vermogen in absolute getallen maar de schulden op meer dan 1 jaar stijgen verhoudingsgewijs toch sneller. Bij de resultatenrekening (Bijlage B5) zien we dat de varkensbedrijven zeker in verhouding tot de tuinbouwsector lagere marges halen. Het bruto bedrijfsresultaat is gemiddeld nog net voldoende om aan de minimumnorm van het VLIF te voldoen. Het bedrijfsresultaat is nog net positief maar voor vennootschappen met zo’n grote omzet , kapitaalinzet en inzet van arbeid zijn deze resultaten ondermaats. In bijlage B6 zien we dat de evolutie licht positief is maar de sector is echt wel toe aan een periode van betere conjunctuur. Zoals in alle land- en tuinbouwsectoren zijn er onvoorstelbaar grote verschillen tussen de bedrijven. Omdat de vele uitschieters een te grote invloed hebben op het gemiddelde hebben voor de ratioanalyses gebruik gemaakt van medianen ipv gemiddelden. In bijlage B 7 zijn een aantal kerncijfers voor drie onderzochte sectoren samengevat evenals de berekening van een aantal ratio's waarvan telkens de mediaan is opgenomen. Dus van elk individueel bedrijf kennen we de kerncijfers en is er een berekening gebeurd van de ratio's van dat bedrijf. Van al deze ratio's hebben we voor die (sub)sector de mediaan genomen. De ratio rentabiliteit (% BBR/TV) bedraagt slechts 9 % in de varkenshouderij. Dit is een erg laag cijfer en bevestigt dat er in de varkenshouderij veel kapitaalbehoefte is die uiteindelijk maar een beperkt opbrengstrendement heeft. De ratio jaarlast in verhouding tot de cash flow (terug gecorrigeerd met de interest) geeft een indicatie hoeveel middelen een bedrijf kan genereren om aan zijn bancaire verplichtingen (aflossingen+intresten) te voldoen. Aangezien in de berekening van de cash flow de intresten al zijn afgerekend tellen we ze er weer bij om een inzicht te krijgen in bovenstaande. De varkenshouderij moet tot 76% van hun gegenereerde middelen naar de bank brengen.
38
De liquiditeit (in enge zin) is hier uitgedrukt in een percentage om ze grafisch beter met de andere ratio's te kunnen vergelijken. De norm is voor de meeste sectoren 0,67 (dus 67% in onze tabel) en wordt in de varkenshouderij allesbehalve gehaald. Dit komt omdat er veel schulden zijn op korte termijn (aan de veevoedersector maar ook onder vorm van de rekening courant van de zaakvoerder). Ook de solvabiliteit is erg zwak en verbetert niet in de loop der jaren. We moeten dit soms wel relativeren omdat niet alle (familiale) activa opgenomen zijn in de balans. De werkelijke situatie is op het terrein wellicht beter omdat de woning en landbouwgronden meestal niet in de vennootschap wordt ingebracht maar in het privé kapitaal behouden blijft.
39
3
BRONNEN Maertens E., Bernaerts E., Oeyen A. & Tacquenier B. (2013) Economische resultaten van de Vlaamse land- en tuinbouw 2011-2012, Departement Landbouw en Visserij, Brussel. ADSEI (2013). Kerncijfers landbouw, de landbouw in België in cijfers 2013. AMS (2011). Uit: Economische resultaten van de Vlaamse land- en tuinbouw 2011-2012. Maertens E., Bernaerts E., Oeyen A. & Tacquenier, B. (2013). Departement Landbouw en Visserij, Brussel. CRB (2013). Uit BCZ - jaarverslag 2013 - werkingsjaar 2012. Departement Landbouw en Visserij (2008). Productierekening van de Vlaamse land- en tuinbouw 2008. Departement Landbouw en Visserij (2014). Productierekening van de Vlaamse land- en tuinbouw 2013. http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/economie/landbouw/ http://lv.vlaanderen.be/nlapps/default.asp
40
4
BIJLAGEN
4.1
