Christelijke Agrarische Hogeschool, Dronten Opleiding: Croho: Opleiding: Croho: Varianten:
Dier- en Veehouderij, bachelor; 34869 Tuinbouw en Akkerbouw, bachelor; 34868 voltijd
Visitatiedatum: 18 maart 2008
© Netherlands Quality Agency (NQA) Utrecht, juni 2008
2/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
Inhoud
3
Deel A: Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per facet en onderwerp
5 7 7 8 9 11
Deel B: Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
13 15 19 32 35 38 41
Deel C: Bijlagen Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4: Bijlage 5:
Doelstelling van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Deskundigheden panelleden Bezoekprogramma Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal Domeinspecifieke referentiekader en opleidingscompetenties
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
45 46 53 59 60 62
3/63
4/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
5/63
6/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
1.1
Voorwoord
Dit rapport is het verslag van het panel dat in opdracht van NQA de opleidingen Dier- en Veehouderij (DV) en Tuinbouw en Akkerbouw (TA) van de Christelijke Agrarische Hogeschool heeft onderzocht. Het beschrijft de werkwijze, de bevindingen en de conclusies. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is begonnen in februari 2008, toen het zelfevaluatierapport bij NQA is aangeleverd. Als onderdeel van het onderzoek heeft het panel de opleidingen gevisiteerd op 18 maart 2008. Het panel bestond uit: De heer dr. R. Klarus (dagvoorzitter); Mevrouw ing. J.E.G. Peltjes (domeinpanellid TA); De heer dr. ir. J.K. Oldenbroek (domeinpanellid DV); Mevrouw M.J. Rouschop (studentpanellid); De heer drs. J.H. Boerke (NQA-auditor); Mevrouw M. Snel (NQA-auditor). Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties van de NVAO (oktober 2007). Het panel beschikt over relevante werkvelddeskundigheid en over vakdeskundigheid. Onder vakdeskundigheid wordt verstaan het vertrouwd zijn met de meest recente ontwikkelingen en vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op het niveau/oriëntatie van de te beoordelen opleiding. Daarnaast beschikt het panel over onderwijsdeskundigheid, studentgebonden deskundigheid en visitatiedeskundigheid (zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit drie delen: • Deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleidingen op onderwerpniveau worden uitgesproken met daarbij de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • Deel B: een Facetrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan uit van de vierpuntsschaal (onvoldoende, voldoende, goed en excellent) conform het voorschrift van de NVAO. Uitzondering hierop is facet 2.6, als gevolg van aanvullende instructies van de NVAO wordt hier het oordeel voldaan of niet voldaan gegeven. Dit Facetrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • Deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De CAH Dronten is volgens haar missie “een hogeschool die vanuit een christelijke identiteit kennis verwerft en ontwikkelt en kennis doorgeeft aan iedereen die professionele vorming zoekt op het volledige terrein van de voedselketen en de natuurlijke leefomgeving.
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
7/63
Daartoe biedt de hogeschool dag- en deeltijdopleidingen aan. Er zijn op het moment van visitatie vier dagopleidingen en twee associate degrees. De opleiding DV biedt de majors: Dier- en Veehouderij (DV), Agrarisch Ondernemerschap (AO), Dier- en Gezondheidszorg (DGZ), DGZ (doorlopende leerlijn), International Livestock Production (ILP), European Engineer Degree Animal Production (EED AP). De opleiding TA biedt de majors: Tuinbouw en Akkerbouw (ook TA), AO (idem opleiding DV), European Engineer Degree Plant Production (EED PP). De opleiding is gevestigd in Dronten en beschikt naast een campus voor eerstejaars- en internationale studenten over uitgebreide (praktijk)faciliteiten zoals een Schoolboerderij, het Coöperatief Veredelingsbedrijf, een Kas en een Paardenplaats. Inmiddels is besloten om over te gaan op volledige nieuwbouw die in 2010 gerealiseerd moet zijn. Met ingang van 2006/2007 is de hogeschool gestart met de invoering van een vernieuwd competentiegericht curriculum. Op het moment van visiteren waren de eerste twee jaar op die manier ingericht. Aan de beide opleidingen zijn in totaal 45 docenten verbonden, verdeeld over 30 FTE Het totaal aantal studenten van de hogeschool bedroeg per oktober 2007 1178 studenten. De opleiding Dier- en Veehouderij had in 2007 129 studenten waarvan 16 internationale. De opleiding Tuinbouw en Akkerbouw had 43 studenten, waarvan 9 internationale. 1.3
Werkwijze
De beoordeling van de opleiding door het panel verliep volgens de werkwijze zoals die is neergelegd in het Beoordelingsprotocol van NQA. Deze werkwijze wordt hieronder beschreven. Het onderzoek vond plaats op basis van het domeinspecifieke referentiekader dat voor de opleiding geldt (zie facet 1.1). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke bezoek door het panel en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft een NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid (de validatie) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Vervolgens bereidden de panelleden zich in de periode februari/maart 2008 inhoudelijk voor op het bezoek in maart 2008. Zij bestudeerden het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat hun voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten. Zij gaven hun bevindingen door aan de NQA-auditor.
8/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het bezoek door het panel voorbereid. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundigen in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het facetrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het bezoek door het panel NQA heeft een bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het bezoek door het panel dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (bijlage 3). Er vonden gesprekken plaats met het opleidingsmanagement, docenten, studenten, afgestudeerden en met werkveldvertegenwoordigers. Om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de eigen aard van beide opleidingen is een aantal gesprekken gesplitst gevoerd. Ook zijn er aparte gesprekken geweest met internationale studenten en een vertegenwoordiging van de diverse Raden. Aan het begin en tijdens het bezoek heeft het panel ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. Tussen de gesprekken door heeft het panel ruimte ingelast om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. De bevindingen zijn door de panelleden beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven van enkele indrukken en ervaringen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. De fase van rapporteren Door NQA is, op basis van de bevindingen van het panel, een tweeledige rapportage opgesteld, bestaande uit een facetrapport en een onderwerprapport, waarin de kwaliteit van de opleiding is beoordeeld. Met dit rapport kan de opleiding accreditatie aanvragen bij de NVAO. De opleiding heeft in mei 2008 een concept van het Facetrapport (deel B) voor een controle op feitelijke onjuistheden ontvangen. Naar aanleiding daarvan zijn enkele wijzigingen aangebracht. In het Onderwerprapport (deel A) wordt door NQA een oordeel op de onderwerpen en op de opleiding als geheel gegeven. Dit rapport is in mei 2008 voor een controle op feitelijke onjuistheden aan de opleiding voorgelegd. Het definitieve rapport is door het panel vastgesteld in juni 2008. Het visitatierapport is uiteindelijk in juni 2008 ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het Beoordelingsprotocol zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor oordeelsvorming een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
9/63
rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere relevante opleidingen op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als sprake is van: • weging van de oordelen op facetniveau; • benchmarking; • generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden; • bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De (uitgebreide) argumentatie is te vinden in het facetrapport.
10/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
1.5
Oordelen per facet en onderwerp
Totaaloverzicht van oordelen op facet- en onderwerpniveau Onderwerp/Facet Opleiding Dier - en Veehouderij (vt) Onderwerp 1 Doelstelling van de opleiding 1.1 Domeinspecifieke eisen Goed 1.2 Niveau bachelor Goed 1.3 Oriëntatie HBO bachelor Goed Totaaloordeel Positief Onderwerp 2 Programma 2.1 Eisen HBO Goed 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma Voldoende 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma Voldoende 2.4 Studielast Goed 2.5 Instroom Goed 2.6 Duur Voldaan 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud Voldoende 2.8 Beoordeling en toetsing Voldoende Totaaloordeel Positief Onderwerp 3 Inzet van personeel 3.1 Eisen HBO Goed 3.2 Kwantiteit personeel Goed 3.3 Kwaliteit personeel Goed Totaaloordeel Positief Onderwerp 4 Voorzieningen 4.1 Materiële voorzieningen Goed 4.2 Studiebegeleiding Goed Totaaloordeel Positief Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg 5.1 Evaluatie resultaten Goed 5.2 Maatregelen tot verbetering Goed 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld Voldoende Totaaloordeel Positief Onderwerp 6 Resultaten 6.1 Gerealiseerd niveau Voldoende 6.2 Onderwijsrendement Voldoende Totaaloordeel Positief
Opleiding Tuinbouw en Akkerbouw (vt) Goed Goed Goed Positief Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldaan Voldoende Voldoende Positief Goed Goed Goed Positief Goed Goed Positief Goed Goed Voldoende Positief Voldoende Voldoende Positief
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
11/63
Doelstellingen opleiding Alle drie de facetten van dit onderwerp zijn met een goed beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleidingen derhalve positief. Programma Voor de opleiding Dier- en Veehouderij zijn de facetten 2.1, 2.4,2.5, beoordeeld met een goed, de facetten 2.2, 2.3, 2.7 en 2.8 met een voldoende. Aan facet 2.6 is voldaan. Voor de opleiding Tuinbouw en Akkerbouw zijn de facetten 2.1 en 2.5, beoordeeld met een goed, de facetten 2.2, 2.3, 2.5, 2.7 en 2.8 met een voldoende. Aan facet 2.6 is voldaan. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleidingen derhalve positief. Inzet van personeel Alle drie de facetten van dit onderwerp zijn met een goed beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleidingen derhalve positief. Voorzieningen Alle twee de facetten van dit onderwerp zijn met een goed beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleidingen derhalve positief. Interne kwaliteitszorg De facetten 5.1 en 5.2 zijn met een goed beoordeeld, facet 5.3 met een voldoende. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleidingen derhalve positief. Resultaten Alle twee de facetten van dit onderwerp zijn met een voldoende beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleidingen derhalve positief. Totaaloordeel Op grond van voorgaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan blijkt dat de opleidingen op de zes onderwerpen positief scoren. De conclusie is dat het totaaloordeel over de opleidingen positief is.
12/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
Deel B: Facetten
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
13/63
14/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstelling van de opleiding
Domeinspecifieke eisen
DV: goed TA: goed
Criterium: - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleidingen hanteren domeincompetenties en majorcompetenties als eindkwalificaties (de opleidingscompetenties). Deze domeincompetenties zijn opleidingsoverstijgend en gelden voor alle opleidingen van de CAH en de majors binnen het domein Voedsel en Groen (Dier- en veehouderij (DV), Tuinbouw en Akkerbouw (TA), Agrarisch Ondernemen (AO) en Dier en Gezondheid (DGZ). De majorcompetenties gelden specifiek voor de desbetreffende major en zijn sectorspecifiek en contextgebonden. In een bijlage bij het zelfevaluatierapport laat de opleiding zien hoe de domein- en majorcompetenties zich tot elkaar verhouden. • Naast de vier genoemde majors bieden de opleidingen DV en TA internationale Engelstalige majors aan. Deze zijn gebaseerd op dezelfde competenties. De competenties zijn ook opgenomen in de Studenteninformatie. • De gehanteerde eindkwalificaties (domein- en majorcompetenties) zijn geformuleerd op grond van de landelijk overeengekomen opleidingscompetenties uit Kern en Profiel (2002), de onderwijsvisie van de CAH (DeDrieslagDidactiek en later het competentiegerichte onderwijs zie 2.7) en de verwachtingen van het (regionale) werkveld. • Per opleidingscompetentie zijn er competentiekaarten opgesteld. Deze geven onder meer: een competentiebeschrijving, beheersingsindicatoren en de vereiste beroepsvaardigheden. • In 2002 zijn de landelijk opleidingscompetenties vastgesteld door vertegenwoordigers van de vijf Nederlandse hogere agrarische opleidingen. In totaal 8 voor Dier- en Veehouderij en 15 voor Tuin- en Akkerbouw (zie bijlage 5). Deze zijn vervolgens door een vertegenwoordiging van het werkveld gevalideerd (Kern en Profiel, 2002). • Ten opzichte van de eerdere opleidingscompetenties uit 1997 zijn slechts enkele wijzigingen doorgevoerd. Zo is de beroepsgroep Kwaliteit en Ketenmanagement toegevoegd aan Tuin- en Akkerbouw. Voor de major Agrarisch Ondernemen zijn er 21 competenties geformuleerd die zijn opgenomen in het document Leren in Levende netwerken (2003). Deze zijn gevalideerd door een uitgebreide vertegenwoordiging van het werkveld zoals blijkt uit een lijst die het panel heeft gezien. Mede gezien de gesprekken met management en docenten is het panel van oordeel dat de opleidingen gebaseerd zijn op een adequate set aan competenties.
