Christelijk Gymnasium Sorghvliet
Bijbelrooster Periode 5
Maandag 11 mei
De meivakantie is achter de rug. Een beetje uitgerust terug van vakantie? Het begin zal niet al te zwaar zijn want aanstaande donderdag en vrijdag is er alweer vakantie! Hemelvaartvakantie! Voor de examenleerlingen beginnen vandaag de examens. Veel succes voor de zesdeklassers! Die hemelvaart is de komende dagen het onderwerp van het bijbelrooster. De evangeliën beschrijven dat Jezus een periode met zijn leerlingen is opgetrokken en dat Jezus de discipelen belooft dat de Heilige Geest in zijn plaats zal komen, de Heilige Geest wordt vaak omschreven als παράκλητον “ plaatsvervanger” . Op schilderijen wordt de hemelvaart van Jezus afgebeeld met veel aandacht voor de discipelen die achterblijven. Het gevoel dat ze het nu zelf moeten doen overheerst.
Handelingen 1,1-14 De handelingen van de apostelen Het tweede boek van Lucas
Rembrandt van Rijn
1 Jezus opgenomen in de hemel 1
In mijn eerste boek, Theofilus, heb ik de daden en het onderricht van Jezus beschreven,
2
vanaf
het begin tot aan de dag waarop hij in de hemel werd opgenomen, nadat hij de apostelen die hij door de heilige Geest had uitgekozen, had gezegd wat hun opdracht was. 3 Na zijn lijden en dood heeft hij hun herhaaldelijk bewezen dat hij leefde; gedurende veertig dagen is hij in hun midden verschenen en sprak hij met hen over het koninkrijk van God.
4 Toen hij eens bij hen was, droeg hij hun op: ‘Ga niet weg uit Jeruzalem, maar blijf daar wachten tot de belofte van de Vader, waarover jullie van mij hebben gehoord, in vervulling zal
gaan. 5 Johannes doopte met water, maar binnenkort worden jullie gedoopt met de heilige Geest.’ 6 Zij die bijeengekomen waren, vroegen hem: ‘Heer, gaat u dan binnen afzienbare tijd het koningschap over Israël herstellen?’ 7 Hij antwoordde: ‘Het is niet jullie zaak om te weten wat de Vader in zijn macht heeft vastgesteld over de tijd en het ogenblik waarop deze gebeurtenissen zullen plaatsvinden. 8 Maar wanneer de heilige Geest over jullie komt, zullen jullie kracht ontvangen en van mij getuigen in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde.’ 9 Toen hij dit gezegd had, werd hij voor hun ogen omhooggeheven en opgenomen in een wolk, zodat ze hem niet meer zagen.
Gustav Dore (gravure 1865) De hemelvaart
10. Terwijl hij zo van hen wegging en zij nog steeds naar de hemel staarden, stonden er opeens twee mannen in witte gewaden bij hen. 11 Ze zeiden: ‘Galileeërs, wat staan jullie naar de hemel te kijken? Jezus, die uit jullie midden in de hemel is opgenomen, zal op dezelfde wijze terugkomen als jullie hem naar de hemel hebben zien gaan.’
Benjamin West (1782) Schets van de hemelvaart van Christus 12 Daarop keerden de apostelen van de Olijfberg terug naar Jeruzalem. Deze berg ligt vlak bij de stad, op een sabbatsreis afstand. 13 Toen ze in de stad waren aangekomen, gingen ze naar het
bovenvertrek waar ze verblijf hielden: Petrus en Johannes, Jakobus en Andreas, Filippus en Tomas, Bartolomeüs en Matteüs, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Simon de IJveraar en Judas, de zoon van Jakobus. 14 Vurig en eensgezind wijdden ze zich aan het gebed, samen met de vrouwen en met Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broers.
Dinsdag 12 mei Het beeld van een God die boven de mens zweeft en die alles ziet wat de mens doet heeft iets van Big Brother.
Big Brother (Uit de film 1984 van regisseur Michael Radford 1984 – naar het gelijknamige boek van George Orwell)
Mensen voelen zich soms bedreigd door dat beeld. Het lijkt op de discussie over drones. Zonder dat je het merkt in de gaten gehouden worden door een onzichtbaar object. Als je het object dat alles ziet zelf ook zou kunnen zien dan wist je waar je aan toe was. Sommige mensen raken zo geïrriteerd door het idee dat er op hun gelet wordt door drones dat zij de vliegtuigjes het liefst uit de lucht zouden knallen.
De Amerikaan Frank Fiels laat zien hoe hij een drone uit de lucht gaat schieten als hij er een ziet.
Nu heeft het fenomeen van toezicht iets wat mensen kan benauwen maar het beeld van God die alles ziet staat in de Bijbel juist voor veiligheid en bescherming. Het Oude Testament heeft verschillende teksten waarin de nadruk ligt op een God die heel hoog verheven is boven de mens en die onmogelijk ver weg van de mens lijkt. Bij het verhaal van de hemelvaart komt dat thema terug. Jezus stijgt op en dan lijkt God ver verwijderd van de mens. In psalm 113 beschrijft de psalmdichter God als ver verheven boven de mens maar tegelijkertijd dichtbij.
Psalm 113
Wie is als Hij in hemel en op aarde? [1]Halleluja. Jullie, dienaren van de heer, prijs de naam van de heer. [2]Geprezen is de naam van de heer van nu tot in eeuwigheid,
[3]Vanaf het rijzen van de zon tot aan haar dalen moet de naam van de heer geprezen zijn. [4]De heer staat hoog boven alle volken zelfs boven de hemel staat zijn glorie. [5]Wie is als de Heer, onze God? Hij troont in de hemel daar boven, [6]Hij zorgt voor de aarde beneden. Wie is als Hij in hemel en op aarde? [7]Hij tilt de arme uit het stof, Hij trekt hem omhoog uit het vuil [8]en geeft hem een troon bij mensen van aanzien, mensen van aanzien uit zijn volk. [9]Zelfs wie gehuwd en onvruchtbaar is zet Hij hoog op een troon als een gelukkige moeder van kinderen. Halleluja.
Woensdag 13 mei Handelingen 1,15-26 In het verhaal van Pasen werd verteld hoe Judas Jezus verried. Maar Judas Iskariot (de man (Hebreeuws = isj) uit Keriot) wordt overvallen door schuldgevoel. Hij gaat naar de tempel en gooit de dertig zilverstukken - die hij verdiend heeft met zijn verraad -de tempel in. Daarna verhangt hij zich. De elf discipelen kiezen een vervanger voor Judas. De vervanger van Judas wordt Mattias (Hebreeuws = mattias- geschenk van JHWH). Vanaf de toetreding van Mattias worden de leerlingen (discipelen) apostelen genoemd (gezondenen – Grieks ἀποστολῆς)
Judas werpt de dertig zilverlingen in de tempel – Rembrandt van Rijn
Judas vervangen 15
In die dagen stond Petrus op te midden van de leerlingen – er was een groep van ongeveer
honderdtwintig mensen bijeen – en zei: 16 ‘Broeders en zusters, het schriftwoord waarin de heilige Geest bij monde van David heeft gesproken over Judas, de gids van hen die Jezus gevangen hebben genomen, moest in vervulling gaan. 17 Judas was een van ons en had deel aan onze dienende taak. 18 Van de beloning voor zijn schanddaad kocht hij een stuk grond, maar bij een val werd zijn buik opengereten, zodat zijn ingewanden naar buiten kwamen. 19 Alle inwoners van Jeruzalem hebben van deze gebeurtenis gehoord, en daarom noemen ze dat stuk grond in hun eigen taal Akeldama, wat ‘bloedgrond’ betekent. 20 In het boek van de Psalmen staat namelijk geschreven: “Laat zijn woonplaats een woestenij worden en laat niemand daar meer verblijven.” En ook: “Laat een ander zijn taak overnemen.” 21 Daarom moet een van de mannen die steeds bij ons waren toen de Heer Jezus onder ons verkeerde, 22 vanaf de doop door Johannes tot de dag waarop hij in de hemel werd opgenomen, samen met ons getuigen van zijn opstanding.’ 23 Ze stelden twee kandidaten voor: Josef Barsabbas, die de bijnaam Justus had, en Mattias. 24 Daarna baden ze als volgt: ‘U, Heer, doorgrondt ieders gedachten. Wijs van deze beide mannen degene aan die u gekozen hebt 25 om als apostel zijn dienende taak te verrichten en de
plaats in te nemen van Judas, die zijn ondergang tegemoet is gegaan.’ lot viel op Mattias. Hij werd aan de elf apostelen toegevoegd.
26
Ze lieten hen loten en het
Donderdag en vrijdag - Hemelvaartvakantie
Maandag 18 mei We pakken het verhaal van Samuel weer op. De Filistijnen proberen van de ark af te komen. Het object brengt hun alleen maar ongeluk. En dan komt er een masterplan dat vrij modern aandoet. Er moet een schadeloosstelling worden betaald. Er moet worden betaald voor de overtreding. De Filistijnen hebben een grote overtreding begaan door de ark buit te maken. Hiervoor zullen zij een prijs moeten betalen. “Somebody ’s got to pay for it!”
Bronzen deur van de kathedraal in Auch (Frankrijk)
Hoofdstuk 6 [1] De ark van de HEER was intussen al zeven maanden op Filistijns grondgebied. [2] Nu riepen ze ook de priesters en de waarzeggers erbij en legden hun de vraag voor: ‘Wat moeten we doen met de ark van de HEER? Hoe kunnen we hem het beste terugsturen?’ [3] Het antwoord luidde: ‘Als u de ark van de God van Israël terugstuurt, laat hem dan niet zonder meer weggaan. Geef in ieder geval een schadeloosstelling mee, dan zult u genezen en te weten komen waarom u al die tijd zo hard bent aangepakt.’ [4] ‘Waaruit moet die schadeloosstelling bestaan?’ vroeg men, en het antwoord luidde: ‘Er zijn vijf vorstendommen. Geef daarom vijf gouden gezwellen mee en vijf gouden muizen. Alle vorstendommen hebben immers onder dezelfde plaag geleden, ook de stadsvorsten zelf. [5] Maak beeldjes van uw gezwellen en van de muizen die uw land hebben geteisterd, om zo eer te bewijzen aan de God van Israël. Misschien laat hij u dan met rust, en ook uw goden en uw land. [6] Waarom zou u zich tegen hem blijven verzetten, zoals Egypte en de farao hebben gedaan? Toen hij zijn woede op hen botvierde, moesten zij de Israëlieten toch ook laten gaan?