BIJLAGE A PRINCIPES VAN DE BEDRIJFSECONOMISCHE BOEKHOUDING Land- en tuinbouw is al langer een speelbal geworden op de wereldmarkt. Dit heeft uiteraard volatiele prijsvorming en speculatie tot gevolg, zowel aan kosten- als aan opbrengstenzijde. Deze schommelingen hebben een rechtstreekse impact op het inkomen van de individuele land- en tuinbouwbedrijven. Voor de betrokken bedrijfsleiders blijft het dus continu rekenen en optimaliseren om voldoende marges over te houden, wat noodzakelijk is om als ondernemers de ingezette productiefactoren arbeid en kapitaal te vergoeden. Een degelijke bedrijfseconomische boekhouding is hierbij een zeer nuttig en quasi onmisbaar instrument. Kenmerken van een bedrijfseconomische boekhouding De meest gekende vormen van boekhoudingen zijn de fiscale inkomensboekhouding en de BTW-boekhouding. Deze boekhoudingen geven veelal een onvoldoende concreet beeld van de werkelijke bedrijfsresultaten. Om meer inzicht te krijgen in het rendement van land- en tuinbouwbedrijven, maken de land- en tuinbouwers gebruik van een bedrijfseconomische boekhouding. Deze boekhouding gaat veel dieper in op de economische aspecten van het bedrijf. Het bedrijf wordt ook opgesplitst om het rendement van de verschillende activiteiten(diersoorten, teelten, neventakken,…) afzonderlijk in te schatten. Daarnaast bevat de bedrijfseconomische boekhouding een aantal belangrijke technisch-economische kengetallen om een nog betere beoordeling van iedere bedrijfstak mogelijk te maken. Door de analyse van een bedrijfseconomische boekhouding en de vergelijking met de resultaten bedrijven uit dezelfde sector, krijgt de bedrijfsleider een beter inzicht in de structuur van het bedrijf. Hoe wordt het inkomen van het bedrijf opgebouwd en wat zijn hierin de sterke en zwakke punten. Kosten en opbrengsten kunnen vergeleken en geëvalueerd worden per diersoort en per teelt. Dit levert belangrijke informatie voor het nemen van beslissingen over bedrijfsinvesteringen in de toekomst. Op basis van de rendementen per tak op het bedrijf, wordt een optimale bijsturing van het bedrijf mogelijk. Tevens is dit een betrouwbare bron van technische en economische bedrijfsgegevens waarop de betrokken bedrijfsadviseurs zich kunnen beroepen in de opmaak van hun advies. Het bijhouden van een bedrijfseconomische boekhouding De hoeksteen van een betrouwbare bedrijfseconomische boekhouding is het correct bijhouden en invullen van de nodige bedrijfsgegevens. Als de registratie van deze gegevens niet correct verloopt, zal de bedrijfsuitslag niet betrouwbaar zijn en dus ook niet kunnen gebruikt worden in de optimalisatie van de bedrijfsvoering. In principe behandelt de bedrijfsuitslag telkens de resultaten van het bedrijf over een periode van één (boek)jaar. Het bijhouden van een bedrijfseconomische boekhouding verloopt dus volgens een jaarlijkse cyclus. Welke gegevens? Vooreerst dient de bedrijfsleider te beslissen in welke takken het bedrijf dient opgesplitst te worden. Voor elke bedrijfstak worden de bedrijfsgegevens en –resultaten apart geregistreerd.
41
Hoe verder het bedrijf wordt opgesplitst, des te gedetailleerder de registratie dient te gebeuren. In een bedrijfseconomische boekhouding worden enkel de bedrijfsgegevens geregistreerd, dus geen gegevens met betrekking tot privé of andere activiteiten. Voor het voeren van een bedrijfseconomische basisbedrijfsgegevens geregistreerd worden : •
•
•
•
boekhouding
moeten
volgende
Begininventaris : Deze wordt bij het opstarten van een nieuwe boekhouding eenmalig opgemaakt en omvat een volledige inventarisatie van alle aanwezige kapitaalsgoederen (gebouwen, grond, machines, materiaal, veestapel, voedervoorraden, aangeplante boomgaarden,…) met de daarbij horende van belang zijnde parameters (vb. het gewicht van de dieren, de verwachte levensduur van de machines,…). Eindinventaris : Deze wordt jaarlijks opgemaakt bij het afsluiten van het boekjaar en is tevens de begininventaris voor het volgende boekjaar. Deze inventaris omvat vooral een correcte inschatting van aanwezige veestapel en voorraden (krachtvoederstocks, medicatie, meststoffen, brandstoffen, granen en voedergewassen in stock, …). Investeringen : Nieuwe investeringen dienen eenmalig op moment van aankoop geregistreerd te worden. Voor grote investeringen wordt ook de te verwachten levensduur (afschrijving) geregistreerd. Aan- en Verkopen : Naast de grote investeringen dienen ook alle andere dagdagelijkse aan- en verkopen die gebeuren op het bedrijf geregistreerd te worden. Meestal is het aan te raden om deze gegevens op een gestructureerde manier permanent bij te houden en direct te registreren. Dit is de beste manier om fouten te voorkomen of om ze sneller terug te vinden.