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
15/63
•
•
•
•
Inmiddels is de opleiding bezig de algemene competenties zoals Leiding geven, Samenwerken et cetera te herformuleren en van een concrete niveau-aanduiding te voorzien. Daarbij wordt gestreefd naar een integratie tussen de opleidingscompetenties en de algemene competenties. Dat wordt gerealiseerd doordat de betreffende competenties in verschillenden contexten moeten worden aangetoond. Eindkwalificaties worden met het werkveld besproken. Dit gebeurt in de Adviesraad die onder andere als doel heeft de eindkwalificaties en geformuleerde competenties te toetsen en te valideren (Verslagen Adviesraad ). Per major bestaat er inmiddels ook een werkveldcommissie die wordt geraadpleegd. Deze zijn recent voor het eerst bijeen geweest. De opleidingen betrekken naast het nationale werkveld het internationale veld bij de ontwikkeling van het onderwijs. Dit gebeurt vanuit twee belangen: in de eerste plaats de belangen van het internationaal opererende bedrijfsleven bekeken in relatie tot de Nederlandse landbouwsector. Daarnaast gaat het om het afstemmen en valideren van de eindtermen met die van de internationale partnerinstellingen. In de pas opgerichte internationale werkveldcommissie zullen vertegenwoordigers zitting nemen van internationaal opererende bedrijven. Daarnaast zijn er de regelmatige contacten met zo’n 20 internationale partnerinstellingen. Deze instellingen leveren de studenten voor de internationale majors. Daartoe is er een structuurvergelijking gemaakt. Daaruit blijkt dat de partnerinstellingen vooral theoretisch scholen. De CAH onderscheidt zich met name door de sterke praktijk- en toepassingsgerichtheid van de partnerinstellingen en brengt zo de studenten tot een hoger niveau van professionalisering. Dat wordt mede bevorderd door het competentiegerichte onderwijs dat voor de meeste buitenlandse studenten nieuw is. Voor de opleiding TA is specifiek een competentie ‘internationaal ondernemen’ geformuleerd. De CAH en daarmee ook de opleidingen DV en TA, onderscheiden zich volgens het zelfevaluatierapport van andere agrarische hogescholen door de sterke mate van praktijkgerichtheid, de internationale oriëntatie en de betrokkenheid van docenten en studenten bij de hogeschool. Dit laatste uit zich onder andere in de deelname van studenten in de vele raden en commissies en de intensieve begeleiding van de studenten. In de diverse gesprekken wordt deze claim van de opleidingen naar het oordeel van het panel ook bevestigd. Daarnaast is het kenmerkend voor de opleidingen DV en TA dat ze dicht bij de primaire sector staan. De CAH is één van de weinige hogere onderwijsinstellingen die tuinbouw, akkerbouw en (intensieve) veehouderij aanbiedt. De CAH is ook de enige hogeschool die een volledige, vierjarige major Agrarisch ondernemerschap aanbiedt. De andere hogescholen bieden afstudeerjaren of minors op het gebied van agrarisch ondernemerschap aan. Daarnaast is de major van de CAH volledig gericht op de ondernemer in de primaire agrarische sector, terwijl de andere hogescholen zich ook meer op ondernemerschap in het algemeen richten.
16/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
Facet 1.2
Niveau bachelor
DV: goed TA: goed
Criterium: - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Hierboven is reeds beschreven welke competenties de opleidingen hanteren voor de vormgeving en inhoud van hun programma’s. • De opleidingen gaan uit van de Dublin descriptoren om het hbo-niveau aan te tonen van de gehanteerde opleidingscompetenties. • De relatie tussen de opleidingscompetenties en de Dublin descriptoren wordt duidelijk gegeven in een overzicht in Bijlage 2 van het zelfevaluatierapport. Per beroepstaak wordt een relatie gelegd tussen de domein- en de majorcompetenties en de Dublin descriptoren. • Zo komt in de beroepstaak ‘Bedrijfsproblemen oplossen’, de domeincompetenties ‘voorlichting en advies’ aan de orde en de majorcompetentie ‘Vakkennis onderhouden’. Deze dekken de descriptoren Oordeelvorming en Leervaardigheden. • De relatie tussen modules, opleidingscompetenties en Dublin descriptoren wordt weergegeven in Bijlage 3 van het zelfevaluatierapport. Zo komen in de module Groei en Ontwikkeling de competenties: ‘Onderhouden van vakkennis’, ‘Opstellen en optimaliseren teeltplan’, en ‘Internationaal ondernemen’ aan de orde die de descriptoren Kennis en Inzicht, Toepassen en inzicht, Oordeelvorming en Communicatie dekken. • In een Bijlage 4 zijn de verschillende Dublin descriptoren in detail uitgewerkt naar drie niveaus. Deze niveaubeschrijvingen zijn gerelateerd aan de verschillende beroepstaken en dienen als uitgangspunt bij de toetsing en beoordeling. Uit een voorbeeld in het zelfevaluatierapport blijkt hoe de descriptor 'toepassen kennis en inzicht' op verschillende niveaus in het curriculum van de major DGZ is verwerkt.
Facet 1.3
Oriëntatie HBO bachelor
DV: goed TA: goed
Criteria: - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is.
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
17/63
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Hierboven is reeds aangegeven welke competenties de opleiding hanteert, hoe die tot stand gekomen zijn en hoe die gebaseerd zijn op de eisen vanuit het (internationale) werkveld. Het panel is daarover en over de intensieve contacten met het werkveld bijzonder positief. • Kern en Profiel (2002) beschrijft per opleiding competenties en beroepsprofielen waarop de eindkwalificaties van de opleidingen zijn gebaseerd. • De opleiding DV gaat uit van de volgende beroepsprofielen: - Financieel Economisch Adviseur, - Ondernemer/bedrijfsleider, - Adviseur/vertegenwoordiger, - Praktijkgericht onderzoeker en ontwikkelaar, - Deskundige. • De opleiding TA gaat uit van de volgende profielen: - Ondernemer/manager, - Voorlichter/adviseur, - Commercieel medewerker, - Onderzoeker, - Kwaliteit en ketenmanager. • De ondernemerschapstudenten worden vaak zelfstandig ondernemer op primaire bedrijven. Afgestudeerden van TA komen terecht bij veredelingsbedrijven, coöperaties, agrotechniekbedrijven, adviesbureaus, onderzoeksinstituten, banken en accountants. Afgestudeerden van DV komen terecht bij voederleveranciers, stalinrichters, coöperaties, adviesbureaus, banken en accountants. • In het oude curriculum, thans nog het derde en vierde jaar, vindt de functieoriëntatie plaats tijdens de halfjaarsstage in het derde jaar. Daarnaast vindt er een functiespecialisatie plaats in het vierde jaar. Studenten DV en TA kunnen kiezen uit vijf functieprofielen: adviseur/beleidsmanager, onderzoeker/productmanager, ondernemer, general manager en verkoper/salesmanager. In het nieuwe competentiegerichte curriculum begint de student al van af het begin met functieoriëntatie door de verschillende rollen, adviseur, agrarisch ondernemer, medeweker kwaliteit, die hij heeft in de beroepstaken. De ontwikkeling van de afstudeerfase in het vernieuwde curriculum is nu aan de gang. Daarbij zullen de ervaringen met de afstudeerfase van het oude curriculum meegenomen worden. • Voorbeelden van beroepen waar afgestudeerden Dier- en Veehouderij terechtkomen zijn: zelfstandig ondernemer, area Salesmanager pluimvee inrichtingssystemen, verkoper stalinrichtingen en voedingsspecialist. Voorbelden van beroepen voor afgestudeerden Tuin en Akkerbouw zijn: specialist gewasbescherming, landbouwvoorlichter, veredelaar en begeleider omschakeltraject biologische glastuinbouw. • De hbo-oriëntatie wordt geborgd door de activiteiten van de Adviesraad die opereert op opleidingoverstijgend niveau en de opleidingen adviseert over relevante actuele ontwikkelingen in het (inter)nationale veld (zie digitale notulen). Verder is er inmiddels per major een werkveldcommissie actief die, blijkens de gesprekken met vertegenwoordigers van de werkveldcommissies, de opleidingen
18/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
voorzien van (internationale) ontwikkelingen die spelen binnen het veld van de betreffende major. Tenslotte is er structureel overleg tussen de directie van de CAH en het bedrijfsleven in en rond Dronten.
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Eisen HBO
DV: goed TA: goed
Criteria: - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleidingen maken gebruik van verschillende (internationale) bronnen voor het lesmateriaal. Naast boeken en dictaten wordt er steeds meer gebruik gemaakt van (digitale)bibliotheek en internet. Daardoor wordt een actiever gebruik van actuele vakliteratuur bevorderd. Het panel heeft de literatuurlijst en het lesmateriaal bestudeerd en heeft een positieve indruk gekregen. Er wordt gewerkt met de juiste handboeken; studenten kunnen bij alle relevante literatuur komen. De gebruikte boeken en artikelen zijn van een goed niveau, overwegend actueel en relevant. Sterk is ook het gebruik van internationale Engelstalige literatuur. Dat heeft mede te maken met de (ontwikkeling van) literatuur voor de internationale majors. Naast verplicht lesmateriaal biedt de mediatheek een actuele collectie literatuur en vakbladen. Studenten gaven aan zelf verschillende vakbladen thuis te ontvangen. • De actualiteit wordt ook bevorderd doordat in de curricula goed gebruik wordt gemaakt van aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal. Dit varieert van levend materiaal tot aan productie- en rendementscijfers. Ook wordt gebruik gemaakt van rapporten van adviesbureaus, publicaties van onderzoeksinstituten en nota's van ministeries. Het panel heeft ook een groot aantal modulehandleidingen bekeken en er een goede indruk van gekregen. Ze zijn overwegend doorwrocht, informatief en beschrijven helder wat er van de student verwacht wordt. • Het panel vindt dat de interactie met de beroepspraktijk zeer goed is geregeld. Studenten komen in de curricula doorlopend in aanraking met de relevante beroepspraktijk. De basis wordt gelegd in de Schoolbedrijven en Praktijkscholen. Deze bestaan uit echte praktijkomgevingen binnen de CAH (De Schoolboerderij, het Coöperatief Veredelings- en Demonstratie Bedrijf CVDB, de teeltkas en het aardappelveredelingsprogramma). Daarin werken studenten in een echte
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
19/63
•
•
•
•
praktijkomgeving binnen de CAH aan opdrachten waarin theorie en praktijk geïntegreerd aan bod komen. Daarnaast is er het werkplekleren, dat wil zeggen dat de student binnen een module met een specifieke opdracht wekelijks een bedrijf bezoekt. In de major GDZ wordt een groot deel van de integrale toetsen afgenomen in de praktijk. Bij DV en TA worden de modulen Praktijkonderzoek en Leidinggeven in de beroepspraktijk uitgevoerd. Ook is er voor studenten de mogelijkheid om samen met mensen uit de beroepspraktijk aan projecten te werken; voorbeelden zijn de RIGOprojecten ‘Leren met toekomst’ en ‘Vriend en Vijand’. Tenslotte zijn er de stages: halfjaarstages in het derde jaar die plaatsvinden in het primaire bedrijf, in de agribusiness en bij de overheid. Het panel vindt het zeer positief dat stages in het tweede jaar verplicht in het buitenland plaatsvinden. In het afstudeerjaar tenslotte vindt de afstudeeropdracht plaats in een bedrijf of onderzoeksinstituut. Gezien een dergelijke praktijkgerichtheid is ook de actualiteit van het programma gegarandeerd. In diverse modulen worden casussen aangeleverd door het beroepenveld en verzorgen gastdocenten gastlessen, waardoor relevante en actuele praktijkvoorbeelden worden ingebracht. Daarnaast zijn er gekoppeld aan de modulen regelmatig excursies. De opleidingen blijven bij doordat veel docenten rechtstreeks uit de beroepspraktijk komen en voor het verzorgen van het onderwijs gebruik maken van bestaande netwerken in het veld of er bij betrokken zijn door de begeleiding van stages en afstudeeropdrachten. Verder blijven ze bij via literatuurstudie en het bijwonen van symposia en dergelijke. Voorbeelden van actuele ontwikkelingen in het curriculum zijn de aandacht voor dierwelzijn, duurzaam produceren, voedselkwaliteit, groene grondstoffen, aandacht voor keurmerken (voorbeeld studenten) aandacht voor bodemkundig waterbeheer en plantenveredeling (voorbeeld docenten). Via consultatie van het werkveld vanuit verschillende geledingen wordt relevante informatie voor de opleiding verkregen. Dit gebeurt via verschillende commissies (zie 1), samenwerkingsverbanden met allerlei externe partijen (bijvoorbeeld Animal Science Group, Plant Science Group, Het Landbouw Economisch Instituut, Altic) en netwerken van docenten. Inbreng vanuit het veld wordt bijvoorbeeld gebruikt bij de ontwikkeling van casuïstiek. Ook zijn de externe partijen betrokken bij de opzet van de afstudeerfase van de opleiding (laatste 3 semesters). Hoewel bij een klein aantal docenten de actualiteit wordt gemist, is er overall sprake van aantoonbare verbanden van de programma’s met actuele ontwikkelingen. In het gehanteerde onderwijsconcept (CGO en praktijkgericht, zie 2.7) wordt continu een onderzoeksgerichte benadering gevraagd van studenten. Het panel constateert dat studenten hiertoe worden gestimuleerd. Verder is internationaal georiënteerde literatuur en materiaal van toepassing op de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden. Beide opleidingen kennen modules Praktijkonderzoek en in het derde jaar wordt een module ‘Onderzoek en Analyse’ aangeboden. Onderzoeksvaardigheden worden toegepast in opdrachten en specifiek in delen van de afstudeerfase, waaronder de eindopdracht. Vaardigheden worden in de praktijkopdrachten, trainingen en stages getraind en beoordeeld. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene en opleidingsspecifieke vaardigheden. Algemene vaardigheden zijn bijvoorbeeld: adviseren, organiseren en presenteren. Deze werden in het oude curriculum in de halfjaar stage getraind en
20/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
•
•
beoordeeld en komen in het nieuwe curriculum op verschillende plaatsen terug. Dit gebeurt ook op verschillende niveaus (operationeel, tactisch, strategisch). Dat vaardighedenonderwijs loopt van het verzorgen van dier en vee, of het onderzoeken van diverse soorten lichtbronnen op de groei van tomaten tot het opstellen van een strategische bedrijfsnotitie en leidinggeven. Via de internationale majors leggen de opleidingen internationale accenten op de profielen. De internationale majors kennen een specifieke vormgeving gebaseerd op het internationale karakter van de major en de gebruikte literatuur. De internationale majors worden Engelstalig aangeboden. Voorts organiseert de CAH een internationale bedrijvenmarkt en is de CAH een partner in het World Trade Centre regio Gooi en Flevoland ten behoeve van discussie over beroepseisen en -profielen met het veld. Betrokken partijen bij beide opleidingen zijn allen enthousiast over de wijze waarop studenten in aanraking komen met de beroepspraktijk en hun beroepsvaardigheden ontwikkelen. Vooral vertegenwoordigers van het werkveld en studenten van de internationale major ILP benoemen de aandacht voor het ontwikkelen van beroepsvaardigheden in de beroepspraktijk als positief punt.