[7] Dit moet er gebeuren: Zorg voor een nieuwe wagen en twee zogende koeien die nog nooit een juk hebben gevoeld. Span de koeien voor de wagen, haal hun kalveren bij hen weg en breng die naar de stal. [8] Zet de ark van de HEER op de wagen met daarnaast een zadeltas met de gouden voorwerpen die u ter genoegdoening meegeeft, en laat die wagen zijn eigen weg gaan. [9] Als hij voor uw ogen de grens over rijdt in de richting van Bet-Semes, dan betekent dat dat de God van Israël deze ramp over ons heeft voltrokken. Zo niet, dan weten we dat niet hij ons met dit leed heeft getroffen, maar dat het toeval was.’ [10] En zo gebeurde het. Ze spanden twee zogende koeien voor de wagen en sloten hun kalveren op in de stal. [11] Ze zetten de ark op de wagen en daarnaast de zadeltas met de gouden muizen en de beeldjes van hun gezwellen. [12] De koeien liepen regelrecht naar Bet-Semes. Ze loeiden wel, maar bogen niet af naar links of rechts. De Filistijnse stadsvorsten volgden hen tot aan de grens met Bet-Semes. [13] In de vallei van Bet-Semes waren mensen bezig met de tarweoogst. Toen ze plotseling de ark zagen aankomen, waren ze bijzonder blij die te zien. [14] Op de akker van Josua, een van de inwoners van Bet-Semes, kwam de wagen tot stilstand. Ze hakten de wagen tot brandhout en offerden daarop de koeien aan de HEER. [15] Maar eerst hadden de Levieten de ark van de HEER van de wagen geladen en hem samen met de zadeltas met de gouden voorwerpen neergezet op een grote steen die daar lag. De bevolking van Bet-Semes bracht die dag brandoffers en vredeoffers aan de HEER. [16] De vijf Filistijnse stadsvorsten hadden alles gezien en keerden nog dezelfde dag terug naar Ekron. [17] Vijf gouden gezwellen gaven de Filistijnen ter genoegdoening aan de HEER: één voor Asdod, één voor Gaza, één voor Askelon, één voor Gat en één voor Ekron. [18] En ook nog zoveel gouden muizen als er plaatsen waren in de Filistijnse vorstendommen, van de sterkste vestingstad tot het meest afgelegen dorp. De grote steen in de akker van Josua bij Bet-Semes, waarop de ark van de HEER heeft gestaan, herinnert tot op de dag van vandaag aan deze gebeurtenis. [19] Maar de bevolking van Bet-Semes werd gestraft, omdat ze naar de ark van de HEER hadden gekeken. Er stierven zeventig inwoners van de stad. En het volk treurde, want de HEER had hen zwaar getroffen. [20] De burgers van Bet-Semes vroegen zich af: ‘Wie kan de aanwezigheid van de HEER, die heilige God, verdragen? Bij wie kunnen we de ark kwijt?’ [21] Toen lieten ze in Kirjat-Jearim vragen: ‘De Filistijnen hebben de ark van de HEER teruggebracht. Kunt u hem hier komen halen?’ Dinsdag 19 mei De ark wordt teruggebracht naar Israël en hier wordt de ark waardig ontvangen. Samuel spreekt het volk toe en probeert er een les uit te leren. Hij plaatst een steen (Eben ha-ezer – de steen der hulpe). Tot zover heeft God ons geholpen. Zolang Samuel leefde kwamen de Filistijnen niet meer om de Israëlieten aan te vallen. Hoofdstuk 7 [1] Er kwamen mensen uit Kirjat-Jearim om de ark op te halen. Ze brachten hem naar het huis van Abinadab, op de heuvel, en wijdden zijn zoon Elazar om zorg te dragen voor de ark van de HEER. Samuël spreekt het volk toe [2] Er verstreek geruime tijd vanaf de dag dat de ark naar Kirjat-Jearim was overgebracht, wel twintig jaar. Steeds meer Israëlieten klaagden hun nood bij de HEER. [3] Ten slotte sprak Samuël het volk als volgt toe: ‘Als het u werkelijk ernst is terug te keren naar de HEER, doe dan de vreemde goden zoals Astarte weg en richt u met heel uw hart naar de HEER. Dien hem alleen, dan zal hij u bevrijden uit de greep van de Filistijnen.’ [4] Dus deden de Israëlieten de Baäls en Astartes weg en dienden alleen nog de
HEER. [5] Toen zei Samuël: ‘Laat iedereen naar Mispa komen, dan zal ik voor u tot de HEER bidden.’ [6] Het hele volk kwam in Mispa bij elkaar. Ze putten water dat ze voor de HEER uitgoten, en vastten de hele dag. Ze erkenden: ‘We hebben tegen de HEER gezondigd.’ Zo gaf Samuël in Mispa richtlijnen aan de Israëlieten. [7] Toen de Filistijnse stadsvorsten vernamen dat de Israëlieten in Mispa bijeen waren gekomen, trokken ze op naar Israël. De Israëlieten hoorden hiervan en werden bang. [8] Ze zeiden tegen Samuël: ‘Laat ons niet in de steek en roep voor ons de HEER, onze God, te hulp, opdat hij ons redt uit de greep van de Filistijnen.’ [9] Samuël nam een lammetje en droeg het in zijn geheel als brandoffer aan de HEER op. Hij riep de HEER om hulp voor Israël, en de HEER verhoorde hem. [10] Terwijl Samuël nog met het offer bezig was, kwamen de Filistijnen er al aan om Israël aan te vallen. Maar toen donderde de HEER met luide stem tegen de Filistijnen en zaaide zo veel verwarring dat ze tegen Israël wel het onderspit moesten delven. [11] De Israëlieten zetten vanuit Mispa de achtervolging in en dreven hen terug tot onder Bet-Kar. [12] Na afloop plaatste Samuël tussen Mispa en Sen een steen en noemde die EbenHaëzer. ‘Want,’ verklaarde hij, ‘tot hier toe heeft de HEER ons geholpen.’ [13] De Filistijnen moesten zich gewonnen geven en waagden het niet nog eens op het grondgebied van Israël te komen. Zo lang Samuël leefde, hield de HEER de Filistijnen in bedwang. [14] Het hele gebied van Ekron tot Gat werd door Israël op de Filistijnen heroverd, en ook met de Amorieten was er vrede. [15] Tot het einde van zijn leven bleef Samuël rechter over Israël. [16] Hij maakte jaarlijks een rondreis langs Betel, Gilgal en Mispa en gaf daar zijn richtlijnen aan het volk. [17] Dan keerde hij weer terug naar zijn woonplaats Rama, van waaruit hij Israël bestuurde en waar hij een altaar had gebouwd voor de HEER. Woensdag 20 mei Op 27 april was het koningsdag. Een feestdag. Mensen die uitbundig vieren dat Nederland een koning heeft. In de oudheid waren er veel landen die op andere manieren (en niet door een koning) werden geregeerd. De eerste monarchieën spraken wel tot de verbeelding. Mensen zijn geneigd te willen wat anderen ook hebben. De oude Samuel zag het met ledeogen aan. Zijn eigen zonen (net als de zonen van Eli) waren vervallen tot corruptie. De tijden veranderen. Het moet een hard gelag voor Samuel zijn geweest. Niet langer de bestuursvorm met rechters en profeten en godsmannen die het volk richting geven en regeren. Het volk wil een echte koning en Samuel vindt het niks. Maar dan richt hij zich tot God en zo besluit Samuel uiteindelijk om gehoor te geven aan de wil van het volk. Hoofdstuk 8 Israël vraagt een koning [1] Toen Samuël oud geworden was, benoemde hij zijn zonen tot rechters over Israël. [2] De oudste heette Joël en de tweede Abia. Ze bestuurden het land vanuit Berseba. [3] Maar ze volgden het voorbeeld van hun vader niet na: ze waren op eigen voordeel uit, namen steekpenningen aan en verdraaiden het recht. [4] De oudsten van Israël kwamen daarom bij elkaar en gingen naar Rama, naar Samuël. [5] ‘U bent oud geworden,’ zeiden ze, ‘en uw zonen volgen uw voorbeeld niet na. Benoem liever een koning om ons te besturen, zoals alle andere volken er een hebben.’ [6] Samuël vond het ontoelaatbaar dat ze om een koning vroegen. Daarom richtte hij een gebed tot de HEER, [7] maar die antwoordde: ‘Geef gehoor aan de stem van het volk, aan alles wat ze je vragen. Jou verwerpen ze niet. Ze verwerpen juist mij als hun koning. [8] Zo is het altijd gegaan, vanaf de dag dat ik hen uit Egypte heb geleid tot nu toe. Ze hebben mij de rug toegekeerd en andere goden gediend, en zo vergaat het nu ook
jou. [9] Geef dus gehoor aan hun verzoek, maar waarschuw hen door uitdrukkelijk te wijzen op de rechten die aan het koningschap verbonden zijn.’ Donnderdag 21 mei Stel het je niet al te rooskleurig voor zo’ n koning. Samuel is op zijn hoede voor de risico’ s die een koning als regeringsleider met zich meebrengt. Een koning pakt je vrouwen af, dwingt onderdanen om voor hem te vechten, hij pikt je dochters en je landgoederen in. Je kunt er maar beter van afzien is zijn devies. Maar de Israëlieten willen een koning! En elke keer als Samuel zijn frustratie nauwelijks meer de baas kan richt hij zich tot God. Langs deze weg stemt Samuel er uiteindelijk toch mee in. Het volk zal een echte koning hebben, zoals het volk het wil, zo zullen zij het krijgen! [10] Samuël vertelde alles wat de HEER had gezegd aan het volk, dat om een koning vroeg. [11] Toen zei hij: ‘Dit zijn de rechten die aan het koningschap verbonden zijn: Uw zonen zal een koning u afnemen en ze indelen bij zijn strijdwagens, zijn ruiterij of zijn persoonlijke escorte, [12] of ze aanstellen als bevelhebbers over duizend man of over vijftig. Hij zal ze zijn akkers laten ploegen, zijn oogst laten binnenhalen en zijn wapens en strijdwagens laten maken. [13] Uw dochters zal hij u afnemen om ze zalf te laten bereiden en te laten koken en bakken. [14] Uw vruchtbaarste landerijen, wijngaarden en olijfgaarden zal hij u afnemen en toewijzen aan zijn hovelingen. [15] Van de opbrengst van uw akkers en wijngaarden zal hij een tiende deel opeisen en dat aan zijn hovelingen en hoge ambtenaren geven. [16] Uw beste slaven en slavinnen en uw sterkste arbeidskrachten zal hij u afnemen om ze voor zichzelf te laten werken, en ook uw ezels. [17] Van uw schapen en geiten zal hij een tiende deel opeisen en ook uzelf zult hem moeten dienen. [18] En wanneer u dan de HEER te hulp roept tegen de koning die u zelf gewild hebt, dan zal hij u niet verhoren.’ [19] Het volk trok zich niets van Samuëls woorden aan en zei: ‘Nee, we willen een koning en anders niet! [20] Dan pas zullen we gelijk zijn aan alle andere volken. We willen dat een koning ons bestuurt en recht over ons spreekt, voor ons uittrekt en ons voorgaat in de strijd.’ [21] Samuël hoorde aan wat het volk te zeggen had en bracht het over aan de HEER. [22] Toen zei de HEER tegen Samuël: ‘Geef gehoor aan hun verzoek en stel een koning over hen aan.’ En Samuël zei tegen de Israëlieten dat iedereen naar zijn eigen stad moest terugkeren.
Vrijdag 22 mei Een koning. Daar is ’t ie dan. Een grote, goedgebouwde man. Saul (Hebreeuws = de gevraagde). Een gewild persoon. Een geweldig mooi ritueel wordt voltrokken om de koning in te wijden. Met zalf (geen kroon!). De koning wordt gezalfd. Een messias. Een gezalfde. Een de manier waarop de man die het ritueel gaat voltrekken wordt gevonden is uniek. Er zijn geen protocollen. Er is geen script hoe het ritueel gaat verlopen. Alles is nieuw, de zalving wordt voor het eerst voltrokken.
Saul wordt door Samuel tot koning gezalfd (13e eeuw) in : Pierpont Morgan Library, New York
Hoofdstuk 9 Saul door Samuël tot koning gezalfd [1] In Benjamin woonde een man die Kis heette. Hij was een zoon van Abiël, die een zoon was van Seror, de zoon van Bechorat, de zoon van Afiach. Hij behoorde tot de stam Benjamin en was een vermogend man. [2] Hij had een zoon die Saul heette, een lange, goedgebouwde jongeman die met kop en schouders boven iedereen in Israël uitstak. [3] Op een keer, toen zijn ezelinnen waren zoekgeraakt, zei Kis tegen zijn zoon: ‘Vooruit, ga jij met een van de knechten de ezelinnen zoeken.’ [4] Saul doorkruiste het bergland van Efraïm: Hij zocht in de streek Salisa, maar ze vonden ze niet. Hij zocht in de streek Saälim, maar van de ezelinnen geen spoor. Zo doorzochten ze het hele gebied van Benjamin zonder ze te vinden. [5] Toen ze ten slotte in Suf waren beland, zei Saul tegen zijn knecht: ‘Kom, laten we maar teruggaan, anders maakt mijn vader zich nog ongeruster over ons dan over zijn ezelinnen.’ [6] Maar de knecht antwoordde: ‘We zijn nu juist bij een stad waar een godsman woont. Hij staat hoog aangeschreven, wat hij zegt komt altijd uit. Laten we naar hem toe gaan. Misschien kan hij ons vertellen waar we heen moeten.’ [7] ‘Als we dat doen,’ vroeg Saul, ‘wat kunnen we die man dan geven? Onze mondvoorraad is op, dus we kunnen hem niets te eten aanbieden. En verder hebben we toch niets bij ons?’ [8] ‘Hier heb ik nog een zilverstukje,’ zei de knecht. ‘Dat geef ik aan de godsman, dan zal hij zeggen waar we heen moeten.’ [9] (Vroeger zei men in Israël wanneer men God om raad wilde vragen: ‘Kom, laten we naar de ziener gaan,’ want wat nu een profeet heet, werd vroeger een ziener genoemd.) [10] ‘Dat is een goed voorstel,’ zei Saul tegen zijn knecht. ‘Kom, we gaan.’ En ze begaven zich naar de stad waar de godsman woonde. [11] Toen ze de helling naar de stad op gingen, kwamen ze een paar meisjes tegen die op weg waren om water te putten. ‘Is de ziener in de stad?’ vroegen ze. [12] ‘Jazeker,’ antwoordden de meisjes. ‘Als u snel bent, treft u hem nog. Hij is juist vandaag naar de stad gekomen ter gelegenheid van het offerfeest. [13] Als u nu de stad binnengaat, treft u hem nog aan voordat hij naar de offerhoogte gaat voor het offermaal. De genodigden wachten namelijk met eten op hem, omdat hij het offer moet zegenen voor ze aan de maaltijd beginnen. Maak voort, dan kunt u hem niet mislopen.’ [14] Ze liepen door naar de stad, en juist toen ze de poort binnen wilden gaan kwamen ze Samuël tegen, die op weg was naar buiten, naar de offerhoogte. Maandag 25 mei - Tweede Pinksterdag
Dinsdag 26 mei Samuel hoort dat hij een man tot koning zal zalven. De man die koning wordt zal het volk Israël bevrijden (in dit geval uit de handen van de Filistijnen). Maar een gezalfde (de messias) in de Bijbel heeft ook een betekenis die vooruitwijst naar Jezus. Het bevrijden van mensen door een gezalfde (een messias) komt terug in het Nieuwe Testament. Samuel zal Saul nog vertellen wat hij met hem voor heeft. “Blijf nog even staan, dan zal ik u vertellen wat God met u voor heeft”.
Saul gezalfd - pentekening -Maarten van Heemskerk 16eeeuw
[15] Een dag voor de komst van Saul had de HEER aan Samuël bekendgemaakt: [16] ‘Morgen om deze tijd stuur ik je een man uit Benjamin. Hem zul je zalven tot vorst over mijn volk Israël. Hij zal mijn volk bevrijden uit de greep van de Filistijnen, want ik heb me hun lot aangetrokken en hun roep om hulp gehoord.’ [17] Zodra Samuël Saul zag, liet de HEER hem weten: ‘Dit is nu de man over wie ik je gezegd heb: “Hij zal mijn volk beteugelen.”’ [18] In de stadspoort sprak Saul Samuël aan en vroeg hem: ‘Kunt u mij zeggen waar de ziener woont?’ [19] ‘Ik ben de ziener,’ antwoordde Samuël. ‘Wees mijn gast en ga mee naar de offerhoogte. Vandaag zult u met mij eten en morgenvroeg zal ik u uitgeleide doen. Ik zal u vertellen wat er in u schuilt. [20] En wat betreft die ezelinnen die nu al drie dagen zoek zijn: maakt u zich geen zorgen, die zijn terecht. Maar naar wie is heel Israël verlangend op zoek? Naar u en uw familie!’ [21] ‘Maar ik hoor bij Benjamin, een van de kleinste stammen van Israël,’ wierp Saul tegen. ‘En in die stam is mijn familie weer de onbelangrijkste. Hoe kunt u dan zoiets zeggen?’ [22] Samuël nam Saul en zijn knecht mee naar de eetzaal en gaf hun daar een plaats aan het hoofd van de tafel. Er waren dertig genodigden. [23] Tegen de offerbereider zei Samuël: ‘Dien nu het stuk vlees op dat ik u gegeven heb met het verzoek het apart te houden.’ [24] De offerbereider nam de rechterachterbout en diende die aan Saul op met de woorden: ‘Alstublieft. Dit stuk is speciaal voor u apart gehouden ter gelegenheid van deze bijeenkomst, die door Samuël is belegd. Laat het u smaken.’ Toen at Saul met Samuël. [25] Daarna gingen ze van de offerhoogte terug naar de stad, waar Samuël op het dak van zijn huis met Saul een vertrouwelijk gesprek had. [26] De volgende morgen, bij het krieken van de dag, riep Samuël naar Saul op het dak: ‘Sta op, ik zal u uitgeleide doen.’ Samen met Samuël ging Saul naar buiten. [27] Toen ze vanaf de stad naar beneden
liepen, zei Samuël tegen Saul: ‘Zeg tegen uw knecht dat hij vast vooruitgaat.’ Toen de knecht hen een eind vooruit was, zei Samuël: ‘Blijft u nog even staan, dan zal ik u vertellen wat God met u voorheeft.’