Op basis van bovenstaande basisgegevens kan het boekhoudkantoor een globale bedrijfsuitslag berekenen voor gans het bedrijf. Voor de meeste land- en tuinbouwbedrijven is dit echter onvoldoende en is er nood aan bijkomende bedrijfsgegevens: •
Interne bewegingen : Wanneer men resultaten per sector of per deelsector wenst moeten de interne bewegingen binnen het bedrijf geregistreerd worden. Enkele voorbeelden maken dit duidelijk : Indien men op een melkveebedrijf een aparte rendementsberekening wil voor melk- en fokvee, dan worden pasgeboren kalveren “intern” verkocht van melkvee naar fokvee en omgekeerd worden de gedekte vaarzen die de reforme koeien gaan vervangen terug “intern” verkocht van fokvee naar melkvee. Indien men op een gesloten varkensbedrijf aparte rendementsberekeningen wil voor zeugen en vleesvarkens, dan worden gespeende biggen “intern” verkocht van de zeugen naar de vleesvarkens, en omgekeerd worden eventueel zelfgefokte zeugen terug “intern” verkocht van de vleesvarkens naar de zeugen. Wenst men correcte voederkosten te kennen bij melkvee, dan dienen eigen geteelde voedergewassen “intern” verkocht te worden aan dat melkvee.
•
Gedetailleerde toewijzing van kosten en opbrengsten : Voor een correcte weergave van het resultaat per bedrijfstak moeten ook alle kosten en baten correct toegekend worden aan deze bedrijfstak. Het is uiteraard niet gewenst dat de kosten voor de ene sector bij de andere sector terecht komen. Voor sommige kosten die effectief gemaakt worden voor meerdere sectoren tegelijkertijd worden verdeelsleutels gebruikt.
42
Bij de kosten maakt men onderscheid tussen :
•
Vaste kosten : het gedeelte van de kosten dat vast verbonden is aan het realiseren van een bepaalde productiecapaciteit. Variabele kosten : het gedeelte van de kosten dat niet vast verbonden is aan een bepaalde productiecapaciteit, maar eerder verbonden is met de realisatie van de productie zelf. Technische gegevens : Als de bedrijfsleider zijn resultaat wil aanvullen met een aantal technische parameters, vraagt dit extra input (vb. het vet- en eiwitgehalte van de melk, de worpindex bij zeugen, het suikergehalte van suikerbieten,…).
De bedrijfsuitslag Als de bedrijfsgegevens correct worden geregistreerd geeft de bedrijfsuitslag een getrouw beeld van de rendabiliteit van de verschillende bedrijfstakken. Het rendement van het bedrijf kan geëvalueerd worden op basis van verschillende bedrijfseconomische parameters: Rendabiliteit
het verschil tussen opbrengsten en kosten, ofwel de winst van het bedrijf.
Opbrengsten
Alle gegenereerde inkomsten al of niet in geld omgezet.
Saldo
het verschil tussen opbrengsten en variabele kosten
Arbeidsinkomen
Opbrengsten – totale kosten oftewel de winst of verlies die het bedrijf maakt zonder uitbetaling van zijn vaste arbeidskrachten (geen seizoenarbeiders).
Familiaal Arbeidsinkomen
Is de winst of verlies die het bedrijf maakt na uitbetaling van al zijn niet-familiale arbeidskrachten.(Arbeidsinkomen – lonen vaste arbeidskrachten)
Netto bedrijfsresultaat
Is de winst of verlies die het bedrijf maakt na uitbetaling van al zijn arbeidskrachten. (Familiaal arbeidsinkomen – fictieve lonen familiale arbeidskrachten).
Balans
overzichtelijke weergave van het kapitaal in de onderneming en de wijze van financiering van dit kapitaal
Een belangrijke meerwaarde van de bedrijfseconomische boekhouding is de bespreking van de bedrijfsuitslag met een gespecialiseerde adviseur. De bedrijfsleider kan dan samen met de voorlichter zijn resultaten overlopen en bespreken. Op basis hiervan kan de bedrijfsleider beslissing tot bijsturing om de resultaten te optimaliseren.
43
PRINCIPES VAN DE VENNOOTSCHAPSBOEKHOUDING Het doel van dit deel is inzicht te geven in de opbouw en structuur van een bedrijfseconomische boekhouding en van een vennootschapsboekhouding. Er wordt ook wat meer uitleg gegeven over de ratio's die in het rapport gebruikt werden, met name hoe ze berekend worden en hoe ze geïnterpreteerd moeten worden. A. Principes van vennootschapsboekhouding Een jaarrekening bestaat uit een aantal onderdelen: de balans, de jaarrekening en toelichtingen bij de twee voorgaande. We behandelen hier alleen de eerste twee. 1. Balans Een balans geeft een overzicht van alle bezittingen en alle financieringsbronnen van deze bezittingen van een bedrijf. De bezittingen noemt men het actief, de financieringsbronnen het passief. De onderstaande figuur geeft een balans weer. ACTIEF
PASSIEF
Vaste activa
Eigen vermogen
I. Oprichtingskosten
I. Kapitaal
II. Immateriële vaste activa
II. Uitgiftepremies
III. Materiële vaste activa
III. Herwaarderingsmeerwaarden
IV. Financiële vaste activa
IV. Reserves V. Overgedragen resultaat
Vlottende activa
VI. Kapitaalsubsidies
V. Vorderingen op meer dan 1 j.
Voorzieningen
VI. Voorraden
VII. Voorzieningen
VII. Vorderingen ten hoogste 1 j.
Vreemd vermogen
VIII. Geldbeleggingen
VIII. Schulden op meer dan 1 jaar
IX. Liquide middelen
IX. Schulden op ten hoogste 1 jaar
X. Overlopende rekeningen
X. Overlopende rekeningen
Totaal der activa
Totaal der passiva
Zoals je kunt zien, heeft zowel het actief als het passief zijn eigen vaste indeling.