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
DV: voldoende TA: voldoende
Criteria: - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleidingen bieden programma's opgebouwd uit semesters van elk 30 EC. Per september 2006 wordt gewerkt vanuit opleidings- en majorcompetenties die in twee fasen aan bod komen. De eerste fase omvat de eerste vijf semesters (150 EC) en de tweede fase, de afstudeerfase, de laatste drie (90 EC). De oude curricula (huidige derde en vierde studiejaren) bestaan uit vier onderwijsperioden per studiejaar van elk 15 EC. • De eerste fase bestaat uit een basisprogramma waarin wordt gewerkt aan de tien beroepstaken die zijn gebaseerd op de opleidingsoverstijgende domein- en majorcompetenties. De domeinmodules gelden voor alle major programma's (DV, TA, AO en DGZ), de majormodules zijn majorspecifiek. • Per semester werkt de student aan twee beroepstaken (programmaonderdelen). Een beroepstaak wordt uitgevoerd in een bepaalde rol. De rollen zijn afgeleid van de beroepsprofielen (zie onderwerp 1). In bijlage 2 van het zelfevaluatierapport is de relatie tussen beroepstaken, rollen, de overstijgende competenties en de Dublin descriptoren gegeven.
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
21/63
•
•
•
•
•
•
Beroepstaken zijn door docententeams ontwikkeld in samenspraak met het werkveld. De uitwerking van beroepstaken is zichtbaar in modulewerkboeken. Hierin zijn naast de beroepstaak, de competenties, de PvB (Proeve van Bekwaamheid: beschrijving PvB met beroepssituatie, duur, competentie, context en opdracht en beoordeling met indicatoren, procesbeoordeling, beslismodel en organisatie) ook de integrale leerlijn met leertaken beschreven. De tweede fase, het afstudeerprogramma, bestaat uit de volgende onderdelen: - twee minors van elk 15 EC, - een majorspecifiek programma van 10 EC, - een (bedrijfs)stage van 36 EC, - de bachelorthesis van 10 EC, - de persoonlijke leerfase van 4 EC. Minoren zijn verbredend/verdiepend. Studenten kunnen uit het gehele minoraanbod van de CAH of daarbuiten kiezen. Het majorspecifiek deel in tweede fase bestaat uit een verplicht deel en een deel vrije keuze. De tweede fase is nog niet operationeel (vanaf september 2008). In het huidige derde jaar wordt gewerkt aan de laatste (hoogste niveau) basismodules en opleidingsmodules, de halfjaarstage en loopbaanontwikkeling. Het vierde jaar bestaat uit trainingen, functie- en vakmodules en het afstudeerproject. Verder kunnen studenten in het huidige vierde jaar een specialisatiemodule volgen. AO-studenten hebben in deze fase van de opleiding specifieke AO-modules. Zij kunnen ook kiezen uit keuzemodules. Internationale majors (programma's) zijn geënt op opleidingsprogramma's van partnerinstellingen. Instroomprocedure is daarop afgestemd, vergelijk 2.5. De domeincompetenties komen in de eerste fase aan bod in de domeinmodules en de majorcompetenties in de majormodules. In twee schema’s die als bijlage bij het zelfevaluatierapport zijn gevoegd, laten de opleidingen zien aan welke domein- en majorcompetenties er in welke beroepstaak wordt gewerkt. Voor het derde en vierde jaar gaat het om de relatie tussen competenties en modulen. In de modulewerkboeken wordt ook weer aangegeven aan welke competenties er wordt gewerkt en ook bij de beschrijving van de Proeve van Bekwaamheid komen die competenties terug. Daarnaast wordt ook aangegeven welk niveau binnen de module wordt gerealiseerd. De relatie tussen doelstellingen en beroepstaken is goed onderbouwd. De beroepstaken vormen de organiserende eenheden van het inhoudelijke programma In de Studiegidsen worden per module op een concreter niveau leerdoelen beschreven. De opleiding maakt voor de vernieuwde opleidingen in het 1e en 2e jaarsprogramma duidelijk hoe de leerdoelen zijn afgeleid van de doelstellingen en in relatie staan tot de te verwerven competenties. Voor de leerjaren 3 en 4 (oude programma) is dat, enkele uitzonderingen daargelaten, nog niet het geval In sommige gevallen worden de leerdoelen ook in de modulewerkboeken opgenomen, in de andere niet. Soms worden alleen leerdoelen beschreven. Dat geldt met name voor de modulewerkboeken van het derde en vierde jaar. De vertaling vanuit Kern en Profiel is daarom in de oude curricula (huidige derde en vierde jaar) niet altijd zichtbaar. Het panel constateert ook dat leerdoelen verschillend zijn geformuleerd. Bestudering van het lesmateriaal van de eerste twee jaren (CGO) laat een verbetering zien, competenties zijn meer herkenbaar. Studenten geven aan dat de
22/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
•
•
•
doelen voor hen duidelijk zijn. Dit verschilt echter per module. Wanneer het minder duidelijk is, wordt helderheid verkregen bij de betreffende docent. Wat betreft het programma wil het panel haar waardering uitspreken voor de manier waarop vorm gegeven wordt aan internationalisering: de contacten met de ruim 20 buitenlandse partnerinstellingen, de instelling van een internationale adviesraad, de verplichte internationale stage, de internationale literatuur, de internationale majors, de verplichte Engelstalige Summary in het afstudeerwerk. Op grond van bestudering van het programma en de producten van studenten vindt het panel dat er meer aandacht voor (de toepassing) van de statistiek en de beschrijving van de statistiek in afstudeeropdrachten gewenst is. Gezien de opmerkingen van het panel over de relatie eindkwalificaties – leerdoelen in het derde en vierde jaar en het statistiekonderwijs komt het panel op dit facet tot het oordeel voldoende.
Facet 2.3
Samenhang in opleidingsprogramma
DV: voldoende TA: voldoende
Criterium: - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Verticale samenhang wordt bereikt doordat beroepstaken in de modules toenemen in complexiteit wat betreft kennis en context. In de tweede fase vindt expliciet verdieping plaats en worden studenten uitgedaagd zich te specialiseren. • Voorts zijn de Dublin descriptoren uitgewerkt naar drie niveaus en gerelateerd aan programmaonderdelen. De eisen behorend bij de descriptoren nemen in de loop van het programma toe in niveau. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding daar een voorbeeld van. Ook is er sprake van een toenemende zelfverantwoordelijkheid en zelfsturing culminerend in het afstudeerproject. • Per september 2006 zijn de programma's geënt op vier leerlijnen passend bij het onderwijsmodel van de CAH (DDD, vergelijk 2.7), te weten: de kennisgestuurde leerlijn, de vaardigheden leerlijn, de persoonlijke leerlijn en de geïntegreerde leerlijn. De leerlijnen komen in alle modules van de eerste fase aan bod. • Vier of vijf beroepsprofielen dienen per opleiding als uitgangspunt. De opleiding besteedt in meerdere modules aandacht aan beroepsoriëntatie. • Opdrachten vinden in praktijk (binnen/buiten CAH) plaats. In opdrachten komen kennis en praktijk geïntegreerd aan bod (en worden als zodanig getoetst, vergelijk 2.8). Daarnaast spelen de stages in de samenhang tussen theorie en praktijk en binnen- en buitenschools programma een belangrijke rol. Studenten uiten zich positief over de relatie theorie en praktijk met name ook omdat docenten die link leggen. De samenhang tussen theorie en praktijk beoordeelt het panel als positief.
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
23/63
•
•
•
•
•
• •
Wat betreft de horizontale samenhang: de CAH heeft ervoor gekozen om per semester één majormodule en één domeinmodule aan te bieden. In de majormodule zijn studenten bezig met beroepstaken die passen binnen de major en waarvoor de studenten vaak de meeste interesse hebben. In de domeinmodules komen studenten in aanraking met beroepstaken en competenties die voor het hele domein Voedsel en Groen van belang zijn. Deze modules worden samen met studenten uit andere majors gevolgd. Binnen het CGO-curriculum heeft de CAH er tevens voor gekozen om de student in een beroepstaak een bepaalde rol te geven. Deze rollen zijn afgeleid van de beroepsprofielen waarvoor de CAH-opleidingen opleiden. In het derde en vierde jaar van het oude leerplan is er een soortgelijke horizontale samenhang in het programma. Daar worden opleidingsmodules afgewisseld met profielmodules, vakmodules en trainingen. Samenhang wordt geborgd vanuit evaluatie-uitkomsten en in zogeheten 'vinger-aan-depols-bijeenkomsten' die management met studenten voert in het kader van de bewaking van de invoering van CGO. Het panel vindt de samenhang tussen de modulen niet altijd even helder (=horizontaal). Uit de gesprekken met docenten en studenten is gebleken dat dat ook voor hen geldt. Dit komt aldus het panel deels voort vanuit het feit dat er sprake is van een curriculum in transitie. Van docenten van beide opleidingen heeft het panel vernomen dat recent is gestart met plenaire bijeenkomsten waarin docenten elkaar informeren over de module-inhoud. Het panel vindt dit een goede en gewenste ontwikkeling i.v.m. de borging van de eenheid in programma, alsmede de beperking van onnodige overlap en het bewaken van uniformiteit. De opleiding evalueert de samenhang door middel van de HBO-Monitor. In die van 2006 wordt de samenhang gewaardeerd met een 6,4. Gezien de kanttekening van het panel bij de horizontale samenhang komt het panel tot het oordeel voldoende op dit facet.
Facet 2.4
Studielast
DV: goed TA: voldoende
Criterium: - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In de modulebeschrijvingen wordt de geplande studielast per onderdeel beschreven De programma's kennen een evenwichtige spreiding van de beoogde studielast: 30 EC per semester.
24/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
•
•
•
•
• •
De opleidingen geven in het zelfevaluatierapport aan dat studenten meer dan 40 uur per week aan hun studie besteden. Bij DV geven studenten aan dat ze bijna full time met hun studie bezig zijn, gemiddeld ongeveer 36 uur per week. Daarnaast geven studenten aan dat de CAH veel mogelijkheden biedt, bijvoorbeeld via de raden, om activiteiten te verrichten die indirect met school te maken hebben. Dergelijke activiteiten doen studenten naast de tijd die ze besteden aan school. Voor TA ligt dat iets anders. Studenten geven aan de 30 uur niet te halen. Bovendien signaleren zij een vrij sterk verschil tussen de studielast aan het begin en op het moment van de Proeve van Bekwaamheid. Daarbij wordt wel opgemerkt dat dat deels ook met de eigen planning, of beter het gebrek daaraan, te maken heeft. Alumni gaven aan dat de opleiding goed te doen is indien er goed gepland wordt. Wel vonden ze dat het vierde jaar aanzienlijk zwaarder was dan de rest van de opleiding. De studielast wordt geëvalueerd in de module-evaluaties en wordt ook meegenomen in de zogenoemde ’vinger-aan-de-polsgesprekken’. Dit zijn maandelijkse evaluatieve bijeenkomsten waarbij een studentenvertegenwoordiging en leden van de staf zijn betrokken. De opleidingen bieden een vast basisrooster waarbinnen een paar weken vast staan. Voor de CGO-curricula geldt dat de roosters sterk vraaggestuurd zijn geworden, met wisselingen van docentinzet en aangeboden cursussen en trainingen per week. In vinger-aan-de-pols-bijeenkomsten is gebleken dat men toch meer behoefte had aan rust en structuur en daarom zijn er toch een paar weken in het basisrooster vastgelegd. Studenten ervaren dat de opleidingen verbeteringen aan het doorvoeren zijn, zoals het (weer) centraal vaststellen van het examenrooster. In aansluiting op de vraaggerichtheid van de curricula wordt per september 2008 gewerkt met drie blokken per semester waardoor meer roosterwisselingen per semester (blok ) mogelijk zijn. Voor de oude curricula geldt dat examenmomenten vaststaan. Er zijn vier examenweken per jaar. Ieder tentamen wordt twee keer per jaar aangeboden. Een examenrooster is minimaal vier weken voor aanvang van de examenweek vastgesteld en gepubliceerd. Om de PvB van een module te mogen doen, dient de student de onderdelen binnen de kennis- en vaardigheden leerlijn met een voldoende resultaat te hebben behaald. Herkansingen worden altijd voor aanvang van de PvB aangeboden en elk examen en PvB wordt twee keer per jaar aangeboden. Omdat de voorwaardelijkheid van de K&V-lijn de studievoortgang kan belemmeren, wordt deze in het cursusjaar 2008-2009 afgeschaft. De toelating tot de PvB moet dan in de integrale leerlijn geborgd zijn. Op basis van studentresultaten wordt de studievoortgang bewaakt. Deze zijn voor studenten en docenten zichtbaar via het cijferregistratiesysteem van de CAH 1-2-use. In het propedeusejaar hanteren de opleidingen een regeling negatief bindend studieadvies (OER) welke gekoppeld is aan de beoordeling aan het eind van de propedeuse. Daarnaast hanteert de CAH drie extra beoordelingsmomenten: aan het eind van het tweede jaar om al dan niet toegelaten te worden tot het derde jaar, halverwege het derde jaar om toegelaten te worden tot de stage en aan het eind van het derde jaar om toegelaten te worden tot het vierde jaar.
