NEDERLANDS JURISTENBLAD
DE ANDERE KANT VAN ZSM ž Rechtsherstel voor Somaliërs ž Sancties zonder houdbaarheidsdatum ž ‘Kiss of life’ voor de Grondwet ž The world according to overheid.nl P. 1664-1726 JAARGANG 89 27 JUNI 2014
10304677
25
VERMOGENSRECHT
Onder redactie van: J.H. Nieuwenhuis C.J.J.M. Stolker W.L. Valk M.H. Wissink Boek: ISBN 978 90 13 112894 7e druk 2.900 pagina’s ¤ 315 (incl. btw) Online: ¤ 126 (excl. btw) E-book: ¤ 267 (excl. btw) )
KIES UIT:
ONLINE E-BOOK BOEK
IN 5 TOT 10 MINUTEN TOT DE KERN VAN DE ZAAK Tekst & Commentaar Vermogensrecht bevat een groot aantal Bijlagen met commentaar op relevante richtlijnen, aanverwante verdragen, wetten en verordeningen, welke van belang zijn voor de vermogensrechtpraktijk én voor onroerendgoed-
specialisten. Daarnaast vindt u o.a. belangrijke internationaal privaatrechtelijke regelingen op het gebied van het vermogensrecht (inclusief uittreksel uit Boek 10 BW en commentaar op het ipr-verdrag vertegenwoordiging).
Prijswijzigingen voorbehouden. Meer informatie en bestellen op www.kluwer.nl/tekstencommentaar
TEKST & COMMENTAAR Kunt u zonder?
Inhoud
1665
Prof. mr. T. Barkhuysen Toetsing van procesbeslissingen in het bestuursrecht
Focus 1225
1666
Mr. dr. P.P.J. van der Meij De andere kant van de ZSM-medaille Het gebrek aan controle op beleid en beslissingen van het Openbaar Ministerie
Praktijk 1226
1672
Prof. mr. T.P. Spijkerboer Rechtsherstel voor Somaliërs
Wetenschap 1227
1675
Mr. dr. W.F. van Hattum Sancties zonder houdbaarheidsdatum Reactie op ‘Belangrijke beperkingen van de gerechtelijke onderzoekmethode’
Focus 1228
1681
Mr. K.E. Haan M.E. de Boer R. Dekker Prof. mr. R. Nehmelman Mr. J.W.C. van Rossem M. Vetzo De ‘kiss of life’ voor de Grondwet Een voorstel tot aanpassing van de wijzigingsprocedure van de Grondwet
Opinie 1229
1685
Mr. F.J. Fernhout The world according to www.overheid.nl
Rubrieken 1230-1245 Rechtspraak 1246 Boeken 1247-1250 Tijdschriften 1251-1262 Wetgeving 1263-1266 Nieuws 1267 Universitair nieuws 1268 Personalia 1269 Agenda
1687 1702 1703 1707 1719 1724 1726 1726
Het nader onderzoeken van de MOGELIJKHEID om een ZELFSTANDIGE
ž Rechtsherstel voor Somaliërs ž Sancties zonder houdbaarheidsdatum ž ‘Kiss of life’ voor de Grondwet ž The world according to overheid.nl P. 1664-1726 JAARGANG 89 27 JUNI 2014
TOETSING van
25
PROCESBESLISSINGEN in te voeren is de MOEITE WAARD Pagina 1665
In de meest NEGATIEVE zin uitgelegd is ZSM vooral een manier om ZOVEEL mogelijk VERDACHTEN zo efficiënt mogelijk te BESTRAFFEN en dan vallen maar WEINIG zaken van de WAGEN
Pagina 1666
Het wetsvoorstel beoogt de WIJZIGINGSPROCEDURE van de GRONDWET zo te VERANDEREN dat alleen in geval van een wijziging die aan de ‘IDENTITEIT van het Nederlandse constitutionele BESTEL’ raakt, een TWEEDE lezing nodig is
Pagina 1682 Omdat ASIELAANVRAGEN worden beoordeeld naar het MOMENT van de meest RECENTE AANVRAAG, betekent dat dat SOMALIËRS die in de periode 2010-2013 TEN ONRECHTE asiel is onthouden dat nu NIET meer krijgen
OVERHEID.NL meent het ook BETER te WETEN dan de wetgever en heeft steeds haar EIGEN versies van de Nederlandse WET op de site geplaatst
Pagina 1685
Pagina 1673
De TBS-MAATREGEL na vele jaren in gevangenisstraf WIJZIGEN komt in STRIJD met artikel 6 EVRM, de eis dat bij the determination of the charge, de RECHTER de straf VASTSTELT
Pagina 1676
Omslag: Ambulance © Mediscan/Corbis
NEDERLANDS JURISTENBLAD
DE ANDERE KANT VAN ZSM
10304677
Vooraf 1224
In 2014 zijn er nog altijd TIENDUIZENDEN kinderen in NEDERLAND het SLACHTOFFER van ernstige kinderrechtenschendingen
Pagina 1719
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht,
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Willem J. Witteveen, staatsrecht
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
de Tijdstroom
PROFILERING + NEW BUSINESS Mr. september Ŷ Opleidingen Ŷ Recruitment Ŷ Bouwrecht Mr. oktober Ŷ ICT Ŷ Grote kantoren vs niche kantoren Ŷ Intellectueel Eigendomsrecht (IE)
Bel: 024 - 360 77 10 óf mail:
[email protected]
www.tijdstroom.nl
Vooraf
1224
Toetsing van procesbeslissingen in het bestuursrecht
25
Onwelgevallige procesbeslissingen zijn in het bestuursprocesrecht niet zelfstandig aanvechtbaar. Wanneer een bestuursrechter, bijvoorbeeld, tegen de zin van een partij een zaak verdaagt, een getuige niet oproept, bepaalde bewijsmiddelen niet accepteert of een pleidooi aan het begin van de zitting niet toestaat, kan daartegen alleen worden opgekomen in het kader van een hoger beroep. Wanneer dergelijke beslissingen in hoogste instantie aan de orde zijn, bestaat er in het geheel geen rechtsmiddel (de alleen in theorie bestaande mogelijkheid van een geslaagde civiele procedure uit onrechtmatige rechtspraak tegen de staat en het klachtrecht daargelaten). Op zich valt er het nodige te zeggen voor deze beperkte aanvechtbaarheid van procesbeslissingen. Het zou een procedure namelijk kunnen vertragen wanneer elke procesbeslissing zelfstandig aanvechtbaar is. Het streven naar een snelle en efficiënte rechtsgang zou daarmee in het gedrang kunnen komen. Dit geldt temeer nu misbruik niet uitgesloten kan worden. Ervaringen met de wel bestaande mogelijkheid een rechter te wraken wijzen ook in die richting, zij het dat er wel de nodige mogelijkheden bestaan hieraan paal en perk te stellen. Tegelijk laat de praktijk van de afgelopen jaren – met name sinds de invoering van de nieuwe zaaksbehandeling – zien dat er bij partijen wel een serieuze behoefte bestaat om procesbeslissingen te laten toetsen voordat een zaak verder wordt behandeld. Daarvoor wordt vaak gegrepen naar het instrument van de wraking. Gesteld wordt dan dat als gevolg van het nemen van een bepaalde procesbeslissing de partijdigheid van de betreffende rechter(s) is gebleken. Zo zijn er wrakingsverzoeken ingediend vanwege de rechterlijke beslissing: om een zitting te laten beginnen met het stellen van vragen en niet met een pleidooi (ECLI:NL:CRVB:2014:1518), om niet in te gaan op in een vertrouwelijke brief neergelegde verzoeken (ECLI:NL: RBZWB:2013:7031), het pas tijdens de zitting uitleggen van de gang van zaken in het kader van de nieuwe zaaksbehandeling (ECLI:NL:RBAMS:2013:8995), het verdagen van een mondelinge behandeling (ECLI:NL:RBGRO: 2012:BY8240), de weigering van toestemming een zitting met video op te nemen (ECLI:NL:RVS:2013BZ0709), de beslissing om getuigen op te roepen (ECLI:NL:RBARN: 2012:BX2312), het tijdens de zitting niet ingaan op bepaalde beroepsgronden (ECLI:NL:RBZLY:2011:BW1437), het in het kader van de nieuwe zaaksbehandeling betrekken van andere procedures bij de voorliggende zaak (ECLI:NL:RBSGR:2012:BY6565) en het niet langer wachten op een advocaat alvorens met de mondelinge behandeling van een zaak te beginnen (ECLI:NL:RBROT:2013:CA2207). Al deze wrakingsverzoeken zijn – vanzelfsprekend – afgewezen. Volgens vaste jurisprudentie is het instrument van wraking namelijk niet bedoeld als rechtsmiddel tegen dit soort procesbeslissingen. Alleen in het hele uitzonderlijke geval dat processuele beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat daaruit een zwaarwegende aanwijzing kan worden afgeleid voor de partijdigheid van de betrokken rechter(s) is dat anders (ECLI:NL:RVS:2007:BA3209;
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
ECLI:NL:CRVB:2004:AO5507). Toch komt de vraag op of er niet nagedacht zou moeten worden over het mogelijk maken van een zelfstandige toetsing van dergelijke procesbeslissingen hangende een procedure (zie ook Koenraad & Verbeek, JB-plus 2014, p. 54 e.v.). Bij partijen blijkt er mede gelet op de hiervoor geschetste wrakingspraktijk een behoefte aan te bestaan, hetgeen logisch is omdat dergelijke beslissingen een belangrijke invloed kunnen hebben op de uitkomst van een zaak. Aan het verwijzen van deze toetsing naar het hoger beroep kleeft het bezwaar dat er dan een instantie ‘verloren’ gaat met alle tijdverlies van dien. Daar komt bij dat toetsing van in hoogste instantie genomen procesbeslissingen nu helemaal niet aan de orde is. Verder heeft de rechter in het kader van de nieuwe zaaksbehandeling een veel grotere vrijheid gekregen om de procedure naar eigen goeddunken in te richten (vergelijk de aanbevelingen van het Landelijk Symposium NZB d.d. oktober 2012). Het ligt in de lijn der verwachting dat er daardoor ook meer discussie zal ontstaan over procesbeslissingen. Zou deze grotere vrijheid van de rechter – die te prijzen is omdat daarmee maatwerk kan worden geleverd – niet gepaard moeten gaan met ruimere controlemogelijkheden ten aanzien van diens beslissingen? Daarmee zou ook de legitimiteit van de procedure kunnen zijn gediend. Gelet daarop is het nader onderzoeken van de mogelijkheid om een zelfstandige toetsing van procesbeslissingen in te voeren de moeite waard. Daarmee is niet gezegd dat dit geen complexe afwegingen vraagt. Zo zou het vraagstuk van misbruik om procedures te frustreren de volle aandacht vergen. Tegelijkertijd zijn er best modaliteiten denkbaar waarmee problemen op dit punt kunnen worden voorkomen. Een denkrichting zou kunnen zijn het uitbreiden van de taken van de al bestaande wrakingskamers met de toetsing van een beperkt aantal in de wet op te sommen procesbeslissingen (deze zou dan wrakingsen procesinstructiekamer kunnen gaan heten). Daarbij zou het moeten gaan om beslissingen die daadwerkelijk de uitkomst van een procedure kunnen beïnvloeden. Dan zou, bijvoorbeeld, wel toetsbaar zijn de beslissing een bepaalde getuige al dan niet te horen terwijl dat niet aan de orde zou zijn als het gaat om het niet verlenen van toestemming om videopnamen van een zitting te maken. Eventueel zou deze kamer ook de bevoegdheid moeten krijgen om in het kader van de redelijke termijn instructies te geven aan de behandelende rechter(s). Idealiter zouden procesbeslissingen zoveel mogelijk plaatsvinden in het kader van een regiezitting die aan het begin van een procedure plaatsvindt en waarbij de rechter het dossier al moet hebben bestudeerd. Ontstaat daarbij discussie over een procesbeslissing dan zou de wrakings- en procesinstructiekamer snel beschikbaar moeten zijn, hetgeen overigens ook geldt bij beslissingen verderop in de procedure. Wellicht kan deze handschoen worden opgepakt in het kader van het KEI-project waarbij dan ook het civiele recht zou kunnen worden betrokken. Tom Barkhuysen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1665
Focus
1225
De andere kant van de ZSM-medaille Het gebrek aan controle op beleid en beslissingen van het Openbaar Ministerie Patrick van der Meij1
De speerpunten van het ZSM-beleid zijn snelheid, daadkracht en efficiëntie. Het beleid wordt gepresenteerd als succesverhaal in de categorieën lik-op-stuk, genoegdoening en capaciteitsbesparing. Het succes van het beleid lijkt echter mede te zijn ingegeven door een pragmatische aanpak aan de selectietafel, door het afhouden van effectieve rechtsbijstand en door de afwezigheid van controle door de strafrechter. Indien op deze punten niets verandert, raakt de efficiënte en daadkrachtige ZSM-aanpak al te gemakkelijk vele burgers die anders buiten het strafrecht, met alle bijbehorende negatieve consequenties, zouden zijn.
Inleiding In 2012 is de ZSM-werkwijze met betrekking tot de afdoening van strafzaken landelijk uitgerold en zijn in alle arrondissementen ZSM-units aanwezig die dagelijks de instroom van nieuwe strafzaken beoordelen. De afkorting ZSM staat voor Zo Selectief, Snel, Samen, Slim, Simpel en Samenlevingsgericht Mogelijk.2 Het aantal strafzaken dat langs deze weg wordt afgedaan, blijft groeien. Naar schatting zal het in 2014 uiteindelijk gaan om 200 000 zaken.3 Uitgangspunt bij ZSM is dat het OM en de politie na ruggespraak met ketenpartners als de reclassering en slachtofferhulp zo spoedig mogelijk beslissen over de afdoening van de zaak van een aangehouden verdachte. De ZSM-werkwijze kent ook voor verdachten positieve effecten, althans voor de verdachten die duidelijkheid en snelheid boven een trage afhandeling en onzekere uitkomst verkiezen.4 Het is alleen de vraag of de meeste verdachten wel kunnen overzien welke weerslag een snelle afhandeling kan hebben in de toekomst. Het beeld van de mondige burger uit de 21ste eeuw wordt juist voor het strafrecht gelogenstraft door de ervaring dat de meeste verdachten niet-mondig en zelfs ronduit kwetsbaar zijn (beperkte verstandelijke vermogens, verslaafden, veelplegers, vreemdelingen).5 Het uitgangspunt van ZSM dat meer dan voorheen een bewustere keuze wordt gemaakt om het strafrecht al dan niet toe te passen,6 impliceert echter dat ook voor die kwetsbaren een zorgvuldige afweging kan worden gemaakt. ZSM faciliteert weliswaar dat meer zaken kunnen worden beoordeeld, maar ook dat meer zaken van de wagen afvallen door alternatieve oplossingen als buurtbemiddeling of mediation. Toch wordt vanuit het OM ook erkend dat bij een al te grote toestroom van zaken wel wordt teruggegrepen op
1666
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
de traditionele werkwijze waardoor de beoogde selectiviteit die ZSM kenmerkt, onder druk komt te staan. Dit leidt ertoe dat juist meer zaken via het strafrecht worden afgedaan.7 Als daarbij wordt betrokken dat de ZSM-werkwijze tot op heden steeds de nodige drukte met zich heeft gebracht en sterker nog: lijkt te zijn ingericht op het genereren van zoveel mogelijk drukte, boet het genoemde uitgangspunt aanzienlijk aan kracht in. In de meest negatieve zin uitgelegd is ZSM vooral een manier om zoveel mogelijk verdachten zo efficiënt mogelijk te bestraffen en dan vallen maar weinig zaken van de wagen. Onderbezetting op de ZSM-units kan voorts bijdragen aan het noodgedwongen teruggrijpen op de klassieke strafrechtelijke afdoening: nuance en creativiteit vergen tijd. In deze bijdrage wordt ten eerste geschetst welke afdoeningsmodaliteiten de officier van justitie ter beschikking staan in het kader van de ZSM-werkwijze en de respectieve gevolgen voor een verdachte. Vervolgens wordt iets dieper ingegaan op de haken en ogen aan de ZSM-werkwijze. Aan de hand van een schets van de ZSMbeslissingen in combinatie met de beperkingen van de strafrechtspraktijk, wordt geïllustreerd dat een snelle, efficiënte afdoening zeker niet in het belang van een verdachte hoeft te zijn. Daaruit volgt de noodzaak van meer controlemogelijkheden ten aanzien van het beleid en de beslissingen van de officier van justitie.
Het selectief afdoen van strafzaken De officier van justitie, die in het Nederlandse strafproces belast is met het nemen van de vervolgingsbeslissing met inachtneming van het opportuniteitsbeginsel, heeft in het kader van ZSM een groot arsenaal aan afdoeningsmogelijkheden. Hij kan in de eerste plaats op gronden aan het
algemeen belang ontleend, beslissen af te zien van vervolging en de zaak te seponeren, al dan niet onder voorwaarden. Op dat moment worden geen consequenties verbonden aan een geconstateerde wetsovertreding. In dit verband staat de officier van justitie een groot aantal sepotcodes ter beschikking, uiteenlopend van technische sepots indien iemand ten onrechte als verdachte is aangemerkt (code 01) of indien het bewijs ontbreekt (code 02), tot beleidssepots indien sprake is van een gering feit of een gering aandeel in het feit (code 40 respectievelijk 41) of indien de verhouding tot de benadeelde is geregeld (code 70).8 Hoewel het verschil in betekenis van de diverse sepotcodes soms klein lijkt, kunnen wel degelijk verstrekkende nadelige gevolgen kleven aan net de ‘verkeerde’ sepotcode. Dit is niet alleen het geval in verband met de latere waardering van de justitiële documentatie van een verdachte, maar bijvoorbeeld ook bij het verkrijgen van een visum voor de Verenigde Staten. De officier van justitie kan de strafzaak tegen een verdachte uiteraard ook doorzetten, door over te gaan tot dagvaarden of te besluiten de zaak buitengerechtelijk af te doen. Het dagvaarden brengt met zich dat een strafrechter bij de zaak wordt betrokken die uiteindelijk vonnis zal wijzen. De officier van justitie kiest ingegeven door de ernst en de complexiteit van de zaak en door afwegingen rondom de hoogte van de te vorderen gevangenisstraf voor het aanbrengen van de zaak bij de meervoudige kamer dan wel bij de politierechter. Het aanbrengen van eenvoudige zaken met relatief lage strafeisen bij de politierechter zorgt voor weer een keuzemoment: gaat de zaak naar een ‘normale’ politierechterzitting gepland over enkele weken, maanden of zelfs meer dan een jaar nadien; komt de zaak in aanmerking voor snelrecht, waarbij de zitting plaatsvindt tijdens de bewaring; of is het zelfs een supersnelrechtzaak waarbij de zaak nog binnen de termijn van de inverzekeringstelling kan worden berecht? Het merendeel van deze beslissingen omtrent het dagvaarden van eenvoudige zaken wordt eveneens aan de ZSM-selectietafel genomen. De belangrijkste afdoeningsmogelijkheden aan de selectietafel betreffen die van de buitengerechtelijke afdoening. De officier van justitie kan eenvoudige zaken in plaats van aan de rechter voorleggen, zelfstandig afdoen. De buitengerechtelijke afdoening bestaat op dit moment nog in twee vormen, te weten in de transactie en de strafbeschikking. Deze modaliteiten zijn tot op zekere hoogte complementair omdat door de wetgever is bepaald dat de strafbeschikking gefaseerd wordt ingevoerd (met steeds een aanvulling van de strafbare feiten waarvoor die kan worden uitgevaardigd) met als uiteindelijke doel de vervanging van de transactie.9 Toch is het mogelijk dat voor een bepaald strafbaar feit alsnog een keuze gemaakt mag worden tussen de transactie en de strafbeschikking,
bijvoorbeeld bij het bestaan van contra-indicaties10 tegen de strafbeschikking of omdat met een strafbeschikking anders dan bij een transactie nog niet alle sancties kunnen worden opgelegd waarin de wet voorziet.11 Ook de keuze tussen strafbeschikking of transactie ligt als beslispunt op de selectietafel. Indien de verdachte een taakstraf aangeboden krijgt, volgt doorgaans een TOM-zitting waarop de parketsecretaris het aanbod afhandelt. Hier komt evenmin een rechter aan te pas. Hoewel de ene modaliteit tegen de andere wordt ingewisseld, verschillen de aard en consequenties van de strafbeschikking aanzienlijk van die van de transactie. Het aanvaarden van een transactie komt feitelijk neer op het afkopen of afwenden van een strafrechtelijke vervolging. Er is dan geen vaststelling van schuld door de strafrechter, waardoor als het ware nooit komt vast te staan dat de verdachte daadwerkelijk het strafbare feit heeft gepleegd. Indien de verdachte het transactieaanbod afwijst, dient het OM actie te ondernemen om de zaak alsnog voor de rechter te krijgen. Het direct betalen van een transactie betekent dat het feit onherroepelijk is afgedaan en dat geen rechtsmiddel meer kan worden ingesteld. Het uitvaardigen van een strafbeschikking is daarentegen wel een daad van vervolging. De straf in de beschikking behoeft in beginsel geen aanvaarding, die wordt gewoonweg opgelegd, met dien verstande dat ten aanzien van enkele sancties afhankelijk van aard en hoogte een plicht tot horen van de verdachte geldt (artikel 257c Sv). De officier van justitie stelt met de strafbeschikking de schuld van de verdachte vast. De bestrafte heeft door de bank genomen twee weken de tijd om verzet tegen de strafbeschikking te doen, waarbij het laten verstrijken van die termijn ervoor zorgt dat die strafrechtelijk onherroepelijk is geworden. Van de piketadvocaat wordt verwacht dat hij dit hele scala aan afdoeningsmodaliteiten tijdens de consultatieronde meegeeft aan zijn cliënt, aangezien hij niet weet welke weg de officier van justitie zal bewandelen en zelfs niet weet of het wel om een strafbaar feit gaat en wat de bijzonderheden van de zaak zijn. De gedachte dat de piketadvocaat als enige echt toegang heeft tot de aangehouden verdachte en rechtstreeks zijn informatie kan krijgen van de direct betrokkene, miskent dat de verdachte mogelijk niet betrokken is geweest bij het feit, dat hij onder invloed kan zijn of overweldigd door zijn verblijf op het politiebureau, of dat hij anderszins redenen heeft ook tegen zijn advocaat te zwijgen en de waarheid te verdraaien.
Kanttekeningen bij de korte klap De kern van de overstap van transactie naar strafbeschikking is de aanpassing van de grondslag van de buitengerechtelijke afdoening: ‘[De strafbeschikking] strekt niet tot voorkoming van vervolging maar is een vorm waarin het
Auteur
Noten
2014/1, p. 80-81.
2012, 26859.
1. Mr. dr. P.P.J. van der Meij is strafrecht-
2. Zie onder meer het Jaarbericht OM 2011
3. J. Bac en M. Vink, a.w., p. 84.
9. Aanwijzing OM-Afdoening, Stcrt. 2013,
advocaat bij Cleerdin & Hamer Advocaten
en www.om.nl/onderwerpen/
4. I. van den Brûle, ‘Gezocht: rol voor de
33003.
te Amsterdam en is tevens als research
zsm/@158586/factsheet-zsm/ (laatstelijk
advocatuur bij ZSM’, Proces 2014/1, p. 92.
10. Aanwijzing OM-Afdoening, Stcrt. 2013,
fellow verbonden aan het Instituut voor
bezocht op 16 juni 2014). Zie voor de
5. I. van den Brûle, a.w., p. 92.
33003, p. 1 en Bijlage 1A en 1B.
Strafrecht & Criminologie van de Faculteit
nadere invulling van de verschillende S-en J.
6. J. Bac en M. Vink, a.w., p. 83.
11. Aanwijzing OM-Afdoening, Stcrt. 2013,
Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden.
Bac en M. Vink, ‘ZSM, Zo selectief moge-
7. J. Bac en M. Vink, a.w., p. 85.
33003, p. 2.
Met dank aan mr. L.M. Hartjes.
lijk… Triage in de strafrechtsketen’, Proces
8. Aanwijzing gebruik sepotgronden, Stcrt.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1667
Focus
Het oplossen van een verstopping door het creëren van meer capaciteit zal ruimte scheppen voor nieuwe vraag, waardoor de hypertrofie weer toeneemt en opnieuw verstopping ontstaat 1668
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
OM de zaak kan vervolgen en bestraffen. Daarmee komt de strafbeschikking, wat haar rechtskarakter betreft, meer overeen met een rechterlijke veroordeling.’12 Al ten tijde van de parlementaire behandeling zijn principiële kanttekeningen geplaatst bij de aard en implicaties van de strafbeschikking.13 Die kanttekeningen zien onder meer op het feit dat de strafbeschikking het gehele proces van opsporing-vervolging-berechting-executie exclusief in handen legt van het OM, zonder dat is voorzien in een controle door de strafrechter of een raadsman. Die kanttekeningen strekken zich eveneens uit tot de selectietafel, bijvoorbeeld als daarbij wordt betrokken dat het voor een verdachte wel degelijk uitmaakt of hij een transactie krijgt aangeboden of een strafbeschikking krijgt uitgevaardigd. De wetgever heeft echter expliciet overwogen dat de Richtlijnen van het OM met betrekking tot de wijze van afdoening er niet toe strekken de belangen van de verdachte te beschermen. ‘[De Richtlijnen] faciliteren de overgang van het ene naar het andere systeem; een overgang die noodzakelijkerwijs enige ongelijkheid in behandeling met zich brengt. Een verweer met de strekking dat een transactie had moeten worden aangeboden, en dat niet een strafbeschikking had moeten worden uitgevaardigd, heeft dan ook geen kans van slagen.’14 Het beknopte overzicht van de keuzes die worden gemaakt aan de selectietafel en de schets van het verschil in consequenties voor de verdachte, maken duidelijk dat met de snelle, daadkrachtige en efficiënte afdoening grote belangen gemoeid zijn, ook al gaat het om relatief eenvoudige zaken. Belangen die verband houden met de toekomst van de verdachte na de afdoening, zoals bij het aanvragen van een VOG, bij het verlenen en controleren van vergunningen in het kader van de Wet Bibob of bij een eventuele ongewenstverklaring in het kader van de Vreemdelingenwet. Er kan met recht worden getwijfeld of al deze belangen bij de verdachten bekend zijn en of die bij de korte klap aan de selectietafel worden meegewogen. De drukte is immers ongekend: volgens twitterberichten worden op een doordeweekse dag wel 70 zaken beoordeeld.15 Het sneller en gemakkelijker afdoen van eenvoudige strafzaken heeft voorts als effect dat meer zaken kunnen worden afgedaan. Het vrijkomen van capaciteit in de handhaving als gevolg van ver doorgevoerde efficiëntie, kan betekenen dat de ontstane ruimte wordt opgevuld met strafzaken die anders vanwege capaciteitsproblemen niet zouden zijn opgepakt. Hoewel deze ontwikkeling vanuit de handhavingsgedachte positief is, draagt die ook het risico in zich dat ‘flutzaken’ ineens binnen het bereik van een strafrechtelijke afdoening vallen.16 Daar komt bij dat vanaf het moment dat het OM - halverwege de jaren tach-
tig - beleid is gaan voeren, de vraag naar meer efficiëntie nooit is afgenomen en het handhavingsapparaat nooit toegerust is geweest op de niet-aflatende stroom aan zaken. Anders gezegd: het oplossen van een verstopping door het creëren van meer capaciteit zal ruimte scheppen voor nieuwe vraag, waardoor de hypertrofie weer toeneemt en opnieuw verstopping ontstaat.17 De vraag dringt zich op hoe de belangen aan de selectietafel of in de fase daarna worden gewaarborgd, als een burger vanwege ZSM eerder dan voorheen in aanraking kan komen met justitie en de gevolgen steeds verstrekkender worden. Aanvankelijk stelde het OM zich op het standpunt dat juist de officier van justitie vanuit zijn magistratelijke hoedanigheid goed in staat zou zijn de belangen van de verdachte te wegen.18 Naast de zaaksorientatie van de officier van justitie (goed, snel en efficiënt afdoen) waarin diens magistratelijkheid zou kunnen worden getoond, benadrukt het OM juist in het beleidsstuk ‘Perspectief op 2015’ dat de officier van justitie zich ook steeds meer zal oriënteren op zijn omgeving (sturen op instroom en selectiviteit). In die omgevingsoriëntatie functioneert de officier van justitie als gelijkwaardige partner die zich wil openstellen voor de belangen van de ketenpartners en zich door de prioriteiten en strategieën
Hoe verenigt of verbindt de officier van justitie zijn rol als magistraat met zijn rol als ‘netwerkspeler’? van die ketenpartners laat beïnvloeden.19 Hoe verenigt of verbindt de officier van justitie zijn rol als magistraat met zijn rol als ‘netwerkspeler’?20 ‘De officier van justitie opereert letterlijk op het politiebureau […]. De vraag is hoe binnen deze setting, waarin de officier van justitie dicht op het vuur van de opsporing zit, kan worden gewaarborgd dat met voldoende kritische distantie magistratelijke afdoeningsbeslissingen kunnen worden genomen.’21 Het aannemen van magistratelijkheid van de officier van justitie als vaststaand gegeven bij intensieve beleidsvoering door het OM is mijns inziens misplaatst.
De rol van de raadsman in de ZSM-praktijk Inmiddels lijkt ook het OM te zijn doordrongen van de noodzaak de advocatuur bij ZSM te betrekken.22 Over de rol
12. Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p.
70 zaken op een woensdag steekt af tegen
lijk beleid’, Rechtsstaat en sturing, Zwolle:
‘De officier van justitie van de 21ste eeuw’,
13.
de schets van Bac en Vink, a.w., p. 85: ‘Op
1987, p. 54.
in: Roosachtig Strafrecht, Deventer: Kluwer
13. Zie voor kritiek op de strafbeschikking
een gemiddelde zaterdag of zondag passe-
18. Zie hierover I. van den Brûle, a.w., p.
2013, p. 158.
in het kader van ZSM N.J.M. Kwakman,
ren vele tientallen zaken.’
90.
21. J.H. Crijns, F.P. Ölçer en G.K.
‘Snelrecht en de ZSM-aanpak’, DD
16. Y. Buruma, ‘Flutzaken, een pleidooi
19. Zie het beleidsstuk Perspectief op
Schoep,a.w., p. 164.
2013/17.
voor rechterlijke toetsing van vervolgings-
2015. Een zichtbaar, merkbaar en kenbaar
22. J.J.A. Lucas, ‘ZSM – een huis dat samen
14. Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p.
beslissingen’, DD 2006/22.
Openbaar Ministerie, p. 4. (http://www.
gebouwd wordt, staat steviger’, Strafblad
88 (MvT bij de Wet OM-afdoening).
17. Vergelijk A.C. ’t Hart reeds in 1987 ten
om.nl/actueel/@157877/perspectief-2015/
2013, p. 282 e.v.
15. Zie het bericht van woensdag 16 okto-
aanzien van het beleid dat het OM destijds
(laatstelijk bezocht op 16 juni 2014)).
ber 2013 (@ZSMNoordNL). Het aantal van
voerde in ‘Instrumentalisme en strafrechte-
20. J.H. Crijns, F.P. Ölçer en G.K. Schoep,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1669
Focus
van de raadsman is echter bepaald nog niet nagedacht, laat staan dat die is opgenomen in de ZSM-werkwijze. Het kaatsen van de bal vanuit het OM dat het de advocatuur vrijstaat mee te denken over de eigen rol binnen ZSM, getuigt niet van realiteitszin. Het zijn de wetgever en beleidsmakers die de effectieve rechtsbijstand in het strafproces dienen te waarborgen en te organiseren, en het is aan de advocatuur om daar vervolgens uitvoering aan te geven. Omdat het bij ZSM doorgaans gaat om zaken waarin de verdachte afstand kan doen van het consultatierecht en hij pas bij een eventuele inverzekeringstelling de mogelijkheid van een piketadvocaat opnieuw krijgt voorgelegd, waarbij geldt dat die inverzekeringstelling door de geboekte tijdwinst vaak niet eens aan de orde is, is een voorlichting van een verdachte door een raadsman ten aanzien van de afdoening van de zaak gemakkelijk te omzeilen. Oftewel: ZSM is het perfecte antwoord van het OM op Salduz.23 De onbestemde rol van de strafrechtadvocaat binnen ZSM miskent dat aan de selectietafel diverse essentiële beslissingen worden genomen waarbij de belangen van de verdachte in het geding zijn en waarop van de kant van de verdediging invloed behoort te worden uitgeoefend. Het is onzinnig te veronderstellen dat een verdachte zonder raadsman zijn belangen kan overzien en weet hoe en wanneer hij de zaak in zijn belang kan bijsturen. De afwezigheid van de raadsman kan grote schade toebrengen aan de belangen van de verdachte. Niet voor niets spreekt de Commissie Innovatie Strafrechtadvocatuur van ‘een leemte in de rechtshulp’.24 Bac en Vink beschrijven de essentiële beslissingen die door de officier van justitie aan de selectietafel worden genomen.25 In de eerste plaats dient de strafrechtelijke basis te worden vastgesteld: is er een strafbaar feit, is er genoeg bewijs en is de verdachte strafbaar? Ten tweede zal worden beslist over de route van de zaak (binnen of buiten het strafrecht, buitengerechtelijk of naar de rechter). Een volgende beslissing die zou worden genomen is die met betrekking tot de wenselijkheid de zaak snel of langzaam af te doen. Aan de selectietafel wordt tot slot ook gekeken naar eventuele voorlopige maatregelen, zoals het contactverbod. Dit redelijk overzichtelijke beslismodel leidt af van het feit dat de meeste van die beslissingen niet zo gemakkelijk kunnen worden genomen. Bovendien zijn sommige van die beslissingen niet eens aan de officier van justitie. Zo komt de vraag naar de wenselijkheid van de snelheid van de afdoening als gekunsteld voor. Binnen ZSM zal de officier van justitie alle zaken snel willen afdoen en niet snel kiezen voor een inefficiënte langzame afdoening. Bovendien is de snelheid van de procedure vaak ironisch
Capaciteit om die overvloed aan strafzaken daadkrachtig op te pakken is er nu al niet en met de aangekondigde bezuinigingen zal dat niet veranderen 1670
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
genoeg afhankelijk van factoren die buiten de beschikkingsmacht van de officier van justitie liggen. Elke advocaat weet dat indien wordt besloten tot dagvaarden en zich geen (super)snelrecht aandient, de zaak bij het OM op de plank komt te liggen. Capaciteit om die overvloed aan strafzaken daadkrachtig op te pakken is er nu al niet en met de aangekondigde bezuinigingen zal dat niet veranderen. In dat verband kan het pleidooi vanuit de advocatuur om de parketsecretaris te behouden voor de strafrechtspraktijk, hier als ingelast worden beschouwd.26 Juist in het allereerste begin van het onderzoek is het vaak lastig in te schatten hoeveel bewijs er tegen de verdachte ligt. In die fase is immers nog niets op schrift gesteld, laat staan dat een dossier over de strafzaak is samengesteld. Hoe voortvarend een zaak ook wordt opgepakt, er kan niet worden voorbijgegaan aan de omstandigheid dat het Nederlandse strafproces in belangrijke mate steunt op processen-verbaal. Het is wat mij betreft feitelijk onmogelijk een beoordeling te maken of er genoeg wettig en overtuigend bewijs is als dat niet naar voren komt uit het dossier. Bovendien is dat een beslissing waartoe de strafrechter het best is uitgerust, in plaats van de officier van justitie die gevoed door de mondelinge overdracht vanuit het politieapparaat wel aanneemt dat er genoeg ligt tegen de verdachte. Het is opmerkelijk dat vanuit het OM de bereidheid bestaat een beslissing te nemen puur op mondelinge informatie die vanwege de drukte en hectiek snel wordt gegeven. Een belangrijk struikelpunt in dezen is het recht van de verdediging op kennisneming van de processtukken (artikel 30 Sv), welk recht in elk geval bestaat na het eerste verhoor van de aangehouden verdachte.27 Zelfs indien de raadsman een ingang heeft bij de organisatie van het OM (de zogenoemde servicepunten) duurt het na de ontvangstbevestiging op z’n minst enkele weken voordat het dossier wordt verstrekt. Het beslismoment rondom de juiste kwalificatie van het strafbare feit is ronduit intrigerend. De praktijk leert namelijk dat in het vroege stadium van het onderzoek de verdenking door de politie – dezelfde verbalisanten die ook de mondelinge overdracht van het bewijs faciliteren – doorgaans bij voorkeur zo zwaar mogelijk wordt aangezet met het oog op de eventuele noodzaak de verdachte aan de voorlopige hechtenis te onderwerpen. Dit wordt ook door Bac en Vink erkend: ‘Een poging tot doodslag is soms niet meer dan een eenvoudige mishandeling.’28 In de normale gang van het strafproces is het de raadsman die de tenlastelegging tracht te nuanceren, bijvoorbeeld al in de fase van de gevangenhouding in een uiterste poging de gemakkelijk toegepaste voorlopige hechtenis te doen opheffen of schorsen. Het valt mij op hoe stellig de officier van justitie in de meeste raadkamerprocedures zich hard blijft maken voor de gehele tenlastelegging. Het komt bovendien maar weinig voor dat voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling door de officier van justitie wordt geschrapt in die tenlastelegging. Het is met deze ervaring in het achterhoofd mijns inziens gevaarlijk erop te vertrouwen dat aan de drukke selectietafel wel veel gelegenheid en bereidwilligheid bestaan tot overdenking en nuancering van de kwalificatie. De kanttekeningen bij het ZSM-beslismodel mogen duidelijk maken dat vanuit de advocatuur in elk geval geen behoefte bestaat aan de selectietafel aan te schuiven.
ZSM kan wel degelijk van meerwaarde zijn voor de verdediging, indien de officier van justitie eenmaal goed bereikbaar is voor de raadsman en hij de kanttekeningen bij de gang van zaken of bij de inhoud van de strafzaak kenbaar kan maken. Daarvoor geldt wel dat ZSM geen noodzakelijke voorwaarde is voor overleg tussen OM en verdediging. Communicatie is altijd mogelijk geweest, als maar duidelijk was welke officier van justitie kon worden gebeld. Zo bezien, met alle hierboven genoemde bezwaren, is er geen rol weggelegd voor de raadsman, laat staan als een van de ketenpartners van het OM binnen ZSM. ‘De strafrechtadvocatuur [moet] aan deze werkwijze geen schijn van legitimiteit geven door bijvoorbeeld aan de ZSM-afdoeningstafel plaats te nemen of door informatie in het kader van een videoconsult te verstrekken.’29
Uitleiding De vraag rest nu op welke wijze de beslissingen en het beleid van het OM het beste kunnen worden gecontroleerd. Door de achterstand in informatie en zijn verantwoordelijkheid naar zijn cliënt toe om niet klakkeloos aan te nemen wat vanuit justitie over de verdachte en diens zaak mondeling wordt overgebracht, kan de advocaat zijn cliënt eigenlijk slechts adviseren de transactie niet te aanvaarden, zich tegen de strafbeschikking te verzetten en niet akkoord te gaan met supersnelrecht of snelrecht. Dit mag niet worden versleten voor onbereidwilligheid mee te werken aan een efficiënte afdoening in het belang van cliënt, omdat juist die belangen niet zijn te toetsen op het moment kort na de aanhouding. De grote afwezige in deze snelkookpan van beslismomenten is – gelukkig – de rechter. Dit terwijl vanuit het OM juist gemakkelijk wordt gedreigd met de gang naar de rechter in die zin dat bij het afwijzen van het transactievoorstel wordt voorspeld dat later op zitting een hogere taakstraf zal worden geëist. De ervaring leert echter dat indien de zaak eenmaal op zitting staat de rechter juist vanwege het tijdsverloop en andere nuancerende factoren al snel geneigd is de uiteindelijke straf naar beneden bij te stellen. Veel van de zaken die echter buitengerechtelijk worden afgedaan, halen nooit de zittingszaal omdat de transactie al is voldaan of omdat het verzet te laat is ingesteld. Indien de rechter uiteindelijk wel de zaak krijgt te beoordelen (na afwijzing van het aanbod of gedaan verzet), is het wat mij betreft geboden dat deze veel indringender dan tot op heden het geval is geweest, zal toetsen of de aan de selectietafel genomen beslissingen wel juist zijn. Hoewel van oudsher de rechter met het oog op het opportuniteitsbeginsel en de magistratelijkheid van het
OM de uiterste terughoudendheid betracht in de beoordeling van de vervolgingsbeslissing, ben ik van mening dat het wellicht meest intensieve en alomvattende beleid van het OM sinds de historie van ons strafproces ook een verschuiving op dit punt rechtvaardigt. De stand van de jurisprudentie van de Hoge Raad houdt dit vooralsnog tegen,30 maar in elk geval één van de raadsheren lijkt hiervoor te voelen.31 Het is immers geen rare gedachte dat bij een vastomlijnd beleid dat voortvloeit uit talrijke onderling consistente richtlijnen, aanwijzingen en beleidsstukken, de verdachte daadwerkelijk het vertrouwen kan ontlenen dat zijn zaak niet of anders wordt vervolgd. De gedachte dat de officier van justitie te allen tijde bepaalt hoe een strafzaak afloopt is op sommige punten zelfs in de wet al losgelaten, als wordt bedacht dat de rechter-commissaris de officier van justitie een uiterste termijn voor de opsporing kan stellen en zelfs het einde van de zaak in gang kan zetten (artikel 180 Sv). Wat mij betreft dient de rechter de terughoudendheid in de toets van het vervolgingsbeleid van het OM los te laten, zelfs met in het achterhoofd de jurisprudentie van de Hoge Raad. De feitenrechter heeft zijn eigen verantwoordelijkheid en daarbij hoort ook de beantwoording van de vraag of een strafzaak wel echt een strafzaak is. Dit wringt des te meer nu het OM door de ZSM-werkwijze meer zaken kan afdoen en zo ook de allerlichtste zaken binnen het bereik van het strafrecht komen, met alle consequenties van dien. Er zijn reeds voorbeelden te noemen uit de feitenrechtspraak waarbij de rechter goed gemotiveerd zijn weg zoekt in de beperkte mogelijkheden die de Hoge Raad-jurisprudentie biedt.32 Ik durf zelfs te bepleiten dat de politierechters zich heel wat meer ruimte kunnen permitteren, omdat de kans dat een beslissing op een verzet tegen een strafbeschikking ooit de cassatiefase haalt, erg klein is. Wellicht dat aan de hand van de feitenrechtspraak duidelijk kan worden welke zaken nu echt ‘flutzaken’ zijn. De officier van justitie kan dat dan weer meenemen bij zijn beoordeling van de stortvloed aan nieuwe zaken op de selectietafel.
Wellicht dat aan de hand van de feitenrechtspraak duidelijk kan worden welke zaken nu echt ‘flutzaken’ zijn
23. Aldus I. van den Brûle, a.w., p. 93.
27. En vaak eerder: ‘In de praktijk [vinden
wordt verhoord, inzage kan krijgen in het
30. HR 6 november 2012,
24. Zie het rapport Herbezinning op de rol
geregeld onderzoeken plaats] waarbij de
procesdossier’, aldus de minister in Kamer-
ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109.
van de raadsman in de voorfase van het
verdachte pas laat in het onderzoekstraject
stukken II, 32468, 3, p. 20-21.
31. Zie Y. Buruma, a.w.
strafproces, Den Haag 2012.
wordt verhoord, terwijl hij veel eerder weet
28. J. Bac en M. Vink, a.w., p. 83.
32. Zie bijvoorbeeld
25. J. Bac en M. Vink, a.w., p. 82.
of vermoedt dat hij als verdachte wordt
29. A.A. Franken en P.T.C. van Kampen,
ECLI:NL:GHARL:2013:5945 of het ronduit
26. Zie het blog Red de parketsecretaris! op
aangemerkt. […] Voor dit soort gevallen is
‘Een herbezinning op de rol van de raads-
schrijnende ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4908.
www.janvlug.com/151 (laatstelijk bezocht
het alleszins redelijk dat de verdachte, nog
man in het vooronderzoek’, in: Roosachtig
op 16 juni 2014).
voordat hij als zodanig voor de eerste keer
strafrecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 245.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1671
1226
Praktijk
Rechtsherstel voor Somaliërs Thomas Spijkerboer1
Momenteel verblijven enige honderden Somaliërs in Nederland die tussen december 2010 en 2013 ten onrechte geen asiel in Nederland hebben gekregen. Hoe kan dit worden rechtgezet?
