VAN HET MAATPAK IN HET WAADPAK interview met Ben Crombaghs Annemarie van Diepenbeek “Als blijk van waardering voor zijn tomeloze inzet voor de bestudering en bescherming van herpetofauna en vissen” ontving Ben Crombaghs op de RAVON dag 2009 (21 november) de Lendersprijs. Het was de vierde keer dat deze prijs uitgereikt werd. 1. Gefeliciteerd! Dat had je niet verwacht, we moesten je uit de wandelgangen plukken om de prijs in ontvangst te nemen? Nee, ik verwachtte dit totaal niet, gezien de pittige discussies die er zijn geweest over mijn herintroductieplannen. Het feit dat RAVON de prijs toekent aan een luis in de pels, verraste me zeer. Het geeft me een gevoel van waardering voor de zaken waarvoor ik sta en natuurlijk zitten we ook voor 95% op dezelfde lijn; dat vergeet je wel eens als je het over bepaalde zaken oneens zijn, maar we zijn met elkaar blijven praten. Kennelijk heeft men oog voor voor discussie vatbare punten. En ik vind de boomkikkersculptuur zó mooi!
CV Ben Crombaghs Jeugd Geboren in Zuid-Limburg, in een gehucht met veel natuur er omheen. Als vijfjarig jongetje hoorde ik bij het buiten spelen de roep van een vroedmeesterpad en zwom ik in een bronvijver tussen de larven daarvan. De fascinatie was er meteen, maar tegelijk verliep de ontdekking van natuur langzaam; clubs als die van een jeugdbond of IVN bestonden daar nog niet. Op zondagmiddag móest ik de hei op, lag tot mijn knieën in de modder om Alpenwatersalamanders te vangen en kreeg thuis op mijn donder vanwege de vuile kleren – de drift dit niet te kunnen laten zit kennelijk in de genen. Na de middelbare school ontmoette ik ineens gelijk geïnteresseerden: toen ging het ineens heel hard! De lerarenopleiding bood destijds nog echte veldecologische kennis en ik ontmoette er inspirerende mensen, zoals Tiny Arts, Frans van Erve en Leon Michielsen, mensen die nu nog altijd actief in het veld zijn. Maar in de tijd van de HOS-nota (Herstructurering Onderwijs Salarissen, red.) kwam er geweldig de klad in het onderwijs, de salarissen voor beginnende docenten waren zo belabberd dat ik besloot ik verder te studeren aan de universiteit in Wageningen. Het was een periode van ontdekkingen: knoflookpad en boomkikker; ik sloeg op tilt te merken dat sommige soorten op sterven na dood waren! De verbazing over welke soort waar te vinden is, dreef me. Platgetreden gebieden trekken me niet, het liefst bezoek ik onbekende terreinen. De universiteit viel tegen in die zin dat er veel nauwelijks ecologie als vak in zat; je werd gemangeld tussen biochemie, wiskunde en statistiek. Geen ecologie zoals op de lerarenopleiding; de breedte ging er ten koste van de diepte.
Herpetologische studiegroepen en start eigen bureau Ondertussen waren de herpetologische studiegroepen ontstaan, daarin was ik actief. Na de universiteit ben ik met Gert Hoogerwerf, die ik kende ik van de lerarenopleiding, klussen gaan doen. De eerste opdracht ging over vissen in Utrecht, net een soortgroep waar we toen nog niets mee hadden! Vissen, dat was iets voor hengelaars, not done voor een zichzelf respecterende ecoloog. Maar van de ene klus kwam de andere, we hadden leuke opdrachten. Als zelfstandige kon je daarin je ei kwijt en je hoefde geen verantwoording aan een baas af te leggen. Nooit vermoed toen dat we later een bureau van 18 man zouden runnen; bij de gedachte eraan zouden we gillend weggerend zijn! Maar na een aantal jaren op een zolderkamer gewerkt en elk dubbeltje omgedraaid te hebben bedachten we dat we niet voor kluizenaar gestudeerd hadden en hebben we het bureau Natuurbalans opgericht. Het waren de beginjaren voor ecologische adviesbureaus. Met Peter Verbeek en René Krekels besloten we kosten te delen en een kantoorruimte te huren. Er was weinig overlap tussen de vier partners; ze vulden elkaar goed aan. En zo is het verder gegroeid.
