Amsterdam Business School Strategie en Marketing Roetersstraat 11 1018 WB Amsterdam The Netherlands T +31 20 525 9111 F +31 20 525 4182 www.abs.uva.nl Contact: Joris Ebbers Direct T +31 20 525 5424
[email protected]
Page 1/28
Amsterdam, december 2007
Eindrapport: Cultureel ondernemerschap onder Nederlandse filmproducenten
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
Voorwoord Dit rapport is het resultaat van een serie interviews die zijn afgenomen onder 24 Nederlandse filmproducenten in de periode februari tot en met augustus 2007. De deelnemers zijn geselecteerd op basis van het feit of deze een of meer lange fictie speelfilms hebben geproduceerd of op dat moment in productie hadden. Het bevat gegevens over financiering, investering, contractvormen, beloningsstructuren, specialisatie en internationalisering. Dit onderzoek is tot stand gekomen in het kader van mijn promotie onderzoek aan de Universiteit van Amsterdam Business School (ABS). Het onderzoek is uitgevoerd onder toezicht van prof. dr. Nachoem M. Wijnberg. Hij bekleedt de leerstoel “Cultureel ondernemerschap” aan de ABS, welke deels is gefinancierd door de VandenEnde Foundation. Dit rapport zal in deze vorm geen deel uitmaken van mijn proefschrift maar dient als een overzicht van de industrie welke mogelijk praktisch nut kan hebben voor producenten als cultureel ondernemer. Ik zou in het bijzonder Michiel de Rooij en José van Doorn van de Nederlandse Vereniging van Speelfilmproducenten willen bedanken voor de introductie die ik heb gekregen in het vak van producent, het meedenken over mogelijke invalshoeken voor onderzoek en het steunen van dit initiatief. Ook wil ik Maarten Wijdenes van het Nederlands Fonds voor de Film bedanken voor het geven van inzicht in het Nederlandse filmklimaat. Tenslotte wil ik alle producenten die hebben meegewerkt aan dit onderzoek bedanken voor hun tijd en aandacht. De verantwoordelijkheid voor de inhoud en mogelijke onvolkomenheden ligt bij de schrijver van dit rapport. Voor vragen en opmerkingen is de schrijver ten allen tijde bereikbaar voor commentaar.
Amsterdam, 16 december 2007
Joris Ebbers
2
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
Tabel 1:
LIJST VAN DEELNEMERS
Naam bedrijf
Naam persoon
24 FPS Features Armadillo Film BosBros. Film-TV Productions Column Producties Dutch Mountain Movies Eyeworks Egmond Fu Works Graniet Film IdtV Film IJswater Films Kasander Film Company Lagestee Film Motel Films NL Film Phanta Vision Film International Pieter van Huystee Film & TV Pupkin Film PVPictures Rinkel Film & TV Productions Shooting Star Film Company Sigma Pictures Productions SNG Film Staccato Film Waterland Film en TV
Anton Scholten Andre Bos Michiel de Rooij Gijs van de Westelaken René Huybrechtse Hans de Weers San Fu Maltha Marc van Warmerdam Hanneke Niens Marc Bary Kees Kasander Martin Lagestee Jeroen Beker Alain de Levita Petra Goedings Pieter van Huystee Andre Teelen Paul Voorthuysen Edwin van Meurs Hans Pos Matthijs van Heijningen Digna Sinke Emjay Rechsteiner Jan van der Zanden Wilant Boekelman
3
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
Inhoudsopgave
Voorwoord .......................................................................................................................... 2 Inhoudsopgave .................................................................................................................... 3 Introductie ........................................................................................................................... 5 Een onzekere industrie ................................................................................................ 5 Het filmklimaat in Nederland ...................................................................................... 5 De gemiddelde producent en individuele variatie ............................................................... 7 Profiel van de gemiddelde producent .......................................................................... 7 Variatie tussen producenten ........................................................................................ 9 Ontwikkeling, fasering en totstandkoming van projecten ................................................. 10 Idee en ontwikkeling ................................................................................................. 10 Investering in ontwikkeling....................................................................................... 10 Portefeuillebeheer...................................................................................................... 11 Benaderen van projectdeelnemers ............................................................................. 12 Financieren en investeren .................................................................................................. 13 Fondsen en omroep ................................................................................................... 13 Producent ................................................................................................................... 14 Distributeur en sales agent ........................................................................................ 16 Privé investeerders .................................................................................................... 17 Cast en crew participaties .......................................................................................... 17 Marketing inspanningen .................................................................................................... 19 Compensatie en beloning .................................................................................................. 21 Beloningscontracten .................................................................................................. 21 Winstdeling ............................................................................................................... 22 Internationalisering............................................................................................................ 24 Internationale coproducties ....................................................................................... 24 Internationale financiering ........................................................................................ 24 Internationale line-producties .................................................................................... 25 Internationale verkoop............................................................................................... 26 Conclusie ........................................................................................................................... 27 Annex: Profielen individuele producenten ........................ Error! Bookmark not defined.
4
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
Introductie Een onzekere industrie Het maken van films is een riskante onderneming. Daar zijn meerdere oorzaken voor. Zo is de vraag vanuit de markt vaak moeilijk in te schatten. Een film moet nieuw en anders zijn maar tegelijkertijd aansluiten of voortborduren op wat het (grote) publiek kent. Nieuwe films zijn ook niet ‘beter’ dan oude, zoals dat vaak wel geldt voor bijvoorbeeld nieuwe auto’s die schoner, stiller en veiliger worden. Mensen beschikken daarom niet over eenduidige meetinstrumenten om hun keuze te bepalen om een film wel of niet te consumeren. Deze onzekerheden maken dat de succesratio van films in bijvoorbeeld de Verenigde Staten (VS) grofweg 1 op 10 is. Een op de 10 films maakt de winst die nodig is om de verliezen op de andere 9 te compenseren. Deze risico’s vereisen een grote schaal van ondernemingen die films financieren en exploitatierisico’s lopen. In de VS zijn de studio’s, die veel films financieren en distribueren, klein in aantal en relatief groot in volume waardoor de risico’s kunnen worden gespreid en continuïteit min of meer gewaarborgd is. Warner Bros. bijvoorbeeld, geeft jaarlijks ongeveer 25-30 Amerikaanse films uit waarvan de gemiddelde kosten voor productie ongeveer $60.000.000 en marketing en kopieën ongeveer $30.000.000 bedragen.
Het filmklimaat in Nederland De filmindustrie in Nederland heeft naast de al genoemde risico’s nog met een extra complicerende factor te maken. Het Nederlandse taalgebied is klein. Wanneer we de exploitatie vanuit niet-Nederlandstalige en niet-Europese landen buiten beschouwing laten, telt de Benelux markt grofweg 22 miljoen Nederlandstalige consumenten. Hierdoor zijn de schaalvoordelen kleiner dan die van films en filmindustrieën die een groter publiek hebben die dezelfde taal spreekt. Bovendien heeft Nederland een open economie waardoor films, vanuit bijvoorbeeld de VS, makkelijk de Nederlandse markt weten te vinden om met Nederlandse films te concurreren. Vanwege het missen van de grote schaalvoordelen van ‘Hollywood’ en de hoge productiekosten is het maken van films in Nederland op zijn minst economisch problematisch. Daarom is er een politieke keuze gemaakt om de Nederlandse filmindustrie financieel te ondersteunen. Het cultureel-politieke argument om de Nederlandse identiteit tot uiting te brengen wordt hier ondersteund met het economisch argument van de schaalproblematiek. Deze argumentatie ligt ten grondslag aan de staatssteun in de vorm van productiesubsidies vanuit de verschillende fondsen. Naast het bedrijfseconomische dilemma tussen artistieke en commerciële overwegingen voor producenten, creëert cultuurbeleid op nationaal niveau een dilemma tussen cultuur en economie. Wanneer investeringsbeslissingen worden genomen op basis van 5
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
cultuuresthetische, in plaats van commerciële overwegingen, heeft dit een marktverstorend effect. Dit brengt onzekerheden met zich mee voor de filmindustrie in het algemeen, en de producent als ondernemer in het bijzonder. Dit onderzoek heeft tot doel om (cultureel) ondernemerschap onder Nederlandse speelfilmproducenten in kaart te brengen onder deze specifieke omstandigheden. De belangrijkste onderwerpen die aan bod komen zijn: financiering, investeringen van producenten, beloning van projectdeelnemers, specialisatie, ontwikkeling, en internationalisering. Daartoe zijn 24 producenten geïnterviewd. Het selectiecriterium was dat producenten tenminste een lange speelfilm moeten hebben geproduceerd of daar op het moment mee bezig zijn.
