BURGERS AAN HET ROER
STAPPENPLAN VOOR EEN LEEFBARE BUURT
080609-140/JK/WN/MS/9.3150
Voorwoord Met het voorliggende stappenplan willen wij een bijdrage leveren aan de vele inspanningen die overal gepleegd worden om buurten in steden en dorpen leefbaarder en vitaler te maken door samenwerking met de direct betrokkenen: de burgers. Actief burgerschap staat dan ook centraal in dit stappenplan. Niet omdat dit het nieuwe toverwoord lijkt te zijn voor hedendaags bestuur, maar omdat wij er van overtuigd zijn dat maatschappelijke problemen en vraagstukken alleen naar tevredenheid kunnen worden aangepakt en opgelost wanneer daar de direct betrokkenen een rol in hebben. In de inleiding willen wij de toegenomen belangstelling voor actief burgerschap in perspectief plaatsen. Vervolgens geven wij onze visie op actief burgerschap in het kort weer. Dat het verbeteren van de leefbaarheid en vitaliteit van wijken en buurten, waarbij actieve burgers een belangrijke rol hebben, niet vanzelf gaat lijkt voor de hand te liggen. Vervolgens wordt in een aantal grote lijnen beschreven welke voorwaarden volgens ons van kritisch belang zijn willen participatietrajecten ook goed werken. Tot slot hebben wij het proces van leefbaarheidontwikkeling in het kader van actief burgerschap in een zevental stappen ingedeeld, waarbij wij telkens verwijzen naar concrete voorbeelden en good practices die in de bijlagen zijn opgenomen. Veel gegevens uit dit document komen uit allerlei ervaringsgegevens van diverse organisaties (o.a. NIZW, MOVISIE, Verwey Jonker) en van diverse gemeenten. Waar zinvol zijn deze zijn door PJ PARTNERS aangepast aan eigen ervaringen. Rotterdam, juni 2009 Jos Kafoe en Willy Nabuurs
Inhoud Inleiding
1
Visie PJ PARTNERS
3
Voorwaarden vitalisering van de wijk en buurt
5
STAP 1 | De buurt in kaart brengen
7
STAP 2 | Welke verbeterpunten kunnen we benoemen voor de wijk?
9
STAP 3 | Het maken van een actieplan
11
STAP 4 | Meetbare resultaten bepalen
13
STAP 5 | Het actieplan uitvoeren
15
STAP 6 | Resultaten meten en verantwoording afleggen
17
STAP 7 | Nieuwe doelen stellen
19
BIJLAGEN BIJLAGE 1 | Bewoners betrekken
21
BIJLAGE 2 | Netwerken
23
BIJLAGE 3 | Het perspectief van burgers
25
BIJLAGE 4 | Checklist: wat is er aan de hand in de wijk?
27
BIJLAGE 5 | Paneldiscussies
29
BIJLAGE 6 | Voorbeeld vragenlijst Leefbaarheidsmonitor
31
BIJLAGE 7 | Exit-enquête
35
BIJLAGE 8 | Methode Werkgroep 2000
37
BIJLAGE 9 | Gibson-techniek
39
BIJLAGE 10 | Vuistregels voor een portiekgesprek
43
BIJLAGE 11 | De DIP-methode
45
BIJLAGE 12 | Oefening Het Binnenterrein
47
BIJLAGE 13 | Hoe buigen we de trend om? (turning the curve)
51
BIJLAGE 14 | De financiering van de actie – een zelfonderzoek
55
BIJLAGE 15 | Methodes vergeleken - tips
57
BIJLAGE 16 | Meetbare resultaten opstellen
59
BIJLAGE 17 | Basislijn maken en voorspellen
61
BIJLAGE 18 | Evalueren
63
BIJLAGE 19 | Voorbeeld monitoring Delft
65
BIJLAGE 20 | Wanneer is iets een resultaat?
70
BIJLAGE 21 | Aan welke eisen moeten de gegevens voldoen?
72
BIJLAGE 22 | Hoe kom je aan gegevens?
74
BIJLAGE 23 | Voorbeelden van leefbaarheidprojecten in de stadsregio Rotterdam
77
BIJLAGE 24 | Hoe organiseer je de verantwoording?
85
Inleiding Leefbaarheid blijft een hot item in politiek en bestuurlijk Nederland. Actief burgerschap lijkt daarbij het toverwoord en wordt op meerdere fronten omarmd als oplossing voor diverse problemen. Waar komt de interesse voor burgers en burgerschap vandaan? Daarvoor moeten we het een en ander plaatsen in een meer historisch perspectief waarin met name de periode vanaf medio de vorige eeuw van belang is. In het tijdsbestek 1945-1970 is de verzorgingsstaat opgebouwd. De overheid stelt zich verantwoordelijk bij maatschappelijke problematieken, stuurt en neemt initiatief en ontwikkelt en stimuleert. Er ontstaan brede voorzieningen voor iedereen. De tijd kenmerkt zich door een sterke bureaucratie bij de overheid en professionalisering in de uitvoering. Er heerst een liberaal (passief) burgerschapsideaal van verheffing via geleide zelfontplooiing, waarbij de maatschappelijke positionering niet langer bepaald wordt door de afkomst maar door verdiensten. De gewenste verheffing vindt plaats via onderwijs en vorming en er is expliciet aandacht voor een inhaalslag van arbeiderskinderen in het onderwijs. Actief burgerschap is vooral beperkt tot de traditionele zuilen in Nederland. De periode van 1970 tot 1980 kenmerkt zich door (beperkte) kritiek op de inmiddels ontstane verzorgingsstaat. Met name het paternalisme van de verheffing via onderwijs en vorming liggen onder vuur en er is kritiek op de bestaande orde en elite. In deze kritiek zitten vage noties van democratisering en een gelijkheidsideaal voor allen. Als alternatief voor geleide ontplooiing wordt spontane zelfontplooiing als ideaal gezien, waarbij de autoriteit van ‘deskundigen’ niet langer als vanzelfsprekend wordt aangenomen. Vanuit de overheid zien we dan ook een ontwikkeling naar beleid voor gelijke kansen, waarbij expliciet aandacht is voor achtergestelde groepen als vrouwen. Vanaf ruwweg 1980 zien we een zich terugtrekkende overheid. De overheid wordt niet langer gezien als de grote oplosser, maar meer als het probleem zelf. De verzorgingsstaat zelf komt ter discussie te staan als gevolg van voortdurende kostenstijging ervan en een steeds meer calculerende burger. Hoe minder de overheid doet, des te actiever wordt de burger. Het verheffen, verzorgen en verzekeren van de burger wordt steeds minder als overheidstaak gezien. In toenemende mate wordt geconcentreerd op overlastgevende kansarmen als aangrijpingspunt voor overheidsbemoeienis. Het zich terugtrekken van de overheid en het ter discussie gestelde professionalisme, maken de weg vrij voor het marktdenken en vraagsturing. De burger wordt vooral gezien als een mondig individu waarbij begrippen als zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid centraal staan. De burger is klant met keuzevrijheid. Er komt meer nadruk op competitie als middel voor verheffing, waarbij er wel gelijke kansen zijn, maar waarbij de uitkomsten vaak niet gelijk zijn. Competitie belooft ook activiteit en ondernemingszin, maar in een competitie zijn er niet alleen maar winnaars maar ook verliezers. Vanaf grofweg 2000 zien we een ontwikkeling naar een meer verbindende en uitnodigende overheid. De samenleving wordt sterk gekenmerkt door gebrek aan sociale en interetnische cohesie, korte lontjes en afgeven op gezag. Inzicht ontstaat dat sociale problemen alleen oplosbaar zijn samen met de burger, waarbij verleiden beter werkt dan dwingen. Ook is er een herwaardering zichtbaar van professionals van het middenveld. Het nieuwe burgerschapsideaal wordt gekenmerkt door actief burgerschap, actieve instituties, coproductie van beleid en de daarmee samenhangende zoektocht naar nieuwe verhoudingen tussen burgers en samenleving. Een overheid die niet overneemt, maar aanvullend is, uitnodigend, stimulerend en verbindend.
Stappenplan voor een leefbare buurt
1
Huidige situatie Op alle niveaus is duidelijk dat er nieuwe vormen gevonden moeten worden om de relatie tussen overheid en burger opnieuw te definiëren. Daarom wordt gestreefd naar een omslag in de richting van een meer participatieve democratie. Het sterker betrekken van burgers bij bestuur, beleid en samenleving is de grondslag voor veel maatregelen van de afgelopen jaren. Actief burgerschap is ook één van de pijlers van de in 2007 ingevoerde Wet maatschappelijke ondersteuning. In nagenoeg alle recente beleidsstukken van de overheid (zowel landelijk als lokaal) wordt de rol van de burger in toenemende mate van belang geacht. Het vergroten van de eigen verantwoordelijkheid van burgers met betrekking tot de vormgeving van hun eigen leven en hun leefomgeving in de vorm van de civil society is inmiddels gemeengoed geworden in het denken. Hiermee worden meerdere doelen beoogd, zoals verbetering van sociale samenhang en cohesie in de buurt en wijk (sociaal actief burgerschap) en meer vrijwillige inzet van burgers bij allerhande maatschappelijke vraagstukken (politiek actief burgerschap) op micro- en mesoniveau. Maatschappelijke uitdaging Een terugtredende overheid en deregulering alleen zijn niet genoeg om deze ambities te realiseren. Het in staat stellen van burgers om weer verantwoordelijkheden terug te pakken op de diverse maatschappelijke terreinen vergt een aanpak die mensen in staat stelt om hun eigen kwaliteiten in te zetten en competenties aan te leren om ook daadwerkelijk die verantwoordelijkheden op te pakken. Empowerment, het aanspreken en gebruikmaken van de aanwezige kwaliteiten van de burger in de lokale samenleving, is aan de orde. Daar ligt voor de komende jaren de uitdaging voor de landelijke, maar vooral ook de lokale besturen. In het kader van meer burgerparticipatie op alle terreinen zal er ondersteuning geboden moeten worden. Een interessante uitspraak daarbij is: van bewonersparticipatie in overheidsbeleid naar een overheidsparticipatie in burgerinitiatieven. Faciliteren, assisteren en als het proces op gang komt verantwoordelijkheid overdragen: dat zijn de uitdagingen waar het lokale bestuur mee aan de slag kan. PJ PARTNERS kan een samenhangend pakket van ondersteuning bieden bij het aangaan van deze uitdaging.
2
Visie PJ PARTNERS Met een duidelijke visie op burgerparticipatie, waarbinnen aandacht is voor verschillende typen burgers, betrekt u meer burgers bij de sociale en fysieke leefbaarheid in hun wijk of buurt. Ook de samenhang en samenwerking tussen bewoners, gemeente, woningcorporaties, bedrijfsleven en instellingen op het gebied van welzijn, onderwijs, sport en zorg worden hierdoor vergroot. Dé burger bestaat niet. Om actief burgerschap te stimuleren en vorm te geven is het daarom belangrijk dat gemeenten en maatschappelijke organisaties op een bewuste manier de verschillende burgers betrekken, hen invloed en zeggenschap geven en de verantwoordelijkheid delen bij maatschappelijke vraagstukken van de leefbare woonomgeving. Er worden daarbij verschillende burgerschapsstijlen onderscheiden, elk met hun eigen vormen van betrokkenheid en communicatie. De traditionele manieren om burgers te betrekken, bereiken met name de reeds actieve en opgeleide burgers. Dat betekent dat bijna 80% van de bevolking een grote afstand behoudt tot de overheid en niet of nauwelijks mee doet. In onze aanpak gaan wij uit van het gegeven dat alle burgers in gelijke mate de mogelijkheden moeten krijgen om volwaardig deel te nemen aan de (lokale) samenleving en hier invloed op te hebben. Daarom zullen wij telkens teruggrijpen naar de te onderscheiden burgerschapsstijlen in een gemeente en samen met de gemeente zoeken naar concrete mogelijkheden om ook daadwerkelijk alle burgers te betrekken bij het bevorderen van de leefbaarheid in hun wijk of buurt.
Stappenplan voor een leefbare buurt
3
4
Voorwaarden vitalisering van de wijk en buurt Het activeren van burgers en hen betrekken bij allerhande processen in de wijk en buurt om daarmee de vitaliteit en leefbaarheid van dergelijke gebieden te vergroten stelt eisen aan de context waarin dat plaatsvindt. Op basis van onze ruime ervaring met (jeugd)participatietrajecten hebben wij een aantal criteria ontwikkeld die volgens ons voorwaardelijk zijn om dergelijke trajecten ook succesvol te laten verlopen. Zowel ambtelijk als politiek hebben wij criteria benoemd. Maar ook ten aanzien van de lokale infrastructuur. Als laatste hebben wij nog enkele algemene opmerkingen ten aanzien van de werkwijze, juist omdat het bij actief burgerschap gaat om het betrekken van juist die burgers die op de traditionele wijze niet of nauwelijks bereikt worden. Om burgerparticipatie structureel in te kunnen voeren kan een aantal noodzakelijke voorwaarden benoemd worden. •
Van belang is een breed gedragen visie op actief burgerschap en interactief beleid. Breed gedragen wil niet alleen zeggen, binnen het gemeentelijk apparaat. Draagvlak bij de samenwerkingspartners als welzijn, woningcorporatie, politie e.d. kan de uiteindelijke implementatie en uitvoering versterken.
•
De ambitie om burgerparticipatie integraal onderdeel te laten zijn van het beleidsproces zal consequenties moeten hebben met betrekking tot in te zetten middelen om sturing te geven aan dit proces. Burgers een actieve rol geven betekent een extra schijf in het beleidsproces die tijd en menskracht vergt. Burgers worden niet altijd vanzelf actief.
•
Ten behoeve van een onafhankelijke uitvoering is een lokale organisatie, die makkelijk contacten kan leggen met verschillende groepen burgers, noodzakelijk.
•
Continuïteit in de personele bezetting, zowel binnen het betrokken ambtelijk apparaat als binnen de lokale organisatie voor de begeleiding van het proces, omdat dergelijke processen erg persoonsafhankelijk blijken.
•
Burgerparticipatie mag zich niet beperken tot de welzijnssector. Ook andere diensten moeten oog hebben voor burgerparticipatie. Beleid wordt in toenemende mate ook gezien als integraal, waarbij de schotten tussen afdelingen, instellingen en organisaties slechts als hinderlijk worden ervaren.
•
De deelname van allochtone burgers aan het participatieproces heeft vooral ook te maken met de persoonlijke relatie van de lokale organisatie met sleutelfiguren onder de allochtone bevolking.
Een voorwaarde voor het goed functioneren van burgerparticipatie lijkt de aanwezigheid van een goed functionerende lokale infrastructuur. Door middel van bijvoorbeeld het lokale welzijnswerk is het mogelijk om contacten met groepen burgers te leggen die door andere instanties vaak slecht bereikt worden. Het delegeren van de uitvoerende taken in het kader van burgerparticipatie naar een lokale uitvoeringsinstantie voor welzijnswerk en samenlevingsopbouw is ook een extra voorwaarde voor een onafhankelijker status van de begeleiding en ondersteuning van participatieactiviteiten. Uitvoering door de gemeente (ambtenaar) zelf kan leiden tot de verdenking dat participatietrajecten vooral dienen ter legitimatie van het eigen beleid. Ook de continuïteit binnen het ambtelijk apparaat is één van de kritische factoren van het proces. Dit is op zich een voor de hand liggende conclusie als we ons realiseren dat het bij veel werkvormen vooral
Stappenplan voor een leefbare buurt
5
gaat om de interactie tussen enerzijds de gemeente en anderzijds (een deel van) de bevolking. Op het moment dat één van deze partijen niet of moeilijk bereikbaar is, stokt het proces. Met bereikbaarheid wordt overigens niet alleen de fysieke bereikbaarheid (is de contactambtenaar er nog wel?) bedoeld, maar lijkt het ook te gaan om de bekendheid met de persoon zelf. Een zekere vorm van relatieopbouw en wederzijds vertrouwen wordt als belangrijk gezien. Telkens met een andere ambtenaar moeten praten als gevolg van wisselingen in het personeelsbestand, werkt demotiverend (het lijkt of men het proces van participatie daarmee niet serieus neemt). Voorwaarden aan het gemeentelijk apparaat •
Als eerste voorwaarde kan genoemd worden dat, voorafgaand aan de feitelijke uitvoering van een project, de betreffende gemeente ook daadwerkelijk de ambitie formuleert om participatie van burgers een integraal onderdeel te laten zijn van het beleidsproces.
• •
De inbreng van burgers moet serieus genomen worden en hun inbreng als gelijkwaardig gezien. Draagvlak voor participatie binnen alle geledingen van het ambtelijk en politiek apparaat (integraal).
•
Reële mogelijkheid voor concretisering van de door burgers geleverde ideeën (ruimte, maar ook grenzen aangeven voor geld en tijdsinvestering).
•
Resultaten van participatie zijn terug te vinden in beleidsvoornemens.
•
Resultaten zijn binnen een voor de burger overzichtelijke tijd gecommuniceerd en uitgevoerd.
•
Burgerparticipatie is geen eenmalige activiteit maar een continu proces.
Voorwaarden aan de lokale infrastructuur •
Draagvlak bij instellingen en organisaties op lokaal niveau.
•
Bij voorkeur neutrale ondersteuning bij de uitvoering van participatievormen door een onafhankelijke lokale organisatie die in staat is diverse groepen burgers (burgerschapstijlen) te bereiken.
