Commissie van Beroep PO
106437 - Beroep tegen ontslag wegens gewichtige omstandigheden; PO SAMENVATTING De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd wegens gewichtige omstandigheden, bestaande uit een arbeidsconflict en een daaruit voortvloeiende, althans daarmee samenhangende, impasse. De arbeidsovereenkomst is tijdens ziekte opgezegd, maar de werknemer heeft het opzegverbod tijdens ziekte niet tijdig ingeroepen. De werknemer heeft vanaf een bepaald moment feitelijk geen uitvoering meer gegeven aan zijn functie van locatieleider. Van een gerechtvaardigde reden daarvoor is niet gebleken. Daarna is de situatie geëscaleerd. De werkgever heeft voldoende ondernomen om de verhoudingen te normaliseren. Zo heeft hij de werknemer een aantal alternatieven geboden en is mediation beproefd. Een en ander heeft echter niet geleid tot een oplossing van het conflict. Daarmee heeft de verstoring van de werkrelatie een zodanig onherstelbaar en blijvend karakter gekregen, dat de werkgever in redelijkheid op deze grond de arbeidsovereenkomst heeft kunnen opzeggen. Beroep ongegrond. UITSPRAAK in het geding tussen: de heer A, wonende te F, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: de heer mr. R.R.B. Dayala en het College van Bestuur van B, gevestigd te F, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. R.P.J. Hendrikx
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift van 31 juli 2014, diezelfde dag ingekomen en aangevuld op 5 en 30 september, 2 oktober, 27 en 28 november en 3 december 2014, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 23 juni 2014 om de arbeidsovereenkomst per 1 november 2014 op te zeggen wegens gewichtige omstandigheden (artikel 3.8 lid 7 cao po). De werkgever heeft een verweerschrift ingediend, ingekomen op 3 november 2014 en aangevuld op 27 november en 3 december 2014. De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 4 december 2014 te Utrecht. Met instemming van partijen werd het beroep behandeld door een Commissie bestaande uit drie in plaats van vijf personen. A verscheen in persoon en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens de werkgever waren aanwezig de heer D, directeur regie en bedrijfsvoering, de heer E, directeur onderwijs, en mevrouw G, waarnemend locatieleider speciale school voor basisonderwijs C. Zij werden bijgestaan door de gemachtigde. A heeft een pleitnotitie overgelegd.
2.
DE FEITEN
A, is in 1999 in dienst getreden bij (een van de rechtsvoorgangers van) B. Hij was sinds 1 januari 2013 werkzaam als locatieleider van de speciale school voor basisonderwijs C te F, in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang. Voordien was A op dezelfde school werkzaam als leerkracht. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao po. 106437 / uitspraak d.d. 18 december 2014
pagina 1 van 5
Commissie van Beroep PO
B is onderdeel van het samenwerkingsverband Passend Onderwijs F. Onder de Stichting ressorteren vier scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs, waaronder C. Deze school wordt bezocht door circa 45 leerlingen, allen met een cluster 4-indicatie (psychiatrische stoornissen of ernstige gedragsproblemen), en heeft een personeelsbestand van 9 fte. In 2011 heeft de Inspectie van het Onderwijs C als zeer zwak beoordeeld. Vervolgens is op instigatie van het gemeentebestuur een verbetertraject gestart. Er volgde in dat kader intensief toezicht en er moest een verbeterplan worden opgesteld en uitgevoerd. Het verbetertraject werd begeleid door een extern adviseur. In 2013 heeft de Inspectie opnieuw een kwaliteitsonderzoek uitgevoerd. De Inspectie oordeelde – onder toekenning van het zogenoemde basisarrangement – dat er weliswaar verbetering was opgetreden, maar dat de onderwijskundige kwaliteit op essentiële onderdelen nog steeds tekortschoot. Medio 2013 heeft de werkgever A en de intern begeleider van C, met wie A sinds 2005 een relatie heeft, te kennen gegeven er geen vertrouwen meer in te hebben dat het ingezette verbeterplan onder leiding van A en de intern begeleider tot een goed resultaat zou komen. Vervolgens is de werkgever met de intern