6
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
De gemiddelde producent en individuele variatie Profiel van de gemiddelde producent Op basis van de gegevens van alle individuele producenten die hebben meegewerkt, is het mogelijk om een profiel te schetsen van de gemiddelde producent die speelfilms voortbrengt. In de annex vind u een kort overzicht van alle individuele producenten met een aantal kerngegevens zoals: aantal medewerkers, jaar van oprichting, productie output, genre specialisatie en gemiddelde budgetten van speelfilms. Er zijn met betrekking tot de classificatie en interpretatie van deze kerngegevens een aantal keuze gemaakts. Ten eerste wordt het aantal medewerkers berekend in het aantal fulltime arbeidsplaatsen. Vaak betekent dit dat er in werkelijkheid meerdere personen parttime werkzaam zijn. In de berekening van het aantal medewerkers in FTE zijn meegenomen: de directeuren, de eigenaren (mits ze ook directeur zijn), kantoor medewerkers, vaste productie medewerkers en stagiairs indien deze op regelmatige basis worden ingezet. Ten tweede is door het vragen naar de genres waarbinnen producenten produceren getracht de specialisaties van de producenten in kaart te brengen. Het betreft een zeer grove genre indeling die geen recht doet aan de diversiteit aan producties die in Nederland worden voortgebracht, maar slechts ter indicatie dient. De specialisatie van de producenten in dit rapport heeft betrekking op de productie van de van de afgelopen 5 jaar. Ten derde is in kaart gebracht wat de jaarlijkse productie output van producenten is. Het is niet ongebruikelijk, dat er lange aanlooptijden van projecten en jaarlijkse schommelingen in output zijn. Het ene jaar kunnen er twee bioscoopfilms worden afgeleverd terwijl er in het andere jaar geen film wordt afgerond maar er veel tijd in ontwikkeling wordt gestoken. Om deze redenen is de jaarlijkse output gebaseerd op het jaarlijkse gemiddelde van de afgelopen 5 jaar. Ten vierde is in de berekening van het gemiddeld aantal eigenaars alleen gekeken naar eigenaars die ook actief medewerker zijn. Dit om bedrijven of individuen die een aandeel hebben in de onderneming, maar niet in actieve dienst zijn, eruit te filteren. Daarbij kan wel vermeld worden dat dit aantal aandeelhouders die niet in dienst zijn, zeer beperkt is. Op basis van de 24 geïnterviewde producenten is het mogelijk om een profiel te schetsen van het gemiddelde Nederlandse speelfilmproductiebedrijf. In dit gemiddelde is Pieter van Huystee Film en TV niet meegerekend, vanwege het feit dat deze veelal documentaires produceert. Om te voorkomen dat er een vertekend beeld ontstaat van de fictie film productie in Nederland, het voornaamste onderwerp van deze studie, wordt deze derhalve buiten beschouwing gelaten. 7
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
Bij het lezen van deze cijfers moet rekening worden gehouden met het feit dat de cijfers van de jaarlijkse productie output zijn gebaseerd op schattingen van producenten tijdens het interview en niet op feitelijke cijfers. Een snelle controle op basis cijfers van het Nederlands Filmfonds met betrekking tot het aantal Nederlandse speelfilms met een bioscooprelease geeft aan dat deze schatting redelijk overeenkomt. Volgens het filmfonds waren er in 2006, 21 Nederlandse releases1. In dit onderzoek zijn het er 23 gemiddeld over de afgelopen 5 jaar. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet alle producenten van bioscoopfilms aan dit onderzoek hebben deelgenomen. Mogelijk heeft dit te maken met afrondingsverschillen. Tabel 2:
PROFIEL GEMIDDELDE PRODUCENT
Jaar van oprichting:
1993
Aantal eigenaar(s):
1½
Aantal medewerkers (in FTE):
4¼
Genres:
Drama: 44% Komedie: 17% Familie, kind en jeugd: 15% Art-house: 11% Misdaad actie thriller: 8% Anders: 5% Bioscoopfilm: Commercial: Documentaire: Korte film (±10 min): Televisiefilm kort (<1 uur): Televisiefilm lang (>1 uur): Korte serie (< 3 uur): Lange serie (> 3 uur):
Jaarlijkse output (nu):
Gemiddelde budget bioscoopfilms
1 ¼ ¾ 1 ½ ¼ ¼ ½
€ 2.250.000
Het gemiddelde bedrijf is grofweg 15 jaar oud, hoewel er een aantal producenten of bedrijven onder een andere bedrijfsnaam al langer actief is. Het aantal eigenaars is 1½, met een aantal medewerkers gerekend in FTE’s van 4¼. Drama producties zijn met 44% het sterkst vertegenwoordigd. Drama als genre kan zeer breed kan worden geïnterpreteerd en binnen dit genre is dan ook veel diversiteit. Komedie (17%) en familie, jeugd en kinderfilms (15%) vervullen plaats 2 en 3. De jaarlijkse output van films met een bioscoop release is gemiddeld 1 met een budget van ongeveer € 2.250.000. Dit cijfer is gebaseerd op het gemiddelde budget over de afgelopen 5 jaar en niet het gemiddelde van alle films die alle producenten in hun bestaan hebben gemaakt. Behalve een bioscoopfilm, maken producenten gemiddeld elk 1
Bron: Filmfonds Film Facts and Figures 2006
8
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
jaar een korte film van ongeveer 10 minuten en 1 documentaire per jaar. Daarnaast komt een deel van de omzet uit het produceren van commercials, televisiefilms en televisiedrama.
Variatie tussen producenten Het oudste productiebedrijf is opgericht in 1972 en de jongste in 2003. Het aantal medewerkers loopt uiteen van 1 tot 12 FTE. Wanneer we kijken naar de genres waarin producenten films ontwikkelen, blijkt dat er een aantal specialisten zijn en een aantal generalisten. Er zijn er een aantal die zich voor een belangrijk deel toeleggen op het produceren van kinder-, jeugd- en familiefilms. Voor producenten die niet gespecialiseerd zijn in bepaalde genres, is het produceren van verschillende genres volgens de betrokkenen zelf geen strategische keuze om risico’s te spreiden maar veelal geboren uit interesse. Naast specialisatie in genre, is er een glijdende schaal te zien van producenten die zich met name richting op de artistieke film voor het (internationale) art-house circuit en producenten die zich meer richten op het produceren van publieksfilms met een grotere commerciële potentie voor de lokale markt. Er zijn enkele producenten die zich puur en alleen richten op het produceren van bioscoopfilms. Voor de meeste producenten is het produceren van televisiedrama en commercials niet alleen een logische stap ter diversificatie van hun bedrijfsactiviteiten maar tevens noodzakelijk voor het waarborgen van de continuïteit van het bedrijf. Het gemiddelde budget over de afgelopen 5 jaar van de individuele producenten loopt uiteen van €1.000.000 tot €4.500.000. Deze laatste producent begeeft zich voornamelijk op de internationale markt waardoor de budgetten hoger komen te liggen.