Voorwaarden aan de werkvormen •
Participatiethema’s moeten aansluiten bij de directe leef- en belevingswereld en belangen van burgers (groepen).
•
Diversiteit aan participatievormen zodat burgers van diverse pluimage (burgerschapstijlen) zich gestimuleerd voelen om aan participatieactiviteiten mee te doen.
•
Participatiebijeenkomsten moeten voor de deelnemers ook aantrekkelijk zijn qua vormgeving en inhoud.
Bij vitaliseringprocessen is samenwerking en betrokkenheid van verschillende actoren dus van essentieel belang. Meer hierover in: •
Wat is het belang van het betrekken van bewoners (bijlage 1) en van netwerken (bijlage 2)?
•
Wat is het perspectief (bijlage 3) van bewoners?
6
STAP 1 | De buurt in kaart brengen Het buurt- en wijkniveau is bij uitstek geschikt om burgers en bewoners te betrekken bij leefbaarheidvraagstukken. Om in kaart te brengen wat er op dat niveau in de buurt aan de hand is, welke knelpunten, verbeterpunten, wensen en vragen er bestaan is het zinvol dat de bewoners direct betrokken worden bij een dergelijke inventarisatie. Zij zijn immers de ervaringsdeskundigen die in de wijk leven en de sfeer en geschiedenis, de verhalen en betekenis van de wijk/buurt kunnen beschrijven. Hiertoe staan diverse instrumenten ter beschikking. Er bestaan inmiddels veel verschillende instrumenten (leefbaarheidmonitoren)/werkwijzen om de wijk in kaart te brengen. De mate waarin bewoners hierbij betrokken worden verschilt per gebruikte methode. Dit hangt samen met de mate waarin men op zoek gaat naar het verzamelen van objectieve data of naar meer subjectieve informatie (ervaringen van bewoners zelf). Verschillende monitoren zijn gewoon via het internet beschikbaar (openbaar) zoals de Sociale Index waarin alle deelgemeenten en wijken van Rotterdam in kaart gebracht zijn. Zie daarvoor: (http://www.rotterdam.nl/Rotterdam/Internet/Overig/rdm/Bestuursdienst/Sociale%20Index%202008.pdf) Ook de brancheorganisatie van woningcorporaties Aedes heeft een monitor ontwikkeld, het Lemonsysteem, een landelijke benchmark voor de leefbaarheid. De scores voor een wijk kunnen worden afgezet tegen die van veel andere Nederlandse wijken. Er participeren nu al zo’n tweehonderd woningcorporaties en gemeenten. Lemon is een softwarepakket dat werkt met enquêteresultaten. Op de website http://www.instrumentenwijzer.nl/instrumentenlijst.php zijn diverse voorbeelden van instrumenten te vinden die kunnen bijdragen aan het in kaart brengen van buurten en wijken. Voordeel van deze site is dat er tegelijkertijd een waardering is gegeven voor het instrument als geheel en op onderdelen als participatiegraad, sociale duurzaamheid en sociale samenhang. Voorbeelden van instrumenten die hier te gebruiken zijn: •
ABCD-methode (meer info op www.verwey-jonker.nl of PJ PARTNERS)
•
Interactieve sterkte – zwakte analyse (gemeente Den Haag www.denhaag.nl)
•
Zelfanalyse (K2, Brabants kenniscentrum jeugd www.k2.nl)
•
Kwaliteitsschouw (zie ook www.bewoners.net/kennisnetwerk/pdf/cah6 bs.pdf.
Bij deze instrumenten moet wel rekening gehouden worden met de mate van arbeidsintensiviteit van het te gebruiken instrument, wat per instrument verschillend is. Wanneer data niet zo makkelijk voor de wijk/buurt beschikbaar zijn, of omdat men gewoon eigen onderzoek wil doen onder bewoners, kan gebruik gemaakt worden van de ‘checklist’ zoals deze in bijlage 4 is bijgevoegd. Middels deze checklist worden niet alleen signalen van problemen in kaart gebracht, maar is er tegelijk ruimte om wensen en aanwezige kwaliteiten bij de buurtbewoners te inventariseren. Een andere mogelijkheid om meer aan de weet te komen over wat medebuurtbewoners ervan vinden, is een paneldiscussie. Ook daarvoor zijn vuistregels ontwikkeld (bijlage 5).
Stappenplan voor een leefbare buurt
7
Veel informatie kan het ook opleveren als u buurtbewoners interviewt. Dat kan o.a. met behulp van de vragenlijst voor de leefbaarheidsmonitor (bijlage 6) die door de woningcorporaties zelf is opgesteld of met behulp van een modelvragenlijst voor het houden van exit-enquête (bijlage 7). Deze vragenlijsten kunt u natuurlijk aanpassen naar eigen inzicht. Voor wie op een snelle manier inzicht wil krijgen in de staat van de leefbaarheid in hun gemeente (dorp of wijk) kan ook de ‘leefbaarometer’ op internet raadplegen. Hoewel de gegevens altijd enigszins gedateerd zijn (gegevens van 1998 t/m 2006), geeft dit wel een aardig beeld van de ontwikkelingen in de afgelopen jaren en de staat van de leefbaarheid. Surf naar http://www.leefbaarometer.nl/. De hier verkregen informatie kan de aanleiding zijn om op bepaalde gebieden of sectoren extra in te zoomen met een van de hierboven genoemde methodieken. Er zijn nog veel meer manieren om samen met groepen buurtbewoners te kijken wat er in de buurt aan de hand is en welke oplossingen er gevonden kunnen worden. Het is ondoenlijk hiervan een volledig overzicht te geven, daarom volstaan we met twee voorbeelden. Zo ontwikkelde de Werkgroep 2000 een methode (bijlage 8) om met behulp van de wijkanalyse bewoners te betrekken. En de Engelsman Gibson (bijlage 9) bedacht een manier om ideeën te ontwikkelen samen met mensen die niet zo verbaal ontwikkeld zijn.
8
STAP 2 | Welke verbeterpunten kunnen we benoemen voor de wijk? Wanneer de buurt of wijk in kaart is gebracht, komt het moment waarop gekozen moet worden waar verbeterpunten liggen en welke prioriteit deze hebben om in de toekomst aan te pakken. Bij deze stap is het essentieel dat de bewoners en betrokkenen expliciet gevraagd en uitgedaagd worden hieraan deel te nemen zodat er een gemeenschappelijke kijk op de materie ontstaat en draagvlak voor de analyse en de te kiezen aanpak. Daarbij is het zinvol om wensen, problemen en dergelijke zo objectief mogelijk te benoemen, zonder direct in de snelle oplossingensfeer te raken. Het is van belang om steeds de context in ogenschouw te houden. Gezocht wordt naar oplossingen die ook op de langere termijn effect sorteren. Het is niet de bedoeling dat de oplossing van het ene probleem een nieuwe andere ergernis oproept. Hoewel de zogenaamde quick-wins erg motiverend kunnen werken in het proces naar actief burgerschap, is dit wel een valkuil die vermeden moet worden. Het gaat in deze stap vooral om het maken van een analyse op basis van het in fase 1 vergaarde materiaal. Ook hiervoor zijn weer vele werkwijzen mogelijk en beschikbaar. Elk met de eigen voor- en nadelen. Het straat- of portiekgesprek Het kan slim zijn om een gesprek met de bewoners van een deel van de straat of portiek te organiseren. Voor u daar het initiatief toe neemt is het goed om even te kijken naar de in de praktijk ontwikkelde vuistregels voor zo’n portiekgesprek (bijlage 10). Sommige buurtacties gaan als een nachtkaars uit of worden contraproductief, omdat de doelen niet duidelijk zijn. Het gebrek aan gemeenschappelijke visie op de te behalen doelen veroorzaken onduidelijkheid over wanneer je van succes kunt spreken. De kunst is dus om vooraf eenduidigheid te ontwikkelen over wat het doel van de te ondernemen actie is. Waar gaan we voor? In eerste instantie gaat het dan om meer algemene positieve doelen in grote lijnen – later komt nog de precieze invulling in meetbare resultaten (stap 4. Meetbare doelen bepalen). Bij te formuleren algemene doelen kan gedacht worden aan bijvoorbeeld: •
onze kinderen moeten weer veilig naar school kunnen
•
de straat moet schoner worden
•
meer groen in de buurt
•
mensen moeten ook ‘s avonds op straat kunnen wandelen.
Van belang is in dit stadium vooral: •
Zorg dat de doelen positief geformuleerd zijn. Dus niet: minder troep op straat, maar de straat moet schoner.
•
Probeer de doelen samen met andere buurtbewoners te formuleren; een methode daarvoor is bijvoorbeeld de DIP-methode (bijlage 11), maar ook portiekgesprekken en paneldiscussies kunnen hier zinnig zijn. In de volgende fase – als het actieplan wordt opgesteld – zal er nog aan de precieze formulering worden gesleuteld, bijvoorbeeld omdat er andere partijen mee gaan denken en actie voeren. In bijlage 12 vindt u nog een oefening waarbij burgers en voorzieningen samen werken aan een oplossing.
Stappenplan voor een leefbare buurt
9
10
STAP 3 | Het maken van een actieplan In de vorige twee stappen is duidelijk geworden welke uitdagingen er liggen en is hiervoor draagvlak ontwikkeld onder alle betrokkenen, inclusief de direct betrokkenen, de bewoners. Doel van de derde stap is het opstellen van een actieplan. Duidelijk is dat u het probleem niet in uw eentje kunt oplossen. Daarvoor zijn de vraagstukken meestal te complex. Ook zijn er vaak meerdere te onderscheiden (deel)belangen bij de betrokken partijen. Het opstellen van het actieplan is dan ook een klus die u met anderen klaart. In deze fase komen deze te onderscheiden belangen, visies en verantwoordelijkheden van verschillende partijen aan de orde. Juist om te voorkomen dat ‘de hardste schreeuwers’ hun zin krijgen, is het in deze fase weer van groot belang dat zoveel mogelijk bewoners betrokken zijn bij de uitwerking van de analyse naar een actieplan. In deze fase worden immers oplossingsroutes vastgesteld die hun impact zullen hebben op de toekomst van de wijk of buurt. Door het ontwijken van belangentegenstellingen in de buurt zullen er oplossingen gekozen worden waarbij er nieuwe winnaars en verliezers ontstaan. Door de confrontatie aan te gaan en dit proces goed te begeleiden, kan er begrip ontstaan voor elkaars standpunten en kan gezocht worden naar oplossingen die voor alle partijen acceptabel zijn, zonder dat dit moet leiden tot een slap soort van compromis. Voor wie eens aan de slag wil met die verschillende belangen is er de oefening Het binnenterrein (bijlage 12). In het actieplan gaat het om het ombuigen van ontwikkelingen en trends die men als negatief voor de buurt/wijk heeft benoemd. In bijlage 13 hebben we enkele oefeningen beschreven die kunnen helpen bij het benoemen van de nieuwe trends en te komen tot gedragen voorstellen/keuzes. Veel van de problemen in een buurt kunnen binnen die buurt door de bewoners zelf worden opgelost. Sommige speciale bewoners kunnen daarbij de rol van voortrekker spelen. Hoe dan ook is het van belang dat bewoners niet onder de betutteling komen van professionals. Vraag u af hoe moet de rol van professionele ondersteuners zijn en train ze daarop. Buiten de buurt zijn echter ook partners te vinden. Ook voor financiële hulp, denk bijvoorbeeld aan fondsen. Elke actie kost vaak meer geld dan er beschikbaar is. Wilt u enkele tips om meer geld bijeen te halen of efficiënter met het beschikbare geld om te gaan, bekijk dan de financiering van de actie (bijlage 14). Bij het maken van een actieplan is het verstandig te kiezen voor ideeën die werken. In bijlage 15 hebben we enkele methoden op een rij gezet. Ten slotte is het van belang dat in deze fase ook aandacht gegeven wordt aan de wijze waarop te behalen resultaten later beoordeeld worden. In deze fase reeds afspraken maken over de criteria waarmee beoordeeld kan worden of de resultaten daadwerkelijk worden gehaald en over de manier waarop naar de buurt verantwoording wordt afgelegd, kan in een later stadium veel ongenoegen en strijd voorkomen. Meer hierover in de volgende stap.
Stappenplan voor een leefbare buurt
11
12
STAP 4 | Meetbare resultaten bepalen Het vergroten van de leefbaarheid en vitaliteit van wijken en buurten is een langdurig proces. Het gaat om een lange termijnontwikkeling waarbij heel concreet stappen en interventies worden gepland om de leefbaarheid te vergroten en tegelijkertijd een proces wordt aangegaan om de vitaliteit van wijken en buurten te vergroten door de bewoners ervan te verleiden tot actief burgerschap (empowerment), waarbij zij in toenemende mate zelf verantwoording nemen voor de wijk of buurt. De concrete interventies en acties, welke vaak meer projectmatig worden ingevuld, zijn onderdeel van dat meer langdurige proces. Dit langdurige proces heeft zijn eigen dynamiek en kan niet in meetbare resultaten worden benoemd. Het is een proces van voortschrijdend inzicht met min of meer abstract geformuleerde doelen. Het formuleren van meetbare resultaten bij de meer projectmatige acties en interventies heeft echter wel degelijk zin. Niet alleen om de effecten van dergelijke acties te kunnen benoemen en meten, maar ook omdat daarmee tegelijkertijd indicaties gegeven worden voor de richting waarin het proces zich verder ontwikkeld en om aan de hand daarvan de volgende interventies en acties te kunnen plannen. Wie actie voert, wil dus op een bepaald moment weten of die actie resultaat heeft gehad. Dat moet zeker duidelijk worden als anderen er geld in steken en omdat er altijd meer partners bij de actie betrokken zijn. Vandaar dat we hier stil staan bij ‘meetbare resultaten’ bepalen. Om effecten van interventies te kunnen meten is het van belang voorafgaande aan de interventie een 0-meting te verrichten. Hiermee wordt vast gesteld hoe de uitgangssituatie was, zodat in een later stadium de nieuwe situatie hiermee vergeleken kan worden. Juist omdat het vaak om interventies in sociale processen gaat is dit een lastig probleem. Er zijn immers zoveel variabelen die van invloed kunnen zijn op de te behalen resultaten. Variabelen waar wij, op buurt- en wijkniveau, geen invloed op hebben zoals een financiële crisis waardoor de werkloosheid in een wijk enorm kan toenemen en daarmee het bestedingspatroon van bewoners, enz. Bij het vaststellen van de meetbare resultaten ten aanzien van een actie of interventie is het van belang de bestaande relevante gegevens paraat te hebben. We hebben het dan over objectieve gegevens, zoals de GSB-criteria over sociaaleconomische scores, mate van schooluitval, criminaliteit cijfers van politie, gezondheid, multiculturele bevolkingssamenstelling, werkloosheid percentage, het woningbestand. Maar ook minder objectieve gegevens, ervaringsgegevens rond leefbaarheid, kunnen hierbij een rol spelen. Immers, een thema als veiligheid is voor een deel ook een subjectieve beleving van de betrokkenen. Door dergelijke gegevens op hun belang voor de uitgangssituatie vast te stellen heeft u een 0-meting. Wanneer in een later stadium de resultaten daadwerkelijk gemeten gaan worden, zal er naast de 0-meting rekening gehouden moeten worden met eventuele niet voorziene factoren van invloed op het resultaat. In stap 2 heeft u algemene doelen gesteld. Nu komt het erop aan die zo concreet te maken dat je achteraf kunt vaststellen of er resultaat is geboekt. Vaak zal het nodig zijn om voor de meer algemeen geformuleerde doelen tussendoelen te benoemen die het proces richting algemeen doel sturen.
Stappenplan voor een leefbare buurt
13
Tussenstappen die nodig zijn om het algemene einddoel te realiseren. Voor het formuleren van meetbare doelen is een oefening ontwikkeld die wij in bijlage 16 hebben weergegeven. Vervolgens gaat het erom een basislijn (bijlage 17) vast te stellen. Daarmee kun je in één oogopslag zien wat de verwachting is van de toekomst als er geen actie wordt gevoerd en wat de actie daarin voor verandering teweeg moet brengen. De betrokken organisaties – denk aan de woningcorporatie, de politie en het welzijnswerk – zullen nog nauwkeuriger moeten aangeven wat hun eigen bijdrage zal zijn. Ze zullen prestatienormen moeten vaststellen. De hele actieperiode lang is het de kunst buurtbewoners en partnerorganisaties op een goede manier te informeren: enthousiasmerend, motiverend, hartverwarmend.