Woensdag 27 mei 1 Samuel 10 : 1- 17 De profeet Samuel voert het ritueel van de eerste koning van Israel uit. Saul wordt gezalfd. Vers 9 is interessant. God maakt een ander mens van Saul. Saul raakt in vervoering. (hij wordt “ mesjogge” is de letterlijke tekst). Profeten konden in een soort trance raken en kregen op die manier boodschappen die zij konden doorgeven. Als Saul ook in trance is lijkt het erop dat hij ook een profeet is. Mensen vragen zich dat ook af: “ Is Saul onder de profeten?” Het is toch een hele gewone jongen, Saul?
in trance
Hoofdstuk 10 [1] Hij goot een kruikje olie over Sauls hoofd uit, kuste hem en zei: ‘Hierbij zalft de HEER u tot vorst over het volk dat hem toebehoort.’ [2] Daarna zei hij: ‘Als u straks na ons afscheid verdergaat, zult u in Selsach op de grens met Benjamin bij het graf van Rachel twee mannen aantreffen. Zij zullen u vertellen dat de ezelinnen waarnaar u op zoek was terecht zijn, en dat uw vader zich over hen geen zorgen meer maakt, maar dat hij ongerust is over u en zich afvraagt wat hij moet doen om u te vinden. [3] Wanneer u dan uw weg vervolgt en aankomt bij de Tabor-eik, zult u daar drie mannen tegenkomen die op weg zijn om God in Betel te vereren. De eerste heeft drie geitenbokjes bij zich, de tweede drie broden en de derde een zak wijn. [4] Ze zullen u vragen hoe het met u gaat en u twee broden geven, die u moet aannemen. [5] Als u ten slotte terugkomt in Gibea-Elohim, zult u in de buurt van de stad, bij de Filistijnse wachtpost, een stoet profeten tegenkomen die in vervoering van de offerhoogte afdaalt, voorafgegaan door muzikanten met harpen, tamboerijnen, fluiten en lieren. [6] Dan zult u worden gegrepen door de geest van de HEER en ook in vervoering raken, en u zult een ander mens worden. [7] Tijdens de gebeurtenissen die ik zojuist heb beschreven kunt u doen zoals uw hart u ingeeft, want God staat u bij. [8] Ga daarna door naar Gilgal en wacht daar zeven dagen op mij. Ik zal u achterna reizen om brandoffers en vredeoffers op te dragen. Daarna zal ik u laten weten wat u verder doen moet.’ [9] En inderdaad, zodra Saul zich had omgedraaid om zijn weg te vervolgen, maakte God van hem een ander mens. En alle voorspelde gebeurtenissen kwamen diezelfde dag nog uit. [10] Toen ze bij Gibea aankwamen, kwam hun een stoet profeten tegemoet. Saul werd gegrepen door de geest van God en raakte net als zij in vervoering. [11] Allen die hem van vroeger kenden en zagen dat hij zich in vervoering bij de profeten had aangesloten, zeiden tegen elkaar: ‘Wat is er met de zoon van Kis gebeurd? Hoort
Saul nu ook al bij de profeten?’ [12] En een van hen merkte op: ‘Wie is hun vader eigenlijk?’ Zo komen we aan de uitdrukking: Hoort Saul nu ook al bij de profeten? [13] Toen zijn vervoering voorbij was, ging Saul naar de offerhoogte. [14] Zijn oom kwam op hem af en vroeg aan hem en zijn knecht waar ze geweest waren. ‘De ezelinnen zoeken,’ antwoordde Saul. ‘Maar we konden ze niet vinden en toen zijn we naar Samuël gegaan.’ [15] ‘En, wat heeft hij tegen jullie gezegd?’ vroeg Sauls oom. [16] ‘Hij heeft ons alleen maar gezegd dat de ezelinnen terecht waren,’ antwoordde Saul. Maar dat Samuël over het koningschap had gesproken vertelde hij niet.
Donderdag 28 mei Mensen zijn enthousiast en moedigen Saul aan om koning te worden. Saul ziet het niet zitten. Hij houdt zich schuil tussen de bagage. Saul lijdt aan faalangst. Begrijpelijk en zeker als er wordt verteld dat er een groot aantal mensen tegen Saul is. Sommigen kijken op Saul neer en minachten hem. Saul voelt dat heel goed aan ook al doet hij alsof hij er niets van merkte. Minachting en afkeuring als welkomstgeschenk. Moeilijk om dat te negeren.
In een hoekje kruipen.
1 Samuel 10 : 17 - 27 Saul door Israël tot koning uitgeroepen [17] Samuël riep het volk op om zich in Mispa voor de HEER te verzamelen. [18] Daar sprak hij de Israëlieten als volgt toe: ‘Dit zegt de HEER, de God van Israël: Ik ben het die jullie uit Egypte heeft geleid. Ik ben het die jullie heeft bevrijd uit de greep van Egypte en alle andere koninkrijken door wie jullie onderdrukt werden. [19] Maar nu hebben jullie je God, die jullie steeds uit alle rampspoed en ellende heeft gered, verworpen en vragen jullie hem of hij een koning over jullie aanstelt. Welnu, stel je op voor de HEER per stam en per familie.’ [20] Samuël liet de stammen van Israël aantreden en het lot viel op de stam Benjamin. [21] Vervolgens liet hij de families van de stam Benjamin aantreden en het lot viel op de familie van Matri. Uiteindelijk viel het lot op Saul, de zoon van Kis. Ze gingen naar hem op zoek, maar ze konden hem niet vinden. [22] Daarom raadpleegden ze nogmaals de HEER: ‘Waar is de man die ontbreekt?’ ‘Daar is hij,’ zei de HEER. ‘Hij houdt zich schuil tussen de bagage.’ [23] Ze renden op hem af en haalden hem te voorschijn. Toen hij tussen het volk stond, stak hij met kop en schouders boven iedereen uit. [24] Samuël zei tegen de Israëlieten: ‘Ziet u wat voor iemand de HEER gekozen heeft? In heel het volk is er geen tweede als hij!’ En het volk juichte en riep: ‘Leve de koning!’
[25] Daarop wees Samuël het volk nogmaals op de rechten die aan het koningschap verbonden zijn, en stelde die op schrift in een boekrol die hij voor de HEER neerlegde. Daarna ontbond hij de volksvergadering, en iedereen keerde terug naar huis. [26] Ook Saul ging weer naar zijn woonplaats Gibea. Een leger van dappere krijgslieden ging met hem mee, door God daartoe bewogen. [27] Sommigen waren minder overtuigd en zeiden smalend: ‘Moet die ons uit de nood redden?’ Ze keken minachtend op hem neer en boden hem geen geschenken aan. Maar Saul deed alsof hij er niets van merkte.
Vrijdag 29 mei Israel was een gemakkelijke prooi voor landen rondom. Zij vielen regelmatig het land binnen. Plunderden de steden en vertrokken weer. De inwoners van Jabes proberen met de vorst Nachas (Hebreeuws is nachas = slang) een overeenkomst te sluiten maar de prijs is het uitsteken van een oog. Dat gaat de Israëlieten te ver. Saul brengt een groot leger op de been. De wraak zal zoet zijn en in veel oudtestamentische verhalen worden er dan geen halve maatregelen getroffen. Terwijl je het verhaal leest zit hangt er een zwaard van Damocles boven het verhaal. Die Nachas moet boeten. Maar het verhaal eindigt verrassend.
Jabes in Gilead
1 Samuel Hoofdstuk 11 Saul komt Jabes te hulp [1] Koning Nachas van Ammon trok ten strijde en belegerde Jabes in Gilead. De inwoners van Jabes stelden Nachas het volgende voor: ‘Als u met ons een verdrag sluit, zullen wij ons aan u onderwerpen.’ [2] ‘Goed,’ antwoordde koning Nachas, ‘op voorwaarde dat ik ieder van jullie het rechteroog uitsteek, ter vernedering van heel Israël.’ [3] Toen zeiden de oudsten van Jabes tegen hem: ‘Geef ons zeven dagen de tijd om boden het land rond te sturen. Als niemand ons komt helpen, zullen we naar u toe komen.’ [4] Toen de boden van Jabes in Sauls woonplaats Gibea kwamen en vertelden wat er aan de hand was, begon de hele bevolking te weeklagen. [5] Saul, die juist met zijn ossen van het land kwam,
vroeg waarom de mensen zo van streek waren. Ze vertelden hem wat de mannen uit Jabes hadden gezegd. [6] Toen hij dat hoorde, werd hij gegrepen door de geest van God en barstte hij in woede uit. [7] Hij greep een span ossen en hieuw de dieren aan stukken. Hij gaf de stukken vlees aan de boden mee en liet in heel Israël rondzeggen: ‘Zo zal het de runderen vergaan van ieder die niet met Saul en Samuël ten strijde trekt!’ Beducht voor de HEER trokken de Israëlieten als één man ten strijde. [8] In Bezek monsterde Saul de troepen: er waren driehonderdduizend Israëlieten en dertigduizend Judeeërs. [9] Aan de boden werd het volgende bericht meegegeven: ‘Zeg tegen de bevolking van Jabes in Gilead dat ze morgen, op het heetst van de dag, zullen worden ontzet.’ De inwoners van Jabes waren zeer opgelucht bij het horen van deze boodschap [10] en zeiden tegen Nachas: ‘Morgen komen we naar u toe, dan kunt u met ons doen wat u goeddunkt.’ [11] De volgende morgen verdeelde Saul het leger in drie eenheden. Tijdens de morgenwake vielen ze het kamp binnen en tot aan het middaguur leverden ze slag met de Ammonieten. Degenen die het overleefden werden uiteengeslagen, zodat er geen twee man bij elkaar bleven. [12] Na afloop zeiden de Israëlieten tegen Samuël: ‘Wie heeft gezegd: “Moet Saul onze koning zijn?” Lever die mannen aan ons uit, dan zullen we ze ter dood brengen.’ [13] Maar Saul antwoordde: ‘Vandaag wordt er niemand ter dood gebracht, want vandaag is de HEER Israël te hulp gekomen.’ Samuël spreekt het volk voor het laatst toe [14] Samuël riep de Israëlieten op om naar Gilgal te gaan en daar het koningschap plechtig te bevestigen. [15] Heel het volk ging naar Gilgal, waar Saul ten overstaan van de HEER als koning werd ingehuldigd. Ze slachtten dieren voor een vredeoffer ter ere van de HEER en Saul vierde uitbundig feest met alle Israëlieten.
Maandag 1 juni Samuel waarschuwt het volk dat een koning een risico is. Zodra een koning zijn eigen weg zal gaan zal het volk de mist in gaan. Als staaltje van macht laat Samuel zien dat de koning altijd ondergeschikt is aan God. Om Gods macht te demonstreren roept Samuel God aan en toont hij hoe de verhoudingen echt in elkaar steken.
1 Samuel 12 Hoofdstuk 12 [1] Toen sprak Samuël het volk als volgt toe: ‘Ik heb uw verzoek ingewilligd en gedaan wat u hebt
gevraagd: ik heb een koning over u aangesteld. [2] Hier is de koning die u voortaan voor zal gaan. Nu ik oud en grijs geworden ben, staan mijn zonen hier u bij. En zelf ben ik u vanaf mijn vroegste jeugd tot op de dag van vandaag voorgegaan. [3] Hier sta ik. Zeg mij nu ten overstaan van de HEER en zijn gezalfde: Heb ik ooit iemand zijn stier afgenomen? Heb ik ooit iemand zijn ezel afgenomen? Heb ik ooit iemand uitgebuit of mishandeld? Heb ik me ooit door iemand laten omkopen om oogluikend iets toe te staan? Mocht dat zo zijn, dan zal ik het u vergoeden.’ [4] Maar het volk antwoordde: ‘U hebt ons niet uitgebuit, u hebt ons niet mishandeld en u hebt nooit iets van iemand aangenomen.’ [5] Toen zei Samuël: ‘De HEER en zijn gezalfde zijn er vandaag getuige van dat u mij niets te verwijten hebt.’ Het volk antwoordde: ‘Zo is het!’ [6] ‘Ja,’ vulde Samuël aan, ‘de HEER die Mozes en Aäron heeft aangesteld en uw voorouders uit Egypte heeft geleid. [7] En nu wil ik u rekenschap vragen. Sta op, dan houd ik u hier ten overstaan van de HEER de weldaden voor die hij u en uw voorouders heeft bewezen. [8] Toen uw voorouders na Jakobs komst naar Egypte de HEER te hulp riepen, stuurde hij hun Mozes en Aäron. Zij leidden hen weg uit Egypte en bezorgden hun hier een woonplaats. [9] Maar later vergaten uw voorouders de HEER, hun God, en daarom leverde hij ze uit aan Sisera, de bevelhebber van het leger van Hasor, en aan de Filistijnen en de koning van Moab. Toen die oorlog tegen hen voerden, [10] riepen ze de HEER te hulp en zeiden: “We hebben gezondigd! We hebben de HEER de rug toegekeerd om de Baäls en Astartes te vereren. Bevrijd ons uit de greep van onze vijanden, dan zullen we u weer dienen.” [11] En de HEER stuurde Jerubbaäl, Bedan, Jefta en mij, Samuël. Zo bevrijdde hij u uit de greep van de vijanden die u omringden en kon u hier onbezorgd wonen. [12] Maar toen u zag dat koning Nachas van Ammon u aanviel, zei u tegen mij: “Nee, we willen een koning!” En dat terwijl toch de HEER, uw God, uw koning is. [13] Welnu, hier is de koning die u gekozen hebt, de koning waar u om hebt gevraagd; de HEER heeft u een koning gegeven. [14] Als u de HEER dan maar ontzag en toewijding blijft tonen, hem blijft gehoorzamen en u niet verzet tegen zijn bevelen! Als u en de koning die over u is aangesteld de HEER, uw God, dan maar trouw blijven. [15] Maar als u de HEER niet gehoorzaamt en u tegen zijn bevelen verzet, zal hij zich tegen u keren zoals hij zich ook tegen uw voorouders heeft gekeerd. [16] Blijf staan en wees getuige van het wonder dat de HEER voor uw ogen gaat verrichten. [17] Het is toch de tijd van de tarweoogst? Ik zal de HEER aanroepen en hij zal het laten onweren en regenen. Dan zult u eindelijk inzien dat de HEER het volstrekt ontoelaatbaar vindt dat u om een koning hebt gevraagd.’ [18] Samuël riep de HEER aan, en meteen liet de HEER het onweren en regenen, zodat het volk vervuld werd van angst voor de HEER en Samuël. [19] Ze vroegen Samuël: ‘Bid voor ons, uw dienaren, tot de HEER, uw God, dat we niet hoeven te sterven. Want we hebben al zoveel verkeerd gedaan, en nu hebben we het nog erger gemaakt door om een koning te vragen.’ [20] ‘Ook al hebt u gezondigd,’ antwoordde Samuël, ‘u hoeft niet bang te zijn zolang u de HEER maar trouw blijft en hem met heel uw hart toegedaan bent. [21] Dwaal niet af om achter iets aan te lopen dat niets oplevert en niet bevrijdt, omdat het niets is. [22] Ter wille van zijn grote naam zal de HEER zijn volk immers niet in de steek laten, want hij heeft zelf besloten om u tot zijn volk te maken. [23] En hetzelfde geldt voor mij: ook ik moet niet zondigen tegen de HEER en ik moet zeker niet ophouden voor u te bidden en u het goede en rechte pad te wijzen. [24] Dus: heb ontzag voor de HEER en wees hem oprecht, met hart en ziel toegewijd. U hebt immers zelf ervaren welke grootse daden hij voor u heeft verricht. [25] Maar als u volhardt in het kwaad, zal het met u en met uw koning gedaan zijn.’ Dinsdag 2 juni De volgorde voor een goede beslissing van een koning in het Oude Testament is altijd: (1) God – (2) profeet/priester – (3) mens/koning. Een beslissing loopt altijd via God. Een koning vraagt aan God om