9
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
Ontwikkeling, fasering en totstandkoming van projecten Idee en ontwikkeling Een film begint bij een idee. Soms bestaat het idee al in de vorm van een boek waarop de filmrechten verkregen kunnen worden. In tabel 3 is te zien dat producenten gemiddeld iets meer dan 2 rechten op boekverfilming in hun bezit hebben. Er zijn producenten die geen rechten in hun bezit hebben en er is een producent die er 10 heeft. Tabel 3:
RECHTEN OP BOEKVERFILMING
Gemiddeld 2.14
Laagst 0.00
Hoogst 10.00
Wanneer er geen boek aan de basis van het idee ligt worden de meeste scenario’s ontwikkeld in samenwerking met een producent. Zoals te zien in tabel 4, is het meestal de producent die aan de basis van het idee staat (44%), gevolgd door de regisseur (35%), en de scenarist (21%). Tabel 4:
OORSPRONG VAN IDEEEN
Rollen: Producent Regisseur Scenarioschrijver Omroep Anders:
Percentage 44% 35% 21% 0% 0%
Het Filmfonds, CoBo-fonds en Stimuleringsfonds initiëren daarnaast steeds vaker competities met bepaald randvoorwaarden. Dat geldt voor de ‘Kort!’, ‘One-night-stand’, ‘Oversteek’ en de ‘Telefilm’. Deze randvoorwaarden bepalen deels de speelruimte voor ideeën die de indieners hebben in het ontwikkelen van een script.
Investering in ontwikkeling Naast het investeren in rechten op boekverfilming, investeren producenten in schrijftalent. Investeringen in de ontwikkeling van nieuwe projecten kunnen behoorlijk oplopen. Er zit met name veel tijd in dat voor een groot deel niet gekapitaliseerd wordt. Hoewel het Filmfonds ontwikkelingssubsidies uitkeert, zien producenten een groot deel van de daadwerkelijk gemaakte ontwikkelingskosten niet terug. Door enkele producenten wordt er in een vroeg stadium aan talentontwikkeling gedaan via het creëren van stageplaatsen voor studenten (onder meer van de Filmacademie) op 10
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
filmproducties. Daarnaast is er een enkele producent die eindexamenfilms van studenten van de Filmacademie sponsort en enkele producenten die faciliteiten beschikbaar stellen. Succesvolle afstudeerders krijgen in sommige gevallen wat financiële ondersteuning van producenten voor het ontwikkelen van een scenario. Er zijn twee veel voorkomende trajecten om jong (met name regie) talent te laten ontwikkelen. Ten eerste is het voor producenten die een televisiedrama of commercial tak hebben, mogelijk om talent daar te testen en te laten groeien voordat er een lange speelfilm met ze wordt ontwikkeld. Met name televisieproducenten hebben daarnaast de mogelijkheid om jong talent een pilot te laten maken voor een televisieserie die ze vervolgens proberen te verkopen aan een omroep. Ten tweede is er een weg die ook open ligt voor producenten die uitsluitend films maken via de verschillende competities die door de omroepen en fondsen worden geïnitieerd. Eerst kan er een ‘Kort!’ film van ongeveer 10 minuten worden gemaakt, vervolgens een wat langere ‘One night stand’, ‘Oversteek’ of ‘Telefilm’ en tenslotte een bioscoopfilm.
Portefeuillebeheer Een belangrijk aspect in het realiseren van continuïteit2 is het creëren van een balans tussen het ontwikkelen, financieren, en realiseren van projecten. Daarom zijn producenten gevraagd om aan te geven hoe hun portfolio van projecten eruit ziet. In tabel 5 is te zien dat er een onderscheid is gemaakt tussen scripts in ontwikkeling, afgeronde scripts op zoek naar financiering en projecten in verschillende fasen van productie. Het is niet altijd mogelijk om een scherp onderscheid te maken. Het komt voor dat men al met de financiering bezig is van scripts die nog niet helemaal af zijn. Gemiddeld hadden producenten in februari bijna 7 scripts in ontwikkeling (minimaal 1 en maximaal 13), 3 afgeronde scripts op zoek naar financiering en 1 project in preproductie. Hierbij moet vermeld worden dat, gezien de seizoensgevoeligheid van filmopnamen, deze cijfers een vertekend beeld geven aangezien het een momentopname is van de maand februari. Hoewel niet alle interviews zijn afgenomen in februari is wel consequent gevraagd naar de situatie in februari om onderlinge vergelijking mogelijk te maken. Tabel 5:
PORTFOLIO MANAGEMENT
Stadia: Scripts in ontwikkeling Afgeronde scripts op zoek naar financiering Projecten in pre-productie Projecten in productie Projecten in post-productie
Gemiddeld 6.59 2.75 1.14 0.30 0.30
Laagst 1.00 1.00 0.00 0.00 0.00
Hoogst 13.00 10.00 3.00 2.00 1.50
2
Veel producenten wijzen op een gebrek aan continuïteit in overheidsbeleid waardoor het voeren van een continuïteitsbevorderende bedrijfseconomische strategie problematisch is. Dit rapport heeft echter niet tot doel om overheidsbeleid te evalueren.
11
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
Benaderen van projectdeelnemers De volgorde waarin projectdeelnemers worden benaderd (tabel 6) heeft voor een belangrijk deel te maken met de financiering. Wanneer een producent een scenario, regisseur, omroep en een intentieverklaring van een distributeur heeft, kan ze het als een pakket indienen bij het Filmfonds om subsidie aan te vragen. De hoofdrollen worden niet direct gecontracteerd maar er wordt, al dan niet in overleg met een casting-director, al wel snel nagedacht over mogelijke hoofdrollen. De omroepen zijn in sommige gevallen ook betrokken bij de keuze van de hoofdrollen. Hetzelfde geldt voor distributeurs. Distributeurs spelen graag een rol in de keuze voor de hoofdrolspelers omdat volgens hen een film beter in de markt te zetten is wanneer deze door middel van bepaalde hoofdrolspelers beter kan worden gekoppeld aan een bepaalde doelgroep en marketingcampagne. Als financier van films, zijn distributeurs vervolgens geneigd om een hogere minimum garantie (MG) en betere prints en marketing (P&A) overeenkomst te bieden. Dit laatste kan weer tot een self-fulfilling prophecy van succes van een film leiden. Het benaderen van de rest van de projectdeelnemers voor films gebeurt onder leiding van de producent en vrijwel altijd in nauwe samenspraak met de regisseur. Producenten schuiven kandidaten naar voren wiens werk ze goed vinden en waarvan zij denken dat die geschikt zouden kunnen zijn voor het specifieke project. De regisseur heeft met name een belangrijke of doorslaggevende stem in de keuze voor de cameraman, artdirector en editor. En in mindere mate de componist en geluidsman. Producenten die een ‘package deal’ maken versterken mogelijk hun onderhandelingspositie met andere partijen, met name richting de omroep en distributeur. Er is sprake van een package deal wanneer er behalve een scenarioschrijver, scenario en regisseur, al meer rollen in een project zijn betrokken. Hoe meer rollen hieraan worden toegevoegd, zoals bijvoorbeeld cameraman en cast, hoe sterker producenten staan. Tabel 6: Rollen: Scenarioschrijver Regisseur Omroep Distributeur Hoofdrollen Cameraman / D.O.P Artdirector Editor / montage Componist / muziek Geluidsman
VOLGORDE VAN BENADERING Gemiddeld 9.61 9.39 6.80 6.43 6.34 5.27 3.95 3.16 2.11 1.93
Laagst 9 9 1 3 2 3 2 2 1 1
Hoogst 10 10 8 8 8 8 7 6 3 3
12
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
Financieren en investeren De filmindustrie in Nederland wordt in belangrijke mate ondersteund met subsidies. Het merendeel van de Nederlandse producenten doet een beroep op deze subsidies om filmprojecten van de grond te krijgen want de kosten voor het maken van een film zijn hoog. Complicerende factoren zijn dat de Nederlandstalige markt klein is en nietEngelstalige films moeite hebben om een publiek over de grens te vinden. Hierdoor zijn schaalvoordelen via internationalisering moeilijk te realiseren. Nederland is daarin geen uitzondering. Veel landen in Europa en daarbuiten steunen voor een belangrijk deel op overheidssteun, ook relatief grote zoals Frankrijk. Zoals te zien in tabel 7, spelen directe overheidssubsidies van het Filmfonds en indirecte overheidssubsidies zoals het CoBo en Stimuleringsfonds via de omroepen een zeer belangrijke rol in het financieren van films. De hoogste score van 13 betekend deze het allerbelangrijkst wordt bevonden en een score van 0 betekent dat deze financier er voor de desbetreffende producent niet toe doet. We zien dan ook dat de fondsen met een score tussen 10 en 13 voor elke producent van groot belang zijn.