14
STAP 5 | Het actieplan uitvoeren Na een voorbereiding in de voorgaande stappen ligt er nu een actieplan. In het actieplan staat een beeld van de wijk/buurt, zowel feitelijk als naar beleving. Wat er aan verbeteringen (doelen en tussendoelen) gewenst wordt, wie zich daarvoor in gaan zetten en hoe dat gaat gebeuren. Er zijn niet alleen doelen gesteld, maar ook zoveel mogelijk meetbare (tussen)resultaten afgesproken. De acties/interventies kunnen beginnen. De feitelijk, uit te voeren acties/interventies zijn natuurlijk sterk afhankelijk van de aard van de gewenste veranderingen/doelen. De afzonderlijke acties en interventies kunnen dus zeer verschillend zijn van aard en omvang. Van langdurige campagnes tot eenmalige acties. Allen gericht op het op te starten proces van burgerparticipatie en actief burgerschap in het kader van leefbaarheidverbetering. Over de inhoud van afzonderlijke acties vindt u daarom hier niet veel. Wel willen we ingaan op de meer algemene randvoorwaarden. •
Elke actie/interventie staat in het teken van het grotere doel: actief burgerschap bij leefbaarheid verbetering van de wijk/buurt. In de loop van het proces is er voortdurend sprake van ‘voortschrijdend inzicht’ en zullen onvoorziene externe (en soms ook interne) ontwikkelingen van invloed zijn op de te nemen stappen en de vorm waarin dat gebeurt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de effecten van de financiële crisis op dit moment, waardoor externe financiering mogelijk onder druk komt te staan. Van belang is dat er een vorm van procesmanagement aanwezig is die dergelijke factoren op waarde kan schatten en de invloed op de te voeren acties en interventies kan vertalen. Maar ook om gedurende de uitvoering van de actie of interventie de vinger aan de pols te houden als het gaat om de vraag of de actie of interventie nog wel beantwoordt aan het gestelde (tussen)doel en het resultaat. Vooruitlopend op de uiteindelijke eindevaluatie van de actie of interventie kan het geen kwaad om als verantwoordelijke voor de actie/interventie al tijdens het uitvoeren van het actieplan hier rekening mee te houden. We raden u aan nu alvast een kijkje te nemen bij die twee vervolgstappen en geven hier alvast een schema voor de evaluatie. Ook bij het uitvoeren van het actieplan is het van belang om als collectief op te treden: zoveel mogelijk wijkbewoners én de belangrijkste organisaties. Door een lijst van acht vragen te beantwoorden kunt u nagaan of echt alle hens aan dek zijn. Daarna geven we enkele tips om na te gaan of alle steun van buiten wordt aangesproken (bijlage 18).
Stappenplan voor een leefbare buurt
15
16
STAP 6 | Resultaten meten en verantwoording afleggen Wie effectief actie wil voeren, moet vooraf doelen en meetbare resultaten stellen om er vervolgens verantwoording over te kunnen afleggen. Het benoemen van de doelen en het formuleren van meetbare resultaten is in de voorgaande stappen besproken. Om verantwoording te kunnen afleggen is het cruciaal om gedurende de actie daadwerkelijk te meten en registreren welke resultaten en effecten u met de actie realiseert. •
Welke veranderingen vinden plaats op basis van de door u gepleegde interventies en acties? Het gaat dus om de ‘outcome’, wat heb ik bereikt, niet om de ‘output’, wat heb ik gedaan.
•
In hoeverre zijn die gemeten effecten te verklaren door uw interventie? Zijn er mogelijk ook andere (niet voorziene) invloeden mogelijk?
•
Wat zijn de neveneffecten (gewenst en ongewenst) van uw interventie?
Hierbij kan het niet alleen om een cijfermatige/kwantitatieve registratie gaan. Minstens zo belangrijk is het meten van de beleving (kwalitatieve meting) van bewoners. Stel u voortdurend de vraag: zijn de cijfermatige resultaten ook gelijk aan de ervaringsresultaten, oftewel staat een cijfermatige vermindering van vandalisme en kleine criminaliteit ook gelijk aan een toegenomen veiligheidsgevoel in de wijk? Ter illustratie is een voorbeeld van monitoring in Delft in bijlage 19 gegeven. Om tot een helder beeld van de veranderingen (effecten gedurende en na uw interventie) te kunnen komen is het van belang inzicht te hebben in de vertreksituatie (de 0-meting). Het meten van de resultaten: wat vereist dat en hoe pak je het aan? Een kleine uitleg over het bepalen van resultaten is te vinden in bijlage 20. Het meten van de resultaten en effecten heeft tot doel inzicht te verwerven in de effectiviteit van uw interventie(s) in relatie tot de gestelde doelen en gewenste ontwikkelingen, teneinde hieraan gerichter te kunnen werken. Het dient ook een rol in het proces, om alle betrokkenen en belanghebbenden inzicht te geven in het resultaat van hun inzet (denk hierbij ook aan de al dan niet participerende bewoners). Het afleggen van verantwoording is een cruciaal moment in de actie. Op dat moment moet duidelijk worden of de actie zin heeft gehad, dat wil zeggen: of er resultaten zijn geboekt die de realisatie van de gestelde doelen dichterbij heeft gebracht. Het afleggen van verantwoording is in de vorige fasen al terdege voorbereid: door een 0-meting te houden, door heldere doelen te stellen, door daarbij indicatoren te benoemen en door de voortgang te monitoren. Het afleggen van verantwoording is dus geen eenmalige gebeurtenis, maar een onderdeel van de actie dat voortdurend aandacht vergt. Dat neemt niet weg dat er een moment komt waarop het nodig is de actie te verantwoorden aan de buurt(bewoners), overige actoren en de financiers. Bij langer lopende acties is het zinvol om hiervoor tussentijdse evaluaties af te spreken. Dat betekent om te beginnen dat er zo duidelijk mogelijke gegevens op tafel moeten komen.
Stappenplan voor een leefbare buurt
17
Naast de al eerder genoemde kwalitatieve informatie is het van belang om ook kwantitatieve gegevens te verzamelen. Van belang is het om een dergelijke inventarisatie van gegevens op een gelijke wijze uit te voeren als bij de eerder gehouden 0-meting. Om daarmee eventuele verschillen die optreden door verschillende meetinstrumenten te gebruiken zoveel mogelijk uit te sluiten. Naast de kwalitatieve en kwantitatieve verantwoording moet ook aandacht gegeven worden aan de procesmatige kant van het verhaal. Resultaten zijn al dan niet behaald op basis van een interventie waarin verschillende actoren hebben samengewerkt. Juist het proces van samenwerking kan een bijdrage leveren in het inzicht waarom een bepaald resultaat wel of niet is behaald. Bij de verantwoording hoort dus ook een procesverslag van de interventie. In bijlage 21 is een indicatie gegeven van de eisen waaraan de te verzamelen gegevens aan moeten voldoen. In bijlage 22 zijn enkele tips gegeven over het verzamelen van kwantitatieve gegevens. Bijlage 23 geeft voorbeelden van leefbaarheidprojecten in de stadsregio Rotterdam. Bijlage 24 bevat tips over de wijze waarop de verantwoording gecommuniceerd kan worden.
18
STAP 7 | Nieuwe doelen stellen Uit al het voorgaande zal inmiddels wel duidelijk zijn dat wij er van uitgaan dat burgerparticipatie niet een incidentele maar een langdurig en structurele proces is. Binnen dat proces kunnen acties en interventies worden onderscheiden die elk op zichzelf beoordeeld en geëvalueerd kunnen worden op hun bijdrage aan het langere procesdoel: een leefbare en vitale wijk of buurt, waarin bewoners actief betrokken zijn en zich mede verantwoordelijk weten voor hun eigen levensloop, de buurt en hun buurtgenoten. Je zou dus kunnen stellen dat elke stap die genomen wordt binnen dit proces (acties en interventies) en hun resultaten, mede van invloed zijn op de volgende stappen. Met het evalueren en afleggen van verantwoording over een genomen stap doet zich gelijk de mogelijkheid voor om zich te oriënteren op de vorm en inhoud van de volgende te nemen stap. Afronding van een actie is daarmee tegelijkertijd de aanhef voor een vervolgactie. Oftewel op basis van de evaluatie kunnen de doelen voor de volgende stap bepaald worden. Het is ook geen schande om na afloop van een actie te constateren dat niet alle gestelde doelen gehaald zijn. In de tussentijd zijn immers allerlei gebeurtenissen geweest die hun invloed hebben gehad: nieuwe bewoners in de buurt, nieuw overheidsbeleid, een school die sluit, een vervelend incident. Uit de evaluatie wordt duidelijk of het beoogde doel wel zo wenselijk was, of de werkwijze wel de juiste was en of het proces zelf (tijdens de actie) heeft geleid tot b.v. frustraties of onvoldoende samenwerking. Dat is geen zwakte maar wijsheid. Bij de overheid en in het bedrijfsleven gaat het niet anders. Elk resultaat is een tussenresultaat. Als je maar leert van de eerdere ervaringen. Een nieuwe actie heeft een nieuw doel (en dus ook nieuwe meetbare resultaten). Dat nieuwe doel kan meer van hetzelfde zijn (bijvoorbeeld: nóg meer kinderen spelen veilig), maar ook een heel ander doel (bijvoorbeeld tienermoeders groeien op in positieve omgeving). In de nieuwe actie doorloop je in principe dezelfde stappen als in de vorige actie, dus •
Wat is er aan de hand?
•
Wat moet er beter?
•
Actieplan maken
•
Meetbare resultaten bepalen
•
Actieplan uitvoeren
•
Resultaten meten en verantwoorden
•
Nieuwe doelen stellen
Stappenplan voor een leefbare buurt
19
20
BIJLAGE 1 | Bewoners betrekken Het valt niet altijd mee om buurtbewoners te betrekken bij het maken (en later uitvoeren) van plannen. Het helpt om aan het volgende te denken. Motivatie DUBBEL STAAT OOK 3 KOPJES VERDER?????? IN ANDERE WOORDEN Gebrek aan motivatie is altijd betrekkelijk. Mensen zijn in principe altijd te interesseren voor een bepaalde kwestie door hen aan te spreken op hun behoeften, economische belangen en sociale positie. Als het niet lukt om mensen te stimuleren voor een actie, dan kan dat bijvoorbeeld komen doordat: •
de boodschap hen niet bereikt
•
zij het anders hebben opgevat dan jij bedoelde
•
zij niet hoeven te reageren
•
het plan niet goed past bij hun situatie.
Zorg dat je precies weet waar de schoen wringt, anders zoek je misschien goede oplossingen voor het verkeerde probleem. •
ongemotiveerdheid is altijd betrekkelijk
•
inhoud van het participatie-aanbod moet aanspreken
•
appel qua betrokkenheid moet overkomen.
Mensen zijn in principe altijd te interesseren voor een bepaalde kwestie door hen aan te spreken op hun behoeften, economische belangen en sociale positie. Leef je in hun situatie in en probeer met hun ogen naar jouw aanbod te kijken. Datgene wat jij beschouwt als aantrekkende of afstotende krachten, is in eerste instantie minder van belang. Het gaat er primair om hoe zij dat ervaren. Doe dit door de mensen gewoon te vragen hoe ze over het een of ander denken. Lusten en lasten De lusten van het actievoeren moeten opwegen tegen de lasten. Meedoen gaat niet vanzelf, mensen maken een afweging van de kosten en baten van meedoen. Welke beloningen en welke kosten zijn in het spel? Hoe zit ‘t met kansen op succes? Hoe lang gaat het duren? Wie doen er nog meer mee? Barrières Mensen kunnen allerlei barrières hebben om mee te doen. Probeer die weg te nemen. Zo moet de persoon geen negatieve opmerkingen krijgen uit zijn omgeving als deze mee wil doen. Verder zullen mensen niet graag willen doen aan iets abstracts. Ze moeten voor zichzelf zinnige rollen en taken zien. Bij het wegnemen van barrières gaat het erom de waarschijnlijkheid te vergroten dat mensen die willen participeren, ook werkelijk gaan participeren. Zo moet de persoon geen negatieve opmerkingen krijgen uit zijn omgeving als deze ingaat op een participatie-aanbod. Verder kunnen er barrières liggen in simpele zaken als gebrek aan tijd, niet de juiste plaats of de verkeerde persoon, het verkeerde aanbod tijdens de kennismaking.
Stappenplan voor een leefbare buurt
21
Als we over organisatie (in ruime zin) praten, dan moeten tal van taken, rollen en functies vervuld worden. Mensen doen niet vaak vanzelf mee. Passende, praktische taken zullen voorhanden moeten zijn opdat ieder hun deel kunnen bijdragen aan het geheel. Je zult mensen nooit kunnen organiseren op iets abstracts. Essentieel is dat een groep een middel is om bepaalde doelen te verwezenlijken. Een groep is geen doel in zichzelf, maar een instituut dat het mogelijk maakt dat iemand zowel emotioneel als qua belangen aan zijn trekken komt. De tot participatie uitgenodigde aspirant-leden moeten voor zich zelf zinnige rollen en taken waarnemen. Bovenal moet je duidelijk kunnen maken dat betrokkenen in de groep een belangrijke, zo niet onmisbare, rol kunnen spelen. De persoon moet ervaren dat hij inderdaad over die talenten of vaardigheden beschikt op grond waarvan hij geschikt of zelfs nodig geacht wordt door de inviterende groep. De inviterende organisatie moet beschikken over voldoende benodigdheden, wil dit comité succesvol kunnen werven. Je moet een aantal middelen tot je beschikking hebben om gestelde doelen te verwezenlijken. Die middelen zijn verschillend van aard. Menskracht in het algemeen; mensen die een bepaalde deskundigheid bezitten, een administratieve kracht, een ruimte, geld, tekstverwerkers en computerdeskundigen.
22
BIJLAGE 2 | Netwerken Een wijk of buurt mag dan de woonplaats zijn van de bewoners, er zijn daarnaast verschillende organisaties die ook van de buurt gebruik maken of voor wie de buurt zelfs het werkterrein is: •
bedrijven
•
scholen
•
instellingen voor zorg en welzijn
•
buurthuizen
•
bibliotheken
•
politie
•
kerken en moskeeën
•
tal van verenigingen.
Om het actieplan tot een succes te maken is het nodig dat er relaties tussen de belangrijke organisaties ontstaan. Alleen dan kan er worden gewerkt aan het gemeenschappelijke doel (in de Amerikaanse literatuur aangeduid als common purpose). Daarbij kunnen organisaties ook profiteren van elkaars faciliteiten. Wanneer er nog weinig contacten zijn tussen de verschillende organisaties is het nodig netwerken daartussen, en daarmee tussenpersonen, te ontwikkelen. Ook kunnen bestaande contacten verder worden uitgebouwd. De gemeentelijke overheid kan hierbij een rol spelen als regisseur, bijvoorbeeld in het kader van het eigen lokaal sociaal beleid. In veel wijken is de laatste jaren al meer samenhang tussen organisaties ontstaan, veelal in het kader van landelijke programma’s zoals de brede school. Het verdient de aanbeveling uitdrukkelijk gebruik te maken van de mogelijkheden die dergelijke programma’s bieden voor het leggen en versterken van contacten tussen organisaties in de buurt.
Stappenplan voor een leefbare buurt
23
24
BIJLAGE 3 | Het perspectief van burgers De bewoners van een wijk zijn in principe zelf verantwoordelijk voor het algemene welzijn van de buurt als geheel. Welzijnsinstellingen en overheidsdiensten kunnen hooguit verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen aandeel in dat algemene welzijn: de scholen voor het kwaliteit van het onderwijs, de corporatie voor de huisvesting, de politie voor de veiligheid enzovoort. Instellingen bedienen slechts klantgroepen maar staan niet garant voor het heil van de hele buurtbevolking. Managers van projecten moeten rekenschap afleggen over de bereikte prestaties voor specifieke groepen. Soms vallen beide verantwoordelijkheden samen: bijvoorbeeld een buurt kiest als doel ‘alle kinderen moeten minstens de lagere school afmaken’ (prestatiemaatstaf). Een individueel schoolhoofd heeft vaak als taakstelling de schooluitval te voorkomen (ook prestatiemaatstaf). Maar als je uitgaat van de hele buurtpopulatie dan kan de mate van schooluitval ook dienen als een ‘prestatieindicator’. De gegevens van schooldeelname spelen hier dus twee verschillende rollen, eerst als maatregel van beheersprestaties en daarna als streven naar het welzijn van alle kinderen in de schoolleeftijd. Deze dubbele rol bij het interpreteren van cijfers over de buurt is de oorzaak van veel verwarring. Het is gemeengoed geworden om instellingen of diensten voor buurtindicatoren verantwoordelijk te stellen. Over ‘veilige gemeenschap’ gaat de politieafdeling. Als het ‘gezonde kinderen’ betreft, dan moet het de GGD zijn. Dit heeft tot een aanzienlijk, maar begrijpelijk cynisme over prestatiemeting geleid. Instellingen moeten zien dat zij één van vele spelers zijn die moeten samenwerken om tot betere prestaties te komen. Zorg er daarom voor dat het actieplan uit twee delen bestaat: •
Deel 1 toont de resultaten en de indicatoren voor de hele buurt die de instelling als onderdeel van een brede samenwerking probeert te beïnvloeden.
•
Deel 2 toont de specifieke prestatiestaken die de instelling nastreeft in al zijn onderdelen.
Stappenplan voor een leefbare buurt
25
26
BIJLAGE 4 | Checklist: wat is er aan de hand in de wijk? 1.
Gaat de buurt vooruit of achteruit?
2.
In welke opzichten?
3.
Wat zijn de belangrijkste problemen die de wijk de afgelopen jaren doormaakt.
4.
Zijn dat tijdelijke of structurele problemen?
5.
Zijn er nieuwe problemen die op de wijk afkomen?
6.
Hoe is het gesteld met de kwaliteit van de huizen en de voorwaarden voor het samenleven in de buurt?
7.
Zijn er in de wijk bewoners die overlast voor anderen veroorzaken?
8.
Wat moet er veranderen om de buurt een betere toekomst te geven?
9.
Wie moet(en) dat doen?