44
Actief Het actief of de activa of de bezittingen van een onderneming zijn onderverdeeld in twee categorieën, enerzijds de vast activa, anderzijds de vlottende activa. Voor beide categorieën bestaan diverse definities. De vaste activa zijn bezittingen of goederen die de onderneming nodig heeft in het productieproces en die niet snel ten gelde gemaakt kunnen worden. Het zijn duurzame investeringen (serre, loods, grond, trekker, stal, vergunning ...), waarvan de kosten over een langere periode uitgesmeerd worden, onder de vorm van afschrijvingen. De vlottende activa zijn goederen die wel op korte termijn ten gelde gemaakt kunnen worden. Het kan gaan om (bijna) afgewerkte producten die verkoopsklaar zijn (vleesvarkens, biggen), maar ook om voorraden van grondstoffen die noodzakelijk zijn voor het productieproces (zaaigoed, veevoeder ...). Het kan ook gaan om schulden die andere personen of bedrijven hebben bij uw onderneming of om cashgeld dat in het bedrijf aanwezig is om bijvoorbeeld leveranciers mee te betalen. Uit beide onderdelen zullen we enkele posten extra toelichten, omdat ze belangrijker zijn en omdat uit deze cijfers en hun evolutie ook interessante conclusies te trekken zijn. Materiële vaste activa De materiële vaste activa zijn de middelen die een onderneming inzet voor de realisatie van haar activiteit. De volgende zaken kunnen daar allemaal onder vallen: - gronden & gebouwen - machines & uitrusting - bureaumateriaal & rollend materiaal Voorraden Dit is vrij eenvoudig, want deze post geeft weer – in geld uitgedrukt – hoeveel goederen er nog op het bedrijf in voorraad aanwezig zijn. Dat kan gaan van 'afgewerkte producten' zoals slachtrijpe varkens of aardappelen die op het bedrijf gestockeerd zijn, tot pas gespeende biggen of zeugen die niet onmiddellijk ten gelde gemaakt kunnen worden. De waarde van de voorraad kan jaarlijks behoorlijk schommelen. Vorderingen op ten hoogste één jaar We willen toch even wat dieper ingaan op deze post. Hij wordt meestal nog verder onderverdeeld in handelsvorderingen en overige vorderingen. De handelsvorderingen zijn tegoeden die men heeft van zijn afnemers: de biggen zijn bijvoorbeeld al geleverd, maar moeten nog betaald worden. De belangrijkste reden waarom we de vorderingen op ten hoogste één jaar extra vermelden, heeft voornamelijk te maken met de overige vorderingen. Onder deze post kunnen namelijk ook vorderingen staan die de vennootschap heeft bij haar zaakvoerder(s). Wanneer de onderneming failliet zou gaan, zullen deze tegoeden door de curator/schuldeisers opgevraagd worden bij de zaakvoerder. Dit kan een faillissement aanzienlijk verzwaren. Met deze rekening moet dus voorzichtig en oordeelkundig omgegaan worden.