2. Enkele opgetekende kreten over jou, je mag ze afkraken, ontkennen, relativeren of aanvullen: enthousiasme, gedrevenheid, niet te stoppen!, ongeduld, hyperactief. Ik ben een doener en gá ergens 100% voor, het is altijd oorlog in mijn hoofd, ideeën knokken om prioriteit. Discussies houden je scherp, maar het ligt niet in mijn aard zo lang over te iets delibereren totdat een soort verdwenen is. Als een idee in me opkomt, had het gisteren al af moeten zijn! Het hoog leggen van de lat, ook voor mezelf, en mijn ongeduld vormen tevens een valkuil, vroeger vond ik het nodig iedereen op mijn weg neer te sabelen, maar nu weet ik dat het maar goed is dat mensen me afremmen. Als je wat ouder wordt, worden je oogkleppen gelukkig kleiner. Wat ik vroeger direct als een barricade beschouwde, bezie ik nu als uitdaging om over de tegenargumenten na te denken. Toch vind ik ongeduld een goede eigenschap, maar je moet wel tijd en ruimte nemen voor wat afweging. 3. En opeens was daar “Vissen in Limburgse beken”. Hoe kwam het in zo’n korte tijd tot zo’n uitbarsting van activiteiten op vissengebied? Het kwam door die kleine visjes die we bij de HSG (Herpotologische Studiegroep Limburg) regelmatig in onze schepnetten aantroffen. Het feit dat je de veelal jonge karperachtigen – als “bijvangsten” niet direct op naam kon brengen, gaf je de kriebels. De associatie met hengelsport was lang een rem om er iets mee te doen: een zichzelf respecterend ecoloog deed toch zeker niet iets met vissen! Toen we ons realiseerden hoe weinig we eisten, was de nieuwe interesse, lees: uitdaging geboren! Grote animators hierbij waren Rob Gubbels, Reinier Akkermans, Theo de Jong en Ton Lenders, en zo kwam het tot de oprichting van de Vissen Studie Groep. Het was de eerste visatlas waarin de soorten ecologisch behandeld worden; op lengte en gewicht letten we minder. We reden helemaal naar de Berwijn in België
om in een beek naar gestippelde alver te zoeken, een soort die al 100 jaar weg was uit Nederland. Op de terugweg besloten we ook eens in de Geul te gaan scheppen, want waarom wel in de Berwijn en niet in de Geul, zeiden we tegen elkaar. Tot onze grote verrassing vingen we ook hier de gestippelde alver! Zulke toevalligheden geven je stroomstoten, die je 3 maanden voldoening geven. En zo bouwden we door het kijken naar kleine visjes, waar voorheen nauwelijks op gelet werd, expertise op. We ontdekten allerlei nieuwe soorten, het was een fantastische en inspirerende tijd! In no time werden we expert in bijzondere soorten, die de beroepsvissers als oninteressant jong grut van de hengelsoorten terzijde werden gezet. 4. De literatuurlijst met jouw ervoor als (co-)auteur, is enorm lang, de eerste titel dateert al uit 1985. Hoe doe je dat? Inmiddels ben ik 48, dus al niet meer zo piepjong. In de beginjaren kon ik alleen terugvallen op oudere literatuur en bij het maken van beheerplannen had ik een gevoel van machteloosheid: hoe een en ander aan te pakken, hoe te ordenen? Maar het was een geweldige en snelle leerschool. Nu zijn bescherming en beheer een geaccepteerd iets: kijk naar RAVON. Destijds werd de Herpetologische Studiegroep nog rustig “de kikkerclub” genoemd. Ik kijk zelf op van het grote aantal titels. Die productiviteit zit in mijn genen, het is dwangmatigheid, geen vlijt. Je moet onderbouwen om te overtuigen en zo kwam het een na het ander op papier. Maar waar ik destijds 3 maanden over liep te dubben, dat doen we nu in 3 dagen. In je hoofd krijgen concepten en ideeën nu snel vorm. In de ecologische wereld doe je veel onbetaald, maar het veel buiten zijn geeft er mooie dingen voor terug, een heel verschil met de materialistische insteek die je nu overal ziet. Ik mazzel dat ik beroepsmatig veel buiten kom en mooie dingen zie. In de beginjaren was het een eer om ergens mee te mogen denken, je dacht niet meteen aan een auto van de zaak en een mobiele telefoon. Het leven hangt af van toevalligheden – iemand moet net de boot de goede kant op duwen. Iedereen is een product van zijn tijd. Door bij een ecologisch adviesbureau te werken kan ik druk uitvoeren om de adviezen ook uit te voeren. Gelukkig kan ik het maatpak vaak afwisselen met het waadpak. 