10. Wat kunt u zelf bijdragen? 11. Hoe is het gesteld met de motivatie tot verandering bij de buurtbewoners? 12. Hoe lossen wijkbewoners wijkproblemen op? 13. Hoe liggen de ervaringen met actie en samen strijden voor een betere buurt? 14. Werken die ervaringen bevorderend of belemmerend voor actie? 15. Wat voor bewonersorganisaties zijn er in de buurt? 16. Zouden de politie, de woningbouwvereniging, de gemeente of andere instanties zich anders moeten opstellen? 17. In welke zin? 18. Zijn er leiders, voorlopers in de wijk? 19. Roepen deze leiders ook verzet op? 20. Welke achterban kunnen deze leiders mobiliseren? 21. Wat vragen zij in ruil daarvoor? 22. Zijn er weerstanden tegen een actie in de buurt? 23. Hoe diep en hoe breed zijn die? 24. Hoe zijn die te overwinnen? 25. Wat zijn de aantrekkende en afstotende factoren voor potentiële deelnemers aan een actie? 26. Hoe verhoog je en onderhoud je de steun van de achterban? 27. Wat voor hulpbronnen en capaciteiten hebben buurtbewoners voor een actie? 28. Welke deskundigheden zijn er nodig in de actiegroep? 29. Welke deskundigheden zijn voorhanden in de buurt? 30. Welke moeten elders verkregen worden? 31. Welke samenwerkrelaties zijn aanwezig in de buurt? 32. Welke samenwerkrelaties moeten nieuw gelegd worden? 33. Welke andere bronnen zijn nodig voor de organisatie en de actie? (denk aan: geld, gezag, medewerking, invloed, contacten). 34. Welke bronnen zijn aanwezig in de buurt? 35. Welke bronnen moeten elders worden verworven? 36. Valt er op korte termijn al actie te ondernemen? 37. Of is er eerst vorming of scholing nodig? 38. Wat voor ondersteuning zou u kunnen gebruiken?
Stappenplan voor een leefbare buurt
27
39. Zijn er buurtwerkers die dat ter beschikking stellen? 40. Hoe kunt u deze het best aanspreken?
28
BIJLAGE 5 | Paneldiscussies Formele participatie in besturen, raden en commissies is steeds meer een zaak voor vergadertijgers geworden. De nota’s worden dikker en dikker, het taalgebruik ingewikkelder en de procedures ondoorzichtiger. Er zijn maar weinig bewoners die zich competent voelen om in de officiële vergaderwereld te stappen. Maar er is een alternatief: panels. Panels blijken op meerdere fronten inzetbaar, ze zijn flexibel en vormen een alternatief voor vaste bewonersorganisaties. Een kleine, maar zorgvuldig samengestelde groep burgers praat vrijuit met functionarissen. Het gaat om het polsen van meningen, verkennen en inventariseren van oordelen of het in de week leggen van nieuwe maatregelen. De deelnemers wordt niet gevraagd om zich vast te leggen op vaste overleggen, al zijn er ook regelmatig terugkerende panels die soms zelf ook de agenda bepalen en ongevraagd advies leveren. Zo zijn er jeugdpanels, stadspanels, cliëntenpanels, moederpanels en telepanels. Vuistregels voor paneldiscussies Ga eerst na of het panel wel de geschikte werkvorm is op een bepaald moment in de actie. Gebruik een panel bijvoorbeeld niet om basiskennis op te bouwen, die moet u vooraf al verzameld hebben. Maak van een panel ook niet een verkapte beslissingsvergadering, bijvoorbeeld over het toedelen van gelden. Als er grote tegenstellingen bestaan tussen de deelnemers mag van een panel niet verwacht worden dat het de vrede zal herstellen. De sfeer moet ontspannen zijn. Bereid de onderwerpen goed voor. Maak van tevoren duidelijk wat ter beoordeling staat. Overdonder de panelleden niet met informatie, maar geef op enkele pagina’s A4 feitelijke informatie en tot slot enkele vragen die zijn bedoeld om de discussie richting te geven. Houd de discussiestof overzichtelijk en hanteerbaar. Stel met zorg de deelnemerslijst samen, nodig de mensen tijdig uit. Zorg dat een doorsnee van de doelgroep aanwezig is in het panel. Ga niet boven de omvang van de kleine groep uit (ongeveer twaalf). Splits desnoods een groter geheel in diverse subgroepen. De meeste deelnemers zullen elkaar niet kennen, zorg daarom voor naambordjes, houd de verwelkoming en het voorstellen informeel. Zorg voor een rustige vergaderruimte met goed functionerende faciliteiten, zoals een flap-over bord en stiften die het doen. Controleer van tevoren of alles er is en de tafels goed geschikt staan. De tafels kunnen het beste in een cirkelvorm of U-vorm staan zodat de deelnemers elkaar kunnen aankijken. Tafels zijn ook nuttig omdat de deelnemers daar papieren en pennen op kunnen leggen en omdat ze deelnemers op hun gemak stellen. Kies voor een onpartijdige, ervaren voorzitter. Dus niet iemand die verbonden is aan de instantie of het plaatselijk beleid dat in het geding is. De voorzitter heeft inzicht in de materie, maar beschikt ook over vaardigheden om groepsprocessen vlot te laten verlopen. De voorzitter moet ieder aan het woord laten komen, doch duidelijk zaakgericht zijn.
Stappenplan voor een leefbare buurt
29
Zorg voor een professioneel werkende notulist. Het verslag moet duidelijk en herkenbaar zijn. Maak aan de panelleden de verdere procedure duidelijk, zo ook of je dit panel, al dan niet in dezelfde samenstelling nog eens bijeenroept. Een bijeenkomst duurt meestal 2 à 2,5 uur. Houd vanaf het begin het tempo hoog. Laat de voortgang niet door de langzaamste of de grootste mond bepalen. Let er wel op dat er deelnemers mee kunnen doen die niet gewend zijn aan vergaderen. Betrek hen er actief bij, zwijgen betekent niet automatisch instemmen. Enkele gouden vergaderregels gelden ook hier. Er is telkens slechts één persoon aan het woord. De deelnemers respecteren elkaars meningen. Men hoeft het niet met elkaar eens te zijn, onenigheid moet issue- en niet persoonsgericht gemeld en beargumenteerd worden. Het gaat om de eigen mening, die overigens wel tijdens het overleg herzien kan worden, wanneer een persoon zich laat overtuigen.
30
BIJLAGE 6 | Voorbeeld vragenlijst Leefbaarheidsmonitor Handleiding Lemon – de leefbaarheidsmonitor van Aedes Allereerst willen we u enkele vragen voorleggen over de leefbaarheid in uw buurt. U kunt steeds een rapportcijfer geven. Daarbij geldt steeds: een hoger cijfer betekent dat u meer tevreden bent en een laag cijfer betekent dat u ontevreden bent. Omcirkel per vraag steeds het getal dat u als rapportcijfer wilt geven voor uw buurt. 0. Totaaloordeel: Hoe prettig vindt u uw buurt in het algemeen? Zeer onprettig
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Zeer prettig
1. De woningen Hoe vindt u de kwaliteit van de woningen bij u in de buurt? Daarbij gaat het niet om de geschiktheid van uw eigen woning voor uzelf maar om de aantrekkelijkheid en de staat van onderhoud van de woningen om u heen. Zeer slecht
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Zeer goed
2. De woonomgeving Wat vindt u van de woonomgeving in uw buurt? Denk hierbij aan de pleintjes, de bestrating, de manier waarop de straat is ingericht, bankjes, straatverlichting, enzovoorts. Zeer slecht
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Zeer goed
3. Het groen en de speelvoorzieningen Wat vindt u van het groen in de buurt? Denk daarbij aan de manier waarop u er gebruik van kan maken, de manier waarop het wordt bijgehouden en of kinderen leuk en veilig buiten kunnen spelen. Zeer slecht
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Zeer goed
4. Scholen, winkels en andere voorzieningen Wat vindt u in het algemeen van de kwaliteit van voorzieningen in de buurt? Denk hierbij aan scholen, winkels, gezondheidscentra, buurthuizen en dergelijke. Zeer slecht
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Zeer goed
5. Samenleven van verschillende inkomensgroepen Gaan de mensen van verschillende inkomensgroepen in de wijk op een prettige manier met elkaar om? Minder prettig
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Erg prettig
6. Samenleven van allochtone en autochtone huishoudens Gaan de mensen van verschillende etnische afkomst in de wijk op een prettige manier met elkaar om? Minder prettig
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Stappenplan voor een leefbare buurt
Erg prettig
31
7. Betrokkenheid bij de buurt Wat vindt u van de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van de buurtbewoners voor de buurt en de medebewoners? Geen betrokkenheid
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Grote betrokkenheid
8. Overlast Heeft u in uw buurt last van het gedrag van anderen? Denkt u hierbij aan geluidsoverlast of ander overlast van uw buren, of aan overlast door rondhangende groepen. Ernstige overlast
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Geen overlast
9. Vervuiling Heeft u in uw buurt veel last van vervuiling? Denk aan zwerfvuil, verkeerd geplaatst vuilnis, hondenpoep en dergelijke dingen? Ernstig vervuild
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Niet vervuild
10. Last van activiteiten Heeft u in uw buurt last van bepaalde activiteiten? Denk aan drugshandel, prostitutie, horeca, enz.? Ernstige overlast
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Geen overlast
11. Criminaliteit Heeft u in uw buurt last van criminaliteit? Denk bijvoorbeeld aan inbraak, diefstal, vernielingen en geweldpleging. Ernstige overlast
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Geen overlast
12. Veiligheidsgevoel Hoe veilig voelt u zich bij u in de buurt? Denk aan enge plekken, een onprettige sfeer, enzovoorts? Zeer onveilig
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Zeer veilig
13. Verkeersoverlast Heeft u in uw buurt last van het verkeer? Denk aan verkeerslawaai, hinder door verkeerd parkeren, te hard of onveilig rijgedrag, enzovoorts. Ernstige hinder
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Geen hinder
Als u een of twee van uw rapportcijfers nog wilt toelichten dan kunt u dat hieronder doen Vraagnummer
: _____
Opmerking
: ___________________________________________________________________
Vraagnummer
: _____
Opmerking
: ___________________________________________________________________
32
Ten slotte enkele vragen over uzelf: Wat is uw leeftijd?
_____ jaar
Bent u man of vrouw?
❒ Man
❒ vrouw
Wie is de eigenaar van uw woning?
❒ ❒ ❒ ❒
ikzelf corporatie A corporatie B anders
In wat voor soort woning woont u?
❒ ❒ ❒ ❒
eengezinswoning appartement in woongebouw zonder lift appartement in woongebouw met lift seniorenwoning
Wat voor huishouden heeft u?
❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒
alleenstaand tweepersoons huishouden zonder kinderen gezin, jongste kind onder de 12 jaar gezin, jongste kind 12 of ouder alleenstaande ouder met jongste kind onder de 12 alleenstaande ouder met jongste kind 12 of ouder
Hartelijk dank voor uw medewerking!
Stappenplan voor een leefbare buurt
33
34
BIJLAGE 7 | Exit-enquête 1.
❒ ❒ ❒ ❒ 2.
Wat is voor u een belangrijke reden om te gaan verhuizen? de huidige woning de huidige woonomgeving de (veranderde) persoonlijke situatie anders, namelijk _________________________________________________________________ Welk van onderstaande zaken omtrent de woning speelde een rol bij de beslissing te verhuizen? (u kunt meerdere antwoorden geven)
❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ 3.
geen aantal kamers indeling van de woning comfort van de woning technische staat van de woning huurprijs anders, namelijk _________________________________________________________________ Welk van onderstaande zaken omtrent de woonomgeving speelde een rol bij de beslissing te verhuizen? (u kunt meerdere antwoorden geven)
❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ 4.
geen kwaliteit woonomgeving zoals bankjes, verlichting en bestrating groen en speelvoorzieningen winkels, scholen en overige voorzieningen samenleven van groepen met verschillende leefstijlen samenleven van allochtone en autochtone huishoudens betrokkenheid bij de buurt overlast door buren, rondhangende jeugd, enz. vervuiling zoals zwerfvuil, hondenpoep en vuilnis overlastgevende activiteiten zoals drugshandel, horeca, prostitutie criminaliteit gevoel van onveiligheid verkeersoverlast anders, namelijk _________________________________________________________________ Welk van onderstaande zaken omtrent uw persoonlijk situatie speelde een rol bij de beslissing te verhuizen?
❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒
geen huwelijk/samenwonen echtscheiding/overlijden partner gezinsuitbreiding kinderen uit huis ander werk
Stappenplan voor een leefbare buurt
35
❒ ❒ ❒ ❒ 5.
❒ ❒ ❒ ❒ ❒ 6.
dichter wonen bij familie/kennissen gezondheidsredenen financiële situatie anders, namelijk _________________________________________________________________ Van welk type is uw nieuwe woning? eengezinswoning meergezinswoning met lift meergezinswoning zonder lift seniorenwoning jongerenwoning Is uw nieuwe woning een koop- of huurwoning?
❒ koop ❒ huur 7.
Wat is de prijs van uw
Koopwoning _______________________________ Huurwoning _______________________________ 8.
In welke gemeente ligt uw nieuwe woning?
❒ zelfde gemeente, wijk __________________________________________________ ❒ andere gemeente, namelijk ______________________________________________ 9.
Is uw nieuwe woning een nieuwbouw woning of een bestaande woning?
❒ nieuwe woning ❒ bestaande woning 10. Hoe is uw huishouden samengesteld?
❒ ❒ ❒ ❒
alleenstaand zonder kinderen alleenstaand met kinderen samenwonend/gehuwd zonder kinderen samenwonend/gehuwd met kinderen
11. Uit hoeveel personen bestaat uw huishouden? _____________________ 12. Wat is de leeftijd van de hoofdbewoner? _____________________
36
BIJLAGE 8 | Methode Werkgroep 2000 Werkgroep 2000 heeft een methode ontwikkeld om via een wijkanalyse de betrokkenheid van bewoners te verhogen en om werkgelegenheid in de wijk zichtbaar te maken. Bij de wijkanalyse wordt uitgegaan van wat aanwezig is in de wijk om van daaruit nieuwe combinaties te zoeken. Deze methode bestaat uit onderstaande fasen. De gegevensverzameling Op basis van een analyse van bronnenmateriaal en gesprekken met sleutelfiguren worden gegevens verzameld omtrent de wijk. Dat gebeurt aan de hand van een lijst van indicatoren als inkomenspositie, verhuisgeneigdheid, werkloosheid. Een wijkwandeling maken De wijkanalyse wordt voornamelijk gerealiseerd via een wijkwandeling met bewoners en werkers. De groep moet zowel bestaan uit praters als uit doeners en vernieuwers. De deelnemers krijgen de opdracht hun aandacht te richten op de leuke en de vreselijke dingen in de wijk. Een plattegrond van de wijk maken De wijk wordt zo exact mogelijk getekend: straten, groen, water, enzovoort. De geïnventariseerde kennis van de wijk (gegevensverzameling en wijkwandeling) wordt gebundeld en zichtbaar gemaakt op de kaart. Het is de bedoeling de kaart zo volledig mogelijk te maken zodat zichtbaar wordt wat er is en wat de potenties zijn (bouwlocaties, winkels, bedrijven, scholen, organisaties, leegstand, groenstroken, recreatie). Brainstormen over de oplossingen en nieuwe ideeën voor de wijk De bedoeling van de brainstorm is zoveel mogelijk nieuwe ideeën voor de wijk te verzamelen. Hierbij wordt er geen kritiek geuit op elkaars ideeën. Je kunt brainstormen over de mogelijkheden voor open ruimtes, historisch erfgoed of compleet los van de realiteit. Je kan ook brainstormen per leeftijdscategorie. Evaluatie brainstorm In deze fase worden de ideeën uit de brainstorm door een gedeeltelijk andere groep (wijkbewoners en experts) geëvalueerd naar haalbaarheid, realiseerbaarheid op korte termijn en uitvoerbaarheid door bewoners zelf. In deze fase wordt opnieuw rekening gehouden met de gemaakte kaart van de wijk. Een stappenplan maken voor een aantal startprojecten Voor de haalbare ideeën wordt in werkgroepen een projectenplan opgemaakt. Het is belangrijk dat de startprojecten van onderaf ontstaan, kleinschalig zijn, snel en zichtbaar resultaat opleveren en mooi en opvallend zijn. De wijkwandeling en het maken van de kaart kunnen op één dag plaatsvinden. De brainstorm en de evaluatie van de brainstorm kunnen het best op twee momenten worden uitgevoerd.