Het argument Van december 2010 tot februari 2013 oordeelde de staatssecretaris (in het voetspoor van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,2 later gevolgd door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens3) dat de situatie in Mogadishu zo ernstig was dat verwijdering van een ieder naar Mogadishu in strijd met artikel 3 EVRM zou zijn. Op grond daarvan meende de Afdeling dat ook uitzetting via Mogadishu (waarbij de vreemdeling zelf zou moeten doorreizen naar een veilig geacht deel van Somalie) in strijd met artikel 3 EVRM zou zijn. Omdat uitzetting naar Somalië alleen via Mogadishu mogelijk is, was uitzetting naar Somalië niet mogelijk.4 Dus: in de periode december 2010 - februari 2013 was uitzetting van Somaliërs niet mogelijk, omdat Somaliërs bij uitzetting een reëel risico liepen om te worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Artikel 29 lid 1 onder b onder 2 Vreemdelingenwet 2000 bepaalt dat een vreemdeling asiel krijgt als hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. De Vreemdelingenwet is op dit punt in overeenstemming met Richtlijn 2011/95 van de EU. Op grond van het Nederlandse en Europese recht zou je verwachten dat Somaliërs tussen december 2010 en februari 2013 asiel hadden gekregen, omdat de staatssecretaris en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vastgesteld hadden dat zij bij uitzetting naar of via Mogadishu een reëel risico liepen om te worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Dat is echter niet gebeurd. Minister Leers was van
In recente rechtspraak heeft de Raad van State het argument waarmee hij eerder Somaliërs asiel heeft onthouden verworpen in de context van het Vluchtelingenverdrag 1672
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
mening dat Somaliërs in deze periode wel vrijwillig terug konden, mits zij afkomstig waren uit een ander deel van Somalië dan Mogadishu.5 Hij zei er niet bij hoe dat zou kunnen, en dat is dan ook onduidelijk gebleven. De enige mogelijke route – via Mogadishu – kon immers niet vanwege het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State accepteerde echter dit argument. De Afdeling ging akkoord omdat niet de uitzetting zelf in strijd zou zijn met artikel 3 EVRM, maar slechts de wijze van uitzetting.6 De achterliggende gedachte moet zijn dat slechts de reis naar het relatief veilige deel van Somalië in strijd met artikel 3 EVRM was (en niet het verblijf zelf in dat veilig geachte deel). De Afdeling bestuursrechtspraak maakte dus een onderscheid tussen de situatie dat de uitzetting zelf in strijd zou zijn met artikel 3 EVRM (wel recht op asiel) en de situatie dat slechts de wijze van uitzetting in strijd zou zijn met artikel 3 EVRM (geen recht op asiel). Dit onderscheid is dubieus. Immers, de wijze van uitzetting kan in strijd zijn met artikel 3 EVRM zonder dat de uitzetting zelf dat is, als er bijvoorbeeld excessief geweld wordt gebruikt om de uitzetting te realiseren. In het geval van Somalië daarentegen was het wel degelijk de uitzetting zelf die in strijd was met artikel 3 EVRM, en niet slechts de wijze van uitzetting. Het was immers niet wat er dreigde te gebeuren tijdens de uitzetting dat strijd met artikel 3 EVRM opleverde, maar wat er dreigde te gebeuren na de uitzetting, zodra de Somaliërs voet zouden zetten in hun land van herkomst. In een vergelijkbare context (nl. die van het binnenlands vluchtalternatief) bepaalt artikel 8 lid 1 Richtlijn 2011/95 dat een afgewezen asielzoeker “op een veilige en wettige manier” moet kunnen “reizen naar en zich toegang verschaffen tot dat (veilige, TS) deel van het land”.7 Het ligt voor de hand dit beginsel niet alleen toe te passen op de reis naar het veilige deel van het land van herkomst waar de vreemdeling oorspronkelijk niet vandaan komt, maar ook naar het deel waar hij oorspronkelijk wel vandaan komt. De Afdeling bestuursrechtspraak had dit in ieder geval niet anders kunnen beslissen zonder prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EU. Bovendien heeft de Afdeling recentelijk in vergelijkbare zaken een oordeel gegeven dat niet gemakkelijk in
overeenstemming te brengen is met de hier besproken jurisprudentie. 1) In een uitspraak van 18 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:627) over een ICC getuige die asiel vroeg in Nederland overwoog de Afdeling dat een vreemdeling als vluchteling moet worden aangemerkt als hij bij terugkeer naar het land van herkomst gegronde vrees voor vervolging heeft. Dat uitzetting nog niet aan de orde zou zijn8 staat daarmee niet in de weg aan erkenning als vluchteling. Hoewel deze redenering over het Vluchtelingenverdrag ging, zijn er sterke paralellen met artikel 3 EVRM. Ook daar is de redenering immers: verwijdering zou in strijd met artikel 3 EVRM zijn, maar u wordt nu even niet verwijderd dus u heeft geen aanspraak op asiel ondanks het feit dat artikel 29 lid 1 onder b, ten tweede Vreemdelingenwet 2000 in het voetspoor van Europees recht bepaalt dat een vreemdeling asiel krijgt als bij uitzetting een schending van artikel 3 EVRM dreigt. Deze redenering is door de Raad van State nu verworpen in de context van het Vluchtelingenverdrag. Maar de argumentatie van de Afdeling betreft niet alleen het Vluchtelingenverdrag, maar ook artikel 2 onder d jo. artikel 13 Definitierichtlijn. Daarom ligt het voor de hand hem mutatis mutandis ook toe te passen op de parallelle artikelen 2 onder f jo. 18 Definitierichtlijn. 2) In uitspraken van 24 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1578 en ECLI:NL:RVS:2014:1522) had de staatssecretaris m.b.t. Eritrea een standpunt bepleit dat vrijwel identiek is aan zijn standpunt m.b.t. Somalië. Het standpunt van de staatssecretaris kwam er op neer dat weliswaar gedwongen verwijdering naar Eritrea zou leiden tot een reëel risico van behandeling in strijd met artikel 3 EVRM, maar dat vrijwillige terugkeer niet een dergelijk risico met zich mee bracht.9 Deze zaken zijn ter zitting behandeld, waarbij de Afdeling de staatssecretaris vooraf gevraagd had aan te geven hoe het standpunt dat uitzetting in strijd zou zijn met artikel 3 EVRM, maar toch geen asiel werd verleend, verenigbaar was met de tekst van de Vreemdelingenwet 2000.10 In haar uitspraken van 24 april 2014 kwam de Afdeling aan deze principiële kwestie niet toe, omdat zij het standpunt van de staatssecretaris m.b.t. feiten niet sterk genoeg vond. De Raad van State vond onvoldoende overtuigend dat bij vrijwillige terugkeer geen reëel risico bestond op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Dus: in recente rechtspraak heeft de Raad van State het argument waarmee hij eerder Somaliërs asiel heeft onthouden verworpen in de context van het Vluchtelingenverdrag. En in de Eritrese uitspraken heeft hij de vraag of
Bewoner Vluchthaven @ Ton Hendriks / Hollandse Hoogte
de door haar in Somalische zaken gehanteerde constructie wel houdbaar is in de loop van de procedure op tafel gelegd, maar is hij er in de einduitspraak omheen gelopen. Het argument waarmee hij eerder Somaliërs asiel heeft onthouden is evident in strijd met tekst en strekking van artikel 29 lid 1 onder b, ten tweede Vw 2000 en de artikelen 2 onder f jo. 18 Definitierichtlijn. Als de Afdeling de constructie desondanks wil gebruiken, moet hij middels prejudiciële vragen worden voorgelegd aan het Hof van Justitie van de EU.
Probleem bij rechtsherstel; twee oplossingen Je zou dus denken dat Somaliërs die nu opnieuw asiel vragen rechtsherstel kunnen krijgen. Maar inmiddels wordt de situatie in Mogadishu niet meer zo gevaarlijk gevonden als voorheen. Daarom kunnen Somaliërs nu wel weer uitgezet worden.11 Omdat asielaanvragen worden beoordeeld naar het moment van de meest recente aanvraag,
Auteur
11449/07, Sufi en Elmi vs. Verenigd
7. Deze bepaling is een positivering van
de Raad van State d.d. 9 december 2013,
1. Prof. mr. T.P. Spijkerboer is hoogleraar
Koninkrijk; EHRM 5 september 2013 in het
rechtsoverweging 141 van EHRM 7 januari
Vluchtweb.
Migratierecht aan de Vrije Universiteit
arrest K.A.B. vs. Zweden, nr. 886/11.
2007, 1948/04, Salah Sheekh vs. Neder-
10. Brief van de Raad van State aan I.J.M.
Amsterdam.
4. ABRvS 17 juli 2012, JV 2012/JV
land, zodat de norm ook in de periode
Oomen d.d. 27 november 2013, Vlucht-
2012/362.
2010-2013 al gold.
web.
Noten
5. Aanhangsel TK 2011/12, 3263
8. Het Internationaal Strafhof zou bezig zijn
11. De Afdeling bestuursrechtspraak accep-
2. ABRvS 26 januari 2010, JV 2010/78; en
6. ABRvS 21 februari 2014, JV 2014/126,
een veilig derde land voor de vreemdeling
teerde dit in ABRvS 23 mei 2013, JV
ABRvS 9 september 2010, JV 2010/406.
in het voetspoor van ABRvS 9 juni 2011, JV
te vinden.
2013/241
3. EHRM 28 juni 2011, nr. 8319/07 en
2011/336.
9. Brief van de Staatsscretaris van VenJ aan
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1673
Praktijk
Immers, de staatssecretaris vindt de gestelde verbetering van de situatie in Mogadishu nog te onzeker om al tot intrekking van reeds verleende asielvergunningen te kunnen overgaan. Maar omdat de staatssecretaris in weerwil van nationaal en Europees recht heeft nagelaten asiel te verlenen, zouden Somaliërs die het slachtoffer zijn geweest van deze inbreuk op hun subjectieve recht geen rechtsherstel kunnen krijgen. Het Nederlandse bestuursrecht voorziet niet in de mogelijkheid om hen in de situatie te brengen waarin zij geweest zouden zijn als de staatssecretaris en de Raad van State geen beslissingen hadden genomen die in strijd zijn met het nationale en het Europese recht. Hiervoor zijn twee oplossingen denkbaar. De eerste is dat de staatssecretaris het er niet op aan laat komen, en aan alle Somaliërs die zich tussen december 2010 en februari 2013 aantoonbaar in Nederland bevonden asiel verleent (behoudens weigeringsgronden zoals Dublin en openbare orde).13 Hierdoor wordt rechtsherstel bewerkstelligd. Als de staatssecretaris daartoe niet bereid is, zal de rechter in de procedures die hier uit voortkomen op dit punt prejudiciële vragen moeten stellen aan het Hof van Justitie, met als kern de vraag of het effectiviteitsbeginsel er aan in de weg staat dat vreemdelingen worden onttrokken aan de bescherming van artikel 3.37e VV 2000 en artikel 11 lid 2 Definitierichtlijn. Door deze constructie wordt hen rechtsherstel onthouden, en wordt (anders gezegd) de staatssecretaris beloond voor handelen in strijd met het recht.
Een pragmatische overweging Bewoonster Vluchthaven @ Ton Hendriks / Hollandse Hoogte
betekent dat dat Somaliërs die in de periode 2010-2013 ten onrechte asiel is onthouden dat nu niet meer krijgen omdat die periode niet meer relevant is vanwege de actuele, veiliger geachte situatie in Mogadishu. Het schrijnende is dat de staatsecretaris de asielvergunningen die in die periode wel zijn verleend thans nog niet herbeoordeelt (en dus ook niet intrekt) omdat hij vindt dat de door hem geconstateerde verbetering van de situatie in Somalië nog onvoldoende ingrijpend en nietvoorbijaand is.12 Intrekking is pas mogelijk als er sprake is van een verbetering van de situatie in Mogadishu die een “voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter” heeft (artikel 3.37e VV 2000, artikel 11 lid 2 Definitierichtlijn), en daarvan is ook volgens de staatssecretaris nog geen sprake. Dit leidt tot de volgende situatie. Als de staatssecretaris wel asiel had verleend aan Somaliërs in de periode 2010-2013 omdat hun uitzetting (zoals de staatssecretaris en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zelf vaststelden) hen had blootgesteld aan een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM, dan hadden deze Somaliërs nu nog steeds een vergunning gehad.
De staatssecretaris is er nog maar in twee gevallen in geslaagd om Somaliërs daadwerkelijk uit te zetten.14 Eén van deze twee raakte drie dagen na zijn uitzetting in Mogadishu gewond bij een bomaanslag.15 De Somalische autoriteiten weigeren nu, net als voorheen, medewerking. Vrijwillige terugkeer komt in enkele gevallen voor.16 Maar de aantallen mensen die vrijwillig terugkeren zullen klein blijven. Het idee dat veel mensen vrijwillig terugkeren naar Somalië is, voor wie even stil staat bij wat dat betekent, irreëel en dus ongeschikt als uitgangspunt van beleid. Ondertussen worden Somaliërs door lokale gemeenschappen (kerken, krakers, medici, activisten) en lokale overheden opgevangen, met meer of minder openlijke steun van lokale autoriteiten (en in het geval van de Amsterdamse Vluchthaven zelfs van de staatssecretaris). Deze opvang verloopt door zijn incidentele karakter (het gaat immers om vreemdelingen die geen formeel verblijfsrecht hebben) chaotisch en is belastend, zowel voor de Somaliërs zelf als voor lokale gemeenschappen en overheden. Als de staatssecretaris zelf besluit over te gaan tot rechtsherstel, kunnen de daarvoor bestaande faciliteiten voor opvang en inburgering worden gebruikt. Dat zou een aanmerkelijke beperking opleveren van de lokale opvangproblematiek.
12. Vc 2000, C7/23.4.1.
de wel in overeenkomst met het geldend
niet gedaan, omdat een herhaalde aanvraag
13. Op het eerste gezicht lijkt het voor de
recht asiel had verleend, ook Somaliërs die
zinloos was omdat de staatssecretaris zich
16. Aanhangsel Handelingen 2013/14,
hand te liggen asielverlening te beperken
wel in Nederland waren maar die niet in
niet aan het geldend recht hield.
900.
tot Somaliërs die in deze periode in proce-
procedure waren, asiel zouden hebben
14. Eén op 16 september en één op 5
dure waren. Dat zou echter onzuiver zijn
aangevraagd in de wetenschap dat ze dat
november 2013.
omdat, als de staatssecretaris in deze perio-
ook hadden gekregen. Dat hebben velen nu
15. Amnesty International, 29 november
1674
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
2013.
Wetenschap
1227
Sancties zonder houdbaarheidsdatum Reactie op ‘Belangrijke beperkingen van de gerechtelijke onderzoekmethode’ Wiene van Hattum1
Gedragskundige rapportage die onder druk van de naderende terechtzitting tot stand komt, kent vaak zodanige beperkingen, is vaak dermate onvoldoende uitgewerkt en prematuur en kent zo’n foutmarge dat het de strafrechter voor de ‘onmogelijke taak’ stelt om - indien het feit bewezen is - de juiste keuze te maken tussen langdurige gevangenisstraf en TBS. Om tot een betere straftoemeting te komen, bepleitten de hoogleraren Anton Loonen (farmacologie), Peter van Panhuis (forensische psychiatrie), en Ronald Meester (wiskunde) in een eerder dit jaar in het NJB verschenen artikel een aantal veranderingen in het strafproces. Maar de oplossing voor de door de auteurs vastgestelde problemen bij de straftoemeting moeten niet worden gezocht in de heropening van onherroepelijke einduitspraken. Dat is in strijd met de rechtszekerheid. Ook bestaat er geen aanleiding de vaststelling van de mate van schuld, in casu de toerekening, anders vorm te geven dan nu het geval is. Hoe dan het gesignaleerde probleem van de foutmarge in de straftoemeting aan te pakken?
G
edragskundige rapportage die onder druk van de naderende terechtzitting tot stand komt, kent vaak zodanige beperkingen, is vaak dermate onvoldoende uitgewerkt en prematuur en kent zo’n foutmarge dat het de strafrechter voor de ‘onmogelijke taak’ stelt om - indien het feit bewezen is - de juiste keuze te maken tussen langdurige gevangenisstraf en TBS. Dat is de boodschap van de hoogleraren Anton Loonen (farmacologie), Peter van Panhuis (forensische psychiatrie), en Ronald Meester (wiskunde) in hun artikel ‘Belangrijke beperkingen van de gerechtelijke onderzoekmethode’ in het NJB, aflevering 14, van dit jaar.2 Om tot een betere straftoemeting te komen, bepleiten zij drie veranderingen in het strafproces. Ten eerste zouden procedures ‘makkelijker heropend’ moeten kunnen worden, ten tweede zou de huidige wijze van toerekening moeten worden vervangen door één op basis van de
in de medische wetenschap gehanteerde differentiële diagnostiek die gebaseerd is op kansberekening. Op deze twee voorstellen zal ik hieronder ingaan. De derde verandering die de auteurs voorstellen ziet op de wijziging van de juridische bewijsconstructie van opzet. Dit voorstel is gebaseerd op een opvatting over opzet en vrije wil (‘Het is vanzelfsprekend dat van opzet geen sprake kan zijn wanneer een persoon niet over een vrije wil beschikt’, p. 905, l.k.), die door de auteurs niet wordt onderbouwd en die overigens ook niet gedeeld wordt in de literatuur. Ik verwijs naar het proefschrift van A.A. van Dijk en de door hem geciteerde auteurs Arenella, Morse en Moore die er allen van uit gaan dat opzet en toerekening te onderscheiden begrippen zijn.3 Tevens berust hun kritiek op de opzetleer van de Hoge Raad op een misvatting, dan wel een verkeerd begrip van het strafprocessuele model.4 Dit derde punt zal ik daarom verder onbesproken laten.
Auteur
Noten
lijkheid heroverwogen. Over opzet, schuld,
1. Mr. dr. W.F. van Hattum is universitair
2. A.J.M. Loonen, P.J.A. van Panhuis en
schulduitsluitingsgronden en straf (diss. c.l.
docent straf(proces)recht aan de Rijksuni-
R.W.J. Meester, ‘Belangrijke beperkingen
Groningen), Maklu-Uitgevers: Apeldoorn/
versitieit Groningen en voorzitter van het
van de gerechtelijke onderzoekmethode’,
Antwerpen 2008, i.h.b. p. 298.
Forum humane tenuitvoerlegging levens-
NJB 2014/721, afl. 14, p. 902-908.
4. Met het bewezen verklaren van opzet
lange gevangenisstraf.
3. A.A. van Dijk, Strafrechtelijk aansprake-
wordt nog niets ‘aangerekend’, zoals de
auteurs betogen, p. 905, l.k.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1675
Wetenschap
Aanleiding voor het artikel vormt de Baflose asielzoekerzaak.5 Loonen en nog een deskundige hebben in deze zaak naar voren gebracht, aldus het vonnis, dat de mogelijkheid bestaat dat de afbouw van het gebruik van het geneesmiddel Paroxetine ‘mogelijk als één van meerdere factoren bijgedragen zou kunnen hebben aan de gemoedstoestand van de verdachte in die zin dat hij daardoor minder stabiel zou kunnen zijn geweest.’ De rechtbank merkt vervolgens op dat de deskundigen niet kunnen zeggen ‘(o)f er daadwerkelijk invloed is geweest van de afbouw van Paroxetine op de stabiliteit van de verdachte’. ‘Onder deze omstandigheden’, vervolgt de Rechtbank, kan zij ‘dan ook geen rekening houden met de theoretisch mogelijke gevolgen van de afbouw van Paroxetine’. Loonen c.s. leiden hieruit af dat de rechter alleen bij grote zekerheid rekening wil houden met door deskundigen aangedragen gegevens. Hierover straks meer, eerst ga ik in op de gesignaleerde kans op onjuiste straftoemeting. Het punt dat de auteurs hier aansnijden is niet onbelangrijk en strafrechtjuristen niet onbekend.6 Het bestaan van een niet onderkende stoornis bij een gedetineerde in een penitentiaire inrichting kan levensgevaarlijk zijn. Ik breng in herinnering dat in 2003 in De Marwei een vrouwelijk teamlid door een gedetineerde met een beitel werd gedood. Hij was met haar alleen gelaten op ‘de crea’. Als gevolg van onbekendheid met de werkelijke psychische gesteldheid van de man - die overigens daar was geplaatst in afwachting van zijn overplaatsing naar een TBS-kliniek - had niemand van het personeel het gevaar gezien. De oplegging van de TBS was kennelijk juist geweest, de plaatsing in een gewone gevangenis niet.7 Ook wil ik wijzen op een casus waarin aan de verdachte wegens een dubbele moord en drie verkrachtingen een levenslange straf was opgelegd, zowel in eerste als in tweede instantie. Wegens een motiveringsgebrek in de bewezenverklaring van één van die verkrachtingen wees de Hoge Raad de zaak terug naar hetzelfde hof.8 Daar kwam de zaak na drie en een half jaar terug. Het hof zag ditmaal af van ‘levenslang’ en legde in plaats daarvan een straf op van twintig jaar en TBS;9 de deskundigen hadden inmiddels meer fiducie gekregen in de mogelijkheid van behandeling van de verdachte. Het gewijzigde inzicht in de straftoemeting was in dit geval dus ‘te danken’ aan het toeval dat het jaren had geduurd voordat de zaak weer bij de feitenrechter terugkwam. Het hoeft geen betoog dat in de huidige tijd ‘twintig jaar en TBS’ de verdachte meer perspectief biedt op invrijheidstelling dan de levenslange straf, een straf waarin ‘geen interventies mogen plaats vinden die zijn gericht op een succesvolle voorbereiding van de terugkeer in de samenleving’.10 Een derde voorbeeld is de oplegging van de levenslange gevangenisstraf aan ‘de schutter van het Koetsiertje’ (zes doden, Delft 1983). Deze straf was - en is nog steeds (mede) gebaseerd op het oordeel dat een terbeschikkingstelling van de regering (toen) gemiddeld vier jaar duurde en de rechtbank het niet aanvaardbaar achtte dat de verdachte ‘na betrekkelijke korte tijd weer in de maatschappij zou terugkeren’. Een lange gevangenisstraf met TBR werd volgens de rechtbank ‘over het algemeen weinig zinvol geacht’.11 Zestien jaar later werd ánders geoordeeld en werd de man alsnog overgebracht naar een behandelkliniek waar - na achttien jaar - aan zijn behandeling kon
1676
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
worden begonnen.12 Een voorbeeld van een onterecht opgelegde TBS kwam in 2009 aan het licht toen de Rechtbank Breda oordeelde dat er ten tijde van het delict toch niet sprake was geweest van een stoornis.13 De man had inmiddels vijftien jaar in een behandelkliniek doorgebracht. Zo zijn er mogelijk meer gevallen van onjuiste inschatting van de geestelijke gesteldheid van de dader ten tijde van het delict.14 Om redenen die de auteurs noemen is dit ongewenst. Onjuiste straftoemeting komt bovendien in strijd met artikel 5 EVRM, het verbod van willekeurige vrijheidsbeneming15 en kan zelfs schending van artikel 3 EVRM opleveren, het verbod van inhumane behandeling of bestraffing.16 Een oplossing voor deze problematiek binnen de structuur van het strafproces is niet eenvoudig. De rapporteurs sneller bedienen opdat zij meer tijd krijgen voor hun rapportage is kennelijk niet voldoende. Het komt volgens de auteurs regelmatig voor dat een diagnose ‘na het volgen van een beloop van een half jaar of langer’ althans na ‘vele maanden’ moet worden bijgesteld (p. 902, r.k.). Waar deze termijnen wellicht nog kunnen worden ondervangen door de duur van het strafproces (twee instanties doorlopen duurt al snel meer dan een jaar) geldt dit niet voor situaties waarin nog meer tijd nodig is. Volgens de auteurs wordt de problematiek namelijk ook ‘regelmatig teruggezien’ bij de zesjaarlijkse onafhankelijke rapportage of nadat een patiënt in de kliniek is geplaatst. Dat betekent dat er jaren overheen kunnen gaan voordat er helderheid ontstaat omtrent het ziektebeeld (zoals in het geval van de schutter van het Koetsiertje). Zolang kan het strafproces niet wachten. Vandaar het pleidooi van de auteurs voor verruiming van de mogelijkheden van heropening van definitief geworden veroordelingen. Maar stellen wij ons dat eens voor: de TBS-maatregel na vele jaren in gevangenisstraf wijzigen. Dit komt in strijd met artikel 6 EVRM, de eis dat bij the determination of the charge, de rechter de straf vaststelt.17 Of een vaste tijdelijke gevangenisstraf na jaren wijzigen in een TBS: dat berooft de veroordeelde van zijn perspectief op invrijheidstelling en komt in strijd met artikel 5 en/of 7 EVRM, de eis van voorzienbaarheid18 en rechtszekerheid.19 Juist in verband met deze rechtszekerheid zijn de mogelijkheden van wijziging beperkt en in beginsel alleen toegelaten indien die in het voordeel van de veroordeelde uitpakt. Het Nederlandse strafproces kent dan ook slechts twee middelen om de tenuitvoerlegging open te breken: het instituut van gratie en het bijzonder rechtsmiddel van herziening. Gratie wordt beschouwd als een gunst en is in beginsel dus niet geschikt om de tenuitvoerlegging bij te sturen.20 Herziening kan alleen plaatsvinden - althans in de gevallen waar het hier om draait - indien de nieuwe
Juist in verband met de rechtszekerheid zijn de mogelijkheden van wijziging beperkt
Gespräch under Gelehrten © die Kleinert / Alamy gen (tariff) moet door de rechter worden
5. Rb Noord-Nederland, 5 maart 2013,
bord/16297770/herdenken-gewelddadige-
is de strafmotivering overgenomen,
ELCI:NL:RBNNE:2013:BZ3265. In deze zaak
dood-van-collega-carien-hofman, geraad-
Gerechtshof Den Haag, 15 oktober 1984,
bepaald bij oplegging van de straf, en niet
stond de verdachte terecht wegens het
pleegd op 31 mei 2014.
ECLI:NL:GHSGR:1984:1.
pas na jaren door de secretary of state
doden van zijn vriendin en van een politie-
8. HR 9 oktober 2007, ECLI:NL:HR:BA9177.
12. Rb Den Haag 28 april 2014,
(EHRM 12 juni 2003, Easterbrook vs. VK).
agent en pogingen nog anderen om het
9. Gerechtshof ’s-Gravenhage 25 juni 2008,
ECLI:NL:RBDHA:2014:5216.
18. EHRM 17 december 2012 (M. vs.
leven te brengen. De zaak is nog in hoger
parketnummer 09-757123-4 (M.H.). Niet
13. Rb Breda 20 maart 2009,
Duitsland).
beroep.
gepubliceerd.
ECLI:NL:RBBRE:2009:BH7053.
19. De intrinsieke aard van de sanctie mag
6. Zie bijvoorbeeld T. de Bont en S. Meijer,
10. Brief van de Minister van Justitie Hirsch
14. Zie bijvoorbeeld de klachten wegens ten
niet met terugwerkende kracht worden
‘Hoe te reageren op de allerergste misda-
Ballin en Staatssecretaris van Justitie Albay-
onrechte opgelegde TBS in: HR 13 juli
gewijzigd, EHRM 17 december 2012, par.
den. Over de rol van vergelding en beveili-
rak, ‘Gratieprocedure en tenuitvoerlegging
2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1023 en HR 12
135 (M. vs. Duitsland) en EHRM 21 okto-
ging bij de levenslange gevangenisstraf’, in:
levenslange gevangenisstraf’, Kamerstukken
juni 2007; ECLI:NL:HR:2007:BA6851.
ber 2013 (Del Rio Prada vs. Spanje).
J. Ouwerkerk e.a (red.), Hoe te reageren op
II 2009/10, 32123 VI, nr. 10, o.m. bespro-
15. EHRM 18 september 2012 (James,
20. Tenzij het gaat om een levenslange
misdaad. Op zoek naar de hedendaagse
ken in: W.F. van Hattum, ‘Levenslang ‘post
Wells and Lee vs.VK), par. 187-195.
straf, zie W.F. van Hattum, ‘In de daad een
betekenis van preventie, vergelding en
Vinter’’, NJB 2013/1775, afl. 29, p. 1956-
16. EHRM (GK) 9 juli 2013,Vinter e.a. vs.
mens. De gratieprocedure levenslangge-
herstel, Den Haag: SDU Uitgevers 2013, p.
1964, i.h.b. p. 1961 l.k.
VK, i.h.b. par. 83.
straften: departementaal beleid en magis-
119-130, i.h.b. 127.
11. Rb Den Haag 13 maart 1984, parketnr.
17. De minimale termijn die een levenslang-
tratelijk toezicht, vroeger en nu’, DD 2009,
7. http://gevangenis.startpagina.nl/prik-
09.909.904.3 (niet gepubliceerd). In beroep
gestrafte in de gevangenis moet doorbren-
afl. 4, p. 325-352.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1677
Wetenschap
omstandigheid - indien die bij de stafoplegging aan de rechter bekend zou zijn geweest - zou hebben geleid tot ‘eene minder zware strafbepaling’ (art. 457-1c Sv). Daaronder moet volgens vaste jurisprudentie worden verstaan ‘een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt’ en dus niet de oplegging van een minder zware, of andere sanctie.21 De huidige herzieningsregeling biedt derhalve geen uitkomst22 en dat lijkt mij, met het oog op de rechtszekerheid, maar goed ook. Dat betekent dat wijziging alleen kan plaats hebben binnen de wijze van tenuitvoerlegging. Voorbeelden daarvan zijn de opname van een tot gevangenisstraf veroordeelde in een TBS-kliniek indien blijkt van een al bestaande of later ontstane geestelijke stoornis, en de niet-verlenging van een opgelegde TBS zodra de stoornis niet (meer) aanwezig blijkt te zijn. Om het aantal ‘fout’ opgelegde sancties terug te brengen is overigens nog winst is te behalen in het vooronderzoek. Aanhakend bij de situatie die voor de auteurs aanleiding was hun verontrusting te uiten, namelijk zaken waarin het gebruik of de afbouw van geneesmiddelen mogelijk een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van het delict, kan gedacht worden aan een protocol op basis waarvan in alle gevallen van verdenking
In de ons omringende landen zien we wel sancties die meer zijn toegesneden op de niet geheel duidelijke beginsituatie van een levensdelict bij de verdachte én bij het slachtoffer bloed- en maagmonsters worden genomen. Dan staan de feiten omtrent eventueel gebruik van medicijnen, alcohol en andere drugs, in elk geval (beter) vast.23 In de tweede plaats zou in geval van twijfel aan de (mate van) schuld, zoals in onderhavige zaak, eerder gedacht kunnen worden aan de oplegging van een combinatievonnis, dus gevangenisstraf en TBS. Snelle overplaatsing van gevangenis naar behandelkliniek is dan iets eenvoudiger. Bedacht moet echter worden dat de straffen tegenwoordig zwaar zijn, tijdens de behandeling álle risico’s op herhaling worden uitgesloten, de Fokkensregeling is afgeschaft24 en in plaats daarvan slachtoffers een stem hebben gekregen in het moment van overplaatsing de TBS.25 Onder deze omstandigheden kan de TBS lang duren. Heel aanlokkelijk is het combinatievonnis voor verdachten die toerekeningsvatbaar worden geacht, zoals de Baflose asielzoeker, dus niet. Complicerend in die zaak is bovendien het beleid dat aan vreemdelingen zonder verblijfspapieren verlof wordt onthouden.26 Daarmee wordt hun behandeling onmogelijk gemaakt en is een zeer langdurig verblijf in de TBS verzekerd, tenzij er genoegzame opvang in het land van herkomst wordt gevonden, iets wat in de Baflose zaak niet direct aannemelijk lijkt. Kijken we buiten de bestaande mogelijkheden, dan zien we in de ons omringende landen wel sancties die
1678
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
meer zijn toegesneden op de niet geheel duidelijke beginsituatie. Te denken valt aan het Engelse tariff-systeem in geval van oplegging van een levenslange straf. De rechter splitst de straf in een vergeldend en een beveiligend deel. Het vergeldend deel, de tariff, ligt vast; de duur van het beveiligend deel is afhankelijk van de mate waarin de veroordeelde nog een gevaar vormt voor de samenleving.27 Het verschil met het Nederlandse combinatievonnis (gevangenisstraf en TBS) is, dat de stoornis ten tijde van het delict en de gevaarlijkheid voor de toekomst niet al bij oplegging hoeven te zijn vastgesteld, maar pas tijdens de tenuitvoerlegging van het vergeldende deel. Een enigszins vergelijkbaar model is de met maatregel verlengbare straf, zoals ooit door Rijksen ontvouwd.28 Een heroverweging van ons sanctiesysteem met betrekking tot langdurige opsluiting van daders van zeer ernstige geweldsdelicten lijkt op haar plaats.29 Niet alleen het gesignaleerde probleem van de ‘onjuiste’ straftoemeting maar ook de kritiek op de tenuitvoerlegging van de levenslange straf 30 vormen daartoe aanleiding. Maar ik merk alvast op dat welk model men ook zal kiezen, vonnissen in zaken als de Baflose geen houdbaarheidsdatum hebben. De uitkomst van toekomstig gedragskundig onderzoek is immers niet te voorspellen en de mate van schuld blijft dus een onzekere factor. De conclusie moet zijn dat het met het onherroepelijk worden van het vonnis niet is afgelopen en de beoordeling van de juiste straftoemeting dus een vervolg moet krijgen in de tenuitvoerlegging. Als eerste stap op weg naar verbetering zou de vroegere Volgprocedure weer in het leven geroepen kunnen worden, een procedure waarin met regelmatige tussenpozen (levens)langgestraften worden onderzocht op de mogelijkheid van hun resocialiseerbaarheid.31 Nu het tweede punt, de vaststelling van de mate van toerekenbaarheid. Zoals ik hiervoor heb geopperd zou de lezer na bestudering van het vonnis tot de conclusie kunnen komen dat de rechter alleen met het bestaan van een schuldverminderende omstandigheid rekening wil houden indien hij over het bestaan van die grond (vrijwel) absolute zekerheid heeft gekregen. Zo begrijpen de auteurs het vonnis ook. Omdat zij dit een te zware eis vinden, bepleiten zij een andere ‘bewijsvoering’ van de toerekening. Zij leggen hieraan de stelling ten grondslag dat ook toerekening een vorm van waarheidsvinding is, ‘(h)et gaat er immers om zich een goed beeld te verwerven over de waarheid wat betreft de rol van eventuele pathologie’ (p. 905, r.k.). Hoewel strafrechtjuristen hier niet spreken van ‘waarheidsvinding’ bestaat over de noodzaak om zo dicht mogelijk bij ‘de waarheid’ te komen geen verschil van mening. Ook juristen zullen onmiddellijk beamen dat het belangrijk is dat de rechter zich een zo precies mogelijk beeld vormt van de geestelijke gezondheid van de verdachte tijdens het plegen van het delict. Anders dan de auteurs beredeneren, doét de rechter dit ook,32 en wel aan de hand van de vraag ‘wat aannemelijk is geworden’. Hiertoe laat hij zich in het algemeen voorlichten door één of meer gedragskundigen. Indien die oordeelt dat er geen sprake is van enige schuld, bijvoorbeeld veroorzaakt door een psychose, en de rechter de deskundige deskundig acht, dan zal hij diens oordeel overnemen ‘omdat het ontbreken van de schuld
aannemelijk is geworden’. Dan zal hij de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging. Aan ons recht ligt immers het beginsel ‘geen straf zonder schuld´ ten grondslag. Onder omstandigheden kan hij in dat geval nog wel de maatregel TBS of plaatsing in een APZ bevelen. Indien de schuld verminderd aanwezig is, ligt de straftoemeting gecompliceerder. De rechter kan dan straf opleggen en heeft daarbij een zeer grote marge. Hij is slechts gebonden aan het algemene minimum (een dag) en het bijzondere maximum (bij moord is dit dertig jaar of levenslang). Daartussen is hij vrij.33 De rechter kan kiezen voor een lagere of een hogere straf, of voor TBS en daarbij geheel afzien van straf (mits aan de voorwaarden van artikel 37a Sr is voldaan), of voor een combinatie van beide sancties. De maatstaf die hij daarbij hanteert is ‘de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte, een en ander zoals ter zitting is gebleken’. Hij neemt dus ook eventuele verklaringen van gedragskundigen in aanmerking. Keren we terug naar de aanleiding voor het artikel, de Baflose zaak, dan moet worden geconstateerd dat de rechtbank zich door vijf deskundigen heeft laten voorlichten en dat zij zich door het rapport van twee van hen, beiden verbonden zijn aan het PBC, heeft laten overtuigen, kennelijk omdat zij deze deskundigen het meest deskundig acht. De rechtbank rekende de verdachte de feiten op basis van dit rapport volledig toe; er was met andere woorden naar het oordeel van het PBC en van de rechtbank geen verminderde mate van schuld. Dat oordeel lijkt een doorn in het oog van de auteurs. Volgens de auteurs was er sprake van ‘een man met recidiverende psychosen die daarvoor langdurig onder behandeling was van een ambulant werkend zogenoemd FACT-team van een instelling voor Geestelijke Gezondheidszorg ’ (p. 903 r.k.). Uit het vonnis blijkt dat de man onder behandeling stond van
een psychiater, dat hij in de loop van de asielprocedure gediagnosticeerd was met PTSS vanwege traumatische gebeurtenissen in zijn jeugd en hij bezig was het in verband met die stoornis voorgeschreven gebruik van Haldol, en later Seroquel, af te bouwen. Onder de deskundigenverklaringen bevond zich ook het rapport van een forensisch psychiater die stelde dat het delict zulke trekken vertoonde dat er wel sprake moest zijn geweest van een psychose, ofwel, dat de man volledig ontoerekeningsvatbaar was geweest tijdens zijn daad. Het oordeel van deze deskundige volgde de rechtbank niet. Het lijkt de auteurs te verbazen dat deze gegevens bij elkaar niet genoeg waren om verminderde toerekening of misschien zelfs ontoerekeningsvatbaarheid aan te nemen. Zij wraken in elk geval de redenering die de rechter bij het aannemen van volledige toerekening hanteert, namelijk die van een afzonderlijke afweging - i.c. verwerping - van de bruikbaarheid van het overige materiaal. Zij betogen dat de rechter de verschillende gegevens bij elkaar zou moeten nemen. Daarbij zou als uitgangspunt moeten gelden dat statistisch gezien degene die een levensdelict pleegt een verhoogde kans op de aanwezigheid van een stoornis heeft. De statistische benadering zou een realistischer benadering van de toerekening geven, zo begrijp ik de auteurs, en ik voeg er aan toe: realistischer dus dan op basis van het rapport van het PBC. Allereerst merk ik op dat de kritiek van Loonen c.s. zich in feite richt op de deskundigen van het PBC (die immers de werking van toxische stoffen in hun rapportage kunnen verdisconteren en dit hier kennelijk in de ogen van de auteurs niet of te weinig hebben gedaan). Ten tweede zij aangetekend dat volgens het PBC de verdachte in het verleden niet bekend was met psychoses; dat is dus een ander feitelijk uitgangspunt dan de auteurs hebben ingenomen. Deze feitelijke vaststelling heeft de rechtbank uit het rapport van het PBC overgenomen. De auteurs verschillen dus met de rechtbank en met het PBC op een
21. Deze voorwaarde is niet gewijzigd ter
zo spoedig mogelijk na ontdekking van het
28. R. Rijksen, Vijf jaar tot levenslang.
31. Zie over deze vroegere Volgprocedure
gelegenheid van de wetswijziging van 1
misdrijf en de aanhouding van de verdachte
Langgestraften in de gevangenis te Breda.
punt 3 van de nota ‘Zorg behandeling en
oktober 2012, hierover: Kamerstukken II,
direct een onderzoek in te stellen naar diens
Alphen aan de Rijn: Samson 1967, p. 149
perspectief, de volgprocedure levenslangge-
32045, 3, 2008-09, p. 8 en 9.
eventuele middelengebruik.
e.v.
straften’, juni 2012, www.forumlevenslang.
22. Herziening ten nadele, ingevoerd op 1
24. De Fokkensregeling hield in dat een
29. Een nieuw model van een aan de
nl, onder ‘nieuws’(geraadpleegd 16 juni
oktober 2013, is niet aan de orde omdat
veroordeelde met een combinatievonnis in
omstandigheden aanpasbare sanctie is
2014).
het hier geen vrijspraken betreft of vonnis-
beginsel na een derde van zijn straf in aan-
opgenomen in het wetsvoorstel ‘langdurig
32. De auteurs hebben slechts in zoverre
sen tot stand gekomen door omkoping van
merking kwam voor overplaatsing naar een
toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheids-
gelijk dat zolang er geen verweer wordt
de rechter, art. 482a leden 1 en 2 Sv.
TBS-kliniek.
beperking’. Het richt zich in het bijzonder
gevoerd op dit punt, en het dossier of de
23. Momenteel is een wetsvoorstel in
25. BC 3 mei 2012, 11/3312/TR.
op zedendelinquenten. De tenuitvoerleg-
verdachte geen aanleiding geven om te
behandeling ‘in verband met het terugdrin-
26. Art. 2 lid 6 onder a Verlofregeling TBS,
ging van een opgelegde maatregel van
veronderstellen dat er met de toerekening
gen van geweld onder invloed van midde-
24 december 2010. In samenhang hiermee
toezicht is afhankelijk van de situatie op het
iets loos is, de rechter uitgaat van de vrije
len’, Kamerstukken II 33799, 2013/14. Het
wordt in de ‘Aanwijzing TBS bij vreemdelin-
moment dat de straf is ondergaan of de TBS
wil.
wil de verdachte van een geweldsdelict
gen’ (2010A019) het OM aanbevolen
wordt beëindigd. Een dergelijke onzeker-
33. Zelfs bestaat er volgens de HR geen
verplichten mee te werken aan een onder-
tegen ongewenst verklaarde vreemdelingen
heid lijkt toegelaten, omdat al op het
regel die de rechter verbiedt hoger te straf-
zoek naar het gebruik van alcohol of andere
geen TBS te vorderen.
moment van oplegging bekend is dat de
fen dan de mate van schuld (HR 24 juli
drugs met als doel de vaststelling van mid-
27. In 2005 heeft Engeland daarnaast, voor
maatregel van (levenslang) toezicht de
1967, NJ 1969, 63 (Amok op de Antillen).
delengebruik als zelfstandige strafverhogen-
plegers van iets lichtere geweldsdelicten, de
veroordeelde boven het hoofd hangt. Vgl.
In de praktijk past de rechter de regel echter
de factor bij de strafeis te kunnen betrek-
‘indeterminate sentences for the public
de nota n.a.v. het verslag, Kamerstukken II,
wel toe, al is dat niet steeds even consis-
ken. Dit wetsvoorstel zou zo kunnen
protection (IPP sentences) ingevoerd. Zie
33816, 2013-14, 6, p. 20.
tent, J. Claessen en D. de Vocht, ‘Straf naar
worden omgebogen dat de politie in alle
voor een korte beschrijving EHRM 18 sep-
30. J. Claessen en S. Meijer, ‘De levenslange
de mate van schuld?’, DD 2012, 63.
gevallen van ernstig geweld verplicht wordt
tember 2012 (James Wells and Lee vs. VK),
gevangenisstraf: hoe lang nog?’ Redactio-
om ten behoeve van de waarheidsvinding
par. 6 en par. 124-142.
neel NBSr, 2013, afl. 10.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1679
Wetenschap
cruciaal en feitelijk onderdeel van mening. Dat vertroebelt de discussie en wel zodanig dat toepassing van kansberekening daarom al niet voor de hand ligt. Er bestaat echter ook een fundamenteel bezwaar tegen toepassing van kansberekening zoals door Loonen c.s. voorgesteld. Dat bezwaar is gebaseerd op het juridische principe dat de rechter niet alle gegevens die voorhanden zijn, mag gebruiken. Hij wordt in zijn keuze beperkt door normatieve regels. Zo moet hij een verklaring die is verkregen met ernstige schending van de wet soms terzijde leggen, ook al is de inhoud ervan wellicht nog zo betrouwbaar. Denk aan een verklaring onder folter verkregen of met voorbijgaan aan andere grondrechten. En ook indien de kans negentig procent is dat deze verdachte het feit heeft gepleegd omdat hij behoort tot een groep van wie 90 procent dit soort delicten pleegt, dan nog moet de rechter dat gegeven terzijde laten omdat het niet bruikbaar is voor de vaststelling dat déze verdachte het feit heeft begaan.34 Statistiek zou in dit geval leiden tot discriminatie. Hetzelfde uitgangspunt heeft te gelden voor de vraag naar de mate van toerekening. De rechter
Statistiek zou in dit geval leiden tot discriminatie moet onderzoeken wat in déze zaak ter zake van déze verdachte ‘aannemelijk’ is geworden. Dit is slechts anders indien de verdachte door toepassing van statistiek wordt ontlast, of, in juridische termen, hij ‘het voordeel van de twijfel’ krijgt. Of verminderde toerekening met de daaraan verbonden mogelijkheid van TBS in het voordeel van de Baflose asielzoeker is, staat echter, zoals hiervoor uitgelegd, te bezien. Het vonnis in de Baflose zaak moet nu zo worden gelezen dat de rechter het bestaan van de aangedragen mogelijkheid van instabiliteit als gevolg van afbouw van Paroxetine heeft verworpen op basis van de overige aanwezige informatie. Zo werden bij de verdachte 581 tabletten Seroquel aan getroffen. Daaruit werd afgeleid dat de verdachte al geruime tijd geen pillen meer slikte, terwijl dat geen negatieve bijwerkingen had gehad. Het was daar-
1680
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
om in de ogen van de rechtbank niet aannemelijk dat het laten staan van dit geneesmiddel (mede) een psychose zou hebben veroorzaakt. Zo waren er meer gegevens voorhanden die de verminderde toerekening weerspraken. Het eindoordeel berust aldus, net als in de bètaonderzoeksmethoden, op het totaal van de gewogen bevindingen.
Samenvatting en slot De oplossing voor de door de auteurs vastgestelde problemen bij de straftoemeting moeten niet worden gezocht in de heropening van onherroepelijke einduitspraken. Dat is in strijd met de rechtszekerheid. Er bestaat voorts geen aanleiding de vaststelling van de mate van schuld, in casu de toerekening, anders vorm te geven dan nu het geval is. De andersluidende mening van de auteurs is gebaseerd op een misvatting van het strafrechtelijk model. De rol van de statistiek kan voorts slechts beperkt zijn omdat het plakken van etiketten stigmatiseert en discrimineert. Kansberekening zou alleen ten gunste van een verdachte mogen worden toegepast. Hoe dan het gesignaleerde probleem van de foutmarge in de straftoemeting aan te pakken? Allereerst moet er een protocol worden ontwikkeld dat de opsporing beter afstemt op mogelijk later opkomende informatie over middelengebruik. Bloed- en maagmonsters zouden standaard moeten worden afgenomen in alle gevallen waarin sprake is van een ernstig gewelds- c.q. levensdelict. Vervolgens zou in het kader van de gedragskundige rapportage een betere afstemming kunnen plaats vinden tussen de diverse rapporteurs. Ten derde, in gevallen van twijfel over de toerekening, zou er vaker gebruik kunnen worden gemaakt van een combinatievonnis, overigens met alle voorzichtigheid van dien. Dit ondervangt echter het probleem van gewijzigde inzichten niet. De conclusie moet dus zijn dat hoe weloverwogen het rechterlijk oordeel ook is, dit geen garantie is voor een blijvend passende straftoemeting. De administratie zal tijdens de tenuitvoerlegging de sanctie zo nodig moeten bijsturen. Daarom is het van belang om voor langgestraften en levenslanggestraften een zogenaamde Volgprocedure te ontwikkelen.
34. Denk aan de uitglijder die is gemaakt in
R. Meester, ‘Lucia de B. en de statistiek’,
de strafzaak tegen Lucia de B., HR 14 maart
2007, http://www.few.vu.nl/~rmeester/
2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496. Hierover
onderwijs/HOVO/Lucia_euclides.pdf.
Focus
1228
De ‘kiss of life’ voor de Grondwet Een voorstel tot aanpassing van de wijzigingsprocedure van de Grondwet
Karin Haan, Mathilde de Boer, Rik Dekker, Remco Nehmelman, Jan Willem van Rossem en Max Vetzo1
In deze bijdrage wordt het winnende voorstel besproken van de Grondwetstrijd 2014, welke werd uitgeschreven door het Nationaal Comité in het kader van 200 jaar Koninkrijk.2 Het idee achter de wedstrijd was burgers meer bewust te maken van het belang van de Grondwet en de Grondwet te laten herleven in de samenleving.
1. Inleiding De Nederlandse Grondwet vervult een belangrijke rol in ons constitutionele bestel. Het constitueert de staatsinstellingen, attribueert aan deze instellingen bevoegdheden en reguleert deze bevoegdheden. Echter, er wordt al menig jaar op gewezen dat de Grondwet niet leeft onder burgers.3 Het document is nu enkel een technisch instrument dat de verhoudingen tussen de staatsinstellingen en de samenleving regelt.4 Er klinkt een roep om een meer levende Grondwet.5 Een levende Grondwet is richtinggevend voor de leden van de samenleving en biedt een sterk(er) maatschappelijk draagvlak voor de Grondwettelijke normen.6 De Grondwet moet nieuw leven worden ingeblazen. Het statisch gegeven van de Grondwet wordt onder meer ingegeven door de ‘starre’ Grondwetsherzieningsprocedure zoals vastgelegd in artikel 137 van de Grondwet. Weliswaar wordt met deze starheid stabiliteit bewerkstelligd, maar de zware grondwetsherzieningsprocedure vormt veelal ook een barrière om de Grondwet voldoende bij de tijd te houden. Bovendien is de beoogde volksinvloed in de huidige procedure ‘onzichtbaar’. In deze bijdrage wordt daarom voorgesteld om de grondwetsher-
zieningsprocedure van artikel 137 van de Grondwet op een dergelijke manier te wijzigen dat stabiliteit behouden blijft maar tegelijkertijd de flexibiliteit en volksinvloed kunnen worden vergroot. Hieronder wordt eerst de problematiek omtrent de huidige wijzigingsprocedure uiteengezet, waarna vervolgens wordt ingegaan op de inhoud van het voorstel.
2. Huidige wijzigingsprocedure De huidige wijzigingsprocedure bestaat uit twee lezingen door de Staten-Generaal. Na een relatief lichte lezing wordt eerst de Tweede Kamer ontbonden, waarop een zware tweede lezing volgt, waarbij beide Kamers met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen met de voorgestelde grondwetswijziging moeten instemmen. De zwaarte van deze procedure draagt ertoe bij dat de Grondwet een stabiel document is, met historische wortels.7 Het is niet voor niets dat onze Grondwet één van de oudste ter wereld is.8 Dit brengt echter ook een zekere inflexibiliteit met zich mee. De betreffende procedure geldt voor alle wijzingen, ongeacht de grootte en zwaarte van de te dienen belangen. Hierdoor kan moeilijk op
Auteurs
Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit
Grondwet als bron van normativiteit en iden-
6. T. Barkhuysen, M.L. van Emmerik,
1. Mr. K.E. Haan heeft de Master Staats- en
Utrecht. De auteurs zijn de schrijvers/
titeit’, Civis Mundi 2003, p. 127; W.J.M.
W.J.M. Voermans e.a., De Nederlandse
Bestuursrecht afgerond aan de Universiteit
bedenkers van het winnende voorstel.