Tabel 7:
BELANGRIJKSTE FINANCIERINGSBRONNEN
Financieringsbron: 1. Binnenlandse fondsen 2. Binnenlandse omroepen 3. Binnenlandse distributeurs 4. Eigen geld 5. Buitenlandse fondsen 6. Binnenlandse privé investeerders 7. Buitenlandse omroepen 8. Sales agent 9. Buitenlandse distributeurs 10. Reclame en sponsoring 11. Buitenlandse privé investeerders 12. Merchandising 13. Banken
Gemiddeld 12.59 11.27 9.36 6.50 6.50 5.36 4.14 3.95 3.64 2.41 2.18 1.09 0.00
Laagst 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Hoogst 13 13 11 11 13 13 11 12 9 9 12 8 0
Fondsen en omroep Producenten kunnen voor meerder fases in de totstandkoming van een film subsidieaanvragen doen bij het Filmfonds. Hoewel er in de interviews naar de belangrijkste financieringsbronnen in de productiefase is gevraagd, zijn er ook subsidies beschikbaar voor scenario-ontwikkeling, postproductie, marketing en distributie beschikbaar. De grootste bedragen zijn echter gemoeid met de productiefase. De meeste producenten hebben een omroep achter zich staan voordat ze een subsidieaanvraag 13
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
indienen bij het Filmfonds. Hoewel het niet verplicht is, is het zonder de steun van een omroep lastig om subsidie te krijgen van het Filmfonds. De omroep vervult twee rollen in de financiering van films. In de eerste plaats koopt de omroep als coproducent een beperkt aantal uitzendrechten van de film in Nederland. Het directe aandeel van de omroepen in de financiering is echter redelijk bescheiden. Belangrijker is dat de omroep een katalysatorrol vervult doordat deze toegang kan geven tot geld van het CoBo-fonds en het Stimuleringsfonds. Het eerste fonds bestaat uit een bijdrage van het ministerie van OC&W en geld in de vorm van auteursrechtelijke omroepvergoedingen van Belgische en Duitse kabelexploitanten voor de doorgifte van Nederlandse zenders en Nederlandse producties in de desbetreffende landen. Dit geld wordt vervolgens geïnvesteerd in Nederlandse audiovisuele producties. Het is met name de sleutelrol die de omroep speelt in het ontsluiten van financiering vanuit het CoBo fonds, waarom producenten de omroep in sommige gevallen als de belangrijkste financieringsbron zien. Het Stimuleringsfonds ontvangt een jaarlijkse bedrag van het ministerie van OC&W. Om geld van dit fonds te krijgen hebben producenten ook de steun van de omroepen nodig.
Producent Zoals eerder gezegd investeren producenten behoorlijk veel in de ontwikkelingsfase van projecten. In dit hoofdstuk gaat het echter over investeringen van de producent in de het productiebudget. Producenten investeren in veel gevallen (een deel van) hun producersfee en overhead in filmprojecten. De producersfee en overhead is de vergoeding die producenten krijgen voor hun dienstverlening en is doorgaans ongeveer 10% van het totale productiebudget. In tabel 8 is te zien dat 68% van de producenten aangeeft dat ze in meer dan 75 procent van de filmprojecten eigen geld investeren. Bij de meeste producenten wordt er in vrijwel elke film wel een deel gefinancierd door de producent. Tabel 8: Aandeel: Nooit 0 - 10% 10 – 25% 25 – 50% 50 – 75% Meer dan 75%
EIGEN GELD IN PRODUCTIE BUDGET Percentage 0% 5% 9% 14% 5% 68%
In tabel 9 is te zien dat in 61% van de producenten aangeeft dat ze, in het geval dat er eigen geld wordt geïnvesteerd, dit tussen de 1 en 5% van het productiebudget is. Een kwart van de producenten geeft aan dat dit bedrag tussen de 5 en 10% van het productiebudget ligt. Bij een kleine groep van 14% van de producenten ligt dit tussen de
14
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
10 en 20%. Het is niet uitzonderlijk dat producenten de helft van hun producers fee en overhead in een film stoppen. Tabel 9: Aandeel: 1 - 5% 5 - 10% 10 – 20% 20 - 50 % Meer dan 75%
GEMIDDELDE AANDEEL EIGEN GELD IN PRODUCTIE BUDGET Percentage 61% 25% 14% 0% 0%
In het geval van investeringen van de producent kan er een onderscheid gemaakt worden tussen vier verschillende vormen van investeren. De eerste is vrijwillig, de tweede is min of meer vrijwillig, de derde is min of meer noodzakelijk en de laatste is noodzakelijk. Ten eerste is er de meest pure vorm van investeren middels het vooraf vrijwillig investeren van eigen geld, doorgaans (een deel van) de producersfee en overhead, vanuit de gedachte dat er winst op wordt gemaakt. Deze vorm komt voor, maar is niet erg gebruikelijk. De meeste Nederlandse films maken geen winst en dus is het erg riskant om dit te doen. In sommige gevallen investeren producenten vooraf in hun eigen films om hun betrokkenheid te laten zien in de hoop of verwachting om andere investeerders over de streep te trekken. In sommige gevallen wordt die financiële betrokkenheid overigens geëist van de fondsen en is er geen sprake van een vrijwillige investering. Voor Telescoopfilms geld bijvoorbeeld de verplichting dat de producent €140.000 moet investeren op een budget van minimaal €2.500.000. Ten tweede komt het voor dat producenten vrijwillig (een deel van) de producersfee en/of overhead niet laten uit keren. Dit geld wordt dan in het budget van de film gestoken. Meestal gaat het dan om films met een laag budget die anders niet gemaakt zouden worden. In dit geval leveren vaak ook de scenarioschrijver, regisseur, en eventueel de hoofdrolspelers een deel van hun honorarium in om de film mogelijk te maken. In uitzonderlijke gevallen leveren ook andere crewleden een deel van hun salaris in. Hier kan de gedachte achter zitten dat de producent het belangrijk vindt dat de film gemaakt wordt omdat hij of zij er in gelooft. Ook kan het een investering in de toekomst zijn omdat het project, indien succesvol, mogelijk een positief effect heeft op de reputatie van de producent waardoor toekomstige projecten een grotere kans zullen hebben om gemaakt te worden met volwaardige financiering. Ten derde is er soms de noodzaak om te produceren om de omzet te draaien die nodig is om de overhead te kunnen betalen. In dat geval stoppen producenten een deel van hun producersfee en overhead in een film en houden minder geld aan een productie over. In het vierde, en meest voorkomende, geval gaat het echter om het achteraf geld steken in een film. Meestal betreft dit het laatste stuk van de financiering die niet rond komt. Het komt ook voor dat dit gat tijdens de productie is ontstaan doordat andere financiers (zoals 15
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
coproducenten) hun verplichtingen niet nakomen. Tenslotte is het ook mogelijk dat er een gat aan het eind van de productiefase ontstaat doordat de film over budget gaat. In al deze gevallen betreft het niet een investering in de zin dat er verwacht wordt dat er winst wordt gemaakt maar is het geboren uit noodzaak. Over het algemeen proberen producenten deze investeringen terug te verdienen op basis van deferment. Het geld wordt in de film gestoken met de wens dat het preferent kan worden terugverdiend nadat de distributeur zijn P&A-kosten, distributiefee en eventueel zijn minimale garantie terug heeft verdiend. Het is door het Filmfonds niet toegestaan om hier als producent een (risico)premie over te krijgen. In strikte zin is het dus geen investering aangezien deze een winstverwachting impliceert. Bovendien hangt de kans dat producenten deze investering terugverdienen af van de recoupment positie die ze zijn overeengekomen met de andere financiers. Producenten zijn eerder geneigd (een deel van) hun producersfee in de film te stoppen wanneer ze dat bedrag als eerste – na de distributeur - kunnen recoupen. Hierover moet echter worden onderhandeld met de andere investeerders (waaronder de omroepen en fondsen) die ook hun eigen investering terug willen verdienen. In het vierde geval, met name het dichten van tijdens de productie ontstane gaten in de begroting, is het preferent terugverdienen in de regel minder problematisch. Voor andere vormen geldt dat wanneer films uitsluitend met Nederlands geld worden gefinancierd en er geen privé investeerders aanwezig zijn, dit eenvoudiger te regelen is, dan wanneer er internationaal gefinancierd is in combinatie met geld van privé investeerders.