Stappenplan voor een leefbare buurt
37
38
BIJLAGE 9 | Gibson-techniek De Engelsman Tony Gibson ontwikkelde een discussietechniek (en trouwens ook onderwijsprogramma’s) voor mensen met geringe taalvaardigheden. Bij deze techniek worden in enkele ronden stellingen geselecteerd en besproken in groepen. Deze stellingen zijn op losse kaartjes geschreven. Bij verschil van mening is de stelling het uitgangspunt voor discussie. In de discussie gaat het er niet om hoeveel mensen het eens zijn met een stelling maar wel welke argumenten ze hebben om de stelling te verdedigen of aan te vallen. De techniek bestaat uit een aantal fasen. Fase 1 Deze fase duurt ongeveer 15 minuten. Eerst legt de begeleider uit hoe de bijeenkomst is opgebouwd en wat er van de deelnemers wordt verwacht. Vervolgens krijgen de deelnemers de gelegenheid om de stellingen te lezen en de stellingen waarmee men het eens is op te pakken. De assistent pakt de overgebleven stellingen van tafel en stopt ze in een enveloppe waarop de tekst ‘oneens’ staat. De begeleider neemt de opgenomen stellingen over en legt ze weer terug op tafel. Fase 2 Deze fase duurt wederom ongeveer 15 minuten. De deelnemers krijgen de gelegenheid om de stellingen nogmaals te lezen en die stellingen op te pakken waarmee men het het meest eens is. De begeleider neemt de opgenomen stellingen over en schrijft deze groot en leesbaar over op flap-over vellen. De assistent pakt de overgebleven stellingen van de tafel en stopt ze in een enveloppe waarop de tekst ‘eens’ staat. Fase 3 In deze fase bespreekt het panel één voor één de onderwerpen. Het is bij de bespreking niet van belang hoeveel voor- of tegenstanders zijn, maar om de argumenten die men aanvoert om de stelling te verdedigen of te verwerpen. Voorbeeld Eindhoven Projectnaam
ABCD-E Lijmbeek
Korte projectbeschrijving
Het project neemt de Asset-Based Community Development (ABCD)-benadering van de Amerikaan Mc. Knight als richtsnoer. Deze benadering geeft een weg aan om via het in kaart brengen en mobiliseren van de talenten en vaardigheden die in elke wijk aanwezig zijn om van binnenuit te werken aan vitale wijken. De bewoners staan in alle opzichten centraal. Zij nemen het initiatief, bepalen de koers en nodigen andere partners uit om mee te werken. Co-productie in optima forma.
Projectlocatie
Lijmbeek (Eindhoven)
Startdatum project
2000
Einddatum project
Eind 2003
Werkgebied
Buurt
Stappenplan voor een leefbare buurt
39
Bereik
Lokaal
Aantal betrokkenen (lokale
Iets meer dan 1000
bevolking) Aantal deelnemers (directe
Vaste kern van 20 meest actieve bewoners met daaromheen nog ongeveer 50 vrijwilligers
betrokkenen)
die minder actief zijn
Belangrijkste actiegebieden Leefbaarheid, met name het vergroten van de contacten c.q. onderlinge samenhang tussen bewoners Belangrijkste actoren
Stichting A.B.C.D.-E Lijmbeek, gemeente, woningcorporatie, politie
Doelstelling
Het doorbreken van de negatieve spiraal in de wijk waardoor het weer een prettige wijk wordt om in te leven.
Beschrijving
Het project is in 2000 gestart en wordt ondersteund door het Landelijk Samenwerkingsverband Aandachtswijken (LSA) en Fontys Hogeschool. Na het formuleren van de doelstelling door de bewoners zijn de bewoners aan de slag gegaan met het stappenschema van de ABCD-methode. Die methode bestaat uit 5 stappen, te weten: 1.
Het maken van een (nieuwe) wijkkaart
In tegenstelling tot de traditionele wijkkaart brengt deze geen problemen e.d. in beeld, maar juist de vaardigheden, talenten en capaciteiten van de bewoners zelf. 2.
Bouwen aan relaties tussen de mensen in de wijk
Op basis van zelf verricht onderzoek in de wijk wordt geprobeerd de aanwezige talenten en wensen aan elkaar te koppelen. 3.
Mobiliseren van de buurt
Begin 2003 zijn er, naast de Stichting zelf, 5 ‘organisatieteams’ van bewoners actief. Zij richten zich op de buurtkrant, de eigen website, het buurtfeest, kinderactiviteiten en decemberactiviteiten. 4.
De wijk samenbrengen rond een visie en een plan.
Het project is van plan in 2003 een wijkvisie op te stellen. 5.
Op zoek naar steun van buiten
Het project is gestart met een startsubsidie van de Provincie Brabant. Nu wordt het gefinancierd uit de gelden die de gemeente Eindhoven krijgt uit het programma Onze Buurt aan Zet. In 2003 gaat het project op zoek naar nieuwe financieringsbronnen. Citaten ‘actoren’
n.v.t.
Tools, methodieken,
Het project heeft zelf, met behulp van Fontys Hogeschool, een vragenlijst ontwikkeld
technieken
waarmee de talenten en capaciteiten van bewoners in kaart kunnen worden gebracht. Vervolgens zijn de bewoners, na een interviewtraining, zelf op pad gegaan en hebben bewoners geïnterviewd. De resultaten zijn besproken op een buurtavond. Op deze stond het bij elkaar brengen van talenten en wensen van bewoners centraal. Tot nu toe hebben twee interviewrondes plaatsgevonden. In 2003 staat een ronde onder allochtonen op het programma. De bewoners hebben zelf een professional aangesteld, een duizendpoot, die de Stichting ondersteunt.
Participatieniveau
Co-productie oftewel zelfsturing door bewoners in meest vergaande vorm.
Succesfactoren
Het daadwerkelijk kunnen aanboren van onvermoede talenten en capaciteiten van bewoners en op basis hiervan organisatieteams samenstellen. Consequent een eigen koers varen waarbij professionals alleen praktische ondersteuning bieden waar vaardigheden van bewoners ontbreekt.
40
Faalfactoren
Bewoners moeten alert blijven op (onbedoelde) pogingen van professionals om activiteiten van bewoners in te pakken of over te nemen. Het project moet knokken om in beeld te blijven bijvoorbeeld de gemeente omdat het geen impuls (aandachts)wijk is. Een (groter) eigen pand als uitvalsbasis is broodnodig. Eind 2003 loopt (financiering van) het project af.
Belangrijkste resultaten op
Het ABCD-project heeft door haar aanpak nieuw leven geblazen in de wijk. Bewoners
gebied van participatie
spreken elkaar weer (aan) en nemen deel aan de activiteiten van het project.
Acties en duurzaamheid
In 2002 hebben de organisatieteams verschillende acties ondernomen.
ervaring
De tweede interviewronde onder de bewoners waarbij 50 bewoners bezocht zijn, heeft 20% meer vrijwilligers opgeleverd. In 2003 zullen de organisaties wederom activiteiten opzetten. 2003 staat voor het project in het teken van veiligheid. Voor bewoners - en voor bewoners alleen - wordt een thema-avond georganiseerd als basis waarop actie kan worden ondernomen. Met het oog op het aanboren van fondsen e.d. is een Stichting opgericht. Het project gaat in 2003 actief op zoek naar nieuwe financiers.
Relatie tot eerdere of
Het project heeft lang in de schaduw van een andere project in Woensel West geleefd. Nu
andere trajecten
vaart het project een heel eigen koers en kan het zich beter profileren.
Stappenplan voor een leefbare buurt
41
42
BIJLAGE 10 | Vuistregels voor een portiekgesprek Steeds vaker maken actieve buurtbewoners en buurtwerkers (meestal samen) gebruik van de techniek van de portiekgesprekken. Er zijn twee varianten: 1.
U nodigt bewoners van een trap of een portiek uit om te praten over de buurt, in het bijzonder over het samenleven van de deelnemers op één trap of aan het zelfde portiek. De aanleiding is dikwijls irritatie of overlast ontstaan door verschillende leefstijlen of misverstanden daarover. Het doel is dan het vergroten van wederzijds begrip en het reduceren van onderlinge spanningen door afspraken te maken over ander gedrag. Maar natuurlijk hoeft u niet te wachten tot ruzies ontstaan.
2.
De tweede variant zou je de onderzoeksvariant kunnen noemen. Je belt huis aan huis aan om met de bewoners indringend te praten over de buurt. Je geeft informatie, maar luistert ook goed. Wat drijft en bezielt de mensen, hoe kijken zij aan tegen het leven in de wijk en wat willen zij eventueel bijdragen aan de verbeteringen? In de aandacht staan niet de directe buren, maar de mening en actiebereidheid van de man of vrouw achter de deurbel inzake de buurt.
De voorbereiding •
Inventariseer welke problemen je met de portiekgesprekken wilt oplossen en welke instanties bereid moeten zijn om met de resultaten aan de slag te gaan.
• •
Zorg voor een adequate dekking qua tijd, geld en menskracht. Let erop dat mensen terug kunnen bellen. Houd de afsprakenlijst goed bij en instrueer de telefoniste adequaat.
•
Administreer helder de geïnventariseerde klachten. Als je hebt toegezegd ergens achteraan te gaan, doe dat dan. Nalatigheid in dit opzicht is een doodzonde.
De uitvoering •
Stel de bewoners op hun gemak, laat hen spuien.
•
Vorm een beeld van hun kijk op de zaak en check dat.
•
Heb het vooral over doen, oplossingen scheppen, assistentie gebruiken.
•
Stuur een lijstje met afspraken na afloop en inviteer de mensen weer persoonlijk voor een vervolg.
Bewoners in actie Begin maar bij de persoonsgebonden factoren in de doelgroep. 1.
Wat weet je inmiddels over de motivatie tot verandering bij de buurtbewoners ? Wie wil wat in termen van bijdragen aan een gecoördineerde actie?
2.
Welke behoeften van de bewoners in termen van kwaliteit van woning en condities voor het samenleven in de buurt worden wel en niet bevredigd? (Bij grote onbevredigdheid, meer kans op meedoen bij een actie).
3.
Hoe liggen de ervaringen met actie en samen strijden voor een betere buurt: werken die bevorderend of belemmerend voor verandering?
4.
Hoe zit het met de afhankelijkheden van de bewoners: afhankelijk van de sociale dienst, van de woningbouwvereniging, van elkaar? In welk opzicht? Wat betekent dit in termen van mogelijke
Stappenplan voor een leefbare buurt
43
belemmeringen voor actie? Of juist omgekeerd: waar zullen de mensen kwaad over zijn en wat aan willen doen? 5.
Bronnen en leiderschap: a. Ga uit van bronnen: over welke hulpbronnen beschikken de mensen? Over welke vaardigheden, welke capaciteiten beschikken zij als je denkt in termen van benodigdheden voor een gecoördineerde actie? b. Ga uit van leiderschap: zijn er leiders, voorlopers in de wijk? Roepen deze ook verzet op? Welke achterban kunnen deze leiders mobiliseren, wat vragen zij in ruil daarvoor?
6.
Ga uit van weerstanden tegen een gecoördineerde actie: hoe diep, hoe breed en hoe verbreid liggen die? Hoe zijn die te overkomen? Waar moet rekening mee gehouden worden?
7.
Ga uit van draagkracht: welke voorlopige conclusies kun je trekken na analyse van 1 t/m 6 in termen van draagvlak onder de bewoners voor een actie?
Vervolgens: beeld je de initiatiefgroep in en onderzoek 1.
Welke zijn de aantrekkende en afstotende factoren voor potentiële deelnemers?
2.
Welke leiderschapsrollen zijn nodig en welke zijn voorhanden? (organisatie = achterban + initiatiefgroep + buurtwerker)
3.
Hoe verhoog je en onderhoud je de steun van de achterban?
4.
Hoe zit het met de deskundigheden van de initiatiefgroep: welke zijn nodig; welke zijn voorhanden in de doelgroep, welke moeten elders verkregen worden?
5.
Hoe zit het met de samenwerkrelaties. a. Welke zijn aanwezig tussen doelgroep en omgeving, welke zijn nodig, welke moeten dus gelegd worden? b. Welke zijn er onderling in de doelgroep? Welke zijn er nodig? Hoe kan de ontbrekende relatie vorm krijgen? c. Welke samenwerkrelaties ten gunste van de actie moeten er zijn tussen instanties? Welke zijn er thans en wat moet er gebeuren om hetzij meer gunstige relaties te krijgen, hetzij de storende relaties te blokkeren?
6.
Welke andere bronnen zijn nodig voor de organisatie en de actie? Denk bij bronnen aan geld, gezag, medewerking, toestemming, status, invloed, contacten. Welke zijn reeds aanwezig? Welke kunnen daarbinnen ontwikkeld worden en welke moeten elders verworven worden?
7.
Welke organisatievormen bestaan er reeds bij de doelgroep. Waarom hebben die niet een veranderend effect ten gunste gehad? Zullen ze mee- of tegenwerken in een actie c.q. bij creatie van nieuwe organisatie?
8.
Valt er in eerste instantie al wat te organiseren of zijn de mogelijkheden zo gering dat er eerst b.v. vormings- of scholingsactiviteiten nodig zijn?
9.
Is een startinitiatief voldoende omdat het organisatiepotentieel hoog is, of valt te voorzien dat een organisatie voor langere tijd ondersteuning nodig heeft? En als dat laatste het geval is: kan de buurtwerker die voldoende ter beschikking stellen of zijn er anderen die het over kunnen nemen?
10. Als een op te richten organisatie over bepaalde bronnen niet kan beschikken, kan dit mogelijk opgevangen worden door anderen. Van geval tot geval moet bekeken worden in welke mate en op welke wijze deze ondersteuning gecontinueerd moet worden.
44
BIJLAGE 11 | De DIP-methode De Doelgerichte Interventie Planning-methode (DIP) is een methode die de mogelijkheid biedt om met groepen mensen samen problemen te analyseren en doelen te stellen. De methode omvat drie fasen. De voorbereidende fase In deze fase definiëren de initiatiefnemers de probleemsituatie of het onderwerp van de analyse. Vervolgens bepalen ze wie er betrokken moet worden bij de planning (zo mogelijk zowel mensen die bij het probleem betrokken zijn als mensen en organisaties die aan de oplossing kunnen bijdragen). Op die manier stellen ze een groep samen van maximaal 25 à 30 mensen. Met deze mensen wordt een bijeenkomst belegd. De analysefase De voorzitter vraagt de aanwezigen om de problemen die zij ervaren neer te schrijven op kaartjes. Uit al deze kaartjes kiest de groep een startprobleem dat zowel een duidelijke oorzaak als een duidelijk gevolg heeft. Dit is de start voor het uittekenen van de problemenboom: een structuur waarin alle kaartjes een plaats vinden, zodat oorzaak-gevolg relaties duidelijk worden. Door de problemen op de kaartjes te herformuleren in termen van een gewenste toestand, wordt de boom vervolgens omgezet in een doelenboom. In deze boom onderscheidt de groep vervolgens een aantal groepen of clusters van doelen. Deze clusters worden aan de hand van een aantal vooropgestelde criteria (haalbaar, vernieuwend, effectief, snel resultaat) beoordeeld naar prioriteit. De analysefase vergt twee bijeenkomsten van vier uur. De planningsfase Is de keuze gemaakt, dan begint de groep aan de planning. De boom geeft informatie over de relatie tussen de algemene doelstelling, de specifieke doelstelling, de resultaten en de activiteiten. Deze vier elementen krijgen een heel concrete inhoudelijke vertaling, gezamenlijk genoemd de ‘interventielogica’. Ze worden aangevuld met de veronderstellingen van waaruit men vertrekt om de resultaten te bereiken, de indicatoren die helpen om de behaalde resultaten te toetsen, de bronnen die nodig zijn voor de toetsing en de benodigde (financiële) middelen. De planningsfase vraagt eveneens twee bijeenkomsten van vier uur.
Stappenplan voor een leefbare buurt
45
46
BIJLAGE 12 | Oefening Het Binnenterrein Bij het aanpakken van problemen in de buurt staat u er nooit alleen voor. Dat is prima, maar het brengt wel nieuwe uitdagingen met zich mee. Bijvoorbeeld: hoe werken groepen mensen (burgers, professionals, ambtenaren enzovoort) productief met elkaar samen? Om u te bekwamen in samenwerking is er de oefening Het binnenterrein. Die oefening heeft twee doelen: •
Leren onderscheiden van verschillende belangen en daarmee samenhangende zienswijzen & stellingnamen van actoren die actief zijn op het gebied van leefbaarheid.
•
Achterhalen hoe een gezamenlijk besluit vormgegeven wordt.
Hoe gaat de oefening? In totaal kunnen twaalf mensen meedoen. Zij worden gesplitst in twee groepjes van zes personen. Elke persoon speelt een actor. De actoren zijn: •
de medewerker van de woningbouwvereniging
•
de wijkagent
•
de vertegenwoordiger van de bewonersvereniging
•
de ambtenaar van wijkaangelegenheden gemeente
•
het schoolhoofd van een naburige basisschool
•
de buurtwerker.
De opdracht aan deze actoren is een gezamenlijk besluit te nemen over het binnenterrein. Het besluit moet door allen geaccepteerd en verdedigd kunnen worden naar de achterban. Je hebt maximaal 60 minuten de tijd. Daarna volgt plenaire bespreking. Situatieschets In Wijk X van stad Z staan nogal wat woningbouwcomplexen die in een carré zijn gebouwd. De 80 woningen zijn onlangs gerenoveerd en staan gestapeld in vier hoog. Het zijn galerijflats, waar vooral kinderrijke immigrantengezinnen wonen. Op de begane grond wordt een binnenterrein omsloten door de woningen. Dat binnenterrein heeft de oppervlakte van een half voetbalveld. Er zijn twee ingangen: een hek met een sleutel. Het hek zit dicht: de woningbouwvereniging geeft de sleutel niet uit handen. Op het terrein staat een aantal bruikbare barakken (een voormalige garage) en verder tiert er wat struikgewas. Het terrein is iedereen al lang een doorn in het oog. Tieners klimmen over het hek en doen er van alles wat God verboden heeft. Er wordt gedeald en met ghetto-blasters maken ze er ‘s avonds een hangplek van. Zwervers slapen in de barakken. Regelmatig veegt de politie het terrein schoon, maar het is dweilen met de kraan open. Tijdens de renovatie was er geen geld om wat aan dat binnenterrein te doen. Nu kan dat dankzij het Grote Stedenbeleid wel. Probleem is echter dat er verschillende plannen en argumenten op tafel liggen. Toch moet er binnen 14 dagen een besluit worden genomen om de investeringssubsidie van het Rijk binnen te halen.