45
Liquide middelen De liquide middelen zijn de middelen die in een bedrijf direct beschikbaar zijn om aan te wenden. Het gaat meestal over de zichtrekening van de vennootschap. Passief Net als de activa, worden de passiva in een aantal categorieën onderverdeeld. De twee belangrijkste zijn het eigen vermogen en het vreemd vermogen. Een derde categorie zijn de voorzieningen. Onder deze post wordt kapitaal geplaatst dat op langere termijn in het bedrijf blijft om toekomstige (grotere) kosten op te vangen, bijvoorbeeld de vervanging van het dak van een stal. Eigen vermogen Het eigen vermogen van een bedrijf zijn de eigen financiële middelen van de onderneming of ondernemer, die gebruikt zijn voor de financiering van zijn bezittingen. Dit deel van het vermogen kan bestaan uit opgespaarde winsten van voorgaande jaren, uit het kapitaal gebruikt voor de oprichting of kapitaal dat achteraf ingebracht werd, maar ook uit reserves die aangehouden worden voor moeilijkere periodes of investeringen . Belangrijker dan het bedrag op zich van het eigen vermogen, is de evolutie ervan. Deze evolutie kan ook bestudeerd worden door de balans verticaal te analyseren. Hiermee bekijken we welk percentage het eigen vermogen en iedere post ervan uitmaken van het balanstotaal. Interessante hierin is onder andee de evolutie van de wettelijk verplichte reserve. Vreemd vermogen Het vreemd vermogen zijn de schulden die de onderneming heeft bij andere bedrijven (banken, leveranciers ...) of personen. Het vreemd vermogen wordt opgesplitst in twee delen: vreemd vermogen/schulden op lange termijn en vreemd vermogen/schulden op korte termijn. Vreemd vermogen op lange termijn Het vreemd vermogen op lange termijn zijn schulden die een bedrijf heeft op langere termijn. Ze hoeven niet binnen het jaar terugbetaald te worden maar pas later. Meestal gaat het over het saldo van leningen die nog meer dan één jaar lopen. Vreemd vermogen op korte termijn Het vreemd vermogen op korte termijn zijn de schulden die een bedrijf binnen het jaar moet kunnen terugbetalen. Dit kan gaan om een aflossing van een krediet, maar even goed over een factuur die nog betaald moet worden. Onder het vreemd vermogen op korte termijn staat er een rekening ‘Overige schulden’. Die is vergelijkbaar met de ‘Overige vorderingen’ aan de actiefzijde. Een andere courante naam voor deze post is ‘Rekening courant’. Het gaat hier echter om schulden die de vennootschap heeft bij derden, nogal vaak de zaakvoerder. Dit bedrag kan in principe steeds opgevraagd worden. Daardoor wordt het niet meegeteld met het eigen vermogen van de onderneming. Uiteindelijk moet de waarde van het actief en van het passief, het balanstotaal, even groot zijn. Dat wordt meestal vrij eenvoudig bereikt door in een berekening het eigen vermogen aan te passen. Overlopende rekeningen Kort ook nog iets over de overlopende rekeningen. Die vind je zowel aan de actiefzijde als aan de passiefzijde. Strikt gezien zorgen deze rekeningen ervoor dat alle kosten en alle opbrengsten in het juiste boekjaar terechtkomen.
46
2. Resultatenrekening Bij een jaarrekening hoort een resultatenrekening van het voorbije jaar. Zo'n jaarrekening ziet er in vereenvoudigde vorm als volgt uit. +
Omzet
70
-
Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen, diensten en diverse goederen
60/61
Brutomarge
9900= 70 - 60/61
-
Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen
62
-
Andere bedrijfskosten
640/8
-
Als herstructureringskosten geactiveerde bedrijfskosten
649
BBR (VLIF-norm)
-
Afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa Waardeverminderingen op voorraden, op bestellingen in uitvoering en op handelsvorderingen: toevoegingen (terugnemingen)
-
Voorzieningen voor risico's en kosten: toevoegingen (bestedingen en terugnemingen)
-
Bedrijfsresultaat of Bedrijfswinst (Bedrijfsverlies)
=9900-62-63-64 630 631/4 635/7
9901=9000-62-63-64
+
Financiële opbrengsten (o.a. rentesubsidie)
75
-
Financiële kosten (= intresten)
65
Winst (Verlies) uit de gewone bedrijfsuitoefening vóór belasting
9902=9901+75-65
+
Uitzonderlijke opbrengsten
76
-
Uitzonderlijke kosten
66
Winst (Verlies) van het boekjaar vóór belasting
9903=9902+76-66
-
Onttrekking aan de uitgestelde belastingen
780
-
Overboeking naar de uitgestelde belastingen
680
-
Belastingen op het resultaat
67/77
Winst (Verlies) van het boekjaar
9904
-
Onttrekking aan de belastingvrije reserves
789
-
Overboeking naar de belastingvrije reserves
689
Te bestemmen winst (verlies) van het boekjaar
9905
Cashflow
=9904+630+631/4+635/7780+680
3. Ratio's Voor de analyse van de vennootschapsboekhouding worden er heel wat ratio’s berekend. Hier hebben we slechts vier ratio's geselecteerd: liquiditeit in enge zin, solvabiliteit, rentabiliteit en de verhouding tussen de jaarlast en de cashflow (gecorrigeerd met de afgetrokken intrest). Iedere ratio wordt hieronder uitvoerig beschreven.