raad. Een profeet kon dan een antwoord geven. “Zo zegt de Heer” en dan wist de koning wat hij moest doen. Op eigen houtje beslissingen nemen was not done. Als Saul weer een oorlog uitvecht en constateert dat hij teruggedreven wordt, wacht hij zeven dagen op de profeet. Dat is een week geduld oefenen voor iemand die in de verhalen naar voren komt als ongeduldig en labiel. Saul heeft het niet meer. Zijn geduld is na zeven dagen op. Hij besluit zelf het ritueel van het brandoffer te voltrekken. Dat mag een koning niet doen. Een koning luistert naar God. Voor het ritueel raadplegen van God is een andere functie in het leven geroepen. De profeet en de priester. Dat gebod wordt door Saul met voeten getreden. Het komt Saul duur te staan dat hij het heft in eigen handen neemt
. Postzegel van koning Saul (Joseph Plateau) uit 2000 (200 jaar Rijksmusuem)
1 Samuel 13 Hoofdstuk 13 Saul verspeelt de gunst van Samuël [1] Saul was dertig jaar oud toen hij koning werd. Twee jaar was hij koning van Israël. [2] Saul had drieduizend Israëlieten uitgekozen. Tweeduizend waren met hem gelegerd bij Michmas en het gebergte van Betel; duizend lagen er met Jonatan bij Gibea in Benjamin. De rest van het volk werd teruggestuurd naar huis. [3] Jonatan versloeg de Filistijnse wachtpost in Gibea, en dat kwam de Filistijnen ter ore. Saul liet in heel het land de ramshoorn blazen en rondzeggen: ‘Hebreeën, luister: [4] Israël heeft de Filistijnen vernederd doordat Saul een van hun wachtposten verslagen heeft!’ Het volk werd opgeroepen om zich in Gilgal bij Saul aan te sluiten. [5] De Filistijnen verzamelden hun troepen om tegen Israël ten strijde te trekken. Met drieduizend strijdwagens en zesduizend paarden, en voetvolk zo talrijk als zandkorrels aan de zee trokken ze op en legerden zich bij Michmas, ten oosten van Bet-Awen. [6] Het leger van de Israëlieten werd teruggedreven en de soldaten zagen dat ze in het nauw kwamen. Daarom verscholen de mannen zich in grotten, spelonken en rotsholen, in grafkamers en waterputten. [7] Ook waren er Hebreeën die de Jordaan overstaken naar Gad en Gilead. Ondertussen bevond Saul zich nog steeds in Gilgal en de manschappen daar wachtten in angst en beven op wat er komen zou. [8] Hij wachtte daar zeven dagen op Samuël, zoals de afspraak was, maar toen Samuël niet kwam opdagen, begonnen zijn soldaten hem in de steek te laten. [9] Toen beval Saul: ‘Breng mij de offerdieren.’ Hij droeg zelf het brandoffer op, [10] en hij was nauwelijks klaar, of daar kwam Samuël aan. Saul ging hem tegemoet om hem te begroeten, [11] maar Samuël zei: ‘Wat hebt u gedaan?’ Saul antwoordde: ‘Wat moest ik doen? Ik merkte dat mijn soldaten me in de steek begonnen te laten en u kwam niet op de afgesproken tijd. De Filistijnen liggen al bij Michmas [12] en ik dacht bij mezelf: Nu zullen de Filistijnen me hier in Gilgal aanvallen zonder dat ik de HEER mild heb gestemd. Toen heb ik het erop gewaagd en
zelf het brandoffer opgedragen.’ [13] ‘Hoe hebt u zo dom kunnen doen?’ vroeg Samuël. ‘Waarom hebt u zich niet gehouden aan het gebod dat de HEER, uw God, u heeft opgelegd? Dan had de HEER uw koningschap over Israël nu voor altijd bestendigd. [14] Maar nu zal uw koningschap niet standhouden. De HEER zal een man naar zijn hart zoeken en hém aanstellen tot vorst over zijn volk, want u hebt u niet gehouden aan wat de HEER u bevolen heeft.’ [15] Daarop verliet Samuël Gilgal en ging naar Gibea in Benjamin. Saul monsterde de mannen die bij hem waren gebleven. Het waren er zeshonderd. Woensdag 3 juni Voor het eerst komt de zoon van Saul in het verhaal voor. Jonathan (Hebreeuws is Jonathan = JHWH heeft gegeven). Deze zoon speelt een bijzondere rol in het verhaal. Hij is de zoon van Saul maar krijgt een relatie met David die wordt omschreven als een vriendschap die net zo sterk is als liefde. Deze Jonathan laat in het verhaal een vertrouwen zien dat in contrast staat met eigenwaan van zijn vader Saul. Waar Saul zijn strategie helemaal zelf bepaalt laat Jonathan zijn beslissingen van God afhangen. Bovendien wordt de overwinning door Jonathan uitgelegd als een geschenk van God terwijl Saul de neiging heeft te zwelgen in zijn eigenwaan. De successen die Saul behaalt ziet hij als zijn eigen verdienste, de tegenvallers zijn de schuld van anderen.
Koning Saul – Harry Koolen (1904-1985)
Jonatans heldendaad [16] Saul en zijn zoon Jonatan waren met hun troepen gelegerd bij Gibea in Benjamin; de Filistijnen hadden hun kamp opgeslagen bij Michmas. [17] De stoottroepen van de Filistijnen rukten uit in drie richtingen: één naar Ofra in Sual, [18] één naar Bet-Choron en één naar de grensstrook waar je over de Hyenavallei heen uitkijkt op de woestijn. [19] In die tijd was in heel Israël geen smid te vinden. De Filistijnen wilden namelijk voorkomen dat de Hebreeën zwaarden of speren zouden maken. [20] Alle Israëlieten moesten hun ploegscharen, hakken, bijlen en sikkels bij de Filistijnen laten slijpen. [21] Dit kostte twee derde sjekel voor ploegscharen en hakken, en een derde sjekel voor bijlen en ossenprikken. [22] Bij het uitbreken van de oorlog beschikte
dus geen van de soldaten van Saul en Jonatan over een zwaard of een speer, alleen Saul zelf en zijn zoon Jonatan. [23] Een eenheid van de Filistijnen had de wacht betrokken op de bergpas bij Michmas. 1 Samuel 14 Hoofdstuk 14 [1] Op zekere dag zei Jonatan, de zoon van Saul, tegen zijn wapendrager: ‘Laten we oversteken naar de Filistijnse wachtpost daar aan de overkant.’ Maar hij vertelde niet aan zijn vader wat hij van plan was. [2] Saul had zijn tent opgeslagen onder de granaatappelboom bij Migron, even buiten Gibea. Hij had zeshonderd soldaten bij zich. [3] De functie van priester werd bekleed door Achia, de zoon van Achitub. Achitub was een broer van Ichabod, die de zoon was van Pinechas, de zoon van Eli, de priester van de HEER in Silo. Niemand wist dat Jonatan weg was. [4] Aan weerszijden van het ravijn dat Jonatan wilde oversteken om bij de Filistijnse wachtpost te komen, staken twee rotstanden uit: de Boses in het noorden, tegenover Michmas, en de Senne in het zuiden, tegenover Gibea. [6] Jonatan zei tegen zijn wapendrager: ‘Laten we oversteken naar de wachtpost van die onbesnedenen. Misschien is de HEER op onze hand. Hij kan immers evengoed met weinigen voor een overwinning zorgen als met velen.’ [7] ‘Dat lijkt me een goed plan,’ antwoordde de wapendrager. ‘Ik ben uw man.’
Jose de Segovia (Jonathan en zijn wapendrager)
[8] ‘Luister,’ zei Jonatan, ‘we steken over en zorgen dat de soldaten ons zien. [9] Misschien zeggen ze tegen ons: “Halt! Verroer je niet tot we bij jullie zijn!” Dan blijven we staan en gaan we niet naar ze toe. [10] Of ze zeggen: “Kom maar op!” En dan klimmen we naar boven, want dat is voor ons het teken dat de HEER ze aan ons uitlevert.’ [11] Ze zorgden er dus voor dat de bezetting van de Filistijnse wachtpost hen tweeën in het oog kreeg. De Filistijnen zeiden tegen elkaar: ‘Kijk, de Hebreeën komen uit hun holen te voorschijn.’ [12] En de soldaten van de wachtpost riepen naar Jonatan en zijn wapendrager: ‘Kom maar op, dan zullen we jullie wel eens leren!’ ‘Volg mij,’ zei Jonatan tegen zijn wapendrager, ‘de HEER heeft ze aan Israël uitgeleverd!’ [13] Jonatan klom op handen en voeten naar boven, met zijn wapendrager achter zich aan. Waar hij kwam, vielen de Filistijnen neer, en zijn wapendrager gaf hun de
genadestoot. [14] Bij dit eerste treffen doodden Jonatan en zijn wapendrager twintig mannen. Dit alles speelde zich af op een terrein half zo groot als een span ossen in één dag kan ploegen. [15] Er ging een siddering door het kamp in het veld en door de bezetting van de wachtpost, en ook de stoottroepen rilden van schrik. De aarde beefde, en alle Filistijnen sidderden van angst voor God. [16] De mannen van Saul die bij Gibea in Benjamin op de uitkijk stonden, zagen wat er gebeurde: er ontstond een golf van paniek en de menigte rende heen en weer. [17] Daarop beval Saul: ‘Laat iedereen aantreden en zoek uit wie er ontbreekt.’ Het bleek dat Jonatan en zijn wapendrager er niet waren. [18] ‘Breng de ark van God hier,’ zei Saul tegen Achia. De ark van God bevond zich namelijk in het kamp van de Israëlieten. [19] Maar terwijl Saul met Achia sprak, zwol het rumoer in het kamp van de Filistijnen nog aan en daarom trok hij zijn bevel weer in. [20] Saul en zijn mannen verzamelden zich en stortten zich in de strijd. De verwarring was zo groot dat de Filistijnen het zwaard tegen elkaar opnamen. [21] Zelfs de Hebreeën die zich al jaren eerder bij de Filistijnen hadden aangesloten en aan hun kant meevochten, bedachten zich en kozen nu de kant van de Israëlieten onder Saul en Jonatan. [22] En toen de Israëlieten die zich in het bergland van Efraïm schuilhielden hoorden dat de Filistijnen op de vlucht sloegen, zetten ook zij de achtervolging in en bleven hen op de hielen zitten. [23] Zo schonk de HEER Israël die dag de overwinning. De strijd zette zich voort tot voorbij Bet-Awen.
Donderdag 4 juni
Kol Nidre = Joods gebed uitgesproken op de Jom Kippoer – men kan op Jom Kippoer (Grote Verzoendag) onhaalbare beloftes laten nietverklaren. Onmogelijke geloftes jegens God kunnen worden opgeheven. Het gaat dus niet om beloftes die mensen onderling hebben gedaan!
In het verhaal komt Saul er voortdurend slecht van af. Bijna op een manier die innemend is. Wat Saul ook doet, hij doet het steeds verkeerd. Als hij eerst op God moet wachten voor hij een beslissing neemt, wacht hij niet lang genoeg. Als hij een overwinning behaalt op een volk dat Israël al jaren lastigvalt, is hij te zelfingenomen als hij de overwinning behaalt. In dit verhaal wil Saul het een keer echt goed doen. Hij besluit dat niemand iets mag eten voordat hij zich gewroken heeft op zijn vijanden. En niets eten betekent niets eten. En als Saul niemand zegt, dan bedoelt hij ook: niemand. Het is prachtig beschreven hoe een voornemen bij uitstek de situatie creëert die je had willen vermijden. De schrijver heeft in ieder geval dat punt gemaakt: zweer niet te makkelijk een eed! De kat op het spek binden heet dat in de volksmond. Het brengt Saul in een verschrikkelijke positie. Moet hij woord houden (hij is al zo vaak slap geweest in zijn voornemens) of moet hij flexibel zijn en luisteren naar zijn soldaten die hem proberen van zijn woord af te wijken? En als je bedenkt waar het conflict over gaat dan vraag je je af: “Waar gaat het eigenlijk over?” Jonathan heeft een beetje honing gegeten. Is dat nou zo ernstig? Tja, maar Saul heeft
een eed gezworen. En Saul is iemand die niet zelfstandig denkt. Iemand die net de plank misslaat. Iemand die op de verkeerde momenten consequent is. Voor wie het Oude Testament goed kent, lees het verhaal van Jefta die in een opwelling belooft om God als dank voor de overwinning het eerste wat hij bij zijn huis zal tegenkomen zal offeren. En laat dat nu zijn dochter zijn die haar vader (Jefta) tegemoet komt dansen. (Richteren 11 en 12).Bij Saul is het zijn zoon Jonathan tegenover wie hij nu consequent wil zijn .
Boterbabbelaars met honing 1 Samuel 14 : 24 -46 Sauls eed [24] Van de Israëlieten werd die dag het uiterste gevergd, want Saul had de soldaten onder ede bezworen: ‘Vervloekt wie het waagt om vóór de avond iets te eten, voor ik me op mijn vijanden heb gewroken.’ Dus nam niemand ook maar iets te eten. [25] Op een gegeven moment kwamen ze in een dichtbegroeid gebied waar veel bijennesten waren, die dropen van de honing.