Stappenplan voor een leefbare buurt
47
Rolverdeling bespreking argumenten De buurtwerker leidt het overleg. De wijkagent Jij als politieagent wil vooral orde, rust, veiligheid: dat is leefbaarheid. Het liefst brak je al de barakken af en haalde het struikgewas weg, om er dan een hoger, onneembaar hek omheen te zetten met verlichting ‘s avonds. Op die manier kun je de belofte schoon, heel en veilig waarmaken en hoef je niet telkens op klachten van omwonenden uit te rukken. Je chef heeft je echter opgedragen om positief tegenover plannen van anderen uit de wijk te staan, dus niet meteen overal nee op te zeggen. Maar je hebt ‘t er wel moeilijk mee: een plan dat niet deugt zal je niet direct steunen. Het moet echt goed in elkaar zitten in termen van orde, rust en veiligheid, wil je er aan mee werken. De vertegenwoordiger van de bewonersorganisatie in de wijk Je beschouwt het terrein als een gemiste kans. Er zou wat moois van gemaakt kunnen worden. Er is al zo weinig speelgelegenheid voor kinderen. Met klimrekken en bankjes enz. valt er wat van te maken. Alleen zit je met een aantal problemen: a.
wie beheert het terrein
b.
wie hebben een sleutel van het hek
c.
wanneer moet de deur open en wanneer dicht
d.
is het terrein ook toegankelijk voor andere kinderen dan die van de direct omwonenden?
Leefbaarheid is voor jou: optimaal gebruik van de buitenruimte door en voor de bewoners. De medewerker van de woningbouwvereniging Toevallig ben je ook bestuurslid van een organisatie die goedkope bedrijfspanden ontwikkelt voor startende etnische ondernemers. Daar is grote vraag naar. Je kent een aantal starters uit de wijk die een collectief bedrijfspand zoeken: een sieradenmakerij, een opslagloods voor im- en export van textiel, een telemarketingbureau enzovoort; allemaal bedrijfjes die niet veel lawaai/stank met zich meebrengen en ‘s avonds dicht gaan. De woningbouwvereniging is bereid de investeringen voor dit collectieve bedrijfspand te doen door de oude barak te slopen en er iets moois, met ook een toegang voor een bestelwagen. Leefbaarheid is voor jou vooral het ‘upgraden van de wijk’: functiemenging, bedrijvigheid erin terugbrengen en de etnische ondernemers een kans geven. Het schoolhoofd Al lang zoek je naar een mogelijkheid om iets extra’s te bieden aan de kinderen uit het kansarme milieu die je op school hebt. Ook de wethouder van onderwijs stimuleert je om iets te doen in het kader van de Brede Schoolgedachte. Dit binnenterrein zie je als een prachtige kans om school annex volkstuintjes aan te leggen. Moestuinen dus: de ouders van de kinderen komen van het platteland en kunnen kweken. De kinderen leren spelenderwijs met natuur & milieu omgaan, samenwerken en verzorgen. Je voorstel is om het binnenterrein op te delen in een aantal lapjes grond. Elke klas krijgt een stukje. Ouders van de kinderen helpen.
48
Financiën voor de aanschaf van planten en een klein onderhoudsbudget kun je regelen via de wethouder van Onderwijs en je contacten met het bedrijfsleven (sponsoring). Misschien dat een gesubsidieerde (werkgelegenheids)baan helpt voor een functie als opzichter. Leefbaarheid betekent voor jou vooral: in vrijwilligerswerk verantwoordelijkheidszin aankweken, in harmonie met de natuur leven. De ambtenaar van buurtbeheer en wijkaangelegenheden Er moet wat gebeuren. Maar je weet eigenlijk niet wat. En behalve een investeringssubsidie via het Grote Stedenbeleid heb je geen geld te bieden. Je gelooft niet in zelforganisatie van de omwonenden: je hebt slechte ervaringen met speeltuinen in zelfbeheer. Ook het willekeurig uitdelen van sleutels aan bewoners van het hek leidt in jouw ogen tot narigheid. Wat er ook gebeurt op het terrein je wilt overlast voor de omwonenden voorkomen, want anders staan die binnen de kortste keren weer op de stoep van je wijkpost om te klagen. Leefbaarheid is voor jou vooral: conflictreductie en goed toezicht: veiligheid. Voorts, door je eigen verleden, heb je een speciale interesse voor werkgelegenheidsbevorderende maatregelen. Je bent zelf meerdere keren werkloos geweest en daarom thans altijd in de weer om additionele arbeid te scheppen. De buurtwerker Elk van de andere actoren heeft een plan voor het binnenterrein. Je begint je voorzittersrol met aan elk der actoren te vragen wat ze willen met het terrein. Jij hebt geen inhoudelijke voorkeur voor een van de plannen. Wel wil je dat er zuiver gedebatteerd wordt en dat er een besluit uit komt dat uitvoerbaar is. Leefbaarheid betekent voor jou vooral een heldere, eerlijke besluitvorming: de kwaliteit van het proces staat voorop. Wel span je je in om in ieder geval de subsidie-aanvraag op tijd te kunnen binnenhalen.
Stappenplan voor een leefbare buurt
49
50
BIJLAGE 13 | Hoe buigen we de trend om? (turning the curve) De bedoeling van deze oefening is, als groep burgers, directe ervaring op te doen met resultaatgerichte besluitvorming. In principe werk je daarbij met een grote groep burgers (40-50 mensen). •
Optie 1: een ervaren groep: kies deze optie wanneer het gaat om een groep die al enige ervaring heeft met het ontwikkelen van resultaten en indicatoren.
•
Optie 2: een groep met enige ervaring: kies deze optie wanneer het gaat om een groep die nog moet oefenen met het kiezen van indicatoren.
•
Optie 3: een beginnende groep: deze optie is bestemd voor groepen die nog helemaal aan het begin staan met het denken over het welzijn van een bepaalde bevolking.
Optie 1: een ervaren groep Een ervaren groep heeft al doelen benoemd en indicatoren vastgesteld. Kies een indicator voor een trend die op dit ogenblik bijzonder belangrijk is en waarschijnlijk in de toekomst zal verslechteren. Bijvoorbeeld bij onveiligheid: het aantal diefstallen in de wijk. Teken zo mogelijk een basislijn aan de hand van daadwerkelijke gegevens voor deze indicator. Als geen basislijn voorhanden is, zet dan een aansprekende basislijn op een flap door de volgende vragen te stellen: •
Waar bevinden wij ons nu?
•
Is er de laatste jaren een verbetering of een verslechtering?
•
Gaat de verandering snel (met andere woorden, hoe stijl is de lijn)?
•
Hoe zal de trend zijn als we blijven doen wat we nu ook doen?
Nu gaan wij het hebben over het ombuigen van de trend. Vraag je af welke partners iets moeten bijdragen aan het ombuigen van de trendcurve (kerken, corporaties, scholen, welzijnswerk, politie, media, bedrijven enzovoort). Vervolgens oefen je dit in kleine groepjes buurtbewoners. Verdeel mensen in groepen van 6 tot 10 personen. Zeg de deelnemers dat zij niet genoeg tijd zullen hebben om de opdracht ‘goed te doen’, maar ook dat het maar een oefening is. Vraag elke groep om een tijdbewaker en een verslaggever aan te wijzen en te kiezen welke actor ze wil spelen? Elke persoon draagt twee petten: hun dagelijkse rol en die van de gekozen potentiële partner. Slechts één persoon per rol. (Je kunt vragen of minstens één persoon een instelling kiest die van bijzonder belang is voor gekozen indicator. Bijvoorbeeld een school als het over leesvaardigheid gaat; of een Bureau Jeugdzorg als er sprake is van kindermisbruik). Verander de trend (5 minuten): kies een trend om uit te werken. Bespreek de basislijn en presenteer minstens één toekomstvoorspelling als er niets verandert. Vraag je af: is dit oké?. Als het antwoord ja is, neem dan een andere trend.
Stappenplan voor een leefbare buurt
51
Het verhaal achter de trend (15 minuten): wat is hier aan de hand? Waarom verloopt de basislijn op deze manier? Wat zijn de oorzaken? Welke krachten zijn aan het werk? Terwijl je probeert om deze vraag te beantwoorden, houd je op een apart lijstje zaken bij waarover je meer zou willen weten. Dit is de agenda van je informatiebehoefte. Wat werkt om de curve te keren (20 minuten): wat denk je dat in deze gemeenschap zou werken om deze curve om te buigen? Zorg ervoor dat de bespreking zich richt op wat elke partner kan bijdragen. Zorg ervoor de ideeën scherp geformuleerd worden. Wees specifiek. Zorg ervoor dat minstens één idee niets of weinig kost. Bereid de rapportage voor (5 minuten): kies drie ideeën die werken om over te rapporteren. Minstens één onderdeel niets of weinig moeten kosten. Zorg voor terugrapportage uit de groepen: vraag elke groep om het volgende te melden: •
Voor welke positie en rol je hebt gekozen?
•
Wat zijn de drie belangrijkste elementen in het verhaal achter de curve?
•
Wat zijn de oorzaken?
•
Welke informatie ontbrak maar wilde je wel hebben?
•
Wat zijn uw drie beste ideeën over wat zou werken om de curve om te buigen?
De oefening afsluiten: hoeveel mensen zijn van mening dat minstens één idee van hun groep kan worden uitgevoerd en een verandering zou bewerkstelligen? Wat leerde u hiervan? Wat was het moeilijkste en meest frusterende? Waarom nam u deze specifieke partnerrol op zich? Welke potentiële partners hadden er nog meer aanwezig moeten zijn? Hoe had je hen aan tafel kunnen krijgen? Welke groepen kwamen met dezelfde ideeën op de proppen? Ziet het ernaar uit dat bepaalde werkzame elementen in een echte actieagenda kunnen worden opgenomen? Optie 2: een groep met een beetje ervaring Zo’n groep met enige ervaring heeft al wel een lijst met doelen. Pak er één uit en ontwikkel er indicatoren voor. Wissel met elkaar ideeën uit over een lijst van mogelijke indicatoren. Zorg ervoor dat elke uitspraak specifiek is (b.v. ‘aantal volledige inentingen op zesjarige leeftijd’ en niet ‘inentingen’). Laat op elk concept-indicator scoren op drie criteria, door elkaar de volgende vragen te stellen: •
Communicatie: begrijpt het publiek wat wij bedoelen wanneer wij over deze gegevens communiceren?
•
Indicatie: zeggen deze gegevens iets van centraal belang over het resultaat dat wij proberen te meten? (Herinner mensen eraan dat dit het kiezenproces een kwestie van benadering en politieke afweging is).
•
Informatie: hebben wij betrouwbare en geschikte gegevens? Hoog: de mensen gaan terug naar hun bureau met een rapport waarin de gegevens staan. Middel: als het vrij snel kan worden ontwikkeld. Laag: anderszins.
52
Identificeer indicatoren die hoog op alle drie criteria schatten. Dit zijn indicatoren die ‘klinken als een krantenkop’. Eén hiervan kan voor de volgende stap in de oefening worden gekozen. Neem goede nota van indicatoren die die hoog op communicatie en indicatie scoren, maar laag op informatie. Deze indicatoren vragen om een nadere onderbouwing met gegevens. Ga hierna naar optie 1, en werk die verder uit. Optie 3: een beginnende groep Een beginnende groep heeft nog geen doelen gesteld en dus ook nog geen indicatoren kunnen vaststellen. Het gaat hier dus om gedachtevorming over doelen. Probeer gewenste resultaten op het spoor te komen door de vraag te stellen: ‘Wat willen wij?’ De antwoorden liggen vaak in de sfeer van uitspraken als ‘Kinderen of ouderen willen veilig over straat kunnen’ of ‘Zij willen in een aangename leefomgeving verkeren’. Wij zoeken voorwaarden van welzijn die naar boven komen in de publieke sfeer en die burgers herkennen. Hierbij gaat het nog niet over gegevens. Dat komt pas daarna wanneer je het gaat hebben over indicatoren. En over het algemeen hebben uitspraken over gewenste resultaten geen betrekking op instanties of welzijnsinstellingen. Dat komt later aan de orde wanneer strategieën aan de orde komen om deze voorwaarden van welzijn te bereiken. Ontwikkel in een brainstormingsproces met elkaar een lijst van mogelijke resultaten. Alle ideeën zijn oké, als zij maar niet gaan over ‘gegevens’ of ‘doelen’. Het lijstje zal er onaf uitzien, vaak met elkaar overlappende uitspraken. In het ‘echt’, dat wil zeggen niet in een oefeningssituatie, zal er ruimte zijn om goede formuleringen te vinden die leiden naar een evenwichtige lijst van uitspraken over gewenste resultaten. Kies één uitspraak uit over een gewenst resultaat om daaraan te werken volgens optie 2.
Stappenplan voor een leefbare buurt
53
54
BIJLAGE 14 | De financiering van de actie – een zelfonderzoek Grofweg zijn er drie manieren om het huishoudboekje van de actie kloppend te krijgen: •
Nieuwe financieringsbronnen vinden
•
De inkomsten anders inzetten
•
Anders omgaan met budgetten
Een paar tips voor elk van die drie manieren. Nieuwe financieringsbronnen vinden Bekijk in het algemeen de fondsen in Nederland en Europa. Steeds meer fondsen en overheden stellen gelden via inschrijving beschikbaar. Hoe kunnen wij insteken op bronnen bij de rijks-, provinciale en plaatselijke overheid om een deel van ons plan mee te financieren? Is er iemand wettelijk verplicht om te betalen (bijvoorbeeld een instelling of een verzekering)? •
Doelfondsen: hoe kunnen wij een deel krijgen van reeds geoormerkte geldstromen? De doelen hiervoor liggen gewoonlijk volledig vast, maar schets voor jezelf een beeld aan de hand van de volgende vragen: -
Zijn er fondsen die meer gaan uitgeven? Het Oranjefonds dat inhaakt op de maatschappelijke onrust over immigratie door stimuleringsprojecten te promoten. Opvang en ingroeiprojecten voor nieuwe medelanders groeien.
-
Fondsen met een (nieuwe) flexibiliteit over besteding. Overheden willen minder voorschrijven
-
Fondsen die elkaar beconcurreren: doelsubsidies worden vaak voor dezelfde thema’s verstrekt
en gaan meer kijken naar resultaten. Maak gebruik van die vrijheid. (brede school, veiligheid, enz.) òf door Rijk of provincie, òf door de gemeente. Fondsen en overheden zijn op hun beurt ook afhankelijk van uitvoerders die iets voor elkaar krijgen. •
Rijks-, provinciale en lokale overheid -
Bepleit een eerlijk aandeel bij teruggang in budgetten: hoe kunnen wij ervoor zorgen dat de doelgroep kinderen hun ‘eerlijk aandeel’ bij groei/teruggang van de geldmiddelen krijgen. Of juist beschermd worden bij inkrimpingen? Door kinderen zelf een budget te geven of een persoongebonden budget per burger in te stellen kan voorkomen worden dat een onevenwichtige verdeling van geldmiddelen over groepen ontstaat.
-
Maak gebruik van concurrentie tussen subsidiegevers: Zijn er rijks- of lokale programma’s die kunnen worden gebruikt om ons programma te financieren? De provincies hebben steeds vaker eigen stimuleringsprogramma’s zoals die voor sociaal beleid of multifunctionele gebouwen.
•
Ook private financiering is goed mogelijk. Denk aan: -
schenkingen van bedrijven, stichtingen, burgers
-
prijsuitreikingen en verlotingen
-
leningen
Stappenplan voor een leefbare buurt
55
Inkomsten anders inzetten •
Investeer in nieuwe items: waar komen onze besparingen op onze activiteiten terecht? Kunnen wij daar onze hand opleggen? (Een activiteitencentrum voor jongeren zal de criminaliteit verminderen. Activering van ouderen voorkomt te snelle plaatsing in een zorgcentrum). Hoe kunnen we daar actief op insteken?
•
Samenvoeging van losse potjes: kunnen wij het geld in één pakket onderbrengen, in plaats van het op te delen over vele individuele geldstromen? Kunnen we de grenzen tussen projecten oprekken en daar flexibeler meer omgaan?
•
Materiaal: kunnen wij niet-geldgebonden middelen (mensen, ruimten, enz.) gebruiken om aan wensen in ons plan te voldoen? (detachering van werkers, vergoedingen voor ruimten, enz.). Kunnen wij ons een uitruil op onderdelen voorstellen om zaken te financieren die we wenselijk vinden?
Anders omgaan met budgetten •
Snoeien in eigen huis: kunnen wij snijden in iets dat niet goed werkt om iets anders te financieren dat nu nodig is? Kunnen wij bestaande activiteiten met kleine bedragen korten om middelen te vinden voor de ontwikkeling van iets nieuws? (b.v. 1% besnoeiing per project om meer buurtcentra voor tieners in de wijk te vestigen).
•
Pooling van fondsen: hoe kunnen wij preventie en uitvoeringsgelden samenvoegen om ervoor te zorgen dat ‘preventie’ geprikkeld wordt en op ‘behandeling’ minder wordt ingezet?