5. Vooral de beschermings- en beheerplannen voor de boomkikker, de geelbuikvuur-pad, de vroedmeesterpad en de knoflookpad springen er als terugkerende onderwerpen uit. Deze soorten hebben de hardste klappen gekregen en ze dreigen ons door de vingers te glippen. Wat voor 95% van de soorten goed is, pakt voor de overige 5% 100% verkeerd uit. Als je daarvoor effectieve maatregelen weet te bereiken, trekt dat de rest in het kielzog mee. Zie de geelbuikvuurpad. Het idee dat er zoveel poelen voor deze soort zijn aangelegd -meer zelfs dan er vroeger lagen- heeft ons in slaap gesust. Door trial and error weten we dat het er niet alleen om gaat het deze soort naar de zin te maken, maar ook hoe je concurrentie voorkomt. Lang zagen we zelf niet dat de aanwezigheid van algemene soorten ons doel versluierde; zo hebben we het de soort met nationaal beschermingsgeld juist
moeilijk gemaakt. Maar door je kop te stoten leer je veel. Je moet ook je nek durven uit te steken. In het geval van de geelbuikvuurpad kun je ook twee poelen vlak bij elkaar aanleggen, waarvan één jaarlijks gedempt wordt of droogvalt. In de ene kan dan de kamsalamander zicht voortplanten, in de andere -de tijdelijke- de geelbuikvuurpad. Dit soort gewijzigde inzichten maakt het ook voor beheerders lastig – heel belangrijk is daarom de bottom up benadering: soms is het effectiever een dag met een terreinbeheerder te gaan wandelen dan een uitgebreid rapport of een artikel in een vaktijdschrift te schrijven! Schriftelijke onderbouwing werkt wel ondersteunend. Geld voor maatregelen is er vaak wel, maar er moet net iemand met een idee komen, dat aan een grotere groep betrokkenen voorstellen en de uitvoering sturen. Als je aan terreinbeheerders niet goed en vlot duidelijk kunt maken waarom iets niet of wel moet, dan werkt het niet. 6. Kun je uitleggen waarom de boomkikker zo favoriet bij je is? De boomkikker heeft mij op het spoor van de ecologie gezet. Terwijl de soort vroeger overal in NoordBrabant,tot in de tuinen bij de mensen voorkwam, was daarvan begin jaren 80 nog maar één snippertje over: niet meer dan 10 dieren op vliegveld Gilze-Rijen! Bij vorst werd de landingsbaan ingespoten met frignatine, een goedje dat in de opslagtanks terecht kwam die door de boomkikkers als voortplantingsbassin gebruikt werden. Een dodelijk gif voor amfibieën. Met Kees Marijnissen, Frans van Erve en Leon Michielsen heb ik daar eiklompjes weggehaald. Uiteraard met het doel ze terug te brengen als de plek weer veilig was. Impulsief bood ik aan de eitjes op te kweken. Dat gebeurde in een aquarium op mijn studentenkamer. En bang dat ik was dat ze dood zouden gaan! Het was een risico – het waren de laatste boomkikkers van Brabant! Bij het terugzetten hebben we het risico gespreid: de helft op het vliegveld, de andere helft in de Leemkuilen. Herintroductie was toen een nog onbekend begrip. In de jaren 87, 88 en 89 hebben we een paar honderd larven uitgezet en daarna speurden we de omgeving té intensief af naar juvenielen; we hebben die plek gewoon dood-onderzocht, we realiseerden ons niet dat we daarmee te veel verstoorden. In 1990 hoorden we voor het eerst roepende mannetjes; dat motiveerde enorm. Nu, 25 jaar later komen ze over een groter gebied voor en horen we jaarlijks wel 100 mannetjes roepen. Onbevangen en onwetend voerden we deze actie uit; als ik toen de theoretische kant gekend had, had ik het niet gedurfd. Maar het is succesvol gebleken. Nu denken we wel meer na over herintroductie. 