47
Liquiditeit in enge zin Het is belangrijk om de liquiditeit van een onderneming te kennen. Indien die ondermaats is, wijst dat meestal op problemen die zich kunnen stellen op vrij kortere termijn. De liquiditeit geeft namelijk weer in welke mate het bedrijf in staat is om middelen te mobiliseren om zijn kortlopende betalingsverplichtingen na te leven. Bij kortlopende betalingsverplichtingen denken we in de eerste plaats aan openstaande facturen van leveranciers. Als er op een bedrijf voldoende middelen binnenkomen van 'afgewerkte producten' – bijvoorbeeld vleesvarkens of maïs die verkocht worden om te voldoen aan de leveranciersverplichtingen – dan is het bedrijf liquide. De liquiditeit kan op een aantal niveaus bekeken worden. De courantste is de liquiditeit in ruime zin, waarbij, samengevat, de activa in omloop – zoals voorraden, bestellingen en liquide middelen – afgewogen worden tegenover de schulden op korte termijn of de schulden die binnen het jaar vervallen. Omdat in de land- en tuinbouw een groot deel van de voorraden (waaronder de waarde van de veestapel) geen afgewerkte verkoopbare producten zijn maar veeleer productiemiddelen, kan men deze voorraad ook niet gebruiken om korte termijn verplichtingen na te komen. Dus liquiditeit in de ruime zin is geen goed criterium in de land- of tuinbouwsector. In dit rapport is er toch voor gekozen om de liquiditeit in enge zin te analyseren. Om deze ratio te berekenen, worden de meeste liquide zaken uit de onderneming afgezet tegenover de schulden op korte termijn. De meeste liquide goederen die in een onderneming aanwezig zijn, zijn de liquide middelen van het bedrijf (cashgeld, geld op een bankrekening) en tegoeden die de onderneming heeft van haar afnemers van verkochte producten. De liquiditeit in enge zin geeft een beeld van in welke mate een onderneming snel kan voldoen aan verplichtingen op korte termijn. Hier moet direct een belangrijke nuance bijgeplaatst worden.Het aantal dagen waarop afnemers betalen en het aantal dagen leverancierskrediet dat de onderneming heeft, hebben namelijk al een grote invloed op deze berekening. In de varkenshouderij zien we bijvoorbeeld dat varkens of biggen meestal binnen de maand betaald worden, nogal vaak op twee weken. Aan de andere kant zien we dat er voor voederfacturen, de grootste kosten van een varkenshouderij, een grote variatie is in betalingstermijn: van minder dan een week tot meerdere maanden. Solvabiliteit (% eigenvermogen/totaal vermogen) De solvabiliteit of zijn ratio's zijn door de band eenvoudige berekeningen, die daarom courant gebruikt worden. Toch is de solvabiliteit erg belangrijk, want ze geeft namelijk weer of een onderneming die opgedoekt wordt, op dat ogenblik alle verstrekkers van vreemd vermogen (banken, leveranciers) kan terugbetalen. Dit kan vrij eenvoudig getoetst worden door de verhouding te nemen tussen het eigen vermogen en het balanstotaal of het vreemd vermogen. In dit rapport wordt de solvabiliteit berekend door het eigen vermogen te delen door het totale vermogen of het balanstotaal van de onderneming. Eenvoudig gesteld is deze verhouding op zijn minst 30%. Dan is het eigen vermogen voldoende groot om alle schuldeisers terug te betalen. Bij een (fictieve) stopzetting van het bedrijf zijn er echter meestal allerhande roerende en onroerende goederen (voorraden, vee, materiaal, stallen, gronden ...) aanwezig die ten gelde gemaakt kunnen worden om schuldeisers terug te betalen. Deze ratio kan dus lager zijn dan 30% zonder dat dit problemen geeft. Vooral wanneer er pas geïnvesteerd is, is deze ratio meestal een stuk lager dan 30%. Het is voor een bedrijf dan ook belangrijk te kijken naar de evolutie van zijn solvabiliteit over de jaren. Rentabiliteit (% BBR/totaal vermogen) Met de rentabiliteit wordt berekend hoe winstgevend een onderneming is. Meestal is het de bedoeling om met deze ratio's de winstgevendheid te toetsen ten opzichte van bijvoorbeeld
48
het eigen geïnvesteerde vermogen of ten opzichte van het totale geïnvesteerde vermogen, om te bepalen wat het behaalde rendement is. De rentabiliteit wordt in dit rapport geëvalueerd op basis van de verhouding tussen het brutobedrijfsresultaat en het totale vermogen. Het brutobedrijfsresultaat wordt hier berekend door de variabele kosten en de loonkosten af te trekken van de omzet. Voor deze ratio is gekozen, omdat hij min of meer analoog berekend kan worden in de bedrijfseconomische boekhouding. Het brutobedrijfsresultaat (BBR) is immers vergelijkbaar met het begrip ‘saldo’ uit de bedrijfseconomische boekhouding en het is bekend in de sector omdat de minimale bedrijfsgrootte die noodzakelijk is voor VLIF-steun berekend wordt aan de hand van het BBR. Zeer eenvoudig uitgelegd, zeggen we dat hoe hoger dit percentage is, hoe winstgevender of rendabeler de onderneming in principe is. Een hoog rendement zegt niet noodzakelijk iets over de toekomstige winstgevendheid. In deze berekening wordt namelijk geen rekening gehouden met de afschrijvingen. Een bedrijf met nog beperkte afschrijvingen zal door de band meestal een hoger nettobedrijfsresultaat hebben. Zolang er op een goede manier geproduceerd kan worden, is dit geen probleem. Maar wanneer er zich investeringen opdringen omdat de productie achteruitgaat, zal het rendement vaak fors achteruitgaan. Zoals gezegd, houden we in de berekening van het rendement zoals ze hier uitgevoerd is geen rekening met afschrijvingen. Als deze ratio hoog is, wil dit zeggen dat het bedrijf een hogere omzet draait ten opzicht van zijn totale bedrijfsmiddelen in vergelijking met andere bedrijven in dezelfde sector en dus met een vergelijkbare structuur. Jaarlast/cashflow De bedoeling van deze ratio is om na te gaan of een onderneming gedurende een jaar voldoende middelen genereert om te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen ten aanzien van de bank. Voor deze ratio is gekozen omdat hij min of meer analoog berekend kan worden in de bedrijfseconomische boekhouding. De jaarlast wordt berekend als zijnde de betaalde intrest en de geplande kapitaalaflossing in het volgende jaar. Hoe lager deze ratio is, hoe beter een bedrijf ervoor staat, want dat zou willen zeggen dat er voldoende middelen in het bedrijf omgaan om aan de bancaire verplichtingen te voldoen. Bij bedrijven met nieuwe investeringen en dito schulden zal deze ratio hoger liggen. Wederom is hier de evolutie in de tijd van deze ratio minstens even belangrijk. Naarmate een investering vordert, dalen de aflossingen, maar zouden de inkomsten ook gestegen moeten zijn of minstens gelijke tred gehouden hebben.