•
Flexibele euro’s: kunnen wij de regels veranderen om werkers kleine hoeveelheden geld zelf flexibel en naar eigen inzicht in te laten besteden?
•
Aansporing: kunnen wij manieren bedenken om mensen en instituten beter te laten samenwerken met als doel verbetering van het resultaat voor kinderen, volwassenen, ouderen en gezinnen?
56
BIJLAGE 15 | Methodes vergeleken - tips Op basis van de kennis van de methodes en de reeds opgedane ervaringen met een aantal van deze methodes, geven we de volgende tips. De methodes van de Werkgroep 2000 (bijlage 8) en Planning for Real zijn heel geschikt om een eerste verkenning te houden over de wijk, haar potenties, hoe bewoners tegen de wijk aankijken. Beide methodes hebben een hoog participatiegehalte, zijn weinig gestructureerd en stellen weinig eisen qua verbale vaardigheid. Beide methodes geven de mogelijkheid om onmiddellijk na toepassing aan de slag te gaan. LENS komt het best tot haar recht in een situatie waar je al tamelijk veel materiaal over de wijk hebt, waar het participatiegehalte reeds hoog is en waar je je vooral wilt richten tot de niet-georganiseerde bevolking. Het is een methode bij uitstek om aan leefbaarheidanalyse te doen. DIP (bijlage 11) is de methode bij uitstek om een aantal van de voorstellen, zoals deze uit de vorige drie methodes uit de bus zijn gekomen en die nog niet voldoende concreet zijn uitgewerkt, verder aan te pakken. Het is geen wijkontwikkelingmethode maar wel een degelijk onderbouwde methode om een aantal knelpunten verder uit te werken. Tot slot benadrukken we hier nogmaals dat geen enkele methode echt bruikbaar is zonder inbedding in een ruimer geheel (bijvoorbeeld een buurtwerk of een geïntegreerde buurtvoorziening).
Stappenplan voor een leefbare buurt
57
58
BIJLAGE 16 | Meetbare resultaten opstellen Je kunt met een groep buurtbewoners en andere partners in de buurtactie een lijst opstellen van meetbare resultaten op de volgende manier. Beleg een bijeenkomst met bewoners en partners in de actie en volg de stappen hieronder. Vooraf Alle deelnemers hebben inzicht in het verschil tussen doelen en meetbare resultaten. Bij voorkeur zijn ook alle deelnemers getraind in de wijze waarop je besluiten neemt die tot resultaten leiden. Stap 1. Vraag de deelnemers om de volgende zinnen af te maken: Wij willen kinderen die ...............……zijn Wij willen gezinnen en bewoners die .....................…. zijn Wij willen in een buurt leven die .......................….. is Stap 2. Verdeel de groep in drie subgroepen: bijvoorbeeld kinderen, volwassenen en buurt. Elke groep krijgt een lijst van antwoorden, bespreken deze en maken een keuze. Stap 3. Kom plenair bijeen en laat iedere groep verslag doen. Zorg dat de hele groep hierop reageert en voorstellen doet zodat de de lijst een samenhangend geheel wordt. Variaties: Wij willen volwassenen/ouderen die...............zijn Wij willen een omgeving hebben dat.................is Wij willen een economie hebben die.................is Voorkom dat er slechts één resultaat wordt benoemd. Alle aandacht richt zich dan op dat resultaat en anderen blijven onderbelicht. Zo is ’Gezondheid’ een resultaat waaronder bijna alles geschaard kan worden, maar daarmee wordt de blik op de buurt wel erg smal. Beter is om eerst een hele lijst van resultaten op te stellen en daarna pas te kiezen. Houd rekening met de schaal. Voorkom dat de deelnemers doelen gaan formuleren voor het landelijk niveau of voor de hele stad of stadsdeel om ze vervolgens op een wijk toe te passen, houd het concreet. De resultatenlijst kan in vele verschillende vormen worden voorgelegd. Het is een communicatievorm op zichzelf. Vaak gebeurt het in de vorm van een rapportkaart per doelgroep. In het proces komt het vaak voor dat deelnemers ideeën naar voren brengen die niet relevant zijn. Meestal gaat het over indicatoren of ‘Wat werkt’-ideeën.
Stappenplan voor een leefbare buurt
59
Bijvoorbeeld als u een groep begeleidt om een lijst van ervaringen te produceren voor ‘Kinderen klaar voor school’ kunt u krijgen: •
Ik zou kinderen gezellig zien spelen op de speelplaats (ervaring).
•
De jonge kinderen die ik tegen zou komen zouden hun ABC’s kennen (ervaring).
•
Het percentage kinderen die van kleuterklas naar groep 3 worden bevorderd (indicator).
Het is belangrijk om te kunnen bepalen wanneer het voorgestelde item niet relevant is. Maar het is ook belangrijk om dit te doen op een tactvolle wijze die de mensen helpt om hun kennis van het denkproces te versterken. Het is ook belangrijk om het idee niet te verliezen. Eén manier om dit te doen is om een leeg flap-overvel op de muur te plakken voor indicatoren, verhaal achter de curve, partners te hebben en ‘Wat werkt’, zodat de ideeën die ontstaan tijdens de brainstorming adequaat worden bewaard.
60
BIJLAGE 17 | Basislijn maken en voorspellen Er is een tamelijk eenvoudige procedure om met een groep basislijnen te maken en te voorspellen. Stap 1: Vraag voor elk indicator •
Wat de huidige status is: Goed (G) of Slecht (S)?
•
Hoe gaat het tot nu toe: beter, slechter of blijft het hetzelfde?
•
Gaat dat snel of langzaam?
En noteer dat op een aantekenvel. Stap 2: Geef dat weer in een grafiek De lijn die meer of minder stijl daalt of stijgt, heet de basislijn. Stap 3: Bespreek de volgende vragen •
Zal de trend in dezelfde richting zal verdergaan?
•
Zal dat sneller gaan, langzamer of in hetzelfde tempo?
•
Zal de trend zich stabiliseren? Wanneer en op welk niveau?
•
Zal de tendens van richting veranderen? Wanneer? Wat zal er daarna gebeuren?
Stappenplan voor een leefbare buurt
61
62
BIJLAGE 18 | Evalueren Het is nuttig duidelijk te stellen dat evaluatie niet alleen een activiteit is op het einde van de rit. Evaluatie is nodig op drie momenten: 1.
voor de start van de activiteiten
2.
tijdens het proces
3.
na de afwerking van een fase in het beleidsproces.
Evaluatie voor de start van de acties is nuttig om na te gaan •
Weten we wel wat we willen bereiken?
•
Hebben we voldoende zicht op de toestand om nadien te kunnen weten of ons beleid enig effect heeft gehad?
•
Zijn onze doelstellingen goed geformuleerd?
•
Hebben we de capaciteit in huis om het beleidsontwerp dat we maakten ook na te kunnen streven?
Evaluatie tijdens het proces is nuttig •
om na te gaan hoe acties bij betrokkenen overkomen
•
of er vooral in de fase van de uitvoering voldoende controle en opvolging is
•
om na te gaan of er eventueel moet bijgestuurd worden.
Evaluatie na de afwerking van een fase in het beleidsproces is nodig •
om de beoogde effecten te toesten op basis van de resultaten en gemeten aan de indicatoren die we voorop hadden gezet (de aanduidingen om de output of uitkomst te meten)
•
om de kostprijs van de beleidsacties te kennen
•
om beleidsdoelstellingen bij te sturen.
Alle hens aan dek Weet u zeker of de actie wel breed genoeg is? Zijn er in de buurt niet nog meer bewoners achter uw doelen te krijgen? Een lijst van acht vragen waarmee u dat kritisch kunt nagaan. 1.
Welke groepen bewoners worden door de actie bereikt?
2.
Welke groepen zou men bovendien nog willen bereiken?
3.
Welke vragen en behoeften hebben deze groepen die niet worden gedekt?
4.
Welke instellingen en actoren zouden meer voor hen moeten doen?
5.
Wat mag het kosten in termen van geld en menskracht?
6.
Welke eigen ideeën en mogelijkheden leven er bij deze groepen?
7.
Welke sociale processen in en rond de wijk moeten anders lopen?
8.
Welke weerstanden en valkuilen moeten daarbij worden vermeden?
Stappenplan voor een leefbare buurt
63
Steun van buiten Elke steun van buiten de wijk, financieel of anders, is meegenomen. In principe zijn allerlei fondsen, sponsors en andere financiers welkom. Daarbij geldt wel een paar vuistregels: •
Ga bij het opstellen van een verzoek om steun nadrukkelijk uit van de eigen kracht van de buurt.
•
Noem de capaciteiten van organisaties van burgers en geef aan hoe die worden ingezet.
•
Beschrijf hoe door de actie het lokale kapitaal wordt versterkt.
•
Zorg voor een plan dat helpt de lokale economie te versterken, bijvoorbeeld door lokaal in te kopen en gebruik te maken van lokale menskracht.
•
Maak duidelijk dat er bij de uitvoering van de actie veel gebruik wordt gemaakt van onbetaalde vrijwillige inzet.
64
BIJLAGE 19 | Voorbeeld monitoring in Delft Projectnaam Korte projectbeschrijving
Wijkaandelen Delft Minervaplein Experiment t.b.v. de herstructurering van een plangebied waarbij burgerparticipatie wordt gerealiseerd met behulp van wijkaandelen: aan alle bewoners en gebruikers van bedrijfsruimte van 12 jaar en ouder zijn ‘wijkaandelen’ beschikbaar gesteld. Beslissingen over de herinrichting van het gebied, maar ook over de ontwikkeling van de spelregels voor het wijkaandelensysteem, worden vervolgens door de wijkaandeelhouders, dan wel in nauw overleg met de wijkaandeelhouders genomen.
Projectlocatie
Delft (Zuid-Holland, www.gemeentedelft.info); Delftse plangebied Minervaplein.
Startdatum project
April 2002
Einddatum project
Mei 2004
Werkgebied
Buurt
Bereik
Lokaal
Aantal betrokkenen (lokale
700 (670 huurders en 30 eigenaren),
bevolking) Aantal deelnemers (directe
400
betrokkenen) Doelgroepen
NB: Onder de buurtbewoners, geen doelgroepen als zodanig. Het plangebied kent veel ouderen, daarnaast allochtonen, kinderen, huurders en eigenaren, gebruikers van bedrijfsruimte (Chinees-Kantonees restaurant, kinderopvang, huisartsen, gehoortoestellenwinkel, kerk).
Belangrijkste
Stedelijke herstructurering (herontwikkeling en beheer), leefbaarheid.
actiegebieden Initiatiefnemers
Gemeente Delft en woningcorporatie Delftwonen.
Belangrijkste actoren
Klankbordgroep bewoners (25 bewoners): een netwerk van sleutelfiguren uit de buurt. Stuurgroep Wijkaandelen: Gemeente Delft, Woningcorporatie Delftwonen, managementadviesbureau Nimwegen & Partners (plan van aanpak), Bohemen b.v. Ruimte in Ontwikkeling.
Doelstelling
Komen tot een herinrichtingsplan voor het Minervaplein. Herstel van vertrouwen, communicatie en relatie met bewoners en gebruikers. Creëren van betrokkenheid van bewoners en gebruikers bij de woonomgeving. Creëren van individuele zeggenschap en daarmee individuele verantwoordelijkheid.
Beschrijving
Het pilotproject Wijkaandelen gaat over de betrokkenheid en zeggenschap van bewoners over hun woonomgeving. Uitgangspunt voor de gemeente Delft die het experiment is gestart in de wijk Minervaplein is dat iedereen evenveel te zeggen heeft over zijn of haar woonomgeving. Het project heeft een voorgeschiedenis. De gemeente had plannen voor het gebied m.b.t. buurthuisvoorziening, het groen, het parkeren en de woningen. Begin 2000 wijzen de buurtbewoners de plannen voor het plein af. De bewoners denken dat de gemeente een dubbele agenda heeft, namelijk bouwen. In april 2000 werd een nieuwe start gemaakt. De gemeente Delft en woningcorporatie Delftwonen trokken hierin samen op en stortte ieder € 3 ton in een wijkaandelenfonds voor de ontwikkeling en het beheer van het Minervaplein. Van Nimwegen & Partners heeft het plan van aanpak voor het project ‘Wijkaandelen Delft’ ontwikkeld in opdracht van Gemeente Delft, Woningcorporatie Delftwonen en Bohemen b.v. Ruimte in Ontwikkeling. Er werd een enquête onder buurtbewoners gehouden om wensen en meningen te inventariseren en er werd een klankbordgroep van bewoners gevormd (ongeveer 25 bewoners). De betrokkenen waren de bewoners van de direct aan het plein grenzende flats. Het ging om 30 eigenaar-bewoners, de rest was huurder. Er waren 15 kinderen in de leeftijd van 12-18 jaar.
Stappenplan voor een leefbare buurt
65
Op basis van de uitkomsten van de enquête en rekening houdend met de beschikbare financiën werden 4 modellen ontwikkeld: opknapmodel, parkeermodel, buurtparkmodel, nieuwbouwmodel. In juli 2001 vond de start plaats met een introductiefeest. Daarna gingen een wethouder en de directeur van de wooncorporatie Delftwonen bij alle bewoners langs die nog geen wijkaandeelhouder waren. Deze bewoners ontvingen ook een brief met de oproep om alsnog aandeelhouder te worden. Speciale aandacht is besteed aan de bewoners die altijd al actief waren en nu hun positie als belangenbehartiger aangetast zagen: zij hebben voorinformatie gekregen vóór de eerste publicatie en zijn ingezet bij de wervingsactie. De eerste aandeelhoudersvergadering werd gehouden op 24 januari 2002. Tijdens deze eerste aandeelhoudersvergadering waren 400 bewoners aandeelhouder. Stemmen kon na de vergadering, maar ook later. Men hoefde dus niet per se de vergadering bij te wonen. De eerste wijkaandeelhoudersvergadering was geen standaardvergadering, maar had meer het karakter van een inloopmarkt. De initiatiefnemers waren met 12 personen aanwezig en liepen rond om vragen te beantwoorden. Op deze manier kwamen ook de mensen die schromen om het woord te voeren tijdens een vergadering aan bod. Het was bovendien mogelijk om opmerkingen te plaatsen op het stembiljet In deze wijkaandeelhoudersvergadering werden de 4 bovengenoemde modellen gepresenteerd. Vervolgens hadden de aandeelhouders 14 dagen om te stemmen. Tweehonderdveertig van de 400 aandeelhouders brachten een stem uit, waarvan 20% via internet (www.wijkaandelen.nl). De voorkeur ging uit naar twee modellen: het opknapmodel en het buurtparkmodel. Deze werden, o.a. in 3 sessies met de klankbordgroep, uitgewerkt en op 20 juni 2002 gepresenteerd tijdens de tweede aandeelhoudersvergadering, waarna er weer 14 dagen was om te stemmen. In de derde stemronde van december 2002 werd gekozen voor het opknapmodel. Een notaris heeft op 15 januari 2003 de resultaten vastgesteld. Dit model bestaat uit twee onderdelen. Het opknappen van de openbare ruimte en het bouwen van een nieuwe ontmoetingsruimte op de plek van een voormalige buurthuis. Nu de locatie van de nieuwe ontmoetingsruimte bekend is, start de gemeente de gesprekken over het programma van eisen. Daarmee zal een nog te kiezen architect starten om een voorlopig ontwerp te maken. Ook kan begonnen worden met de aansluiting van deze ontmoetingsruimte op het openbaar groen. Hierbij gaat het om vragen als: Waar komt het gebouwtje precies te staan? Aan welke kant komt de entree? Hoe wordt de aangrenzende buitenruimte vormgegeven? Ook kan nu bekeken worden wat de meest geschikte locatie is voor een speeltuintje. Het plan hiervoor wordt in overleg met de architect, het buurthuisbestuur en de klankbordgroep gemaakt. Het experiment stopt in mei 2004. De aandelen zullen blijven bestaan. Over het stopzetten van het systeem heeft Van Nimwegen & Partners nog niet nagedacht. Belangrijk criterium voor continuering of stopzetten is of er iets te beslissen is. Is dat niet zo, dan verdient het wellicht de voorkeur het systeem stop te zetten. Als er weer iets te beslissen is, wordt het weer geactiveerd. Als het systeem lang draait, zal er iets gevonden moeten worden op de scheefgroei die gaat ontstaan tussen bewoners die al lang in de wijk wonen (en elk jaar een aandeel/stem erbij krijgen) en de nieuwkomers met maar een enkele stem. Citaten ‘actoren’
n.v.t.
Tools, methodieken,
Wijkaandeel (individueel stemrecht) en het bijbehorende reglement.
technieken
Betrokkenheid loopt via aandeelhoudersvergaderingen, website, manifestaties, huis-aanhuis benadering, gerichte mailingen. Enquête. Aandachtpunten: Instrument wijkaandeelhouderschap grootschalig (groot opgetuigd kerstboom) t.a.v. kleine plangebied.
66
Hoe omgaan met aandelen? Er is besloten om 1 extra aandeel per jaar aan elke aandeelhouder te geven. Dit heeft als gevolg dat de eerste aandeelhouders meer macht naar zich toe trekken. Er is verder niet hierover nagedacht. Participatieniveau
Buurtbewoners worden direct betrokken bij het zoeken van oplossingen voor hun wensen. In de aandeelhoudersvergadering beslissen bewoners en gebruikers van bedrijfsruimte over het uit te voeren herstructureringsbeleid. In beide participatiemethodes worden buurtbewoners betrokken bij het proces van planvorming en besluitvorming.