[26] Maar zelfs toen waagde niemand het zijn hand uit te steken om uit die nesten, die werkelijk boordevol honing zaten, iets te eten te halen, zo bang waren ze voor de vervloeking. [27] Jonatan had echter niet gehoord dat zijn vader de soldaten een eed had opgelegd. Hij doopte de punt van zijn stok in een honingraat en bracht de honing naar zijn mond. Meteen stonden zijn ogen weer helder. [28] Een van de soldaten sprak hem aan en zei: ‘Uw vader heeft ons dringend bezworen om vandaag niet te eten, ook al hebben we nog zo’n honger.’ [29] ‘Mijn vader stort het land in het ongeluk,’ zei Jonatan. ‘Kijk toch hoe helder mijn ogen weer staan nu ik wat van die honing heb geproefd. [30] Als de soldaten vandaag wel hadden gegeten van de buit die ze op de vijanden hebben veroverd, hadden ze een veel grotere overwinning op de Filistijnen kunnen behalen!’ [31] De Israëlieten dreven de Filistijnen die dag terug van Michmas tot Ajjalon. De soldaten, volkomen uitgeput, [32] stortten zich op de buit. Ze grepen geiten, schapen, koeien en kalveren, slachtten die zomaar op de grond en aten ervan terwijl het bloed er nog in zat. [33] Men vertelde Saul dat de soldaten
tegen de HEER zondigden door vlees te eten waar nog bloed in zat. ‘Het is verkeerd wat jullie doen!’ zei Saul. ‘Rol onmiddellijk een grote steen hierheen. [34] Ga het kamp rond en zeg tegen iedereen dat ze hun stier of schaap of geit bij mij moeten brengen en hier op deze steen moeten slachten. Daarna kunnen ze eten zonder tegen de HEER te zondigen, want dan hoeven ze geen vlees te eten waar nog bloed in zit.’ Alle soldaten brachten toen het dier dat ze bemachtigd hadden naar de steen en slachtten het daarop. [35] Zo bouwde Saul zijn eerste altaar voor de HEER. [36] Later die avond zei Saul: ‘Laten we vannacht de Filistijnen achternagaan en ze bestoken tot de morgen aanbreekt. Niet één zullen we er in leven laten.’ ‘Wat u maar wilt,’ zeiden de soldaten, maar de priester zei: ‘Laten we ons eerst tot God wenden.’ [37] Saul raadpleegde God en vroeg: ‘Zal ik de Filistijnen achternagaan? Zult u ze aan Israël uitleveren?’ Maar deze keer gaf God geen antwoord. [38] Toen zei Saul: ‘Laat alle aanvoerders aantreden en laten we uitzoeken wat voor zonde vandaag is begaan. [39] Zo waar de HEER leeft, de redder van Israël, al is mijn eigen zoon Jonatan de schuldige, sterven zal hij!’ Maar niemand gaf antwoord. [40] Toen zei hij tegen de Israëlieten: ‘Jullie gaan aan de ene kant staan, en ik en mijn zoon Jonatan aan de andere kant.’ ‘Zoals u wilt,’ zeiden de soldaten. [41] En Saul vroeg de HEER: ‘God van Israël, breng de waarheid aan het licht!’ Jonatan en Saul werden aangewezen; de soldaten gingen vrijuit. [42] Toen zei Saul: ‘Werp het lot tussen mij en mijn zoon Jonatan.’ En Jonatan werd aangewezen. [43] ‘Zeg op, wat heb je gedaan?’ vroeg Saul. Jonatan vertelde dat hij inderdaad met de punt van zijn stok wat honing had geproefd en zei: ‘Ik ben bereid te sterven.’ [44] ‘En sterven zul je, Jonatan!’ riep Saul uit. ‘God is mijn getuige!’ [45] Maar de soldaten protesteerden: ‘Moet Jonatan sterven, die voor Israël deze grote overwinning heeft behaald? Geen denken aan! Zo waar de HEER leeft, hem mag geen haar worden gekrenkt. Wat hij vandaag gedaan heeft, heeft hij bereikt met Gods hulp!’ Zo pleitten de soldaten Jonatan vrij, en hij werd niet ter dood gebracht. [46] Saul staakte de achtervolging van de Filistijnen en de Filistijnen trokken zich terug op hun eigen grondgebied.
Promisekeepers in Amerika. Een beweging van mannen die hun belofte houden…
Vrijdag 5 juni Vrije dag
Maandag 8 juni Het gaat Saul militair voor de wind. Hij behaalt overwinning na overwinning. Maar hij overspeelt zijn hand. Hij moet tegen een wreed volk (de Amelekieten) vechten. Maar Saul denkt vooral aan de buit die hij kan binnenhalen. God is teleurgesteld in Saul. Samuel schreeuwt de hele nacht tegen de Heer als hij dit hoort. Er wordt niet gezegd op wie Samuel boos is, op Saul of op God, of op beiden.
In Den Haag aan de Gedempte Gracht is het monument voor de joodse gemeenschap te lezen. “Gedenk wat Amalek gedaan heeft, vergeet het niet. (Tekst uit Deuteronomium waar 1 Samuel 15 naar verwijst) Tot en met het begin van de Tweede Wereldoorlog woonden er 17.000 joden in Den Haag. Er waren na de WO II nog 2000 joden die de oorlog en de vernietigingskampen hadden overleefd.
1 Samuel 14: 47 - 48 Verdere gegevens over Saul en zijn familie [47] Saul nam het koningschap over Israël op zich en voerde oorlog tegen alle hem omringende vijanden: tegen Moab, tegen de Ammonieten, tegen Edom, tegen de koningen van Soba en tegen de Filistijnen. Overal waar hij kwam, behaalde hij de overwinning. [48] Hij werd steeds machtiger, versloeg de Amalekieten en bevrijdde zo Israël uit de greep van zijn plunderaars. 1 Samuel 15 Hoofdstuk 15 Saul verspeelt de gunst van God
[1] Op een keer zei Samuël tegen Saul: ‘De HEER heeft mij destijds gezonden om u te zalven tot koning over zijn volk, over Israël. Luister dus nu naar wat de HEER te zeggen heeft. [2] Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Ik ben niet vergeten wat Amalek Israël heeft aangedaan: het heeft Israël de weg versperd bij zijn uittocht uit Egypte. [3] Trek daarom op tegen de Amalekieten en versla ze. Wijd al hun bezittingen onvoorwaardelijk aan de HEER. Spaar ze niet, maar dood alles en iedereen: mannen en vrouwen, kinderen en zuigelingen, runderen en schapen, kamelen en ezels.’ [4] Saul liet het leger oproepen en hield wapenschouw in Telaïm. Er waren tweehonderdduizend man voetvolk en nog eens tienduizend man uit Juda. [5] Toen hij bij de stad van de Amalekieten kwam, legde hij een hinderlaag in de rivierbedding. [6] Intussen waarschuwde hij de Kenieten: ‘Maak dat u wegkomt! Blijf niet bij de Amalekieten, want dan moet ik u samen met hen uitroeien, terwijl u de Israëlieten tijdens hun uittocht uit Egypte juist goed behandeld hebt.’ De Kenieten gingen dus weg bij de Amalekieten. [7] Saul sloeg de Amalekieten terug van Chawila tot aan Sur, op de grens met Egypte. [8] Hun koning Agag nam hij levend gevangen, maar de rest van het volk doodde hij. [9] Agag werd door Saul en zijn manschappen gespaard, samen met de beste schapen, geiten en runderen en de sterkste jonge stieren en rammen, kortom, alles wat van waarde was. Die wilden ze niet vernietigen, maar alles wat geen of weinig waarde had, maakten ze af. [10] Toen richtte de HEER zich tot Samuël en zei: [11] ‘Ik betreur het dat ik Saul koning heb gemaakt, want hij heeft mij de rug toegekeerd en doet niet wat ik hem heb opgedragen.’ Samuël werd boos en schreeuwde het de hele nacht uit tegen de HEER.
Dinsdag 9 juni Saul heeft voor zichzelf een gedenkteken opgericht. Wat zou Saul het goed gedaan hebben in Noord Korea. Maar Saul heeft een overtreding begaan waarvoor hij zal boeten. (Terwijl in 1 Samuel 11 bij Jabes wordt benadrukt dat Saul juist geen slachtoffers mag maken, moet Saul hier alle Amelekieten doden). Dat totale uitmoorden en vernietigen heeft Saul niet gedaan. Saul laat de dieren in leven. Saul had de buit als offer bedoeld. En dan is Samuel woedend. Saul is fundamenteel fout, volgens Samuel. Samuel is niet te vermurwen. Het gaat niet om offers. Het gaat om gehoorzaamheid. Het is bijna niet te begrijpen voor iemand in de 21e eeuw en iemand die het Nieuwe Testament en de benadering van Jezus kent al helemaal niet. Je volgt toch de geest en niet de letter van de Thora? God is toch een God die het leven beschermt? Je kunt dit verhaal alleen plaatsen als je de Amalekieten als buitengewoon slecht en wreed neerzet. (Het woord is amal in het Hebreeuws vertaald, amal= kwaad/ellende) De Amalekieten staan voor het kwaad. Het is het volk dat geprobeerd heeft de joden tijdens de Exodus uit te moorden. Bovendien wordt er beschreven dat Amalekieten kinderoffers brachten. Amalekieten staan voor antisemitisme en barbarij. Maar dan nog is het motief van het uitroeien eigenlijk niet te plaatsen. Het ius ad bellum en het ius in bello was nog niet geformuleerd. Humanitaire instellingen als het Rode Kruis waren er nog niet. Het doden van alle vijanden (soldaten) blijft onverteerbaar. Het uitmoorden van de vijand is een taboe. Maar de geschiedenis staat bol van de moordpartijen die begaan werden door soldaten die meenden dat de wereld beter af was zonder hun vijanden. Historici hebben hun tanden stukgebeten op de Amalekieten. Bijbelwetenschappers hebben het relatief makkelijk. Het is een verhaal dat nooit historisch kan worden bewezen. Er strijden in het boek Samuel verschillende tradities binnen de Bijbel. God als een vergevingsgezinde God, God die op zoek is naar de menselijke kant van (bijvoorbeeld) een koning. Maar er is ook een andere stroming in de Bijbel die wil dat Israël een sterk volk is, een volk
dat niet met zich laat sollen. En wie aan Israël komt, die komt aan God. Op deze stroming zijn de “uitroeiverhalen” terug te voeren. Voor deze uitroeiverhalen is bijzonder weinig historisch bewijs. [12] De volgende morgen vroeg wilde hij Saul tegemoet gaan. Men vertelde hem dat Saul in Karmel was geweest en daar voor zichzelf een gedenkteken had opgericht, en toen was doorgereisd naar Gilgal. [13] Toen Samuël bij Saul aankwam, begroette deze hem met de woorden: ‘Wees gezegend door de HEER. Ik heb gedaan wat de HEER mij heeft opgedragen.’ [14] Maar Samuël vroeg: ‘Hoe komt het dan dat ik schapen hoor blaten en runderen hoor loeien?’ [15] ‘Die hebben ze meegenomen van de Amalekieten,’ antwoordde Saul. ‘De soldaten wilden de beste schapen, geiten en runderen sparen om ze te offeren aan de HEER, uw God. De rest hebben we afgemaakt.’ [16] ‘Geen woord meer!’ zei Samuël tegen Saul. ‘Laat me u vertellen wat de HEER mij vannacht gezegd heeft.’ ‘Zoals u wilt,’ zei Saul, [17] en Samuël zei: ‘U mag dan in uw eigen ogen onbelangrijk zijn, toch staat u aan het hoofd van de stammen van Israël, nietwaar? De HEER heeft u gezalfd tot koning van Israël, [18] en de HEER heeft u erop uitgestuurd met de opdracht om de Amalekieten, die zondaars, te vernietigen en ze te bestrijden tot ze volledig waren uitgeroeid. [19] Waarom hebt u niet geluisterd naar wat de HEER u heeft gezegd? Waarom hebt u zich op de buit gestort en iets gedaan dat slecht is in de ogen van de HEER?’ [20] ‘Maar ik heb toch geluisterd naar wat de HEER gezegd heeft!’ wierp Saul tegen. ‘Ik ben er toch op uitgetrokken zoals de HEER me heeft opgedragen! Koning Agag heb ik gevangengenomen en de rest van de Amalekieten heb ik gedood. [21] En de soldaten hebben de beste van de buitgemaakte schapen, geiten en runderen voor vernietiging gespaard om ze in Gilgal te offeren aan de HEER, uw God.’ [22] Daarop zei Samuël: ‘Schept de HEER meer behagen in offers dan in gehoorzaamheid? Nee! Gehoorzaamheid is beter dan offers, volgzaamheid is beter dan het vet van rammen. [23] Weerspannigheid is even erg als toverij, en eigenzinnigheid is even slecht als afgodendienst. U hebt de opdracht van de HEER verworpen; daarom verwerpt hij u als koning!’ [24] Toen zei Saul tegen Samuël: ‘Ik heb gezondigd! Ik ben voorbijgegaan aan wat de HEER gezegd heeft, aan wat u gezegd hebt. Ik was bang voor de soldaten en daarom deed ik wat zij wilden. [25] Alstublieft, vergeef me en laat me niet alleen; ik wil neerknielen voor de HEER.’ [26] ‘Nee,’ antwoordde Samuël. ‘U hebt de opdracht van de HEER verworpen, daarom verwerpt de HEER u als koning van Israël.’ [27] Toen Samuël zich omdraaide om weg te gaan, greep Saul de slip van zijn mantel beet, maar die scheurde af. [28] En Samuël zei: ‘Hierbij scheurt de HEER het koningschap over Israël van u los en geeft hij het aan iemand anders, iemand die waardiger is dan u. [29] En u weet dat de Glorie van Israël nooit zijn woord breekt en nimmer van zijn besluiten terugkomt. Hij is immers geen mens, dat hij van zijn besluiten terug zou komen.’ [30] Weer zei Saul: ‘Ik heb gezondigd! Maar val me alstublieft niet af waar de oudsten van mijn volk en heel Israël bij zijn en laat me niet alleen; ik wil neerknielen voor de HEER, uw God.’ [31] Toen ging Samuël met Saul mee en Saul knielde neer voor de HEER. [32] Daarna zei Samuël: ‘Laat koning Agag van Amalek hier komen.’ Agag kwam naar hem toe, nog steeds geboeid. ‘De bittere dreiging van de dood is zeker wel geweken?’ vroeg hij. [33] Maar Samuël antwoordde: ‘Zoals uw zwaard vrouwen van hun kinderen heeft beroofd, zo wordt nu uw moeder van haar kind beroofd.’ En hij hakte Agags hoofd af ten overstaan van de HEER in Gilgal. [34] Samuël ging terug naar Rama en Saul keerde terug naar zijn woonplaats Gibea. [35] Samuël heeft Saul nooit meer terug willen zien, maar hij treurde wel om hem. En de HEER betreurde het dat hij Saul als koning van Israël had aangesteld.