7. Ooit was je terrariumhouder, iets wat in de beschermings- en beheerwereld vaak met enige argwaan bekeken wordt. Zomaar beesten in bakken houden, zonder er ecologische lering uit te halen, is weinig inspirerend. Voor mij was het echter een belangrijke leerschool. Een voordeel van een terrarium op je eigen kamer is dat je alle aspecten van een soort leert kennen, je ziet waarop ze gedijen en waarop niet. Dat betaalt
zich terug. Als je recht vanuit de opleiding achter het bureau terecht komt, mis je zulk soort observaties als bagage. Dat maakt het voor jonge ecologen zo moeilijk om besluiten te nemen, ook een risico. Het moraliserende standpunt heb ik verlaten nadat ik ontdekte dat er zeer veel kennis zat bij enkele Lacertaleden. Excessen bestaan overal, ook bij zogenaamd zuiver-op-de-graat zijnde herpetologen. Menselijke gedrevenheid kan leiden tot burgerlijke ongehoorzaamheid of dingen doen die op het randje zitten. Het is naïef te denken dat je dat kunt voorkomen. Wij zijn in Nederland onze soorten gaan beschermen door het verbieden van het houden ervan. Na 25-30 op dit werkveld actief te zijn geweest, werkt dit in mijn ogen alleen maar contraproductief. In Duitsland bijvoorbeeld, mag je wel inheemse soorten houden. Het is hypocriet wel toe te staan dat wij uit andere landen soorten mogen weghalen om ze houden, maar niet de soorten uit eigen land. Godzijdank hoor ik tot de generatie die als kind nog salamanders mochten vangen. Natuurlijk was het cru dat ze doodgingen door onjuiste verzorging, maar het leverde ook veel op! Een stroper en een bioloog hebben een verschillende achtergrond, maar kunnen dezelfde passie hebben. 8. Je bent actief betrokken bij de herintroductie van boomkikker en geelbuikvuurpad? Herintroductie is een laatste redmiddel, in mijn beginjaren was ik er fel op tegen. Het uitzetproject boomkikker heeft veel aandacht getrokken zonder dat ik daar op uit was. De recente herintroductie van boomkikkers was de derde op herpetogebied in 30 jaar tijd, de populatie ten opzichte van 2000 is op zijn minst met de helft gegroeid. Een soort red je door haar leefgebied te redden. In Nederland zit 95% van de boomkikkers in cultuurgebied, het gaat dus niet om ongerepte gebieden waarin je niet mag ingrijpen. Van de geelbuikvuurpad is het aantal vindplaatsen van meer dan 100 teruggelopen naar drie, dit ondanks ruim 30 jaar habitatbeheer, een bedroevend resultaat. Natuurlijk is de kennis toegenomen, maar bij mij telt ook de efficiency: de beste balans zoeken tussen risicospreiding en het te besteden geld. Als je herintroduceert moet je dieren brengen op verschillende plekken waar ze op natuurlijke wijze vooruit kunnen. Darmee is het geld beter besteed dan het te steken in de aanleg van verbindingszones in de hoop dat het ooit vanzelf gebeurt. Zelf actief ingrijpen dus. Van de geelbuikvuurpad zijn in 5 jaar op twee uitzetplekken zeker 300 halfwas of volwassen dieren geteld, dat betekent een populatievergroting van 1/3 tot de helft sinds 2000. De 25 jaar daarvoor is dat niet gelukt; deze impuls was blijkbaar nodig. 9. Er zijn pro’s en contra’s voor her-introductie en rekkelijken en preciezen. Wil je reageren op het volgende tegenargument? a. De maakbaarheid van de natuur: eerst verpesten en dan herintroduceren of compenseren op plaatsen waar een soort door toedoen van de mens is verdwenen geeft de planologen van de overheid een vrijbrief voor het ongestraft doorgaan met de kaalslag.