49
4.2
BIJLAGE B
Bijlage B 1
VERGELIJKING TUSSEN DE ACTIVA VAN DE VERSCHILLENDE SUBSECTOREN
Gemiddelden sectoren 2008-2012 598
Aantal
Activa
Tuinbouw 20/28
Vaste activa
212
507
Sierteelt
Varkens
1.149.397,32
435.643,73
498.374,63
Oprichtingskosten
20
534,42
243,31
478,13
Immateriële vaste activa
21
17.986,48
1.750,96
24.490,00
1.119.809,42
431.605,25
470.147,29
Materiële vaste activa
22/27
Terreinen en gebouwen
22
588.641,24
286.191,91
387.654,26
Installaties, machines en uitrusting
23
490.192,34
101.997,61
60.653,14
Meubilair en rollend materieel
24
23.367,26
33.981,21
14.268,71
Leasing en soortgelijke rechten
25
5.250,71
2.172,38
5.404,15
Overige materiële vaste activa
26
514,62
6.079,73
795,80
Activa in aanbouw en vooruitbetalingen
27
11.843,25
1.182,40
1.371,22
Financiële vaste activa Vlottende activa Vorderingen >1 jaar Voorraden en bestellingen in uitvoering Vorderingen <1 jaar Handelsvorderingen
28
11.067,00
2.044,21
3.259,21
29/58
451.120,38
664.435,37
253.115,32
29
2.600,40
2.165,44
1.440,79
3
90.852,06
196.424,00
163.750,85
40/41
152.489,41
237.060,26
45.012,74
40
105.794,73
190.606,38
33.485,85
41
46.694,68
46.453,89
11.526,89
Geldbeleggingen
50/53
47.127,46
130.542,01
4.873,66
Liquide middelen
54/58
128.961,39
80.888,83
35.138,01
Overlopende rekeningen
490/1
29.089,65
17.354,83
2.899,27
Overige vorderingen
50
.Bijlage B 2
VERGELIJKING VAN DE PASSIVA VAN DE VERSCHILLENDE SUBSECTOREN
Gemiddelden sectoren 2008-2012
Aantal
598
212
507
Tuinbouw
Sierteelt
Varkens
10/15
262.860,90
528.171,67
84.184,59
Kapitaal
10
97.268,83
68.949,03
91.750,85
Uitgiftepremies
11
302,57
0,00
0,00
Herwaarderingsmeerwaarden
12
4.881,01
17.697,18
9.306,52
Reserves
13
166.883,52
286.868,64
48.492,28
Overgedragen winst (verlies)
14
-33.714,68
151.596,40
-69.129,14
Kapitaalsubsidies
15
27.239,66
3.060,42
3.764,08
Voorzieningen en uitgestelde belastingen
16
5.514,20
13.309,50
894,00
Schulden
17/49
1.332.142,59
558.597,94
666.411,36
17
824.012,20
246.036,31
376.871,63
170/4
822.141,50
237.039,32
374.802,52
42/48
491.989,21
305.587,79
286.167,29
Schulden >1 jaar die <1 jaar vervallen 42 (aflossing volgend 183.800,92 jaar)
48.838,16
53.337,51
Financiële schulden
43
56.855,66
37.454,61
33.562,71
Handelsschulden
44
142.570,40
112.570,92
96.423,13
164,19
1.679,02
320,64
Schulden mbt belastingen, bezoldigingen 45 en sociale lasten 20.748,33
16.930,08
4.385,56
Overige schulden
Passiva Eigen vermogen
Schulden op meer dan één jaar Financiële schulden Schulden op ten hoogste één jaar
Ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen 46
Overlopende rekeningen Totaal van de passiva
47/48
87.849,71
88.114,99
98.137,75
492/3
16.141,18
6.973,84
3.372,44
10/49
1.600.517,70
1.100.079,11
751.489,96
51
Bijlage B 3
PROCENTUELE VERHOUDING VAN DE ACTIVA VAN DE VERSCHILLENDE SUBSECTOREN
52
Bijlage B 4
EVOLUTIE ACTIVA EN PASSIVA 2008-2012
53
Bijlage B 5
RESULTATENREKENING VAN DE VERSCHILLENDE SUBSECTOREN
Resultatenrekening sectoren 2008-2012 Tuinbouw
Sierteelt
598 +