begeleider overeengekomen dat zij voor de duur van een jaar (schooljaar 2013-2014) gedetacheerd zou worden op een andere school, vallend onder een ander bevoegd gezag. In augustus 2013 heeft A de werkgever meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden als locatieleider van C wenste te beëindigen. De werkgever en A hebben daarover vervolgens een aantal gesprekken gevoerd en gecorrespondeerd, maar zijn niet tot elkaar gekomen. Op 30 september 2013 heeft A zich ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft op 3 oktober 2013 geconstateerd dat de arbeidsongeschiktheid van A niet voortvloeit uit ziekte of gebrek, maar uit een slepend en geëscaleerd arbeidsconflict. Op 4 oktober 2013 hebben partijen gesproken over een mogelijke overplaatsing van A naar een van de andere scholen binnen de organisatie dan wel detachering naar H, een traject voor jongeren die vroegtijdig dreigen uit te vallen in het voortgezet onderwijs. Dit gesprek heeft niet tot een oplossing geleid. In december 2013 zijn partijen een mediationtraject gestart. In die maand hebben partijen wederom gesproken over een mogelijke detachering van A naar H. A heeft deze mogelijkheid eerst van de hand gewezen en later, nadat de werkgever hem had opgedragen bij H werkzaamheden te gaan verrichten, geweigerd. In januari 2014 heeft de mediator zich teruggetrokken. Daarop is het traject hervat met een nieuwe mediator. Op 22 maart 2014 heeft deze mediator verklaard dat bemiddeling niet het juiste instrument is om tot een oplossing te komen. Bij brief van 26 maart 2014 heeft de werkgever A meegedeeld dat er voor hem op dat moment nog twee opties openstonden, namelijk detachering naar H dan wel ontslag. De werkgever heeft A verzocht uiterlijk 1 april 2014 zijn reactie kenbaar te maken. A heeft op de brief van 26 maart 2014 niet gereageerd. Op 16 april 2014 heeft de werkgever A meegedeeld voornemens te zijn het dienstverband te beëindigen wegens gewichtige omstandigheden, bestaande uit een arbeidsconflict en een daaruit voortvloeiende althans daarmee samenhangende impasse. A heeft hiertegen op 7 en 23 mei 2014 schriftelijk verweer gevoerd. Bij brief van 23 juni 2014 heeft de werkgever zijn voornemen omgezet in een definitieve beslissing. Tegen deze beslissing is het beroep gericht.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Standpunt A A voert allereerst aan dat er is opgezegd in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte van artikel 7:670 lid 1 BW. Dat sprake is van arbeidsongeschiktheid blijkt genoegzaam uit de overgelegde 106437 / uitspraak d.d. 18 december 2014
pagina 2 van 5
Commissie van Beroep PO
stukken. Zo is A in september 2014 nog meegedeeld dat zijn salaris in verband met het ingaan van het tweede ziektejaar met 30% wordt gekort. Voorts voert A aan dat de ontslagbeslissing een eenzijdige en onjuiste weergave van de feiten geeft en een ondeugdelijke en onzorgvuldige voorbereiding kent. De werkgever heeft nooit een deugdelijke toelichting gegeven op zijn plotselinge wens om A en zijn partner niet meer samen op dezelfde school werkzaam te laten zijn. Ook heeft de werkgever de concrete uitwerking van deze wens niet vormgegeven door middel van een formeel besluit. Dat had wel gemoeten, aangezien een en ander gevolgen heeft voor de rechtspositie van A. A wijst erop dat hij formeel pas sinds 1 januari 2013 locatieleider is, zodat het niet juist is om hem ook voor de periode voordien verantwoordelijk te houden. A heeft overigens sinds zijn aantreden in 1999 altijd naar volle tevredenheid van de werkgever gefunctioneerd. A heeft wel een verbeterplan ingeleverd, maar aangezien de visies hierop sterk uiteenliepen, achtte hij zich niet de juiste man om daar uitvoering aan te geven. Daarbij komt dat op dat moment sprake was van serieuze problemen in de privésfeer van A, hetgeen er mede toe heeft geleid dat zijn hoofd op enig moment overliep. De door de werkgever voorgestelde alternatieven zijn niet passend. Zowel de school die de werkgever op het oog had inzake een eventuele overplaatsing als het project H heeft een andere doelgroep dan de doelgroep waarin A is