Ik draai het liever om: met de wet in de hand ren je achter de feiten aan, dat blijkt te vaak een wassen neus. We inventariseren wat af ten behoeve van compenserende maatregelen. Maar vaak valt er niet te compenseren, toch wordt er om die reden zelden of nooit een project afgeblazen. Door actief ingrijpen moet je iets ongedaan kunnen maken, het is toch absurd dat dat niet kan! Als ecoloog mag je wel in je gezicht geslagen worden, maar je mag niet terugslaan! Dat past niet in mijn karakter. Vaak wordt natuur met cultuur verward, en cultuur is veel maakbaarder dan natuur, ook al klinkt dat niet zo romantisch. Kijk naar de heideterreinen in Nederland, die hebben ook niet zo veel met natuur te maken. Dit habitattype, van groot belang voor de Nederlandse herpetofauna, hoort van nature thuis in een smalle kustzone, maar om daarom nu alle reptielen maar uiteindelijk daarheen te verbannen? Vaak is het een kwestie van de achteruitgang zo sterk mogelijk vertragen, tot er een betere oplossing is moet je je ogen open houden voor alternatieven. We gaan steeds krampachtiger om met de laatste plekjes waar boomkikker en geelbuikvuurpad nog voorkomen. Ze moeten kost wat kost daar blijven zitten – terwijl dat nota bene vaak niet eens in de strategie van een soort past! Als een soort, zoals de boomkikker in Limburg, op nog maar één plek voorkomt, kan dat bij calamiteiten ons nog eens lelijk opbreken. Voor bepaalde natuur geldt maakbaarheid wel degelijk, of je het leuk vindt of niet. Maar de natuur van plek A omdat we daar een torenflat willen bouwen naar plek B brengen, daarop ben ook ik faliekant tegen. Dat is een risico wat je wel in de gaten moet houden. Je kunt terreinbeheerders toch niet allerlei maatregelen laten met de belofte dat de soort er dan wellicht over 50 jaar terugkomt. Een breed draagvlak is ook belangrijk: boomkikker en geelbuikvuurpad zijn geweldige ambassadeurs. En voor omwonenden is ook een fantastische rol weggelegd: habitatontwikkeling door vrijwilligers. Ik schrok me rot van de publieke belangstelling bij de herintroductie van de boomkikker in Baarle-Nassau. Het enthousiasme was niet te stuiten, de mensen lopen zich het vuur uit de sloffen om het de boomkikker naar de zin te maken! Dat heb je nodig, je redt het niet met die anderhalve beheerder die er beroepsmatig nog ingezet kan worden. Dus moet het anders en je hoeft niet roomser te zijn dan de paus. Zo hebben we met schoolkinderen in april een karrenspoortje gegraven. Enkele weken later bleken er eieren in gelegd te zijn! Dat vergeten ze nooit, dat geeft motivatie. daar kan geen artikel of rapport tegenop! Maar ondanks die maakbaarheid moet je natuurlijk wel de wond aanpakken, niet de pleister. En wie overziet nog het hele werkveld: een alom gekoesterd ideaal is om de geelbuikvuurpad weer door heel Limburg te kunnen laten trekken. Maar intussen worden er in diezelfde provincie wel 200 retentiebekkens gegraven om het water zo snel mogelijk in de Maas te laten vloeien. Dus als dan twee dagen de zon schijnt, is alles gortdroog. En karrensporen, die moeten weg, je kunt mensen toch niet door de modder laten rijden? Waarom eigenlijk niet? Stel natuurgebieden maar open voor bezoekers, maar wie geen modderspotje op zijn kleren kan hebben, die blijft er beter weg.
b. Het gevaar van gebruik van gebiedsvreemd genenmateriaal door de dieren voor herintroductie ergens anders vandaan te halen? De gevolgen voor de soort op lange termijn zijn onvoldoende bekend. Dat wordt gemakkelijk gezegd. Tot nu toe heb ik niet met gebiedsvreemd materiaal gewerkt. Wat is gebiedsvreemd? Kijk naar de geelbuikvuurpad, veel mensen zien met lede ogen aan dat de soort verdwijnt. Niet alleen biologen en IVN-ers en KKNV-ers, maar ook terrariumhouders. Van honderden plekken naar drie. Je kunt wel denken, ik ben zuiver op de graat, dat doe ik niet, maar dan doet een ander het wel. En dan kan het gebeuren dat je geelbuiken uit Joegoslavië in Limburg tegenkomt! Dat gebeurt. Een gevaarlijk argument om dan maar zelf herintroductie te gaan toepassen, dat besef ik. Maar door gecontroleerde herintroductie op een aantal plekken doe je aan risicospreiding. Dan worden die “zelf-doeners” medestrijders, zij hebben “hun”soort weer terug en dan gaan ze er ook voor: het kunnen uitstekende monitoorders worden. De dwang met gebiedseigen materiaal te werken houdt een gevaar in zich, binnen een soort moet je ook streven naar genetische diversiteit, zeker bij populaties die al meer keren door een flessenhals zijn gegaan. Dan is er al genetische verschraling opgetreden. Het omgekeerde, het gebruik van materiaal van elders, kan nog wel eens nodig blijken! Je moet niet trekken aan een dood paard! Toen de laatste hamsters in Zuid-Limburg gevangen werden voor een fokprogramma, was het eigenlijk al te laat: het fokken liep vanwege genetische verschraling, veel slechter dan verwacht. Was daar eerder mee begonnen, dan was het niet nodig geweest nieuw materiaal uit België en Duitsland te halen. Het tijdig bestuderen hoeveel populaties van elkaar verschillen moet meer aandacht krijgen. Maar we moeten echt met respect voor elkaar in discussie hierover blijven! Het raakt me echt dat ik wel eens milieuterrorist genoemd ben: ik heb alles volgens de regels van het spel gedaan en de zaak open gespeeld. Dat gebeurt niet overal. Ik ben gestopt met anderen eindeloos te proberen te overtuigen van mijn gelijk, maar wat ik mogelijk te weinig gedaan heb, is mijn motivatie helder in beeld te brengen. Men kan dan zelf een oordeel vormen. Wel luister ik naar tegenargumenten en vorm daarover mijn mening. c.