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
25/63
•
•
•
Studenten die de gestelde drempels aan het eind van het tweede en in derde jaar niet halen, lopen een studievertraging op. Wanneer dit gebeurt, vindt meer intensieve begeleiding plaats; samen met de mentor wordt een plan opgesteld om de achterstand in te halen. Studenten DV ervaren een terechte/reële studielast. Eveneens ervaren zij (ook TAstudenten) ondersteuning van school in de vorm van begeleiding van coaches en toegankelijkheid van docenten. Voorts geven studenten aan wat moeilijke vakken zijn, zoals statistiek en Engels. Deze vakken zijn met name moeilijker voor studenten van het MBO. Havisten hebben hier minder moeite mee. Bovendien biedt de CAH deficiëntiecursussen voor onder meer deze vakken. Gezien de opmerkingen t.a.v. de studielast en spreiding van de studenten TA komt het panel voor die opleiding tot het oordeel voldoende op dit facet
Facet 2.5
Instroom
DV: goed TA: goed
Criterium: - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De toelatingseisen voor de verschillende majorprogramma's die worden geboden, zijn vastgelegd in het Studentenstatuut. Tot de opleidingen kunnen studenten instromen met een: - havo- of vwo-diploma met wiskunde A1,2 en scheikunde; - mbo-diploma niveau 4; - vergelijkbaar diploma. • Een instroomcoördinator is samen met het bureau onderwijs verantwoordelijk voor de toelating en de plaatsing in de juiste klas/leerroute. • Studenten stromen in op een major-programma. Voor DV is dat de major DV, AO of DGZ. Tevens kunnen studenten met een verwant mbo-diploma Dierenverzorgende niveau 4 instromen tot de doorlopende leerlijn van de major DGZ. Voor TA worden de majors TA en AO aangeboden. Daarnaast bieden de opleidingen internationale majors aan. Hier kunnen alleen buitenlandse studenten instromen. • Studenten kunnen, wanneer hun vooropleiding dat toelaat, in aanmerking komen voor een instroom in februari. Dit instroommoment geldt recent en bestaat momenteel (maart 2008) uit een kleine groep vanuit het voortgezet onderwijs en het mbo. • Voor de instroom van buitenlandse studenten tot de internationale majors gelden vaste procedures. In principe stromen alleen studenten in van partnerinstellingen van de CAH (95-100% van de studentpopulatie). Daarbij wordt een EVC-procedure (Erkennen van Verworven Competenties) gehanteerd. Deze is gebaseerd op de landelijke uitgangspunten (EVC-code). Ook wordt er gewerkt volgens de richtlijnen vanuit de Code
26/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
•
•
•
•
•
•
•
of Conduct die door de instelling is ondertekend Met aspirant studenten van partnerinstellingen vinden ten minste drie contacten plaats om de juiste vooropleiding vast te stellen. Dit gebeurt door de examencommissie. Studenten van buiten de partnerinstellingen moeten meer bewijsstukken voorleggen. Van het huidige cohort 150 internationale studenten betreft dit 3 studenten. Het panel constateert op basis van het bestudeerde materiaal (EVC-procedure) en het gesprek met studenten van de internationale majors, dat dit een gedegen procedure is waar onder andere een taaltoets en motivatie-interview onderdeel van zijn. Studenten van 21 jaar en ouder die niet beschikken over een relevant diploma kunnen instromen op grond van de 21+regeling, zoals is vastgelegd in het Studentenstatuut. Een examen wiskunde en een examen scheikunde zijn onderdeel van deze regeling. Studenten met een diploma vwo met scheikunde of mbo-niveau-4 met doorstroomcertificaten wiskunde C1 of C2, scheikunde C, Nederlands C of Engels C komen in aanmerking voor een verkort traject van drie jaar. Een vrijstelling van maximaal 60 EC wordt dan verleend; deze wordt door de examencommissie vastgesteld. Als gevolg van de invoering van de competentiegerichte kwalificatiestructuur in het mbo gaan de opleidingen werken met instaptoetsen om tot mogelijke vrijstellingen te besluiten. Studenten van 'DGZ doorlopende leerlijn' kunnen het driejarige programma op grond van vooropleiding (mbo Dierenverzorgende niveau 4) en verwante stage-ervaring in 2,5 jaar doen. Om aansluiting met de vooropleiding zo goed mogelijk te laten verlopen onderneemt de CAH verschillende activiteiten. Zo verstrekt de CAH informatie over instroomeisen en beoogde beroepen op haar site en worden voorlichtingsdagen, meeloopdagen en aanmeldingsgesprekken georganiseerd. Op grond van evaluatieresultaten onder propedeusestudenten zijn verbeteracties omtrent de organisatie over meeloopdagen en de informatie over boekenlijsten geformuleerd. Verder koppelt de CAH propedeuseresultaten terug naar de instellingen waar studenten hun vooropleiding hebben behaald. Het panel heeft in de gesprekken met studenten en alumni geen kritische geluiden over de instroom vernomen. Om eventuele deficiënties tussen de verschillende instroomgroepen (havo, vwo en mbo) tot een minimum te beperken, bieden de opleidingen schakelmodules in de zomer voorafgaand aan de start van de opleiding. Schakelstof kan zijn: wiskunde, scheikunde, natuurkunde, biologie, economie, Frans of Duits. Voor potentiële studenten met een deficiënte scheikunde wordt een zomercursus scheikunde aangeboden. De keuze voor bepaalde werkvormen wordt voor een deel bepaald door vooropleiding. Op de CAH staat de student centraal, deze student heeft een bepaalde leerstijl. Om studenten te helpen hun eigen leerstijl te leren kennen, wordt in het eerste jaar een leerstijlentest gedaan. De keuze voor bepaalde werkvormen wordt daarom ook bepaald door de leerstijlen van de studenten. Om aan te sluiten bij de grote variatie aan leerstijlen is ook de variatie in werkvormen groot.
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
27/63
Facet 2.6
Duur
DV: voldaan TA: voldaan
Criterium: - De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Uit verschillende overzichten blijkt dat de geldende curricula voldoen aan de norm van 240 EC.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
DV: voldoende TA: voldoende
Criteria: - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De uitwerking van het onderwijsconcept van het ‘oude’ curriculum is vastgelegd in de zogenoemde DrieslagDidactiek. Hierin wordt uitgegaan van drie dimensies: kennis, vaardigheden en normen/waarden. Centraal hierin staat dat studenten een proces doormaken van zelfstandig samenwerken (begeleid) naar zelfstandig leren (geleid) tot zelfverantwoordelijk leren. De leerdoelen zijn daarbij niet alleen gericht op de verwerving van weten en inzien en daarna toepassing, maar op het integreren van verworven kennis en vaardigheden in de praktijk. • Per 2003 is er gekozen voor competentiegericht leren volgens de ideeën van Merriënboer en De Bie. De uitgangspunten zijn vastgelegd in het document Een Nieuwe Koers. De definitie van 'het competentiegerichte leren' volgens de CAH is dat studenten competent zijn wanneer zij succesvol handelen in een kenmerkende beroepssituatie. Deze betekenis heeft de CAH vertaald naar vijf aspecten die via leerlijnen terugkomen in het onderwijs. De vijf aspecten zijn: doen, weten, kunnen, willen en zijn. Deze zijn als volgt ondergebracht in de leerlijnen: - Kennisleerlijn: weten - Vaardigheden leerlijn: kunnen - Persoonlijke leerlijn: willen - Integrale leerlijn: doen en zijn. • In het competentiegericht onderwijs staan deze leerlijnen en de beroepstaken (profielen) centraal. Voor het competente leren wordt een krachtige, vraaggestuurde leeromgeving gecreëerd waarin studenten in staat worden gesteld zelf verantwoordelijkheid te nemen.
28/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
•
•
•
•
•
Beroepstaken zijn dusdanig geformuleerd dat toegewerkt wordt naar zelfstandigheid. Docenten vervullen aansluitend op het leerproces van de student verschillende rollen, zoals vakinhoudelijk deskundige, coach, assessor en onderzoeker. Om aan te sluiten op het leerproces van de student en de fase waarin hij zit (mate van competent/zelfstandigheid) wordt een diversiteit aan werkvormen aangeboden: hoorcolleges, werk- en instructiecolleges, practica, trainingen, rollenspellen et cetera. Deze werkvormen zijn vastgelegd in de modulebeschrijvingen. Naast verschillende werkvormen worden studenten gevraagd verschillende beroepsproducten te leveren. Deze zijn individueel of vanuit een werkgroep opgesteld en kunnen bestaan uit analyses, ontwikkelplannen, het uitvoeren van marktonderzoeken, het voeren van verkoopgesprekken. Studenten zijn blijkens de gesprekken tevreden over de didactische opzet en de daarbinnen gekozen werkvormen. Het werkveld is tevreden over het feit dat er overgegaan is op CGO, met name omdat het aanleren en toepassen van een aantal vaardigheden nu beter tot zijn recht komt. Docenten zien duidelijk voordelen in de nieuwe onderwijsvorm, met name waar het gaat om het geven van gerichtere feedback en de sterkere relatie school/praktijk en de contacten met het werkveld. Wel geven ze aan dat er nog en slag te maken is in de verschuiving van kennis- en trainingsgerichtheid naar competentiegerichtheid en de feedback daar op. De aandacht ligt nu sterk op het uitvoeren van de beroepstaken, terwijl er meer aandacht zou moeten zijn voor de competentie-ontwikkeling van de studenten. In het zelfevaluatierapport wordt er op gewezen dat het leerlijnenmodel heeft geleid tot (te) veel kleine moduleonderdelen. Als verbeterpunt is dan ook opgenomen dat module-eenheden moeten worden vergroot tot 28 sbu. Het panel is positief over de invoering van het competentiegerichte curriculum in de eerste twee jaar en over het feit dat het concept breed gedragen wordt. Ze heeft er dan ook vertrouwen in dat ook in de latere jaren het competentiegerichte onderwijs succesvol geïmplementeerd kan worden. Gezien het feit dat nog niet het hele curriculum zo opgezet is en ze de mening van de docenten onderschrijft dat er nog een paar verbeterslagen te maken zijn, komt het panel vooralsnog tot het oordeel voldoende op dit facet.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
DV: voldoende TA: voldoende
Criterium: - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Uitgangspunten voor examinering zijn voor de CGO-curricula vastgelegd in het document Een nieuwe koers. Verder is informatie over examinering, zoals deelname aan examens, vaststelling en bekendmaking van examenuitslagen, inzagerecht, de beoordeling,
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
29/63
•
• •
•
•
•
•
herkansingen en vrijstellingen vastgelegd in de Uitvoeringsregeling voltijd opleidingen en zijn algemene uitgangspunten van het onderwijs weergegeven in het OER. Per opleiding bestaat er een examencommissie. Die wordt voorgezeten door de directeur van de CAH. In alle gevallen zijn de examencommissies eindverantwoordelijk voor de examinering en zien zij toe op de uitvoering van het OER en de uitvoeringsregelingen. Toetsen worden binnen de verantwoordelijke moduleteams ontwikkeld. Doordat dezelfde lijsten met criteria worden gehanteerd, wordt uniformiteit bewaakt. In de werkboeken is het beoogde eindniveau/competentie beschreven, evenals indicatoren. Studenten geven aan dat voor hen helder is waar ze op beoordeeld worden. Dit blijkt volgens het panel echter niet altijd uit werkboeken. In dergelijke gevallen verschaft volgens de studenten de betreffende docent de nodige helderheid. De opleidingen hanteren verschillende vormen van toetsing en examinering; kennis wordt veelal in een schriftelijk examen getoetst, maar dat kan ook mondeling. Beroepsvaardigheden worden op verschillende manier geëxamineerd, bijvoorbeeld in de stagebeoordeling of in een presentatie. In een semester vinden verschillende examens plaats. Aan het eind van een semester (nieuwe curricula) gaat de student op voor een PvB. Dit is een nieuwe toetsvorm, waarvan de kwaliteitscriteria in Een nieuwe koers zijn omschreven. Het gaat hier om een integrale toets waarbij een student in kenmerkende beroepssituaties taken moet uitvoeren en zijn competentieniveau moet demonstreren. Elke module van de eerste tweeënhalf jaar wordt afgesloten met een PvB. In de oude curricula vindt beoordeling plaats na elk kwartaal. Voor de beoordelingen van de praktijkstages en de halfjaarstage in het derde jaar zijn criteria geformuleerd die zijn vastgelegd in het Moduleboek Halfjaarstage en de Formulieren behorende bij de module BHJS (Halfjaarstage).Tijdens de stages worden vaardigheden beoordeeld. Dit gebeurt via een stageverslag (rapport). Daarnaast moeten studenten een in-company dag organiseren voor hun medestudenten en de begeleidende docent. De kwaliteit van de presentatie en de rondleiding wordt meegenomen in de beoordeling van de stage. Alumni en werkveld bevestigen voorgaande en zijn hierover tevreden. Het werkveld beoordeelt de stage (docent komt langs met medestudenten op in-company dag) en heeft een stem in het oordeel van het eindproduct. In het huidige vierde jaar moeten studenten in de module Afstudeerproject aantonen over het hbo-niveau te beschikken. Het afstudeerproject bestaat uit een Bedrijfsopdracht en een Individuele verdieping. Uitgebreide en helder beoordelingscriteria zijn vermeld in het module werkboek Afstudeerproject Cursusjaar 2007-2008 (augustus 2007). In het kader van de nieuwe wijze van beoordelen en toetsen hebben docenten deelgenomen aan een assessmenttraining, is er een traject in gang gezet met de Leerstoelgroep Educatie en Competentie Studies van de Universiteit Wageningen om de kwaliteit van de PvB's verder te verbeteren. Ook worden vinger-aan-de-polsbijeenkomsten gehouden met studenten waarin onder meer de uitvoering van toetsing aan de orde komt. Verder komt de toetsing en de aansluiting van de lesstof met de examens aan de orde in de evaluaties.