Voermans, ‘Juist nu stabiliteit zo gewenst is,
Grondwet geëvalueerd, Alphen aan den
hebben we niets aan de Grondwet’, De
Rijn: Kluwer 2009, p. 18.
Utrecht. M.E. de Boer is masterstudent Staats- en Bestuursrecht aan de Universiteit
Noten
Volkskrant 9 november 2013, p. 35.
7. Kamerstukken II 2007/08, 31570, 3, p. 5.
Utrecht. R. Dekker is masterstudent Public
2. http://www.acwet.nl/newsitem/win-
4. Zie bijvoorbeeld de toespraak van oud-
8. W.J.M. Voermans, ‘Onze oude onbemin-
International Law en Staats- en Bestuurs-
naar-grondwetstrijd-flexibelere-herzienings-
minister G. ter Horst bij het symposium ‘De
de Grondwet’, NJB 2014/623, afl. 12, p.
recht aan de Universiteit van Amsterdam.
procedure-met-volk.
Onzichtbare Grondwet’, 27 februari 2008.
776-780.
Prof. mr. R. Nehmelman en mr. J.W.C. van
3. J.A. Peters, Wie beschermt onze Grond-
5. J.A. Peters, Wie beschermt onze Grond-
Rossem zijn verbonden aan de Universiteit
wet? (inaugurele rede UvA), Amsterdam:
wet? (inaugurele rede UvA), Amsterdam:
Utrecht. M. Vetzo is bachelorstudent
Vossiuspress 2003; S.W. Couwenberg, ‘De
Vossiuspress 2003.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1681
Focus
3. Voorstel
Het winnende team met de Minister voor BZK, foto op academievoorwetgeving.nl
maatschappelijke ontwikkelingen worden ingespeeld. Gevolg is dat burgers zich niet kunnen identificeren met het document. Dit wringt omdat uit onderzoek is gebleken dat 94% van de Nederlanders de Grondwet belangrijk vindt.9 Door het inflexibele karakter is de Grondwet voor burgers echter verworden tot een dode letter.10 Een Grondwet die niet aansluit bij maatschappelijke, politieke en juridische ontwikkelingen dreigt aan kracht te verliezen en aan belang in te boeten.11 Een ander probleem van de huidige procedure is dat het daarin beoogde element van volksinvloed niet goed uit de verf komt. Artikel 137 van de Grondwet schept de mogelijkheid een voorstel tot wijziging inzet van parlementsverkiezingen te maken. Na een succesvolle eerste lezing volgt verplicht ontbinding van de Tweede Kamer. In de praktijk laat men deze ontbindingsverkiezingen echter samenvallen met reguliere verkiezingen na afloop van de vierjarige zittingstermijn of ontbindingsverkiezingen naar aanleiding van een politieke crisis. Actuele en maatschappelijk relevante voorstellen worden hierdoor niet snel verwerkt. Zij worden op de lange baan geschoven en niet zelden afgesteld. Vervroegde ontbinding van de Tweede Kamer speciaal voor een grondwetsherzieningsprocedure is sinds 1948 niet meer voorgekomen. Bij verkiezingen staan vrijwel altijd andere onderwerpen centraal in partijprogramma’s. De belangstelling voor herzieningsvoorstellen is nihil; het verkiezingsdebat gaat over de algemene politieke vragen en niet over een op handen zijnde herziening van de Grondwet. Gesteld kan dan ook worden dat in het huidige systeem daadwerkelijke volksinvloed ontbreekt bij een herziening van de Grondwet. De huidige wijzigingsprocedure biedt enerzijds stabiliteit, anderzijds vormt deze stabiliteit een te hoge barrière voor constitutionele vernieuwing. De procedure is te zwaar en te rigide, waardoor de Grondwet een inflexibel document wordt dat niet leeft onder de bevolking. Bovendien komt, zoals hiervoor is uiteengezet, het element van volksinvloed niet goed uit de verf. Voor deze problemen biedt ons inziens het volgende voorstel tot wijziging van artikel 137 Grondwet een goede oplossing:
1682
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
Artikel 137 1. De Grondwet wordt bij wet gewijzigd. De kamers der Staten-Generaal kunnen voorstellen van wet ter zake alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen. 2. Indien een voorstel tot wijziging van de Grondwet een verandering aanbrengt in de identiteit van het Nederlandse constitutionele bestel, overweegt een daartoe ingestelde Grondwetskamer in tweede lezing het voorstel tot verandering bedoeld in het eerste lid. De Grondwetskamer kan dit voorstel alleen aannemen met ten minste drie vijfden van het aantal uitgebrachte stemmen. 3. Indien de wetgever besluit uitsluitend de procedure van het eerste lid te volgen, wordt na indiening van een daartoe strekkend burgerinitiatief, getekend door minimaal tweeëneenhalf procent van de kiesgerechtigden, het voorstel alsnog in tweede lezing overwogen door een daartoe ingestelde Grondwetskamer. De procedure en formele vereisten van het burgerinitiatief worden bij wet bepaald. 4. De Grondwetskamer bestaat uit de leden van de StatenGeneraal aangevuld met een gelijk aantal kiesgerechtigden. De procedure van selectie van deze kiesgerechtigden wordt bij wet vastgesteld. Het wetsvoorstel beoogt de wijzigingsprocedure van de Grondwet zo te veranderen dat alleen in geval van een wijziging die aan de ‘identiteit van het Nederlandse constitutionele bestel’ raakt, een tweede lezing nodig is. Als dit niet het geval is, is slechts één lezing met een twee derde meerderheid vereist. Dit is de zogenaamde ‘lichte
In het huidige systeem ontbreekt daadwerkelijke volksinvloed bij een herziening van de Grondwet procedure’, die flexibiliteit van de Grondwet beoogt. Als een wijziging wel aan de identiteit van het constitutionele bestel raakt, dient de zogenaamde ‘zware procedure’ te worden gevolgd. Het is in eerste instantie aan de wetgever om te bepalen of daarvan sprake is. De zware procedure waarborgt de stabiliteit van de Grondwet. In tweede lezing oordeelt een Grondwetskamer over het voorstel. De Grondwetskamer bestaat uit de Staten-Generaal aangevuld met eenzelfde aantal burgers. In het geval dat de lichte procedure wordt gevolgd, kan via een bindend burgerinitiatief alsnog de zware procedure worden afgedwongen. Dit burgerinitiatief kan worden geïnitieerd indien een groep burgers van mening is dat er wel sprake is van een grondwetswijziging die aan de identiteit van het Nederlandse constitutionele bestel raakt en de zware procedure daarom alsnog moet worden gevolgd. Op deze manier hebben
Of de zware procedure moet worden gevolgd is afhankelijk van het antwoord op de vraag of een wijziging raakt aan de identiteit van het constitutionele bestel van Nederland burgers invloed op en raken zij betrokken bij (wijzigingen van) de Grondwet. 3.1. Flexibiliteit: de lichte procedure Om de flexibiliteit van de Grondwet te vergroten, moet het mogelijk zijn om een Grondwetswijziging in een enkele lezing door te voeren. In één lezing stemmen de beide Kamers dan met ten minste twee derden van de uitgebrachte stemmen in met de voorgestelde wijziging. Wanneer de wetgever het voorstel tot wijziging van de Grondwet niet ziet als een wijziging die een verandering aanbrengt in de identiteit van het Nederlandse constitutionele bestel, is deze procedure van toepassing. Er vindt dan één lezing plaats, waarin beide Kamers een voorstel aan kunnen nemen met twee derde meerderheid van de stemmen. Daarmee wordt voorzien in een flexibele procedure, die grondwettelijke vernieuwingen eenvoudiger maakt. 3.2. Stabiliteit; de zware procedure De zware procedure moet worden gevolgd indien de wetgever hiertoe besluit of indien deze procedure door het hierna te bespreken burgerinitiatief wordt afgedwongen. Dan volgt na de eerste, lichte procedure een zware tweede lezing. Deze tweede lezing wordt gedaan door de StatenGeneraal, en een gelijk aantal burgers; de Grondwetskamer.12 Het wetsvoorstel dient te worden aangenomen met een drie vijfde meerderheid van de Grondwetskamer. Deze tweede lezing vormt een waarborg voor stabiliteit. Het voorkomt dat in eerste lezing haastig genomen beslissingen doorgang vinden en biedt een extra controle op de wenselijkheid van het doorvoeren van het voorstel. Ook het vereiste van de gekwalificeerde meerderheid in tweede lezing draagt bij aan deze controlefunctie. Tevens is deze zware procedure bedoeld om de volksinvloed op de grondwetsherzieningsprocedure aanzienlijk te vergroten. De geselecteerde burgers krijgen gedurende een aantal maanden een training waarna zij vervolgens goed geïnformeerd kunnen meestemmen over de aanhangige herziening. Deze burgers worden bovendien uitdrukkelijk aangemoedigd om aan het publieke debat over de op handen zijnde grondwetsherzieningsprocedure deel te nemen. Of de zware procedure moet worden gevolgd is, als gezegd, afhankelijk van het antwoord op de vraag of een wijziging raakt aan de identiteit van het constitutionele bestel van Nederland. De constitutionele identiteit is een
inhoudelijk en naar zijn aard open criterium. Het begrip is ontleend aan het debat over Europese integratie en werd voor het eerst gebruikt in de jurisprudentie van constitutionele rechters in Duitsland en Italië in de jaren zeventig van de vorige eeuw.13 Deze rechters gebruikten de notie ter afbakening van een nationale constitutionele sfeer die niet mag worden aangetast door Europese normen en handelingen. In de jaren negentig, bij de sluiting van het Verdrag van Maastricht, werd dit uitgangspunt vertaald in Europees recht. Vanaf dat moment bevatte het Unieverdrag namelijk een bepaling waarin de Europese Unie wordt verplicht om de ‘nationale identiteit’ van de lidstaten te eerbiedigen.14 In het wetsvoorstel is niet gekozen voor het begrip ‘constitutionele identiteit’ om bepaalde grenzen te stellen ten aanzien van de Europese Unie. Deze keuze is ingegeven door de overtuiging dat de Grondwet baat heeft bij een flexibel begrip waaronder de essentialia van het constitutionele recht kunnen worden uitgelicht. Dat laat onverlet dat de keuze wel de gelegenheid biedt om meer aansluiting te zoeken bij het debat over Europese integratie. Er is bewust gekozen voor een open norm, omdat het vastleggen van een limitatieve opsomming kan leiden tot een wederom rigide Grondwet die niet aansluit bij de samenleving. Het is aan de wetgever en de burgers (door middel van een bindend burgerinitiatief) om te bepalen wat onder dit begrip valt. Gedacht kan hierbij worden aan bijvoorbeeld de monarchie, de kern van in de Grondwet opgenomen klassieke grondrechten, bijvoorbeeld artikel 23 van de Grondwet (onderwijsvrijheid) en de organisatie van Nederland als gedecentraliseerde eenheidsstaat. Heel nadrukkelijk is het echter niet de bedoeling om hier een limitatieve opsomming te geven. Door inpassing van het criterium ‘constitutionele identiteit’ wordt een dynamisch element in de wijzigingsprocedure ingevoegd. Wat als onderdeel van de identiteit van het Nederlandse staatsbestel geldt, zal onderhevig zijn aan maatschappelijke ontwikkelingen en veranderende opvattingen. Anno 2014 zal de inrichting van de Staten-Generaal in twee Kamers misschien als een dergelijk onderdeel worden beschouwd. Het is echter denkbaar dat dit over een aantal decennia anders zal zijn. Het omgekeerde kan natuurlijk ook gebeuren. Neem bijvoorbeeld artikel 81 van de Grondwet, dat bepaalt dat de vaststelling van wetten door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk geschiedt. Mogelijk brengt het toevoegen van een bindend referendum aan
9. Onderzoek van TNS-NIPO in opdracht
2013, p. 35.
een verandering komt in het aantal Kamer-
14. Art. 4 lid 2 VEU luidt: ‘De Unie eerbie-
van het Ministerie van Binnenlandse Zaken,
11. Rapport Staatscommissie Grondwet van
leden in de toekomst, waaraan het aantal
digt de gelijkheid van de lidstaten voor de
De Grondwet: wat weet en vindt de Neder-
12 november 2010, p.15, bijlage bij Kamer-
burgers in de Grondwetkamer wordt
Verdragen, alsmede hun nationale identiteit
lander, 2008.
stukken II 2012/13, 31570, D.
gespiegeld.
die besloten ligt in hun politieke en consti-
10. W.J.M. Voermans, ‘Juist nu stabiliteit
12. Een Grondwetskamer zou nu bestaan
13. BVerfGE 29 mei 1974, E37/271 (Solan-
tutionele basisstructuren, waaronder die
zo gewenst is, hebben we niets aan de
uit 225 Kamerleden plus 225 burgers, dus
ge I); Corte Costituzionale 27 december
voor regionaal en lokaal zelfbestuur. (…)’.
Grondwet’, De Volkskrant 9 november
in totaal 450 leden. Het is denkbaar dat er
1973, zaak nr. 183/73 (Frontini).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1683
Focus
dit artikel op dit moment geen verandering aan in de Nederlandse constitutionele identiteit. Zou vervolgens later een voorstel worden gedaan om artikel 81 van de Grondwet weer in zijn oude staat terug te brengen, dan is het denkbaar dat deze wijziging wel aan de constitutionele identiteit raakt. Met de Grondwettelijke verankering van het begrip constitutionele identiteit wordt niet alleen gepoogd om de stabiliteit en continuïteit van de Grondwet te waarborgen, maar tevens de mogelijkheid geboden om deze dynamischer te maken. 3.3. Volksinvloed; Grondwetskamer en burgerinitiatief Het wetsvoorstel beoogt op twee manieren volksinvloed te introduceren in de Grondwet; de Grondwetskamer en een bindend burgerinitiatief. Grondwetskamer De Grondwetskamer geeft burgers de mogelijkheid om volksinvloed uit te oefenen op voorgenomen Grondwetswijzigingen. De Grondwetskamer bestaat voor de helft uit willekeurig geselecteerde stemgerechtigde burgers. De
Er is uitdrukkelijk niet gekozen voor een referendum precieze invulling hiervan dient nader bij wet te worden vastgesteld, maar de insteek voor de selectie van de burgers is dat zij willekeurig geselecteerd worden door middel van steekproeven. Van een compleet willekeurige samenstelling is echter geen sprake. Gestreefd wordt naar het selecteren van een groep personen die tezamen representatieve vertegenwoordiging van de Nederlandse kiesgerechtigden vormt. Geselecteerde burgers hoeven niet mee te doen, deelname is vrijwillig. De geselecteerde burgers krijgen, zoals reeds opgemerkt, gedurende een bepaalde periode een grondige training over de voorgenomen wijziging, waarna zij uiteindelijk goed geïnformeerd kunnen stemmen over het voorstel. Er is uitdrukkelijk niet gekozen voor een referendum. Belangrijke nadelen van een referendum over een Grondwetsherziening zijn dat het voorstel wordt gesimplificeerd en er kan om oneigenlijke redenen voor of tegen een voorstel worden gestemd. Door een willekeurige selectie van kiesgerechtigde burgers worden deze nadelen ondervangen. Zij krijgen gedurende een bepaalde periode een grondige voorlichting over het wijzigingsvoorstel. Bovendien worden zij actief aangespoord om het maatschappelijk debat over het voorstel in te luiden, waardoor er een brede maatschappelijke discussie zal ontstaan over het belang van Grondwet en de onderhavige wijziging in het bijzonder. In het buitenland, in het bijzonder in IJsland en Ierland, is gebleken dat met sterk vergelijkbare procedures voor herziening van de Grondwet of organieke wetten (bijvoorbeeld wijziging van de Kieswet) een nieuwe manier is gevonden voor volksinvloed op wijzigingen in het staatsbestel met onder andere als doel verhoging van de legitimiteit van het staatsgezag.15
1684
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
Burgerinitiatief De Grondwetskamer vervult enkel een rol in de zware procedure. Wat nu als de wetgever besluit tot de lichte procedure terwijl een aanzienlijk deel van het Nederlandse volk meent dat alsnog de zware procedure moet worden gevolgd? Dan kan via een bindend burgerinitiatief alsnog een tweede zware lezing worden afgedwongen. Het initiatief voor de te volgen procedure ligt dus in eerste instantie bij de wetgever. De wetgever kan echter worden ‘teruggefloten’ door de bevolking. Het kiesgerechtigde deel kan door middel van een burgerinitiatief, getekend door minimaal tweeëneenhalf procent van de kiesgerechtigden, de zware procedure afdwingen als de wetgever daarvan heeft afgezien. Met het initiatief in handen van de wetgever en een correctiemogelijkheid in handen van de kiesgerechtigde bevolking, wordt met dit voorstel een ideaal en dynamisch midden gevonden tussen het principe van representatieve democratie en het principe van directe democratie. We leven in een tijd waarin burgers zich door gebruikmaking van ‘social media’ niet alleen gemakkelijker organiseren, maar zich ook steeds vaker waakzaam opstellen. Op dit organisatievermogen en op deze waakzaamheid van de burger wordt gerekend. Op deze manier houdt de burger altijd het laatste woord over welke procedure moet worden gevolgd om een wijziging in ‘zijn’ Grondwet te bewerkstelligen.
4. Conclusie In deze bijdrage is uiteengezet dat met een verandering van de wijzigingsprocedure de Grondwet nieuw leven in kan worden geblazen. Aan de ene kant wordt flexibiliteit gefaciliteerd, doordat met toepassing van de lichte procedure in een enkele lezing kan worden ingespeeld op maatschappelijke ontwikkelingen. Aan de andere kant wordt de stabiliteit van de Grondwet gewaarborgd, doordat wijzigingen die aan de identiteit van het constitutionele bestel raken langs een Grondwetkamer moeten. Het bindende burgerinitiatief vormt een vangnet in gevallen waarin onterecht de lichte procedure wordt toegepast. Met de Grondwetskamer en het burgerinitiatief geeft de Grondwet ruimte voor daadwerkelijke volksinvloed. Het voorstel draagt bij aan een flexibeler Grondwet, maar op de punten waarop dit door de wetgever of de Nederlandse bevolking nodig wordt geacht, zijn essentiële waarborgen ingebouwd voor behoud van de constitutionele stabiliteit. Daarmee wordt recht gedaan aan de Grondwet als een hogere regeling, maar wordt tegelijkertijd voorkomen dat dit hogere karakter van de Grondwet haar eigen ontwikkeling afremt. De inpassing van volksinvloed in de wijzigingsprocedure draagt bij aan een levendige Grondwet die voor burgers van wezenlijk maatschappelijk belang is. Hiermee wordt de Grondwet een nieuw leven ingeblazen. Dit is, niet in de laatste plaats vanwege het 200-jarig bestaan van het Koninkrijk, geen overbodige en ons inziens een noodzakelijke ontwikkeling.
15. Zie o.a. http://vorige.nrc.nl/buitenland/
het Nederlandse Burgerforum kiesstelsel,
article2644982.ece/IJsland_laat_burgers_
http://www.parlement.com/id/vhnnmt7lt-
grondwet_schrijven en https://www.consti-
kw7/burgerforum_kiesstelsel.
tution.ie/. Een parallel is ook te trekken met
Opinie
1229
The world according to www.overheid.nl Fokke Fernhout1
Overheid.nl plaatst haar eigen versies van de Nederlandse wet op de site. Dat is bijzonder onwenselijk, omdat het alleen aan de democratisch gelegitimeerde wetgever is om fouten te verbeteren. Tot overmaat van ramp is de communicatie over de inhoud van de site verbureaucratiseerd naar een mistige voorlichtingsinstantie.
M
et de jurisprudentie op www.rechtspraak.nl en de regelgeving (inclusief de kamerstukken) op www.overheid.nl heeft Nederland een juridische informatievoorziening waar de rest van de wereld alleen maar watertandend van kan dromen. Beide sites hebben een goede en begrijpelijke interface en zijn (afgezien van incidentele oprispingen) snel genoeg. Zonder dat daarnaar onderzoek is gedaan mag daarom worden aangenomen dat de juridische goegemeente inmiddels volledig op de inhoud van de sites vertrouwt. Bij rechtspraak.nl is dat geen probleem. De rechterlijke uitspraken zullen digitaal worden aangeleverd en worden integraal (na anonimisering) geplaatst. Dan kan er weinig mis gaan. Bij overheid.nl ligt dat kritischer, want de site publiceert geconsolideerde wetgeving. Daarbij kan van alles mis gaan en bovendien zal een redacteur moeten bepalen hoe de wijzigingen in de bestaande regelgeving moeten worden verwerkt. Dat is een lastig karwei, waarbij een dergelijke redacteur zelfs voor moeilijke keuzes kan komen te staan. Hoe ga je bijvoorbeeld om met een wet die ertoe leidt dat artikel 111 lid 2 sub a Rv komt te luiden: ‘Naast de gegevens bedoeld in artikel 45, derde lid, vermeldt het exploot van dagvaarding: a. de door eiser gekozen woonplaats de door eiser gekozen woonplaats in Nederland’ (Stb. 2005, 455)? Ga je dat verbeteren of doe je gewoon wat de wetgever zegt? De uitgevers van wettenedities voerden een verschillend beleid. De Staatsuitgeverij voelde zich altijd al boven God en iedereen verheven en publiceerde een eigen versie van de wet; Kluwer wist tot 2013 haar plaats en publiceerde de wetten in de tekst zoals die door de wetgever was vastgesteld. En overheid.nl? Overheid.nl meent het ook beter te weten dan de wetgever en heeft steeds haar eigen versies van de Nederlandse wet op de site geplaatst. Dat is bijzonder onwenselijk, want het is immers alleen aan de democratisch gelegitimeerde wetgever om fouten te verbeteren. Het valt echter weer mee als over de teksten op overheid.nl te communiceren valt. In het verleden was dat het geval. In 2008 werd bijvoorbeeld op de site vermeld dat de artikelen 14a t/m 14e van de Wet op de rechterlijke organisatie waren ingetrokken. Niet de eerste de beste regeling, want
het ging juist om de mogelijkheid te klagen over rechterlijke ambtenaren bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Op grond van een overgangsregeling opgenomen in artikel XIII Wet organisatie bestuur en gerechten (Stb. 2001, 582) waren die bepalingen echter gehandhaafd in afwachting van de inwerkingtreding van een andere regeling, die er in 2008 nog niet was (en pas jaren later zou komen). Het kostte een paar mailtjes (via het op de site opgenomen e-mailadres) met juridische argumenten, maar binnen een paar dagen waren de artikelen weer terug op de site en deze bleven daar staan totdat zij daadwerkelijk werden ingetrokken. Tot zover is er niets aan de hand.
Het lijkt alsof overheid.nl een coupe heeft gepleegd en definitief de wetgever als primaire bron van recht heeft vervangen Onder de huidige bewindslieden zijn de zaken echter aan het ontsporen. Het lijkt alsof overheid.nl een coupe heeft gepleegd en definitief de wetgever als primaire bron van recht heeft vervangen. Ik kwam daar voor het eerst achter toen ik een onjuistheid vond bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Via de site stuurde ik het volgende bericht: ‘Bij het i’tje op Rv vind ik als eerste aanhangige wetsontwerp 31714. Dit wetsontwerp is echter op 22 november 2011 verworpen door de Iste Kamer. Dan is het toch niet meer aanhangig?’. Het duurde een kleine drie weken, maar toen kwam het volgende bericht terug van een vriendelijke mevrouw: ‘U heeft een vraag gesteld via
Auteur 1. mr. F.J. Fernhout is UHD burgerlijk procesrecht aan de Universiteit Maastricht.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1685
Opinie
graag verzoeken om contact op te nemen met Informatie Rijksoverheid (voormalige Postbus 51) zie weten precies bij welke instantie u dient te zijn zodat zij hun tekst kunnen wijzigen.’ Communicatie over overheid.nl, dus over de primaire bron voor de inhoud van de Nederlandse wetgeving, is met andere woorden verbureaucratiseerd naar een mistige voorlichtingsinstantie, die hoge barrières inbouwt om überhaupt benaderd te kunnen worden, laat staan dat er veel van te verwachten valt.
Intussen gaat overheid.nl onverstoorbaar verder met haar eigen versie van het Nederlandse recht
Through the wrong holes © Sarah Jones / Ikon Images/Alamy
Overheid.nl. De publieksvoorlichting van Overheid.nl is ondergebracht bij Informatie Rijksoverheid. U kunt hierom uw vraag stellen via de website https://www.rijksoverheid.nl/ contact/contactformulier. Informatie Rijksoverheid (voorheen Postbus 51) Telefoonnummer: 1400 (lokaal tarief) www.rijksoverheid.nl. Ik hoop dat ik uw vraag naar tevredenheid heb beantwoord.’ Dat laatste was zeker niet het geval, maar toen ik vroeg wat dit nu voor een malligheid was, antwoordde ditmaal een meneer in elegant Nederlands: ‘KOOP is een organisatie wat webapplicaties bouwt voor overheden om hun informatie op te publiceren. Wij gaan helaas niet inhoudelijk over de publicaties die u op overheid.nl aantreft. Hierom willen wij u
1686
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
Intussen gaat overheid.nl onverstoorbaar verder met haar eigen versie van het Nederlandse recht. Dat kwam pijnlijk aan het licht na mijn stukje in het Advocatenblad van mei 2014, Zijn de griffierechten 2014 echt verschuldigd? (p. 31-32). Daarin werd gesignaleerd dat de Regeling (...) tot indexering van bedragen in (...) de Wet griffierechten burgerlijke zaken (...) (Stcrt. 2013, 35871) hetzij onverbindend is doordat wijzigingen worden aangebracht in een formele wet, hetzij bedragen wijzigt die er niet zijn en dus geen gevolg heeft. Overheid.nl blijkt hard terug te slaan door met een eigen visie op de genoemde regeling te komen en koelbloedig zelf te bedenken wat er volgens overheid.nl eigenlijk in de regeling had moeten staan. ‘Kan dat zomaar in Nederland?’, vragen wij ons af in het koor der leefbaren en verontruste burgers. Hopelijk niet. Het zal de advocaten enige moeite kosten om de rechters te overtuigen, maar dat moet op den duur toch gaan lukken. De rechters die moeten oordelen over een verzet tegen vaststelling van de griffierechten zullen in eerste instantie overheid.nl raadplegen en daar een Wet griffierechten burgerlijke zaken aantreffen, waarin keurig alle bedragen voor 2014 zijn aangepast. Met de originele tekst van de regeling in de hand moet het echter mogelijk zijn de rechters te laten zien dat de ‘world according to overheid.nl’ toch niet de wereld is waarin wij leven. En intussen hopen we dan maar dat overheid.nl wat meer respect gaat tonen voor de wetgever en weer open zal gaan staan voor redelijke opmerkingen vanuit het publiek.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
sen de vier ontstond. Een forensisch arts
De klacht van dhr. Abdu komt volgens het
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
stelde vast dat Abdu diverse verwondingen
Hof binnen de reikwijdte van art. 3 EVRM. Hij
had die konden zijn opgelopen tijdens een
heeft lichamelijk letsel opgelopen door de
Eur. Hof v.d. Rechten v.d. Mens
1687
vechtpartij.
gewelddadige aanval. Daar komt bij dat hij
Hof van Justitie EU
1688
De politie stuurde het bewijs door naar de
vanaf het begin van het politieonderzoek
Hoge Raad (civiele kamer)
1690
openbaar aanklager zodat deze kon beslissen
gesteld heeft dat de twee aanvallers, die in
Hoge Raad (strafkamer)
1694
om al dan niet vervolging in te stellen voor
het politierapport werden omschreven als
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
1698
een geweldpleging met racistisch motief,
skinheads, racistische opmerkingen maakten.
zoals strafbaar gesteld in art. 168 lid 2 van
Hoewel het vaak bijzonder moeilijk is een
het Bulgaarse Wetboek van Strafrecht. In juni
racistisch motief te bewijzen, hebben staten
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
2007 liet de openbaar aanklager weten dat er
in ieder geval een inspanningsverplichting
onvoldoende bewijs was voor het instellen
hier onderzoek naar te doen. Het Hof besluit
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
van een dergelijke vervolging. Abdu stelde
de zaak te onderzoeken onder art. 3 zelfstan-
kers van de Universiteit Leiden, de VU
beroep in tegen deze beslissing. Hij voerde
dig, alsmede onder art. 3 EVRM in combina-
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
aan dat de politie de twee Bulgaren had moe-
tie met art. 14 EVRM.
de bewerking is verzorgd door mw. N.R. Koffe-
ten ondervragen over hun motieven en over
Aangezien geweldpleging met een racistisch
man LL.M. (Universiteit Leiden). Alle uitspra-
hun kleding. Volgens Abdu droeg een van
oogmerk in de Bulgaarse wetgeving straf-
ken van het EHRM staan op www.echr.coe.
hen bijvoorbeeld een t-shirt met een nazite-
baar is gesteld, is voorzien in het vereiste
int; een selectie verschijnt uiteindelijk in
ken. Het beroep werd, evenals een verzoek
wettelijk kader. De autoriteiten hebben ech-
Reports of Judgments and Decisions. De uit-
van de advocaat van Abdu tot inzage in het
ter niet alle redelijke stappen ondernomen
spraken van kamers van het EHRM worden
dossier, afgewezen.
om het geclaimde racistische motief van het delict te onderzoeken. Zij hebben zich met
drie maanden na de uitspraakdatum definitief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij
B. Procedure
name gericht op de vraag wie de vechtpartij
de Grote Kamer van het Hof.
Abdu heeft op 15 april 2008 een klacht inge-
had uitgelokt. Bij het horen van de getuige
diend bij het EHRM. Met een beroep op art. 3
hebben zij niet gevraagd of hij ook racisti-
EVRM (verbod op vernederende en onmense-
sche uitlatingen had gehoord. Ook hebben
lijke behandeling) in combinatie met art. 14
zij nagelaten de twee Bulgaarse jongens te
EVRM (verbod van discriminatie) klaagt hij
ondervragen over een mogelijk racistische
dat de autoriteiten geen effectief onderzoek
motief voor hun daden. Dit terwijl Abdu
hebben ingesteld naar de racistische aard van
vanaf het begin had aangevoerd dat het
Art. 3 jo. 14 EVRM. Onderzoeksplicht naar
de geweldpleging. Hij stelt bovendien dat een
geweld een racistisch motief had en skin-
racistisch motief bij geweldsmisdrijf.
dergelijk onderzoek niet is ingesteld omdat
heads bovendien bekend staan om hun
Schending.
de politieagenten niet onpartijdig waren.
extremistische en racistische ideologie.
(EVRM art. 3 jo. 14)
C. Uitspraak van het Hof
mogelijk racistisch motief lag, is de accuraat-
(Vierde kamer: Ziemele (President), Hirvelä,
heid daarvan niet onderzocht. Het Hof ver-
Nicolaou, Bianku, Kalaydjieva, Mahoney,
werpt het argument van de Bulgaarse rege-
Wojtyczek).
ring dat zij hadden kunnen voldoen aan hun
A. Feiten
Het Hof herhaalt dat discriminatie op grond
procedurele verplichtingen als klager nog
Klager in deze zaak is de Soedanese heer
van ras in sommige omstandigheden op
andere rechtsmiddelen had ingesteld, zoals
Abdu. Hij is geboren in 1968 en woont in
zichzelf als onmenselijke en vernederende
het aansprakelijk stellen van de twee Bul-
Sofia. Op 13 mei 2007 raakte hij, terwijl hij
behandeling in de zin van art. 3 EVRM kan
gaarse jongeren.
met een Soedanese vriend door het centrum
worden aangemerkt. In ieder geval zijn dis-
van Sofia liep, verwikkeld in een vechtpartij
criminatoire opmerkingen of beledigingen
D. Slotsom
met twee Bulgaarse jongeren. Volgens Abdu
met racistische ondertonen verzwarende
Met vijf stemmen tegen twee stelt het Hof
werd hij zonder aanleiding door een van hen
omstandigheden bij het beoordelen van een
een schending vast van het procedurele
tegen de grond geduwd en geschopt, terwijl
klacht onder art. 3 EVRM. Staten hebben op
aspect van art. 3 EVRM, zowel zelfstandig, als
de andere een mes trok en zijn vriend
grond van het EVRM de plicht te voorzien in
in combinatie met art. 14 EVRM. De klacht
bedreigde. De twee Bulgaren riepen daarbij
een wettelijk kader dat individuen beschermt
over vooringenomenheid van de politieagen-
‘Vuile negers, wat doen jullie hier?’ De aan-
tegen onmenselijke en vernederende behan-
ten wordt wegens een gebrek onderbouwing
vallers vluchtten, maar werden kort daarna
deling. Ook moeten zij zorgdragen voor een
kennelijk ongegrond verklaard. Het Hof kent
door de politie gearresteerd. De twee, die in
effectief onderzoek dat het mogelijk maakt
aan een klager een billijke genoegdoening
het politierapport werden omschreven als
daders te vervolgen. Bij het onderzoeken van
toe van € 4000. Aan de uitspraak is een part-
skinheads, bleken al vaker met de politie in
geweldsdelicten met een mogelijk racistisch
ly dissenting opinion van rechters Mahoney
aanraking te zijn geweest. Tijdens het poli-
motief moeten de autoriteiten bovendien
en Wojtyczek gehecht.
tieonderzoek werden zowel de vier direct
alle redelijke stappen nemen om vast te stel-
betrokkenen als een getuige gehoord. Vol-
len of sentimenten van haat of vooroordelen
gens de twee Bulgaren was de vechtpartij
jegens een bepaalde etniciteit inderdaad een
uitgelokt door Abdu en zijn vriend, maar de
rol hebben gespeeld. Het behandelen van
getuige verklaarde te hebben gezien dat een
dergelijke zaken op gelijke voet met zaken
van de Bulgaren een van de Soedanezen had
zonder met racistische connotaties is niet
doen struikelen waarna een vechtpartij tus-
verenigbaar met art. 14 EVRM.
1230 11 maart 2014, appl.nr. 26827/08
Ondanks dat er aannemelijk bewijs voor een
Abdu vs. Bulgarije
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1687
Rechtspraak
Hof van Justitie van de Europese Unie
Prejudiciële vragen
8 EVRM, arrest EHRM, S en Marper vs. Ver-
Het Hof van Justitie wordt gevraagd zich uit
enigd Koninkrijk, nrs. 30562/04 en 30566/04,
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,
te spreken over de geldigheid van de datare-
§ 102, CEDH 2008-V). Gelet op de belangrijke
medewerker van de Directie Juridische Zaken,
tentierichtlijn in het licht van de artikelen 7,
rol die de bescherming van persoonsgege-
Afdeling Europees Recht van het Ministerie
8 en 11 van het EU-Grondrechtenhandvest.
vens speelt in het licht van het fundamentele recht op bescherming van het privéleven,
van Buitenlandse Zaken. De volledige uitspraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via
De uitspraak van het Hof
alsook op de omvang en de ernst van de door
www.curia.europa.eu.
Het Hof merkt op dat telecomaanbieders op
richtlijn 2006/24 veroorzaakte inmenging in
grond van de datarententierichtlijn gegevens
dit recht is de beoordelingsbevoegdheid van
moeten bewaren die nodig zijn om de bron
de Uniewetgever volgens het Hof in casu
en de bestemming van een communicatie te
beperkt, zodat een strikt toezicht moet wor-
traceren en te identificeren, om de datum,
den uitgeoefend. De dataretentierichtlijn
het tijdstip en de duur van de communicatie
doorstaat deze strikte toets niet.
en het type communicatie te bepalen, om de
Volgens het Hof kan een doelstelling van
(Grote kamer: L: V. Skouris, president, K.
communicatieapparatuur van de gebruikers
algemeen belang als criminaliteitbestrij-
Lenaerts, vicepresident, A. Tizzano, R. Silva
te identificeren en om de locatie van mobiele
ding, hoe wezenlijk zij ook is, niet rechtvaar-
de Lapuerta, T. von Danwitz (rapporteur), E.
communicatieapparatuur te bepalen. Deze
digen dat een bewaringsmaatregel zoals
Juhász, A. Borg Barthet, C. G. Fernlund en J.
gegevens omvatten met name de naam en
ingevoerd in de dataretentierichtlijn nood-
L.da Cruz Vilaça, kamerpresidenten, A.
het adres van de gebruiker, het telefoonnum-
zakelijk wordt geacht voor het voeren van
Rosas, G. Arestis, J.-C. Bonichot, A.
mer van de oproeper en het opgeroepen
deze strijd. De richtlijn strekt zich uit tot
Arabadjiev, C. Toader en C. Vajda, rechters)
nummer, alsook een IP-adres voor internet-
alle elektronischecommunicatiemiddelen,
diensten. Uit deze gegevens kunnen zeer pre-
die een steeds belangrijker plaats innemen
Digital Rights Ireland Ltd vs. Minister for
cieze conclusies worden getrokken over het
in het dagelijkse leven van de mensen.
Communications e.a. en Kärntner Landesre-
privéleven van de personen van wie de gege-
Bovendien ziet deze richtlijn op alle abon-
gierung vs. Michael Seitlinger e.a.
vens zijn bewaard, zoals hun dagelijkse
nees en geregistreerde gebruikers. Zij leidt
gewoonten, hun permanente of tijdelijke ver-
dus tot inmenging in de fundamentele rech-
Elektronische communicatie – Richtlijn
blijfplaats, hun dagelijkse of andere verplaat-
ten van bijna de gehele Europese bevolking.
2006/24/EG – Openbaar beschikbare elek-
singen, de activiteiten die zij uitoefenen, hun
De richtlijn is om te beginnen algemeen van
tronische communicatiediensten of open-
sociale relaties en de sociale kringen waarin
toepassing op alle personen die gebruikma-
bare communicatienetwerken – Bewaring
zij verkeren. Het Hof concludeert dat hoewel
ken van elektronischecommunicatiedien-
van gegevens die zijn gegenereerd of ver-
de dataretentierichtlijn niet het recht ver-
sten, zonder dat de personen van wie de
werkt in het kader van aanbieding van der-
leent om de inhoud van de communicatie te
gegevens worden bewaard zich echter, zelfs
gelijke diensten – Geldigheid – Artikelen 7,
bewaren, het dus niet is uitgesloten dat de
niet indirect, in een situatie bevinden die
8 en 11 van het Handvest van de grondrech-
bewaring van de betrokken gegevens een
aanleiding kan geven tot strafrechtelijke ver-
ten van de Europese Unie
invloed heeft op de wijze waarop gebruikers
volging. Verder bevat de richtlijn geen objec-
communicatiemiddelen gebruiken en derhal-
tieve criteria ter begrenzing van de toegang
Feiten en nationale procedure
ve op de wijze waarop zij hun door artikel 11
van de bevoegde nationale autoriteiten tot
Voor de Ierse rechter wordt door Digital Rights
van het EU-Grondrechtenhandvest gewaar-
de gegevens en het latere gebruik ervan met
Ireland de wettigheid van de bepalingen ter
borgde vrijheid van meningsuiting uitoefe-
het oog op het voorkomen, opsporen of
omzetting van richtlijn 2006/24 betreffende
nen. Ook de door de artikelen 7 (privéleven)
strafrechtelijk vervolgen van inbreuken.
de bewaring van gegevens die zijn gegene-
en 8 van het EU-Grondrechtenhandvest (ver-
Bovendien plaatst het Hof kanttekeningen
reerd of verwerkt in verband met het aanbie-
werking van persoonsgegevens) gewaarborg-
bij de termijn van de bewaarplicht. Deze
den van openbaar beschikbare elektronische-
de rechten zijn in het geding. Volgens het
varieert van ten minste zes maanden tot ten
communicatiediensten of van openbare
Hof vormt de dataretentierichtlijn een zeer
hoogste vierentwintig maanden, zonder dat
communicatienetwerken en tot wijziging van
ruime en bijzonder zware inmenging in deze
wordt gepreciseerd dat deze termijn op basis
richtlijn 2002/58/EG (PB L 105, blz. 54, hierna:
rechten. Het Hof merkt op dat deze inmen-
van objectieve criteria moet worden vastge-
de dataretentierichtlijn) aangevochten. Op
ging voldoet aan een doel van algemeen
steld om te waarborgen dat hij beperkt is tot
grond van de dataretentierichtlijn geldt voor
belang, namelijk de bestrijding van ernstige
wat strikt noodzakelijk is. Het Hof conclu-
telecomaanbieders een bewaarplicht van door
criminaliteit en aldus uiteindelijk tot de
deert dat de datarententierichtlijn geen dui-
hen gegenereerde of verwerkte gegevens. Het
openbare veiligheid. Vervolgens gaat het Hof
delijke en precieze regels bevat betreffende
gaat daarbij niet om de inhoud van de com-
na of deze inmenging evenredig is. Wat
de omvang van de inmenging in de door de
municatie, maar om bijvoorbeeld de bestem-
betreft het rechterlijk toezicht merkt het Hof
artikelen 7 en 8 van het EU-Grondrechten-
ming van een communicatie, het tijdstip en
op dat wanneer sprake is van een inmenging
handvest erkende fundamentele rechten.
de duur van de communicatie en het type
in fundamentele rechten, de omvang van de
Vastgesteld moet dus worden dat deze richt-
communicatie. Deze gegevens moeten ten-
beoordelingsbevoegdheid van de wetgever
lijn een zeer ruime en bijzonder zware
minste 6 maanden worden bewaard om ze in
van de Unie beperkt kan zijn. Dit hangt af
inmenging in deze fundamentele rechten in
voorkomend geval ter beschikking te stellen
van een aantal factoren, waaronder met
de rechtsorde van de Unie impliceert, zonder
van de bevoegde autoriteiten. De Ierse en Oos-
name het betrokken domein, de aard van het
dat deze inmenging nauwkeurig is omka-
tenrijkse rechter twijfelen of de dataretentie-
door het EU-Grondrechtenhandvest gewaar-
derd door bepalingen die kunnen waarbor-
richtlijn verenigbaar is met de bepalingen van
borgde recht dat aan de orde is, alsook de
gen dat zij daadwerkelijk beperkt is tot het
het Handvest en besluiten hierover vragen te
aard, de ernst en het doel van de inmenging
strikt noodzakelijke.
stellen aan het Hof van Justitie.
(zie naar analogie met betrekking tot artikel
1231 Arrest van 8 april 2014, C-293/12 & C-594/12
1688
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
Rechtspraak
Conclusie
worden genomen ter beantwoording van de
den als speciale beschermingszone is aange-
De dataretentierichtlin is ongeldig.
vraag of de natuurlijke kenmerken van dit
wezen, met name wegens de aanwezigheid in
gebied worden aangetast. De minister is
dit gebied van het natuurlijke habitattype
daarentegen van mening dat ingeval een
‘blauwgraslanden. Bovendien blijkt dat het
project negatieve gevolgen kan hebben voor
tracéproject Rijksweg A2 significante negatie-
een bestaand areaal van een beschermd
ve gevolgen heeft voor de ‘blauwgraslanden’,
habitattype in een Natura 2000-gebied, bij de
wegens de uitdroging en de verzuring van de
beoordeling of er sprake is van aantasting
bodem door stikstofdepositie. Dit betekent
(Tweede kamer: R. Silva de Lapuerta, kamer-
van de natuurlijke kenmerken van dat gebied
volgens het Hof dat het project het duurza-
president, J. L. da Cruz Vilaça, G. Arestis
betekenis toekomt aan de omstandigheid dat
me behoud van de wezenlijke kenmerken
(rapporteur), J.C. Bonichot en A. Arabadjiev,
in hetzelfde gebied een areaal van gelijke of
van het betrokken Natura 2000-gebied in
rechters)
grotere omvang van dat habitattype tot ont-
gevaar dreigt te brengen en bijgevolg de
wikkeling zal worden gebracht op een locatie
natuurlijke kenmerken van het gebied kan
T.C. Briels e.a. vs. Minister van Infrastructuur
waar dit habitattype geen negatieve gevolgen
aantasten in de zin van artikel 6, lid 3, van de
en Milieu
van het project zal ondervinden. Kern van
habitatrichtlijn. De door de minister voorge-
het geschil tussen Briels en de minister
stelde beschermingsmaatregelen doen niet
Milieu – Richtlijn 92/43/EEG – Artikel 6,
betreft de vraag op welke wijze dient te wor-
af aan die vaststelling. De beschermings-
leden 3 en 4 – Instandhouding van natuur-
den beoordeeld of de natuurlijke kenmerken
maatregelen die in een project worden opge-
lijke habitats – Speciale beschermingszones
van het gebied in kwestie worden aangetast
nomen om de schadelijke gevolgen van dit
– Beoordeling van gevolgen van plan of
in de zin van artikel 6, lid 3, van richtlijn
project voor een Natura 2000-gebied te com-
project voor beschermd gebied – Vergun-
92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992
penseren, kunnen volgens het Hof bij de
ning voor plan of project voor beschermd
inzake de instandhouding van de natuurlijke
door artikel 6, lid 3, opgelegde beoordeling
gebied – Compenserende maatregelen –
habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206,
van de gevolgen van dit project niet in aan-
Natura 2000-gebied ‘Vlijmens Ven,
blz. 7; hierna: habitatrichtlijn). De Raad van
merking worden genomen. Het Hof consta-
Moerputten & Bossche Broek’ – Project voor
State besluit deze vraag aan het Hof van Jus-
teert dat de maatregelen van de minister er
tracé van Rijksweg A2, s-Hertogenbosch-
titie voor te leggen.
niet toe strekken om de significante negatie-
1232 Arrest van 15 mei 2014, C-521/12
ve gevolgen die voor het habitattype ‘blauw-
Eindhoven
Prejudiciële vragen
graslanden’ rechtstreeks uit het tracéproject
Feiten en nationale procedure
De Raad van State legt de vraag voor of arti-
Rijksweg A2 voortvloeien, te voorkomen of te
Op 6 juni 2011 heeft de minister van I&M
kel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn aldus moet
verminderen, maar beogen deze gevolgen
een besluit betreffende de verbreding van
worden uitgelegd dat een plan of een project
nadien te compenseren. In die omstandighe-
het tracéproject Rijksweg A2 vastgesteld. Dit
dat niet direct verband houdt met of nodig is
den kunnen die maatregelen niet garanderen
project heeft negatieve gevolgen voor het
voor het beheer van een gebied van commu-
dat het project de natuurlijke kenmerken van
Natura 2000-gebied ‘Vlijmens Ven, Moerput-
nautair belang, dat negatieve gevolgen heeft
dit gebied niet zal aantasten in de zin van
ten en Bossche Broek’. Dit gebied is door de
voor een type natuurlijke habitat dat in dit
artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn. Het
Nederlandse autoriteiten als een speciale
gebied voorkomt, en dat voorziet in maatre-
Hof wijst er bovendien op dat de eventuele
beschermingszone aangewezen voor onder
gelen voor de ontwikkeling van een areaal
positieve gevolgen van het achteraf tot ont-
meer het habitattype ‘blauwgraslanden’. Om
van gelijke of grotere omvang van dat habi-
wikkeling brengen van een nieuwe habitat
de impact van dit project op het milieu te
tattype in dit gebied, de natuurlijke kenmer-
waarmee het verlies aan oppervlakte en kwa-
verminderen wordt bij besluit van 25 januari
ken van dat gebied aantast, en of dergelijke
liteit van ditzelfde type habitat in een
2012 een aantal maatregelen genomen. Zo
maatregelen in voorkomend geval als ‘com-
beschermd gebied dient te worden gecom-
voorziet het tracéproject Rijksweg A2 in de
penserende maatregelen’ in de zin van lid 4
penseerd in de regel onzeker zijn, en dat deze
verbetering van de hydrologische situatie in
van dit artikel kunnen worden aangemerkt.
gevolgen hoe dan ook slechts binnen enkele jaren zichtbaar zullen worden. Bijgevolg kan
de zone ‘Vlijmens Ven’, waardoor de blauwgraslanden binnen dit gebied kunnen wor-
De uitspraak van het Hof
daarmee in het kader van de bij artikel 6, lid
den uitgebreid. Volgens de minister kan op
Het Hof verwijst naar zijn arrest Sweetman
3, vastgestelde procedure geen rekening wor-
die manier de omvang en de kwaliteit van de
(C258/11, punt 39) waarin het heeft geoor-
den gehouden. Het ondermijnt volgens het
blauwgraslanden worden verhoogd ten
deeld een ingreep geen aantasting van de
Hof bovendien de nuttige werking van de in
opzichte van het bestaande areaal. Aan de
natuurlijke kenmerken van een gebied mee-
artikel 6 van de habitatrichtlijn indien de
instandhoudingsdoelstellingen voor dit type
brengt, indien dat gebied wordt bewaard in
bevoegde nationale instantie via zogenoem-
habitat wordt dus voldaan doordat nieuwe
een gunstige staat van instandhouding, het-
de ‘mitigerende’ maatregelen die in werkelijk-
blauwgraslanden worden aangelegd. Briels
geen neerkomt op het duurzame behoud van
heid compenserende maatregelen zijn, de in
e.a. zijn het hier niet mee eens en stellen
de bepalende kenmerken van het betrokken
dit artikel vastgelegde specifieke procedures
beroep in tegen de twee besluiten van de
gebied die verband houden met de aanwezig-
ontwijkt door krachtens lid 3 van dat artikel
minister bij de Afdeling bestuursrechtspraak
heid van een type natuurlijke habitat waarvan
projecten toe te staan die de natuurlijke ken-
van de Raad van State. Volgen hen kon de
de instandhoudingsdoelstelling rechtvaardig-
merken van het betrokken gebied aantasten.
minister het tracéproject Rijksweg A2 niet
de dat dit gebied in de lijst van gebieden van
Dit betekent dat de maatregelen van minis-
vaststellen, gelet op de negatieve gevolgen
communauteir belang (GCB) in de zin van de
ter als compenserende maatregelen in de zin
van de verbreding van de snelweg A2 voor
habitatrichtlijn werd opgenomen.
van artikel 6, lid 4 van de habitatrichtlijn
het betrokken Natura 2000-gebied. Zij beto-
In het hoofdgeding staat vast dat het betrok-
kunnen worden aangemerkt, mits de bij deze
gen dat de ontwikkeling van nieuwe blauw-
ken Natura 2000-gebied door de Commissie
bepaling gestelde voorwaarden zijn vervuld.
graslanden niet in aanmerking had mogen
als GCB en door het Koninkrijk der Nederlan-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1689
Rechtspraak
Conclusie
Hoge Raad
de reconventionele vordering gerichte grief.
Artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn moet
Het onderdeel neemt terecht tot uitgangs-
In zijn overwegingen ligt niet besloten dat
aldus worden uitgelegd dat een plan of een
punt dat pensioenrechten - waaronder niet
die vordering diende te worden afgewezen.
project dat niet direct verband houdt met of
zijn begrepen aanspraken krachtens de AOV -
nodig is voor het beheer van een gebied van
in de huwelijksgoederengemeenschap vallen.
communautair belang, dat negatieve gevolgen
Het (toenmalige) recht van de Nederlandse
heeft voor een in dit gebied voorkomend type
Antillen kent niet een met de in Nederland
A c.s., adv. mr. M.J. van Basten Batenburg, vs.
natuurlijke habitat en dat voorziet in maatre-
geldende Wet verevening pensioenrechten
Dudok v.s., adv. mr. B. Winters.
gelen voor het tot ontwikkeling brengen in
bij scheiding vergelijkbare wettelijke rege-
dit gebied van een areaal van gelijke of grote-
ling. Derhalve geldt voor verrekening van
Feiten en procesverloop
re omvang van dit habitattype, de natuurlijke
pensioenrechten zoals hier aan de orde de
In 1913 is een erfdienstbaarheid gevestigd
kenmerken van dat gebied aantast. Deze
maatstaf van HR 27 november 1981,
waarin beperkingen worden gesteld aan de
maatregelen kunnen in voorkomend geval
ECLI:NL:HR:1981:AG4271, NJ 1982/503 (Boon
mogelijkheden tot bebouwing van een ter-
slechts als ‘compenserende maatregelen’ in de
vs. Van Loon). Deze maatstaf laat de rechter
rein. In 2007 hebben Dudok c.s. dat terrein
zin van lid 4 van dit artikel worden aange-
een grote mate van vrijheid bij de beant-
verworven. A c.s. zijn eigenaren van een in de
merkt, voor zover de bij deze bepaling gestel-
woording van de vraag of en in hoeverre ver-
nabijheid gelegen perceel.
de voorwaarden vervuld zijn.
rekening van pensioenrechten in een
In dit geding hebben Dudok c.s. primair een
bepaald geval dient plaats te vinden. De
verklaring voor recht gevorderd dat A c.s. aan
eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen,
de erfdienstbaarheid geen rechten kunnen
Hoge Raad (civiele kamer)
gelet op de omstandigheden van het geval,
ontlenen en subsidiair opheffing van de erf-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
meebrengen dat verrekening van pensioen-
dienstbaarheid. In reconventie hebben A c.s.
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
rechten achterwege blijft. Het hof heeft zijn
schadevergoeding in verband met de ophef-
van Justitie van het Caribische deel van het
oordeel dat pensioenverrekening achterwege
fing van de erfdienstbaarheid gevorderd, op
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
moet blijven, gebaseerd op de omstandighe-
te maken bij staat. De rechtbank heeft de vor-
zien op www.rechtspraak.nl.
den 1. dat het hier gaat om een bescheiden
deringen van Dudok c.s. grotendeels toegewe-
pensioen, 2. dat tussen partijen een groot
zen en de reconventionele vordering afgewe-
leeftijdsverschil bestaat, 3. dat van de man,
zen. Het hof heeft bij tussenarrest de zaak
die 62 jaar is, niet kan worden verwacht dat
naar de rol verwezen voor akte zijdens Dudok
hij betaalde arbeid verricht, 4. dat de vrouw,
c.s. Bij eindarrest heeft het hof vermeld dat
13 juni 2014, nr. 13/02097
die 48 jaar is, geacht wordt haar verdiencapa-
Dudok c.s. een akte hebben genomen en het
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, M.V.
citeit te benutten, en 5. dat het hier geen eer-
vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Polak, T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr.
ste huwelijk betreft. Het hof heeft zijn oor-
L.A.D. Keus)
deel aldus gegrond op een afweging van
Hoge Raad
ECLI:NL:HR:2014:1402
feiten en omstandigheden in hun onderlinge
Onderdeel 1 klaagt erover dat het hof de akte
samenhang beschouwd. Deze feiten en
van Dudok c.s. in de beoordeling heeft
Curaçao. Verdeling huwelijksgoederenge-
omstandigheden kunnen het oordeel van het
betrokken. Het voert daartoe aan dat de rol-
meenschap. Pensioenverrekening. HR: Naar
hof dragen.
raadsheer de akte heeft geweigerd. Het
het (toenmalige) recht van de Nederlandse
Volgt verwerping.
onderdeel slaagt. A c.s. hebben rolberichten
Antillen geldt voor pensioenverrekening de
De A-G concludeert tot vernietiging en terug-
van het hof overgelegd die geen andere con-
Boon vs. Van Loon-maatstaf. Deze maatstaf
wijzing. Hij meent dat het hof zijn oordeel dat
clusie toelaten dan dat de akte is geweigerd,
laat de rechter een grote mate van vrijheid.
pensioenverrekening achterwege moet blijven,
dat de zaak naar de rol van 27 november
Het hof heeft zijn oordeel dat pensioenver-
heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden
2013 is verwezen om Dudok c.s. in de gele-
rekening achterwege moet blijven, geba-
die dat oordeel niet zonder meer kunnen dra-
genheid te stellen een gewijzigde akte te
seerd op feiten en omstandigheden die dat
gen (2.13).
nemen en dat op die rol is geconstateerd dat
1233
oordeel kunnen dragen.
(Rv art. 19, 20, 82; RO art. 79 lid 1)
Dudok c.s. de akte niet hebben genomen. Deze gang van zaken wordt bevestigd door
(BW art. 1:100, 3:166 lid 3, 6 lid 2)
1234
De vrouw, adv. mr. M.E. Bruning, vs. de man,
13 juni 2014, nr. 13/03768
ken en ingewonnen inlichtingen bieden geen
niet verschenen.
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, G.
aanknopingspunt voor de veronderstelling
Snijders, G. de Groot, T.H. Tanja-van den
dat de rolraadsheer de akte slechts gedeelte-
Feiten en procesverloop
Broek; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
lijk zou hebben geweigerd. Aldus heeft het
Partijen zijn in 1993 in algehele gemeen-
ECLI:NL:HR:2014:1384
hof hetzij ten onrechte geconstateerd dat
de inlichtingen die de A-G ambtshalve bij het hof heeft ingewonnen. De overgelegde stuk-
Dudok c.s. een akte hebben genomen en ver-
schap van goederen gehuwd en in 2011 gescheiden.
Procesrecht. 1. Afwijking van rolbeslissing.
volgens die akte in zijn beoordeling betrok-
In dit Curaçaose geding heeft de vrouw vast-
Het hof heeft hetzij ten onrechte geconsta-
ken, hetzij nagelaten te vermelden dat en op
stelling van partneralimentatie en verdeling
teerd dat geïntimeerden een akte hebben
welke grond het is afgeweken van de rolbe-
van de pensioenrechten van de man verzocht.
genomen, hetzij nagelaten te vermelden dat
slissing waarbij de akte is geweigerd. Onder-
Het gerecht heeft de verzoeken afgewezen.
en op welke grond het is afgeweken van de
deel 2 verwijt het hof dat het niet, althans
Het hof heeft de partneralimentatie alsnog
rolbeslissing waarbij de akte is geweigerd.
niet gemotiveerd, heeft beslist op grief VIII
vastgesteld op NAF 250 per maand en de
2. Motivering. Het hof heeft niet kenbaar
die opkwam tegen de afwijzing door de
beslissing over de pensioenrechten bevestigd.
geoordeeld over een tegen de afwijzing van
rechtbank van de vordering van A c.s. in
1690
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
Rechtspraak
reconventie. Dit onderdeel slaagt eveneens. A
dient in zijn verslag te vermelden dat de
als een verzoeker of belanghebbende in cas-
c.s. hebben in de toelichting op grief VIII
gehoorde persoon opmerkingen heeft
satie komt van de beslissing van de onderne-
betoogd dat hun woning door realisatie van
gemaakt. Indien de onderzoeker verklarin-
mingskamer, is te beschouwen als een partij
de bouwplannen in waarde zal dalen en heb-
gen vastlegt met audiovisuele middelen,
of belanghebbende die in de vorige instantie
ben hiervan bewijs aangeboden. Het hof
mag in beginsel worden verwacht dat hij de
is verschenen in de zin van art. 426b lid 1 Rv.
heeft niet kenbaar over deze grief geoordeeld
gehoorde persoon desgevraagd gelegenheid
Het voorgaande is niet anders onder het
en evenmin kan worden gezegd dat in de
geeft de opname te zien of te beluisteren,
sinds 1 januari 2013 geldende enquêterecht,
overwegingen van zijn arrest besloten ligt
opdat deze opmerkingen kan maken. De
waarin is bepaald dat de ondernemingska-
dat de vordering in reconventie, ook na de
gehoorde persoon heeft geen aanspraak op
mer bij de benoeming van de onderzoeker
onderbouwing daarvan in hoger beroep,
een kopie van de beeld- of geluidsopname,
tevens een raadsheer-commissaris benoemt
diende te worden verworpen. Na verwijzing
noch op aanpassing van het gespreksver-
die aan de onderzoeker aanwijzingen kan
dient zo nodig alsnog over deze vordering te
slag.
geven met het oog op de goede gang van het onderzoek (art. 2:350 lid 4 BW).
worden geoordeeld. Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
(BW art. 2:345 lid 1, 2:350 lid 4, 2:351, 2:352
Bij de beoordeling van de cassatieklachten
komstig de conclusie van de A-G.
en 2:352a; Rv art. 426b lid 1)
wordt het volgende vooropgesteld. De door de
De A-G meent dat in de overwegingen van het
ondernemingskamer benoemde onderzoeker
hof besloten ligt dat de reconventionele vorde-
Energie Concurrent, adv. mr. J.W.H. van Wijk,
heeft op de voet van art. 2:345 lid 1 BW tot
ring diende te worden afgewezen
vs. Eneco, adv. mrs. F.E. Vermeulen en B.F.
taak een onderzoek in te stellen naar het
(ECLI:NL:PHR:2014:296, onder 2.13).
Assink, en Greenchoice en X, niet verschenen.
beleid en de gang van zaken van de rechtspersoon. De onderzoeksbevoegdheden van de
Procesverloop
onderzoeker zijn in de wet summier geregeld
13 juni 2014, nr. 13/03767
In dit geding heeft de ondernemingskamer
(de art. 2:351, 2:352 en 2:352a BW). De onder-
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, G.
op verzoek van Eneco een onderzoek bevolen
zoeker is, behoudens eventuele aanwijzingen
Snijders, G. de Groot, T.H. Tanja-van den
naar het beleid en de gang van zaken van
van de ondernemingskamer - en inmiddels
Broek; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
Greenchoice. De onderzoeker mr. P. Cronheim
ook: de raadsheer-commissaris (art. 2:351 lid 4
ECLI:NL:HR:2014:1383
heeft A c.s. gehoord, die indirect bestuurders
BW) -, in beginsel vrij in de inrichting van het
van Greenchoice zijn geweest. Energie Con-
onderzoek en het verslag. Er zijn geen wettelij-
Procesrecht. Samenhang met HR 13 juni
current is bestuurder van Greenchoice en
ke voorschriften met betrekking tot de ver-
2014, nr. 13/03768, ECLI:NL:HR:2014:1384,
heeft de ondernemingskamer verzocht de
slaglegging van verklaringen van personen
hiervóór afgedrukt, met de eigenaren van
onderzoeker te bevelen a. een kopie te ver-
die door de onderzoeker worden gehoord. De
een ander perceel als partij. HR: 1. Geen
strekken van de opnames die zijn gemaakt
Ondernemingskamer heeft ‘Aandachtspunten,
afwijking van rolbeslissing. In deze zaak
van de interviews met A c.s., en b. de versla-
aanbevelingen en suggesties voor onderzoe-
heeft de rolraadsheer de akte van geïnti-
gen van de gesprekken met A c.s. zodanig
kers’ opgesteld (www.rechtspraak.nl; volgt een
meerden niet geweigerd. 2. Motivering.
aan te passen dat alle opmerkingen die zij
citaat daaruit). Verklaringen van door de
Gelijke beslissing als in de andere zaak.
hebben gemaakt en na het beluisteren van
onderzoeker gehoorde personen zijn in het
de opnames nog zullen maken, en alle wijzi-
algemeen van invloed op diens bevindingen
gingen die zij hebben voorgesteld en na het
in het verslag. Daarmee kunnen zij ook van
beluisteren van de opnames nog zullen voor-
invloed zijn op de oordeelsvorming van de
stellen, daarin zijn verwerkt. De onderne-
ondernemingskamer indien een tweedefase-
mingskamer heeft de verzoeken afgewezen.
procedure volgt. Tegen de achtergrond van het
Hiertegen heeft Energie Concurrent cassatie-
voorgaande mag van de onderzoeker die ver-
13 juni 2014, nr. 13/04169
beroep ingesteld. De A-G heeft in haar eerste
klaringen van door hem gehoorde personen
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, C.E. Drion,
conclusie (ECLI:NL:PHR:2014:72) geconclu-
(schriftelijk of elektronisch) vastlegt, worden
G. de Groot, T.H. Tanja-van den Broek; A-G
deerd tot rolverwijzing om de onderzoeker in
verwacht dat hij de vastlegging doet toeko-
mr. E.M. Wesseling-van Gent)
de gelegenheid te stellen een verweerschrift
men aan de gehoorde persoon en aan deze
ECLI:NL:HR:2014:1403
in te dienen. De rolraadsheer heeft als beslis-
persoon gelegenheid biedt binnen een door
sing van de Hoge Raad meegedeeld dat de
de onderzoeker te stellen redelijke termijn
onderzoeker niet wordt opgeroepen.
daarover opmerkingen te maken. Indien de
(Rv art. 19, 20, 82; RO art. 79 lid 1).
1235
Enquêterecht. Onderzoeker. Inrichting van
gehoorde persoon zodanige opmerkingen
het onderzoek. Een belanghebbende verzoekt de ondernemingskamer de onderzoe-
Hoge Raad
maakt, is het aan de onderzoeker om te bepa-
ker te bevelen a. een kopie te verstrekken
Voor de beslissing van de Hoge Raad dat de
len of en in hoeverre hij deze in de vastleg-
van de opnames die de onderzoeker heeft
onderzoeker niet wordt opgeroepen is reden-
ging verwerkt. De onderzoeker dient in zijn
gemaakt van interviews en b. gespreksver-
gevend dat de onderzoeker zijn onderzoek
verslag in elk geval melding te maken van het
slagen aan te passen. HR: 1. Belanghebben-
verricht in opdracht en naar de aanwijzingen
feit dat de gehoorde persoon opmerkingen
de. De onderzoeker is niet te beschouwen
van de ondernemingskamer. Als een belang-
over de vastlegging heeft gemaakt. Indien de
als partij of belanghebbende. 2. Vastgelegde
hebbende de ondernemingskamer vraagt aan
onderzoeker aanleiding ziet verklaringen van
verklaringen. Van de onderzoeker die ver-
de onderzoeker bepaalde aanwijzingen te
door hem gehoorde personen vast te leggen
klaringen van gehoorde personen vastlegt,
geven, zal de ondernemingskamer alvorens
met audiovisuele middelen, mag voorts in
mag worden verwacht dat hij de vastleg-
te beslissen de onderzoeker in de gelegen-
beginsel van de onderzoeker worden verwacht
ging doet toekomen aan de gehoorde per-
heid kunnen stellen daarop te reageren. Als
dat hij de gehoorde persoon desgevraagd gele-
soon en deze gelegenheid biedt daarover
de onderzoeker hiervan gebruik maakt,
genheid geeft de opname te zien of te beluis-
opmerkingen te maken. De onderzoeker
brengt dat evenwel niet mee dat hij nadien,
teren, opdat de gehoorde persoon opmerkin-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1691
Rechtspraak
gen kan maken naar aanleiding van de
schriftelijke opmerkingen: CAIW c.s., mr. E.M.
le telefoon. De prejudiciële vraagstelling is
vastgelegde verklaring. Behoudens anderslui-
Tjon-En-Fa.
kennelijk ingegeven door de omstandigheid dat, volgens de letterlijke tekst van de desbe-
dende aanwijzingen van de ondernemingskamer of de raadsheer-commissaris, is het aan
Feiten en procesverloop
treffende overeenkomst, de telefoon om niet
de onderzoeker om te bepalen op welke wijze
In 2010 heeft B in een belwinkel twee over-
ter beschikking wordt gesteld en de maande-
hij hiertoe gelegenheid biedt. Op de onderzoe-
eenkomsten (telefoonabonnementen) geslo-
lijkse betalingen slechts betrekking hebben
ker rust in beginsel niet de verplichting om
ten met KPN. In beide gevallen heeft zij bij
op het gebruik door de consument van de
een kopie van de opname aan de gehoorde
het afsluiten van het abonnement een
telecommunicatiediensten van de aanbieder.
persoon ter beschikking te stellen. Gezien het
mobiele telefoon ontvangen met een ver-
De vraag of een telefoonabonnement inclu-
voorgaande gaan de klachten uit van eisen die
koopwaarde van ongeveer € 475. B heeft de
sief toestel aangemerkt kan worden als koop
niet voortvloeien uit de wettelijke taak en
facturen ter zake van beide abonnementen
op afbetaling, krediettransactie of kredieto-
bevoegdheden van de onderzoeker of de van
gedeeltelijk onbetaald gelaten. In 2011 heeft
vereenkomst ter zake van de mobiele tele-
de onderzoeker te verlangen zorgvuldigheid
B de vernietiging van de overeenkomsten
foon, moet evenwel mede beoordeeld worden
in de inrichting en verslaglegging van het
ingeroepen op de grond dat deze niet vol-
aan de hand van de strekking van de over-
onderzoek. Bovendien is het niet aan Energie
doen aan de Wet op het consumentenkrediet
eenkomst (of het samenstel van overeenkom-
Concurrent, maar aan A c.s. als gehoorde per-
(hierna: Wck). KPN heeft haar vordering op B
sten). Nu het bij de hier bedoelde wettelijke
sonen, om desgewenst bij de onderzoeker
overgedragen aan A.
regelingen gaat om bepalingen die ten doel
opmerkingen te maken naar aanleiding van
In dit geding heeft A betaling gevorderd van
hebben consumenten te beschermen, met
de vastlegging van de eigen verklaring, al dan
het onbetaald gebleven gedeelte van de fac-
name tegen overkreditering, komt bij het
niet na het beluisteren van de opname daar-
turen. De kantonrechter heeft een prejudicië-
vaststellen van de strekking van de desbetref-
van. Ook A c.s. hebben echter, gelet op hetgeen
le vraag gesteld aan de Hoge Raad.
fende overeenkomsten bijzonder gewicht toe aan het perspectief en de belangen van de
hiervoor is vooropgesteld, geen aanspraak op een kopie van de geluidsopname van de eigen
Hoge Raad
consument. De gebezigde vormgeving, bena-
verklaring, noch op aanpassing van het ver-
De vraag heeft in het bijzonder betrekking
ming en formulering van de overeenkomsten
slag daarvan overeenkomstig ieders opmer-
op overeenkomsten
- die door de aanbieder worden bepaald en
kingen. De slotsom is dat de klachten falen.
a. die gesloten zijn tussen enerzijds een in
niet door de consument - kunnen niet beslis-
Volgt verwerping, overeenkomstig de tweede
het kader van zijn beroep of bedrijf hande-
send zijn, omdat anders de beoogde bescher-
conclusie van de A-G (ECLI:NL:PHR:2014:287).
lende (rechts)persoon (hierna: de aanbieder)
ming van de consument zou kunnen worden
De A-G bespreekt de taak van de onderzoeker
en anderzijds een natuurlijk persoon die
ontgaan. Voor een consument vertegenwoor-
(3.3-3.7), de inrichting van het onderzoek (3.8-
handelt voor doeleinden die buiten zijn
digt een nieuwe mobiele telefoon in het alge-
3.16), de functie van gespreksverslagen (3.17-
beroeps- of bedrijfsactiviteiten vallen (hierna:
meen, zowel in absolute zin als in verhouding
3.24) en de positie van de onderzoeker in ver-
de consument),
tot de voor het gebruik van telecommunica-
gelijking met die van de deskundige in een
b. en waarbij een abonnement wordt afgeslo-
tiediensten maandelijks te betalen kosten,
civiele procedure (3.25-3.27).
ten voor mobiele telefonie met eventuele
een aanzienlijke waarde. Daarom moet wor-
daarmee verbonden diensten, met een
den aangenomen dat een consument door-
bepaalde (minimum)looptijd van meer dan
gaans tot het afsluiten van een nieuw tele-
drie maanden,
foonabonnement inclusief toestel overgaat
c. en waarbij gekoppeld aan het abonnement
mede met het oog op het in eigendom ver-
een mobiele telefoon ‘gratis’ (dat wil zeggen
krijgen van een dergelijke mobiele telefoon.
13 juni 2014, nr. 13/04341
zonder dat daarvoor een bepaald bedrag als
In het algemeen zal hij, gelet op de waarde
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T.
vergoeding tot uitdrukking is gebracht) ter
van de telefoon, niet (mogen) verwachten dat
Heisterkamp, G. Snijders, T.H. Tanja-van den
beschikking van de consument wordt gesteld,
hij deze daadwerkelijk geheel kosteloos ver-
Broek; A-G mr. M.H. Wissink)
welke telefoon eigendom van de consument
krijgt, maar ermee rekening (moeten) hou-
ECLI:NL:HR:2014:1385
wordt of (onder de opschortende voorwaarde
den dat in de overeengekomen maandelijkse
van betaling van de overeengekomen termij-
betalingen een vergoeding voor de mobiele
Prejudiciële vraag. Koop op afbetaling.
nen) kan worden.
telefoon is verwerkt. Omgekeerd geldt ook
Dient een telefoonabonnement waarbij de
Een dergelijke overeenkomst wordt hierna
voor de aanbieder dat de door hem gemaakte
consument een ‘gratis’ mobiele telefoon
aangeduid als een ‘telefoonabonnement
inkoopkosten voor de mobiele telefoon in het
ontvangt, te worden aangemerkt als koop
inclusief toestel’. De prejudiciële vraag stelt
algemeen geheel of voor een (aanzienlijk)
op afbetaling? En tevens als krediettransac-
aan de orde of een telefoonabonnement
gedeelte terugverdiend zullen (moeten) wor-
tie/kredietovereenkomst? HR: In beginsel
inclusief toestel moet worden aangemerkt:
den uit de door de consument te betalen
wel, tenzij de aanbieder stelt en zo nodig
1. als koop op afbetaling (in de zin van art.
maandelijkse abonnementskosten. Gelet op
aannemelijk maakt dat de verschuldigde
7A:1576 e.v. BW);
het voorgaande is het het meest in overeen-
abonnementskosten niet (mede) strekken
2. als krediettransactie (in de zin van de Wck
stemming met de financiële en bedrijfseco-
tot afbetaling van de telefoon.
(oud));
nomische werkelijkheid, de verwachtingen
3. als kredietovereenkomst (in de zin van
die partijen mogen hebben en de consumen-
(BW art. 3:41, 7:57 lid 1, 7:58 lid 2, 7:73 lid 2,
Titel 2A van Boek 7 BW).
tenbeschermende strekking van de hiervoor
7A:1576; Wck (oud) art. 1, 4 lid 1; Wft art.
Voor een bevestigende beantwoording is tel-
bedoelde wettelijke regelingen, om tot uit-
1:20, 4:32-34; Rv art. 392, 393)
kens vereist dat de overeengekomen maande-
gangspunt te nemen dat de overeengekomen,
lijkse betalingen van de consument mede
door de consument te betalen maandbedra-
A, adv. mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk, vs. B,
aangemerkt kunnen worden als (deel)betalin-
gen niet alleen betrekking hebben op de ver-
adv. mr. K. Aantjes, met als indieners van
gen ter zake van een koopsom voor de mobie-
goeding voor de door deze af te nemen tele-
1236
1692
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
Rechtspraak
communicatiediensten, maar mede strekken
rechtsvormende taak van de rechter te buiten
2013 is de (slot)uitdelingslijst in het faillisse-
tot afbetaling van een koopprijs voor de
om op grond van die gestelde gevolgen gene-
ment van genoemde vennootschap ter griffie
mobiele telefoon. Dat brengt mee dat een
rieke uitzonderingen op deze wettelijke rege-
neergelegd. Verzoeker is op 19 september
telefoonabonnement inclusief toestel, zoals
lingen te aanvaarden. Voor zover de minister
2013 in verzet gekomen tegen de uitdelings-
hiervoor omschreven, ter zake van de mobie-
niet bij algemene maatregel van bestuur
lijst en heeft aangevoerd dat in de uitdelings-
le telefoon in beginsel is aan te merken als
afwijkt van bepaalde regels van de Wft of
lijst ten onrechte geen bedrag is opgenomen
een koop op afbetaling, en tevens als een kre-
nadere regels stelt (zie bijv. art. 4:32-34 Wft),
voor de betaling van zijn vordering en dat hij
diettransactie dan wel kredietovereenkomst.
is het aan de (Europese dan wel Nederlandse)
is gesubrogeerd in het voorrecht van de fis-
Het ligt op de weg van de aanbieder om fei-
wetgever om te beoordelen of moet worden
cus. De rechtbank heeft verzoeker niet-ont-
ten en omstandigheden te stellen en zo
voorzien in generieke uitzonderingen.
vankelijk verklaard in zijn verzet en daartoe
nodig aannemelijk te maken, waaruit volgt
Volgt dienovereenkomstige beantwoording
overwogen dat verzoeker zich in dit stadium
dat de maandelijkse betalingen van de consu-
van de prejudiciële vraag.
niet meer kan beroepen op een recht van
ment ter zake van een bepaald telefoonabon-
De A-G beantwoordt de vraag dienovereen-
voorrang.
nement inclusief toestel niet (mede) strekken
komstig (4.61). Hij geeft de juridische kaders
tot vergoeding van de door de consument in
onder 3.1-3.24.
eigendom te verkrijgen mobiele telefoon. Daartoe zal aannemelijk gemaakt moeten worden dat door de consument daadwerkelijk
Hoge Raad Ingevolge art. 137e Fw kan een schuldeiser in
1237
niet betaald behoeft te worden voor het ver-
verzet komen tegen de uitdelingslijst die is opgemaakt in het kader van een vereenvoudigde afwikkeling van het faillissement (art.
krijgen van de mobiele telefoon. Ter zake van
13 juni 2014, nr. 13/05774
137a-137g Fw). Behoudens omstandigheden
een telefoonabonnement inclusief toestel,
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T.
waarvan in het onderhavige geval geen spra-
gesloten op of na 25 mei 2011, zal de aanbie-
Heisterkamp, C.E. Drion, M.V. Polak, T.H.
ke is, is bij de vereenvoudigde afwikkeling
der bovendien kunnen stellen en aanneme-
Tanja-van den Broek;
uitgangspunt dat geen verificatievergadering
lijk maken dat het gaat om een kredietover-
A-G mr. L. Timmerman)
plaatsvindt. Een schuldeiser heeft dan ook
eenkomst (goederenkrediet) met een
ECLI:NL:HR:2014:1404
geen mogelijkheid zich ter gelegenheid van
zogenoemd ‘zacht krediet’ als omschreven in
zodanige vergadering op een recht van voor-
art. 7:58 lid 2, onder e, eerste gedeelte, BW
Faillissement. Vereenvoudigde afwikkeling.
rang te beroepen. Evenmin kan een bevoor-
(een krediet zonder rente en andere kosten).
Voorrang. Een faillissement wordt afgewik-
rechte vordering in een van zodanige verga-
Dat geldt niet voor een telefoonabonnement
keld zonder verificatievergadering. Een
dering op te maken proces-verbaal met
inclusief toestel, gesloten vóór 25 mei 2011,
schuldeiser komt in verzet tegen de uitde-
kracht van gewijsde worden erkend of, in
nu dat zou ingaan tegen de duidelijke tekst
lingslijst met het betoog dat er geen reke-
geval van betwisting van de voorrang, daar-
van art. 4 lid 1, aanhef en onder a, Wck (oud)
ning is gehouden met de voorrang van zijn
over eerder dan bij wege van verzet tegen de
en de nationale rechter niet gehouden is tot
vordering. De rechtbank verklaart hem
uitdelingslijst een beslissing van de rechter
richtlijnconforme uitleg contra legem. In
niet-ontvankelijk. HR: In het systeem van
worden verkregen (vgl. art. 121-122 Fw). In
voorkomend geval zal de consument een
vereenvoudigde afwikkeling past dat het
dit systeem van vereenvoudigde afwikkeling
overeenkomst die aangemerkt kan worden
aan de curator is om na te gaan welke vor-
past dat het aan de curator is om na te gaan
als een telefoonabonnement inclusief toestel,
deringen bevoorrecht zijn of zijn gedekt
welke vorderingen bevoorrecht zijn of zijn
kunnen vernietigen wegens strijd met de in
door pand, hypotheek of retentierecht, en
gedekt door pand, hypotheek of retentie-
verband met koop op afbetaling, krediet-
daarover in geval van geschil in overleg te
recht, en daarover in geval van geschil in
transactie dan wel kredietovereenkomst gel-
treden met de desbetreffende schuldeiser.
overleg te treden met de desbetreffende
dende wettelijke bepalingen. Opmerking ver-
De rechtbank heeft ten onrechte de schuld-
schuldeiser (art. 137b Fw). Hieruit volgt dat
dient dat de overeenkomst in zodanig geval,
eiser de mogelijkheid onthouden om bij
bij de vereenvoudigde afwikkeling van een
indien aan de voorwaarden van art. 3:41 BW
wege van verzet tegen de uitdelingslijst
faillissement waarin geen verificatievergade-
is voldaan (vgl. HR 20 december 2013,
aanspraak te maken op voorrang.
ring is gehouden, geen sprake is van een
ECLI:NL:HR:2013:2123 (BP vs. Benschop)), in stand kan blijven voor zover deze betrekking
situatie die op één lijn kan worden gesteld (Fw art. 121-122, 137a-137g, 184)
met die van HR 9 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2728, NJ 1999/467 (Alsag
heeft op de telecommunicatiediensten. Dat laatste geldt ook voor zover een telefoon-
Verzoeker, adv. mr. M.A.M. Essed, vs. mr. H.M.
vs. Kamphuisen q.q.). Voorts vindt de opvat-
abonnement inclusief toestel ingevolge art.
Eijking q.q., curator in het faillissement van
ting van de rechtbank dat de schuldeiser die
7A:1576 lid 2 BW niet van kracht is geworden
A, niet verschenen.
meent een recht van voorrang te hebben,
omdat de door de consument te betalen
zich daarop bij de indiening van zijn vorde-
koopprijs voor de mobiele telefoon niet in de
Procesverloop
ring bij de curator moet beroepen, mede
overeenkomst is bepaald; deze wetsbepaling
Verzoeker heeft op 9 september 2012 bij de
gelet op het bepaalde in art. 137b Fw, geen
ziet immers niet op het gedeelte van de over-
curator in het faillissement van A een vorde-
steun in de wet. De rechtbank heeft dan ook
eenkomst dat betrekking heeft op het verle-
ring ingediend van € 66 760, met de vermel-
ten onrechte verzoeker de mogelijkheid ont-
nen van telecommunicatiediensten. A heeft
ding dat de vordering verband houdt met
houden om bij wege van verzet tegen de uit-
aangevoerd dat toepasselijkheid van de wet-
door hem betaalde belastingschulden van A.
delingslijst aanspraak te maken op voorrang,
telijke regelingen inzake krediettransactie
Bij beschikking van 19 augustus 2013 heeft
op de grond dat hij van zijn aanspraak op
dan wel kredietovereenkomst, ingrijpende en
de rechter-commissaris bepaald dat de
voorrang geen melding heeft gemaakt bij de
kostbare gevolgen heeft voor aanbieders van
behandeling van concurrente vorderingen
indiening van zijn vordering.
telefoonabonnementen. Dit betoog kan niet
achterwege blijft en dat geen verificatieverga-
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
tot een ander oordeel leiden. Het gaat de
dering wordt gehouden. Op 9 september
komstig de conclusie van de A-G.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1693
Rechtspraak
De A-G noemt literatuur (2.5) en wetsgeschie-
incassokosten, Stb. 2012, 141 (het Besluit).
nadat de schuldeiser hem de veertiendagen-
denis (2.6).
Met deze nieuwe regelgeving heeft de wetge-
brief heeft gestuurd, zijn schuld niet binnen
ver beoogd houvast te bieden omtrent de
veertien dagen voldoet. Daartoe zijn geen
hoogte van de in art. 6:96 lid 2, aanhef en
nadere incassohandelingen van de zijde van
onder c, BW genoemde redelijke kosten. De in
de schuldeiser vereist.
art. 6:96 lid 6 BW bedoelde aanmaning wordt
Volgt dienovereenkomstige beantwoording
13 juni 2014, nr. 13/05858
hierna aangeduid als de veertiendagenbrief.
van de prejudiciële vraag.
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van
De A-G beantwoordt de vraag dienovereen-
pens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G.
deze nieuwe regels blijkt dat de wetgever met
komstig (3.50). Hij deelt de conclusie als volgt
Snijders; A-G mr. M.H. Wissink)
name de ‘tweede redelijkheidstoets’ (de hoog-
in: het basisstelsel van art. 6:96 BW (3.4-3.8),
ECLI:NL:HR:2014:1405
te van de kosten) heeft willen normeren. Niet
het stelsel van de forfaitaire kosten in art.
is beoogd ook de ‘eerste redelijkheidstoets’
6:96 leden 5-7 BW (3.9-3.13), de totstandko-
Prejudiciële vraag. Buitengerechtelijke kos-
(de vraag of het redelijk is dat kosten zijn
mingsgeschiedenis van het nieuwe stelsel
ten. Veertiendagenbrief. HR: Indien de
gemaakt) in te vullen (volgt een citaat uit
(3.14-3.27) en de standpunten in onder meer
schuldeiser in redelijkheid tot het verrich-
Kamerstukken II 2010/11, 32418, 5, p. 5). Hier-
literatuur en feitenrechtspraak en de gebrui-
ten van incassohandelingen is overgegaan
uit blijkt dat ook in de nieuwe wettelijke
ken in het buitenland (3.28-3.38.3). Onder
en de veertiendagenbrief heeft gestuurd,
regeling pas recht bestaat op vergoeding van
3.39-3.49 bepaalt hij zijn eigen standpunt.
wordt de consument-schuldenaar bij uitblij-
buitengerechtelijke incassokosten, indien
ven van de betaling binnen veertien dagen
daadwerkelijk incassohandelingen zijn ver-
de genormeerde vergoeding voor buitenge-
richt (zodat vermogensschade bestaat in de
Hoge Raad (strafkamer)
rechtelijke incassohandelingen verschul-
zin van art. 6:96 lid 1 BW). Niet beoogd is
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
digd zonder dat de schuldeiser gehouden is
recht te geven op een vergoeding voor bui-
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
nadere incassohandelingen te verrichten.
tengerechtelijke incassokosten, wanneer in
straf(proces)recht Radboud Universiteit
redelijkheid onvoldoende aanleiding bestond
Nijmegen.
1238
(BW art. 6:96 lid 5-7)
incassohandelingen te verrichten. Voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor
1239
Fa-Med, adv. mr. A.C. van Schaick, vs. A, niet
buitengerechtelijke incassokosten is niet rele-
verschenen, met als indiener van schriftelijke
vant welke incassohandelingen de schuldei-
opmerkingen: Koninklijke Beroepsorganisa-
ser heeft verricht. De maximale hoogte van
3 juni 2014, nr. 13/01309
tie van Gerechtsdeurwaarders, mr. M.A.J.G.
de vergoeding is immers uitsluitend gerela-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
Janssen.
teerd aan de hoogte van de verschuldigde
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan)
hoofdsom en niet aan de aard en omvang
(Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
Feiten en procesverloop
van de verrichte incassowerkzaamheden. De
strekkende tot vernietiging en tot terugwij-
Aan Fa-Med zijn twee vorderingen gecedeerd
wetgever heeft uitdrukkelijk ervoor gekozen
zing; adv. mr. M.G. Cantarella, ’s-Gravenha-
van een zorgverlener die een kind van A
de schuldeiser vrij te laten in de manier
ge)
heeft behandeld. A is ter zake van beide vor-
waarop het incassotraject wordt ingekleed.
ECLI:NL:HR:2014:1307
deringen in verzuim geraakt. A is vervolgens
Dit stelsel brengt mee dat, indien de schulde-
schriftelijk tot betaling gemaand, met aan-
naar in verzuim is en de schuldeiser incasso-
Medeplegen woninginbraak: in casu kan
zegging van kosten van € 173 respectievelijk
handelingen heeft verricht waartoe hij in
uit de bewijsvoering niet zonder meer wor-
van € 40 voor het geval zij de gevorderde
redelijkheid kon overgaan, de volgens het
den afgeleid dat de verdachte ‘een zodanig
bedragen niet binnen veertien dagen heeft
Besluit genormeerde vergoeding door de
significante bijdrage’ heeft geleverd aan de
betaald. De facturen zijn onbetaald gebleven.
schuldenaar verschuldigd is ongeacht de
woninginbraak dat van bewuste en nauwe
In de onderhavige procedure heeft Fa-Med
aard en omvang van de verrichte incassohan-
samenwerking tussen de verdachte en de
betaling van de facturen gevorderd, te ver-
delingen. Alleen ten aanzien van een consu-
mededaders kan worden gesproken, nu
meerderen met de aangezegde buitengerech-
ment-schuldenaar is voorgeschreven dat de
slechts is vastgesteld dat de verdachte een
telijke incassokosten. De kantonrechter heeft
schuldeiser hem eerst nog een veertienda-
vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en
de volgende prejudiciële vraag gesteld aan de
genbrief moet sturen (art. 6:96 lid 6 BW).
dat het niet anders kan zijn dan dat over
Hoge Raad: ‘Dient art. 6:96 lid 6 BW aldus te
Daarmee is beoogd dat de consument niet
het verschaffen van deze vluchtmogelijk-
worden uitgelegd dat na het verzenden van
wordt overvallen door het verschuldigd wor-
heid van te voren door de verdachte en zijn
de daarin genoemde veertiendagenbrief
den van incassokosten: hij krijgt na de waar-
mededaders afspraken zijn gemaakt.
vergoeding van buitengerechtelijke incasso-
schuwing in de veertiendagenbrief nog veer-
kosten is verschuldigd, dus zonder dat de
tien dagen de gelegenheid het verschuldigde
crediteur na het verzenden van die (veertien-
bedrag te betalen zonder dat incassokosten
dagen)brief nog een nadere incassohandeling
verschuldigd worden (volgt een citaat uit
Inleiding:
verricht?’
Kamerstukken II 2010/11, 32418, 5, p. 6). Dit
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
brengt mee dat (ervan uitgaande dat de
gezegd – diefstal door twee of meer verenig-
Hoge Raad
schuldeiser in redelijkheid tot het nemen
de personen waarbij de schuldige zich de toe-
De vraag houdt verband met de toepassing
van incassomaatregelen kon overgaan, het-
gang tot de plaats van het misdrijf heeft ver-
van de leden 5-7 van art. 6:96 BW, die met
geen in de regel het geval is indien de schul-
schaft door middel van braak.
ingang van 1 juli 2012 van kracht zijn gewor-
denaar in verzuim verkeert) de consument-
In appel bepleit de raadsman van de verdach-
den, tezamen met het in lid 5 bedoelde
schuldenaar de in het Besluit genormeerde
te vrijspraak. Daartoe voert hij aan dat op
Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke
incassokosten verschuldigd wordt indien hij,
basis van de bewijsmiddelen niet kan worden
1694
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
(Sr art. 47)
Rechtspraak
vastgesteld dat tussen de verdachte en de
meer heeft vastgesteld dan dat de verdachte
Hoge Raad, onder meer:
medeverdachten die in de woning zijn
een vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en
3.2. Uit ’s hofs bewijsvoering kan niet volgen
geweest, een nauwe en bewuste samenwer-
dat het niet anders kan zijn dan dat over het
dat de verdachte wat betreft het bewezenver-
king is geweest, gericht op die woningin-
verschaffen van deze vluchtmogelijkheid van
klaarde tezamen en in vereniging met ande-
braak en dat niet kan worden vastgesteld dat
te voren door de verdachte en zijn meded-
ren vuurwapens en munitie voorhanden heb-
de verdachte een strafbare rol in het geheel
aders afspraken zijn gemaakt. De bewezen-
ben zo nauw en bewust met die anderen
heeft gespeeld.
verklaring is derhalve niet naar de eis der
heeft samengewerkt dat sprake is van het
Het hof overweegt hierover onder meer:
wet met redenen omkleed. Het middel is
medeplegen van die gedraging.
‘[Het hof stelt] vast dat een van de verdach-
terecht voorgesteld.
De door het hof in dit verband in het bijzon-
ten van de woninginbraak na die inbraak
Volgen vernietiging en terugwijzing.
der in aanmerking genomen omstandighe-
rechts achter in de auto is gesprongen en dat - zo blijkt uit hetgeen de verbalisant heeft waargenomen - op dat moment die
den dat (i) de verdachte de medeverdachten
1240
auto met hoge snelheid wegreed. Het hof
[betrokkene 2] en [betrokkene 1] al jaren kende, (ii) de verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 1] op de hoogte waren van
leidt uit de waarneming van de verbalisant
3 juni 2014, nr. 12/05208
elkaars criminele antecedenten en (iii)
af dat de auto daar met draaiende motor
(Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink,
[betrokkene 1] een kogelwerend vest bij zich
moet hebben gestaan en dat de bestuurder
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
had en droeg toen hij in de auto van de ver-
reeds achter het stuur moet hebben gezeten
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
dachte stapte, zijn onvoldoende om een der-
op het moment dat de medeverdachte in de
Spronken, strekkende tot vernietiging en
gelijke bewuste en nauwe samenwerking te
auto stapte. De verdachte heeft erkend dat
tot terugwijzig; adv. mr. J. Kuijper,
kunnen aannemen. De bewezenverklaring is
hij de auto heeft bestuurd. Verdachtes ver-
Amsterdam)
dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
klaring dat hij op de bijrijderstoel is gaan
ECLI:NL:HR:2014:1301
3.3. Het middel is terecht voorgesteld.
zitten om naar muziek te luisteren, dat hij
Volgen vernietiging en terugwijzing.
pas achter het stuur heeft plaatsgenomen
Medeplegen voorhanden hebben vuurwa-
nadat de medeverdachte achter in de auto
pens en munitie: in casu kan uit de bewijs-
was gestapt en dat de motor van de auto op
voering niet volgen dat de verdachte wat
dat moment niet draaide, acht het hof dan
betreft het tezamen en in vereniging met
ook niet aannemelijk. In samenhang met de
anderen vuurwapens en munitie voorhan-
3 juni 2014, nr. 11/00786
in de bewijsmiddelen vermelde feiten en
den hebben zo nauw en bewust met die
(Mrs. G.J.M. Corstens, J. de Hullu, N. Jörg)
omstandigheden is naar het oordeel van het
anderen heeft samengewerkt dat sprake is
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
hof de gedraging van de verdachte, te weten:
van het medeplegen van die gedraging.
kende tot vernietiging wat betreft de aan
het plaatsnemen achter het stuur, het draaiend houden van de motor, het onmiddellijk
1241
feit 1 gegeven kwalificatie en tot verbete(Sr art. 47)
met hoge snelheid wegrijden op het
ring daarvan, tot vernietiging wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de
moment dat de medeverdachte achter in de
Inleiding:
straf en tot verwerping voor het overige;
auto springt, naar uiterlijke verschijnings-
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
adv. mr. R.J. Baumgardt, Spijkenisse)
vorm aan te merken als het door de ver-
gezegd – medeplegen van handelen in strijd
ECLI:NL:HR:2014:1299
dachte faciliteren van de vluchtmogelijk-
met art. 26 lid 1 WWM en het feit begaan
heid bij die inbraak. Het kan niet anders zijn
met betrekking tot een vuurwapen van cate-
Persoonlijk werkende strafverhogende
dan dat hierover van te voren door de ver-
gorie III, meermalen gepleegd en handelen
omstandigheid art. 50 Sr: onjuist is de
dachte en zijn medeverdachten afspraken
in strijd met art. 26 lid 1 WWM, meermalen
opvatting dat als zodanige omstandigheid
zijn gemaakt. Door aldus te handelen heeft
gepleegd.
dient te worden aangemerkt art. 11 lid 3
de verdachte naar ’s hofs oordeel een zoda-
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de
Ow, welke bepaling betrekking heeft op het
nig significante bijdrage geleverd dat sprake
raadsvrouw betoogd dat niet kan worden
in de uitoefening van een beroep of bedrijf
is van een bewuste, nauwe en volledige
bewezen dat cliënt wetenschap van de aan-
opzettelijk handelen in strijd met een ver-
samenwerking tussen de verdachte en zijn
wezigheid van de wapens had. Daartoe voert
bod gegeven in art. 3, onder B, Ow.
mededaders welke gericht was op het plegen
zij het volgende aan. Beide wapens zijn aan-
Toepasselijkheid art. 11 lid 3 Ow: deze
van de woninginbraak. Het hof verwerpt het
getroffen onder de bijrijdersstoel. De ver-
bepaling is in een geval als het onderhavige
verweer.’
dachte heeft niet gezien dat de medeverdach-
alleen toepasselijk indien het opzet van de
Het middel klaagt dat de bewezenverklaarde
ten wapens bij zich hadden. Er is volgens de
verdachte mede gericht is geweest op de
diefstal met braak in vereniging niet uit de
raadsvrouw dan ook geen sprake van
omstandigheid dat zijn mededader in de
bewijsvoering kan volgen.
beschikkingsmacht. Bovendien stelt zij dat
uitoefening van een beroep of bedrijf heeft
nergens uit af te leiden valt dat de verdachte
gehandeld.