Je kunt bij toch al zeldzame soorten niet zomaar “materiaal” bij andere populaties weghalen?
Wie dat beweert heeft weinig kennis van herpetofauna, die heeft nog nooit met zijn knieën in de modder gezeten! Als er per 1000 eitjes die amfibieën produceren, 1 tot volwassenheid komt, is dat grofweg voldoende voor de stabiliteit van de populatie. Ze produceren enorm veel nakomelingen als overlevingsstrategie, daarvan is 95% voor de uitval (predatie etc.). Van die 95% breng ik de helft terug en compenseer daarmee sterk de mortaliteit. Zie de boomkikkers in de Leemkuilen, onze eerste herintroductieplek, daar is de reproductie nu zeer goed, elk jaar hebben we daar wat materiaal voor kweek weggehaald. Bij een boomende populatie is het natuurlijk geen punt, maar zelfs bij een uitstervende is het te verdedigen. Want dat uitsterven gebeurt omdat de reproductie niet goed lukt; door terugplaatsing breng
je meer terug dan je weghaalde. Natuurlijk is alertheid geboden, op de allerlaatste plek werk je met materiaal van elders. Ook hier geldt: risicospreiding. Stel je toch eens voor dat op die paar plekken de geelbuikvuurpad met Chytrid besmet wordt. Dit is een concrete bedreiging in ons land. 10. Waarom is herintroductie een zo emotioneel beladen onderwerp? Mensen praten graag via-via met elkaar en te weinig via directe discussie. Het onderwerp is weerbarstig, en het voelt echt niet fijn als je beschuldigd wordt van vloeken in het Heiligdom der Natuur. Herintroductie heeft nog steeds die uitstraling, maar dat is een te weinig genuanceerd beeld. De puren kunnen niet zonder de luizen in de pels en andersom; samen kunnen tot een goed compromis komen. Als er op een bepaalde plek herintroductie nodig is om de soort te laten voortbestaan, dan kan dat –hoeft niet altijd- ook een bewijs zijn van onvermogen zijn, het falen van het beheer over tientallen jaren. Op de ‘zuivere’ weg is het dan niet gelukt een populatie duurzaam te laten voortbestaan, dat voelt natuurlijk niet lekker, ook niet voor mij. Op den duur schuilt in habitatbeheer de enige echte goede oplossing. Als er nu geld beschikbaar is en je moet een periode overbruggen, dan kan het een goede oplossing zijn om op een aantal strategische, nu geschikte plekken –die er mogelijk vroeger niet eens waren- voor de geelbuikvuurpad verbindende populaties te krijgen. Je krijgt dan zes in plaats van twee uitvalbases en je geeft het de kans op herstel. Ik zie uit naar de discussie daarover.