Distributeur en sales agent In de VS is de rol van de distributeur in de financiering van films belangrijker dan in Nederland. Daar zijn de grote studio’s in veel gevallen de grootste financier naast hun rol als distributeur. De prikkel voor de studio als distributeur om een film tot een succes te maken is in de VS daarom aanzienlijk groter omdat de rollen van financier en distributeur vaak gecombineerd zijn. De studio is daar dus vaak de grootste investeerder die de productiekosten terug wil verdienen en winst wil maken. In Nederland zijn de Fondsen en omroepen de belangrijkste financiers. Het geld dat distributeurs in films steken in de vorm van minimale garanties is echter een relatief klein aandeel in de totale financiering. Dit is een belangrijk en groot verschil tussen de VS en Nederland.De distributeur verdient in Nederland haar geld niet zozeer als investeerder maar in de eerste plaats als dienstverlener. Producenten benaderen in sommige gevallen al in een vroeg stadium een distributeur met een idee of deel van een script om het te pitchen. Deze vroege benadering van producenten is vaak niet vrijwillig aangezien het zonder distributieovereenkomst moeilijk is om subsidie te krijgen van het Filmfonds. Het Filmfonds heeft deze overeenkomst verplicht gesteld. De redenering is dat het maken van een film en dus het subsidiëren ervan een dure aangelegenheid is en het Filmfonds daarom een garantie wil hebben dat de film ook in de bioscoop wordt vertoond en haar weg naar het publiek vindt. In uitzonderlijke gevallen, hebben producenten exclusieve deals voor meerder producties 16
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
met distributeurs en is er een hechte samenwerking tussen producent en distributeur van idee tot release. Het feit dat distributeurs meer optreden als dienstverlener dan als investeerder, betekend niet dat ze in Nederland geen risico’s lopen. Het afgeven van een MG ofwel een voorschot op royalties aan producenten brengt het risico met zich mee dat er niet genoeg uit de exploitatie terugvloeit naar de distributeur om de MG terug te verdienen. Bovendien zijn de kosten voor P&A niet onaanzienlijk. Er moeten in de eerste plaats genoeg mensen naar de bioscopen komen, wil de distributeur haar geld terug verdienen. Distributeurs hopen dit risico te beperken door al in een vroeg stadium betrokken te zijn bij de ontwikkeling van een film. Distributeurs hebben soms bijvoorbeeld een voorkeur voor hoofdrolspelers omdat ze films met bepaalde hoofdrolspelers beter denken te kunnen marketen, onder meer door ze aan een specifieke doelgroep te koppelen. Meerdere producenten stellen echter dat er in Nederland niet tot nauwelijks sprake is van ‘bankability’. De heersende opvatting onder producenten is dat bioscoopbezoekers niet naar de bioscoop komen vanwege de betrokkenheid van een steracteur of regisseur. Sommige producenten geven aan dat distributeurs in Nederland mogelijk een dubbele agenda hebben omdat ze onderdeel uitmaken van de grote Hollywood studio’s. Deze distributeurs hebben in meerdere of mindere mate de opdracht vanuit het hoofdkantoor in de VS om films van de eigen moedermaatschappij in de bioscopen in Nederland te krijgen. Er zou dus mogelijk sprake kunnen zijn van botsende belangen. Anderzijds hebben de onafhankelijke, niet aan een Hollywood-studio gelieerde, distributeurs mogelijk een zwakkere onderhandelingspositie ten opzichte van de bioscopen. Wel is hier een mogelijk voordeel dat Nederlandse producties niet intern concurreren met films vanuit de VS.
Privé investeerders Privé investeerders waren belangrijk ten tijde van de CV-regeling. Deze regeling is betrekkelijk kort van kracht geweest en is op het moment niet meer relevant. De rol die deze privé investeerders wordt toegedicht (zie tabel 7) geeft vanwege deze CV regeling dus mogelijk een vertekend beeld van het aandeel van deze investeerders op dit moment. De CV regeling is opgevolgd door de suppletieregeling waarin de rol van privé investeerders mogelijk anders zal zijn. Over de rol van privé investeerders in deze nieuwe regeling zal pas duidelijkheid ontstaan wanneer de eerste producties onder deze nieuwe regeling zullen zijn afgeleverd. Om die reden zou een deel van dit onderzoek over een aantal jaren moeten worden herhaalt om de impact van de nieuwe regeling op financierings- en investeringspraktijken te onderzoeken.
Cast en crew participaties Indien cast en crew leden de overtuiging hebben dat hun film een commercieel succes gaat worden, kunnen ze ook een prikkel hebben om op te treden als investeerder. Crewleden participeren echter nauwelijks in Nederlandse films omdat deze films vrijwel 17
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
nooit winst maken. In het geval dat participaties wel voorkomen betreft het meestal participaties van scenaristen, regisseurs en in mindere mate acteurs omdat deze een duidelijke stempel kunnen drukken op het eindresultaat en succes van een film. Behalve deze drie groepen hebben de meeste andere crewleden nauwelijks tot geen invloed op het succes van een project. Om die reden zullen deze dan ook niet snel participeren. Zoals we eerder zagen steekt de producent in dit geval ook vaak een deel van zijn of haar producersfee of overhead in het project. De reden dat scenaristen, regisseurs en in mindere mate acteurs investeren in een film is dat het budget te laag is om de film te maken die men voor ogen heeft. Vaak biedt het toch een kans aan (met name nieuwe) filmmakers om een film te maken of om het vak te leren. Een belangrijk deel van de beloning is dat jonge mensen een functie krijgen met meer verantwoordelijkheid. Bijvoorbeeld assistent regisseurs die hun eerste eigen film regisseren. Cast en crewleden investeren dan in een film door middel van deferrals. Een deel van het salaris wordt achteraf uitbetaald indien de film geld oplevert uit exploitatie. Boven op dit achtergestelde loon wordt dan eventueel een risico- of winstpremie uitgekeerd.