Omzet
70
-
Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen, diensten en diverse goederen
60/61
Brutomarge
212
9900= 70 - 60/61 374.415,40
-
Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen
62
-
Andere bedrijfskosten
640/8
-
Als herstructureringskosten geactiveerde bedrijfskosten
649
Varkens 507
291.328,94
69.108,04
156.436,58
151.823,82
2.219,53
7.814,67
6.815,85
4.107,02
0,00
0,00
0,00
=9900-62-63-64
210.164,15
132.689,27
62.781,50
-
Afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële 630 vaste activa
151.946,72
93.994,85
51.786,44
-
Waardeverminderingen op voorraden, op bestellingen in uitvoering en op handelsvorderingen: 631/4 toevoegingen (terugnemingen) 2.361,83
1.208,85
25,75
-
Voorzieningen voor risico's en kosten: toevoegingen (bestedingen en terugnemingen) 635/7
BBR (VLIF norm)
Bedrijfsresultaat of Bedrijfswinst (Bedrijfsverlies)
279,37
5.800,64
77,66
9901=9000-62-63-64 55.576,23
31.684,93
10.878,59
+
Financiële opbrengsten (oa rentesubsidie)
75
27.526,74
14.389,08
6.102,18
-
Financiële kosten (= intresten)
65
52.629,07
19.982,36
21.802,76
9902=9901+75-65
30.473,91
26.091,64
-4.821,90
Winst (Verlies) uit de gewone bedrijfsuitoefening vóór belasting
+
Uitzonderlijke opbrengsten
76
6.678,11
4.779,53
1.372,81
-
Uitzonderlijke kosten
66
5.770,06
874,53
285,41
31.381,96
29.996,64
-3.730,75
531,92
391,28
65,56
Winst (Verlies) van het boekjaar vóór belasting
9903=9902+76-66
-
Onttrekking aan de uitgestelde belastingen
780
-
Overboeking naar de uitgestelde belastingen
680
-
Belastingen op het resultaat
67/77
Winst (Verlies) van het boekjaar
9904
-
Onttrekking aan de belastingvrije reserves
789
-
Overboeking naar de belastingvrije reserves
689
295,44
11,56
27,39
7.126,38
7.065,73
1.547,76
24.492,06
23.310,64
-5.243,54
130,25
482,61
40,91
218,20
472,72
131,59
24.404,12
23.320,53
-5.334,52
=9904+630+631/4+635/7-780+680 178.843,50 123.935,26
46.620,57
Te bestemmen winst (verlies) van het boekjaar
9905
Cash flow
54
Bijlage B 6
EVOLUTIE VAN DE BELANGRIJKSTE RESULTATEN
55
Bijlage B 7
RATIOANALYSE IN DE VERSCHILLENDE SUBSECTOREN
Kerncijfers van de onderzochte sectoren op basis van medianen Aantal
Tuinbouw Sierteelt Varkenshouderij
594 216 507
Totaal vermogen Eigen vermogen
721.129,28 547.273,03 531.303,39
122.489,08 161.248,60 63.008,97
Brutomarge
BBR (VLIF)
Cashflow (CF)
Bedrijfsresultaat
Winst van het boekjaar
Jaarlast
150.540,69 133.787,38 50.678,71
67.002,70 63.733,32 46.790,00
58.352,50 52.899,41 35.838,04
14.143,44 21.451,17 7.931,79
6.326,64 10.649,79 162,05
78.235,09 47.752,09 47.340,41
Ratio's van de onderzochte sectoren op basis van medianen Brutoverkoopmarge
Tuinbouw Sierteelt Varkenshouderij
Rentabiliteit
Cashflow/omzet
Winst/EV
Cashflow/EV
BBR/omzet
Brutomarge/TV
BBR/TV
Jaarlast/(CF+i)
Liquiditeit in enge zin
Solvabiliteit
16,96% 19,74% 7,72%
10,67% 7,37% 6,74%
42,70% 29,99% 32,41%
18,75% 23,25% 10,62%
22,58% 26,47% 9,80%
12,19% 12,75% 9,04%
61,25% 48,58% 76,16%
62,36% 69,64% 24,73%
16,09% 32,91% 8,85%
56