Hoge Raad, onder meer:
eigenaar was van de wapens. De verdachte
Kwalificatie als “medeplegen van in de uit-
2.3. Anders dan het hof heeft geoordeeld, kan
dient te worden vrijgesproken van het hem
oefening van een beroep of bedrijf opzette-
uit de bewijsvoering niet zonder meer wor-
ten laste gelegde, aldus de raadsvrouw.
lijk handelen in strijd met een in artikel 3,
den afgeleid dat de verdachte ‘een zodanig
Het hof verwerpt het verweer en komt tot
onder B, van de Opiumwet gegeven verbod,
significante bijdrage’ heeft geleverd aan de
een bewezenverklaring.
meermalen gepleegd”: deze kwalificatie is
woninginbraak dat van bewuste en nauwe
Het middel klaagt over de bewijsvoering van
onjuist nu de omstandigheid van het
samenwerking tussen de verdachte en de
het medeplegen van het voorhanden hebben
beroeps- of bedrijfsmatig handelen in strijd
mededaders kan worden gesproken, nu het
van de in de bewezenverklaring omschreven
met een in art. 3, onder B, Ow gegeven ver-
hof ten aanzien van die samenwerking niet
vuurwapens en munitie.
bod in het onderhavige geval reeds omvat
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1695
Rechtspraak
dat het opzettelijk telen en/of verwerken
2.8. In de tweede plaats klaagt het middel dat
effectieve aanpak van de grootschalige hen-
en/of bewerken van hennepplanten meer-
het hof het onder 1 bewezenverklaarde ten
nepteelt is slechts mogelijk als de strafmaat
malen heeft plaatsgevonden.
onrechte heeft gekwalificeerd als ‘medeple-
voor de daarbij behorende gedragingen, voor
gen van in de uitoefening van een beroep of
zover die beroeps- of bedrijfsmatig worden
bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een
verricht, zoals het verwerken, verkopen en
in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gege-
afleveren van deze planten, eveneens wordt
Inleiding:
ven verbod, meermalen gepleegd’. De klacht
verhoogd. Zou hierin niet worden voorzien
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
is terecht voorgesteld. De in de bewezenver-
dan zouden criminelen die zich hiermee bezig
gezegd – (feit 1) medeplegen van in de uitoe-
klaring tot uitdrukking gebrachte, aan art. 11,
houden, het telen van hennep kunnen overla-
fening van een beroep of bedrijf opzettelijk
derde lid, Ow ontleende omstandigheid van
ten aan stromannen, zodat de strafmaatver-
handelen in strijd met een in art. 3, onder B,
het beroeps- of bedrijfsmatig handelen in
hoging niet op hen van toepassing is.’
Ow gegeven verbod, ‘meermalen gepleegd’,
strijd met een in art. 3, onder B, Ow gegeven
De Nota naar aanleiding van het verslag
(feit 2) medeplegen van opzettelijk handelen
verbod omvat in het onderhavige geval
houdt voorts onder meer het volgende in.8
in strijd met een in art. 3, onder B, Ow gege-
immers reeds dat het opzettelijk telen en/of
‘Mede gelet op het feit dat een aantal vragen
ven verbod, terwijl het feit betrekking heeft
verwerken en/of bewerken van hennepplan-
betrekking heeft op de effectiviteit van de
op een grote hoeveelheid van het middel en
ten meermalen heeft plaatsgevonden. Het
voorgestelde wetswijziging, achten wij het
medeplegen van opzettelijk handelen in
Hof heeft daarom ten onrechte de kwalifica-
van belang erop te wijzen dat het onderhavi-
strijd met een in art. 3, onder B, Ow gegeven
tie ‘meermalen gepleegd’ toegevoegd. De
ge wetsvoorstel een onderdeel vormt van het
verbod, en (feit 3) deelnemen aan een organi-
Hoge Raad zal de kwalificatie verbeteren als
reeds ingezette proces van intensivering van
satie die tot oogmerk heeft het plegen van
in het dictum te vermelden. Deze verbete-
de bestrijding van de professionele illegale
een misdrijf als bedoeld in art. 11 lid 3 en lid
ring heeft, gelet op art. 57 Sr, geen invloed op
teelt van hennep en handel in cannabis. Zo
5 Ow.
het toepasselijke strafmaximum voor de ten
zijn mede naar aanleiding van de nota «Het
laste van de verdachte bewezenverklaarde
Nederlands drugbeleid Continuïteit en veran-
Hoge Raad, onder meer:
feiten tezamen.
dering» (hierna te noemen: de drugnota) de
2.5. Het middel bevat in de eerste plaats de
Beslissing: de Hoge Raad vernietigt de bestre-
richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor
klacht dat het hof ten onrechte art. 11, derde
den uitspraak uitsluitend wat betreft de kwa-
het opsporings- en strafvorderingsbeleid inza-
lid, Ow heeft toegepast, nu het niet de ver-
lificatie van het onder 1 bewezenverklaarde
ke strafbare feiten van de Opiumwet aange-
dachte, maar de medeverdachte is geweest
en de duur van de opgelegde gevangenis-
past (Stcrt. 1996, 187; voortaan te noemen: de
die in de uitoefening van een beroep of
straf; kwalificeert het onder 1 bewezenver-
OM-richtlijnen). Een van die wijzigingen
bedrijf heeft gehandeld. De klacht berust op
klaarde als ‘medeplegen van in de uitoefe-
betreft de expliciete aandacht voor de illegale
de opvatting dat art. 11, derde lid, Ow als een
ning van een beroep of bedrijf opzettelijk
hennepteelt. Deze is thans vervolgbaar als
persoonlijk werkende strafverhogende
handelen in strijd met een in artikel 3, aan-
overtreding van het in artikel 3, eerste lid,
omstandigheid in de zin van art. 50 Sr moet
hef en onder B, Opiumwet gegeven verbod’;
onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
worden aangemerkt. Die opvatting is echter,
vermindert de duur van de opgelegde gevan-
van het aanwezig hebben. Met het oog op de
gelet op het volgende, onjuist.
genisstraf in die zin dat deze 27 maanden,
beoordeling van het karakter van de teelt zijn
2.6. Art. 50 Sr is blijkens de wetsgeschiedenis
waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een
in de richtlijnen een aantal indicatoren ver-
‘eener uitzondering op de gewone regelen
proeftijd van 2 jaren, beloopt; verwerpt het
meld voor bedrijfsmatige teelt. Zo zijn niet
van strafregtelijke verantwoordelijkheid’ (H.J.
beroep voor het overige.
alleen het aantal planten maar ook de te
(Sr art. 50; Opiumwet art. 3 en 11)
behalen oogsten per jaar van belang. Voorts
Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel I, 1881, p. 419). De in de con-
A-G Knigge, onder meer:
kan uit de wijze waarop de teelt in concreto
clusie van de advocaat-generaal onder 14.4
4.14. […] De memorie van toelichting bij het
plaatsvindt, zoals het gebruik van technische
weergegeven wetsgeschiedenis van art. 11,
wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering
hulpmiddelen, het bedrijfsmatige karakter
derde lid, Ow wijst niet in de richting dat het
van art. 11 lid 3 Opiumwet houdt onder meer
daarvan worden afgeleid.’
in dit lid opgenomen beroeps- of bedrijfsma-
het volgende in.7
tige handelen als een uitzondering in de zin
‘Wij stellen voor het telen van hennep expli-
7. Kamerstukken II, 1996/97, 25325, 3, p. 2.
van art. 50 Sr dient te worden beschouwd.
ciet strafbaar te stellen en de strafmaat voor
8. Kamerstukken II, 1997/98, 25325, 6, p. 1.
2.7. Opmerking verdient nog dat art. 11, der-
de verboden gedraging fors te verhogen, voor
de lid, Ow in een geval als het onderhavige
zover deze plaatsvindt in de uitoefening van
alleen toepasselijk is - hetgeen het hof ook
een beroep of bedrijf.
niet heeft miskend - indien het opzet van de
Gelet op het hierboven geschetste beeld van
verdachte mede gericht is geweest op de
de grootschalige hennepteelt, stellen wij voor
3 juni 2014, nr. 13/00991
omstandigheid dat zijn mededader in de uit-
niet alleen de strafmaat voor de professionele
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg V. van den
oefening van een beroep of bedrijf heeft
hennepteelt te verhogen, maar ook de straf-
Brink)
gehandeld (vgl. dezelfde wetsgeschiedenis
maat voor het beroeps- of bedrijfsmatige
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
over ‘de gewone regelen van strafregtelijke
bereiden, verwerken, verkopen en afleveren
strekkende tot verwerping van het beroep;
verantwoordelijkheid. Iedere mededader of
van hennepplanten. Daardoor wordt het
adv. mr. R.J. Baumgardt, Spijkenisse)
medepligtige aan het misdrijf, die bekend
mogelijk doeltreffend op te treden tegen de
ECLI:NL:HR:2014:1306
was met en wiens opzet ook gerigt was op
professionele en grootschalige hennepteelt en
deze omstandigheid, moet in hare strafregte-
de gedragingen die daar doorgaans onlosma-
Door advocaat-generaal gewekt vertrouwen
lijke gevolgen deelen, al betreft zij hem niet
kelijk mee zijn verbonden. Met een verhoging
dat geen voordeelsontneming meer zou
persoonlijk’, H.J. Smidt, o.c., p. 416, en HR 21
van de strafmaat voor het kweken van hen-
plaatsvinden? In casu geen sprake van een
juni 1926, NJ 1926, p. 955).
nepplanten, kan niet worden volstaan. Een
te honoreren gerechtvaardigd vertrouwen,
1696
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1242
Rechtspraak
onder meer omdat de advocaat-generaal
werker aangesproken met de mededeling dat
trouwen. Van schending van het vertrou-
vrijwel onmiddellijk na zijn onjuiste uitla-
er wel degelijk een ontnemingsvordering
wensbeginsel is derhalve geen sprake.’
ting een rectificatie heeft gestuurd aan de
tegen de veroordeelde aanhangig zou worden
Het middel bevat de klacht dat het hof het in
raadsman van de verdachte.
gemaakt. Gelet hierop heeft hij toen de brief
hoger beroep gevoerde verweer dat het
van 28 april 2008 aan de raadsman van ver-
Openbaar Ministerie in zijn ontnemingsvor-
dachte geschreven.’
dering niet-ontvankelijk moet worden ver-
Het hof overweegt omtrent het verweer
klaard, heeft verworpen op gronden die deze
Inleiding:
betreffende schending van het vertrouwens-
verwerping niet kunnen dragen.
Veroordeelde is de verplichting opgelegd tot
beginsel onder meer: ‘Slechts wanneer sprake
betaling aan de Staat van een bedrag van
is van een uitdrukkelijke en onvoorwaardelij-
Hoge Raad, onder meer:
€ 1 582 800 ter ontneming van wederrechte-
ke toezegging door een tot het nemen van de
2.3. Het hof heeft het verweer dat het Open-
lijk verkregen voordeel.
vervolgingsbeslissing bevoegde autoriteit om
baar Ministerie in zijn ontnemingsvordering
Door de verdediging is betoogd dat het
van vervolging af te zien, kan vanwege een
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard,
Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient
opgewekt vertrouwen een beroep op niet-
verworpen op de grond dat ‘geen sprake [kan]
te worden verklaard vanwege schending van
ontvankelijkheid worden gehonoreerd. Bij de
zijn van een te honoreren gerechtvaardigd
het vertrouwensbeginsel. De verdediging
behandeling in hoger beroep van de hoofd-
vertrouwen’. Dat oordeel geeft niet blijk van
voert hiertoe aan dat de raadsman heeft aan-
zaak is ter zitting aan de advocaat-generaal
een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin
gevoerd dat de advocaat-generaal tijdens de
door het gerechtshof naar de stand van
onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad
behandeling van de strafzaak van veroordeel-
zaken in de ontnemingsprocedure gevraagd.
in aanmerking dat het hof heeft vastgesteld
de in hoger beroep heeft meegedeeld dat er
Deze heeft hierop naar achteraf bleek een
(i) dat er een proces-verbaal van strafrechte-
geen ontnemingsvordering meer aanhangig
foutieve mededeling gedaan, die hij kort
lijk financieel onderzoek was opgemaakt het-
zou worden gemaakt. De advocaat-generaal
daarna door middel van een brief aan de
welk aan de betrokkene ter hand was gesteld,
heeft kort daarna deze mededeling door mid-
raadsman van verdachte heeft herroepen.
waarin melding werd gemaakt van een
del van een brief aan de raadsman van ver-
Aan de uitlatingen van de advocaat-generaal,
bedrag van ruim anderhalf miljoen euro aan
dachte van 28 april 2008 herroepen. De ver-
hoe deze ook precies hebben geluid, kon en
wederrechtelijk verkregen voordeel, (ii) dat
dediging stelt zich op het standpunt dat deze
mocht verdachte naar het oordeel van het
aan de betrokkene door de officier van justi-
brief niet af doet aan het door de advocaat-
hof in redelijkheid niet zonder meer het
tie bij de behandeling van de strafzaak ter
generaal ter zitting opgewekte vertrouwen
gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen van
terechtzitting van 24 februari 2006 is mede-
dat er geen ontnemingsvordering meer zou
een toezegging dat er geen ontnemingspro-
gedeeld dat het Openbaar Ministerie voorne-
komen.
cedure meer zou volgen, nu deze uitlatingen
mens was om een ontnemingsvordering in te
Het hof stelt onder meer het volgende vast:
- gedaan naar aanleiding van een vraag van
dienen, en (iii) dat de advocaat-generaal vrij-
‘Het hof heeft kennis genomen van het dos-
de voorzitter - informatief van aard waren en
wel onmiddellijk na zijn onjuiste uitlating
sier in de hoofdzaak. […] In dit dossier bevin-
niet gezien kunnen worden als een formele
een rectificatie heeft gestuurd aan de raads-
den zich voorts de aantekeningen van de
toezegging van het openbaar ministerie
man van de verdachte. Dat oordeel draagt de
griffier waarbij als opmerking van de advo-
jegens verdachte dat er geen ontnemingspro-
verwerping van het verweer zelfstandig,
caat-generaal Frielink met betrekking tot de
cedure (meer) zou volgen. Het feit dat door
zodat hetgeen het hof voor het overige heeft
ontnemingsvordering is opgenomen: “Ontne-
de officier van justitie eerder, te weten bij de
overwogen, buiten bespreking kan blijven.
mingsvordering is er niet gekomen en dat
behandeling van de hoofdzaak ter zitting
2.4. Het middel faalt.
kan ook niet meer”. Ter terechtzitting op 18
van 24 februari 2006 aan verdachte is mede-
december 2012 is de advocaat-generaal Frie-
gedeeld dat het Openbaar Ministerie voorne-
link als getuige gehoord en deze heeft
mens was om een ontnemingsvordering in te
alstoen, zakelijk weergegeven, verklaard dat
dienen, het feit dat er een proces-verbaal SFO
hij voorafgaande aan de terechtzitting in
was opgemaakt, dat naar hetgeen de advo-
3 juni 2014, nr. 12/04867
hoger beroep van 23 april 2008 in de hoofd-
caat-generaal ter zitting van het hof onweer-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den
zaak heeft geprobeerd contact te krijgen met
sproken heeft gesteld ter hand was gesteld
Brink)
de zaaksofficier van justitie. Toen dit niet
van veroordeelde, in welk proces-verbaal
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
mogelijk bleek, heeft hij aan een medewerker
sprake is van een wederrechtelijk verkregen
Spronken, strekkende tot vernietiging en
van het functioneel parket gevraagd om in
voordeel van ruim anderhalf miljoen euro
tot terugwijzing; adv. mr. R.J. Baumgardt,
het automatiseringssysteem de stand van
met vermelding van een groot aantal goede-
Spijkenisse)
zaken met betrekking tot een eventuele ont-
ren waarop beslag is gelegd tijdens de door-
ECLI:NL:HR:2014:1277
nemingsvordering tegen verdachte na te zoe-
zoekingen op 14 april 2004, en het feit dat de
ken. Deze medewerker gaf de advocaat-gene-
uitlatingen weliswaar zijn gedaan door een
Inhoud en motivering vonnis bij bekennen-
raal te kennen hierover niets in het systeem
vertegenwoordiger van het openbaar minis-
de verdachte, art. 359 lid 3 Sv: met een opga-
te kunnen vinden. Naar aanleiding hiervan
terie maar niet door de zaaksofficier van jus-
ve van de bewijsmiddelen kan slechts wor-
heeft hij op de zitting van het gerechtshof
titie als eerstverantwoordelijke, hadden in
den volstaan indien de verdachte het
van 23 april 2008 op een daartoe strekkende
ieder geval voor verdachte aanleiding moe-
bewezenverklaarde ‘duidelijk en ondubbel-
vraag van de voorzitter de mededeling
ten zijn om de uitlatingen te verifiëren bij de
zinnig’ heeft bekend, tenzij hij nadien
gedaan dat er geen ontnemingsvordering
zaaksofficier van justitie teneinde zekerheid
anders heeft verklaard dan wel hij of zijn
gedaan was of gedaan zou worden. Wat hij
te verkrijgen over de juistheid van de door de
raadsman vrijspraak heeft bepleit.
toen precies gezegd heeft weet hij niet meer.
advocaat-generaal verstrekte informatie.
Onjuist is de stelling dat geen sprake is van
Direct na afloop van de zitting werd hij door
Door dit na te laten kan er geen sprake zijn
een zogenoemde bekennende verdachte als
een in de zittingszaal aanwezige FIOD-mede-
van een te honoreren gerechtvaardigd ver-
bedoeld in art. 359 lid 3 Sv vanwege de
(Sr art. 36e; Sv art. 311)
1243
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1697
Rechtspraak
enkele omstandigheid dat blijkens het von-
doen als bankmedewerker naar de winkeliers
zaken 1 en 2 bewezenverklaarde. Daarbij
nis de bewezenverklaring niet (volledig)
met de mededeling dat de goederen betaald
wordt voorts in aanmerking genomen dat
steunt op een opgave van bewijsmiddelen
zouden zijn en het inschakelen van koeriers-
- anders dan in de strafzaak die heeft geleid
doch op een of meer – uitgewerkte –
diensten om de door hem bestelde goederen
tot HR 6 november 2007,
bewijsmiddelen, houdende de voor de
op te laten halen en naar een door hem
ECLI:NL:HR:2007:BB4938 - in het bestreden
bewezenverklaring redengevende feiten en
opgegeven adres te laten brengen.’
arrest noch in het daarbij bevestigde vonnis
omstandigheden.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring
van de Politierechter het wettig bewijsmiddel
In casu terechte klacht dat ’s hofs kennelij-
ontoereikend is gemotiveerd.
is aangeduid waaraan een mogelijk bekennende verklaring van de verdachte is ont-
ke oordeel dat de verdachte de feiten heeft bekend in de zin van art. 359 lid 3 Sv onbe-
Hoge Raad, onder meer:
leend, zodat het hof wat betreft de zaken 1
grijpelijk is, mede omdat de bekennende
3.2.1. Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art.
en 2 niet kon volstaan met een opgave van
verklaringen van verdachte niet alle onder-
415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk is,
de bewijsmiddelen III-V onderscheidenlijk
delen van het bewezenverklaarde omvatten.
luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
VIII-XI.
Bewijsmotivering steunt op niet in de
‘De beslissing dat het feit door de verdachte
3.5 Wat betreft feit 2 heeft het hof geoor-
bewijsmiddelen vermelde gegevens: indien
is begaan, moet steunen op de inhoud van in
deeld dat gedurende de in de tenlastelegging
het gaat om feiten of omstandigheden die
het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, hou-
vermelde periode sprake was van een organi-
door de rechter redengevend worden geacht
dende daartoe redengevende feiten en
satie die tot oogmerk had het plegen van
voor de bewezenverklaring, dient de rechter
omstandigheden. Voor zover de verdachte
misdrijven. Het hof heeft dat oordeel doen
die zich aldus – al dan niet in reactie op
het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een
steunen op ‘de gedingstukken en het verhan-
een bewijsverweer – beroept op bepaalde
opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij
delde ter terechtzitting’. Aldus heeft het hof
niet in de bewijsmiddelen vermelde gege-
hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij
miskend dat indien het gaat om feiten of
vens, met voldoende mate van nauwkeurig-
of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.’
omstandigheden die door de rechter reden-
heid in zijn overweging a. die feiten of
3.2.2. In het licht van de wetsgeschiedenis,
gevend worden geacht voor de bewezenver-
omstandigheden aan te duiden, en b. het
die is weergegeven in HR 26 september 2006,
klaring, de rechter die zich aldus - al dan niet
wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan
ECLI:NL:HR:2006:AX5776, NJ 2006/542, moet
in reactie op een bewijsverweer - beroept op
die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
art. 359, derde lid, Sv aldus worden verstaan
bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde
In casu heeft hof hieraan niet voldaan door
dat slechts kan worden volstaan met een
gegevens, met voldoende mate van nauwkeu-
diens oordeel te doen steunen op ‘de
opgave van de bewijsmiddelen indien de ver-
righeid in zijn overweging (a) die feiten of
gedingstukken en het verhandelde ter
dachte het bewezenverklaarde duidelijk en
omstandigheden dient aan te duiden, en (b)
terechtzitting’.
ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij sprake is
het wettige bewijsmiddel dient aan te geven
van de aan het slot van die bepaling genoem-
waaraan die feiten of omstandigheden zijn
de gevallen.
ontleend (vgl. HR 24 juni 2003,
3.3. Voor zover het middel steunt op de stel-
ECLI:NL:HR:2003:AF7985, NJ 2004/165). Ook
Inleiding:
ling dat uit de enkele omstandigheid dat blij-
in zoverre slaagt het middel.
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
kens het vonnis of arrest de bewezenverkla-
Volgen vernietiging en verwijzing.
gezegd – (feit 1) medeplegen van een beroep
ring niet (volledig) steunt op een opgave van
of gewoonte maken van het kopen van goe-
bewijsmiddelen doch op een of meer – uitge-
deren met het oogmerk om zonder volledige
werkte – bewijsmiddelen, houdende de voor
Raad van State
betaling zich of een ander de beschikking
de bewezenverklaring redengevende feiten
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
over die goederen te verzekeren en (feit 2)
en omstandigheden, moet worden afgeleid
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
deelneming aan een organisatie die tot oog-
dat geen sprake is van een zogenoemde
bij de directie bestuursrechtspraak van de
merk heeft het plegen van misdrijven.
bekennende verdachte als bedoeld in de
Raad van State. Volledige versies van deze
Het hof heeft ten aanzien van feit 2 onder
tweede volzin van het derde lid van art. 359
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
meer nog het volgende overwogen: ‘Op basis
Sv, faalt het, aangezien die stelling geen
vanstate.nl.
van de gedingstukken en het verhandelde ter
steun vindt in het recht.
terechtzitting is het hof van oordeel dat
3.4. Wat betreft het onder 1 in de zaken 1 en
gedurende de tenlastegelegde periode sprake
2 bewezenverklaarde klaagt het middel even-
is van een organisatie die tot oogmerk had
wel terecht dat ’s hofs kennelijke oordeel dat
het plegen van misdrijven. Tot die organisa-
de verdachte deze feiten heeft bekend in de
7 mei 2014, nr. 201301534/1/A1
tie behoorden in ieder geval verdachte en de
zin van voormelde wetsbepaling, onbegrijpe-
(Mrs. Van Kreveld, Timmerman-Buck, Van
medeverdachte [medeverdachte]. De organi-
lijk is. Immers, de tot het bewijs van het in
den Broek)
satie was gericht op het kopen van goederen
die zaken tenlastegelegde gebezigde verkla-
ECLI:NL:RVS:2014:1624
zonder deze te betalen Dat de organisatie een
ringen van de verdachte houden in ‘Ik heb op
duurzaam karakter had, leidt het hof af uit
25 april 2008 gebeld naar de drogist, het koe-
Invordering dwangsom. Vraag wie overtre-
het feit dat het samenwerkingsverband bijna
riersbedrijf en de koerier, daarbij gebruikma-
ding heeft begaan kan bij beoordeling
een halfjaar heeft bestaan. Binnen de organi-
kend van het telefoonnummer 06-[0001]’
invorderingsbesluit niet meer aan de orde
satie was voorts sprake van een zekere verde-
(bewijsmiddel VI) en ‘Ik heb op 18 april 2008
komen. Overdracht activa niet aangemerkt
ling van de werkzaamheden. De rol van ver-
gebeld met telefoonnummer 06-[0001] en
als bijzondere omstandigheid om van
dachte was onder andere gelegen in het
met het nummer 06-[0005] naar de compu-
invordering af te zien.
bellen van winkeliers om onder valse voor-
terzaak, het koeriersbedrijf en de koerier’
wendselen en met gebruikmaking van valse
(bewijsmiddel XIII). Deze verklaringen betref-
namen goederen te bestellen, het zich voor-
fen niet alle onderdelen van het onder 1 als
(Sv art. 359)
1698
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1244
(Awb art. 5:37)
Rechtspraak
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
daarbij is gelast onder 2 (€ 50 000) (hierna:
heid heeft aangemerkt, nu [appellante B]
lante A] en [appellante B], beide gevestigd te
besluit 6).
door die overdracht niet was opgehouden te
Opheusden, gemeente Neder-Betuwe, vs. de
Bij afzonderlijk besluit van 17 november
bestaan.
uitspraak van Rechtbank Arnhem van 18
2010 heeft het college besloten tot invorde-
9.4. Dat, zoals de rechtbank heeft vastgesteld,
december 2012 in zaken nrs. 10/3547,
ring bij [appellante A] van verbeurde dwang-
[appellante B] door het staken van activitei-
10/3601 en 11/76 in het geding tussen:
sommen van hetzelfde bedrag ter zake van
ten op het perceel [locatie 2] aan de bij
[appellante A] en [appellante B] en het colle-
dezelfde overtredingen (hierna: besluit 7).
besluit 1, onder 2, opgelegde last had voldaan
ge van burgemeester en wethouders van
Bij uitspraak van 18 december 2012 heeft de
zodat terzake geen dwangsommen zijn ver-
Neder-Betuwe.
rechtbank, voor zover thans van belang, de
beurd, vormt evenmin een bijzondere
door [appellante B] tegen besluit 4 en door
omstandigheid op grond waarvan het college
Procesverloop
[appellante A] tegen besluit 5 en 7 ingestelde
ook van invordering van de dwangsommen
Bij besluit van 10 februari 2010, voor zover
beroepen ongegrond verklaard, het door
die terzake van de bij besluit 1, onder 1a,
thans van belang, heeft het college [appellan-
[appellante B] tegen besluit 6 ingestelde
opgelegde last waren verbeurd, had dienen af
te B] gelast: 1. op het perceel aan de [locatie
beroep gegrond verklaard en dat besluit ver-
te zien.
1] te Dodewaard: a. voor 1 maart 2010 de
nietigd voor zover daarbij is beslist tot invor-
9.5. Het betoog faalt.
aldaar aanwezige afvalstoffen, zoals gebroken
dering van € 50 000 ter zake van niet-nako-
(…)
puin, asfalt, dakdekking, oud ijzer, bielzen,
ming van de bij besluit 1, onder 2, opgelegde
autobanden, sloophout en bouw- en sloopaf-
last.
val en groenafval te verwijderen en verwij-
(…)
1245
b. uiterlijk op 1 november 2010 de gebouwde
Overwegingen
4 juni 2014, nr. 201308060/1/A4
portable cabins, de keerwanden, de pakket-
(…)
(Mrs. Drupsteen, Helder en Michiels)
teermachine en het hekwerk te verwijderen
9. [appellante B] betoogt dat de rechtbank
ECLI:NL:RVS:2014:1982
en verwijderd te houden;
ten onrechte heeft overwogen dat zij de haar
c. uiterlijk op 1 november 2010 de bedrijfsac-
bij besluit 1, onder 1a, opgelegde last niet
Hoewel handhavingsbeleid er niet toe mag
tiviteiten die in strijd zijn met het bestem-
heeft nageleefd. Hiertoe voert zij aan dat zij
strekken dat tegen overtredingen met een
mingsplan en die niet vallen onder de last
haar activa in januari 2010 aan [appellante
lage prioriteit nimmer wordt opgetreden,
onder a. te staken en gestaakt te houden;
A] heeft overgedragen en daarom de opgeleg-
betekent dit niet dat bij de handhaving
2. op het perceel [locatie 2] te Opheusden
de lasten niet heeft overtreden. Het oordeel
geen prioriteiten mogen worden gesteld.
uiterlijk 1 mei 2010 alle bedrijfsactiviteiten
van de rechtbank dat [appellante B] niet aan-
Wanneer door een belanghebbende om
die in strijd zijn met het bestemmingsplan
nemelijk heeft gemaakt dat zij al hetgeen
handhaving wordt verzocht, kan niet uit-
(de stalling van vrachtwagens, shovels en kra-
redelijkerwijs in haar vermogen lag heeft
sluitend onder verwijzing naar de priori-
nen, alsmede het wassen van deze voertui-
gedaan om de verwijdering van de betreffen-
teitstelling van handhaving worden afge-
gen en ook het onderhouden van deze voer-
de afvalstoffen te bevorderen, staat haaks op
zien. College van burgemeester en
tuigen) te staken en gestaakt te houden
de overweging van de rechtbank dat [appel-
wethouders heeft afwijzing van verzoek om
(hierna: besluit 1).
lante B] de in besluit 1, onder 2, opgelegde
handhaving ten onrechte gebaseerd op pri-
Bij afzonderlijk besluit van 10 februari 2010
last niet heeft overtreden nu niet aanneme-
oriteringsbeleid. Het gelijkheidsbeginsel
heeft het college dezelfde lasten onder gelij-
lijk is geworden dat [appellante B] na de
brengt niet met zich dat het college gehou-
ke dwangsommen opgelegd aan [appellante
begunstigingstermijn nog de in die last
den was om onjuist beleid toe te passen.
A] (hierna: besluit 2).
bedoelde bedrijfsactiviteiten heeft verricht,
Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het col-
aldus [appellante B].
(Gemeentewet art. 125; Wet algemene bepa-
lege geweigerd aan [appellante A] bouwver-
9.1. Vast staat dat de afvalstoffen niet van het
lingen omgevingsrecht art. 2.1, 5.2)
gunning en vrijstelling te verlenen voor het
perceel aan de [locatie 1] zijn verwijderd,
plaatsen van vier portable cabins, keerwan-
zoals [appellante B] was opgedragen bij de
Uitspraak op het hoger beroep van: het colle-
den, hekwerk en romney-loods op het perceel
last die haar bij besluit 1, onder 1a was opge-
ge van burgemeester en wethouders van
[locatie 1] te Dodewaard (hierna: besluit 3).
legd en dat de aan die last verbonden dwang-
Zaanstad, appellant, vs. de uitspraak van
Bij besluit van 27 augustus 2010, voor zover
sommen zijn verbeurd.
Rechtbank Noord-Holland van 19 juli 2013
thans van belang, heeft het college het door
9.2. Voor zover [appellante B] heeft beoogd te
in zaak nr. 12/5627 in het geding tussen:
de [appellante B] tegen besluit 1 gemaakte
betogen dat niet zij maar [appellante A] de
[wederpartij], wonend te Zaandam, gemeen-
bezwaar niet-ontvankelijk verklaard (hierna:
overtreding heeft begaan, die tot het opleg-
te Zaanstad, en het college.
besluit 4).
gen van deze last heeft geleid, overweegt de
Bij afzonderlijk besluit van 27 augustus 2010,
Afdeling dat dit bij de beoordeling van het
Procesverloop
voor zover thans van belang, heeft het colle-
terzake van die last genomen invorderingsbe-
Bij besluit van 16 april 2012 heeft het college
ge het door [appellante A] tegen de besluiten
sluit niet meer aan de orde kan komen.
het verzoek van [wederpartij] om handha-
2 en 3 gemaakte bezwaar ongegrond ver-
9.3. Voor zover [appellante B] beoogt te beto-
vend op te treden tegen een door [belang-
klaard (hierna: besluit 5).
gen dat de omstandigheid dat zij haar activa
hebbende] in het verlengde van het perceel
Bij besluit van 17 november 2010 heeft het
aan [appellante A] had overgedragen, een
aan de [locatie] te Zaandam geplaatste meer-
college besloten tot invordering bij [appellan-
bijzondere omstandigheid was, op grond
paal, afgewezen.
te B] van verbeurde dwangsommen ten
waarvan het college van invordering van die
Bij besluit van 29 oktober 2012 heeft het col-
bedrage van € 90 000 ter zake van overtre-
dwangsommen had dienen af te zien, wordt
lege het door [wederpartij] daartegen
dingen van hetgeen is gelast bij besluit 1,
overwogen dat de rechtbank die omstandig-
gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
onder 1.a (vier keer € 10 000) en van hetgeen
heid terecht niet als bijzondere omstandig-
Bij uitspraak van 19 juli 2013 heeft de recht-
derd te houden;
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1699
Rechtspraak
bank het door [wederpartij] daartegen inge-
te zien van handhavend optreden, omdat in
2.4.1. Handhavingsbeleid mag er niet toe
stelde beroep gegrond verklaard en het
vergelijkbare gevallen ook niet tot handha-
strekken dat tegen overtredingen met een
besluit van 29 oktober 2012 vernietigd. (…)
ving wordt overgegaan. Volgens de rechtbank
lage prioriteit nimmer wordt opgetreden. Dit
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger
dient het bestuursorgaan de verzoeker, gelet
betekent niet dat bij de handhaving geen
beroep ingesteld.
op de beginselplicht tot handhaving, dan ten
prioriteiten mogen worden gesteld. Priori-
(…)
minste een moment in het vooruitzicht te
teitstelling is toegestaan om in het kader van
stellen waarop het verzoek om handhaving
doelmatige handhaving onderscheid te
Overwegingen
alsnog kan worden ingewilligd.
maken in de wijze waarop uitvoering wordt
1. Het college heeft het verzoek om handha-
2.2. Niet in geschil is dat het zonder vergun-
gegeven aan de handhavingstaak. Zo kan pri-
ving bij besluit van 16 april 2012, gehand-
ning plaatsen van de meerpaal in strijd is
oritering bepalend zijn voor de mate waarin
haafd bij het besluit op bezwaar van 29 okto-
met artikel 2.1 van de Wet algemene bepalin-
toezicht wordt gehouden op de naleving van
ber 2012, afgewezen, omdat de aanwezigheid
gen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zodat
voorschriften. Ook mag prioritering inhou-
van illegale bebouwingen rondom het water
het college bevoegd was ter zake handhavend
den dat bij bepaalde lichte overtredingen
volgens het Beleidsplan Vergunningverle-
op te treden.
alleen naar aanleiding van een klacht of een
ning, Toezicht en Handhaving 2012-2015,
Gelet op het algemeen belang dat gediend is
verzoek van een belanghebbende wordt
vastgesteld door de gemeenteraad (hierna:
met handhaving, zal in geval van overtreding
beoordeeld of handhavend moet worden
het Handhavingsbeleidsplan), en het Hand-
van een wettelijk voorschrift het bestuursor-
opgetreden. Wanneer door een belangheb-
havingsprogramma, vastgesteld door het col-
gaan dat bevoegd is om met een last onder
bende om handhaving wordt verzocht, kan
lege, een lage prioriteit heeft en tegen over-
bestuursdwang of dwangsom op te treden, in
echter niet uitsluitend onder verwijzing naar
tredingen met een lage prioriteit vooralsnog
de regel van deze bevoegdheid gebruik moe-
de prioriteitstelling van handhaving worden
niet handhavend wordt opgetreden. Daarbij
ten maken. Slechts onder bijzondere omstan-
afgezien. Alleen onder bijzondere omstandig-
is overwogen dat zich in dit geval geen zoda-
digheden mag het bestuursorgaan weigeren
heden immers mag van handhaving worden
nig bijzondere omstandigheden voordoen
dit te doen. Dit kan zich voordoen indien
afgezien. Zoals de Afdeling heeft overwogen
dat direct ingrijpen noodzakelijk is.
concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts
in de uitspraak van 28 juli 2010, nr.
2. Het college betoogt dat de rechtbank bij
kan handhavend optreden zodanig onevenre-
200910268/1/H1, geldt de keuze van een
haar oordeel dat het verzoek om handhaving
dig zijn in verhouding tot de daarmee te die-
bestuursorgaan om in verband met een
ten onrechte met verwijzing naar het Hand-
nen belangen dat van optreden in die concre-
beperkte handhavingscapaciteit een bepaal-
havingsbeleidsplan is afgewezen, heeft mis-
te situatie behoort te worden afgezien.
de overtreding een lage prioriteit toe te ken-
kend dat een verzoek om handhaving er niet
2.3. Uit het Handhavingsbeleidsplan volgt
nen, niet als een bijzondere omstandigheid.
toe kan leiden dat wordt afgeweken van een
dat vooralsnog niet handhavend wordt opge-
Het orgaan zal dus na een verzoek om hand-
algemene gedragslijn ten aanzien van verge-
treden tegen het zonder omgevingsvergun-
having een afweging moeten maken in het
lijkbare gevallen. Volgens het college is het
ning plaatsen van meerpalen in openbaar
individuele geval, waarbij de belangen van de
niet juist en bovendien ongewenst om de
water, aan welke overtreding een lage priori-
verzoeker worden betrokken. Bij deze afwe-
beginselplicht tot handhaving zover op te
teit is toegekend. In het Handhavingsbeleids-
ging moet het bestuursorgaan bezien of het
rekken dat dit zou betekenen dat, ondanks
plan is vermeld dat alsnog kan worden beslo-
ondanks de prioritering in dit geval toch
de lage prioriteit die aan een overtreding in
ten om tegen laag geprioriteerde situaties
moet optreden.
een bepaalde beleidsperiode wordt gegeven,
handhavend op te treden indien deze in de
2.4.2. Het resultaat van die afweging kan zijn
er voor het einde van de looptijd van deze
toekomst meer prioriteit krijgen. Ook kan
dat van handhaving wordt afgezien, gelet op
beleidsperiode hoe dan ook handhavend
worden besloten om in het kader van een
het karakter van het overtreden voorschrift,
dient te worden opgetreden.
speciaal handhavingsproject op te treden
het daarbij betrokken algemene belang en de
2.1. De rechtbank heeft voorop gesteld dat zij
tegen overtredingen die al jaren bestaan. Die
belangen van de verzoeker. Leidt de naar aan-
het beleid van het college, waarin prioritei-
projecten worden dan in het handhavings-
leiding van een verzoek van een belangheb-
ten bij handhaving zijn gesteld, in beginsel
programma vermeld. Blijkens het Handha-
bende uitgevoerde beoordeling of handha-
niet onredelijk acht. Op alle momenten
vingsprogramma 2012 en het Handhavings-
vend moet worden opgetreden daarentegen
handhavend optreden tegen alle mogelijke
programma 2013 zou in de jaren 2012 en
tot het nemen van een sanctiebesluit, dan
overtredingen van wettelijke voorschriften
2013 in ieder geval nog niet projectmatig
levert dat, anders dan het college veronder-
kan, gelet op de beschikbare capaciteit, niet
worden opgetreden tegen illegale bouwwer-
stelt, op zichzelf geen strijd met het gelijk-
van het college worden gevergd. In dit geval
ken met een lage prioriteit. Het college heeft
heidsbeginsel op ten opzichte van gevallen
wordt echter binnen de looptijd van het
gesteld dat dit ook in 2014 niet het geval zal
waarin niet om handhaving is verzocht en
Handhavingsbeleidsplan volledig afgezien
zijn.
geen sanctiebesluit is genomen. In die geval-
van handhavend optreden tegen overtredin-
2.4. Beleid dat inhoudt dat tegen overtredin-
len doet zich immers niet de omstandigheid
gen als hier aan de orde. Een dergelijke con-
gen die in het handhavingsbeleid een lage
voor dat een verzoek is gedaan waarmee in
sequentie van een beleid is volgens de recht-
prioriteit hebben in het geheel niet handha-
de bestuurlijke afweging rekening moet wor-
bank niet redelijk. Gelet op de beginselplicht
vend zal worden opgetreden, is rechtens niet
den gehouden. De drie uitspraken van de
om te handhaven dient een burger, bijzonde-
aanvaardbaar, omdat daarmee het te handha-
Afdeling waarop het college ter verdediging
re omstandigheden daargelaten, uitzicht te
ven wettelijk voorschrift wordt ondergraven.
van zijn standpunt heeft gewezen, zijn met
hebben op handhaving binnen de looptijd
Dat het beleid van het college niet uitsluit
het voorgaande verenigbaar en verhouden
van een beleidsplan, aldus de rechtbank. De
dat tegen dergelijke overtredingen in de toe-
zich daartoe als volgt. De uitspraak van 11
rechtbank heeft voorts overwogen dat het
komst alsnog handhavend zal worden opge-
juni 2008, nr. 200707396/1 heeft betrekking
gelijkheidsbeginsel niet meebrengt dat een
treden, doet er niet aan af dat het beleid
op de noodzaak van een consistent en door-
bestuursorgaan naar aanleiding van een
inhoudt dat tegen die overtredingen niet
dacht bestuursbeleid; het stellen van priori-
daartoe strekkend verzoek kan besluiten af
handhavend wordt opgetreden.
teiten is daarmee niet in strijd. In de zaken
1700
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
Rechtspraak
die leidden tot de uitspraken van 11 maart
leiden. Indien een consistent en doordacht
Het beginsel om gelijke gevallen gelijk te
2009, nr. 200803658/1, en 11 juli 2012, nr.
bestuursbeleid wordt gevoerd, inhoudende
behandelen brengt niet met zich dat het col-
201110077/1/A1 werd handhavend optreden
dat bij overtredingen waaraan een lage prio-
lege gehouden was om onjuist beleid toe te
door de betrokken bestuursorganen slechts
riteit is toegekend alleen naar aanleiding van
passen.
overwogen in de gevallen waarin daarom
een klacht of een verzoek van een derde
2.6. De conclusie is dat de rechtbank terecht,
door derden werd verzocht, maar ontbrak
wordt beoordeeld of handhavend moet wor-
zij het op enigszins andere gronden, heeft
een consistent en doordacht prioriteringsbe-
den opgetreden, betekent een besluit tot
geoordeeld dat het bestreden besluit niet
leid. In die uitspraken overwoog de Afdeling
handhaving naar aanleiding van een klacht
berust op een deugdelijke motivering en der-
dat het enkele feit dat in bepaalde gevallen
of verzoek echter niet dat het college alsdan
halve in strijd is met artikel 7:12, eerste lid,
anders dan in het onderhavige geval door
in alle vergelijkbare gevallen uit eigen bewe-
van de Awb. Het betoog faalt derhalve.
een derde niet om handhavend optreden was
ging tot handhaving moet overgaan.
3. Het hoger beroep van het college is onge-
verzocht, het verschil in handelwijze van het
2.5. Uit het voorgaande volgt dat het college
grond. De aangevallen uitspraak dient te wor-
bestuursorgaan niet kon rechtvaardigen. Het
de afwijzing van het verzoek om handhaving
den bevestigd, zij het met verbetering van de
enkele feit dat een verzoek is gedaan, brengt
ten onrechte heeft gebaseerd op het priorite-
gronden waarop deze rust.
inderdaad niet mee dat de belangenafweging
ringsbeleid, neergelegd in het Handhavings-
(…)
reeds daarom tot een andere uitkomst moet
beleidsplan en het Handhavingsprogramma.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
bij voorkeur in de tekst zelf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1701
1246
Boeken
Obstructionist Behavior in International Commercial Arbitration
De vennootschap en de geconstrueerde werkelijkheid
Legal Analysis and Measures Available to the Arbitral Tribunal Arbitration is still a time- and costefficient, professional way of resolving cross-border disputes. However, its advantages seem to vanish if one party is obstructive and tries to delay or even sabotage the proceedings. This work first deals with the obligations that arise from an arbitration agreement. Subsequently, the author introduces ‘obstructionist behavior’ as a generic term and identifies situations in which, according to case law, mere tactical behavior turns into obstructionist behavior. Finally, the author extensively discusses measures against obstructionist behavior such as adverse inferences, interim measures and astreintes. The author examines the jurisdictions of Switzerland, England, the US and France as well as the established arbitration rules. As this work relies to a substantial extent on unpublished ICC arbitral awards, the author provides a valuable insight in arbitral tribunals’ dealings with obstructionist parties. Alain Hosang
Op 24 oktober 2013 sprak prof. mr. C.D.J. (Claartje) Bulten haar oratie uit. Zij is als hoogleraar Ondernemingsrecht verbonden aan het Van der Heijden Instituut van de Radboud Universiteit Nijmegen. Dit boekje bevat de uitgebreide schriftelijke tekst van haar rede, getiteld ‘De vennootschap en de geconstrueerde werkelijkheid’. De gedachte die aan haar prikkelende verhaal ten grondslag ligt, is dat de wil, de keuzes en het handelen van betrokkenen door kunnen werken in de vennootschap. Aan de hand van voorbeelden, zoals de wijziging van het BV-recht, betoogt zij dat de partijautonomie en de contractsvrijheid weer meer ruimte in het ondernemingsrecht krijgen. Claartje Bulten
Eleven International Publishing 2014, 318 p., € 45,00 ISBN 978 94 6236 100 3
175 jaar Hoge Raad der Nederlanden Bijdragen aan de samenleving Op 1 oktober 2013 bestond de Hoge Raad der Nederlanden 175 jaar. Tijdens een bijeenkomst in de Haagse Koninklijke Schouwburg is bij dit jubileum stilgestaan. ‘Bijdragen aan de samenleving’ was het thema van deze viering: welke rol vervult de hoogste nationale rechter binnen de samenleving? Deze bundel bevat de bijdragen van de zes sprekers die dit thema vanuit verschillende invalshoeken hebben belicht. G.J.M. Corstens, Lord Mance, C.W.A. Timmermans, D.J.C. Aben, G. de Groot, J.W. Fokkens Boom Juridische Uitgevers 2014, 191 p., € 44,50 ISBN 978 90 8974 867 6
1702
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
Uitgeverij Kluwer B.V. 2014, 36 p., € 24,50 ISBN 978 90 1312 295 4
Realistische en pragmatische rechtsvinding Taak en taakopvatting van de rechter in de westerse wereld In dit boek vergelijkt de auteur, emeritushoogleraar burgerlijk recht en Anglo-Amerikaans recht, de wijze van rechtsvinding in vijf landen van de westerse wereld, te weten de Verenigde Staten, Nederland, Duitsland, Engeland en Frankrijk, en bepleit de noodzaak van een meer pragmatische rechtsvinding. Pragmatisme houdt in dat gestreefd moet worden naar beslissingen met een aanvaardbare uitkomst. De realisten predikten in de jaren dertig hun rule and fact scepticism en voorzagen het pragmatisme van een theoretisch kader. Na de oorlog is het pragmatisme vanuit de VS overgewaaid naar Duitsland. Sinds 1970 oordeelt de Nederlandse rechter meer en meer pragmatisch, waarmee een einde lijkt te zijn gekomen aan een tijdperk waarin Scholtens “Algemeen Deel” min of meer als maatstaf gold. Langzaam werd ingezien dat taal, geschiedenis en systeem van de wet teveel een barrière vormden voor de rechter om te komen tot een bevredigende beslissing. Het denken vanuit beginselen is steeds belangrijker
geworden, mede onder invloed van het publiekrecht, het Europees recht en de mensenrechten. Op basis van zijn onderzoek, waarbij ook aandacht voor de rechtsfilosofie en Wittgensteins taalfilosofie is voor de auteur maar één conclusie mogelijk: het recht moet dienstbaar zijn aan een maatschappij die altijd in beweging is en niet angstvallig vasthouden aan de wettekst. H.C.F. Schoordijk Wolf Legal Publishers 2014, 352 p., € 27,50 ISBN 978 94 6240 130 3
Contract Law in Russia The book explains Russian contract law in a form understandable to lawyers qualified in other countries, especially common law countries. The introduction gives a concise overview of the Russian legal system in general and contract law in particular as well as a brief insight into the history of contract law in Russia. Then the main concepts of Russian contract law are explained, using the conceptual framework of English contract law to make them accessible to someone not familiar with the codified Russian system. The book not only considers the legislation regulating Russian contractual relations but also includes appropriate case law to show how the legislation is interpreted. The focus is on contract law in Russia as it actually operates, rather than merely the legislative texts, so that it will be directly relevant to legal practitioners and others who wish to acquire knowledge of the practical application of an important element of the Russian legal system, as well as those seeking an insight into the realities of codified law in action. The target readership therefore includes legal practitioners who have to deal with Russian law, academics and students with an interest in Russian law, the law of contract and comparative civil law, as well as scholars of comparative legal systems and Russian area studies. Maria Yefremova, Svetlana Yakovleva, Jane Henderson Hart Publishing 2014, 326 p., € 32,50 ISBN 978 18 4946 299 0
Tijdschriften
1247 Burgerlijk (proces)recht Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging Nr. 2, juni 2014 F.J.P. Lock Ambtshalve toetsing in hoger beroep. Over de omvang van het hoger beroep en het door de grieven ontsloten gebied. – Op 13 september 2013 (Heesakkers/Voets) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de appelrechter gehouden is ambtshalve na te gaan of een beding uit het oogpunt van de in de Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten gegeven criteria onredelijk bezwarend is. Met dit arrest is de vraag onder de aandacht gekomen welke plaats ambtshalve toetsing inneemt in het Nederlandse appelprocesrecht en meer in het bijzonder hoe die toetsing zich verhoudt tot het grievenstelsel. Het antwoord op de vraag in hoeverre de rechter in hoger beroep buiten de grieven om tot ambtshalve toetsing gehouden is, blijkt subtiel te liggen en kan gemakkelijk tot verwarring leiden. Volgens schr. heeft de Hoge Raad met het oordeel in Heesakkers/Voets recht gedaan aan de wijze waarop het arrest Asbeek Brusse van het Hof van Justitie moet worden toegepast in het Nederlandse appelprocesrecht. Er is bewustzijn van de Europeesrechtelijke normen vereist die gelijkwaardig zijn aan regels van openbare orde en een alertheid om daaraan ambtshalve te toetsen. Het is duidelijk dat aan consumenten de bescherming moet worden geboden, maar schr. van deze bijdrage wil ook in andere gevallen de bevoegdheid aan de appelrechter zien om in te grijpen, indien er sprake is van een ongelijkheid tussen partijen.