30/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
•
•
•
•
•
•
•
Evaluatie-uitkomsten laten zien dat studenten aangeven dat examens aansluiten bij de aangeboden leerstof. In de gesprekken geven studenten van beide opleidingen aan dat er voldoende afwisseling is in toetsvormen en dat ze tevreden zijn over de ‘eerlijkheid’ van de beoordeling. Het panel heeft van beide opleidingen meerdere toetsen en beoordelingen bekeken. Op basis van die steekproef constateert zij dat de toetsen goed aansluiten op de leerdoelen, de werkvormen en de inhoud van de leerstof. Er is voldoende variatie om de verschillende doelen van beoordeling: kennis, vaardigheden en toepassing te kunnen meten. Er zijn toetsen met open vragen, meerkeuzetoetsen en veel goede opdrachten. Binnen de tentamens met open vragen die overheersen, is er een goede afwisseling van kennisvragen, toepassings- inzicht- en rekenvragen. Het panel constateert dat de beoordelingsformulieren goed worden gebruikt en dat sleutels correct worden toegepast. In het algemeen kan gesteld worden dat het niveau voldoende tot goed is. De opleidingen geven in het zelfevaluatierapport aan dat het afnemen van PvB's arbeidsintensief is en dat de rol van assessor binnen het docententeam ondervertegenwoordigd is in die zin dat er minder belangstelling is voor deze rol dan voor andere rollen. Docenten geven aan dat inmiddels meerdere docenten de training van assessor hebben afgerond en hierover erg tevreden zijn. Zij verklaren dat gebrek aan tijd en onwetendheid over de rol maken dat deze rol niet het snelst is opgepakt: docenten kiezen makkelijker voor ‘coach’. Het panel is van mening dat het management hier directer op had kunnen sturen. De opzet van de PvB wordt op grond van evaluaties en waarnemingen bijgesteld. Het panel is het daarmee eens. Verder constateert het panel op basis van de gevoerde gesprekken dat docenten een vrijheid hadden in de ontwikkeling en de uitvoering van toetsing en beoordeling binnen CGO en dat deze, mede omwille de praktische uitvoering, wordt teruggedrongen. Met het oog op het bewaken van een zo groot mogelijke uniformiteit vindt het panel dit een gewenste ontwikkeling. In het kader hiervan hebben reeds plenaire bijeenkomsten met docenten plaatsgevonden. In de beoordeling van het afstuderen treft het panel verschillen aan. Het zogenoemde 4-ogen principe werkt hier blijkbaar nog niet goed, in die zin dat er verschillende interpretaties zijn ten aanzien van het afstudeerwerk en de beoordeling ervan. Op dit punt is meer sturing gewenst evenals (zelf)onderzoek naar de kwaliteit van de beoordeling. Het panel is van oordeel dat de opleidingen grote stappen hebben gemaakt naar een adequate beoordeling in een competentiegericht curriculum. Zoals de opleidingen in het zelfevaluatierapport ook zelf aangeven, moeten met name de PVB’s verbeterd worden. Het panel pleit ook voor een aanscherping van de afstemming tussen beoordelaars bij de beoordeling van de afstudeerproducten. Het komt daarom tot het oordeel voldoende op dit facet.
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
31/63
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van personeel
Eisen HBO
DV: goed TA: goed
Criterium: - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De CAH werkt met resultaatverantwoordelijke teams binnen een organisatiestructuur waarin ieder personeelslid zo goed mogelijk vanuit eigen kwaliteit en ambitie een bijdrage kan leveren aan het onderwijs op de CAH. Hierop aansluitend heeft iedere docent een persoonlijk ontwikkelplan (POP). • Uit de cv's van betrokken docenten bij de opleidingen DV en TA blijkt dat de teams beschikken over voldoende/ruime actuele kennis van de praktijk. Zes docenten zijn deels werkzaam in een relevante setting buiten het onderwijs en elf hebben recente werkervaring. De verschillende werkterreinen zijn daarin vertegenwoordigd. Het team Plant & Dier heeft vanwege het belang van goede en uitgebreide contacten met het relevante werkveld een specifiek deelteam samengesteld: Commercieel en contacten werkveld. • In contacten binnen netwerken van docenten die (deels) in het veld werkzaam zijn/waren wordt actuele kennis vergaard en worden inzichten uitgewisseld. Docenten maken hiervan gebruik bij de ontwikkeling van het onderwijs (uitwerken modules). Daarnaast wordt inbreng verkregen via beroepsverenigingen waar docenten lid van zijn, bezoek aan symposia, congressen. De CAH stimuleert docenten te participeren in beroepspraktijkgerelateerde commissies. Meerdere docenten doen dit. Zo zijn er docenten die functioneren als: landbouwdeskundige in het tuchtgerecht van SKAL, board member bij het International Journal of Applied Animal Behaviour Science, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Weide- en Voederbouw, deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut, lid van de Vereniging voor Bedrijfsadviseurs. Nieuwe ontwikkelingen worden binnen teams met elkaar gedeeld. • Daarnaast worden docenten frequent en breed ingezet bij stagebezoeken en hebben hierbij contact met de functionarissen op het stagebiedende bedrijf. Sinds kort lopen (DV) docenten zelf een aantal dagen stage bij bedrijven die gezichtsbepalend zijn voor de sector. Ook bij het uitvoeren van cursussen en projecten, met name het afstudeerproject, spelen de contacten met de beroepspraktijk een belangrijke rol. De afgelopen jaren hebben docenten een groot aantal projecten geacquireerd, geleid en mede uitgevoerd. Tijdens functioneringsgesprekken wordt met de docenten gesproken over hun contacten met de beroepspraktijk en hun netwerk. • Tenslotte beschikken de opleidingen over een groot netwerk van externe deskundigen dat kan worden ingezet op die terreinen waarin er gebrek aan expertise is. • Studenten en alumni van DV geven aan dat de mate waarin docenten op de hoogte zijn van de actuele beroepspraktijk verschilt per docent. Studenten TA signaleren dat
32/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
•
docenten die Wageningen hebben gedaan theoretisch sterk onderlegd zijn en dat gastdocenten en docenten met meer praktijkervaring dus meer praktijk inbrengen. Die balans vinden ze prima. Over het geheel genomen zijn zowel studenten als alumni tevreden over de mate waarin docenten de beroepspraktijk inbrengen in het programma.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
DV: goed TA: goed
Criterium: - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleidingen zetten in totaal 45 docenten in verdeeld over 45fte. Elk team heeft zijn eigen docenten, die het grootste deel van hun taak in de betreffende opleiding vervullen. Maar er is zeker ook overlap tussen de teams. Het verschilt sterk per docent in welke mate zij in andere opleidingen hun bijdrage leveren. Uitgangspunt is steeds dat de inzet sterk bepaald wordt door de (vak)deskundigheid van de docent. • In de notitie Functieraamwerk is vastgelegd dat de CHA uitgaat van een studentdocentratio van 18:1. Dat is voor de CAH gelijk aan 5,6 fte OP per 100 studenten. • Uit gegevens van de HBO-raad blijkt dat de CAH over de periode 2002-2005 uitkomt op een gunstige student- personeelsratio van gemiddeld 11:1. Het panel concludeert op grond van deze gunstige ratio’s dat er voldoende docenten zijn om de gewenste kwaliteit van de opleidingen te verzorgen. • Docenten geven aan dat de werkdruk als gevolg van de ingezette veranderingen, zowel inhoudelijk als organisatorisch, hoog is. Het management heeft er echter oog voor en probeert op verschillende manieren in functioneringsgesprekken, via de teamvergaderingen of door concrete maatregelen als verbetering van de roostering tot oplossingen te komen. • Ondanks de gemelde werkdruk kent de CAH een laag ziekteverzuim. Dit is in de afgelopen jaren gedaald van 4,8% gemiddeld in 2004 naar gemiddeld 2,3% in 2006 (Sociale Jaarverslagen). Bovendien zijn de studenten en alumni van beide opleidingen zeer tevreden over de bereikbaarheid van de docenten. Ze vinden dat een van de sterkere punten van hun opleiding.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
DV: goed TA: goed
Criterium: - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
33/63
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De teammanager ziet, binnen de randvoorwaarden van het CAH personeelsbeleid (Functieraamwerk CAH), toe op de kwaliteit van de docenten die verantwoordelijk zijn voor de opleidingen DV en TA. Naast de teams voor DV en TA maken beide opleidingen gebruik van docentenexpertise van andere teams binnen de CAH (bijvoorbeeld voor vreemde talen, statistiek en marketing). Acht procent van het docentbudget (€ 450.000,-) is beschikbaar voor het tijdelijk aantrekken van externe expertise. • Op grond van de cv’s van docenten concludeert het panel dat ze op grond van opleiding, (recente) werkervaring en nascholing over voldoende kwalificaties/competenties beschikken om het door de opleiding gewenste onderwijs te verzorgen. Ongeveer tweederde van de docenten is academisch geschoold. Om de praktijkgerichtheid te waarborgen, is de huidige aanname gericht op mensen met werkervaring (en hbo-afgestudeerd). Voor de komende jaren willen de opleidingen bij het vervullen van vacatures aan academische geschoolde docenten de voorkeur geven. • Ten behoeve van kennisontwikkeling en het waarborgen van niveau en actualiteit verzorgen docenten internationale seminars en studiedagen voor het beroepenveld. Docenten nemen deel aan in-company dagen in binnen- en buitenland. Deze vinden plaats bij stageverleners. • In het kader van de internationale majors participeren docenten in internationale netwerken en heeft uitwisseling over onderwijsmethodiek plaatsgevonden in de vorm trainingsdagen/seminars. • Op het moment van visitatie loopt de aanvraag voor het nieuwe lectoraat Duurzame energie & Groene grondstoffen. Onlangs is het lectoraat Voedselveiligheid beëindigd. Ook participeert de CAH in een lectoraat van de STOAS Hogeschool. Kennisuitwisseling heeft plaatsgevonden (en vindt plaats) in de kenniskringen waar meerdere docenten bij betrokken zijn. Van hen wordt verwacht dat zij hun kennis ook delen met andere docenten en studenten. • Per jaar wordt 4 fte ingezet voor onderwijsinnovatie (via tweede geldstroom). Dit draagt niet alleen bij aan de ontwikkeling van het onderwijs, maar ook aan de kennisontwikkeling van docenten. Op grond van persoonlijke doelstellingen en ambitie zijn docenten betrokken bij dergelijke activiteiten. • De kwaliteit van de docententeams wordt bewaakt via gesprekscycli. Er worden, zoals door de docenten bevestigd werd jaarlijks functionerings- en beoordelingsgesprekken gehouden over het functioneren van docenten. Daarbij worden evaluatie-uitkomsten van studenten over docenten betrokken. Verder werken docenten met een Persoonlijk Ontwikkleingsplan (POP) waarin hun scholingsbehoefte wordt aangegeven. • Per docent is er in principe 59 uur voor scholing beschikbaar. Het management stelt scholing vast op basis van deze POP's en evaluatie-uitkomsten. Zowel individuele (bijvoorbeeld het meelopen in en veredelingsbedrijf) als teamscholing heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van CGO, PvB's (rol assessor). Het panel staat positief tegenover het idee om al het nieuwe personeel te laten participeren in een intervisiejaargroep.
34/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
•
Studenten en alumni DV zijn gemiddeld zeer tevreden over de kwaliteit van docenten. TA-studenten wijzen op verschillen tussen docenten, maar zijn overall tevreden. Alumni gaven aan dat er meer gekeken zou moeten worden naar specifieke kwaliteiten van docenten als het gaat om taakverdeling. Het hiervoor genoemde competentiemanagement kan/zal daar naar het oordeel van het panel aan tegemoetkomen..Al eerder is gewezen op de goede contacten met de docenten. Positief zijn ze ook over de inzet van gastdocenten.