18
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
Marketing inspanningen Marketinginspanningen kunnen zowel door de producent als door de distributeur worden geleverd. Het merendeel komt echter voor rekening van de distributeur. Deze heeft een vaste marketingafdeling die zich bezig houdt met het marketen, promoten en uitbrengen van nieuwe films. De schattingen van producenten over de hoogte van de P&A uitgaven van distributeurs in Nederland of de Benelux lopen grofweg uiteen van 10 tot 20% van het productiebudget. Ter vergelijking, in de VS is dit ongeveer 50%. De marketing bestaat onder meer uit een ontwikkelen van een website, posters, trailers, promo’s en een making-of en het inkopen van advertentieruimte. Er is niet echt sprake van een prikkel voor producenten om veel tijd en geld in marketing te steken omdat zelfs in het onwaarschijnlijke geval dat een film een commercieel succes wordt, er nauwelijks geld naar de producent terugvloeit. Een deel van de marketinguitgaven van producenten voor publieksfilms hangt samen met de verplichting van het Filmfonds om een minimum bedrag aan marketing uit te geven. In het geval van Telescoop films is er bijvoorbeeld een minimum bedrag van 2% van het budget dat aan marketing moet worden besteed. Tevens is er een maximum aan gesteld van € 60.000. Daar staat tegenover dat voor de marketing en promotie van films producenten (zowel als distributeurs) een subsidie kunnen aanvragen bij het Filmfonds. Tot een bepaald bedrag worden de bijdragen van de distributeur en producent gematched. Producenten kunnen maximaal €22.500 van het Filmfonds krijgen. Niet alle producenten zetten mankracht of geld in voor het marketen van hun films. Deze producenten laten dit in het geheel over aan de distributeur. Producenten die wel zelf aan marketing doen, besteden gemiddeld ongeveer 1 a 2 % van het productiebudget aan de marketing en publiciteit van hun films. Dit uit zich veelal in het inzetten van mankracht voor het genereren van (gratis) publiciteit. Een aantal producenten heeft daartoe een of meerdere, min of meer fulltime, marketing- en publiciteitsmedewerkers in dienst. Daarnaast geven sommige producenten er de voorkeur aan om de marketing producten zoals posters, website etc. in eigen beheer te ontwikkelen omdat ze dan controle houden over het proces. Dit gebeurt meestal in samenwerking met de marketing- en publiciteitsafdeling van de omroep of distributeur. Een meerderheid van de producenten geeft aan dat ze tegenwoordig meer rekening houden met het publiek en zich meer richten op doelgroepen dan in het verleden het geval was. Een sterke samenwerking tussen producent en distributeur kan de kans op commercieel succes verhogen door in samenspraak met de distributeur de doelgroep te bepalen, een strategie te bedenken om die doelgroep te bereiken en een efficiënte publiciteit- en marketingcampagne te voeren. Enerzijds kan een langdurig samenwerkingsverband efficiencyvoordelen opleveren, anderzijds kan het echter ook negatieve gevolgen hebben doordat beide partijen niet meer kritisch richting elkaar zijn.
19
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
In tegenstelling tot bijvoorbeeld films uit de VS, zijn voor Nederlandse films de marketingbudgetten van distributeurs niet groot genoeg om een film met een tegenvallend eindresultaat alsnog te verkopen door veel geld in marketing te steken zodat de meeste bezoekers al in de eerste weken de film in de bioscoop gaan zien, voordat de negatieve mond-op-mond reclame begint. Bovendien is de rol van de distributeur in Nederland zoals eerder gezegd ook anders. De rol van financier en investeerder is hier veel kleiner waardoor de risico’s van tegenvallende commerciële resultaten in mindere mate bij de distributeur terechtkomen en er dus niet echt een prikkel is deze strategie te volgen.
20
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
Compensatie en beloning In dit hoofdstuk wordt er gekeken welke beloningsstructuren en contracten er het meest gebruikt worden. Producenten zelf verdienen hun geld in de eerste plaats door het maken van films en niet uit exploitatiewinst. In het budget wordt een vast bedrag gereserveerd voor overhead en de producersfee van ongeveer 10% van het budget van de film. De kans dat er geld terugvloeit naar de producent vanuit exploitatie in de Benelux is zeer gering. De kans dat er exploitatiewinst terugvloeit naar de producent is groter via buitenlandse verkopen en indien Telefilms van een dermate goede kwaliteit zijn dat deze worden uitgebracht in bioscopen, op DVD en eventueel in het buitenland worden verkocht. Het feit dat films in Nederland zo een kleine kans maken op winst betekent ook dat prestatiecontracten met bonussen op basis van commercieel resultaat – iets wat in Hollywood en in geheel andere sectoren niet ongebruikelijk is - niet tot nauwelijks effectief zijn in de Nederlandse filmindustrie. Het is niet mogelijk om project medewerkers over te halen om voor bijvoorbeeld 75% van hun normale loon te werken en de resterende 25% met een bonus uit te keren indien de film winst maakt omdat deze kans op winst bij Nederlandse films minimaal is.
Beloningscontracten Vaste contracten zijn hoogst ongebruikelijk in de film industrie. Met uitzondering van enkele vaste kantoor en productiemedewerkers bij de productiebedrijven zijn de meeste contracten op project basis. Er kan er een onderscheid worden gemaakt tussen contracten waarbij projectdeelnemers een vast bedrag ontvangen voor het hele project of een periodieke vergoeding. Periodieke vergoedingen zijn dag-, week-, of maandsalarissen. Vast en periodiek zijn niet altijd eenvoudig te onderscheiden. Vaak wordt een eenmalige uitkering van een vast bedrag overeengekomen op basis van een geschat aantal draaidagen. Bij castleden zijn daar ook een aantal repetitiedagen bij opgenomen. Scenarioschrijvers, regisseurs en componisten krijgen veelal een vast bedrag voor het hele project. Deze drie rollen hebben daardoor een prikkel om een project af te ronden daar waar er geen natuurlijk moment is waarop het werk ‘af’ is. Bovendien zijn ze elk min of meer hoofdverantwoordelijk voor hun deel van het project. De artdirector krijgt ook meestal een vast bedrag voor het hele project. Dit departement is, afhankelijk van de kosten die het gebruik van studio’s, decors en aanpassingen van bestaande locaties met zich meebrengen, veelal een productie binnen de productie. Om de kosten hiervan te kunnen beheersen wordt er een vast bedrag voor gereserveerd en de verantwoordelijkheid en risico’s door de producent overgedragen. Cameramannen, hoofdrollen, editors, en geluidsmannen worden meestal betaald op basis van een dagprijs. Om praktische redenen wordt er vaak een vast bedrag op basis van een geschat aantal draaidagen overeengekomen. De keuze voor een periodieke vergoeding hangt vooral samen met het feit dat ze afhankelijk zijn van beslissingen van anderen, en met name die van de regisseur. Wanneer een regisseur (in overeenstemming met de 21
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
producent) besluit om het aantal dagen voor opnames of montage te verlengen, zou het ten koste van het inkomen van deze individuen gaan indien deze een contract met een vast bedrag voor het hele project zouden zijn overeengekomen. Tabel 10: Rollen: Scenarioschrijver Regisseur Componist / muziek Artdirector Cameraman / D.O.P. Hoofdrollen Editor / montage Geluidsman
BELONINGSTRUCTUUR Vast 95% 93% 93% 74% 50% 40% 40% 12%
Periodiek 5% 7% 7% 26% 50% 60% 60% 88%
Wanneer producenten een aantal projecten tegelijk hebben lopen geeft hen dat de mogelijkheid om deze projecten te bundelen in de onderhandeling waardoor er ruimte ontstaat om de kosten te drukken. Projectdeelnemers krijgen minder betaald en nemen genoegen met een lagere relatieve vergoeding in ruil voor meer zekerheid op werk. Het is niet mogelijk om dit met alle rollen te doen. Het komt vooral voor binnen de departementen productie, geluid, art-direction en muziek. Dit zijn de departementen waar de regisseur over het algemeen geen sterke invloed op de keuze uitoefent. Het is niet goed mogelijk voor rollen waarvan de keuze wel sterk afhangt van de voorkeur van de regisseur, zoals hoofdrollen, camera en editor.