WPNR 145e jrg. nr. 7023, 14 juni 2014 Prof. dr. S. Perrick Aandelen in het BV in het erfrecht – Schr. analyseert enkele bepalingen van het flex-BVrecht vanuit het algemeen vermo-
gensrecht, waaronder het erfrecht, en beziet voorts hoe het algemeen vermogensrecht op aandelen in een BV moet worden toegepast. Mr. S.H. Barten Het Verdrag van Kaapstad: een nieuw eenvormig regime voor schepen? – Besproken worden de mogelijke juridische knelpunten verbonden aan de door UNIDROIT verkende introductie van een maritiem protocol bij het Verdrag van Kaapstad vanuit een Nederlands perspectief.
WPNR 145e jrg. nr. 7024, 21 juni 2014 Themanummer: Nieuw IPRErfrecht: de Erfrechtverordening Met ingang van 17 augustus 2015 wordt de Erfrechtverordening van toepassing in de lidstaten van de EU. Voor Nederland brengt deze verordening belangrijke wijzigingen met zich wat betreft de behandeling van nalatenschappen met grensoverschrijdende aspecten. Niet langer zullen daarop de bepalingen van het Haagse Erfrechtverdrag van toepassing zijn maar die van de verordening. In de themanummer worden de verschillende onderdelen van de Erfrechtverordening gedetailleerd besproken en wordt ook ingegaan op de praktische toepassing ervan voor het notariaat. De tekst van de verordening is in het nummer opgenomen. Het nummer bevat de volgende bijdragen: Prof. mr. P. Vlas, Het notariaat en de Erfrechtverordening het aftellen is begonnen; Mr. F. Ibili, Procederen over internationale nalatenschappen; Mr. E.N. Frohn, Art. 21 Erfrechtverordening: de objectieve verwijzingsregel nader belicht; Prof. mr. F.W.J.M. Schols, De Europese erfrechtelijke rechtskeuze - Een enkel stapje terug, maar een reuzenstap vooruit; Mr. J.G. Knot, Internationale boedelafwikkeling volgens de regels van de Erfrechtverordening: vereffening, verdeling en Näherberechtigung vanaf 17/8/2015; Prof. dr. J.H.M. van ERp, LLM, De Europese erfrechtverklaring; prof. mr. T.J. Mellema-Kranenburg, mr. C. Van der Plas, In hoeverrre lost de ERfrechtverodening praktische problemen voor het notariaat bij internationale nalatenschappen op?
1248 Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 12, 19 juni 2014 Mr. M. Mussche, Bb 2014/34 De invloed van het arrest Spaanse villa: een tussenbalans – Schr. beoordeelt in deze bijdrage de invloed die het arrest Spaanse villa heeft op de lagere jurisprudentie. Hij bespreekt daartoe de gepubliceerde uitspraken waarin naar dit arrest is verwezen. Mr. G.H. Lankhorst, Bb 2014/35 Evaluatie wetswijziging schuldsaneringsregeling – Op 24 april jl. heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een evaluatie van de Wsnp aan de Eerste Kamer aangeboden. Hieruit blijkt dat een aantal wetswijzigingen die in 2008 zijn doorgevoerd (zoals het dwangakkoord, minnelijk moratorium en voorlopige voorziening) naar behoren functioneert.
Juridisch up to Date Nr. 12, 12 juni 2014 Mr. ing. J. Bessems EU richtlijn inzake schadevorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht. Een welkome aanvulling voor slachtoffers van mededingingsinbreuken? – In juni 2013 bracht de Commissie het richtlijnvoorstel uit betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de Europese lidstaten. Op 17 april 2014 stemde het Europees Parlement met dit voorstel in. Schr. bespreekt deze richtlijn waarbij onder meer wordt ingegaan op het doel en de reikwijdte van de richtlijn en op bepalingen met betrekking tot bewijsgaring, verjaring, aansprakelijkheid en schadeberekening. Deze richtlijn dient volgens schr. de uniformering van de schadevorderingsprocedure binnen de verschillende lidstaten. De impact voor Nederland is beperkt, omdat het Nederlands procesrecht al dergelijke regels kent. Daarnaast verschaft de richtlijn een kader voor de civiele en publieke handhaving. De richtlijn lijkt volgens schr. een welkome aanvulling voor slachtoffers van mede-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1703
Tijdschriften
dingingsinbreuken. De Raad moet deze richtlijn nog aannemen en vaststellen waarna de lidstaten deze binnen twee jaar, naar verwachting in het najaar van 2016, moeten hebben geïmplementeerd.
Ondernemingsrecht Nr. 8, 12 juni 2014 Mr. E. Schmieman, Ondernemingsrecht 2014/77 De aanbeveling van de Europese Commissie inzake een nieuwe aanpak van faillissement en insolventie – Schr. geeft een update van de onderhandelingen over de wijziging van de Europese Insolventieverordening en bespreekt de aanbeveling ‘Faillissement en insolventie’ van de Europese Commissie. Deze is gericht op het bevorderen van vroegtijdige herstructurering, zoveel mogelijk buiten faillissement. Aangegeven wordt dat de herijking van het Nederlandse faillissementsrecht goed aansluit bij de aanbeveling. Voorts wordt bezien hoe zij met het aangekondigde wetsvoorstel ‘Dwangakkoord buiten faillissement’ verder kan worden ingevuld. C.M. Harmsen, Ondernemingsrecht 2014/78 De curator en de bestrijding van fraude – In het kader van het wetgevingsprogramma ‘herijking van het faillissementsrecht’ zijn drie wetsvoorstellen voorzien in het kader van de pijler fraudebestrijding. Deze drie wetsvoorstellen worden besproken en van enkele kritische kanttekeningen voorzien. Prof. mr. J.J. van Hees, Ondernemingsrecht 2014/79 Stille bewindvoering: pre-packen en wegwezen? – De voorbereide doorstart van een onderneming uit faillissement met behulp van een door de rechtbank aangestelde stille bewindvoerder, de ‘pre-pack’, is de laatste jaren sterk in opkomst. Belicht worden de achtergronden van deze figuur, de bestaande praktijk alsmede het voorstel voor een wettelijke regeling daarvan. M.L.H. Reumers, Ondernemingsrecht 2014/80 Wijziging van de Insolventieverordening: de voorstellen van de Commissie en het Europees Parlement – In december 2012 heeft de Com-
1704
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
missie een voorstel gepubliceerd tot wijziging van de Insolventieverordening. Het Europees Parlement heeft recentelijk aangegeven het Commissievoorstel grotendeels te steunen. Deze bijdrage bespreekt diverse wijzigingsvoorstellen, inclusief het standpunt van het Parlement dienaangaande. R.J. van Galen, Ondernemingsrecht 2014/81 Knelpunten in ons insolventierecht – De Nederlandse insolventiepraktijk doet het helemaal niet zo slecht, maar de Faillissementswet kent een aantal knelpunten, die onder meer in de weg staan aan geavanceerde reorganisatiescenario’s. De belangrijkste wijzigingen die moeten plaatsvinden, zijn invoering van een effectievere akkoordprocedure, oplossing van de lege boedelproblematiek en invoering van de UNCITRAL Modelwet.
Tijdschrift voor de Ondernemingsrechtpraktijk Nr. 4, juni 2014 J. van Bekkum, R.B. van Hees De internationaal bevoegde rechter bij aansprakelijkheid van in het buitenland wonende bestuurders en commissarissen – In procedures over aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen van Nederlandse rechtspersonen is er vaak een internationale component omdat veel Nederlandse ondernemingen buitenlandse functionarissen hebben. Regelmatig komt de vraag aan bod welke rechter internationaal bevoegd is van een geschil kennis te nemen. Een civielrechtelijke vordering tegen een functionaris van een Nederlandse rechtspersoon kan worden ingesteld door de rechtspersoon, zijn aandeelhouder(s), de curator en de crediteuren van de rechtspersoon. In een dergelijke procedure is het niet eenvoudig om vast te stellen welke rechter internationaal bevoegd is. In deze bijdrage wordt beoogd een handvat te bieden aan de praktijkbeoefenaar die in een niet zuiver Nederlandse context te maken krijgt met (de wens tot) aansprakelijkstelling van functionarissen van Nederlandse rechtspersonen voor de Nederlandse rechter. S. Rietveld Verschillende toepassingen van de limiteringsregeling nader beschouwd
– Bij het voorstellen van kandidaten voor (her)benoeming als bestuurder of toezichthouder dienen bepaalde rechtspersonen aandacht te besteden aan de vraag of deze bestuurders en toezichthouders niet te veel functies tegelijkertijd bekleden. Dit heet overboarding. Om overboarding tegen te gaan worden steeds meer regelingen ingevoerd die zien op de limitering van het aantal functies. In Nederland worden vanaf 1 juli 2014 vier verschillende limiteringsregelingen naast elkaar geldend. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vier limiteringsregelingen. De vraag is of de beoogde doelstelling om de kwaliteit van bestuur en toezicht te bevorderen wordt gehaald. Volgens schr. is het al de vraag of de keuze voor weten regelgeving de juiste is. Bovendien is de wijze van regulering hier en daar gebrekkig. Een basisregeling in Boek 2 BW met aanvullingen in specifieke wetgeving lijkt de bezwaren te kunnen wegnemen. E. Loesberg Hoe gaat het met de pre-pack? – In deze bijdrage worden de vooren nadelen van de pre-pack behandeld. Volgens schr. kan dat een nuttig reorganisatiemiddel zijn. De stille bewindvoerder dient bij de voorbereiding van de na de faillietverklaring van de schuldenaar te effectueren doorstart van de onderneming vanuit het perspectief van de schuldeisers mee te denken en aan te geven wat mogelijk wel en wat in ieder geval niet kan, zonder dat hij de curator kan binden. Pre-pack is wettelijk (nog) niet geregeld, zodat in theorie ook de schuldenaar zelf de rechtbank een verzoek om aanstelling van een stille bewindvoerder kan doen. Er is inmiddels een wetsvoorstel Wet continuïteit van ondernemingen I opgesteld. Schr. bespreekt in deze bijdrage de voors en tegen van de pre-pack en de voorstellen zoals verwoord in het wetsvoorstel.
1249 Sociaal Recht ArbeidsRecht 21e jrg. nr. 6/7, juni/juli 2014 Mr. C.C. Zillinger Molenaar, ArbeidsRecht 2014/30
Tijdschriften
Jaaroverzicht jurisprudentie concurrentiebeding en onrechtmatige concurrentie - In dit artikel geeft schr. een overzicht van de meest interessante en belangrijke uitspraken over het non-concurrentiebeding en onrechtmatige concurrentie uit 2013. Schr. bespreekt de geldigheidsvereisten, gehele of gedeeltelijke vernietiging, boetebeding en matigingsrecht, billijke vergoeding, onrechtmatige concurrentie en het wetsvoorstel Werk en Zekerheid. Mr. B. Degelink CPL, ArbeidsRecht 2014/31 Bestuurdersaansprakelijkheid voor pensioenpremie – Bestuurders zijn op grond van de wet hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van pensioenpremies door hun onderneming aan een verplicht bedrijfstakpensioenfonds. Deze wettelijke aansprakelijkheid geldt niet voor de betaling van pensioenpremies aan andere soorten pensioenuitvoerders zoals verzekeraars, ondernemingspensioenfonden of niet-verplichte bedrijfstakpensioenfondsen. Het bijzondere karakter van pensioen kan echter in die gevallen sneller leiden tot bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. Schr. bespreekt in dit artikel de bestuurdersaansprakelijkheid, de verplichte bedrijfstakpensioenfondsen, de hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders, de rechtvaardiging van deze hoofdelijke aansprakelijkheid en het begrip bestuurder. Vervolgens komen de mededeling van betalingsonmacht, verwijtbaar niet-nakomen van de mededelingsplicht, de positie van de nieuwe bestuurder en de positie van de gewezen bestuurder aan de orde, alsmede de positie van andere soorten pensioenuitvoerders. Schr. concludeert dat de hoofdelijke aansprakelijkheid de bestuurder ertoe aanspoort om de premieschuld niet te hoog te laten oplopen, precies zoals de wetgever beoogde met deze wet. Mr. A. Avci, mr. N. Koene, ArbeidsRecht 2014/32 Wet arbeid vreemdelingen: Alert anno 2014! – De Wet arbeid vreemdelingen (WAV) is bij werkgevers niet altijd even goed bekend, terwijl de boete
bij tewerkstelling van een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning fors kan zijn. Aangezien de WAV per 1 januari 2014 op diverse onderdelen strikter en formeler is geworden, verwachten schrs. dat het aantal boeteopleggingen toeneemt. Mede aan de hand van de rechtspraak schetsen schrs. de essentiële aandachtspunten voor werkgevers die te maken hebben of kunnen krijgen met de (gewijzigde) WAV. Schrs bespreken achtereenvolgens het juridisch kader, boeteoplegging, boetevoorkoming en de gevolgen van de wijzigingen per 1 januari 2014. Mr. S. Schmeetz, mr. I. van Kronenburg, ArbeidsRecht 2014/33 Wat brengt de Afroomregeling voor bestuurders van beursgenoteerde vennootschappen (in mindering)? – Op 1 januari 2014 is de Wet claw back in werking getreden. Naast een redelijkheidstoets en een claw back bevoegdheid is met de inwerkingtreding van de Wet claw back in Nederland een regeling geïntroduceerd om een meer zuivere belangenafweging door bestuurders in overnamesituaties te bewerkstelligen: de Afroomregeling. Nederland is (vooralsnog) het enige land dat een regeling in deze vorm kent. In dit artikel geven schrs. een uitgebreide beschouwing over de afroomregeling zoals neergelegd in art. 2:135 lid 7 BW. Onder andere komen de geschiedenis, de techniek, en de toegevoegde waarde van de Afroomregeling ten opzichte van de tegenstrijdigbelangregeling uit de Wet bestuur en toezicht aan de orde. Vervolgens bespreken schrs. de effectiviteit en de arbeidsrechtelijke consequenties van de regeling. – Mr. F.M. Dekker, ArbeidsRecht 2014/34 De formulering van een boetebeding – De regeling van het boetebeding in artt. 7:650 en 7:651 BW doet bij eerste lezing ouderwets aan. Dat komt doordat deze artikelen sinds 1909 vrijwel ongewijzigd zijn gebleven. Het verouderde systeem van art. 7:650 BW is moeilijk werkbaar en kent tal van onduidelijkheden. Met een zorgvuldige formulering van het boetebeding in een arbeidsovereenkomst meent schr. evenwel dat nietigheid ervan moet worden voorkomen. In dit artikel beoogt schr. daartoe enkele praktische tips te geven. In de volgende
paragraaf wordt in dat kader eerst kort de regeling van art. 7:650 en 7:651 BW geschetst. Daarna wordt aandacht besteed aan een drietal aspecten die blijkens de jurisprudentie vaak tot discussie leiden. Mr. P.G. Vestering, ArbeidsRecht 2014/35 Clawback en contractuele afspraken met de bestuurder – Op 1 januari 2014 is de Wet claw back in werking getreden. Deze wet biedt vennootschappen onder meer de mogelijkheid excessieve bonussen en ontslagvergoedingen voor de bestuurder aan te passen, of terug te vorderen indien deze onterecht betaald blijken te zijn. Hoewel het de vraag is of deze wet juridisch veel toevoegt aan al bestaande bevoegdheden op dat vlak, zet de wet deze bevoegdheden wel nadrukkelijker ‘op de kaart’ en moet (meestal) de raad van commissarissen over de toepassing hiervan verantwoording afleggen in het jaarverslag. Indien commissarissen hierdoor meer aandacht krijgen voor de clawback-mogelijkheden komt ook de vraag op wat deze wet betekent voor de bestaande beloningsafspraken of vertrekafspraken met de bestuurder. Moet bijvoorbeeld de raad van commissarissen zich altijd de aanpassings- of terugvorderbevoegdheid voorbehouden, ook in een beëindigingsovereenkomst? Of kan de bestuurder juist contractueel bedingen dat hij niet meer wordt ‘lastig gevallen’ met deze bevoegdheden? Dit artikel gaat in op de vraag wat partijen contractueel hierover kunnen afspreken.
Bedrijfsjuridische berichten Nr. 12, 19 juni 2014 Mr. T.L.C.W. Noordoven, Bb 2014/33 Naar een nieuw ontslagrecht (3): arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en ketenregeling – De inwerkingtreding van de eerste onderdelen van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) per 1 juli 2014 komt steeds naderbij. Daarom worden de belangrijkste aanpassingen die deze wet meebrengt in een reeks artikelen uiteengezet. In Bb 2014/26 is een overzichtsartikel verschenen. In Bb 2014/29 is vervolgens ingegaan
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1705
Tijdschriften
op de gevolgen die de WWZ heeft voor de loondoorbetalingsverplichting, proeftijd en het concurrentiebeding. In dit derde artikel van de reeks wordt ingegaan op de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en de beëindiging daarvan en worden de gevolgen die de WWZ heeft voor de ketenregeling besproken.
PIV Bulletin Nr. 3, juni 2014 Mr. R. Meelker De Gedragscode Persoonlijk Onderzoek; wel of geen fraude – De uitspraak van de Hoge Raad op 18 april betrof een geschil over een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Verzekerde meldde zich 8 april 2003 arbeidsongeschikt. Vervolgens volgden drie jaren waarin Interpolis uitkering deed aan verzekerde op basis van arbeidsongeschiktheidspercentages die varieerden van 50 tot 100%. In juli 2006 heeft Interpolis een persoonlijk onderzoek als bedoeld in de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek (GPO) laten instellen. Aan verzekerde heeft zij gevraagd een vragenlijst in te vullen en gedurende een week een dagboek van zijn activiteiten bij te houden. Voorts is hij in september 2006 gedurende acht dagen geobserveerd. In het onderzoeksrapport is als conclusie vermeld dat verzekerde bewust onjuiste informatie aan Interpolis heeft verstrekt. Mr. H.W.M. Nacinovic Schadevergoeding en de Wet werk en bijstand – Met enige regelmaat wordt de vraag voorgelegd wat ‘de gemeente gaat doen met de schadevergoeding’. Bedoeld wordt of de gemeente op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en/of de Wet werk en bijstand (WWB) een claim op de te betalen letselschadevergoeding kan leggen.
Praktijkblad Salarisadministratie 16e jrg. nr. 9, 13 juni 2014 Mr. B. Agerbeek Inlenersbeloning voor ingeleende arbeidskrachten. Loonverhoudingsvoorschrift uit WAADI – Uitzendkrachten moeten dezelfde beloning krijgen als reguliere werknemers in de onderneming en branche van de inlenende onderneming. In dit artikel wordt aandacht besteed
1706
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
aan het spanningsveld dat in de praktijk ontstaat omdat verplichtingen worden opgelegd aan de inlenende onderneming en de uitlenende uitzendorganisatie. Ook als een werkgever arbeidskrachten inleent (en niet alleen van uitzendbureaus) kan de op de onderneming toepasselijke cao regels bevatten ter waarborg van betaling van de inlenersbeloning door de uitlenende organisatie. W. Bolderman Tegemoetkomingen partner- en wezen en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid – De wijzigingen in de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd kunnen fikse gevolgen hebben voor partner- en wezenpensioenen en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. In een besluit van 20 december 2013 geeft de Staatssecretaris van Financiën een aantal tegemoetkomingen hiervoor. S. Schijf Personeelsdossier bij outsourcing. Denk aan de privacybelangen van werknemers – Welke regels gelden bij de overdracht van personeelsdossiers ter bescherming van de privacy van werknemers? J. Boulet Omvang loondoorbetalingsplicht tijdens het derde ziektejaar Hoe zit het met de omvang van de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever bij een loonsanctie tijdens het derde ziektejaar? De kantonrechter in Rotterdam is hier recent op ingegaan.
Rechtskundig Weekblad 77e jrg. nr. 40, 7 juni 2014 P. Waterschoot De CAO nr. 81 en de privacybescherming van de werknemer, een afdwingbare norm of een papieren tijger? – (België) In deze openingsrede uitgesproken door de advocaat-generaal op de openingszitting van het Arbeidshof te Gent op 3 september 2013 onderzoekt de spreker aan de hand van een aantal onuitgegeven arresten van het Arbeidshof te Gent de stand van zaken in verband met de waarde van het bewijsmateriaal, verkregen door de controle van internet- en e-mailgebruik van de werknemers door de werkgever in zaken van ontslag om dringende redenen. Hij
stelt vast dat in de meeste uitspraken de Antigoonleer ten volle wordt toegepast, op twee dissidente uitspraken na. Zijn conclusie is dan ook dat de cao nr. 81 verworden is tot wat hij noemt “een papieren tijger”.
1250 Staats- & bestuursrecht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 12, 19 juni 2014 Mr. dr. C.N.J. Kortmann, Bb 2014/36 Chemie-Pack, doorbraakjurisprudentie van de bestuursrechter – In een aantal recente uitspraken naar aanleiding van de brand bij Chemie-Pack te Moerdijk in 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet alleen verhaal van de saneringskosten op de drijver van de inrichting mogelijk geacht, maar ook op diverse andere vennootschappen uit het concern. De hoogste bestuursrechter lijkt daarbij beduidend verder te gaan dan tot nu toe volgde uit de jurisprudentie van de strafrechter over functioneel daderschap en van de civiele rechter over bestuurdersaansprakelijkheid. Met name eigenaren van industriële gronden en opstallen moeten op hun tellen passen.
Nieuw Juridisch Weekblad 13e jrg. nr. 304, 11 juni 2014 E. Brewaeys Raad van State. Procesrechtelijke vernieuwingen (deel 2) – (België) De wetgever heeft de Raad van State grondig hervormd bij wet van 20 januari 2014 houdende hervorming van de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van State. Deze tweedelige bijdrage bespreekt minutieus de procesrechtelijke vernieuwingen voor de Raad van State. In het eerste deel komt de wettelijke hervorming aan bod. Het tweede deel behandelt de inwerkingtreding van de procedurevoorschriften, de kosten, de burgerlijke bevoegdheid, enkele organisatorische maatregelen en de elektronische procesvoering.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Dublinclaimanten 1251 - Besluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, houdende een nadere regeling inzake de rust- en voorbereidingstermijn bij asielaanvragen – In dit besluit wordt geregeld dat vreemdelingen ten aanzien van wie eerder is vastgesteld dat een andere lidstaat op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek geen rust- en voorbereidingstermijn wordt gegeven indien zij vanuit bewaring een (volgend) asielverzoek indienen. Verder wordt de mogelijkheid geschrapt om bij ministeriële regeling te bepalen dat de rust- en voorbereidingstermijn niet van toepassing is indien de aanvraag wordt ingediend in het Aanmeldcentrum Schiphol. Nu het Justitiecomplex op Schiphol inmiddels tot stand is gekomen, is dit overbodig. Tot slot wordt geregeld dat een vreemdeling die in afwachting is van overdracht op grond van de Dublinverordening zich periodiek moet melden bij de korpschef. Inwerkingtreding 13-06-2014. Besluit van 02-06-2014, Stb. 2014, 199 (Kamerstukken 33 610)
Modernisering arbitrage 1252 - Wet tot wijziging van Boek 6 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek en het vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de modernisering van het Arbitragerecht – Deze wet tot wijziging van de Nederlandse arbitrageregels is één van de maatregelen in het kader van de Innovatieagenda. Deze innovatiemaatregel brengt wijziging in het arbitragerecht op verschillende fron-
ten, die er alle toe bijdragen dat bepaalde belemmeringen voor het gebruik van arbitrage worden weggenomen. De arbitrageprocedure wordt waar mogelijk vereenvoudigd en administratieve lasten worden verlicht, bijvoorbeeld door afschaffing van de verplichting tot deponering van het arbitrale vonnis. Ook wordt nadrukkelijk de mogelijkheid geschapen om ook gebruik te maken van eigentijdse elektronische middelen. Verder worden ‘best practices’ uit de bestaande arbitragepraktijk gecodificeerd, zoals de regels over de schriftelijke fase in een arbitragegeding en de plaatsopneming en bezichtiging. Onduidelijkheden in de wet worden opgehelderd door bijvoorbeeld alle bepalingen betreffende het hoger beroep in één overzichtelijke afdeling te plaatsen. Het beleid van het kabinet om de rechter zo gericht mogelijk in te zetten leidt tot een aantal aanpassingen die de tussenkomst van de gewone rechter in de arbitrageprocedure betreffen. Zo komen er ruimere mogelijkheden voor – al dan niet voorlopige – bewijsmaatregelen in de arbitrageprocedure. Slechts bij uitzondering ligt hier een rol voor de gewone rechter. De procedure tot vernietiging van een arbitraal vonnis is teruggebracht tot een rechtsgang in één instantie, namelijk bij het gerechtshof. Ten slotte regelt de wet dat partijen ruimere mogelijkheden krijgen om zelf afwijkende afspraken voor hun arbitrageprocedure te maken. Dit geldt bijvoorbeeld voor de bewijsvoering en het hoger beroep, waar de meeste bepalingen in het voorstel van regelend recht zijn. Afwijkende afspraken kunnen dan zowel blijken uit het door partijen gekozen arbitragereglement als uit door partijen zelf gemaakte afspraken. Het arbitraal beding wordt op de zwarte lijst van onredelijke bezwarende bedingen geplaatst. Dit zorgt ervoor dat een geschil tussen een consument en een ondernemer niet ‘zomaar’ door middel van arbitrage kan worden beslecht. Naast het uitvoeren van de Innovatieagenda is het verbeteren van de concurrentiepositie van Nederland ook een aanleiding voor deze wet. Het bieden van een hoogwaardige geschilbeslechting zowel bij de overheidsrechter als in arbitrage is daar-
voor essentieel. In de wet worden de Nederlandse arbitrageregels daarom, nog meer dan nu het geval is, geschoeid op de internationale leest van de modelwet van de Verenigde Naties op dit terrein (de Uncitral Model Law voor arbitrage) en gemoderniseerd. De wet maakt ook institutionele wraking mogelijk. Dit sluit aan bij de internationale arbitragepraktijk. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 02-06-2014, Stb. 2014, 200 (Kamerstukken 33 611)
Verruiming fouilleerbevoegdheden Inwerkingtreding 1253 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen I en II van de Wet van 21 mei 2014 tot wijziging van de Gemeentewet, de Wet wapens en munitie en de Politiewet 2012 (verruiming fouilleerbevoegdheden) (Stb. 2014, 191) – Deze artikelen treden in werking met ingang van 1 juli 2014. Inwerkingtredingsbesluit van 05-06-2014, Stb. 2014, 201
Legalisatie handtekeningen notarissen 1254 - Wet tot wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met onder meer een gewijzigde regeling van de legalisatie van handtekeningen van notarissen – De aanleiding voor deze wet is gelegen in de gewijzigde regeling van de legalisatie van handtekeningen van notarissen, zoals voorzien in de Wet van 29 september 2011 tot wijziging van de Wet op het notarisambt naar aanleiding van de evaluatie van die wet, alsmede regeling van enkele andere onderwerpen in die wet en wijziging van de Wet op het centraal testamentenregister en van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Stb. 2011, 470) (hierna: de evaluatiewet). In die wet was geregeld dat de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) voortaan de handtekeningen van de notarissen zou legaliseren. Deze regeling blijkt op zodanige prakti-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1707
Wetgeving
sche bezwaren te stuiten verband houdende met de grote aantallen legalisaties, de samenhang met de afgifte van apostilles door de rechtbanken en de toegankelijkheid van deze dienstverlening voor de burger, dat aanpassing is geboden. Door deze wet blijkt legalisatie van de handtekening van de notaris mogelijk bij de president van de rechtbank in het arrondissement waar de kamer voor het notariaat is gevestigd waaronder de notaris ressorteert. Verder wordt er op verzoek van de KNB in voorzien dat de versoepeling van de verplichte stageduur voor kandidaatnotarissen die in deeltijd werken ook wordt toegepast bij de eisen voor de benoeming tot notaris en de benoeming tot waarnemer. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip, deels met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013. Wet van 02-06-2014, Stb. 2014, 202 (Kamerstukken 33 569)
Limitering aansprakelijkheid luchtvaart 1255 - Besluit houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 110 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (Tijdelijk besluit limitering aansprakelijkheid voor terrorismeschade luchtvaart) – Op 23 juli 2004 is het Tijdelijk besluit limitering aansprakelijkheid voor terrorismeschade in verband met wijziging van de Luchtvaartwet (Stb. 2004, 358) in werking getreden. Ingevolge het derde artikel van dit besluit vervalt het tien jaar na inwerkingtreding, te weten op 24 juli 2014. Het besluit bevat een beperking van de aansprakelijkheid van luchthavenexploitanten en luchtvervoerders voor terrorismeschade. De kans op een terroristische aanslag, de onmogelijkheid om volledig waterdichte veiligheidscontroles uit te voeren en de beperkte mogelijkheid van luchthavenexploitanten en luchtvervoerders zich te verzekeren tegen aansprakelijkheid voor terrorismeschade, zijn ten opzichte van de situatie in 2004 niet zodanig veranderd dat luchthavenexploitanten en luchtvervoerders het nu zonder beperking van hun aansprakelijkheid kunnen
1708
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
stellen. Gelet daarop wordt het aangewezen geacht om de aansprakelijkheidsbeperking te verlengen en wel weer met een termijn van tien jaar. Inwerkingtreding m.i.v. 23-07-2014 en verval tien jaar na die datum. Besluit van 5 juni 2014, Stb. 2014, 203
Modernisering huurcommissie 1256 - Wet tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de modernisering en vereenvoudiging van de werkwijze van de huurcommissie – Gezien het streven naar een goedkoper, flexibeler en efficiënter werkende overheid en een meer efficiënte en doeltreffende ondersteuning van huurders en verhuurders bevat deze wet een aantal samenhangende maatregelen, op basis van signalen uit de uitvoeringspraktijk, om te komen tot transparantere en eenvoudiger procedures binnen de huurprijsregelgeving. Dit leidt tegelijkertijd tot een efficiëntere uitvoering van de beslechting van geschillen over de huurprijs. De in deze wet opgenomen maatregelen betreffen de vereenvoudiging van: – de legesregeling bij de huurcommissie; – de huurprijsregeling indien een zogenaamde all-in prijs is overeengekomen; – de beoordeling van de servicekosten door de huurcommissie; – de beoordeling van onderhoudsgebreken door de huurcommissie; – de zogenaamde rappelprocedure inzake de huurverhoging. Wet van 04-06-2014, Stb. 2014, 205
mingsbevel (hierna: de richtlijn) beoogt maatregelen die een slachtoffer beschermen en zijn opgelegd in de ene lidstaat, te kunnen uitbreiden naar een andere lidstaat. Een Europees beschermingsbevel kan alleen worden uitgevaardigd indien in de beslissingsstaat al een nationale beschermingsmaatregel is vastgesteld. Het moet daarbij gaan om beslissingen in strafzaken. Drie typen beschermingsmaatregelen kunnen worden omgezet in een Europees beschermingsbevel: locatieverboden, contactverboden en benaderingsverboden. Andere maatregelen kunnen niet worden overgedragen op basis van de richtlijn. Nederland heeft een taak als uitvoerende lidstaat, als Nederland een EB uit een andere lidstaat ontvangt. Hiernaast heeft Nederland een rol als uitvaardigende lidstaat, in het geval een Nederlandse autoriteit een EB uitvaardigt en een andere lidstaat dit EB tenuitvoer moet leggen. De richtlijn laat een aantal punten expliciet over aan de nationale wetgever. Bovendien wordt een aantal aspecten niet geregeld in de richtlijn en is op nationaal niveau aanvullende regelgeving nodig met het oog op de zorgvuldigheid van procedures en op de uitvoerbaarheid in de praktijk. Een voorbeeld hiervan betreft het kennisgeven van beslissingen die de bevoegde autoriteit heeft genomen, aan alle betrokken partijen en de wijze waarop dit moet geschieden. Kamerstukken II 2013/14, 33 954, nrs. 1-4
Belastingregeling Nederland Curaçao
(Kamerstukken 33 698)
Nieuwe wetsvoorstellen Europees Beschermingsbevel 1257 - Wetsvoorstel (05-06-2014) tot implementatie van richtlijn 2011/99/ EU van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel (PbEU L 338) – De richtlijn Europees Bescher-
1258 - Voorstel van rijkswet (05-062014) houdende regeling voor Nederland en Curaçao tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en een woonplaatsfictie ter zake van erf- en schenkbelasting (Belastingregeling Nederland Curaçao) – De regeling bevat bepalingen ter vermijding van dubbele belasting en tegen het ontgaan van belasting. Vanwege de staatkundige verhouding tussen Nederland en Curaçao heeft deze regeling de vorm van een rijkswet. De structuur, inhoud en bewoor-
Wetgeving
dingen van de regeling stemmen echter in grote mate overeen met hetgeen bij belastingverdragen gebruikelijk is. De belangrijkste onderwerpen waar beide landen vooraf verschillende standpunten over innamen en die tijdens de besprekingen uitgebreid aan de orde zijn gekomen, hadden betrekking op: de behandeling van deelnemingsdividenden, de artikelen die zien op het voorkomen van oneigenlijk gebruik van de in de regeling opgenomen bepalingen, de verdeling van heffingsrechten over pensioenen en hoe om te gaan met de waarborging van nationale successie- en schenkingsheffingen en heffingsrechten over voordelen uit aanmerkelijk belang na emigratie van een natuurlijk persoon. Verder is een belangrijk onderwerp van de regeling de uitwisseling van informatie tussen de belastingdiensten van beide landen. In zijn algemeenheid kan hierover worden opgemerkt dat Nederland en Curaçao op dit punt aansluiting zoeken bij de mondiale ontwikkelingen. Kamerstukken II 2013/14, 33 955 (R2032), nrs. 1-3
Elektronisch bekendmaken 1259 - Wetsvoorstel (05-06-2014) tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met bekendmakingen aan personen zonder bekende woon- of verblijfplaats – Met dit wetsvoorstel wordt mogelijk gemaakt dat bekendmakingen aan personen zonder bekende woonof verblijfplaats elektronisch worden gedaan. Deze publicaties vinden thans in dagbladen plaats. Het wetsvoorstel ziet op vier categorieën publicaties aan personen zonder bekende woon- of verblijfplaats die via het internet zullen worden gedaan. Het betreft ten eerste de uittreksels van exploten op grond van artikel 54 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de zogenoemde openbare exploten. In de tweede plaats betreft het de bekendmakingen van oproepingen van verkeersovertreders in het kader van gijzeling op grond van artikel 28 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Met betrekking tot de uittreksels van openbare exploten is door de
Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) geadviseerd om deze elektronisch te publiceren. Voorts betreft het de oproepingen aan personen zonder bekend adres in het kader van gijzeling van degenen aan wie in een strafbeschikking een geldboete is opgelegd (art. 578b Wetboek van Strafvordering) en de oproepingen van belanghebbenden zonder bekende woon- of verblijfplaats in civiele verzoekschriftprocedures (art. 272 Rv). Tevens wordt in verband met het voorgaande een wijziging in de Bekendmakingswet voorgesteld, strekkend tot het in rekening kunnen brengen van kosten van publicaties in de Staatscourant. Kamerstukken II 2013/14, 33 956, nrs. 1-4
1261
Vervolgstukken Winstuitkering medisch-specialistische zorgaanbieders Nota n.a.v. het verslag (17-06-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medischspecialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg). Kamerstukken I 2013/14, 33 168, nr. 18
Financieel toezicht 1260 - Wetsvoorstel (05-06-2014) tot wijziging van de Wet bekostiging financieel toezicht in verband met de afschaffing van de overheidsbijdrage, de invoering van Europees bankentoezicht en de bestemming van door de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank opgelegde dwangsommen en boetes – De Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft) dient op een aantal punten te worden gewijzigd. Directe aanleiding hiervoor is het voornemen, vastgelegd in het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ van 29 oktober 2012, tot afschaffing van de overheidsbijdrage voor het door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) uit te oefenen toezicht op de financiële markten. Daarnaast is rekening te houden met de nieuwe toezichttaken van de Europese Centrale Bank (ECB) die voortvloeien uit verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PbEU 2013, L 287). Tevens voorziet het wetsvoorstel in de mogelijkheid om een bepaald deel van de opbrengsten uit dwangsommen en bestuurlijke boetes toe te laten komen aan de Staat. Kamerstukken II 2013/14, 33 957, nrs. 1-4
Verticale integratie zorg Brief van Minister van VWS (04-062014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben. – Brief met reactie op bericht inzake uitspraken over verschillende polissen en vergoeding van niet-gecontracteerde zorg in verhouding tot het aanhangige wetsvoorstel. Kamerstukken II 2013/14, 33 362, nr. 22
Flexibel cameratoezicht Voorlopig verslag van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (1606-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester tot de inzet van cameratoezicht. Kamerstukken I 2013/14, 33 582, A
Financieel-economische criminaliteit Nota van wijziging (16-06-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het vergroten van de mogelijkheden tot opsporing, vervolging, alsmede het voorkomen van financieel-economische criminaliteit (verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1709
Wetgeving
criminaliteit). Kamerstukken II 2013/14, 33 685, nr. 10
Digitale handhaving Memorie van Antwoord (17-06-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, het Wetboek van Strafvordering en de Gemeentewet in verband met de digitalisering van de handhaving van veelvoorkomende overtredingen (Wet digitale handhaving veelvoorkomende overtredingen). Kamerstukken I 2013/14, 33 697, B
Versobering kindregelingen Brief van de Minister van SZW (1606-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet op het kindgebonden budget, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet studiefinanciering 2000 en enige andere wetten in verband met hervorming en versobering van de kindregelingen (Wet hervorming kindregelingen). – Brief inzake de toezegging van de uitbreiding van het extra overgangsvan alleenstaande ouders in de bijstand. Kamerstukken I 2013/14, 33 716, H
Voortgezette tenuitvoerlegging Eindverslag (17-06-2014) over het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen in verband met aanvulling van de bepaling over de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging. Kamerstukken I 2013/14, 33 742, A
Verzamelwet pensioenen 2014 Brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (10-06-2014) en de tweede nota van wijziging (13-06-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enkele andere wetten in verband met het van toepassing worden van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten en in verband met enkele andere wijzigingen (Verzamelwet pensioenen 2014). – Brief met het verzoek de plenaire behandeling van de Verzamelwet pensioenen 2014 uit te stellen, zodat de Tweede Kamer over het gehele wetsvoorstel, inclusief deze nota van wijziging, kan debatteren. Kamerstukken II 2013/14, 33 863, nr. 11-12
Wijziging Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof Nota n.a.v. het verslag (11-06-2014) bij Voorstel van Rijkswet houdende Goedkeuring en uitvoering voor de wetgeving op Koninkrijksniveau van de op 10 en 11 juni 2010 te Kampala aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (Trb. 2011, 73). Kamerstukken II 2013/14, 33 865 (R2024), nr. 6
Langdurige Zorg Nota van wijziging (06-06-2014) bij het wetsvoorstel met Regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg). Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 10
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 Memorie van antwoord (13-06-2014) bij het wetsvoorstel houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015). Kamerstukken I 2013/14, 33 841, G
Kapitaalvereisten Memorie van antwoord (13-06-2014) en eindverslag (17-06-2014) bij het wetsvoorstel voor een implementatiewet richtlijn en verordening kapitaalvereisten. Kamerstukken I 2013/14, 33 849, C en D
1710
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
Kiesrecht niet-Nederlandse ingezetenen BES-eilanden Nota naar aanleiding van het verslag Wetsvoorstel (18-06-2014) bij de wijziging van de Kieswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, houdende aanpassing van de regeling met betrekking tot het kiesrecht van niet-Nederlanders bij eilandsraadsverkiezingen. Kamerstukken II 2013/14, 33 900, nr. 6
CO2 opslag in zee Goedkeuring Eindverslag (17-06-2014) over het wetsvoorstel tot Goedkeuring van de op 30 oktober 2009 te Londen tot
stand gekomen wijziging van artikel 6 van het Protocol van 1996 bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972, zoals opgenomen in Resolutie LP.3(4) (Trb. 2011, 72) Kamerstukken I 2013/14, 33 906, A
CO2 opslag in zee Uitvoering Eindverslag (17-06-2014) over het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES in verband met de uitvoering van de op 30 oktober 2009 tot stand gekomen wijziging van artikel 6 van het op 7 november 1996 te Londen tot stand gekomen Protocol van 1996 bij het Verdrag inzake de voorkoming van de verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972, zoals opgenomen in Resolutie LP.3(4) (Trb. 2011, 72) Kamerstukken I 2013/14, 33 907, A
Kaderwet zelfstandige bestuursorganen Verslag (12-06-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen in verband met het aansluiten van zelfstandige bestuursorganen op de rijksinfrastructuur en enkele technische aanpassingen. Kamerstukken II 2013/14, 33 912, nr. 5
Wijzigingswet financiële markten 2015 Verslag (16-06-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten op het terrein van de financiële markten (Wijzigingswet financiële markten 2015). Kamerstukken II 2013/14, 33 918, nr. 7
Elektronische vispas Verslag (16-06-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Visserijwet 1963 om de mogelijkheid op te nemen om gegevens van de schriftelijke toestemming voor sportvisserij op de binnenwateren elektronisch te kunnen verstrekken in plaats van uitsluitend op schrift. Kamerstukken II 2013/14, 33 947, nr. 4
Wetgeving
1262
Nota’s, rapporten & verslagen Informatie herkomstlanden asielzoekers Brief van de Staatssecretaris van VenJ en de Minister van BuZa (27-05-2014) over de Europese samenwerking op het gebied van het verzamelen en publiceren van landeninformatie over herkomstlanden van asielzoekers. – de Europese samenwerking op het gebied van landeninformatie moet gezien worden in het licht van harmonisatie van het Europees asielsysteem. De komende jaren zullen vooral in het teken staan van de implementatie van de tweede fase van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) zoals dat in verschillende Europese richtlijnen en verordeningen is vorm gegeven. De ontwikkeling naar een GEAS zou er in de visie van Nederland uiteindelijk toe moeten leiden dat een vergelijkbaar asielverzoek in alle lidstaten tot dezelfde uitkomst leidt. Vanuit de gedachte van verdere harmonisatie is het gewenst dat parallel aan het implementatietraject gestreefd wordt naar gezamenlijke Europese ambtsberichten op basis waarvan uiteindelijk een gezamenlijk Europees beleidsoordeel kan worden gegeven over de situatie in relevante landen van herkomst van asielzoekers. Het Ministerie van BuZa is, zoals bekend, verantwoordelijk voor het opstellen van algemene en thematische ambtsberichten op het gebied van herkomstlanden van asielzoekers. Het Ministerie van VenJ is verantwoordelijk voor het bepalen van het asielbeleid, mede gebaseerd op deze ambtsberichten. In de huidige praktijk is de wijze van het opstellen van ambtsberichten zeer uiteenlopend in de verschillende lidstaten. In sommige lidstaten mag alleen gebruik worden gemaakt van openbare bronnen terwijl in andere lidstaten (waaronder Nederland) ook gebruik wordt gemaakt van vertrouwelijke bronnen.