1 Samuel 15: 26 Woensdag 10 juni 1 Samuel 16 Saul heeft afgedaan als koning. Hij heeft het geprobeerd, Samuel had al gewaarschuwd dat een koning een risico is. Een koning kan mislukken als hij zijn eigen gang gaat en niet naar God luistert. Maar er is in deze verhalen weinig consideratie met Saul, al wordt hij nog zo menselijk beschreven. Er komt een nieuwe koning. De profeet gaat op weg om een nieuwe koning te zalven. Dat profeten eigenlijk altijd slecht nieuws brengen zie je in vers 4. De mensen reageren met de Pavlov reactie: “Uw komst is toch geen slecht nieuws?” En dan wordt er in tegenstelling tot de grote, sterke Saul een kleine herdersjongen met rood haar tot koning gezalfd. Let wel, Saul zit dan nog op de troon. Er lopen dus twee gezalfden rond! Hoofdstuk 16 David door Samuël gezalfd [1] De HEER vroeg aan Samuël: ‘Hoe lang blijf je nog treuren om Saul, die ik als koning van Israël verworpen heb? Kom, vul je hoorn met olie en ga voor mij naar Isaï in Betlehem, want een van zijn zonen heb ik als koning uitgekozen.’ [2] ‘Hoe kan ik dat nu doen?’ wierp Samuël tegen. ‘Saul zal me vermoorden als hij het hoort.’ De HEER antwoordde: ‘Neem een jonge koe mee en zeg dat je bent gekomen om de HEER een offer te brengen. [3] Nodig Isaï uit voor het offermaal, dan zal ik je laten weten wat je doen moet. Wie ik je aanwijs, die moet je voor mij zalven.’ [4] Samuël deed wat de HEER had gezegd. Toen hij in Betlehem aankwam, kwamen de oudsten van de stad hem ongerust tegemoet en vroegen: ‘Uw komst is toch geen slecht teken?’ [5] ‘Wees gerust,’ antwoordde Samuël. ‘Ik ben gekomen om de HEER een offer te brengen. Reinig u en neem met mij deel aan het offermaal.’ Ook Isaï en zijn zonen nodigde hij uit, en aan hen voltrok hij persoonlijk de reiniging. [6] Bij hun aankomst viel zijn oog meteen op Eliab, en hij zei bij zichzelf: Hij die daar klaarstaat is vast en zeker degene die de HEER wil zalven. [7] Maar de HEER zei tegen Samuël: ‘Ga niet af op zijn voorkomen en zijn rijzige gestalte. Ik heb hem afgewezen. Het gaat niet om wat de mens ziet: de mens kijkt naar het uiterlijk, maar de HEER kijkt naar het hart.’ [8] Toen riep Isaï Abinadab en stelde hem aan Samuël voor, maar die zei: ‘Ook hem heeft de HEER niet gekozen.’ [9] Isaï stelde Samma voor, maar weer zei Samuël: ‘Ook hem heeft de HEER niet
gekozen.’ [10] Zo stelde Isaï zijn zeven zonen aan Samuël voor, maar telkens zei Samuël dat dit niet degene was die de HEER gekozen had. [11] ‘Zijn dit alle zonen die u heeft?’ vroeg hij. ‘Nee,’ antwoordde Isaï, ‘de jongste is er niet bij, die hoedt de schapen en de geiten.’ Toen zei Samuël tegen Isaï: ‘Laat hem hier komen. We beginnen niet aan de maaltijd voordat hij er is.’ [12] Isaï liet hem halen. Het was een knappe jongen met rossig haar en sprekende ogen. En de HEER zei: ‘Hem moet je zalven. Hij is het.’ [13] Samuël nam de hoorn met olie en zalfde hem te midden van zijn broers. Van toen af aan was David doordrongen van de geest van de HEER. Daarna vertrok Samuël weer naar Rama. Donderdag 11 juni Saul is voer voor psychologen. Hij wordt vaak omschreven als manisch depressief. Het ene moment is hij de grote man die iedereen verslaat in de strijd en het volgende moment zit hij achter een gordijn, of trekt hij zich terug bij de bagage en is hij levensmoe. In vers veertien wordt gezegd dat dit komt omdat hij een kwade geest had. En om hem hiervan te verlossen krijgt hij muziektherapie. Harpmuziek van een plaatselijke herdersjongen. Deze jongen kan mooie psalmen (liederen) zingen.
Erasmus Quellinus II – David speelt op de harp
David verdrijft de kwade geest van Saul [14] De geest van de HEER had Saul verlaten; in plaats daarvan stuurde de HEER hem een kwade geest, die hem kwelde. [15] Zijn hovelingen zeiden tegen hem: ‘Het is duidelijk dat u door een kwade geest wordt gekweld. [16] U heeft maar te bevelen, heer, en uw dienaren staan klaar om iemand voor u te zoeken die lier kan spelen. Hij kan dan muziek voor u maken wanneer u door de kwade geest van God wordt bezocht; dat zal u goeddoen.’ [17] ‘Doe dat,’ zei Saul. ‘Zoek iemand voor me uit die goed kan spelen en laat hem bij me komen.’ [18] ‘Ik weet iemand die goed kan spelen,’ zei een van de hovelingen. ‘Hij is een zoon van Isaï uit Betlehem. Hij behoort tot een voorname familie en is een goed krijgsman, en hij is welbespraakt en goedgebouwd. Bovendien staat de HEER hem bij.’ [19] Saul stuurde boden naar Isaï met het verzoek: ‘Stuur me uw zoon David, die uw schapen en geiten hoedt.’ [20] Isaï gaf zijn zoon David voor Saul een ezel beladen met brood mee, en ook een zak wijn en een geitenbokje. [21] Zo kwam David bij Saul in dienst. Saul raakte zeer op hem gesteld en benoemde hem tot zijn wapendrager. [22] Aan Isaï liet hij vragen: ‘Ik ben zeer tevreden over uw zoon. Mag hij voorgoed bij mij in dienst komen?’ [23] En steeds wanneer de geest van God Saul overmande, nam David zijn lier en tokkelde op de snaren. Dat luchtte Saul op en het deed hem goed: de kwade geest liet hem dan voor even met rust.
David speelt op de harp –Anoniem- 15e eeuw – waarschijnlijk een Franse schilder
Vrijdag 12 juni Het volk Israël is een klein en fragiel volk. Het wordt voortdurend bedreigd en aangevallen. Een van de volken die het tegen Israël opneemt is het volk van de Filistijnen. Een van deze Filistijnen is een “reus”. Deze reus (Goliath) beledigt de Israëlieten en hij beledigt God. Hoofdstuk 17 David verslaat Goliat [1] De Filistijnen bereidden opnieuw een oorlog voor. Ze verzamelden zich in Socho in Juda en sloegen hun kamp op in Efes-Dammim, tussen Socho en Azeka. [2] Saul riep het leger van Israël op en sloeg zijn kamp op in de Terebintenvallei. Daar stelden ze zich op tegenover de Filistijnen: [3] op de ene helling stonden de Filistijnen en op de andere de Israëlieten; het dal lag tussen hen in. [4] Uit de gelederen van de Filistijnen trad een kampvechter naar voren, een zekere Goliat uit Gat, een man van ruim zes el lang. [5] Hij had een bronzen helm op zijn hoofd en droeg een bronzen schubbenpantser dat wel vijfduizend sjekel woog. [6] Ook zijn scheenplaten waren van brons, evenals het kromzwaard dat over zijn schouder hing. [7] De schacht van zijn lans was zo dik als de boom van een weefgetouw en de punt was gemaakt van zeshonderd sjekel ijzer. Een schildknecht ging voor hem uit. [8] In het dal bleef de Filistijn staan en riep de Israëlieten toe: ‘Waarom zouden jullie optrekken en slag leveren? Ik ben een vrije Filistijn, en jullie zijn maar slaven van Saul! Kies iemand uit jullie midden en laat hem hier beneden komen. [9] Als hij me aankan en me verslaat, zullen wij aan jullie onderworpen zijn, maar als ik hem aankan en hem versla, zullen jullie aan ons onderworpen zijn en ons als slaven dienen. [10] Hierbij daag ik het leger van Israël uit om me iemand te sturen met wie ik een tweegevecht kan houden.’ [11] Bij het horen van deze woorden stonden Saul en het leger van Israël verlamd van schrik. [12] David was een zoon van Isaï uit Betlehem, dat in de streek Efrata in Juda ligt. Deze Isaï had acht zonen. Hijzelf was in de tijd van Saul al te oud om nog onder de wapenen te gaan, [13] maar zijn drie oudste zonen trokken met Saul ten strijde. De oudste heette Eliab, de tweede Abinadab en de derde Samma. [14] David was de jongste. Zijn drie oudste broers waren met Saul ten strijde getrokken, [15] en hij ging heen en weer tussen het kamp van Saul en Betlehem, waar hij de kudde van zijn vader hoedde. [16] Ondertussen trad de Filistijn elke ochtend en elke avond naar voren, veertig dagen lang, en bleef dan staan wachten.
Maandag 15 juni De Israelieten worden al veertig dagen (een lange tijd!) getergd door Goliath. En het lijkt er niet op dat hij zijn beledigingen zal staken. Hoe lang laat iemand zich tarten? Wie gaat het tegen de reus opnemen? Wie heeft het lef om tegen een reus te strijden?
Het Calimero effect / David en Goliath
[17] Op een dag zei Isaï tegen zijn zoon David: ‘Hier heb je een zak geroosterd graan en tien broden. Breng die snel naar je broers in het legerkamp. [18] En deze tien kazen moet je aan hun bevelhebber geven. Vraag je broers hoe het met ze gaat en neem een levensteken van hen mee terug.’ [19] Saul was met de soldaten van Israël, onder wie Davids broers, nog steeds gelegerd in de Terebintenvallei, tegenover de Filistijnen. [20] De volgende ochtend vroeg ging David met de proviand op weg, zoals Isaï hem had opgedragen. Zijn kudde liet hij achter onder de hoede van iemand anders. Hij kwam juist bij het wagenkamp aan toen het leger onder het aanheffen van strijdkreten de linies betrok. [21] De Israëlieten en de Filistijnen stelden zich in slagorde tegenover elkaar op. [22] David gaf zijn spullen af aan de foerier en haastte zich naar de gevechtslinie. Daar vond hij zijn broers en hij vroeg hun hoe het met ze ging. [23] Terwijl hij met ze aan het praten was, trad uit de Filistijnse gelederen de kampvechter naar voren, Goliat uit Gat, en David hoorde hem de Israëlieten uitdagen zoals hij dat elke dag deed. [24] Bij het zien van Goliat renden de Israëlieten angstig weg. [25] ‘Zien jullie die man daar?’ zeiden ze tegen elkaar. ‘Israël vernederen, daar is het hem om te doen! Wie hem verslaat, zal door de koning met rijkdommen worden overladen. Bovendien krijgt hij de koningsdochter tot vrouw en wordt zijn familie vrijgesteld van schatting en herendienst.’ [26] David vroeg aan de soldaten die in zijn buurt stonden: ‘Wat gebeurt er met degene die die Filistijn daar verslaat en Israël van deze schande bevrijdt? Wat denkt die onbesneden Filistijn wel, dat hij de gelederen van de levende God durft te beschimpen!’ [27] De soldaten herhaalden tegen hem wat ze zojuist gezegd hadden. [28] Toen Davids oudste broer Eliab hem met de soldaten hoorde praten, viel hij woedend uit: ‘Wat doe je hier eigenlijk? Hoor jij niet in de woestijn op je schapen te passen? Echt iets voor jou, om met je brutale neus vooraan te willen staan als er gevochten gaat worden.’ [29] ‘Wat doe ik nu weer verkeerd?’ antwoordde David. ‘Ik vraag het toch alleen maar!’ [30] Hij draaide zijn broer de rug toe en legde zijn vraag nog aan anderen voor, en kreeg weer hetzelfde antwoord. [31] Davids vragen bleef niet onopgemerkt. Men vertelde het aan Saul, en die liet hem bij zich komen. [32] David zei tegen Saul: ‘We hoeven om die Filistijn toch niet de moed te verliezen, heer. Ik zal met hem het gevecht aangaan.’ [33] ‘Maar je kunt hem toch onmogelijk aan,’ wierp Saul tegen. ‘Jij bent nog maar een jongen en hij is al van jongs af aan gewend om te vechten.’ [34] ‘Ik heb altijd de kudde van
mijn vader gehoed,’ antwoordde David. ‘Wanneer er een leeuw of een beer kwam om een schaap of een geit uit de kudde te stelen, [35] ging ik erachteraan, overmeesterde hem en redde het dier uit zijn muil. En als hij me wou aanvallen greep ik hem bij zijn kaken en sloeg ik hem dood. [36] Leeuwen en beren heb ik verslagen en die onbesneden Filistijn zal het net zo vergaan, omdat hij de gelederen van de levende God heeft beschimpt! [37] De HEER, die me gered heeft uit de klauwen van leeuwen en beren, zal me ook redden uit de handen van deze Filistijn.’ ‘Ga dan,’ zei Saul tegen David, ‘en moge de HEER je bijstaan.’ [38] Hij gaf hem zijn eigen uitrusting en hielp hem die aan te doen: een bronzen helm voor op zijn hoofd en een borstkuras. [39] Ten slotte gordde David het zwaard om en probeerde een paar passen te lopen, omdat hij aan zo’n zware uitrusting niet gewend was. ‘Ik kan hier niet mee lopen,’ zei hij tegen Saul, ‘ik ben dat niet gewend.’ En hij deed de uitrusting weer af. [40] Hij pakte zijn stok, zocht vijf ronde stenen uit de rivierbedding en stopte die in zijn herderstas. Toen liep hij op de Filistijn af, zijn slinger in de hand.
Dinsdag 16 juni David heeft zijn slinger in zijn hand. Een slinger was een soort touw met een katapult waar een herder een steen naar zijn schapen kon gooien. Het schaap kon zo over grote afstanden ‘bijgestuurd’ worden. Herders konden goed richten, je wilt je eigen schaap natuurlijk niet raken! Hoe precies David kon richten blijkt uit dit verhaal. En dan volgt de onthoofding van de gigant. De kop van Goliath gaat er af.
David en Goliath – Edgar Degas - 1863
[41] Met zware stappen kwam de Filistijn op David af, voorafgegaan door zijn schildknecht. [42] Hij nam David, een knappe jongen met rossig haar, geringschattend op [43] en zei: ‘Ben ik soms een hond, dat je met een stok op me af komt?’ En hij vervloekte David in de naam van zijn goden. [44] ‘Kom maar op,’ zei hij, ‘dan maak ik jou tot aas voor de gieren en de hyena’s.’ [45] ‘Jij daagt me uit met je zwaard en
je lans en je kromzwaard,’ antwoordde David, ‘maar ik daag jou uit in de naam van de HEER van de hemelse machten, de God van de gelederen van Israël, die jij hebt beschimpt. [46] Maar vandaag zal de HEER je aan mij uitleveren: ik zal je verslaan en je hoofd afhouwen, en ik zal de lijken van de Filistijnen aan de aasgieren en de hyena’s ten prooi geven, zodat de hele wereld weet dat Israël een God heeft. [47] Dan zal iedereen hier beseffen dat de HEER geen zwaard of lans nodig heeft om te overwinnen, want hij is degene die de uitslag van de strijd bepaalt en hij zal jullie aan ons uitleveren.’ [48] Toen kwam de Filistijn op David af en wilde tot de aanval overgaan, maar David was hem te snel af. Hij rende hem tegemoet, [49] stak zijn hand in zijn tas en haalde er een steen uit, slingerde die weg en trof de Filistijn zo hard tegen het voorhoofd dat de steen naar binnen drong en de Filistijn voorover stortte. [50] Zo overwon David de Filistijn met een slinger en een steen; hij trof hem dodelijk zonder dat hij daar een zwaard bij nodig had. [51] Hij rende naar de Filistijn toe, boog zich over hem heen en trok diens zwaard uit de schede. Daarmee gaf hij hem de genadestoot en sloeg hem zijn hoofd af.