gespecialiseerd (kinderpsychiatrie). A heeft destijds al aangeboden om weer als leerkracht op C aan de slag te gaan, maar de werkgever is daarop niet ingegaan. A is daartoe nog steeds bereid. Voor A lijdt het geen twijfel dat de werkgever van meet af aan uit was op beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Veel zaken zijn er achteraf bijgehaald, zodat sprake is van een gekunstelde ontslagbeslissing. De in acht genomen opzegtermijn, het aangeboden outplacementbudget en de weigering een ontslagvergoeding toe te kennen, zijn, mede gelet op de grote financiële gevolgen van het ontslag (waaronder een pensioenbreuk), in strijd met de redelijkheid en billijkheid, aldus A. Standpunt werkgever De werkgever stelt daar tegenover dat het beroep op het opzegverbod tijdens ziekte niet opgaat. De bedrijfsarts heeft immers geconstateerd dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte. Dat A administratief wel als ziek te boek staat, maakt dit niet anders. Voorts is de gehanteerde opzegtermijn ruimschoots conform de cao po. De beslissing om A en de intern begeleider niet langer op dezelfde locatie werkzaam te laten zijn, is een beslissing over de inrichting van de organisatie. De werkgever heeft daarin een grote mate van vrijheid. Deze beslissing had als reden dat de werkgever geen vertrouwen meer had in A en de intern begeleider als managementteam. Op dat moment lagen alle opties open en was er nog geen kritiek op het individuele functioneren van personen. De relatie van A en de intern begeleider heeft evenmin een rol gespeeld. Anders dan A stelt, heeft de werkgever hem diverse keren uitleg verschaft. Dat A zich kennelijk niet in die uitleg kan vinden, doet daar niet aan af. A is weliswaar formeel pas sinds 1 januari 2013 locatieleider, maar hij vervulde die functie feitelijk al langer. Nadat de situatie leek te zijn opgelost door de detachering van de intern begeleider, gaf A ineens te kennen geen locatieleider meer te willen zijn. Hij heeft zich, hoewel nog in functie, vervolgens ook op die manier opgesteld, zowel binnen het team als richting de ouders. A is niet verder met het noodzakelijke verbeterplan aan de slag gegaan. Het door hem ingeleverde verbeterplan betrof een kopie van het verbeterplan van iemand anders met zijn eigen handtekening. Verder bleek bij de start van het schooljaar 2013-2014 dat een groepsindeling ontbrak, waardoor de leerkrachten op het laatste moment zelf, zonder input van A, een groepsindeling moesten maken. In feite was het team volkomen stuurloos. Richting de ouders heeft A zich schuldig gemaakt aan tendentieuze en onjuiste berichtgeving, hetgeen binnen het team en onder de ouders veel onrust teweeg heeft gebracht. Dit heeft geleid tot een dienstopdracht van de werkgever aan A aangaande de wijze van communiceren richting de 106437 / uitspraak d.d. 18 december 2014
pagina 3 van 5
Commissie van Beroep PO
ouders. Met zijn passieve en ongeïnspireerde opstelling heeft A zijn taken als locatieleider verwaarloosd en de school aan haar lot overgelaten. De werkgever heeft A diverse keren gesommeerd zijn taken als locatieleider op juiste wijze in te vullen, echter tevergeefs. Aangezien A benoemd was in de functie van locatieleider, was (her)plaatsing in een andere functie (zoals die van leerkracht) in eerste instantie niet aan de orde. Pas nadat bleek dat een terugkeer van A als locatieleider niet meer reëel was, is de werkgever naar andere mogelijkheden gaan kijken. A heeft echter alle in dat kader door de werkgever aangedragen opties van de hand gewezen. De in het kader van een eventuele overplaatsing beoogde school heeft inderdaad een andere doelgroep dan het specialisme van A, maar A is daarvoor niet op voorhand ongeschikt. Het project H betreft de doelgroep van A, zij het in een andere leeftijdscategorie. Een terugkeer van A naar C, in welke functie dan ook, is gelet op alles wat is voorgevallen volstrekt ondenkbaar. Er is thans sprake van een onoverbrugbaar verschil van inzicht en een diepgaand arbeidsconflict. Enig concreet uitzicht op herstel van de verhoudingen is er niet, aldus de werkgever.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