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
DV: goed TA: goed
Criterium: - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De CAH is gehuisvest te Dronten op een campus. Binnen de campus worden allerlei faciliteiten aangeboden. In 2006 is besloten over te gaan op volledige nieuwbouw waarmee wordt voldaan aan belangrijke voorwaarden op het gebied van duurzaamheid, energie- en watergebruik. Deze nieuwbouw dient in 2010 gerealiseerd te zijn. Sinds 2002 is er een internationale campus bestaande uit 30 eengezinswoningen voor in totaal zo’n 170 inwoners. • Geboden voorzieningen zijn: lokalen, practica, Onderwijsleercentrum (OLC), mediatheek, individuele studieruimten, aula, sportaccommodatie. Hoewel het gebouw verouderd is en het gebruik maken van externe faciliteiten als lastig wordt ervaren, zijn studenten en docenten tevreden over de accommodatie. Studenten TA geven aan dat er soms een tekort aan lokalen is, maar dat er in de aula en de bibliotheek altijd plaats is. • Praktijkfaciliteiten op het terrein zijn: een Schoolboerderij, de CVDB, een Kas en de Paardenplaats. Laatstgenoemde wordt niet door studenten van DV of TA gebruikt. De Schoolboerderij is een gemengd bedrijf met 100 ha gras- en bouwland en ongeveer 70 koeien. De hoofdinkomsten komen uit de productie van melk, aardappelen en suikerbieten. De boerderij beschikt over een 2x2 rijige ligboxenstal en een apart gedeelte voor het jongvee. Verder is er een werktuigenberging, een werkplaats en zijn er opslagplaatsen voor de pootaardappelen, consumptieaardappelen en uien. Het bedrijf wordt gerund door studenten en personeelsleden. Het Coöperatief Veredelings- en Demonstratie Bedrijf (CVDB) is een intensief veehouderijbedrijf met 40 zeugen, 280 mestvarkens, 800 leghennen en 40 ooien. Vier studenten zijn verantwoordelijk voor de dagelijkse bedrijfsvoering. De Kas heeft zes afdelingen voor de teelt van gewassen. Ook hier zijn studenten verantwoordelijk. Het panel heeft deze faciliteiten bekeken en is enthousiast over deze unieke mogelijkheden om binnen de school kennis direct in de
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
35/63
•
•
praktijk toe te passen en studenten ook ervaring op te laten doen met alles wat rond bedrijfsvoering een rol speelt. Het aantal computers is volgens de studenten van beide opleidingen voldoende. De opleidingen hanteren een studentnorm voor het aantal computerwerkplekken van 1:10. Die norm wordt ook gerealiseerd. Steeds meer studenten maken bovendien gebruik van een notebook. Hiervoor is een draadloos netwerk aanwezig. De CAH biedt studenten de mogelijkheid een notebook aan te schaffen tegen een gereduceerd tarief. Ook heeft de CAH meer 'vaste' computerplekken gecreëerd. Met deze ontwikkelingen zijn klachten over beschikbaarheid van computers teruggedrongen. Ook de personeelsnorm personeel:pc van 1:1 wordt gehaald. In de mediatheek is (internationale) vakliteratuur en zijn actuele vakbladen (ruim 200 abonnementen) beschikbaar. De catalogus is online beschikbaar.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
DV: goed TA: goed
Criteria: - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Studiebegeleiding is voor de CAH, mede als uiting van de christelijke identiteit, een kernkwaliteit van haar opleidingen. Binnen de studiebegeleiding van de studenten staat de persoonlijke ontwikkeling van de student centraal. Dit sluit aan op het onderwijsconcept dat de opleidingen nastreven. In het oude curriculum is dit herkenbaar als LBO (Loopbaanoriëntatie). In de eerste twee jaar van het nieuwe curriculum heeft studentbegeleiding een plaats gekregen in de module Persoonlijke Leerfase 1 en 2 en heet het Competentie Management en Persoonlijke ontwikkeling (CMP). In de verschillende moduleboeken is de studiebegeleiding uitgewerkt. • In het CMP begeleidt de mentor (studieloopbaanbegeleider) de student bij zijn competentieontwikkeling, studiekeuzes, zelfbewustwording, studieplanning en studievoortgang. De taak van de mentor is in het CMP-Handboek beschreven. Naast de mentor geeft ook de modulecoach feedback op de competentieontwikkeling van de student. • De student wordt gestimuleerd tot zelfstandigheid. Dit gebeurt volgens verschillende stappen. Hierbij dienen een POP en het digitaal portfolio als hulpmiddelen. Daarin worden de zes stappen zichtbaar gemaakt: ontwikkelen van zelfbewustzijn, nemen van verantwoordelijkheid, stellen van realistische persoonlijke doelen, toetsing van persoonlijke doelen, besluit tot leeractiviteiten, evalueren en reflecteren. Stagebegeleiding en afstudeerbegeleiding sluiten aan op de ontwikkelingscyclus die de ontwikkeling van de student schetst. Voor vierdejaarsstudenten die een achterstand
36/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
•
•
•
•
• • •
hebben waar het gaat om het moment van afstuderen (zogenoemde restgroep) is er een uitstroomcoördinator aangesteld om deze groep intensiever te begeleiden. Binnen de kenniskring CGO (van de STOAS) is een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van CMP. De opleiding geeft de conclusie weer dat zij met CMP goede aanzetten heeft gedaan, maar dat het doorontwikkeld dient te worden. Mentoren ervaren knelpunten op het gebied van deskundigheidsbevordering en tijdsbesteding. De stuurgroep die de invoering begeleidt,neemt al initiatieven om het volgen en meten van de competentieontwikkeling van studenten te verbeteren. Daarnaast zijn er maatregelen genomen om de deskundigheid van de mentoren te bevorderen. In haar evaluatieve opmerkingen merkt de opleiding op dat “het volgen en meten van competentieontwikkeling in het CMP nog onvoldoende is uitgewerkt en de rolverdeling tussen modulecoach en mentor nog niet geheel duidelijk is”. Op hogeschoolniveau wordt begeleiding aangeboden via een vertrouwenspersoon, een adviseur studie en handicap, een decaan en begeleiders studievaardigheden. Ook biedt de CAH een training ‘Leren studeren’ aan eerstejaars studenten om leervaardig te worden in het leren-leren. Verder kunnen studenten via de mentor om individuele studiebegeleiding vragen. Een coaching handboek internationaal wordt gebruikt binnen de studiebegeleiding aan buitenlandse studenten. Deze is vooral gericht op het eigen maken van CGO of Problem Based Learning (PBL), omdat buitenlandse studenten een andere, meer cognitief gerichte, onderwijsmethodiek gewend zijn. Informatievoorziening vindt vooral plaats via CAH-intranet, Blackboard, e-mail, 1-2-use. Alle basisdocumenten (OER, curricula, studentenstatuut en roosters) zijn via het intranet voor studenten beschikbaar. Op Blackboard vindt informatie-uitwisseling plaats tussen studenten onderling en studenten en docenten in het kader van onderwijsuitvoering. Wanneer er nieuwe informatie op Blackboard beschikbaar wordt gesteld, worden belanghebbenden daar via e-mail op geattendeerd. Studenten en docenten kunnen te allen tijde studieresultaten inzien op 1-2-use. Studenten van de eerste twee jaren (CGO) zijn tevreden over intranet en iets mindere mate over Blackboard; het duurt even voordat je je weg daarin hebt gevonden. Ouderejaars studenten maken geen gebruik van Blackboard, maar van intranet. Zij zijn hierover tevreden. Hoewel de opleidingen zelf aangeven dat er op het punt van de CMP nog verbeteringen mogelijk zijn, vindt het panel de reeds gerealiseerde kwaliteit van de begeleiding zodanig dat zij toch tot het oordeel goed komt. Als straks de CMP naar tevredenheid wordt gerealiseerd komt mogelijk het oordeel excellent in zicht.
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
37/63
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
DV: goed TA: goed
Criterium: - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het kwaliteitsbeleid van de CAH is vastgelegd in het document Beschrijving onderdelen Beleids- en Kwaliteitscyclus. De systematiek is gebaseerd op een vier-jaarscyclus van beleidsontwikkeling en -uitvoering. Dit document is eind 2007 herzien. Belangrijke verandering is dat het huidige zelfevaluatierapport niet eens in de zes jaar, maar eens in de drie jaar wordt herzien, waardoor het een bruikbaar regulier instrument wordt binnen de kwaliteitszorg. Centraal in het document staat de PDCA-cyclus als “basaal model voor kwaliteitszorg”. Daarnaast wordt met ingang van 2008 gewerkt met de Balanced Scorecard. Deze omvat vier resultaatgebieden: financiën, in- en uitstroom, onderwijsorganisatie en onderwijsinnovatie. Voor elk van deze resultaatgebieden zijn kritische succesfactoren en prestatie-indicatoren geformuleerd. • De opleiding wordt systematisch geëvalueerd op onderwerpen die van te voren worden vastgesteld en voortkomen uit het NVAO kader. Een medewerker kwaliteitszorg ziet hier op toe. De evaluaties vinden plaats volgens een schema:Planning evaluaties cursusjaar. • Voor het opzetten, uitvoeren en analyseren wordt er gebruik gemaakt van de HBO-spiegel. In dit digitale enquête-instrument, kan het gehele proces van het maken van een enquête tot en met de analyse online worden uitgevoerd. • De kwaliteitszorgmedewerker heeft een scholing gehad en wordt indien nodig bijgeschoold in het gebruik van het instrument. In de HBO-spiegel zijn o.a. de richtlijnen van het NVAO m.b.t. het accreditatiekader opgenomen. • In een schema is een overzicht van geplande evaluatie en enquêtes weergegeven. Hierin is aangegeven: soort onderzoek, onderwerp (NVAO kader), onder wie (studenten, medewerkers, alumni en werkgevers), frequentie, ten behoeve van wat/wie, inhoudelijk verantwoordelijke, implementatiemoment. • Enquêtes worden onder meer gehouden met betrekking tot de onderwijskwaliteit (ST/DO), het praktijkleren (ST), de persoonlijke leerfase (ST), aansluiting instroom (ST), exit (ST), tevredenheid (ST, WE, DO), aansluiting resultaten - doelstellingen (WE/AL), woonhuisvesting (ST). Sinds de invoering van CGO worden evaluaties digitaal afgenomen. De respons is hierdoor sterk afgenomen. De opleiding heeft inmiddels maatregelen genomen om die respons te verbeteren. • Bij evaluaties wordt uitgegaan van metingen op een vierpuntsschaal waarbij de norm voor tevredenheid van 2,5 geldt. Waar een tienpuntsschaal wordt gebruikt wordt (blijkens de Balanced Score Card een waardering > 7 als norm gehanteerd.
38/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
•
•
De instelling organiseert om de drie jaar ook interne audits; dit zijn objectieve beoordelingen van processen die zich afspelen binnen de organisatie. De interne audits gaan in op het niveau van processtappen. Het doel van een interne audit is om te controleren of een processtap wordt uitgevoerd volgens de gemaakte afspraken (procesbeschrijving). Wordt er niet voldaan aan deze afspraken, dan zal of de werkwijze of de procesbeschrijving moeten worden aangepast. Van een audit wordt een kort verslag met verbetervoorstellen gemaakt. De CAH heeft het kwaliteitskeurmerk Duurzaam hoger onderwijs (AISHE) gekregen. Hiervoor is de CAH in februari 2008 opnieuw beoordeeld.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
DV: goed TA: goed
Criterium: - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Resultaten van evaluaties worden besproken met de modulecoördinatoren en teammanagers. De teammanagers stellen in samenspraak met docenten verbetermaatregelen op. Zij zien toe op de doorvoering ervan. In een volgende onderzoek wordt bewaakt of daadwerkelijke verbetering heeft plaatsgevonden. Het panel constateert dat de PDCA daadwerkelijk als uitgangspunt dient bij het tot stand komen en doorvoeren van verbetermaatregelen. • Geformuleerde verbeteracties worden vastgelegd in een zogenoemd ACT-formulier, dat gekoppeld is aan de uitslag van de evaluatie. Het panel heeft hiervan meerdere voorbeelden gezien. Het formulier beschrijft: het knelpunt, de verbeteractie, wie actie onderneemt, de deadline en de vraag of de verbeteractie uitgevoerd is. Zo wordt voor een bepaalde module het knelpunt ' de setting is niet duidelijk' opgepakt door de actie 'uitleg over werking van de studiegroep door ondernemers eerder in de module aan bod te laten komen'. Het knelpunt 'duidelijkheid toetsing' is verbeterd door 'een feedbackmoment voor functioneren in de studiegroep te organiseren en door een basis te leggen voor een schriftelijke rapportage’. Studenten wijzen in het gesprek op verbeteringen in de roostering naar aanleiding van klachten op dat punt. • De opleidingen gaan in het zelfevaluatierapport zeer uitgebreid in op de wijze waarop op alle kritische noten en aanbevelingen van de visitatiecommissie 2004 is gereageerd. Een voorbeeld wat betreft (wat in de vroegere visitatiesystematiek genoemd werd) de wetenschappelijke oriëntatie: via kenniskringen wordt aandacht besteed aan wetenschappelijke oriëntatie. Via herziening van de beoordelingsprocedure van de eindscriptie is de aandacht voor borging van het eindniveau versterkt. Daarnaast is er sprake van versterking van de contacten met wetenschappelijke instellingen en wordt er meer wetenschappelijke literatuur beschikbaar gesteld voor studenten. Voorts komen (toegepaste) onderzoeksvaardigheden nadrukkelijk aan bod in de curricula (één van de tien beroepstaken is. Uitvoeren van onderzoek). Andere verbeteringen betreffen de ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie op Kern & Profiel, de actualisering van
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
39/63
het studiemateriaal, het vastleggen van het toetsbeleid, het formuleren van streefwaarden voor de rendementen.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld
DV: voldoende TA: voldoende
Criterium: - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Medewerkers zijn betrokken bij de interne kwaliteitszorg via de: - jaarlijkse medewerkerstevredenheidsenquête - de teamvergaderingen (daarin worden uitkomsten van enquêtes besproken), - de opleidingscommissies, - de medezeggenschapsraad, - de functionerings- en beoordelingsgesprekken (waarin POP en scholingsvragen aan bod komen). • Studenten zijn betrokken via verschillende raden. Van oudsher kent CAH een studentenradensysteem. Alle facetten van het onderwijs worden besproken in de opleidingscommissie en de Studenten Onderwijsraad (SOR), de Werkgroep Onderwijsuitvoering (WOU), de MR en de CGO-stuurgroep. Daarnaast participeren studenten als volwaardige leden van sollicitatiecommissies bij selectiegesprekken van nieuwe docenten en ondersteunende medewerkers betrokken bij het onderwijs. In de Boerderijraad beslissen studenten mee over het management en de koers van de schoolbedrijven. De Campusraad heeft de dagelijkse leiding over de campus en is verantwoordelijk voor de barcommissie. Voor de buitenlandse studenten bestaat er een studentenvereniging: Polder. In alle raden kunnen studenten gevraagd en ongevraagd advies geven. Gelijk met de invoering van CGO zijn er per 2006 vinger-aan-de-polsbijeenkomsten georganiseerd om de invoering van het nieuwe onderwijs van dichtbij te monitoren. • Naast de verschillende organen waarin studenten vertegenwoordigd zijn, worden studenten gevraagd hun waardering over het onderwijs uit te spreken via: een jaarlijks (per 2008) georganiseerd studenttevredenheidsonderzoek, een jaarlijks tevredenheidsonderzoek ('Campus') over faciliteiten en huisvesting; een instroomonderzoek, jaarlijks onder eerstejaarsstudenten; docent- en module-evaluaties over de onderwijskwaliteit, aan het eind van elke onderwijsperiode. • Jaarlijks worden alumni via de HBO-Monitor geënquêteerd • Vertegenwoordigers van het werkveld zijn op verschillende manieren betrokken bij de opleiding. Op domeinniveau fungeert de Adviesraad. Op majorniveau fungeren werkveldadviescommissies. Daar deze pas kort geleden actief zijn geworden, is van hun daadwerkelijk functioneren nog weinig te zeggen. Daarnaast wordt feedback van het werkveld via onderwijsactiviteiten (stage, beoordelingen) bij onderwijs betrokken. En wordt een mening van het werkveld verkregen via contacten die docenten hebben in het
40/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
•
veld. Ook wordt het werkveld tweejaarlijks ondervraagd door middel van een werkgeversonderzoek. Uitkomsten worden teruggekoppeld naar het beroepenveld. Uit het gesprek met de studenten en raden is gebleken dat studenten niet tevreden zijn over de wijze van terugkoppeling van evaluatieresultaten en verbeteringen die op grond daarvan zijn aangebracht. Dat zou een reden kunnen zijn, naast het digitaal afnemen van de enquêtes van een zekere enquêtemoeheid. De opleidingen onderkennen de problematiek en werken aan verbeteringen. Bijvoorbeeld het verplicht invullen van de digitale vragenlijst tijdens een mentoruur. Gezien deze kritiek op de terugkoppeling van resultaten en het feit dat over de inbreng van de werkveldcommissies nog weinig is te zeggen, komt het panel op dit facet tot het oordeel voldoende.