Winstdeling Bruto winstdeling, over bijvoorbeeld de filmrental, komt in Nederland niet voor. Een winstdeling in Nederland is zonder uitzondering een deling in de netto producenten winst. In de meeste gevallen dient een deling in de winst niet om een lager salaris te compenseren maar als extra bonus boven op het normale salaris. Zoals eerder opgemerkt is het overeenkomen van een winstdeling in Nederland als commerciële prikkel nauwelijks effectief wegens de kleine kans op winst. Indien wel effectief dan zou een winstdeling projectdeelnemers kunnen aanzetten om beslissingen te nemen die de commerciële potentie van films vergroten. Het zou onder meer kunnen leiden tot efficiëntere productie, klant- of doelgroepgerichte keuzes en investeringen in promotie en publiciteit door hoofdrolspelers. Bij regisseurs en scenarioschrijvers, als auteurs van de film, is het bijna standaard om een winstdeling in het contract op te nemen (zie tabel 11). Hoofdrolspelers krijgen ook regelmatig een winstdeling. In de eerste plaats in het vaak een eis van de agent die optreedt als zaakwaarnemer voor acteurs en actrices. Daarnaast kan ook zijn dat het honorarium van een acteur dermate hoog is dat de vaste vergoeding in de onderhandelingen omlaag wordt onderhandeld en in ruil hiervoor een winstdeling wordt 22
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
aangeboden. Hoofdrolspelers met een groot commercieel talent waarop je de film kan marketen krijgen soms ook een winstdeling maar tegelijkertijd wordt de bankability van de cast zoals al eerder gezegd laag ingeschat. Een winstdeling voor hoofdrolspelers kan echter wel als prikkel dienen om zich meer in te spannen voor promotie en publiciteit. Het feit dat er nauwelijks winst wordt gemaakt maakt deze prikkel echter niet erg effectief. Tabel 11: Rollen: Scenarioschrijver Regisseur Hoofdrollen Componist / muziek Cameraman / D.O.P. Editor / montage Artdirector Geluidsman
WINSTDELING Nooit 14% 14% 48% 95% 100% 100% 100% 100%
Soms 19% 19% 48% 5% 0% 0% 0% 0%
Altijd 67% 67% 4% 0% 0% 0% 0% 0%
In principe zijn producenten niet gebaat bij het aanbieden van een deling in de winst en zouden daarom bij voorkeur de rechten bij iedereen willen afkopen. Het verdelen van winst levert een hoop administratieve lasten en kosten op. Het moet allemaal uitonderhandeld worden en in contracten worden vastgelegd voor het onwaarschijnlijke geval dat er winst wordt gemaakt. Bovendien zijn deze bedragen klein en wegen ze niet tot nauwelijks op tegen de gemaakte transactiekosten. Afhankelijk van het soort film en de daar bijhorende financieringsconstructie kan in sommige gevallen vooraf al zo goed als uitgesloten worden dat er geld naar de makers terug zal vloeien. De transactiekosten kunnen dan beter worden vermeden. Een reële kans op een daadwerkelijke deling in de winst lijkt het grootst wanneer het een film betreft met een laag budget en een afwezigheid van privé investeerders. In het hoofdstuk over financiering zagen we dat projectmedewerkers in lowbudget films vaak een deel van hun loon achterstellen om een film te kunnen realiseren. Naast of in plaats van een overeenkomst waar medewerkers de rest van hun loon ontvangen indien er voldoende geld uit exploitatie terugvloeit, kan er een winstdeling worden aangeboden ter compensatie voor het werken onder de normale prijs. In lowbudget films is het aanbieden van een winstdeling dus wel een mogelijke effectieve prikkel.
23
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
Internationalisering In dit hoofdstuk worden enkele aspecten van internationalisering behandeld die in de interviews met producenten ter sprake zijn gekomen. Er is gekeken naar internationale coproducties, internationale financiering, het uitvoeren van line-producties voor buitenlandse films en de rol van internationale exploitatie. Er is niet gekeken naar de rol van internationale filmfestivals en de daar bijhorende filmmarkten. Ook is er geen onderzoek gedaan naar de rol van Holland Film als promotor van de export van Nederlandse films.
Internationale coproducties De betrokkenheid van filmproducenten in internationale coproducties kent een breed spectrum. Het loopt uiteen van producenten die nooit internationaal coproduceren tot producenten van wie alle films internationaal gecoproduceerd worden. Door sommige producenten wordt aangegeven dat Nederlandse producenten vaak niet echt interessante partners voor (grote) internationale coproducties zijn omdat ze niet veel kunnen bijdragen in de financiering van films. In het geval dat producenten internationaal produceren is dat meestal in samenwerking met een coproducent in het land waar de opnames (deels) plaatsvinden. Dit doet men in de eerste plaats om aanspraak te kunnen maken op financiering van lokale buitenlandse filmfondsen. Subsidies vanuit deze fondsen worden door de lokale coproducent aangevraagd. Via buitenlandse coproducenten kan er toegang worden verkregen tot financiering vanuit omroepen en tevens sluit deze voor zover mogelijk een distributieovereenkomst met een distributeur in het desbetreffende land. Een voor de hand liggend coproductieland is België en meer specifiek de regio Vlaanderen vanwege de gedeelde taal. Dit komt dan ook vaak voor. Het Filmfonds financiert een aantal van deze internationale coproducties ook structureel. Met België is het ‘Breda Akkoord’ gesloten waarin staat dat er elk jaar zes coproducties tussen Nederland en België worden gemaakt waarbij beide landen voor drie films de leidende coproducenten leveren. Vanuit een ander oogpunt ligt het ook voor de hand om met Vlaanderen te coproduceren omdat Nederlandstalige films door distributeurs vaak ook in de Vlaamse bioscopen worden uitgebracht. Een ander land waar redelijk vaak mee gecoproduceerd wordt is Duitsland. Daar nemen de regionale filmfondsen zoals bijvoorbeeld die van Nordrhein-Westphalen een belangrijke plaats in.
Internationale financiering Indien een film geen internationale coproductie is, is het lastig om financiering vanuit het buitenland aan te boren. Er zijn enkele regisseurs die in het buitenland grote bekendheid genieten en om die reden geld kunnen aantrekken. Dat zijn mensen zoals Paul Verhoeven 24
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
vanwege zijn reputatie als Hollywood regisseur en Marleen Gorris vanwege het winnen van een Oscar. Bij internationale financiering is de prikkel voor de producent om zelf geld te investeren minder groot en gebruikelijk omdat de recoupment positie van Nederlandse producenten minder goed is dan in puur Nederlandse producties. Zoals eerder aangegeven komt het in Nederland vaak voor dat producenten hun eigen investering, in de vorm van (een deel van) hun producersfee, direct nadat de distributeur zijn geld heeft ontvangen preferent kunnen recoupen. Bij internationale producties zijn er investeerders die nog voor, of gelijktijdig met, de producent hun geld terug willen verdienen. Hoewel het mogelijk is dat Nederlandse producenten rechtstreeks een MG ontvangen van een buitenlandse distributeur, is dat vrij uitzonderlijk. Dit komt meestal voor indien er sprake is van een coproductie met buitenlandse producenten. Het zijn dan in de regel deze buitenlandse producenten die een MG ontvangen van een lokale distributeur. In zeer uitzonderlijke gevallen ontvangen producenten een MG van een sales agent. In dat geval verwacht de sales agent haar investering terug te verdienen aan verkopen aan distributeurs of omroepen buiten de Benelux. Presales of voorverkopen spelen in sommige grote films een belangrijke rol. Presales verschillen van MG’s doordat ze niet in het productiebudget worden gestopt, maar dienen om investeerders over de streep te trekken. Een deel van het bedrag van de voorverkoop wordt dan van tevoren op een (escrow) bankrekening gezet en samen met het restbedrag aan de producent en investeerders uitgekeerd op het moment dat de film is afgeleverd. Tenslotte kan er vanuit financiële overwegingen worden gekozen om de opnames voor een deel in het buitenland te laten plaatsvinden om gebruik te kunnen maken van een gunstig belastingklimaat. De exacte vorm en regels van deze constructies verschillen per land. Ze hebben allen met elkaar gemeen dat investeerders in film belastingvoordelen krijgen die voor een deel terugvloeien in het productiebudget van de films. Er worden daarbij voorwaarden gesteld over de hoeveelheid geld van het budget dat moet worden uitgegeven in het desbetreffende land of aan bedrijven en personen afkomstig uit dat land.