De instelling is aangesloten bij deze Commissie. Het beroep is gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 60 Wet op het primair onderwijs en artikel 12.1 cao po, en is binnen de daartoe geldende termijn ingesteld. Derhalve is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk. De bestreden beslissing De Commissie stelt vast dat de werkgever de door de cao po voorgeschreven voornemenprocedure op correcte wijze heeft gevoerd. Voorts stelt de Commissie vast dat de door de werkgever gehanteerde opzegtermijn van vier maanden in overeenstemming is met artikel 3.12 lid 1 onder c cao po, welk artikel bij een arbeidsovereenkomst die vijf jaar of langer heeft geduurd een opzegtermijn van ten minste drie maanden voorschrijft. Ten aanzien van het door A ingeroepen opzegverbod tijdens ziekte overweegt de Commissie dat A dit opzegverbod ingevolge artikel 7:677 lid 5 BW binnen twee maanden na de ontslagbeslissing van 23 juni 2014 middels een kennisgeving aan de werkgever had moeten inroepen. Van zodanige (tijdige) kennisgeving is de Commissie niet gebleken. Eerst in zijn aanvullend beroepschrift van 2 oktober 2014, derhalve buiten de gestelde termijn, heeft A kenbaar een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de opzegging. Aldus treft het beroep op het opzegverbod tijdens ziekte geen doel. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd wegens gewichtige omstandigheden, in de ontslagbrief benoemd als een arbeidsconflict en een daaruit voortvloeiende althans daarmee samenhangende impasse. Daargelaten wat er zij van de beslissing van de werkgever om A en de intern begeleider niet meer op dezelfde school werkzaam te laten zijn, stelt de Commissie vast dat A, ondanks daartoe diverse keren door de werkgever te zijn aangespoord, vanaf augustus 2013 feitelijk geen uitvoering meer heeft gegeven aan zijn functie van locatieleider. Van een gerechtvaardigde reden daarvoor is de Commissie niet gebleken. In de gegeven omstandigheden, te weten een kleine school met een kwetsbare leerlingenpopulatie en een kritische beoordeling van de Onderwijsinspectie, klemt dat temeer. Zeker in dergelijke 106437 / uitspraak d.d. 18 december 2014
pagina 4 van 5
Commissie van Beroep PO
omstandigheden mag van een locatieleider, als eindverantwoordelijke voor de gang van zaken op school, worden verwacht dat hij zich loyaal opstelt en de opgedragen werkzaamheden verricht, in het bijzonder in het belang van de leerlingen. Voor zover, zoals A ter zitting heeft aangevoerd, sprake was van persoonlijke omstandigheden die een goede invulling van de functie verhinderden, had het op de weg van A gelegen om de werkgever mee te delen dat hij mentaal en/of fysiek niet in staat was om zijn functie naar behoren te vervullen, zodat de werkgever desgewenst een voorziening had kunnen treffen. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt echter niet dat A de door hem genoemde omstandigheden in een eerder stadium ter sprake heeft gebracht, zodat de werkgever daarmee redelijkerwijs geen rekening heeft kunnen houden. Naar het oordeel van de Commissie heeft de werkgever voldoende ondernomen om de verhoudingen te normaliseren. Zo heeft de werkgever A een aantal – niet als onredelijk aan te merken – alternatieven geboden en is mediation beproefd. Een en ander heeft echter niet geleid tot een oplossing van het conflict. Daarmee heeft de verstoring van de werkrelatie een zodanig onherstelbaar en blijvend karakter gekregen, dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd het dienstverband te laten voortduren. Aldus heeft de werkgever in redelijkheid op deze grond de arbeidsovereenkomst met A kunnen opzeggen, zodat de Commissie het beroep ongegrond zal verklaren.
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep ongegrond.
Aldus gedaan te Utrecht op 18 december 2014 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, drs. K.A. Kool en mr. D.A.M. Schilperoord, leden, in aanwezigheid van mr. J.J. van Beek, secretaris.
mr. W.H.B. den Hartog Jager voorzitter
106437 / uitspraak d.d. 18 december 2014
mr. J.J. van Beek secretaris
pagina 5 van 5