Andere verschillen zijn gelegen in de inhoudelijke diepgang van de informatie, het al dan niet publiceren van landenrapportages en de Terms of Reference (TOR), het betrekken van het maatschappelijk middenveld bij de TOR en het trekken van conclusies in de landenrapportage (dit laatste is geen gebruik in Nederland). Het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) heeft bevoegdheid op het terrein van het verzamelen en verspreiden van informatie over landen van herkomst van asielzoekers vanuit een Europees perspectief. Het ligt dus voor de hand om vanuit het EASO de Europese samenwerking van lidstaten op het gebied van landeninformatie verder te versterken. De door EASO in 2012 opgestelde thematische ambtsberichten over Afghanistan zijn een eerste aanzet van wat op termijn kan uitgroeien tot Europese ambtsberichten. Nederland is voorstander van het verder ontwikkelen van algemene ambtsberichten via EASO en is uiteraard bereid zijn expertise daarvoor beschikbaar te stellen. In EASOverband zijn inmiddels drie expertnetwerken opgericht waarin landeninformatie wordt gedeeld met alle lidstaten op de specifieke landen Somalië, Syrië en Pakistan. Ook met betrekking tot Iran, Afghanistan en de Russische Federatie zullen in de loop van 2014 expertnetwerken worden opgericht binnen welke op gelijke wijze informatie zal worden gedeeld. Parallel aan de activiteiten die binnen EASO vorm krijgen, heeft Nederland Noorwegen, Zweden en België benaderd om te bekijken of er een nauwere samenwerking mogelijk is bij het ontwikkelen van gezamenlijke algemene ambtsberichten die direct kunnen dienen als substituut voor de nationale berichten van deze landen. EASO is bij de totstandkoming hiervan niet betrokken aangezien de inhoudelijke eisen die de genoemde landen stellen aan een zodanige rapportage niet aansluiten bij de behoefte/wens van een groot aantal lidstaten. Tussen de samenwerkende landen is afgesproken om nog dit jaar gezamenlijk een algemeen ambtsbericht op te stellen over Libië. Indien het resultaat positief is en aan de kwaliteitseisen voldoet die voor Nederland van belang zijn, is het de bedoeling dat dit ambtsbe-
richt dienst zal doen als een regulier ambtsbericht. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1830
Asielbeleid voor LHBT’s Brief van de Staatssecretaris van VenJ (04-06-2014) over het eventueel schrappen van een passage inzake de wijze waarop de vreemdeling voornemens is in het land van herkomst zijn seksuele gerichtheid te uiten en de aannemelijkheid daarvan in de Vreemdelingencirculaire (Vc). – De bewindsman heeft eerder toegezegd te bezien of de passage in de Vc inzake de wijze waarop de vreemdeling voornemens is in het land van herkomst zijn seksuele gerichtheid te uiten en de aannemelijkheid daarvan, verwijderd kan worden. De huidige passage in de Vc luidt als volgt: ‘Bij de beoordeling van de individuele situatie van de vreemdeling betrekt de IND ook de wijze waarop de vreemdeling voornemens is in zijn land van herkomst zijn seksuele gerichtheid te uiten en de aannemelijkheid daarvan. Hiertoe onderzoekt de IND hoe de vreemdeling in het verleden en heden, in Nederland of elders, invulling heeft gegeven aan zijn seksuele gerichtheid’. Punt van kritiek vanuit de Kamer was dat deze formulering in de Vc in strijd zou zijn met het beginsel dat geen terughoudendheid mag worden gevraagd. Daarom zou deze passage geschrapt moeten worden. De vraag naar de wijze van uiten wordt echter gesteld om te kunnen beoordelen of de persoon bij terugkeer zal worden blootgesteld aan vervolging en is zeker geen verkapte terughoudendheidstoets. De toetsing als opgenomen in de Vc volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling overweegt dat bij de beoordeling of een vreemdeling een gegronde vrees voor vervolging heeft ook de verklaringen van een vreemdeling betrokken moeten worden over de wijze waarop hij na terugkeer in zijn land van herkomst invulling aan zijn seksuele gerichtheid zal geven. De Afdeling geeft met deze uitspraak uitleg aan de uitspraak van het Europese Hof van Justitie over de door de Afdeling gestelde prejudiciële vragen. Ook al zou de betreffende passage uit de Vc geschrapt worden, dan nog zouden de rechtbanken en de Afdeling
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1711
Wetgeving
asielverzoeken van LHBT’s in voorkomende gevallen blijven toetsen zoals in de uitspraak van de Afdeling vermeld staat. Dat is immers blijkens de rechtspraak de juiste uitleg van de EU-kwalificatierichtlijn. In de praktijk toetst de IND in een gehoor van een asielzoeker die stelt dat hij lesbisch, homo, biseksueel of transgender is, allereerst of het geloofwaardig is dat de vreemdeling LHBT is. Op basis van de tekst in de Vc waar het in deze brief om gaat zullen, met het doel te kunnen vaststellen of de (geloofwaardige) LHBT asielzoeker een reële vrees voor vervolging heeft, aan de vreemdeling vragen worden gesteld over de beleving van zijn LHBT-zijn en de wijze waarop hij voornemens is die gerichtheid bij terugkeer te uiten. Bij de individuele toetsing wordt het relaas beoordeeld tegen het licht van de situatie van LHBT’s in het land van herkomst. Bij die toetsing hanteert de IND een bepaalde ‘ondergrens’ die voor iedereen geldt. Dit betekent dat iemand invulling aan zijn gerichtheid moet kunnen geven op een manier die niet wezenlijk anders is dan van heteroseksuelen in het betreffende land van herkomst wordt geaccepteerd. Juist in een situatie waarin een asielzoeker aangeeft zijn gerichtheid op een manier te zullen gaan uiten die aanzienlijk verder gaat dan de genoemde ‘ondergrens’, is het van belang om ten aanzien van de individuele vreemdeling te kunnen beoordelen of hij vanwege de invulling van zijn gerichtheid risico loopt op vervolging. Indien de IND het aannemelijk acht dat hij inderdaad op een extreme manier uiting zal geven aan zijn seksuele gerichtheid en dit een reëel risico op vervolging meebrengt, zal een vergunning verstrekt worden. Indien de asielzoeker stelt zijn gerichtheid te gaan uiten op een manier die niet strookt met de beleving van de gerichtheid in Nederland of elders, voorafgaand aan het vertrek naar Nederland, kunnen de verklaringen hierover ongeloofwaardig worden geacht. Indien de verklaringen hieromtrent ongeloofwaardig worden geacht zullen deze ongeloofwaardige uitingen verder buiten de beoordeling worden gelaten en zal worden beoordeeld welk risico de vreemdeling in zijn land loopt als hij een ‘normaal leven’ zal gaan leiden.
1712
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
Als hij in die situatie een risico loopt op vervolging, krijgt hij een verblijfsvergunning. Dit betekent dus geen eis om zich terughoudend op te stellen. Voorts zal de IND niet afzien van het verlenen van een vergunning omdat een LHBT asielzoeker aangeeft zijn gerichtheid vanwege de sociale druk of schaamte, bijvoorbeeld voor zijn ouders, verborgen te zullen houden, terwijl het tot vervolging zou leiden als hij dat niet zou doen. De jurisprudentie lijkt die ruimte wel te bieden, maar van deze ruimte wordt geen gebruik gemaakt. De huidige tekst van de Vc sluit goed aan bij de uitspraak van de Afdeling naar aanleiding van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie. Nu de tekst van de Vc blijkbaar tot onduidelijkheid leidt is besloten om deze als volgt aan te passen: ‘De IND moet beoordelen of de aannemelijk geachte uitingen van de seksuele gerichtheid van de vreemdeling in het land van herkomst tot vervolging zullen leiden. Hiertoe toetst de IND of de wijze waarop de vreemdeling aangeeft zijn seksuele gerichtheid te zullen uiten na terugkeer in het land van herkomst aannemelijk wordt geacht. Indien een deel van die verklaringen als onaannemelijk moet worden gezien, bijvoorbeeld omdat deze niet stroken met de uitingen in Nederland of elders voorafgaand aan zijn vertrek naar Nederland, zullen de gestelde uitingen niet bij de beoordeling worden betrokken. De IND beoordeelt de wel aannemelijk geachte uitingen tegen het licht van de situatie in het land van herkomst. De IND verlangt van de vreemdeling geen terughoudendheid bij de invulling van zijn seksuele gerichtheid en hanteert om die reden, bij de beoordeling van het risico op vervolging, steeds een zekere ‘ondergrens’. Uitgangspunt is dat iemand zijn gerichtheid zal uiten en relaties zal aangaan op een manier die niet wezenlijk anders is dan van heteroseksuelen in het betreffende land van herkomst is geaccepteerd. Voorts gaat de IND er bij de beoordeling van het risico op vervolging vanuit dat de directe omgeving van de vreemdeling op de hoogte is of zou kunnen geraken van de seksuele gerichtheid.’ Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1848
Eritrea Brief van de Staatssecretaris van VenJ (03-06-2014) over betrokkenheid van de Eritrese overheid bij mensensmokkel en bij de afpersing van vluchtelingen. – Berichten over de betrokkenheid van de Eritrese overheid bij mensensmokkel en afpersing van vluchtelingen zijn bij de bewindsman bekend en hebben zijn aandacht. Op dit moment worden alle signalen van mensensmokkel, binnen de ter beschikking staande juridische kaders, nader onderzocht. De heffing van de zogenoemde ‘diaspora belasting’ is op zichzelf niet illegaal. Dit geldt ook voor het onthouden van overheidsdiensten door Eritrea bij een weigering om te betalen. Als de heffing echter onder dwang of intimidatie gebeurt, is dit wel illegaal en kunnen er stappen worden ondernomen tegen de betrokkenen. Voor het vaststellen of misdrijven als afpersing en soortgelijke delicten aan de orde zijn, zijn politie en OM in belangrijke mate afhankelijk van aangifte en melding door de slachtoffers. Zodra er aangifte is gedaan zal de politie onder leiding van het OM daar onderzoek naar doen. Lopende een onderzoek worden geen mededelingen daarover gedaan. Dit probleem wordt overigens door Nederland ook in EU-verband geagendeerd. De Nederlandse ambassade in Eritrea is sinds december 2011 gesloten. De Eritrese ambassade in Nederland wordt al enige jaren geleid op niveau van tijdelijk zaakgelastigde. Vanwege de economische situatie en het slechte investeringsklimaat van Eritrea is er nauwelijks sprake van bilaterale economische betrekkingen tussen beide landen. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1849
Schaliegas Brief van de Minister van BuZa (2805-2014) met een fiche inzake een Mededeling en aanbeveling minimumbeginselen exploratie en productie schaliegas. – Aardgas uit schalielagen kan volgens de Commissie een mogelijk alternatief zijn voor meer koolstofintensieve fossiele brandstoffen welke de afhankelijkheid van energieleveranciers van buiten de EU vermindert. Er zijn echter ook onzekerheden en risico’s te benoemen bij het explo-
Wetgeving
reren en winnen van schaliegas. De voornaamste zorg van de Commissie is het risico op verontreiniging van grond- en oppervlaktewateren, mede in relatie tot de drinkwaterwinning. Daarnaast heeft de Commissie zorgen over bodemverontreiniging, de verwerking van afvalstoffen, gevolgen voor de leefomgeving (verkeersbewegingen, infrastructurele aanpassingen) en transparante besluitvorming. De Commissie geeft in haar mededeling aan dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de besluitvorming over hun energiemix. Het is dan ook aan de lidstaten om te beslissen of zij de exploratie of productie van aardgas uit schalieformaties of andere niet-conventionele bronnen van koolwaterstoffen toestaan. De lidstaten die dat doen, zullen er echter voor moeten zorgen dat aan voorwaarden is voldaan met betrekking tot duidelijkheid en voorspelbaarheid voor exploitanten en burgers over toelating van schaliegaswinning en de eisen waaronder de toelating wordt gegeven, en dat er terdege rekening wordt gehouden met de uitstoot van broeikasgassen en klimaat- en milieurisico’s. De Commissie geeft in de mededeling aan met minimumbeginselen voor milieubescherming en publieksparticipatie te komen voor die landen die tot schaliegasboringen overgaan. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1858
Socialezekerheidsverdrag Marokko, woonlandbeginsel Brief van de Minister van SZW (0306-2014) over de laatste stand van zaken met betrekking tot de verdragsonderhandelingen met Marokko over aanpassing van het bilaterale socialezekerheidsverdrag. Ook wordt ingegaan op de recente rechterlijke uitspraken over de toepassing van het woonlandbeginsel. – Er dienen 19 bilaterale sociale zekerheidsverdragen te worden aangepast met het oog op het stopzetten van de export van kinderbijslag en kindgebonden budget. Bij een deel van deze verdragen, waaronder het verdrag met Marokko, dient het verdrag ook te worden aangepast met het oog op het beëindigen van de werelddekking bij tijdelijk verblijf in het kader van de Zorgverzekeringswet. Naar aanleiding van deze wens zijn Nederland en Marokko sinds 1
jaar in overleg over aanpassing van het verdrag. In april van dit jaar heeft de laatste onderhandelingsronde met Marokko plaatsgevonden. Het overleg met Marokko heeft nog niet tot resultaten geleid. De standpunten liggen nog steeds ver uit elkaar. Afgesproken is om in principe in september van dit jaar de onderhandelingen voort te zetten. Dit in de veronderstelling dat tegen die tijd het wetsvoorstel Herziening exportbeperking kinderbijslag (Whek) is aangenomen en de meest relevante vonnissen inzake het woonlandbeginsel zijn gewezen. De minister geeft in deze brief ook een overzicht van de jurisprudentie die tot nu toe gewezen is inzake de toepassing van het woonlandbeginsel. Gelet op deze jurispudentie wil de minister aan het woonlandbeginsel als zodanig vasthouden. Met betrekking tot de Anw-uitkering naar Turkije en Marokko ziet hij ruimte om onderscheid te maken tussen ‘oude en nieuwe’ gevallen. Wat betreft de overige (verdrags)landen is de SVB in overleg met het departement doende per land te bezien wat de gevolgen van de uitspraken van de CRvB over de Turkse en Marokkaanse zaken zijn voor de toepassing van het woonlandbeginsel op Anw-uitkeringen. Niet uitgesloten wordt dat voor meer landen geldt dat hetzelfde onderscheid moet gelden tussen oude en nieuwe gevallen als bij Marokko en Turkije. Daarnaast worden op dit moment de rechtszaken afgewacht over de AKW en de WGA-vervolguitkering. Daarnaast kan de onderhoudseis zo nodig via wetswijziging worden gerepareerd. Waarbij wordt opgemerkt dat de uitspraken van de CRvB weliswaar worden gevolgd maar nog niet gecodificeerd. Tot slot geeft de minister aan waarom het zijns inziens niet verstandig is om tot opzegging van het bilaterale verdrag met Marokko over te gaan. Kamerstukken II 2013/14, 26 448, nr. 517
Biotechnologie Brief van de Staatssecretaris van IenM (27-05-2014) over het voorstel van de Europese Commissie (EC) over de nationale bevoegdheid om de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen (gg-gewassen) op eigen grondgebied geografisch te beperken of te verbieden.
– Dit voorstel werd besproken tijdens de Milieuraad van 12 juni 2014. In de huidige situatie is het zo dat gggewassen in de gehele EU mogen worden geteeld als deze gewassen de Europese toelatingsprocedure hebben doorlopen. Aan de toelating van gg-gewassen gaat een uitvoerige en zorgvuldige veiligheidsbeoordeling vooraf. Lidstaten kunnen echter andere redenen dan veiligheid hebben om de teelt van gg-gewassen te willen weren. Nederland zet zich daarom al een aantal jaren ervoor in, dat lidstaten de mogelijkheid krijgen de teelt van in de EU toegelaten gggewassen op eigen grondgebied geografisch te beperken of te verbieden. Het voorstel omvat twee fasen. Direct nadat een aanvraag voor toelating voor teelt in de EU van een gg-gewas is gepubliceerd, kan een lidstaat in de eerste fase de aanvrager verzoeken (een deel van) het grondgebied van die lidstaat uit te sluiten van de aanvraag. De aanvrager kan er dan voor kiezen om zijn aanvraag aan te passen. Wil de aanvrager dit niet, dan kan een lidstaat in de tweede fase zelf een nationale beperkingsmaatregel nemen om alsnog de teelt van het Europees toegelaten gg-gewas geografisch te beperken of te verbieden op eigen grondgebied. Een nationale beperkingsmaatregel mag pas in werking treden vanaf het moment van toelating van het gggewas. Een belangrijke conclusie uit de eerdere analyses is, dat lidstaten de juridische validiteit zelf in de hand hebben bij het nemen van een beslissing over het gebruik maken van de mogelijkheid die door het voorstel wordt geboden. Of een maatregel die een lidstaat op grond van het voorstel neemt juridisch valide is, is afhankelijk van de onderbouwing die de lidstaat voor die maatregel geeft. In de juridische analyses is tevens aandacht besteed aan de voorwaarden waaraan een nationale maatregel moet voldoen om juridisch valide en WTO conform te zijn. Deze voorwaarden zijn, kort gezegd: een maatregel moet proportioneel, non-discriminatoir en goed onderbouwd zijn, en moet gebaseerd zijn op een specifieke, case-by-case afweging, dat wil zeggen gericht op één gg-gewas of gericht op één gebied. Kamerstukken II 2013/14, 27 428, nr. 282
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1713
Wetgeving
Integriteit overheid Brief van de Minister van BZK (03-062014) bij de aanbieding van het Jaarverslag van de Onderzoeksraad Integriteit Overheid 2013. – Het jaarverslag is als bijlage bij deze brief te vinden. In 2013, het eerste volle jaar van het bestaan van de Onderzoeksraad, hebben drie activiteiten centraal gestaan: 1. Allereerst het doen van onderzoeken naar aanleiding van meldingen van vermoedens van misstanden. 2.Daarnaast heeft de Onderzoeksraad de aansluiting van de gemeenten en waterschappen voorbereid, samen met betrokken koepelorganisaties VNG en UVW. Het hebben van één loket voor het melden van misstanden, één begrippenkader, één meldprocedure en één methode van onderzoek voor het openbaar bestuur, schept voor iedereen duidelijkheid en expertise wordt gedeeld. 3. Tot slot heeft de Onderzoeksraad gewerkt aan de verhoging van de naamsbekendheid bij de sectoren en binnen de politiek. In 2013 konden ambtenaren van Rijk, Politie, Defensie, Provincies en een aantal zelfstandige bestuursorganen melding doen bij de Onderzoeksraad Integriteit Overheid van vermoedens van een misstand, zij het nadat in beginsel eerst intern was gemeld. In het verslagjaar 2013 hebben in totaal 74 personen een beroep gedaan op de Onderzoeksraad. Met deze meldingen is het volgende gebeurd: ž'ąðäýĊĄäąäąąĊðąÐàäėġäÛäĊĊėdelen verzoeken: 3 ž`äėijĊäýäąĊĄôąíĊėĄÐġôääąŶĊí advies: 62 ž>ąġĭÐąýäÿôüýóäôàěĊąàäėijĊäýäą 2012 in portefeuille: 4 žƀ>ąġĭÐąýäÿôüýóäôàěźƁĊąàäėijĊäýäąũƩ äĭäėijĊäýäąĊĄ'ąíĊėĄÐġôääąŶĊí advies zijn als volgt geklassificeerd: ž#ä乥ÐÐġěÜóÐĔĔäÿôüýÛäÿÐąðũơ ž#ä乥ôěěġÐąàũƢƠ ž#ääąėäàäÿôüýĭäėĄĊäàäąũơ ž#ääąĮäėýėäÿÐġôäġĊġàä>ėðÐąôěÐtie: 33 ž`ÐąóĊėäąijäððäąŶąÐĄäąěôäĄÐąà anders: 3 ž9ôäġĭÐÿÿäąàĊąàäėÐÐąðäěÿĊġäąěäÜtorenorganisaties: 4 De afhandeling verliep als volgt: žàĭôäěijĊąàäėàĊĊėĭäėĮôüijôąðũơơ žàĭôäěäąàĊĊėĭäėĮôüijôąðąÐÐėũƤƥ žĊěěôäėðäěÿĊġäąijĊąàäėÐàĭôäěũƦ
1714
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
Eind 2013 is de Onderzoeksraad gestart met de ontwikkeling van een onderzoeksprotocol. Dit protocol heeft tot doel de kwaliteit van onderzoeken en het verloop van het onderzoeksproces te waarborgen. Kamerstukken II 2013/14, 28 844, nr. 77
Agentenoperaties AIVD ėôäíĭÐąàä8ôąôěġäėĭÐąf1ƀƠƥźƠƦź 2014) over een onderzoek door Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten ƀT'`ŶĊĄĄôěěôäƁąÐÐėàäôąijäġ van enkele langlopende agentenoperaties door de Algemene Inlichtingenen Veiligheidsdienst (AIVD). – Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de CTIVD een toezichtsrapport vastgesteld (rapportnummer 37). Dit rapport is deels openbaar, deels geheim. Het openbare deel van het toezichtsrapport wordt als bijlage bij deze brief aangeboden. De minister geeft tevens zijn reactie. De geheime bijlage van het rapport is aan de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer toegezonden. Het onderzoek van de Commissie heeft zich toegespitst op vijf agentenoperaties met een looptijd van meer dan een jaar, die in het kader van de veiligheidstaak van de AIVD zijn ingezet, meer specifiek in het kader van het onderzoek naar terrorisme, radicalisering en extremisme. Daarbij is in het bijzonder gekeken naar de vragen omtrent de instructie en de aansturing van agenten door de AIVD. Onderzocht is hoe de AIVD de regie houdt over de inzet van de agent, hoe de belangen van de agent en de AIVD tegen elkaar worden afgewogen en hoe wordt gestuurd op de doelen die men beoogt te bereiken. De Commissie stelt vast dat in alle gevallen sprake lijkt te zijn van een samenwerkingsrelatie waarbij de AIVD de controle heeft over hoe de agent wordt ingezet in de targetomgeving en dat de veiligheid van de agenten ten gevolge van hun inzet door de AIVD niet in gevaar is gekomen. Daarnaast is veel aandacht besteed aan de wijze waarop er bij de inzet van langlopende agentenoperaties wordt omgegaan met de betrokkenheid van agenten bij het plegen van strafbare feiten. Het uitgangspunt van de dienst is dat een agent slechts bij uitzondering strafbare fei-
ten pleegt. De agenten in de onderzochte operaties hebben slechts dan een instructie gekregen voor het plegen van strafbare feiten, wanneer dit noodzakelijk was in het kader van de goede taakuitvoering van de dienst dan wel de veiligheid van de agent. De agenten hebben evenmin andere personen aangezet tot het plegen van strafbare feiten. De CTIVD heeft in het rapport geen onrechtmatigheden geconstateerd. Wel heeft zij een aantal kritiekpunten en heeft zij daartoe een aantal aanbevelingen gedaan waar de minister zich in kan vinden. De belangrijkste kritiekpunġäąäąÐÐąÛäĭäÿôąðäąijôüąũžóäġĊąġbreken van evaluaties bij langlopende operaties, zowel tussentijds als na ÐïĊĊĔĭÐąàäĊĔäėÐġôäŨžóäġôěääą agent niet altijd duidelijk welke strafbare feiten hij mag plegen, onder welke omstandigheden hij dat mag doen en wat de gevolgen kunnen zijn wanneer hij door zijn handelen in aanraking komt met politie en justiġôäŨžàäôąġäėąäĮäėýĮôüijäąġäąÐÐązien van operaties waarbij strafbare feiten (voorzienbaar) een rol spelen ĄĊäġäąĮĊėàäąĭäėÛäġäėàŨžĄäġóäġ Openbaar Ministerie moeten goede en toetsbare afspraken worden gemaakt over de toestemming voor het plegen van strafbare feiten door agenten van de AIVD. Met deze laatste aanbeveling worden eventuele bezwaren inzake het niet opstellen van een AMvB over strafbare feiten, waartoe het kabinet heeft besloten (Kamerstuk 33 820, nr. 2, p. 7), weggenomen. Kamerstukken II 2013/14, 29 924, nr. 108
Lokale democratie ėôäíĭÐąàä8ôąôěġäėĭÐąf1ƀƢƨźƠƥź 2014) over de uitkomsten van de monitoring van Nederland over de toepassing en naleving van het Europees handvest inzake lokale autonomie en het aanvullend protocol burgerparticipatie. – In mei 2013 bracht een monitoringscomité van het Congres van lokale en regionale overheden (kortweg Congres), onderdeel van de Raad van Europa (RvE), voor de derde maal een bezoek aan Nederland (eerdere ÛäijĊäýäąôąơƩƩƩäąƢƠƠƥƁĊĭäėàä toepassing en naleving van het Europees handvest inzake lokale autonomie en het aanvullend protocol burgerparticipatie. Het als bijlage
Wetgeving
meegestuurde eindrapport is op 26 maart 2014 vastgesteld tijdens de plenaire vergadering van het Congres. Het congres is van mening dat het goed gesteld is met de lokale en regionale autonomie in Nederland en kijkt met tevredenheid naar de in zijn algemeenheid goede verhouding en samenwerking tussen de nationale overheid en de decentrale overheden. In de vorm van zeven aanbevelingen zijn aandachtsgebieden voor Nederland geformuleerd. Deze aanbevelingen richten zich op de verankering van het begrip lokale autonomie in de grondwet, de balans tussen autonomie en medebewind, de financiële middelen van gemeenten en provincies, de interbestuurlijke dialoog en de uitzonderingen die Nederland destijds heeft gemaakt bij de ratificatie van het handvest. Kamerstukken II 2013/14, 30 184, nr. 35
Matchfixing Brief van de Minister van VWS (0206-2014) over o.a. de stand van zaken omtrent matchfixing. – Recent is gestart met de inrichting van een nationaal platform om een structureel overleg te realiseren tussen de opsporingspartners, toezichthouder(s), de sportsector en de kansspelsector. Het doel van dit nationale platform is om de informatiepositie van alle stakeholders te verbeteren, zodat meer signalen worden gedetecteerd, meer signalen tijdig via de juiste kanalen bij de juiste stakeholders terecht komen en de meest passende interventie kan worden ingezet om matchfixing te bestrijden. Het kan de sportsector helpen om adequate maatregelen te nemen op persoons- en clubniveau en anderzijds de justitiële partners helpen om meer concrete signalen binnen te krijgen en inkomende signalen beter te beoordelen door een verbeterde informatiepositie. Het Functioneel Parket (FP) coördineert dit overleg, bereidt het inhoudelijk voor en is tevens voorzitter. Verder nemen aan dit overleg deel: Belastingdienst Doelgroep sport, FIOD, Kansspelautoriteit, Politie, KNVB, integriteitsloket NOC*NSF, KNLTB en de Lotto. Er wordt gestart met de voetbalsector, omdat dit de grootste sport is in Nederland. Dit platform zal vier keer per jaar bijeen komen. Voor de opsporing en vervol-
ging van matchfixing – en daaraan gerelateerde risico’s als fraude, witwassen en illegaal gokken – is een goede informatiepositie belangrijk. De samenwerking in het nationaal platform draagt daaraan bij. Naast het operationele platform is een strategisch beraad matchfixing ingesteld. Het doel van dit platform is om de aanpak van matchfixing te besturen, toe te zien op goede informatiedeling en samenwerking te realiseren tussen betrokken partijen. Onderwerp van gesprek zijn ontwikkelingen op beleidsniveau, majeure incidenten, de samenwerking tussen de partijen en de internationale ontwikkelingen zoals implementatie van het verdrag ter bestrijding van matchfixing van de Raad van Europa. Bij het Vertrouwenspunt Sport kunnen onder andere sporters, topsporters, scheidsrechters, coaches en managers vanaf 20 mei 2014 terecht met vertrouwelijke kwesties en meldingen over matchfixing, doping en grensoverschrijdend gedrag. Kamerstukken II 2013/14, 30 234, nr. 99
Crisis- en herstelwet Brief van de Minister van IenM (0206-2014) bij de aanbieding van de rapportage ‘Praktijkervaringen Crisisen herstelwet; Voortgangsrapport 2013-2014’. – Tijdens de parlementaire behandeling van de Crisis- en herstelwet is toegezegd om vinger aan de pols te houden bij de implementatie van de wet en jaarlijks te rapporteren over de voortgang. De vierde rapportage over 2013–2014 wordt als bijlage bij deze brief toegezonden. Kamerstukken II 2013/14, 32 127, nr. 198
Hulp bij zelfdoding Brief van de Ministers van VWS en VenJ (03-06-2014) over instelling van een commissie van wijzen die zich zal buigen over de juridische mogelijkheden en de maatschappelijke dilemma’s met betrekking tot hulp bij zelfdoding aan mensen die hun leven voltooid achten. – Kern van het onderzoek van deze commissie zal zijn hoe invulling kan worden gegeven aan de wens van een toenemende groep Nederlanders om meer zelfbeschikkingsrecht in de vorm van te ontvangen hulp wanneer zij hun leven voltooid achten. Tegelijkertijd is van wezenlijk belang
dat misbruik wordt voorkomen en mensen zich veilig voelen. De uitkomsten van dit onderzoek staan niet op voorhand vast. Het kan zo zijn dat dit leidt tot eventuele voorstellen voor nieuwe regelgeving, maar er kan ook sprake zijn van het herbevestigen van bestaande wettelijke grenzen. Een zorgvuldige aanpak is daarbij uitgangspunt. Daarnaast wordt de commissie gevraagd hoe kan worden voorkomen dat mensen hun leven voltooid achten. De commissie richt zich niet op gerelateerde onderwerpen rond het levenseinde, zoals euthanasie bij psychiatrisch patiënten en bij dementie. De focus is hulp bij zelfdoding aan mensen die hun leven voltooid achten. Het vertrekpunt van de commissie is de bestaande wet- en regelgeving; artikel 294 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht aan de ene kant en aan de andere kant het kader van de Euthanasiewet. Bij de analyse zullen ook de dilemma’s worden betrokken die in het standpunt van het kabinet op de evaluatie van de Euthanasiewet zijn benoemd, zoals de mogelijke gevolgen van een systeem van hulp bij zelfdoding door een ander dan een arts (Kamerstuk 31 036, nr. 7). De volgende personen zullen in de commissie worden benoemd: Prof. dr. P. Schnabel (voorzitter), universiteitshoogleraar, Universiteit Utrecht; Prof. dr. B. Meyboom-de Jong, em. hoogleraar huisartsengeneeskunde, Universiteit Groningen; Prof. dr. W.J. Schudel, em. hoogleraar klinische en sociale psychiatrie, Erasmus Universiteit Rotterdam; Prof. dr. C.P.M. Cleiren, hoogleraar straf- en strafprocesrecht, Universiteit Leiden; Prof. mr. P.A.M. Mevis, hoogleraar straf- en strafprocesrecht, Erasmus Universiteit Rotterdam; Prof. dr. M.J. Verkerk, hoogleraar reformatorische wijsbegeerte, Technische Universiteit Eindhoven; Prof. dr. A. van der Heide, hoogleraar Besluitvorming en zorg rond het levenseinde, Erasmus Universiteit Rotterdam; Mw. G. Hesselmann, RN, MSc, consulent palliatieve zorg Universitair Medisch Centrum Utrecht. De bewindslieden verwachten in het voorjaar van 2015 de resultaten van de commissie te kunnen ontvangen. Kamerstukken II 2013/14, 32 647, nr. 26
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1715
Wetgeving
EU nabuurschap, mensenrechten en vluchtelingen Brief van de Minister van BuZa (0606-2014) over de wijze waarop de EU de naleving van mensenrechten van migranten en vluchtelingen inbrengt in de gesprekken en relaties met buurlanden, in het bijzonder waar het Marokko betreft. – Bescherming van mensenrechten van migranten en vluchtelingen is een dwarsdoorsnijdend thema in de door de EU nagestreefde migratiesamenwerking met derde landen, waaronder nabuurlanden. Tijdens de EUMarokko Associatieraad op 16 december 2013 kwamen onderwerpen als migratie, mobiliteit en mensenrechten aan de orde. In de EU-verklaring stelt de EU besluiten te verwelkomen die leiden tot een nieuw asiel en migratiebeleid, in overeenstemming met mensenrechten en de aanbevelingen van de Marokkaanse nationale mensenrechtenraad CNDH). In het EU-Marokko actieplan wordt het bevorderen van bescherming van migranten en het versterken van het asielbeleid specifiek genoemd. Hierbij wordt verwezen naar specifieke aanbevelingen van de CNDH op dit gebied, evenals rapportages van internationale organisaties, waaronder Artsen zonder Grenzen. Mede op basis hiervan is een algemeen beleidskader geformuleerd en is een aantal interministeriele en ad-hoc commissies opgericht om onder andere een nieuw juridisch en institutioneel kader op te zetten, in regionaal en internationaal verband activiteiten op te zetten en om de individuele status van een groot aantal vluchtelingen vast te stellen. In afwachting van de aanbevolen wetgeving, blijft de uitvoering van de bestaande wetgeving echter nog een uitdaging volgens de EU. De Marokkaanse overheid is in september 2013 begonnen met verstrekken van vluchtelingenidentiteitsbewijzen en verblijfsvergunningen aan vluchtelingen erkend door UNHCR. Ook biedt Marokko gedurende het jaar 2014 illegaal in Marokko verblijvende migranten de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden in aanmerking te komen voor regularisatie van hun situatie. Niettegenstaande deze positieve beleidsontwikkelingen, moet ook geconstateerd worden dat de toestroom van migranten uit
1716
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
Sub-Sahara landen aanzienlijke druk legt op de Marokkaanse samenleving en de beschikbare voorzieningen alsmede op de grensbewaking in het bijzonder in de Middellandse Zee regio en bij de Spaanse enclaves. Marokko verwijdert illegaal aangetroffen migranten in het gebied rondom de Spaanse enclaves Ceuta en Melilla vanwaar migranten zeer tegen hun zin verwijderd worden en teruggebracht naar de grote steden. Dit gaat niet zelden met fel verzet gepaard waar (zwaar) gewonden bij vallen. De Europese Unie heeft de Marokkaanse overheid daarop aangesproken; Marokko ontkent het niet, maar laat het bieden van opvang en andere hulp over aan de NGO-sector. Het recent door de EU met Marokko overeengekomen mobiliteitspartnerschap, waarbij Nederland een van de deelnemende EU lidstaten is, biedt een goed kader om Marokko te ondersteunen bij de ontwikkeling van zijn migratie- en asielbeleid. Ook in de relatie met andere buurlanden is er aandacht voor de bescherming van mensenrechten van migranten. Zo stelde de Europese Commissie in het kader van het Europees Nabuurschapsbeleid eind 2013 een bedrag van 10 mln. euro beschikbaar voor het ontwikkelen van een op mensenrechten gebaseerd migratie- en asielbeleid dat in lijn in met internationale standaarden. Het gaat hierbij om steun aan de Libische overheid en NGO’s om instrumenten en capaciteiten te ontwikkelen om migratie in goede banen te leiden en de leefomstandigheden van migranten te verbeteren. In Tunesië heeft de EU een studie gefinancierd naar onder andere grensbewaking, migratie en bescherming van migranten. Dit rapport moet het begin zijn van intensievere samenwerking op deze terreinen. Het Europees Agentschap voor Asiel (EASO) en Frontex hebben een project opgezet om samenwerking tussen de EU, lidstaten en Tunesië, Marokko en Jordanië te verbeteren op het terrein van asiel en migratie in het kader van de externe dimensie van het Gemeenschappelijk Europees Asielsysteem. Dit project wordt financieel ondersteund vanuit het Europees Nabuurschapsbeleid. Kamerstukken I 2013/14, 33 750 V, H
Europese samenwerking Brief van de Minister van BuZa (1306-2014) met de kabinetsreactie op het AIV advies ‘Naar een gedragen Europese samenwerking; werken aan vertrouwen’. – Op 24 april jl. verscheen het AIV advies. Middels deze brief reageert het kabinet op de conclusies en aanbevelingen van de AIV. Daarnaast is in deze kabinetsappreciatie opgenomen de aanvullende reactie op het verzoek van de vaste Commissie voor Europese Zaken over de rol van nationale parlementen in het besluitvormingsproces en een overzicht van het krachtenveld op het terrein van democratische legitimiteit en institutionele hervormingen. Daarnaast wordt ingegaan op een aantal aangenomen moties op het terrein van de Europese Unie. De AIV schetst in zijn rapport een herkenbaar beeld van het afnemend vertrouwen en draagvlak voor de EU, onderzoekt mogelijke oorzaken daarvoor en doet aanbevelingen voor de versterking van de democratische legitimiteit van de EU. Daarbij benadrukt de AIV dat enkel institutionele maatregelen onvoldoende oplossing voor de geconstateerde problemen bieden. De AIV staat een meersporenbeleid voor, zowel op nationaal niveau als op EUniveau, variërend van het optimaliseren van bestaande instrumenten, het doen van voorstellen voor nieuwe instrumenten, tot politisering en versterking van burgerparticipatie. De AIV doet in het bijzonder ook aanbevelingen op het terrein van het economische en monetair beleid omdat de AIV op dit terrein specifieke knelpunten identificeert. De bevindingen leveren een interessante bijdrage aan de gedachtevorming van het kabinet over hoe de EU dichter bij de mensen kan worden gebracht en het draagvlak voor de EU kan worden vergroot. Het kabinet is het met de AIV eens dat er geen simpele remedie voor de geconstateerde problemen is en dat een breed scala aan maatregelen nodig is om de EU te laten ontwikkelen tot een democratisch breed gedragen bestuurslaag. Kamerstukken I 2013/14, 33 750 V, I
Wetgeving
Gemeenten, decentralisaties en persoonsgegevens Brief van de Minister van BZK (27-052014) bij de aanbieding van een beleidsvisie met richtlijnen voor het zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens in de gemeentelijke praktijk in het kader van de decentralisaties. – Bij de totstandkoming van deze visie is vooralsnog geconcludeerd dat er voor het mogelijk maken van de gewenste gegevensdeling geen noodzaak is voor een nieuw juridisch kader voor gegevensverwerking en privacy in het sociaal domein. De (toekomstige) wettelijke kaders, bieden ruimte om de noodzakelijke gegevensdeling te kunnen realiseren en tegelijkertijd de privacy te borgen. Met deze visie wordt daarin een eerste stap gezet. Minstens zo belangrijk zijn de vervolgacties die al worden aangekondigd bij de verschillende uitgangspunten. Die vervolgacties zullen de komende maanden verder worden uitgewerkt en in gang gezet. Het gaat om de volgende acties: privacy impact assessments (PIA’s), op basis van deze PIA’s kunnen de dienstverleningsmodellen doorontwikkeld worden tot voorbeeldmodellen waarin de privacy goed is geborgd. Gemeenten kunnen hierop hun eigen praktijk enten; ondersteuningsprogramma’s voor gemeenten om hun beleid en uitvoering privacyproof te maken; ontwikkelen van een helpdesk voor gemeenten om vragen te stellen over privacy in het sociaal domein; en versterking van de positie van de burger door het instellen van een laagdrempelig loket waar men terecht kan indien men meent dat de gemeente onzorgvuldig met de persoonsgegevens omgaat. Kamerstukken II 2013/14, 32 761, nr. 62
Rondreisvisum Brief van de Minister van BuZa (2805-2014) met een fiche inzake een Verordening rondreisvisum. – Dit voorstel heeft als doel een nieuw type visum in te voeren, een zogenaamd rondreisvisum Het rondreisvisum maakt het mogelijk om in twee of meer lidstaten tot maximaal een jaar in het Schengengebied te verblijven, te verlengen tot maximaal twee jaar, zolang men niet langer dan 90 dagen binnen een periode van 180 dagen in dezelfde lidstaat verblijft. Het rondreisvisum kan bij-
voorbeeld worden aangevraagd door zakenlieden, rondreizende artiesten, sporters en toeristen. De Commissie stelt tevens voor om de Schengenuitvoeringsovereenkomst zodanig te wijzigen dat Nederland, en andere lidstaten, verplicht zullen zijn bilaterale overeenkomsten, die betrekking hebben op visumvrij kort verblijf, met een tiental bevriende staten buiten werking te stellen. Ten aanzien van de introductie van een rondreisvisum kan Nederland de subsidiariteit van dit voorstel positief beoordelen. Het betreft een visum dat in alle lidstaten geldig is; dit kan niet op nationaal niveau worden gerealiseerd. Nederland beoordeelt de proportionaliteit deels positief, deels negatief. Nederland vindt de handhaving in de verordening onvoldoende gewaarborgd. Die aandacht is van belang, bijvoorbeeld met het oog op mogelijke risico’s van illegale immigratie die het voorstel met zich kan brengen. Nederland is bereid in te stemmen met de introductie van het rondreisvisum, mits de handhaving en controle kan worden gewaarborgd. Nederland oordeelt vooralsnog negatief ten aanzien van de proportionaliteit van de gedeeltelijke intrekking van artikel 20, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst. Dit artikel vormt de grondslag voor geldigheid van oude bilaterale overeenkomsten met bevriende, niet-risicolanden die zien op het recht van kort verblijf. Kamerstukken II 2013/14, 33 943, nr. 2
Visumcode Brief van de Minister van BuZa (2805-2014) met een fiche inzake een Herschikking en wijziging verordening Visumcode. – Met dit voorstel wordt de in 2009 in werking getreden Visumcode vervangen. Het doel van het voorstel is om de procedures voor bonafide reizigers die voor een kort verblijf naar de EU willen komen te bekorten en te vereenvoudigen. Dit moet de economie en werkgelegenheid in het Schengengebied stimuleren en leiden tot minder kosten en minder bureaucratie. Hiertoe wordt onder meer voorgesteld verkorte beslistermijnen te introduceren, verplichte vertegenwoordiging in te voeren en sneller over te gaan tot het verstrekken van meervoudige visa aan regel-
matige reizigers. Tegelijkertijd blijft de veiligheid aan de buitengrenzen van het Schengengebied gehandhaafd. Het subsidiariteitsoordee is positief, omdat visumbeleid in de Schengenzone per definitie gemeenschappelijk is. Het proportionaliteitsoordeel is positief met kanttekeningen: er dient wat Nederland betreft in het voorstel meer aandacht te komen voor handhaving om illegale migratie tegen te gaan en onder meer de door de Commissie voorgestelde beperking van de mogelijkheid nationale luchthaventransitvisa in te voeren, de invoering van zgn. ‘verplichte vertegenwoordiging’ en de voorgestelde verkorting van de beslistermijnen gaan wat Nederland betreft te ver. Kamerstukken II 2013/14, 33 943, nr. 3
Nationale Fraude Autoriteit Geleidende brief bij (nr. 1) en Initiatiefnota (nr. 2) (17-06-2014) van het lid Gesthuizen ‘Naar een Nationale Fraude Autoriteit (NFA)’. – Fraude is een hardnekkig verschijnsel dat voorkomt in alle sectoren en alle lagen van de samenleving. Om de fraudebestrijding naar een hoger plan te tillen wordt voorgesteld een Nationale Fraude Autoriteit op te richten, naar Brits voorbeeld. Deze Autoriteit krijgt doorzettingsmacht en bepaalde bevoegdheden die nodig zijn om de haar opgedragen taken te vervullen. De Fraudehelpdesk, die zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld tot een belangrijke kennisbank en aanjager van fraudebestrijding, zou op termijn kunnen opgaan in de Nationale Fraude Autoriteit. Een apart loket voor slachtoffers zal immers nodig blijven. De doelstellingen en taken van deze op te richten Nationale Fraude Autoriteit zouden in ieder geval, maar mogelijk niet uitsluitend, kunnen zijn: žĭäėijÐĄäÿäąĭÐąôąíĊėĄÐġôäĊĭäė financieel-economische criminaliteit; žôąýÐÐėġÛėäąðäąĭÐąÐÐėàäą omvang van fraude; žěôðąÐÿäėäąĭÐąġäąàäąěäąäąĭäėschuivingen in criminaliteit; žÜĊąěġÐġäėäąĭÐąýąäÿĔĤąġäąôąàä fraudebestrijding, zoals knelpunten in wetten en regels, maar ook gebrekkige samenwerking tussen betrokken partijen; žĔäėôĊàôäýėÐĔĔĊėġäėäąĊĭäėÐÐėàäą omvang van fraude, verschuivingen,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1717
Wetgeving
ÛäÿÐąðėôüýěġäėôěôÜĊðäÛôäàäąäąíÐÜôÿôġääėàäėěĭÐąíėÐĤàäŨ žÐàĭôěäėäąĊĭäėóäġěġäÿÿäąĭÐąĔėôĊėôġäôġäąôąàäíėÐĤàäÛäěġėôüàôąðŨ žijĊąĊàôðÐàĭôěäėäąĊĭäėÐÐąĔÐěěäą ĭÐąĮäġġäąäąėäðäÿěĊĄàäijäíėÐĤàäÛäěġäąàôðäėġäĄÐýäąäąíėÐĤàäÛäěġėôüàôąðġäĭäėÛäġäėäąŨ žÛäĭĊėàäėäąĭÐąěÐĄäąĮäėýôąðġĤěěäąÐÿÿäÛäġėĊýýäąĔÐėġôüäąŨ žĭäėÛäġäėäąĭÐąóĤÿĔäąěġäĤąÐÐą ěÿÐÜóġĊííäėěĭÐąíėÐĤàäŪ Kamerstukken II 2013/14, 33 958, nrs. 1 en 2
Overnemen moties äðäÿäôàäąàäÛėôäíƀąėŪơƁäąĭĊĊėěġäÿ ƀąėŪƢƁƀơƣźƠƦźƢƠơƤƁĭÐąóäġÿôà`Ðą àäėOġÐÐôüġĊġĮôüijôðôąðĭÐąóäġKäðÿäĄäąġĭÐą>ėàäĭÐąàäTĮääàä1ÐĄäė ôąĭäėÛÐąàĄäġóäġôąġėĊàĤÜäėäąĭÐą àäĄĊðäÿôüýóäôàġĊġóäġĊĭäėąäĄäą ĭÐąĄĊġôäěŪ Ż&äġýĊĄġėäðäÿĄÐġôðĭĊĊėàÐġääą ÛäĮôąàěĔäėěĊĊąĤôġěĔėääýġàÐġóôü ä乥ĊġôäĮäąěġĊĭäėġäąäĄäąŪ&äġ KäðÿäĄäąġĭÐą>ėàäýäąġäÜóġäė ðääąÛäĔÐÿôąðäąĊĄġėäąġóäġĊĭäėąäĄäąĭÐąĄĊġôäěŧôąġäðäąěġäÿÿôąðġĊġ àäÛäĔÐÿôąðäąĊĭäėÐĄäąàäĄäąġäąŪ &äġÐÐąġÐÿĄĊġôäěôąàäÐÜóġäėÿôððäąàäüÐėäąäąĊėĄġĊäðäąĊĄäąŪWôġóäġ ėÐĔĔĊėġĭÐąàäĔÐėÿäĄäąġÐôėäěġĤĤėðėĊäĔijäÿíėäïäÜġôäÛÿôüýġàÐġäėôą ơƩƨƧƣƨƧĄĊġôäěôąðäàôäąàĮäėàäąŪ 'ąƢƠƠƨĮÐěàôġÐÐąġÐÿėĤôĄĭäėijäěĭĊĤàôðàũƢŪƥƤƣĄĊġôäěŪ`ôüíüÐÐėÿÐġäėŧ ôąƢƠơƣŧĮÐěàôġÐÐąġÐÿąĊðĭäėàäė ðäěġäðäąġĊġƣŪơƥƠĄĊġôäěŪĊĊėóäġ ðėĊġäÐÐąġÐÿĄĊġôäěôěóäġĄôąàäė àĤôàäÿôüýĮäÿýäĄĊġôäěôąóĊĤàäÿôüý àĊĊėàäėäðäėôąðĊĭäėðäąĊĄäąĮĊėàäąäąĮäÿýäĄĊġôäěääąàĤôàäÿôüýäė ĔĊÿôġôäýäÿÐàôąðóäÛÛäąŪäôąàôäąäė ĭÐąàôġĭĊĊėěġäÿĮôÿôąóäġKäðÿäĄäąġ ĭÐą>ėàäàäĄĊðäÿôüýóäôàôąġėĊàĤÜäėäąġĊġóäġĊĭäėąäĄäąĭÐąĄĊġôäěŪ äĭĊĊėijôġġäėóÐąġääėġàäÛäĔÐÿôąðäą ÐÿěääąÛäĮôąàěĔäėěĊĊąÐÿěĊĊėàääÿ Ċĭäėä乥ĊġôäðääíġàÐġóôüàäĄĊġôä ĊĭäėąääĄġŪäĄĊġôäěàôäĊĭäėÛÿôüĭäą ýėôüðäąóôäėàĊĊėääąěġäėýäėäĔĊÿôġôäýäÿÐàôąðŧĮÐÐėàĊĊėóäġôąěġėĤĄäąġ ĭÐąĄĊġôäěĮääėěÜóäėĔäėýÐąĮĊėàäąŪäěġ䥥ôąðĊĭäėÐÿÿäĄääėàÐą àėôäàĤôijäąàĄĊġôäěąääĄġääąíĊėě àääÿĭÐąàäĔÿäąÐôėäĭäėðÐàäėġôüàôą ÛäěÿÐðŪôüýĊĄäąàĭĊĊėàääÿĭÐąàôġ ĭĊĊėěġäÿôěàÐġäėĊĭäėàäÜÐġäðĊėôä ĄĊġôäěĮÐÐėĭÐąàĤôàäÿôüýôěàÐġóäġ ýÐÛôąäġÛäėäôàôěàôäĤôġġäĭĊäėäąŧ ðääąěġ䥥ôąðĄääėĔÿÐÐġěóĊäíġġä ĭôąàäąŪäĊĭäėðäąĊĄäąĄĊġôäěijĤÿ-
1718
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
ÿäąĮäÿĊĔàäěġ䥥ôąðěÿôüěġĮĊėàäą ĊĔðäąĊĄäąĊąàäėàäĭäėĄäÿàôąð ŬĊĭäėðäąĊĄäąŭŪ'ąàôäąðäĮäąěġýĤąąäąÿäàäąàĊĊėĄôààäÿĭÐąääąĭäėýÿÐėôąðÐÐąðäĭäąàÐġijôüijôÜóąôäġ ĄäġàäĊĭäėðäąĊĄäąĄĊġôäýĤąąäą ĭäėäąôðäąŪ Kamerstukken II 2013/14, 33 959, nrs. 1 en 2
Overnames en nationale veiligheid ėôäíĭÐąàä8ôąôěġäėĭÐąfƀơƠźƠƦź ƢƠơƤƁĊĭäėàäĭėÐÐðĊíġäėäííäÜġôäĭä ÛĊėðôąðĭÐąĔĤÛÿôäýäÛäÿÐąðäąŧôą óäġÛôüijĊąàäėàäąÐġôĊąÐÿäĭäôÿôðóäôàŧ ÐÐąĭĤÿÿäąàäĭĊĊėijôäąôąðäąąĊàôð ijôüąÛôüääąĊĭäėąÐĄäĭÐąÛĭŪääą ġäÿäÜĊĄĄĤąôÜÐġôäÛäàėôüíÐÿě1H9Ū Ż'ąÐÿðäĄäąäijôąijôüąĔĤÛÿôäýä ÛäÿÐąðäąðäàäýġàĊĊėÛäěġÐÐąàäĮäġź äąėäðäÿðäĭôąðŪ'ąóäġěĔäÜôîäýä ðäĭÐÿàÐġĔÐėġôü乥äġĊąäôðäąÿôüýä ĄĊġôäĭäąijäððäąěÜóÐĔĭäėĮäėĭäą ĊĭäėĭôġÐÿäġäÿäÜĊĄĄĤąôÜÐġôäź ôąíėÐěġėĤÜġĤĤėÛėäąġàÐġÛäĔÐÐÿàä ėôěôÜĊŭěĄäġijôÜóĄääĭĊĊėàäÜĊąġôąĤøġäôġĭÐąąäġĮäėýäąäąàôäąěġäą äąàäĭäôÿôðóäôàĭÐąôąíĊėĄÐġôäŪ>Ą àôäėôěôÜĊŭěġäÛäĔäėýäąôěÛäóĊäíġä ÐÐąääąÐÐąĭĤÿÿäąàôąěġėĤĄäąġ ĮÐÐėĄääóäġĭäėýėôüðäąĭÐąĊĭäėĮäðäąàäijäððäąěÜóÐĔðäġĊäġěġĮĊėàġ ÐÐąàäąÐġôĊąÐÿäĭäôÿôðóäôàŪôġ ôąěġėĤĄäąġĄĊäġäąäėijôüàěàäąÐġôĊąÐÿäĭäôÿôðóäôàÐíàĊäąàäÛĊėðäąŧ ĄÐÐėÐąàäėijôüàěôąĭäěġäėôąðäąĊĔ ÛäàėôüíěäÜĊąĊĄôěÜóäðėĊąàäąąôäġ ÐíěÜóėôýýäąŪ&äġôąěġėĤĄäąġàÐġ ĮĊėàġĭĊĊėijôäąýäąġääąÐÐąġÐÿ ÛäĭĊäðàóäàäąġĊäÐÐąàä8ôąôěġäė ĭÐąfĮÐÐėĄääóôüŧĄäàäĊĔÛÐěôě ĭÐąääąĭäôÿôðóäôàěÐàĭôäěĭÐąàä 8ôąôěġäėěĭÐą`Ə/ŧf1äąäíäąěôäŧ óäġĭäėýėôüðäąĭÐąijäððäąěÜóÐĔôą ĭôġÐÿäġäÿäÜĊĄĄĤąôÜÐġôäźôąíėÐěġėĤÜġĤĤėýÐąÛäĊĊėàäÿäąĊĔàäðäĭĊÿðäą ĭĊĊėàäąÐġôĊąÐÿäĭäôÿôðóäôàŪ&äġðÐÐġ ĊĄàäĭĊÿðäąàäÛäĭĊäðàóäàäąũžä ĄĊðäÿôüýóäôàĊĄƀ9äàäėÿÐąàěäƁ ėäÜóġěĔäėěĊąäąàôäÛäěÜóôýýäąĊĭäė ĭôġÐÿäġäÿäÜĊĄĄĤąôÜÐġôäźôąíėÐěġėĤÜġĤĤėÐÿěijĊàÐąôðÐÐąġäĮôüijäąŪ>Ĕ àôġĄĊĄäąġýĊĄġ1H9óôäėĭĊĊėôą ÐÐąĄäėýôąðŪž&äġÐíðäĭäąĭÐąääą ĭäėýÿÐėôąðĭÐąðääąÛäijĮÐÐėĭĊĊė óäġĭäėĮäėĭäąĭÐąĊĭäėĮäðäąàäijäððäąěÜóÐĔôąääąÐÐąðäĮäijäąėäÜóġěĔäėěĊĊąŪäĄôąôěġäėýÐąääąä乥ÐÐÿÐíðäðäĭäąĭäėýÿÐėôąðôąġėäýýäą ÛôüääąėôěôÜĊĭĊĊėàäąÐġôĊąÐÿäĭäôÿôðóäôàŨàäĔÐėġôüàôäóäġÛäġėäíġýÐą óÐÐėijäððäąěÜóÐĔàÐąąôäġÿÐąðäė
ĤôġĊäíäąäąŪž&äġÐíðäĭäąĭÐąääą ĭäėýÿÐėôąðĭÐąðääąÛäijĮÐÐėġäąÐÐąijôäąĭÐąääąäĭäąġĤäÿäƀàĊĊėƁĭäėýĊĊĔ ĭÐąĭôġÐÿäôąíėÐěġėĤÜġĤĤėĭÐąääą ÐÐąðäĮäijäąĊąàäėąäĄôąðŪž&äġ ÐíðäĭäąĭÐąääąĭäėýÿÐėôąðĭÐąðääą ÛäijĮÐÐėƀĊĔÛÐěôěĭÐąääąôąġäðėôġäôġġĊäġěƁġäąÐÐąijôäąĭÐąàäÛäąĊäĄôąð ĭÐąÛäěġĤĤėäąėÐÐàĭÐąÜĊĄĄôěěÐėôěěäąƀėĭÜƁôąääąÐÐąðäĮäijäą ĊąàäėąäĄôąðäąàäĄĊðäÿôüýóäôààä ÐíðäðäĭäąĭäėýÿÐėôąðôąġäġėäýýäąÛôü ääąėôěôÜĊĭĊĊėàäąÐġôĊąÐÿäĭäôÿôðóäôàŪôüàäĤôġĮäėýôąðĭÐąàäĄÐÐġėäðäÿäąijÐÿĤôġðäÛėäôàÐÐąàÐÜóġĮĊėàäąÛäěġääàÐÐąàäġĊäġěôąðÐÐąóäġ ĤėĊĔääěėäÜóġäÿôüýýÐàäėŪ&äġÛäÿÐąð ĊĄôąóäġĭĊĊėðäąĊĄäąĮäġěĭĊĊėěġäÿ àĤôàäÿôüýóäôàġäðäĭäąĊĭäėàäÜėôġäėôÐäąóäġĔėĊÜäěėĊąàĊĄóäġÐíðäĭäąäąôąġėäýýäąĭÐąääąĭäėýÿÐėôąð ĭÐąðääąÛäijĮÐÐėijĊàÐġĄÐėýġĔÐėġôüäąĮäġäąĮÐÐėijôüÐÐąġĊäijôüąĮĊėàġ àĊĊėàäĄôąôěġäėĊąàäėýäąġŪ 'ąÐąàäėäĭôġÐÿäąäġĮäėýěäÜġĊėäąôą 9äàäėÿÐąàŧijĊÐÿěàėôąýĮÐġäėŧðÐěŧ äÿäýġėôÜôġäôġäąěĔĊĊėŧôěàäĊĭäėóäôà ĭôÐääąĭĊÿÿäàôðäàääÿąäĄôąðäôðäąÐÐėĭÐąóäġąäġĮäėýŪ Kamerstukken I 2013/14, C, S
Cyberintelligence en publiek belang aĊĊėàäÿôüýĭäėěÿÐðĭÐąääąäįĔäėġĄääġôąðĭÐąƠƦźƠƥźƢƠơƤƀĭÐěġðäěġäÿà ƠƥźƠƦźƢƠơƤƁĮÐÐėôąääąÐÐąġÐÿäėěġä 1ÐĄäėÜĊĄĄôěěôäěĄäġàäěýĤąàôðäą óääíġðäěĔėĊýäąĊĭäėÜİÛäėôąġäÿÿôðäąÜääąĔĤÛÿôäýÛäÿÐąðŪ ŻÐąàäóÐąàĭÐąääąĭôäėġÐÿġóäĄÐŭěôěĄäġàäĭĊÿðäąàäàäěýĤąàôðäą ðäěĔėĊýäąũThema 1 – Technologische ontwikkelingenũOäÛÐěġôÐąKäİąŧ óĊĊíà/OWŧÐėġ/ÐÜĊÛěŧÿôàİÛäė OäÜĤėôġİKÐÐàäąóĊĊðÿäėÐÐėěĊíġĮÐėä ěäÜĤėôġİäąÜĊėėäÜġóäôàŧKÐàÛĊĤà Wąôĭäėěôġäôġŧäėġź/ÐÐĔ1ĊĊĔěŧóĊĊðÿäėÐÐėėäðĤÿäėôąðĭÐąġäÜóąĊÿĊðôäŧTôÿÛĤėðWąôĭäėěôġİŪThema 2 – Toezicht: &ÐėĄėĊĤĮäėŧĭĊĊėijôġġäėT'`ŧ ääěaôäÛäěŧĭĊĊėĄÐÿôðěäąôĊėÐąÐÿôěġ 9TÛŪThema 3 – Bedrijfsspionage: KĊąÐÿàHėôąěŧàôėäÜġäĤė"Ċįź'Tŧįäÿ ėąÛÐýŧĊąàäėijĊäýäėÜİÛäėěäÜĤėôġİ äąôąíĊėĄÐġôäėäÜóġŧWąôĭäėěôġäôġĭÐą ĄěġäėàÐĄŧKĊÛäėġóĊÿääŧóĊĊíà '`ŪThema 4 – Rechtspositie burger:KĊÛäėġóĊÿääŧóĊĊíà'`ŧäėġź /ÐÐĔ1ĊĊĔěŧóĊĊðÿäėÐÐėėäðĤÿäėôąð ĭÐąġäÜóąĊÿĊðôäŧTôÿÛĤėðWąôĭäėěôġİŪ Kamerstukken I 2013/14, CVIII, C
Nieuws
1263
Kinderrechten in Nederland Werk aan de winkel Wat betreft de naleving van kinderrechten is in Nederland al veel bereikt, maar toch zijn er ook hier nog altijd tienduizenden kinderen het slachtoffer van (ernstige) kinderrechtenschendingen. Juist voor kwetsbare kinderen verbetert er weinig. Dat melden UNICEF Nederland en Defence for Children naar aanleiding van de presentatie van het Jaarbericht Kinderrechten 2014. Het Jaarbericht Kinderrechten werd op 17 juni aangeboden aan de Vaste Kamercommissie van Veiligheid en Justitie. Het analyseert de kinderrechtensituatie van vijf groepen kwetsbare kinderen in Nederland: kinderen in de jeugdzorg, slachtoffers van kindermishandeling en van uitbuiting, kinderen die te maken hebben met het jeugd strafrecht en met het migratierecht. Uitbuiting Indicatoren Aantal minderjarige slachtoffers uitbuiting (jongens-meisjes) Aantal minderjarige slachtoffers seksuele uitbuiting (jongensmeisjes) Aantal minderjarige slachtoffers overige uitbuiting (jongensmeisjes)
Aantal minderjarige slachtoffers criminele uitbuiting
Per onderwerp worden vanuit het VN-Kinderrechtenverdrag beginselen vastgesteld die het uitgangspunt moeten vormen voor het desbetreffende beleidsterrein. Op basis van de beginselen zijn meetbare indicatoren vastgesteld. Om ontwikkelingen in de kinderrechtensituatie te kunnen signaleren zijn, waar mogelijk, de indicatoren door de jaren heen hetzelfde gehouden. Het VN-Kinderrechtenverdrag bestaat dit jaar 25 jaar. Samen met vijf vakdeskundigen wordt in het rapport teruggeblikt op de winst die op het terrein van kinderrechten is geboekt en vooruit op de agenda voor de toekomst.