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
DV: voldoende TA: voldoende
Criterium: - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Voor het beantwoorden van de vraag of de eindkwalificaties ook daadwerkelijk worden behaald, heeft de opleiding, zoals het panel heeft kunnen vaststellen, voldoende bruikbare instrumenten: de reguliere toetsing, de procedures rond en de beoordeling van de stage en het afstuderen, de stage -en afstudeerevaluaties, de contacten met de stagebegeleiders van de bedrijven, de contacten met het werkveld, de beoordelingen door externe begeleiders van stagiaires en afstudeerders, de inzet van externen bij het afstuderen. • Tot september 2009 studeren studenten in het vierde jaar af in een afstudeerproject, bestaande uit een bedrijfsopdracht en een Individuele Verdieping. Daarin laten zij zien over het beoogde eindniveau te beschikken. Voor de bedrijfsopdracht schrijft de student een onderzoeksplan waarin de opzet voor de bedrijfsopdracht moet zijn beschreven. Criteria waaraan het plan moet voldoen, zijn in het document Afstudeerproject Cursusjaar 2007-2008 beschreven. Het plan moet zijn goedgekeurd voor aanvang van het afstudeerproject. Verder schrijft de student een afstudeercontract waarin hij aangeeft welke competenties centraal staan tijdens de opdracht. Studenten uit het huidige vierde jaar en alumni van beide opleidingen geven aan dat de wijze van afstuderen voldoende helder is. Soms is het voor huidige vierdejaars even uitzoeken wat er precies verwacht wordt, maar ook daarin verschaffen docenten helderheid. • De bedrijfsopdracht wordt inhoudelijk beoordeeld door het bedrijf en procesmatig door de docent. De Inhoudelijke Verdieping wordt op het onderzoeksrapport inhoudelijk en procesmatig beoordeeld door de begeleidende docent. Tevens wordt het onderzoeksrapport beoordeeld door twee onafhankelijke beoordelaars (4-ogen principe).
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
41/63
•
•
•
•
De student verdedigt zijn resultaten tijdens een colloquium, waarbij externen uit de sector mede beoordelen. Het panel is positief over de wijze waarop externe beoordelaars bij het afstuderen zijn betrokken. Per september 2009 studeren studenten in de nieuwe CGO-curricula af in de bachelorthesis in de tweede fase van het programma. In grote lijnen is de wijze van afstuderen vergelijkbaar met de wijze waarop het huidige afstuderen plaatsvindt. In de afstudeerfase laat de student via de thesis zien dat hij over de juiste eindkwalificaties op eindniveau beschikt. Werkveldvertegenwoordigers met wie het panel sprak, waren positief over de kwaliteit van stagiaires en afgestudeerden. Afgestudeerden gaven aan dat ze snel werk vonden en dat de aansluiting op de beroepspraktijk goed is. Dat heeft onder meer te maken met de sterke praktijkgerichtheid van de opleiding. Maar daarnaast heeft men ook geleerd professioneel te communiceren, systematisch informatie te verzamelen en zelfstandig te werken. Ook werkgevers vinden de afgestudeerden goed opgeleid. Ze hebben voldoende technische kennis op hun verschillende terreinen, kennis van de keten en van de cultuur van de wereld waarin ze terecht komen. Daarnaast zijn ze zich ook goed bewust van hun rol in het bedrijf waar ze als stagiair, afstudeerder of afgestudeerde terecht komen. Voor TA geldt dat nog wat sterker het ondernemerschap, het eigen initiatief de ambitie gestimuleerd kunnen worden. Ook de aandacht voor adviesvaardigheden zou sterker kunnen. De werkveldvertegenwoordigers verwachten wel dat met de ingezette onderwijsvernieuwing deze aanpassingen gerealiseerd zullen worden. Afgestudeerden van TA pleiten voor een sterkere verdieping in de opleiding. Werkgevers (van alumni) worden tweejaarlijks gevraagd op hun mening over de aansluiting van de opleiding bij het beroepenveld. Resultaten en verbetermaatregelen worden besproken in het SIO. Resultaten laten zien dan 90% van de werkgevers vindt dat het instroomniveau van afgestudeerden vakinhoudelijk en qua werkhouding naar verwachting of boven verwachting is. Er zijn daarom geen verbeteracties geformuleerd. De CAH participeert in het jaarlijkse onderzoek onder alumni van de HBO-Monitor. Resultaten worden besproken in het SIO. Uitkomsten hebben niet tot verbeterpunten geleid, aangezien de CAH gemiddeld genomen en op meerdere punten hoger dan gemiddeld scoort. Het panel heeft tien afstudeerwerken per opleiding plus beoordelingen vooraf bestudeerd. Het heeft de werkstukken op een aantal criteria bekeken als: opzet onderzoek, probleemstelling, gebruikte methodes, gebruik relevante literatuur, relevantie voor het werkveld en voldoende hbo-niveau. Het panel vond de afstudeerwerkstukken van een voldoende tot zeer goed niveau en dus van voldoende hbo-niveau. Van een paar verslagen vond ze dat de vraagstellingen niet goed waren en ze daardoor te weinig mogelijkheden boden om tot de juiste diepgang te komen. Er is steeds sprake van actuele onderwerpen en probleemstellingen die voldoende tot zeer relevant zijn voor de domeinen DV en TA. De opzet en structuur van het onderzoek zijn meestal voldoende. De gebruikte methodes worden overwegend helder beschreven en zijn adequaat. Literatuuronderzoek komt veel voor. Er wordt voldoende gebruik gemaakt van relevante literatuur; wel zouden de verwijzingen ernaar in de rapportage in een aantal gevallen beter kunnen. Bij enkele rapporten ontbreekt ten onrechte internationale literatuur. Over het algemeen is de opbouw goed en zijn de verslagen voldoende leesbaar.
42/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
•
Het panel heeft zijn oordeel gecheckt aan dat van de docenten en kon zich over het algemeen in de beoordelingen vinden. Soms zat het panel iets hoger, soms iets lager. Wel signaleert het panel verschillen in de beoordeling tussen de twee beoordelaars van één werkstuk.(zie ook 2.8) Het management geeft aan dat er verschillende maatregelen zijn genomen om de oordelen zo veel mogelijk op één lijn te krijgen, onder andere instructiesessies over criteria, maar accepteert ook bepaalde verschillen. Zijn die erg groot, dan wordt er een derde beoordelaar ingeschakeld. Naar de mening van het panel is er, afgemeten aan de door de opleiding gehanteerde Dublin descriptoren, ondanks enkele kritische opmerkingen t.a.v. het afstudeerwerk, over de hele lijn gezien sprake van voldoende HBO-niveau. Het panel komt op dit facet dan ook tot het oordeel voldoende.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
DV: voldoende TA: voldoende
Criteria: - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Tot voor kort ging de CAH uit van de Onderwijs Vraag Factor voor de beoordeling van haar onderwijsrendement. Daar er van een daling van de OVF sprake was, zijn er gedetailleerder streefcijfers geformuleerd. • Streefcijfers die de opleidingen hanteren (conform CAH) zijn vastgelegd in de Balanced Score Card - uitval na een jaar maximaal 20%, - studieduur uitvallers maximaal 17 maanden (is 1,35 jaar), - studieduur van gediplomeerden maximaal 52 maanden (is 4,3 jaar), - studieduur van instroom in versnelde routes (mbo/vwo) van maximaal 42 maanden (3,5 jaar). • Onder gunstig onderwijsrendement wordt het aantal geslaagden verstaan dat binnen 52 maanden het diploma verkrijgt. Dit getal is in overeenstemming met de landelijke norm. • In een tabel in het zelfevaluatierapport zijn de studierendementen vanaf 2002 zoals die door de HBO-raad gepubliceerd worden, weergegeven. De gemiddelde studieduur ligt in 2003 een stuk lager dan in de jaren daarvoor, vanwege de komst van de verkorte internationale varianten. Voor de DV-studierichting is de studieduur inmiddels op het HAO-gemiddelde gekomen en voldoet ook aan het streefcijfer van de BSC. Bij TA ligt dit gemiddelde nog te hoog. Het uitval percentage na 1 jaar ligt ruim onder het landelijk gemiddelde en voldoet ook aan het geformuleerde streefcijfer van de BSC. De gemiddelde studieduur van uitvallers is echter te hoog. De totale instroom op de CAH is, in tegenstelling tot de dalende trend in het HAO, licht stijgend. • In september 2007 is al een in- en uitstroomcoördinator aangesteld met de bedoeling om met name de gemiddelde studieduur omlaag te brengen. Een belangrijk actiepunt is de
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
43/63
•
aantallen studenten in de zogenoemde restgroep te verlagen, door een betere begeleiding van studenten die (te) lang studeren. De eerste ervaringen daarbij zijn hoopvol, omdat er concrete afspraken met studenten gemaakt zijn ter afronding van de laatste onderdelen van hun studie. Daar nog niet aan alle door de opleidingen gehanteerde streefcijfers wordt voldaan en de streefcijfers in de Balanced Score Card nog geëffectueerd moeten worden, komt het panel op dit facet tot het oordeel voldoende
44/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
Deel C: Bijlagen
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
45/63
Bijlage 1:
46/63
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
47/63
48/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
49/63
50/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
51/63
52/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
Bijlage 2:
Deskundigheden panelleden
Christelijk Agrarische Hogeschool Dronten, dier- en veehouderij en tuin- en akkerbouw,
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met meest recente ontwikkelingen
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op niveau/oriëntatie te beoordelen opleiding
X
X
X
X
Onderwijsdeskundigheid
X
X
X
X
X
X
Studentgebonden deskundigheid Visitatiedeskundigheid
PanellidNQA: Mevrouw M. Snel
X
Panellid NQA: De heer drs. J.H. Boerke
Relevante werkvelddeskundigheid
Panellid student: Mevrouw M.J. Rouschop
Panellid: De heer dr. Ir. J.K. Oldenbroek
Panellid: Mevrouw ing. J.E.G. Peltjes
Panellid: De heer dr. R. Klarus
Deskundigheid cf. Protocol VBI’s; 22 augustus 2005
X
X
X
X
Nadere informatie over de achtergronden van de panelleden:
Panellid de heer dr. R. Klarus De heer Klarus is ingezet vanwege zijn werkvelddeskundigheid op het gebied van onderwijskunde en vanwege zijn kennis van het hoger onderwijs. Daarnaast beschikt hij over internationale deskundigheid op dat terrein. De heer Klarus is lector in “het ontwikkelen van competenties op de werkplek” binnen de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en lector “competentieontwikkeling en competentiebeoordeling” bij de STOAS Hogeschool. In zijn onderzoekswerk staat de relatie met de beroepspraktijk steeds centraal. De heer Klarus is voor deze visitatie individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1969 – 1974 Academie voor Mens en Arbeid 1976 – 1980 Andragologie & Onderwijskunde RU Utrecht 1998 Promotie Algemene Sociale Wetenschappen
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
53/63
Werkervaring: 1980 – 1990 Beleidsmedewerker Deskundigheidbevordering Federatie van Vormingscentra 1990 – 1998 Senior onderzoeker Cinop 1998 – 2002 Senior onderzoeker STOAS Onderzoek 2001 – 2005 en lector STOAS Hogeschool (tot 1-1-2006) 2002- heden Lector HAN, Faculteit educatie Overige: - Lid Europees Netwerk Valueing Prior Learning - Adviseur European Training Foundation - Bestuurdlid VOR Devisie Beroepsonderwijs en Bedrijfsopleidingen - Redactielid Tijdschift voor Hoger Onderwijs - Voorzitter paritaire commissie ECABO (kenniscentrum voor beroepen in de administratieve en financiële dienstverlening, beveiliging en kunstensector)
Panellid mevrouw ing. J.E.G. Peltjes Mevrouw Peltjes is ingezet als panellid vanwege haar vakdeskundigheid, haar onderwijsdeskundigheid en haar internationale deskundigheid. Zij beschikt over domeindeskundigheid op het gebied van kennisoverdracht open teelten (akkerbouw, bloembollen) en plant- en bodemgezondheid. Ook beschikt zij over relevante werkvelddeskundigheid op het gebied van accountancy en agribusiness, agrarische accountancy, bedrijfskunde en agribusiness, dier- en veehouderij, educatie en kennismanagement in de groene sector en food & business. Mevrouw Peltjes is ruim 25 jaar actief in de agrarische sector, onder andere als directeur van HLB (Hilbrands Laboratorium voor Bodemziekten, een toonaangevend kennisinstituut op het gebied van onderzoek en advisering op het gebied van plant- en bodemgezondheid), senior bedrijfsdeskundige akkerbouwteelten en agrarisch ondernemer (pootaardappelen, lelies, rundvee). Mevrouw Peltjes is vertrouwd met de meest recente ontwikkelingen op het gebied van milieukunde (landbouw) en tuin- en akkerbouw. Ook is zij vertrouwd met lesgeven, toetsing en beoordeling en toetsing van het vak bedrijfskunde en agribusiness op het niveau van te beoordelen opleidingen. Op het gebied van bedrijfskunde en agribusiness beschikt mevrouw Peltjes bovendien over internationale deskundigheid. Mevrouw Peltjes beschikt over auditdeskundigheid door haar ervaring met diverse jaarlijkse audits door TÜV en door de Plantenziektenkundige Dienst. Kennis van onderwijskundige processen heeft zij door haar ruim 19 jaar ervaring in kennisoverdracht, begeleiding van groepen en groepsprocessen, door individuele begeleiding en het geven van cursussen. Voor deze visitatie is zij aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1984 - 1988 1978 - 1984
Hogere agrarische school te Dronten Atheneum te Hardenberg
Relevante cursussen: 1988 Spuitcursus en cursus voorlichtingskunde 1989 Aardappelselectiecursus, cursus teeltmanagement en economie 1993 Duits voor gevorderden 1994 Verkooptechniek 1996 – 1997 Managementcursus I en II 1999 Teelt van bloembollen
54/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
2000 2001 – 2002 2005 – 2006
Engels voor gevorderden en verkooptechniek Persoonlijke coachtrajecten gericht op managementvaardigheden en Leiderschapsstijlen
Werkervaring: 1988 – 1991 Bedrijfsadviseur Consulentschap voor de Akkerbouw/DLV 1991 – 1998 Senior teelt DLV 1998 – 2000 Adviseur en MT lid Hilbrands Laboratorium/HLB BV; Opzet commerciële voorlichting en het begeleiden en mede aansturen van het verzelfstandigingsproces 2000 – heden Algemeen directeur Hilbrands Laboratorium voor Bodemziekten BV Internationale ervaring en diversen: 1990 Aankoop agrarisch bedrijf, bedrijfsactiviteiten melkvee/pootaardappelen/lelies 1994 – 1998 Vice voorzitter ondernemingsraad DLV 1998 Verkoop bedrijf NL en aankoop melkveebedrijf in voormalig Oost Duitsland 1998 – 2000 Short term expert demonstration, training and extension in Bulgarije (PSO project, Seed Potato Development Bulgaria) 1999 – 2000 Idem in Kroatie (PSO project Improving Croatian Potato sector) 1999 Mede oprichter HLB BV
Panellid domein de heer dr. Ir. J.K. Oldenbroek De heer Oldenbroek is ingezet vanwege zijn werkvelddeskundigheid op het gebied van veeteelt en landbouwwetenschappen en vanwege zijn inzicht in de internationale ontwikkelingen in dit werkveld. Bovendien heeft de heer Oldenbroek onderwijservaring door zijn ervaring in het geven van gastcolleges bij diverse instellingen en het begeleiden van stagiairs. Daanaast heeft hij internationale bestuursfuncties bij de WCGALP, EAAP en FAO bekleed en diverse publicaties op zijn naam staan. De heer Oldenbroek is individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1963 – 1968 HBS-B 1968 – 1973 Veeteelt, Landbouwhogeschool Wageningen 1988 Promotie Doctor Landbouwwetenwchappen Wageningen Universiteit Werkervaring: 1973 – 1991 (Sr) Onderzoeker en projectleider DLO 1991 – 2000 Afdelingshoofd en programmaleider DLO 2000 – 2005 Business Unit Manager DLO 2005 Sr Onderzoeker DLO en gedetacheerd Wageningen Universiteit (twee dagen per week) 2008 Momenteel assistant-directeur van d eGraduate School WIAS (Wageningen Institute Of Animal Sciences)
Panellid student mevrouw M.J. Rouschop Mevrouw Rouschop is ingezet als studentpanellid. Zij volgt de opleiding Natural Resources Management aan de Universiteit Utrecht en zit in de opleidingscommissie van haar studie. Mevrouw Rouschop beschikt over studentgebonden deskundigheden met betrekking tot de studielast, de onderwijsaanpak, de voorzieningen en de kwaliteitszorg bij opleidingen in het domein.