Fresco in de Sixtijnse Kapel – Michelangelo
Toen de Filistijnen zagen dat hun held dood was, sloegen ze op de vlucht. [52] Nu sprongen de Israëlieten en Judeeërs op, hieven de strijdkreet aan en achtervolgden hen tot aan Gat en de poorten van Ekron. De hele weg van Saäraïm tot aan Gat* en Ekron lag bezaaid met gesneuvelde Filistijnen. [53] En toen de Israëlieten van hun achtervolging terugkwamen, plunderden ze het Filistijnse legerkamp. [54] David nam het hoofd van de Filistijn mee om het naar Jeruzalem te brengen; de wapens die hij hem had afgenomen legde hij in zijn tent. [55] Terwijl Saul toekeek hoe David de Filistijn tegemoet trad, vroeg hij aan zijn opperbevelhebber Abner: ‘Zeg eens, van wie is die jongen een zoon?’ ‘Zo waar u leeft, koning,’ antwoordde Abner, ‘ik weet het niet.’ [56] ‘Zoek dan uit van wie die jongeman een zoon is,’ droeg de koning hem op. [57] Toen David na zijn overwinning op de Filistijn terugkwam, wachtte Abner hem op en leidde hem naar Saul. Het hoofd van de Filistijn had hij nog in zijn hand. [58] ‘Van wie ben jij een zoon, jongen?’ vroeg Saul, en David antwoordde: ‘Ik ben de zoon van uw dienaar Isaï uit Betlehem.’
David toont het hoofd van Goliath – Gustav Dore
David toont het hoofd van Goliath - Carravaggio
Woensdag 17 juni
Als David terugkeert naar huis is hij van een onbekende herdersjongen veranderd in een volksheld. Hij wordt op handen gedragen. Hij is de coming man. En Saul voelt hoe hij voorbijgestreefd wordt. David krijgt een vriend in Jonathan, de zoon van Saul. De zoon van Saul had David lief als zijn eigen leven. Dit motief is in veel schilderijen uitgewerkt. Saul kan zich in zijn driftbuien verder niet meer beheersen. Als therapie moet David voor Saul op zijn harp spelen. Achter een gordijn. Het motief achter een gordijn zitten is voor Saul zelf ook al gebruikt toen hij zich verstopte omdat hij bang was om koning te worden. Nu is het verbergen van de harpspeler achter het gordijn voor Saul ook de kans om zijn rivaal uit de weg te ruimen. De tegenstelling van de woede van Saul en de harpmuziek van David is heel mooi getroffen. De reactie van Saul die zijn concurrent in zijn macht heeft en hem makkelijk kan doden is wel heel pijnlijk. De hulpverlener die wordt aangevallen door degene die hulp nodig heeft.
De overwinning op Goliath brengt David roem en aanzien. De zoon van Saul wordt de legeraanvoerder in het leger van David. Jonathan sluit een innige vriendschap met David.
Hoofdstuk 18 [1] Jonatan, die bij dit gesprek aanwezig was, voelde zich meteen sterk tot David aangetrokken en vatte een innige vriendschap voor hem op. [2] Saul nam David vanaf die dag bij zich en liet hem niet meer teruggaan naar zijn ouderlijk huis. [3] En Jonatan, die David zo lief had als zijn eigen leven, sloot vriendschap met hem: [4] hij deed zijn mantel af en gaf die aan David. Ook gaf hij hem zijn uitrusting, tot en met zijn zwaard, zijn boog en zijn koppelriem. [5] Alle veldtochten die David in opdracht van Saul ondernam, bracht hij tot een goed einde. Daarom benoemde Saul hem tot legeraanvoerder, met instemming van de soldaten en ook van de hovelingen.
David en Jonathan – Frederic Leighton ( 1830-1896)
David aan het hof [6] Bij de intocht van het leger, toen David terugkeerde van zijn overwinning op de Filistijn,
liepen in alle steden van Israël de vrouwen zingend en dansend uit om koning Saul feestelijk in te halen met muziek van tamboerijnen en rinkelbellen. [7]Opgetogen zongen ze: ‘Saul versloeg ze bij duizenden, David bij tienduizenden.’ [8] Saul ergerde zich aan dit lied en werd woedend: ‘David geven ze er tienduizenden en mij maar duizenden. Nog even en ze geven hem het koningschap!’ [9] Vanaf die dag begon Saul David te wantrouwen. [10] De volgende dag werd Saul opnieuw overmand door een kwade geest van God. Hij liep als een razende door het huis, met zijn speer in de hand, terwijl David zoals gewoonlijk op de lier tokkelde. [11] ‘Ik spies die jongen aan de wand!’ riep Saul uit. Hij wierp zijn speer, maar David kon hem tot tweemaal toe ontwijken
Constantin Hansen (1804-1880) – David ontwijkt de speer van Saul
Saul probeert David te doden - Gustav Dore
Donderdag 18 juni En het uithollen van de macht van Saul gaat verder. David is overal succesvol. Nu slaat de woede en de jaloezie van Saul om in angst. De dochter van Saul (Michal) is verliefd geworden op David. Saul beloont David en schenkt hem zijn eigen dochter Merab als vrouw op voorwaarde dat David de Filistijnen verslaat. Dat het uithuwelijken van een dochter voor Saul geen enkele betekenis heeft als zij heel slordig aan een zekere Adriel uit Mechola wordt uitgehuwelijkt. Saul hoopt en verwacht dat David in de strijd met de Filistijnen zal omkomen. Saul is een echte out-of-the-box denker als het om wraaknemen gaat. Dat David in zijn vindingrijkheid weinig voor Saul onderdoet blijkt uit de bruidsprijs die hij voor Saul meebrengt.
De slag met de Filistijnen - Pieter Breughel de Oudere
[12] Toen begon Saul bang te worden voor David, omdat hij merkte dat de HEER hem verlaten had en David bijstond. [13] Hij wilde David niet meer in zijn buurt hebben en stelde hem aan als
bevelhebber over een eenheid van duizend man. Aan het hoofd van zijn troepen ondernam David verschillende veldtochten, [14] en hij bracht ze alle tot een goed einde omdat de HEER hem bijstond. [15] Toen Saul zag dat David slaagde in alles wat hij ondernam, werd hij nog banger voor hem. [16] Maar verder droeg iedereen in Israël en Juda David op handen, omdat hij hen steeds opnieuw aanvoerde in hun veldtochten. [17] Toen zei Saul tegen David: ‘Hier is mijn oudste dochter Merab. Ik bied je haar als vrouw aan, op voorwaarde dat je in mijn dienst je heldhaftigheid blijft tonen en voor de HEER ten strijde trekt’ – want hij dacht bij zichzelf: Ik hoef hem niet zelf om het leven te brengen, laten de Filistijnen dat maar doen. [18] David antwoordde: ‘Wie ben ik en wat heeft mijn familie, de verwanten van mijn vader, in Israël te betekenen, dat ik een schoonzoon van de koning mag worden?’ [19] Toen de dag was aangebroken dat Merab, de dochter van Saul, met David in het huwelijk zou treden, werd ze uitgehuwelijkt aan Adriël uit Mechola. [20] Ondertussen was Sauls dochter Michal op David verliefd geworden. Saul hoorde hiervan en het kwam hem goed uit. [21] Ik bied hem Michal als vrouw aan, dacht hij. Als hij zich door dat aanbod laat verlokken, kunnen de Filistijnen hem om het leven brengen. Tegen David zei hij: ‘Je kunt alsnog mijn schoonzoon worden, door met mijn tweede dochter te trouwen.’ [22] En hij droeg zijn hovelingen op: ‘Gaan jullie eens met David praten en zeg hem dan: “Zie je wel dat de koning op je gesteld is? En al zijn dienaren mogen je graag. Grijp dus je kans om de schoonzoon van de koning te worden.”’ [23] Sauls hovelingen brachten deze woorden aan David over, maar hij antwoordde: ‘Jullie denken zeker dat het zo eenvoudig is om schoonzoon van de koning te worden. Ik ben anders maar een arm en eenvoudig man.’ [24] Toen ze aan Saul vertelden wat David gezegd had, [25] zei hij: ‘Zeg tegen David dat de koning niet aan een bruidsprijs hecht en dat hij genoegen neemt met de voorhuiden van honderd Filistijnen, als wraak op zijn vijanden.’ Het was zijn bedoeling dat David op die manier zou sneuvelen in de strijd tegen de Filistijnen. [26] De hovelingen brachten Sauls woorden aan David over, en die stemde er toen mee in om schoonzoon van de koning te worden. Nog binnen de termijn voldeed hij aan de gestelde voorwaarde. [27] Hij rukte met zijn troepen uit en doodde tweehonderd Filistijnen. Hun voorhuiden nam hij mee om ze aan de koning af te dragen. Het waren er meer dan genoeg om de hand van de koningsdochter te verwerven, en Saul gaf hem zijn dochter Michal tot vrouw. [28] Uit dit alles maakte Saul op dat de HEER David bijstond. Bovendien had zijn dochter Michal David lief. [29] Zijn angst voor David nam nog toe, en van toen af was hij Davids aartsvijand. [30] En telkens als de Filistijnse vorsten een aanval op Israël ondernamen, streed David met meer succes tegen hen dan enig andere bevelhebber van Saul. Zo oogstte hij steeds meer roem Vrijdag 19 juni Saul wordt nu ook getroffen door achtervolgingswaanzin en laat zijn psychopathische karakter de vrije loop. Maar hij heeft buiten zijn zoon Jonathan gerekend. Jonathan waarschuwt David. Tegelijkertijd pleit Jonathan ook voor het leven van David bij zijn vader. En Saul laat zich door Jonathan ompraten. Hij neemt David weer als zijn schoonzoon in huis. Het hele boek Samuel blijft dat een opvallend element. Saul is altijd menselijk. Hij is slecht, hij heeft levensgevaarlijke eigenschappen, hij is jaloers, hij is
moordlustig, hij is narcistisch, hij is onbetrouwbaar, hij is depressief maar altijd worden ook weer zijn menselijke trekjes beschreven. Hij is in staat te veranderen. Hij heeft ook goede kanten. Het is een buitengewoon genuanceerd karakter. David komt weer bij schoonvader Saul wonen. Alles is weer koek en ei.
Hoofdstuk 19 Davids vlucht [1] Saul maakte aan zijn hovelingen en zijn zoon Jonatan bekend dat hij Davids dood wenste. Maar Jonatan, die zeer op David gesteld was, [2] waarschuwde hem: ‘Mijn vader Saul is van plan je te doden. Wees op je hoede morgenochtend, houd je schuil en blijf waar je bent. [3] Ik ga dan met mijn vader de stad uit, houd bij jou in de buurt halt en breng het gesprek op jou. Daarna zal ik je laten weten hoe de zaken staan.’ [4] Jonatan hield tegen zijn vader Saul een pleidooi voor David. Hij sprak als volgt: ‘Laat de koning zich niet vergrijpen aan zijn dienaar David. Hij heeft u immers niets misdaan. Integendeel, hij heeft u juist grote diensten bewezen. [5] Met gevaar voor eigen leven heeft hij de Filistijn verslagen, en de HEER heeft Israël een grote overwinning bezorgd. U hebt het met eigen ogen gezien en was er opgetogen over. Waarom zou u dus onschuldig bloed vergieten door David te doden zonder dat daar aanleiding toe is?’ [6] Saul liet zich door Jonatan overreden en zwoer: ‘Zo waar de HEER leeft, hij zal niet worden gedood.’ [7] Toen riep Jonatan David en vertelde hem hoe het gesprek verlopen was. Hij bracht David bij Saul en David kwam weer aan het hof wonen, zoals eerst.
Handel – Saul
Maandag 22 juni Saul heeft het al eerder gedaan, zijn speer gooien. In dit verhaal werpt hij opnieuw zijn speer naar David. David begrijpt dat het tijd is dat hij moet vluchten. De overdracht van het koningschap gaat niet vanzelf. Bram van Ojik en Jesse Klaver van Groen Links doen de opvolging heel fatsoenlijk. Maar Saul peinst niet over aftreden. In het laatste deel van het verhaal gebeurt er iets wat de belangstelling heeft van mensen die zich afvragen hoe profeten te werk gingen. Er wordt wel gezegd dat profeten allerlei technieken gebruikten om zich in een soort roes te brengen zodat zij de boodschap van God beter konden horen. Dit nam af en toe hele heftige vormen aan. Er wordt dan gezegd dat profeten “mesjogge” waren. Dat
betekende dat zij in vervoering waren. Als Saul zich op de grond werpt en begint te raaskallen wordt er dan ook gevraagd; “ Is Saul onder de profeten?” Dit had alles te maken met zijn buitenissige gedrag. [8] Ondertussen ging de oorlog voort. Weer trok David tegen de Filistijnen ten strijde, bracht hun een grote slag toe en joeg ze op de vlucht. [9] En weer werd Saul gekweld door een kwade geest van de HEER. Hij zat thuis, zijn speer in de hand, terwijl David muziek voor hem maakte.
Ernst Josefon – David speelt op de harp
[10] Weer probeerde hij David met zijn speer aan de muur te spiesen, maar weer kon David hem ontwijken en boorde de speer zich in de muur. David vluchtte weg en zocht nog diezelfde nacht een veilig heenkomen.
Saul werpt zijn speer naar David - Hospitalkerk – Hof - Duitsland
[11] Saul stuurde mannen naar Davids huis, die hem de volgende ochtend moesten opwachten en doden. Maar Davids vrouw Michal waarschuwde hem: ‘Breng je vannacht nog in veiligheid, anders is het
morgen met je gedaan.’ [12] Ze hielp hem uit het venster naar beneden, en hij maakte zich uit de voeten en wist te ontkomen.