11. Hoe kijk je aan tegen de inzet van vrijwilligers in professioneel onderzoek? In de huidige situatie kunnen we vrijwilligers niet meer missen. Bij wetenschappelijk onderzoek moet natuurlijk scherp aangestuurd worden, maar het is vooral een kwestie van tijd en intensiteit; als voor elk uur daarbij een officieel tarief gehanteerd moet worden, is het is financieel niet op te brengen. Maar die boekhouder of leraar die als hobby de natuur in trekt, heeft het zelfde onderbuikgevoel bij bepaalde soortgroepen als de biologen, en die vrijwilligers hebben we nodig. Niet alleen om onbetaald dingen te doen, maar ook voor het draagvlak. Uit het oog, uit het hart, als we natuurgebieden voorbehouden aan een groepje selecte biologen, dan kunnen we het schudden. Een enkele uitzondering daargelaten, dus geen hoge hekwerken om natuurgebieden. Soms is de beloning dat een vrijwilliger voor onderzoek op anders niet toegankelijke terreinen mag komen. Maar de natuur is vooral de wereld die hem welzijn en een goed gevoel verschaft – belangrijker voor de gezondheid dan menigeen beseft. Maar zijn bijdrage kan veel betekenen voor het voortbestaan van de soort zelf. 12. Wat wens je Nederland toe?
Dat de verschillende partijen met elkaar communiceren en oog houden voor meningen en belangen van anderen. Je kunt niet altijd voor de volle 100% winst gaan. Niet blijven steken in de constatering dat iemand die schade berokkent aan het leefgebied van herpetofauna een rotzak is, maar on speaking terms blijven. We hebben bij de herintroductie van de geelbuikvuurpad ook de mergelexploitanten betrokken. Als je nu merkt dat ze bij excursies en overleg trouw komen, is dat bewijs dat er zo veel gewonnen kan worden. Dat geldt trouwens ook omgekeerd: er zijn nog steeds mensen die bang zijn voor de “groenen”. In dat overlegmodel schuilt ook een gevaar: compenserende maatregelen zijn mooi, maar er moet wel aandacht voor het effect en voor de handhaving zijn, niet alleen na één, maar ook na 10 jaar. Ik ken gevallen waarin er ontheffing is verleend op basis van het voorgelegde compensatieplan, maar na de realisering van het project is het plan in de vuilnisbak gegooid. En geen kip die er naar kraait! Spreek je daar de overheid op aan, dan blijkt het een gepasseerd station, iedereen is alweer met het volgende bezig. Als partijen schoorvoetend concessies gedaan hebben voor het algemeen belang, hun leefomgeving achteruit zien boeren en merken dat dat ongestraft kan, dan ben je over tien jaar helemaal uitgepraat. Dat is iets wat ik Nederland niet toewens.
Literatuur Crombaghs, B.H.J.M., R.W. Akkermans, R.E.M.B,. Gubbels en G. Hoogerwerf. 2000. Vissen in de Limburgse beken. De verspreiding en ecologie van vissen in stromende wateren in Limburg. Stichting Natuurpublicaties Limburg, Maastricht. 496 p. Crombaghs, B. en W. Bosman (red.). 2006. Berschermingsplan geelbuikvuurpad & vroedmeesterpad in Limburg 2006-2010. Platform Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad, Natuurbalans/Limes Divergens & Stichting RAVON, Nijmegen. Crombaghs, B. & M. Oonk, 2009. Help de boomkikker uit de Brand. Voortgangsreportage 2009. Natuurbalans – Limes Divergens BV, Nijmegen. 32 p. Kurstjens, G., B. Crombaghs & H. Bussink, 2009. De terugkeer van d eboomkikker in de zuidelijke Maasduinen. Voortgangsrapportage 2009. Natuurbalans – Limes Divergens BV, Nijmegen & Kurstjens Ecologisch Adviesbureau, BeekUbbergen. 36 p.
Summary At the yearly RAVON Members Meeting on November 21, 2009 Ir. Ben Crombaghs (48) received the Lenders Award 2009. The laureate was awarded for his stimulating, inventive and perseverant way of research and working to stop the decline of threatened amphibian and fish species in the Netherlands, among others the three frog (Hyla arborea) and the yellowbellied toad (Bombina variegata). In the interview Ben Crombaghs ventures his considerations about the way of working, the gained and foreseen results. Habitat restoration is a main topic and in cases where isolation prevents a spontaneous return of species within a reasonable span of time, also reintroduction is to be considered. The first results of recent re-introduction projects of the tree frog in the southern part of the Netherlands turn out to be positive.
Annemarie van Diepenbeek RAVON Postbus 1413 6501 BK Nijmegen
[email protected]