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
55/63
Zij heeft door opleiding en werkervaring kennis van onderwijs en kwaliteitsborging en van de accreditatiesystematiek. Voor deze visitatie is mevrouw Rouschop aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1992 – 1998 1998 – 2001 2002 – 2005 2006 – heden
Gymnasium, Serviam Lyceum Sittard Multimedia Vormgeving, Grafisch Lyceum Eindhoven Internationaal Land- en Waterbeheer (Vrij bachelor), WUR Wageningen Natural Resources Management, Universiteit Utrecht
Werkervaring: 1999 – 2001 Verschillende stages / werkgevers op het gebied van vormgeving en educatieve websites 2005 Onderzoeksstage bij AITAM Welfare Organisation, Dhaka Bangladesh, Watermanagement (Arseen, drinkwater en sanitatie) 2006 en 2007 Panellid bij vijf visitaties HBO-Groen 2007 NCOI Opleidingsgroep, Hilversum, Medewerker Programmamanagement Examens 2006 – 2008 USAS Vertegenwoordiger NRM (Utrecht School of Applied Science, orgaan dat zich met onderwijskwaliteit en borging bezighoudt) Studentbestuurder Board of Studies USAS 2006 – heden Lid opleidingscommissie NRM
Panellid NQA de heer drs. J.H. Boerke De heer Boerke is ingezet als NQA panellid. Hij heeft eerdere ervaring met visitaties in verschillende domeinen en 12 jaar lang ervaring met visiteren in het HBO. Hij bezit auditorkwaliteiten vanwege jarenlange visitatie-ervaring en cursussen gevolgd bij Lloyd’s Register. Opleiding: 1959 – 1965 1965 – 1973 1982 – 1987 1987 – 1988 1990
HBS-A Doctoraal Nederlands Doctoraal onderwijskunde Assistant-to-the-manager Culturele bedrijfsvoering
Werkervaring: 1973 – 1981 1985 – 1987 1987 – 1989 1989 – 1992 1992 – 1996 1997 – 2003 2004 – heden
Lyceum Sancta Maria Ministerie van O&W Nieuw Elan/De Baak VNO Nederlands Instituut voor Kunst en Management Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KivI) HBO-Raad NQA
Mevrouw M. Snel (NQA-auditor) Mevrouw Snel is in 2004 begonnen als student panellid bij NQA en heeft sinds 2005 als NQA-auditor ervaring met visiteren van bestaande en nieuwe opleidingen in verschillende sectoren binnen het hbo. Daarnaast verzorgt zij trainingen over het visitatie- en accreditatiestelsel.
56/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
Zij heeft als junior personeelsadviseur gewerkt bij een grote zorginstelling voor verstandelijk gehandicapte mensen waar zij de personele zaken behartigde van ongeveer 200 medewerkers. Zij is getraind als auditor Hoger Onderwijs NQA in samenwerking met Lloyd’s Register. Door haar ervaring heeft zij tevens deskundigheid in het beoordelen van afstandsonderwijs. Opleiding: 2000 – 2004 Personeel & Arbeid (bachelor HRM), Saxion Hogeschool Enschede 2008 – heden Opleidingskunde (bachelor HRD), Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Werkervaring: 2004 – 2005 Junior personeelsadviseur, de Twentse zorgcentra 2005 – heden NQA-auditor, Netherlands Quality Agency Cursus: Maart 2004
Training Auditor Hoger Onderwijs, NQA i.s.m. Lloyd’s Register
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
57/63
58/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
Bijlage 3:
Bezoekprogramma
Visitatie cluster agrarische opleidingen CAH op 18 maart 2008 Tijdstip Programmaonderdeel
Deelnemers
08.30 – 11.00 Ontvangst Materiaalbestudering
(Visitatiepanel)
11.00 – 11.45 Gesprek met opleidingsmanagement
Opleidingsmanagement
11.50 – 12.35 Gesprek met studenten Opleiding DV
representatieve groep studenten, verspreid over opleidingen (in geval van cluster), studiejaren, varianten, vooropleiding
Opleiding TA
12.35 – 13.15 Lunchpauze
13.15 – 14.00 Gesprek met docenten Opleiding DV
Opleiding TA
14.05 – 14.50 Gesprek met werkveld en afgestudeerden Opleiding DV
Opleiding TA
14.55 – 15.25 Gesprek met internationale studenten
Gesprek met vertegenwoordiging raden
representatieve groep docenten: verspreid over opleidingen (in geval van cluster), vakken, specifieke taken (bijv. begeleiding / stagebegeleiding), varianten etc. - leden werkveldcie. - Stagebegeleiders - Werkgevers afgestudeerden - Recent afgestudeerden (max. 3 jaar)
15.25 – 16.15 Rondleiding 16.15 – 17.45 Eventuele extra gesprekken Materiaal bestuderen Intern paneloverleg
(Visitatiepanel)
17.45 – 18.15 Tweede gesprek met opleidingsmanagement en afronding
Opleidingsmanagement
18.15 – 18.45 Afsluitend paneloverleg
(Visitatiepanel)
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
59/63
Bijlage 4:
Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
1. Beleidsdocumenten: CAH Strategienota 2002 – 2006 Concept CAH Beleidsagenda 2007 – 2011 Strategisch Beleidsplan EARES groep 2007 - 2011 2. Onderwijsbeleid en toetsbeleid: Het boekje Studenteninformatie, waarin o.a. de Onderwijs- en Examenregeling en de Uitvoeringsregeling Voltijdopleidingen (Ned.). Ook staat hierin weergegeven het Studentenstatuut. 3. Van alle onderwijsmodules (naast de reeds in het ZER aangeleverde verkorte moduleinformatie) de modulewerkboeken, handleidingen en studiewijzers. En daarnaast een selectie uit het studiemateriaal, zoals rapportages, verslagen, presentaties, etc. 4. Een zeer uitvoerige set van gemaakte toetsen per module, incl. de beoordelingen. 5. Personeelsbeleid: Overzicht docenten per team CV’s van docenten CAH-Functieraamwerk Sociale jaarverslagen AERES Groep Kader document Competentiemanagement AERES Groep + Invoeringsplan CAH Visiedocument Team Plant en Dier Lijst met gastdocenten /guestlectures. Overzicht scholingsactiviteiten invoering nieuwe curriculum Voorbeeld rapportage functioneringsgesprekken a.d.h.v. de Reflector 6. Informatie over het interne kwaliteitszorgsysteem: Document “Beschrijving onderdelen Beleids- en Kwaliteitszorgcyclus’’ Jaarschema Onderwijskwaliteit Balanced Score Card systematiek Resultaten medewerkerstevredenheidsonderzoek Resultaten wergeversonderzoek Instroomenquete Alumni / HBO onderzoek, onderzoek Toppers Docenten evaluaties Voorbeelden module evaluaties oude en nieuwe leerplan Tevredenheidsonderzoek Campus 2006, 2007 Documenten verbeteracties
60/63
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
7. Samenstelling en verslagen van: Opleidingscommissies Werkveldcommissies Examencommissie StudentenOnderwijsRaad Incl. reacties van het CvB 8. Overzichten van externe contacten en aard van die contacten staan weergegeven in het ZER. 9. Overige relevante documenten: Reorganisatiedocument ‘’Verantwoord Samen Zijn’’. Verder: • Curriculum materiaal • Stageverslagen • Afstudeerwerken
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
61/63
Bijlage 5:
Domeinspecifieke referentiekader en opleidingscompetenties
Het domeinspecifieke referentiekader is te vinden op de website van de HBO-raad: www.hbo-raad.nl Opleidingscompetenties: Vergelijking opleidingscompetenties Dier- en Veehouderij, Tuinbouw en Akkerbouw en de opleidingsvariant Agrarisch Ondernemerschap. Mede op basis van deze vergelijking zijn de opleidingscompetenties Dier en Gezondheidszorg geformuleerd en toegevoegd. Voor toelichting, zie de tekst in het zelfevaluatierapport Competenties opleiding Dier- en Veehouderij Domeincompetentie Innoveren 8. Innoveren, ontwikkelen en onderzoeken Managen
Competenties major Agrarisch Ondernemerschap
13. Opstellen en uitvoeren van toegepast onderzoek
1. Creativiteit 3. Doorzettingsvermogen 4. Leerbereidheid 5. Gewasproductie 6. Dierhouderij 7. Bedrijfsuitrusting 8. Bodembeheer 9. Sturen van productieprocessen 11. Managen en ontwikkelen van een bedrijf 13. Leiding geven aan personeel en veranderingsprocessen 21. Samenwerken en deelnemen in netwerken
1. Het operationeel beheren/ 3. Leiding geven aan personeel ondersteunen van en veranderingsprocessen management op een dieren veehouderijbedrijf
Netwerken Beleid
7. Beleid voorbereiden
Voorlichting
6. Voorlichting verzorgen 2. Adviseren over de bedrijfsvoering op een dieren veehouderijbedrijf
62/63
Competenties opleiding Tuinbouw en Akkerbouw
12. Opzetten, onderhouden en participeren in netwerken 10. Uitleggen en toepassen van beleid 9. Voorlichting en advies geven op bedrijfsvoeringniveau 8. Voorlichting en advies geven op gebied van teelt en/of product 1. Opstellen van een strategisch plan
Competenties major Dier- en Gezondheidszorg
20. Professioneel communiceren
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
Adviseren Opstellen ondernemingsplan
3. Opstellen van een ondernemingsplan
Major-competentie In- en verkoop
Marketing
2. Strategisch denken 10. Overnemen van een bedrijf 12. Opstellen, gebruiken en presenteren van bedrijfsrapporten 14. Informatiemanagement
6. In- en verkoop van producten
15. Klantenkennis 16. Verkoopkracht 18. Verzorgen in- en verkoop
Inkoop / verkoop en financiën
7. Opstellen van een marktgericht productplan
Marketing
14. Kwaliteitsbewaking van 17. Sturen van producten en productieprocessen kwaliteitsverbetering 15. Ontwikkelen van een kwaliteitszorgsysteem
Kwaliteitszorg
Internationaal
5. Internationaal ondernemen
Internationaal
Vakkennis
11. Onderhouden van TA-vakkennis
Kwaliteitszorg
5. Het voorbereiden van vermarkten van producten en diensten 4. Organiseren van de ketengerichte productie volgens het in de dier- en veehouderijkolom afgesproken concept
4. Opstellen van een ondernemingsplan 2. Opstellen en optimaliseren teeltplan
9. Ondernemen op internationaal niveau
Gezondheidsrisicoanalyse
Productonwikkeling Pet Feeling
Productonwikkeling Pet Feeling
Bron: Zelfevaluatierapport Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw 2008
© NQA - visitatie Chr. Agrarische Hogeschool, Dier- en Veehouderij en Tuinbouw en Akkerbouw (vt)
63/63