Gustav Dore – Michal laat David ontsnappen
[13] Toen nam Michal het beeld van de huisgod en legde dat in het bed. Om de kop vlocht ze wat geitenhaar en ze dekte het beeld toe met een deken. [14] Saul stuurde mannen om David gevangen te nemen, maar Michal zei dat hij ziek was. [15] Toen stuurde Saul hen opnieuw naar Davids huis om zich er met eigen ogen van te overtuigen dat David er was en droeg hun op: ‘Breng hem hier, desnoods met bed en al, zodat hij ter dood kan worden gebracht.’ [16] Toen de mannen binnenkwamen, zagen ze dat er een beeld in bed lag, met een pluk geitenhaar om zijn kop. [17] ‘Waarom heb je mij zo bedrogen?’ vroeg Saul aan Michal. ‘Je hebt mijn aartsvijand helpen ontsnappen!’ ‘Ik moest wel,’ antwoordde Michal. ‘Hij zei tegen me: “Help me ontsnappen, of moet ik je soms doden?”’ [18] David had zich uit de voeten gemaakt en een veilig heenkomen gezocht. Hij was naar Rama gegaan, naar Samuël, en had hem alles verteld wat Saul hem had aangedaan. Hij nam zijn intrek bij Samuël in het profetenhuis. [19] Toen Saul hoorde dat David in het profetenhuis in Rama verbleef, [20] stuurde hij er mannen naartoe om hem gevangen te nemen. Daar aangekomen zagen ze de hele profetengemeenschap in vervoering, onder toezicht van Samuël. Ook Sauls mannen werden door de geest van God overmand en ook zij raakten in vervoering. [21] Toen Saul hiervan hoorde, stuurde hij andere mannen, maar ook die raakten in vervoering. Saul gaf niet op en stuurde een derde groep, maar ook die raakte in vervoering. [22] Ten slotte ging hij er zelf op af. Toen hij bij de grote put in Sechu aankwam, vroeg hij: ‘Waar zijn Samuël en David?’ ‘Die zijn in het profetenhuis in Rama,’ luidde het antwoord. [23] Saul begaf zich naar Rama en onderweg werd ook hij overmand door de geest van God. De hele weg naar het profetenhuis was hij in vervoering, [24] en daar aangekomen trok ook hij zijn
kleren uit en viel naakt en tierend voor Samuël op de grond. Dat ging een hele dag en nacht zo door, en sindsdien zegt men: Hoort Saul nu ook al bij de profeten?
Dinsdag 23 juni
Voor liefhebbers van munten – te koop bij Sixbid.com voor € 75,- Lot 5037. Historiepenningen - 1740 - Penning 'Vriendschapspenning' - VZ Jonathan en David drukken elkaar de hand/
Hoofdstuk 20 Jonatans verbond met David [1] David maakte dat hij uit het profetenhuis in Rama wegkwam. Hij ging naar Jonatan en vroeg hem: ‘Wat heb ik toch verkeerd gedaan? Waaraan heb ik me schuldig gemaakt? Wat heb ik je vader misdaan, dat hij mij wil doden?’ [2] ‘Er is geen sprake van dat jij moet sterven,’ antwoordde Jonatan. ‘Mijn vader doet immers nooit iets zonder mij in vertrouwen te nemen, al is het nog zo onbelangrijk. Zou hij dan zoiets voor mij verborgen houden? Dat bestaat niet!’ [3] Maar David hield vol: ‘Je vader weet heel goed dat jij op me gesteld bent. Daarom denkt hij: Jonatan mag dit niet te weten komen, het zou hem maar verdriet doen. Maar ik zweer je, zo waar de HEER leeft en zo waar jij leeft, Jonatan, ik ben maar één stap van de dood verwijderd.’ [4] ‘Zeg maar wat ik voor je doen kan,’ zei Jonatan, [5] en David antwoordde: ‘Luister, morgen is het nieuwemaan. Eigenlijk zou ik dan met de koning aan de maaltijd moeten aanzitten. Maar als jij me verlof geeft, houd ik me buiten de stad schuil tot het donker is. [6] Als je vader mijn afwezigheid opmerkt, moet je zeggen: “David heeft mij dringend gevraagd om te mogen afreizen naar zijn vaderstad Betlehem, waar zijn hele familie bijeen is voor het jaarlijkse offerfeest.” [7] Als hij zegt dat het goed is, kan ik gerust zijn, maar als hij boos wordt, dan weet je dat hij vast van plan is om mij kwaad te doen. [8] Op jouw aandringen hebben jij en ik elkaar tegenover de HEER trouw gezworen, bewijs me dus alsjeblieft deze vriendendienst: als ik iets heb misdaan, dood jij me dan, maar lever me niet uit aan je vader.’ [9] ‘Dat nooit!’ riep Jonatan uit. ‘Mocht ik erachter komen dat mijn vader van plan is om je kwaad te doen, dan zal ik het je beslist laten weten.’ [10] ‘Hoe kom ik te weten wat je vader gezegd heeft, en of hij kwaad is geworden?’ vroeg David. [11] ‘Wacht, laten we eerst de stad uitgaan,’ stelde Jonatan voor. Toen ze samen buiten de stad waren gekomen [12] zei Jonatan: ‘Bij de HEER, de God van Israël, morgen of overmorgen om deze tijd zal ik uitzoeken hoe mijn vader over je denkt. Als het er goed voor je uitziet, zal ik een boodschap sturen om het je te laten weten. [13] Maar mocht mijn vader zich het in zijn hoofd hebben gezet om je kwaad te doen, dan mag de HEER met mij doen wat hij wil, als ik je dat niet zou laten weten en er niet voor zou zorgen dat je een veilig heenkomen kunt vinden. Moge de HEER je bijstaan zoals hij eerst mijn vader bijstond. [14] Ik weet wel dat je me zo lang als ik leef goed zult behandelen, zoals de HEER dat voorschrijft, maar beloof
me dat je ook na mijn dood [15] mijn nakomelingen steeds goedgezind blijft, zelfs wanneer de HEER al je vijanden een voor een van de aardbodem wegvaagt.’ [16] Jonatan sloot een verbond met het huis van David met de woorden: ‘Moge de HEER je daaraan houden.’* [17] Vervolgens liet hij David dit bekrachtigen met een eed op hun vriendschap, want hij had David lief als zijn eigen leven. [18] Daarna zei hij: ‘Als je plaats morgen tijdens het nieuwemaansfeest leeg blijft, zal men je zeker missen. [19] Overmorgen moet je een flink eind weggaan en je verbergen op dezelfde plek als de vorige keer, bij de Haëzelrots.
[20] Ik zal drie pijlen op de rots afschieten, alsof ik op een doel mik, [21] en die door mijn wapendrager laten ophalen. Als ik tegen hem roep: “Nee, dichterbij!” neem hem dan mee en kom naar me toe, want zo waar de HEER leeft, dan kun je gerust zijn en is er niets aan de hand. [22] Maar als ik roep: “Nee, verderop!” dan moet je vertrekken, want dan is het de HEER zelf die je wegstuurt. [23] En bij alles wat we nu hebben afgesproken, jij en ik, is de HEER onze getuige.’
Woensdag 24 juni
Jonathan spreekt met David een code af waaruit David kan opmaken dat hij kan blijven als de kust veilig is of, als er gevaar dreigt dat hij moet vertrekken. De code is: “Dichterbij” of “verderop” als Jonathan zijn pijl afschiet en de wapendrager de pijlen gaat halen. Dichterbij betekent; de kust is veilig, verderop betekent; vluchten. De manier waarop Saul is veranderd in een tiran wordt zichtbaar als ook zijn eigen zoon een speer naar zijn hoofd krijgt. Sauls waanzin gaat alle perken te buiten. De boodschap voor David is wel duidelijk. Wegwezen. De schrijver Samuel besteedt ook aandacht aan het afscheid van David en Jonathan. Rembrandt heeft het afscheid geschetst. Jonathan en David blijven gezworen vrienden.
San Francisco – Frank Kovalchek – Cupids Span
[24] David hield zich dus buiten de stad verborgen. Met nieuwemaan zette de koning zich aan het feestmaal. [25] Toen de koning ging zitten, op zijn vaste plaats tegen de wand, stond Jonatan op. Abner nam plaats naast Saul; Davids plaats bleef onbezet. [26] Saul zei er die dag niets van; hij dacht bij zichzelf dat het misschien toeval was, dat David niet rein was of iets dergelijks. [27] Maar toen Davids plaats de volgende dag, de tweede dag van het nieuwemaansfeest, nog steeds onbezet bleef, vroeg Saul aan zijn zoon Jonatan: ‘Waarom is de zoon van Isaï niet aan de maaltijd verschenen, gisteren niet en vandaag ook niet?’ [28] ‘David heeft mij dringend verlof gevraagd om naar Betlehem te gaan,’ antwoordde Jonatan. [29] ‘“Laat me alsjeblieft gaan,” vroeg hij. “Er wordt bij mij thuis in de familiekring een offerfeest gehouden, en mijn broer heeft mij gezegd dat ik moet komen. Wees zo goed mij ongehinderd naar huis te laten gaan, zodat ik mij bij mijn broers kan voegen.” Daarom laat hij zich verontschuldigen bij het feestmaal van de koning.’ [30] Woedend barstte Saul tegen Jonatan uit: ‘Hoerenjong! Alsof ik niet weet dat jij de kant van de zoon van Isaï hebt gekozen. Je maakt jezelf te schande, en de moeder bij wie ik je verwekt heb erbij! [31] Zolang de zoon van Isaï hier op aarde rondloopt, ben jij je leven en je koningschap niet zeker. Laat hem onmiddellijk halen en breng hem bij me, want hij is ten dode opgeschreven.’ [32] ‘Maar waarom moet hij sterven?’ vroeg Jonatan. ‘Wat heeft hij dan gedaan?’ [33] Daarop slingerde Saul zijn speer naar Jonatan in een poging om hem te treffen. Toen begreep Jonatan dat zijn vader vastbesloten was om David uit de weg te ruimen. [34] Woedend liep hij van tafel weg, zonder dat hij die tweede dag van het nieuwemaansfeest iets gegeten had, want hij maakte zich zorgen om David en was gegriefd omdat zijn vader hem zo beledigd had. [35] De volgende morgen ging Jonatan met een knechtje de stad uit om David op de afgesproken plaats te ontmoeten. [36] ‘Zoek snel de pijlen op die ik afschiet,’ beval hij hem. Zodra de jongen wegrende, schoot Jonatan een pijl over hem heen. [37] Toen de jongen bij de plek kwam waar de pijl terecht was gekomen, riep Jonatan hem na: ‘Ligt de pijl niet verder weg?’ [38] En: ‘Schiet op, blijf daar niet zo staan!’ Jonatans knecht raapte de pijlen bij elkaar en bracht ze terug naar zijn meester. [39] Hij wist natuurlijk niet waar het om ging, maar Jonatan en David des te beter. [40] Jonatan gaf zijn wapens aan zijn knecht en droeg hem op ze naar de stad terug te brengen. [41] Zodra de jongen weg was, kwam David van achter de rotsblokken* te voorschijn, knielde neer en boog driemaal diep voorover. Ze kusten
elkaar terwijl hun de tranen over de wangen liepen, tot Jonatan zich vermande
Afscheid van Jonathan - Rembrandt van Rijn
[42] en zei: ‘Vaarwel. Onthoud wat wij tweeën elkaar bij de naam van de HEER gezworen hebben en dat wij en onze nakomelingen daar voor altijd aan gehouden zijn. De HEER is onze getuige.’
Donderdag 25 juni Hoe een opgejaagde zich voelt en welke angsten een vluchteling doorstaat wordt in dit verhaal heel precies verteld. Het wordt ook langzamerhand duidelijk dat David niet meer een gewone jongen is maar een man met status. De priester geeft David zelfs te eten van het eten dat in de tempel apart gehouden wordt. De toonbroden worden door de priester Abimelech uit de tempel gehaald. Dat de vlucht nogal hals over de kop is gegaan blijkt uit het feit dat David helemaal niets bij zich heeft. Zelfs geen wapen. Hij krijgt van de priester nota bene het zwaard van Goliath als wapen om zich tegen Saul te verdedigen. David is zich niet meer zeker van zijn leven en ziet overal potentieel gevaar. Hij is zelfs bereid om zich als een waanzinnige te gedragen als hij bang is dat de priester Achis hem zal verraden. Hoofdstuk 21 [1] Daarop ging David weg en Jonatan keerde terug naar de stad. David ontkomt met behulp van Achimelech [2] David begaf zich naar Nob, naar de priester Achimelech. Deze kwam hem ongerust tegemoet en vroeg: ‘Waarom bent u alleen, waarom is er niemand bij u?’ [3] ‘Orders van de koning,’ antwoordde David. ‘De koning heeft me belast met een opdracht waarvan niemand iets mag weten. Mijn mannen wachten op me op een afgesproken plek. [4] Maar nu terzake: wat hebt u in voorraad? Geef me vijf broden, of wat u anders in huis hebt.’ [5] ‘Gewoon brood heb ik niet,’ antwoordde de priester. ‘Ik kan u wel gewijd brood geven, maar alleen als uw mannen geen omgang met een vrouw hebben gehad.’ [6] ‘Wij hebben zoals gewoonlijk de verplichting op ons genomen om ons van de omgang met vrouwen te onthouden,’ antwoordde David. ‘Altijd als ik er met mijn mannen op uittrek zijn wij en alles wat we bij ons hebben gewijd, zelfs als het een gewone onderneming betreft. Dus vandaag zijn we zeker gewijd.’ [7] Daarop gaf de priester hem gewijd brood, want hij had geen ander brood dan het toonbrood uit het heiligdom, dat om de zoveel dagen wordt ververst. [8] Er bevond zich daar op die dag ook een dienaar van Saul, een zekere Doëg uit Edom, de opzichter van Sauls herders. Hij was daar vanwege een of andere verplichting aan de HEER. [9] ‘Hebt u hier misschien ook een lans of een zwaard?’ vroeg David aan Achimelech. ‘Ik heb niet eens mijn zwaard en mijn andere wapens kunnen meenemen, zoveel haast was er bij de opdracht van de
koning.’ [10] ‘Ik heb hier het zwaard van de Filistijn Goliat, die u in de Terebintenvallei verslagen hebt,’ antwoordde de priester. ‘Daar hangt het, achter het priestergewaad, gewikkeld in een doek. Als u wilt kunt u het meenemen. Een ander wapen is hier niet.’ ‘Zoals dit is er geen tweede,’ zei David. ‘Geef het mij.’ [11] Nog diezelfde dag zette David zijn vlucht voor Saul voort, tot hij bij Achis kwam, de stadsvorst van Gat. [12] De hovelingen van Achis zeiden tegen hun vorst: ‘Is dat niet David, de koning van het land? Is dat niet degene over wie ze triomfantelijk hebben gezongen: “Saul versloeg ze bij duizenden, David bij tienduizenden”?’ [13] Deze woorden ontgingen David niet, en hij werd bang dat Achis hem kwaad zou doen. [14] Daarom deed hij net alsof hij gek was: toen ze hem beetpakten, ging hij als een waanzinnige tekeer, kraste tekens op de deuren van de poort en kwijlde in zijn baard. [15] ‘Zien jullie niet dat die man gek is?’ zei Achis tegen zijn dienaren. ‘Waarom brengen jullie hem bij mij?
Vrijdag 26 juni Toetsweek Succes bij de toetsen!