Internationale line-producties Een aantal producenten doen of deden in het verleden line producties voor buitenlandse films. Dit betekent dat ze optreden als uitvoerend producent voor (een deel van de) opnamen van buitenlandse films die in Nederland plaatsvinden. Producenten zijn dan niet betrokken bij de financiering en exploitatie van de films. De risico’s zijn hier laag wanneer de contracten goed zijn geregeld.
25
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
Internationale verkoop Presales komen in Nederland niet zo veel voor. Meestal betreft het verkopen achteraf. Meestal wordt er daarvoor een sales agent ingeschakeld om de film te verkopen aan distributeurs en omroepen in het buitenland. De sales agent krijgt een onkostenvergoeding en een percentage van de winst uit deze verkopen. De kosten voor promotie kunnen behoorlijk oplopen als gevolg van het bezoeken van filmmarkten die zijn verbonden aan de verschillende filmfestivals. In tegenstelling tot de Nederlandse markt waar er voor producenten nauwelijks iets valt te verdienen uit exploitatie van de film, is dit in het buitenland vaker het geval. Sommige producenten kopen zelf de internationale rechten van hun films op en stoppen dit geld vervolgens weer in het productiebudget.
26
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
Conclusie Cultureel ondernemerschap van Nederlandse producenten moet worden bezien vanuit het licht van de specifieke huidige Nederlandse situatie. De strategische keuzes van filmproducenten worden momenteel niet vaak in de eerste plaats ingegeven door vraag vanuit de ‘markt’. Ze worden veelal ingegeven door de vraag van de belangrijkste investeerders, de fondsen en omroepen, welke in veel gevallen niet-commerciële doelen nastreven met de bijbehorende specifieke voorwaarden aan projecten. Daarnaast maken Nederlandse films zo goed als nooit winst waardoor er nauwelijks een directe prikkel voor producenten is om marktgericht te produceren. Het niet maken van winst van films en/of het niet of nauwelijks ontvangen van financiële beloningen indien een film een relatief succes is, beperkt tevens de mogelijkheden van producenten om prestatiegerichte beloningsystemen met bonussen en winstdelingen in te zetten om bepaalde medewerkers te stimuleren om risico’s te nemen Het nadenken over de commerciële kansen van een film is voor producenten niet van primair belang. Het doel is om films gefinancierd te krijgen en daarom wordt er in de aanvraag bij de fondsen en de omroepen (de belangrijkste financiers) rekening gehouden met de wensen van deze twee partijen. Het aanbod van producties wordt dus niet in de eerste plaats bepaald door de vraag vanuit de markt of marktpartijen, maar door overheidsinstanties. Een belangrijk gevolg is dat er in het productieaanbod geen reden is om direct rekening te houden met de marktvraag of indirect met de opvattingen van de private partijen zoals distributeurs en sales agents. Los van de vraag of er legitieme redenen kunnen zijn voor de overheid om vanuit het oogpunt van culturele diversiteit het aanbod van Nederlandse films te ondersteunen, is het van belang om de negatieve gevolgen van beleid voor de industrie in het geheel in het oog te houden, zodat er ruimte over blijft voor ondernemerschap. Bedrijfsmatig is het voor producenten van belang om af een toe een relatief grote film te maken omdat de producersfee een vast percentage is van het budget. Daar bovenop lijkt er een prikkel te zijn voor producenten om films te produceren met een hoog budget omdat dit automatisch de inkomsten van de producent voordelig beïnvloedt, aangezien deze een min of meer vast percentage van het budget als honorarium ontvangt. Deze praktijk wordt versterkt doordat de commerciële trackrecords van producenten maar in beperkte mate worden meegewogen in nieuwe financieringsrondes en het toekennen van subsidies. Hierdoor ontstaat het risico dat er films worden geproduceerd met budgetten die niet in verhouding staan tot de kansen die deze hebben op exploitatie. In het geval van Telescoop films is er mogelijk om die reden dan ook de eis gesteld dat de producent zelf ongeveer de helft van zijn producersfee in de film investeert. Om beter inzicht te krijgen is het mogelijk nuttig om een onderscheid te maken tussen professionaliteit, marktgerichtheid en ondernemerschap. Professionaliteit is een belangrijke basis voor succesvol ondernemen en dit heeft betrekking op hoe efficiënt filmprojecten tot een goed einde worden gebracht. Dit is geen onderdeel geweest van dit 27
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
onderzoek. Ten tweede lijkt het steeds meer voor te komen dat producenten, nu meer dan vroeger, marktgedreven produceren. Dit betekent niet zozeer direct een focus op het produceren van grote publieksfilms, het gaat er hier om dat er vaker en in een vroeger stadium wordt gedacht over, en rekening gehouden met, een bepaalde doelgroep. Het kan hier dan om zowel een kleine artistieke film als een grote publieksfilm gaan. Daarbij wordt ook de hoogte van het budget in meer of mindere mate gekoppeld aan de omvang van het verwachte publiek. Ten derde is van ondernemerschap van producenten in de zin van het vooraf vrijwillig investeren in een filmproductie met het doel winst te maken maar slechts in enkele gevallen sprake. Het wordt pas verantwoord voor een producent om in een film te investeren wanneer die in staat is om als ondernemer te functioneren. En als ondernemer is de belangrijkste beslissing: wat ga ik maken en wat denk ik er aan te kunnen verdienen? Het lijkt er echter op dat met de introductie van de suppletieregeling de mogelijkheden voor producenten om op te treden als ondernemer toe zullen nemen. De inhoudelijke betrokkenheid van het Filmfonds bij de investeringsbeslissing zal voor een groot deel vervallen, de aanvraagprocedure vereenvoudigen en uitvoeringskosten afnemen. Voorts adviseerde de commissie Brakman3 dat de producent in het recoupment schema voorrang zou moeten krijgen boven de publieke financiers totdat de producent het bedrag van de suppletiebijdrage heeft verdiend. Na dit moment ontstaat er een terugbetaalverplichting van de producent aan dezelfde publieke financiers.4 In dit geval zou er voor producenten de mogelijkheid kunnen ontstaan om daadwerkelijk als ondernemer op te treden. Mogelijk zullen niet alleen producenten als ondernemer kunnen gaan optreden. Ook ontstaat er een reële mogelijkheid dat cast en crewleden zelf ook gaan investeren in films door een deel van het vaste honorarium om te zetten in een aandeel in de winst. Wat de uiteindelijke impact zal zijn van de suppletieregeling op ondernemerschap in de Nederlandse filmindustrie zal nog moeten blijken en zou over enkele jaren kunnen worden onderzocht door ditzelfde onderzoek te herhalen en vergelijken met de huidige uitkomsten. Er zijn ook een paar zorgen geuit omtrent de invoering van de suppletieregeling. Ten eerste de continuïteit van deze nieuwe regeling. Om vooruit te kunnen plannen hebben producenten behoefte aan stabiele regels waaromheen ze hun eigen strategie kunnen bepalen. Ten tweede is er de vrees dat de kosten voor personeel op korte termijn toenemen. Een enkele producent gaf aan dat Nederland nu al een van de duurste landen in Europa is om een film te maken. Wanneer de vraag naar personeel net zo zou toenemen zoals dat gebeurde ten tijde van de invoer van de CV-regeling dan zullen de budgetten voor films mogelijk omhoog kunnen gaan. Ten slotte zijn en twee onzekere ontwikkelingen voor producenten als culturele ondernemers die tevens nieuwe mogelijkheden zouden kunnen bieden. Ten eerste, de onduidelijke toekomst en rol van de
3
Zie ook het rapport ‘Een nieuwe poot onder de Nederlandse filmproductie’ van de Commissie Brakman (2006). 4 Zie ook het document ‘Suppletieregeling filminvesteringen Nederland’ van het Filmfonds met de nieuwe subsidieregels omtrent het suppletiefonds (2007).
28
Universiteit van Amsterdam Business School Rapport: Cultureel ondernemerschap Nederlandse filmproducenten
publieke omroepen. Ten tweede de ontwikkelingen rond de digitalisering en de impact die dit zal hebben op distributie en financieringsstructuren.
29