De cijfers Het Jaarbericht Kinderrechten zet elk jaar de belangrijkste cijfers over de kinderrechtensituatie in Nederland
op een rij. In 2014 zijn er nog altijd tienduizenden kinderen in Nederland het slachtoffer van ernstige kinderrechtenschendingen. Juist voor kwetsbare kinderen verbetert er weinig: - 260 minderjarige slachtoffers van uitbuiting, een toename van 17% ten opzichte van 2012 en ruim een verdubbeling sinds 2009. - 10.587 meldingen over kinderporno. In 2010 ging het nog om 1.260 meldingen. Het gaat om kinderpornografie die in Nederland op servers staat, daarmee staat Nederland in de top 3 van landen waar kinderporno wordt gehost, op basis van cijfers van gemeld strafbaar materiaal. - Van alle strafrechtelijk opgesloten kinderen in justitiële jeugdinrichtingen zit 74% in voorarrest in afwachting van een uitspraak van de rechter over hun zaak. Bijna 7.000
2010
2011
2012
2013
118 (7j-111m)
152 (7j-145m)
195 (10j-185m)
223 (25j-198m)
260 (32j-228m)
+17%
49
117
125
113 (8j-105m)
111 (5j-106m)
-2%
6 4
7
4
12 (4j-8m)
Aantal slachtoffers economische uitbuiting
Aantal buitenlandse minderjarige slachtoffers uitbuiting (m-v) Top 2 herkomstlanden (naast Nederland) Aantal mogelijke minderjarige slachtoffers dat een tijdelijke vergunning heeft gekregen (m-v)
Verschil met 2012
2009
-33% 2
50
63
64
82 (21-61)
94 (30-65)
Nigeria, Guinee
Nigeria, Guinee
Guinee, Sierra Leone
Guinee, Sierra Leone
Guinee, Sierra Leone
20
30
30
20
10
+15%
-50%
Bron: Jaarbericht Kinderrechten 2014
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1719
Nieuws
kinderen zijn in verzekering gesteld, waarbij de meeste een nacht of meer doorbrengen in een politiecel. - In 2013 werd er van 2.368 minderjarigen DNA-materiaal opgeslagen in de DNA-databank voor Strafzaken. Eind 2013 stonden er in deze databank maar liefst 22.649 DNA-profielen geregistreerd op basis van een jeugdveroordeling. Dat is bijna een verdubbeling ten opzichte van 2009. - 2.511 kinderen uit het buitenland mochten niet naar hun vader of moeder komen die legaal in Nederland woont door de bijzonder kindonvriendelijke gezinsmigratieregels.
De aanbevelingen Hieronder volgen – in het kort – de aanbevelingen uit het rapport. Uitbuiting 1. Zorg dat alle medewerkers bij instanties die contact hebben met (potentiële) minderjarige slachtoffers van uitbuiting getraind zijn in het herkennen van signalen en deze melden bij CoMensha. 2. Werk aan de (h)erkenning van uitbuiting van bedelarij/criminaliteit. 3. Stel het belang van het kind voorop bij beslissingen over verblijfsrecht van buitenlandse minderjarige slachtoffers van mensenhandel en pas de B8/3- procedure toe. 4. Stimuleer de ICT-sector, met name
(hosting) providers, om de verspreiding van kinderpornografie tegen te gaan en (internationaal) online kindermisbruik te bestrijden. Jeugdstrafrecht 1. Zorg dat de speciale rechtspositie van minderjarigen in het strafrecht ook bij de ZSM-werkwijze (Zo Simpel, Selectief, Slim en Samenlevingsgericht Mogelijk) gewaarborgd is en dat politie, Openbaar Ministerie en rechterlijke instanties voldoende gespecialiseerd zijn in het werken met minderjarigen. 2. Zorg dat minderjarigen tot maximaal drie dagen in een politiecel verblijven. Onderzoek of de plaatsing van minderjarigen in voorarrest in justitiële jeugdinrichtingen een uiterste maatregel is. 3. Sluit 12- en 13-jarigen niet in justitiële jeugdinrichtingen op, maar pas alternatieven toe. 4. Maak een niet-ontvankelijkverklaring mogelijk indien de redelijke termijn in zaken van minderjarigen ruim overschreden wordt. 5. Schaf het voorbehoud van Nederland af, dat toepassing van volwassenstrafrecht bij 16- en 17-jarigen mogelijk maakt. Pas de wet aan zodat een pij-maatregel niet omgezet kan worden in een TBS-maatregel die levenslang kan duren. 6. Betrek jongeren bij het nazorg- en
Jeugdstrafrecht Indicatoren
resocialisatiebeleid. 7. Maak herstelrechtinterventies toegankelijk voor alle jongeren in het jeugdstrafrecht. 8. Neem een aparte bepaling op voor minderjarigen in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Jeugdzorg 1. Waarborg de continuïteit van alle jeugdhulp in het nieuwe jeugdstelsel en waak ervoor dat er geen ongerechtvaardigde landelijke verschillen ontstaan in de toegang tot en de kwaliteit van jeugdhulp. 2. Garandeer dat alle minderjarigen de jeugdhulp krijgen die ze nodig hebben en stel hiervoor landelijk uniforme minimumeisen. 3. Pas de Jeugdwet zo aan dat deze geen onderscheid maakt tussen rechtmatig en niet-rechtmatig in Nederland verblijvende minderjarigen. 4. Zie erop toe dat een plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdzorg een uiterste middel is en plaats geen minderjarigen in de gesloten jeugdzorg zonder voorafgaande rechterlijke toets. 5. Zie erop toe dat de besluitvorming over een ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing van een kind zorgvuldiger plaatsvindt. 6. Verbeter de zorg aan zestien-plussers die een pleeggezin of instelling verlaten.
2009
2010
2011
2012
2013
Verschil met 2012
Totaal aantal door de politie gehoorde minderjarige verdachten
54.048
50.969
46.477
41.601
34.772
-16%
Totaal aantal inverzekeringstellingen minderjarigen
8.059
9.234
8.240
7.603
6.963
-8%
Totaal aantal minderjarigen in justitiële jeugdinrichtingen
2.557
2.406
2.136
1.999
1.520
-24%
% minderjarigen in voorlopige hechtenis in justitiële jeugdinrichting op peildatum
73% (=265)
79% (-252)
74% (=219)
75% (=171)
74% (=137)
-1%
Gemiddeld aantal dagen voorlopige hechtenis
36
38
40
40
38
-5%
Totaal aantal minderjarigen met een pij-maatregel op peildatum
64
47
42
40
30
-25%
Opname 12- en 13-jarigen in een justitiële jeugdinrichting
Niet bekend
33
43
23
27
+17%
Aantal als minderjarige opgenomen personen in de DNA databank voor strafzaken
11.693 (peildatum 23/09)
14.800
17.313
20.281
22.649
+12%
Bron: Jaarbericht Kinderrechten 2014
1720
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
Nieuws
Kindermishandeling 1. Voer landelijke regie over de preventie en aanpak van kindermishandeling door gemeenten te sturen in het beschikken over een gedegen beleid en de monitoring daarvan. 2. Betrek het perspectief van kinderen in de ontwikkeling en uitvoering van beleid gericht op de preventie en aanpak van kindermishandeling. 3. Geef specifieke aandacht aan kinderen die extra risico lopen om slachtoffer te worden van mishandeling. 4. Maak vaart met het toezicht op de implementatie van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. 5. Investeer in het vergroten van de deskundigheid en vaardigheden van (toekomstige) beroepskrachten over kindermishandeling en zorg voor structurele aandacht voor kindermishandeling in beroepsopleidingen. 6. Zorg dat ieder mishandeld kind een zorgvuldig en deskundig diagnostisch multidisciplinair onderzoek en gespecialiseerde hulp kan krijgen. 7. Verbeter de rechtspositie van min-
In 2014 zijn er nog altijd tienduizenden kinderen in Nederland het slachtoffer van ernstige kinderrechtenschendingen derjarige slachtoffers en getuigen en investeer in de strafrechtelijke aanpak van kindermishandeling. Migratie 1. Pas het Kinderpardon toe op alle kinderen en jongeren die voor hun achttiende levensjaar langer dan vijf jaar in Nederland waren en een verblijfsprocedure hebben doorlopen. 2. Zet geen kinderen in vreemdelingendetentie en creëer een wettelijk verbod op het toepassen van grensdetentie en vreemdelingenbewaring bij kinderen. 3. Stop het voortdurend verhuizen van asielzoekerskinderen. 4. Vang gezinnen met kinderen op in kindvriendelijke asielzoekerscentra,
schaf de gezinslocaties af, regel terugkeer vanuit reguliere asielzoekerscentra. 5. Creëer een speciale kindervergunning voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen als zij (nog) niet terug kunnen keren naar hun land van herkomst. 6. Sluit de grootschalige opvangcentra voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen en vang hen zoveel mogelijk op in pleeggezinnen of in kleine woongroepen. 7. Geef achtergebleven jongeren die eerder nadeel ondervonden van inmiddels hersteld gezinsherenigingsbeleid maar die nu volwassen zijn, een nieuwe kans om zich bij hun ouders in Nederland te voegen.
Gezinshereniging Migratie Indicatoren Aantal alleenstaande minderjarigen in vreemdelingenbewaring/ grensdetentie Aantal kinderen in gezinnen vreemdelingenbewaring/ grensdetentie Aantal aanvragen verblijf van kind bij ouder in Nederland Aantal afgehandelde aanvragen kind bij ouder in Nederland Percentage afwijzingen aanvragen verblijf van kind bij ouder in Nederland Aantal minderjarigen langer dan vijf jaar in Ne-derland en in procedure Aantal minderjarigen langer dan vijf jaar in de asielopvang
Verschil met 2012
2009 300
2010 220
2011 90
2012 70
2013 30
-
230
320
350
280
-20%
9.210
8.450
9.619
9.840
8.890
-10%
8.450
10.410
8.800
9.980
9.300
-7%
39%
48%
59%
57%
27%
-30%
700
860
810
X
600
290
200
110
170
180
-57%
+6%
Wat betreft de laatste aanbeveling: de verbeteringen die in de vorige kabinetsperiode zijn doorgevoerd voor nareizende biologische kinderen die zich willen herenigen met hun vluchtelingenouder(s) in Nederland, zijn voor het eerst zichtbaar in de cijfers. Sinds 16 juli 2012 mogen zij hun familieband aantonen met een DNA-test (Kamerstukken II 2011/12, 19637, nr. 1568). Voorheen werden de kinderen onderworpen aan voor hen moeilijke en lange interviews. Het percentage afwijzingen van deze specifieke groep daalde daarmee van 78% in 2012 tot 37% in 2013. Voor kinderen die gedurende voorgaande jaren nog wel te maken hadden met de moeilijke interviews op de ambassade, en die inmiddels achttien jaar zijn geworden, wordt geen rechtsherstel geboden (Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1797). UNICEF Nederland en Defence for Children vinden dat zij recht hebben op een tweede kans om eindelijk naar hun ouders te kunnen komen. Bron: Jaarbericht Kinderrechten 2014, www. defenceforchildren.nl
Bron: Jaarbericht Kinderrechten 2014
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1721
Nieuws
1264
Nieuw Wetboek van Strafvordering Minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) is begonnen aan een ambitieus wetgevingsprogramma met als inzet een nieuw Wetboek van Strafvordering dat beter aansluit bij een moderne, digitale samenleving en toegankelijker is voor de rechtspraktijk en de burger. Ook moet het de prestaties van de strafrechtsketen verbeteren. De bewindsman ontvouwde zijn plannen bij de opening van het congres Modernisering Wetboek van Strafvordering op 19 juni in Amersfoort. Hij wil het wetgevingsprogramma nog deze kabinetsperiode afronden.
H
et congres vormde een eerste stap naar een serie wetsvoorstellen dat het Wetboek van Strafvordering een ander aanzien zal geven, maar niet zal leiden tot een stelselwijziging. De inbreng vanuit het congres wordt meegenomen bij de voorbereiding van de uiteindelijke wetsvoorstellen die vanaf eind dit jaar formeel in consultatie zullen gaan.
Het pakket Het gaat om in totaal 19 wetsvoorstellen. De meeste zijn in voorbereiding, maar 2 wetsvoorstellen liggen al voor advies bij de Raad van State, het wetsvoorstel digitale processtukken en de herziening van de tenuitvoerlegging van straffen. Streven is de overige 17 wetsvoorstellen in 2015 voor advies bij de Raad van State hebben. Voorop staat dat de uitgangspunten en beginselen van de Nederlandse strafvordering niet worden gewijzigd. Al langer wordt gepleit voor een herziening van het Wetboek van Strafvordering. Zowel vanuit de wetenschap als de rechtspraktijk is de wens geuit een inzichtelijk en goed hanteerbaar wetboek te maken en om knelpunten weg te werken. In het huidige wetboek staan niet alleen verouderde, onnodige of complexe procedures, maar door de vele wijzigingen in de afgelopen jaren - 323 keer sinds 1926 - is de rek eruit. Het wordt steeds moeilijker om de juiste regels te vinden
Door de vele wijzigingen in de afgelopen jaren - 323 keer sinds 1926 - is de rek eruit.
in het oerwoud van wettelijke maatregelen en oplossingen. Ook valt het niet mee om Europese richtlijnen in te passen. De administratieve belasting is volgens de bewindsman ook te ver doorgeschoten vanwege verplichtingen die geen toegevoegde waarde hebben, maar wel het opsporingsproces sterk belasten. Het nieuwe Wetboek van Strafvordering moet straks duidelijk de taken en bevoegdheden weergeven van de verschillende organen van de strafrechtspleging, zoals de politie, het openbaar ministerie en de rechter. Ook beschrijft het de positie van de verdachte en het slachtoffer en van andere personen die incidenteel betrokken kunnen zijn bij een strafrechtelijke procedure, zoals de getuigen en de deskundige. De belangen van deze personen worden afgewogen tegen het belang van het onderzoek en de opsporing. Er komen geen nieuwe algemene bevoegdheden voor de opsporing. Het wetboek moet (zoveel mogelijk) techniekonafhankelijk en toekomstbestendig worden en de ruimte bieden om in te spelen op nieuwe nationale en internationale ontwikkelingen. bron: persbericht VenJ
1265
Rechter moet juist afstand houden In tegenstelling tot wat rechters denken, pleiten mensen juist voor een zekere afstand tussen rechters en samenleving.
D 1722
at blijkt uit onderzoek van SSR, het opleidingsinstituut van Rechtspraak en Open-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
baar Ministerie. Voor het onderzoek werd eerder onderzoek uit 2004 naar de mening van burgers en rechters over elkaar, over gedaan. Uit dat onderzoek bleek in grote lijnen ook al dat rechters denken dat zij hun oren meer te luisteren moeten leggen in de samenleving, ter-
wijl die samenleving dat juist niet wil. “Rechters denken, ten onrechte, dat burgers willen dat de rechter dichter bij hen op schoot komt zitten”, zegt onderzoeker Albert Klijn in een toelichting op de site van SSR.
Nieuws
Spagaat Het door rechters zichzelf toedichten van opvattingen die in de samenleving zouden spelen, kan problematisch zijn, legt Klijn uit. “Dat verkeerd percipiëren veroorzaakt schadelijke kortsluitingen en miscommunicatie. De rechter krijgt hierdoor het gevoel in een spagaat te zitten tussen zijn eigen onafhankelijkheid en hetgeen de samenleving zou willen. Rechters gaan doen wat ze denken dat de burger wil, terwijl de burger zélf iets heel anders wenst’, aldus Albert Klijn.
Afstandelijkheid Uit het onderzoek, dat het doel had eventuele kloven tussen burgers en rechters inzichtelijk te krijgen, blijkt voorts dat er een klein verschil van mening is over de invulling van het begrip ‘afstandelijkheid’ door de rechter. Waar rechters denken dat zij een open oor hebben voor geluiden in de samenleving en dat tot uitdrukking laten komen in hun uitspraken, ervaren burgers dat niet zo. Maar dat vinden zij niet erg, omdat
Rechters gaan doen wat ze denken dat de burger wil terwijl de burger zélf iets heel anders wenst zij van mening zijn dat rechters in hun werk juist een zekere afstand moeten bewaren.
Reputatie De conclusie van het SSR-onderzoek vertoont overeenkomsten met een onderzoek van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur, die in 2012 in opdracht van de Raad voor de rechtspraak opinieleiders ondervroeg over de reputatie van de Rechtspraak. De conclusie van dat onderzoek was dat de Rechtspraak aan haar beeldvorming moest werken, juist door afstand te houden van de samenleving.
Deelname Het onderzoek werd gehouden onder ruim 500 burgers en slechts enkele
tientallen rechters. ‘Teleurstellend’, vindt Albert Klijn. ‘Als er méér rechters hadden meegedaan dan was ook wat hen betreft deze steekproef representatief geweest. Nu was het aantal deelnemende rechters te laag om, wat hen betreft, steekhoudende resultaten te kunnen opleveren. Terwijl toch ook uit dit onderzoek blijkt dat er interessante en leerzame conclusies getrokken kunnen worden. Ik wil er dan ook erg voor pleiten dat rechters méér zouden moeten deelnemen aan wetenschappelijke onderzoeken. Dat is in het belang van henzelf, de rechterlijke organisatie en de samenleving’. bronnen: rechtspraak.nl en ssr.nl, op beide plekken is het onderzoek te vinden
1266
Nederland, Aruba, Curacao en SintMaarten gaan DNA profielen delen Nederland, Aruba, Curacao en Sint-Maarten hebben afspraken gemaakt om vergelijkingen van DNA daderprofielen te vergemakkelijken. De landen krijgen rechtstreeks toegang tot elkaars databanken waardoor vergelijkingen sneller tot stand komen.
M
inister Opstelten heeft dit met zijn justitiecollega’s afgesproken tijdens het Justiteel Vierpartijenoverleg in Willemstad (Curaçao) op 11 juni j.l. De benodigde wijzigingen van wetgeving in de landen wordt met voorrang behandeld om deze uitwisselingen van gegevens mogelijk te maken. In Nederland wordt het DNA-besluit aangepast en nog dit jaar in consultatie gebracht.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1723
1267
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oratie On 24 June 2014, Prof. Giuseppe Falcone gave his solemn address marking his acceptance of the H.J. Scheltema-chair of Byzantine Law at the University of Groningen. Preceding this festive occasion, the Department of Legal History in cooperation with the University of Palermo (Italy) hosted a Symposium on Byzantine Law in Groningen. The aim of the symposium was to present the results of the two year cooperation between Groningen and Palermo following the establishment of the H.J. Scheltema-chair. The beauty of the laws, proclaimed by Justinian in the constitutions which introduce his juridical monument (the Digest), far from being an empty rhetoric image, is a fundamental propaganda-motif. It alludes to the result achieved through the grandiose work of compilation concerning both the imperial constitutions and the texts of the classical jurists: result, which does not relate to the external form of the texts, but to a substantial characteristic. Such a reference to beauty is expression of a precise Byzantine conception of the law and of the imperial power; and the dimension of mysteriousness calls into question, from a particular point of view, the peculiar perspective of sacralisation of legal texts. The re-reading, in the modern age, of the relationship between beauty and mystery in relation to the laws marks a radical change of perspective: it is an example of that encounter between Byzantine propositions and ideas, on the one hand, and Western legal culture, on the other, which is one of the components, yet little explored, of the European legal tradition.
Promoties Publicity in Secured Transactions Law Er wordt in toenemende mate gepleit
1724
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
voor de invoering van een Europees openbaar register voor zekerheidsrechten op verschillende typen goederen, naar het voorbeeld van het Amerikaanse notice filing-systeem (Art. 9 van de Uniform Commercial Code, ‘Art. 9 UCC’). Een voorstel voor de invoering van een dergelijk register is opgenomen in Book IX van de Draft Common Frame of Reference (‘Book IX DCFR’), dat een veelomvattend raamwerk van regels ten aanzien van zekerheidsrechten op roerende goederen biedt. Het doel van dit proefschrift van Dewi Hamwijk is te onderzoeken of het raadzaam is een Europees notice filing systeem voor zekerheidsrechten op roerende zaken in te voeren en zo ja, in hoeverre Art. 9 UCC hierbij als voorbeeld zou moeten dienen. Bij het formuleren van een antwoord op deze vraag ligt de focus op de belangen van verschillende partijen die doorgaans betrokken zijn bij zekerheidstransacties met betrekking tot roerende zaken binnen de grenzen van de Europese Unie. Centraal staat de vraag of het waarschijnlijk is dat deze partijen “beter af” zijn in een systeem waarin een openbaar notice filing-systeem is ingevoerd, gelet op de effectiviteit en kosten-efficiëntie van de voorgestelde oplossing. Bij deze evaluatie is van de vooronderstelling uitgegaan dat het wenselijk is om een openbaar register in te voeren als het register (i) de problemen en risico’s vermindert waaraan partijen blootstaan wanneer publiciteit afwezig is, en (ii) dit doet op een wijze die kosten-efficiënt is voor de betrokken partijen; oftewel in lijn met een (positief uitvallende) kosten-batenanalyse. De uitkomst van dit onderzoek is dat de invoering van een Europees registerstelsel zinvol kan zijn; het succes ervan zal echter in grote mate afhangen van de vraag hoe dit wordt ingericht en geïmplementeerd. Het notice filing-systeem zoals (in concept) opgenomen in Book IX DCFR, the European Register for Proprietary Security (‘ERPS’), is veelbelovend in verschillende opzichten. Dit proefschrift doet enkele suggesties voor verbetering. Hamwijk verdedigde haar proefschrift op 16 mei jl. aan de Universiteit van Amsterdam. Haar promoto-
ren waren Prof. dr. A.F. Salomons en dr. G.J.P. de Vries. D. Hamwijk Publicity in Secured Transactions Law – Towards a European public notice filing system for non-possessory security rights in movable assets Een commerciële uitgave van het proefschrift zal binnenkort verschijnen
Barred from employment? Een gevangenisstraf is in Nederland de zwaarste straf die kan worden opgelegd. Over de bedoelde en onbedoelde effecten van deze straf is echter weinig bekend. De algemene doelstelling van dit proefschrift van Anke Ramakers is om de ervaringen op de arbeidsmarkt voor en na detentie in kaart te brengen. Meer specifiek is getracht inzicht te krijgen in het effect van detentie op arbeidsmarktervaringen. Daarnaast is onderzocht in hoeverre een baan ex-gedetineerden ervan weerhoudt opnieuw delicten te plegen. Vrijwel alle gedetineerden keren terug in de vrije maatschappij en hun recidivecijfers zijn hoog. Veel ex-gedetineerden lijken er dus niet in te slagen te re-integreren. Behalve de hoge recidivecijfers is echter weinig bekend over de levensomstandigheden na detentie en effectieve methoden om de re-integratie te verbeteren. Daarnaast is onbekend in hoeverre detentie de oorzaak is van deze relatief slechte maatschappelijke positie van ex-gedetineerden. Werk wordt door gedetineerden en professionals belangrijk geacht voor een succesvolle re-integratie. Een detentie maakt reguliere arbeid echter tijdelijk onmogelijk en kan de arbeidsmarktperspectieven na afloop verder beperken. In dit proefschrift is gebruikgemaakt van een longitudinale dataverzameling (het Prison Project) over ongeveer 2.000 mannelijke gedetineerden om de arbeidsmarktperspectieven voor en na detentie te onderzoeken. Deze rijke data maken het ook mogelijk om het effect van detentie op werk en het effect van werk op recidive te onderzoeken. Eerder onderzoek impliceert dat veel gedetineerden al voorafgaand aan detentie kenmerken bezitten die conventionele deelname aan de maatschappij bemoeilijken (o.a. laag opge-
Universitair Nieuws
leid, psychische problematiek). Dit compliceert het vaststellen van de causaliteit (oorzaak-gevolg relaties) in onderzoek naar straffen. De vraag is namelijk in hoeverre de relatief slechte positie van ex-gedetineerden veroorzaakt wordt door een periode van detentie, of dat de ex-gedetineerden sowieso lagere kansen hebben in de maatschappij en die dus ook al hadden voorafgaand aan detentie. In dit proefschrift wordt getracht het effect van detentie op werk (en het effect van werk op recidive) te “isoleren” door te controleren voor een uitgebreide reeks aan kenmerken van de gedetineerden. Begeleiding naar werk is, naast het strafrechtssysteem, één van de weinige beleidsinstrumenten die de overheid in kan zetten om criminaliteit te verminderen. Kennis over arbeidsmarktervaringen kan leiden tot een meer doelgerichte hulpverlening. Daarnaast geeft dit proefschrift inzicht in twee bedoelde effecten van detentie: resocialisatie en specifieke preventie. De resultaten wijzen uit dat gedetineerden al lang voorafgaand aan detentie een marginale positie innemen op de arbeidsmarkt. Ook na vrijlating blijken velen niet te (re-)integreren op de arbeidsmarkt: ongeveer de helft vindt werk in het eerste half jaar na detentie en meer dan een vijfde recidiveert. Criminologische theorieën stellen dat detentie een negatief effect heeft op arbeidsmarktperspectieven doordat (a) detentie conventionele bindingen aantast (o.a. werkcontract), (b) detentie de accumulatie van werkervaring onmogelijk maakt en (c) het detentie-stigma ex-gedetineerden onaantrekkelijk maakt op de arbeidsmarkt. In dit proefschrift wordt gevonden dat niet iedere detentie zorgt voor een verslechtering van werkkansen. Een detentieduur van meer dan zes maanden zorgt echter wél voor een achteruitgang in arbeidsmarktperspectieven bovenop de bestaande achterstand. Werk zorgt volgens theorieën voor recidivevermindering door het inkomen, de sociale controle en conventionele bindingen die een baan opleveren. De resultaten wijzen uit dat ex-gedetineerden met een baan minder recidiveren indien zij in staat zijn om hun nieuwe baan voor langere tijd te behouden of naar een vorige werkgever terugkeren.
Ramakers promoveerde op donderdag 19 juni jl. aan de Universiteit Leiden. Haar promotor was Prof.dr. P. Nieuwbeerta. A.A.T. Ramakers Barred from employment? A study of labor market prospects before and after imprisonment Meijers Reeks 2014 ISBN 978 94 6259 178 3
Scriptie Met boeven vang je boeven Onder het mom van het politie gezegde - ‘met boeven vang je boeven’ - heeft minister Opstelten van Veiligheid en Justitie het voorstel gedaan het verbod op de inzet van criminele burgerinfiltranten op te heffen (Kamerstukken II 2012-2013, 29 911, nr. 83. Het verbod op de inzet van criminele burgerinfiltratie is opgenomen in de motie Kalsbeek, zie Kamerstukken II 1998-1999, 25 403 en 23 251, nr 33). Dit heeft geleid tot de aanname van de motie Recourt in de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2013-2014, 29 279, nr. 192). Als gevolg daarvan is het sinds kort (weer) toegestaan dat politie en justitie gebruik maken van criminele burgerinfiltratie bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. In deze scriptie van Oscar Pluimer staat de vraag centraal in hoeverre de risico’s van criminele burgerinfiltratie als opsporingsbevoegdheid worden ondervangen door de voorwaarden en waarborgen, zoals opgenomen in het voorstel van de minister en in de motie Recourt. De scriptie handelt over zowel de rechtspolitieke keuze criminele burgerinfiltranten in te zetten – waarbij de vraag centraal staat of het wenselijk is dat politie en justitie bij de opsporing van strafbare feiten nauw samenwerken met criminelen – als de juridische problemen van criminele burgerinfiltratie – waarbij de aandacht vooral is gericht op het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel en het instigatieverbod. In antwoord op de onderzoeksvraag wordt geconcludeerd dat de voorwaarden en waarborgen uit het voorstel van de minister en uit de motie Recourt, in onvoldoende mate de risico’s van criminele burgerinfiltratie ondervangen. Daarvoor is mede van belang dat de
argumentatie van de minister – om het verbod op te heffen – niet overtuigt en innerlijk tegenstrijdig is. Derhalve wordt de scriptie afgesloten met enkele aanbevelingen. Zo wordt onder meer een wetswijziging aanbevolen, waarbij een specifieke wettelijke bepaling ten aanzien van criminele burgerinfiltratie wordt opgesteld en het verbod op de zogenoemde groei-infiltrant een expliciete, wettelijke basis krijgt. Voorts wordt een toetsing door de rechter(-commissaris) voorafgaand aan het infiltratie-traject, voorgesteld. Deze aanbevelingen moeten voorkomen dat de inzet van criminele burgerinfiltranten opnieuw uit de hand loopt en de integriteit van de opsporing wederom wordt aangetast, met een mogelijke nieuwe IRT-affaire als gevolg. Oscar Pluimer Een oude bekende in het Nederlandse strafproces, de criminele burgerinfiltrant. Met boeven vang je boeven. Masterscriptie Strafrecht Universiteit Utrecht Beoordeling: 8,5 Begeleider: prof. mr. A.A. Franken De gehele scriptie is te lezen op ons blog: njblog.nl
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
1725
1268
Personalia
NJV-prijs 2014 De Nederlandse Juristen-Vereniging heeft op 13 juni 2014 aan prof. dr. E.M.H. Hirsch Ballin de NJV-prijs 2014 uitgereikt. De prijs is in het leven geroepen om juristen te eren die metterdaad door hun werkzaamheden een bijzondere bijdrage hebben geleverd aan de rechtsontwikkeling en/of rechtstoepassing in het Koninkrijk der Nederlanden. Uit het rapport van de jury, bestaande uit prof. mr. J.E. Goldschmidt, mr. C.A. Fonteijn en mr. G.J. Kemper: “Door het combineren van een bijzonder scherp wetenschappelijk inzicht, die zich uit in een groot aantal vernieuwende publicaties over actuele vraagstukken (zoals recent zijn boek over burgerschap), met een grote maatschappelijke betrokkenheid en integriteit is hij een van de belangrijkste woordvoerders geworden op het terrein van het verdedigen en versterken van de rechtsstaat, grondrechten en internationale en Europese rechtsvorming, juist waar deze onder druk komen te staan. Hij schroomt daarbij niet om tegen de
1269
stroom in te gaan, waar de genoemde waarden dat vereisen. In het bijzonder mogen met lof zijn inspanningen worden genoemd om duidelijk te maken dat begrippen als ‘democratie’ en ‘rechtsstaat’ verder strekken dan de eenvoudige notie dat ‘de meerderheid beslist’.” Hirsch Ballin is hoogleraar Nederlands en Europees constitutioneel recht aan de Universiteit Tilburg en hoogleraar mensenrechten aan de Universiteit van Amsterdam. Daarvoor was hij onder meer Minister van Justitie, lid van de Tweede en Eerste Kamer, lid van de Raad van State en hoogleraar staats- en bestuursrecht in Tilburg. Verder is Hirsch Ballin lid van de KNAW en lid van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV), voorzitter van de Commissie mensenrechten van die raad en lid van de Raad van Toezicht van Cordaid. In het verleden heeft hij talloze functies bekleed op maatschappelijk terrein ten behoeve van uiteenlopende soorten organisaties werkzaam op het terrein van speciaal onderwijs, mensenrechten en internationale samenwerking.
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
NFI Dr. ir. Reinout Woittiez wordt per 1 september de nieuwe algemeen directeur van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Woittiez is op dit moment algemeen directeur Omgevingsdienst Noordzee-kanaalGebied.
ILO Dr. Paul van der Heijden is voor een nieuwe periode (2014-2017) verkozen tot onafhankelijk Voorzitter van het Committee on Freedom of Associationvan de International Labour Organization. Het is tamelijk uniek dat een Nederlander lange tijd zo’n belangrijke post in de VN bekleedt. Van der Heijden is oud-rector magnificus van de Universiteit Leiden en oud-redacteur van het Nederlands Juristenblad.
Agenda
2 t/m 4 07 2014 Congres informatierecht Van de NSA tot Wikileaks; van Spotify tot Facebook. Stuk voor stuk onderwerpen die de laatste jaren volop in de belangstelling hebben gestaan. Deze en vele andere thema’s komen aan de orde tijdens het internationale congres ‘Information Influx’, ter viering van het 25-jarige bestaan van het IViR. De centrale vraag van het congres is hoe het informatierecht zich in de komende 25 jaar zal ontwikkelen. Naast Yochai Benkler, die in zijn keynote speech ‘Degrees of Freedom’ zal spreken over recht en vrijheid in de internetsamenleving, biedt het
1726
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-06-2014 – AFL. 25
congres een platform voor circa zestig sprekers en tweehonderd deelnemers uit wetenschap, politiek, bedrijfsleven, de kunstwereld en online activisme. Andere hoofdsprekers zijn Fred von Lohmann (Google) die ingaat op de toekomst van het auteursrecht. Prof. Deirdre Mulligan (UC Berkeley) laat haar licht schijnen op privacy. Naast de keynote-lezingen van deze internationale topwetenschappers, behandelen 14 panels het gehele spectrum van het informatierecht. Zo zijn er panels over intellectuele eigendomsrechten rondom het WK voetbal, de (il)legalisering van file sharing en het blokkeren van The
Pirate Bay, over de privacyaspecten van online adverteren en natuurlijk over de terugkomst van ‘Big Brother’ en de Snowden-onthullingen. Tijd: Woensdag 2 juli van 13.00 tot 18.30 uur, donderdag 3 juli van 9.00 tot 18.00 uur, vrijdag 4 juli van 9.00 tot 17.30 uur. Plaats: De opening en de keynote speech van prof. Benkler zijn op woensdag 2 juli om 17 uur in de Aula (aan de Singel 411) van de UvA en is vrij toegankelijk. Het congres wordt gehouden op 3 en 4 juli in De Rode Hoed (Keizersgracht 102) Amsterdam. Inlichtingen: via: http://informationinflux.org/, e-mail:
[email protected] Kosten voor deelname (v.a.) € 295,- (incl. lunch en diner) Aanmelding: via: http://www.aanmelder.nl/ivir/subscribe
Algemeen overeenkomstenrecht Verbintenissenrecht, deel 6 -III
ASSER-SERIE Met de Asser-serie bent u verzekerd van hoge kwaliteit, dankzij topauteurs en kwaliteitsbewaking door de Asser Adviesraad. De voorzitter van de Adviesraad is prof.mr. A.S. Hartkamp. Assertiviteit is voor u als jurist een belangrijke eigenschap. Bent u werkzaam binnen het civiele recht dan is ‘Assertiviteit’ minstens zo belangrijk. De Asser-serie is de onmisbare kennisbron van civielrechtelijk Nederland en biedt sinds jaar en dag toonaangevend commentaar op het burgerlijk recht. Op papier en online (uiteraard ook in Kluwer Navigator Collecties) verkrijgbaar.
Dit Asser-deel behandelt het algemene overeenkomstenrecht. Aan de orde komen: Ǧ overeenkomst en eenzijdige rechtshandeling; Ǧ totstandkoming van de overeenkomst; Ǧ inhoud van de overeenkomst; Ǧ gevolgen van de overeenkomst ten aanzien van derden; Ǧ nietigheid, vernietigbaarheid en ontbinding van de overeenkomst. Veel nieuwe rechtspraak verwerkt Sinds de dertiende druk besteedt dit Asser-deel meer aandacht aan Europees recht en rechtsvergelijking. In deze veertiende druk zijn de sinds de vorige druk verschenen rechtspraak (waaronder ruim vijftig nieuwe arresten van de Hoge Raad) en literatuur op de gebruikelijke wijze verwerkt. De auteurs hebben het hoofdstuk over de nulliteiten in verband met recente ontwikkelingen in de rechtspraak ingrijpend bewerkt. Korte cursieve introductietekstjes en een uitgebreide inhoudsopgave vergroten voor u de toegankelijkheid van de uitgave.
Auteurs:
prof.mr. A.S. Hartkamp
Recent verschenen in deze serie: Asser 4 Erfrecht en schenking ISBN: 9789013107258 Asser 3-IV Algemeen goederenrecht ISBN: 9789013044478 Asser 7-VI Aanneming van werk ISBN: 9789013069358
prof.mr.drs. C.H. Sieburgh
Druk:
14
ISBN:
9789013107944
ISBN e-book:
9789013107951
Verschijningsdatum:
3 juli 2014
Aantal pagina’s:
776
Prijs:
€ 139,- incl. btw.
www.kluwer.nl/shop in onze shop bestelt u zonder verzendkosten