Succesfactoren
Bewoners en gebruikers ervaren dat hun stem telt, en dat niet iedereen dezelfde mening heeft. De meeste stemmen gelden en dat geeft een gevoel van rechtvaardigheid. De individuele zeggenschap is voor iedereen hetzelfde en is niet afhankelijk van deelname aan vergaderingen of bijeenkomsten. Bewoners bepalen zelf of ze betrokken willen zijn bij de totstandkoming van voorstellen. Er is een betere communicatie tussen bewoners/gebruikers en professionele partijen. De partijen zijn makkelijker bereikbaar en aanspreekbaar voor elkaar. Er is een breder en te meten draagvlak voor het herinrichtingsplan. Er is positievere beeldvorming ontstaan waardoor een vlotter transformatieproces mogelijk is. Zo’n 240 bewoners en gebruikers spreken zich uit over de gewenste toekomst van de wijk. De betrokkenheid bij de gang van zaken en de uitslagen is zo groot, dat de derde stemronde tot stand komt op voorstel van de wijkaandeelhouders. De expertise en ervaring die is opgedaan is overdraagbaar, zodat dit systeem ook in andere wijken toegepast kan worden. Website: www.wijkaandelen.nl (low profiel); interactief. Aandachtpunt: ouderen hebben vaak geen PC; de ICT-kant is nog niet genoeg ontwikkeld. Het is niet gelukt om een adequate infrastructuur te organiseren (ICT-punt in wijkservicepunten). Geld en capaciteit zijn knelpunten Organisatie bewonersparticipatie: Benadering via gerichte mailing van alle potentiële betrokkenen: zevenhonderd bewoners = potentiële wijkaandeelhouders (50% positieve reacties op uitnodigingsbrieven om aandeelhouder te worden). Infoavonden: ervaring is deze goed werken (‘zinderende avond´, 70 aanwezigen). Er werd een infomarkt georganiseerd. Bestuur, instellingen, sleutelfiguren van ‘wijkaandeel’ waren goed herkenbaar. Aandacht in de media. Commitment bestuur: Wethouder + management instellingen + sleutelfiguren uit de wijk benaderen huis-aan-huis de wijkbewoners (deze wervingswijze heeft 14% aanmeldingen meer opgeleverd boven de 50% die zich via de mailing hadden aangemeld). Systematisch aanschrijven van bewoners die zich niet hebben aangemeld. Bewoners niet te lang blijven aanspreken. Dit roept weerstand op. Burgers hebben het recht om niet te participeren. Bewoners aanschrijven met eigen huisstijl (briefpapier, mooie brochure: zo helder en kleurrijk mogelijk. Met eenvoudige financiële overzichten, illustraties en bouwtekeningen…).
Faalfactoren
Organisatorisch-(ped)agogische factoren: De ontwikkeling en uitvoering van het wijkaandelensysteem is erg arbeidsintensief en daarmee tijdrovend en heel duur. Er is een herinrichtingmodel gekozen, maar er is ook gebleken dat mensen geneigd zijn vrij ‘conservatief’ te stemmen; men wil niet een al te grote verandering. Het blijkt moeilijk te zijn om de voorlichting over voorstellen en stemprocedure zo te maken dat deze kort, eenvoudig en eenduidig is én door iedereen wordt begrepen. Bijvoorbeeld: tekeningen en foto’s geven weliswaar een beeld, maar worden door veel mensen verkeerd begrepen of als moeilijk leesbaar beoordeeld. Stemformulieren met daarop
Stappenplan voor een leefbare buurt
67
meerdere vragen blijken verwarrend. Het wijkaandeel is heel snel een ‘verworven recht’ geworden; een vanzelfsprekendheid. Hierdoor is het normaal als iets goed gaat, maar wordt het de initiatiefnemers erg kwalijk genomen als er fouten worden gemaakt. Het systeem is nog in de experiment- en ontwikkelfase, dus fouten horen erbij, maar het afbreukrisico hiervan is erg groot. Sociologische (doelgroepen) factoren: Allochtonen: participatievraagstuk eerste generatie (bereikbaarheid en toegankelijkheid traject wijkaandeelhouderschap). Ouderen: weinig belangstelling. Resultaat project
Duidelijke keuze voor de herinrichting van het plangebied vastgesteld door notaris op 15 januari 2003.
Belangrijkste resultaten op
Eerste stemronde in januari 2002, tweede stemronde in juni 2002 en derde stemronde in
gebied van participatie
december 2002 werden georganiseerd n.a.v. voorstel van wijkaandeelhouders. 400 van de 700 bewoners en gebruikers zijn wijkaandeelhouder, hiervan stemt 60 tot 65 procent (20% via internet: www.wijkaandelen.nl). Er is een herinrichtingmodel gekozen door de wijkaandeelhouders. Wijkaandeel is snel een ‘verworven recht’ geworden. Aandachtpunten: Bewoners zijn te verdelen in niet-participerende en participerende bewoners. In de categorie niet-participerende bewoners kan men verder onderscheid maken tussen bewoners die niet kunnen (allochtonen, ouderen) en bewoners die niet willen. In de categorieën participerende bewoners kan er nog onderscheid worden gemaakt tussen bewoners die passief meedoen (alleen aanwezig op de vergaderingen) en bewoners die zich extra inspannen (werving, lobby).
Acties en duurzaamheid
De volgende stap is de besluitvorming over het beheer. Of er daarna nog onderwerpen
ervaring
zijn waarover te beslissen is, is nog niet duidelijk. De suggestie wordt gedaan aandeelhouders te laten beslissen over de besteding/bestemming van het regulier wijkbeheerfonds en het leefbaarheidfonds van de corporatie. De stichting Wijkaandelen is opgericht. Participant van deze stichting kan iedereen zijn die met het concept wijkaandeel aan de slag gaat. De gemeente Leidschendam heeft zich gemeld als participant van de stichting Wijkaandelen. Het concept is ook besproken in verschillende bijeenkomsten o.a. met de Woonbond, Vereniging Eigen Huis, Amstelland, de initiatiefnemers, RIGO, SEV en Kristal NV (zes corporaties, willen de technische infrastructuur beter opzetten). Overdracht van methodiek vindt plaats via eigen netwerk: bijvoorbeeld naar Den Haag en Amsterdam Slotervaart. De methodiek gaat gebruikt worden in een andere Delftse wijk: Poptahof. Het project zal worden geëvalueerd m.n. m.b.t. de mening van buurtbewoners.
Relatie tot eerdere of andere trajecten
68
Geen. Het betreft een nieuwe middel waarmee nog geen ervaring bestaat.
Stappenplan voor een leefbare buurt
69
BIJLAGE 20 | Wanneer is iets een resultaat? Je voert actie om resultaat te behalen, maar wanneer kun je zeggen dat je geslaagd bent? Als je veel buurtbewoners bij elkaar hebt gekregen en goede plannen hebt gemaakt? Of als de kinderen in de buurt daadwerkelijk veiliger buiten kunnen spelen? Het gaat hier om het verschil tussen output en outcome, tussen wat je gedaan hebt en wat je bereikt hebt. Output heeft betrekking op prestatiematen van programma’s en instellingen. Deze maatstaven laten zien of de cliënten (doelgroepen) van programma’s en projecten er beter van worden. Het gaat dus om resultaten die alleen gelden voor deze groep cliënten. Of de buurt er in zijn geheel beter van is geworden, weten we dan dus nog niet. Outcome heeft betrekking op resultaten die voor de hele buurt zijn behaald. De resultaten gelden voor bijvoorbeeld alle jongeren, ouderen, vrouwen of allochtonen van een bepaalde buurt. De outcome laat zien of de wijk als geheel vooruit gaat. Wat is monitoring? Monitoren is niet veel anders dan het maken van voortgangsrapportages. Doel van de monitoring is om na te gaan of de uitvoering van het actieplan resultaat heeft: ziet men veranderingen optreden? Gaat het beter met de wijk? Let bij monitoring hierop: •
neem gezamenlijk een besluit over het type informatie dat je wilt verzamelen en het niveau (straat/buurt/wijk) waarop de informatie wordt verzameld
•
te globale informatie is niet relevant: er moet ten hoogste op ‘postcodeniveau’ worden gewerkt
•
kijk bij monitoring alleen naar die informatie die relevant is voor het realiseren van de doelen
•
monitoren betekent niet dat er uitsluitend met cijfers wordt gewerkt, emoties, incidenten, persoonlijke verhalen spelen ook een rol
•
zorg dat je uiteindelijk (tijdens de verantwoording) consequenties kunt verbinden aan de informatie.
De voortgangsrapportage (monitor) kan het volgende bevatten: •
het daadwerkelijke ombuigen van één of meerdere trends in de gewenste richting vanuit de basislijn; dit is het zeldzaamste soort monitor
•
een verbetering van resultaten per groep cliënten van een instelling die bijdraagt aan het ombuigen van de trend: de output van een programma of dienstverlening
•
de mate waarin een taak of een reeks taken uit het actieplan is geslaagd
•
anekdotes en verhalen die laten zien hoe iemand is verbeterd door de actie.
70
Stappenplan voor een leefbare buurt
71
BIJLAGE 21 | Aan welke eisen moeten de gegevens voldoen? Een relatie met de doelen Het allerbelangrijkste is, dat de gegevens iets te maken moeten hebben met de doelen die aan het begin van de actie zijn gesteld. Niets is vervelender voor de mensen aan wie je je verantwoordt dan een cijferbrij waarvan het onduidelijk is wat de betekenis is. De redenering dient ongeveer te zijn: •
we waren bezorgd over die en die verschijnselen (bijvoorbeeld vervuiling van de straat of een steeds weer vernielde speelplaats)
•
we hebben dat probleem toen zus en zo gedefinieerd en ons vervolgens die en die doelen gesteld, met die en die meetbare resultaten (indicatoren)
•
en zie hier het resultaat.
Begrijpelijk en inzichtelijk Voorwaarde voor een goede verantwoording is, dat de cijfers een helder inzicht geven. Er moet een duidelijk beeld uit spreken hoeveel de gestelde doelen dichterbij zijn gekomen. Het is mooi als de resultaten voldoen aan wetenschappelijke criteria, maar dat hoeft niet. Een informeel onderzoek door buurtbewoners naar veiligheidsgevoelens in de buurt kan ook prima voldoen.
72
Stappenplan voor een leefbare buurt
73
BIJLAGE 22 | Hoe kom je aan gegevens? Er zijn er verschillende manieren om relevante gegevens te verzamelen. Zelf via het internet grafieken samenstellen Over veel sociale verschijnselen bestaan op het internet gegevens waarmee je zelf online statistieken kunt maken, bijvoorbeeld bij het Centraal Bureau voor de Statistiek, het Centraal Planbureau of de afdeling Onderzoek en Statistiek van de eigen gemeente. Een onderzoeksbureau vragen gegevens te leveren Probleem is vaak dat die gegevens over een regio, een stad of een stadsdeel gaan – en dus maar zelden over de buurt waarin je zelf actie voert. Met een beetje moeite kan een onderzoeksbureau (bijvoorbeeld van de gemeente) die gegevens over de buurt echter wel leveren. Als ze daartoe niet meteen bereid zijn, kun je drie argumenten gebruiken: •
Waarom geen tweerichtingsverkeer? De buurt verstrekt de gegevens aan het onderzoeksbureau en nu kan er eens iets terug naar de buurt.
•
Het is in het belang van het onderzoeksbureau. De cijfers van het bureau krijgen immers meer betekenis door een relatie met de buurt.
•
Het kost meestal weinig inspanning om een extra slag te maken waardoor statistische gegevens op buurtniveau beschikbaar komen.
Zelf gegevens verzamelen Een prima basis voor verantwoording kan ook bestaan in zelf verzamelde gegevens. Die hoeven niet helemaal wetenschappelijk verantwoord te zijn, zolang ze maar een helder en betrouwbaar beeld geven van de mate waarin de gestelde doelen zijn gehaald. Statline De online statistische databank van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Zie ook de maatschappelijke publicaties. Buurt in Beeld Statistische informatie op wijk- en buurtniveau van Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). PRIZM PRIZM® is het door Claritas ontwikkelde segmentatiesysteem dat een inzicht geeft in de lifestyle kenmerken van consumenten. Met de PRIZMViewer kunt u uw eigen PRIZM® code opzoeken.
74
De buurt centraal: de toepassing van buurtgegevens voor beleid Om goed gebiedsgericht beleid te kunnen voeren, is er veel behoefte aan informatie op buurtniveau. De gemeente Rotterdam beschikt al over veel gebiedsgerichte informatie. Deze zal in de komende periode worden beoordeeld op gebruiksmogelijkheden en op onderdelen zal bestaande informatie worden vervangen of worden nieuwe indexen of monitoren ontwikkeld. Een voorbeeld is de ontwikkeling van een sociale index. Gegevens verzamelen (Thuis in de Stad/Vlaamse Overheid) Planning is onmogelijk zonder goede kennis van de wijk. Die kennis komt niet uit één bron. Om de basisgegevens van en over een buurt of wijk te verzamelen kunnen we twee sporen bewandelen: een dataspoor (dit zijn objectieve, meestal statistische gegevens) en een actoren- en/of bewonersspoor (dit noemen we intersubjectieve gegevens).
Stappenplan voor een leefbare buurt
75
76
BIJLAGE 23 | Voorbeelden leefbaarheidprojecten stadsregio Rotterdam 2008 1.
Methodiek ABCD en computerclub Delfshaven
In de wijk Oud-Delfshaven wonen veel bewoners met een lage sociaal economische positie. Deze bewoners zijn vaak laag opgeleid, hebben een laag inkomen en/of zijn vaak werkloos. Als gevolg hiervan dreigen veel bewoners van de wijk in een sociaal isolement te raken. Hierbij is het belangrijk te benadrukken dat Oud-Delfshaven precies in de driehoek tussen Historisch Delfshaven, het Coolhaven-eiland en het Lloydkwartier ligt. In deze drie wijken wordt momenteel flink geïnvesteerd. Oud-Delfshaven staat bekend als het spreekwoordelijke afvoerputje tussen deze drie wijken in opkomst. Als gevolg hiervan is het *ABCD-project in de wijk opgezet. De computervereniging is een initiatief dat is opgericht door een aantal wijkbewoners. Deze initiatiefnemers wonen zelf al geruime tijd in de wijk Delfshaven en zijn op de hoogte van de problematiek in de wijk. Inmiddels is de computervereniging uitgegroeid tot een mooie zwaan in de wijk. Ze werkt samen met de bewoners om samen de talenten van de bewoners te achterhalen en ze weer trots te laten zijn op hun wijk. Momenteel krijgen 275 wijkbewoners een basis ICT-cursus. Het lidmaatschap bedraagt € 50 per jaar en hiervoor krijgen de leden een keer per week les van vrijwilligers. Het sociale karakter is belangrijk bij deze vereniging, de koffiehoek wordt dagelijks druk bezocht. Een aantal wijkbewoners is zodanig succesvol ingeburgerd bij de vereniging dat ze zich op organisatorisch gebied onmisbaar heeft gemaakt. De vereniging zorgt voor een sociale verbintenis tussen enerzijds de bewoners onderling en anderzijds tussen de buurtbewoners en de buurt zelf. Daarmee is de computerclub met recht een icoonproject te noemen. 2.
Projectvoorstel ‘Vlinders van Groenoord’
Samenwerking
: Opbouwwerk Sonor, Stichting Welzijn Schiedam, Woonplus en bewoners van de
Contactpersoon
: Brenda Flapper, Stichting Welzijn Schiedam, 010 4090909
Lokatie
: drie flats in de wijk Groenoord, Schiedam
flats in Groenoord.
Het project ‘Vlinders van Groenoord’ koppelt de levenscyclus van een vlinder aan het op een positieve manier ontluiken van de trappenhuizen van drie flats in Groenoord. In het trappenhuis laten rupsen sporen achter, ze zijn op zoek naar een plekje om zich te nestelen. De rupsensporen, monden op verschillende plekken uit in een persoonlijk kunstwerkje van een flatbewoner. Deze kunstwerkjes worden gemaakt op tegels, vergelijkbaar met de tegels aan de buitenzijde van de flat en kunnen zowel beeldend als tekstueel van aard zijn. Onderin de flat, bij de entree onder de trap is het donker. De rups is hier gaan zitten om zijn cocon te spinnen. Hier wordt een transparante koepel geplaatst (omgekeerde dakkoepel) met licht erachter. De cocon staat tevens voor de bron van ideeën, de inspiratie. En dan, als de tijd rijp is, gaat de cocon open. Helemaal bovenin de flat is de rups ontpopt in een prachtige vlinder: boven in het trappengat hangt een mobiel van een vlinder van verschillende kleuren perspex.
Stappenplan voor een leefbare buurt
77
Workshops Er komen parallel in de drie flats vier workshops van ongeveer 1,5 uur met flatbewoners (volwassenen en kinderen). De workshops worden gezamenlijk gegeven door drie docenten/ kunstenaars. De workshops vinden bij voorkeur plaats in of vlakbij de flats. Les 1
: introductie, schetsen, foto’s maken, plekjes zoeken in het trappengat
Huiswerk
: idee/schets voor vlinder
Les 2
: schetsontwerpen uitwerken en per flat eigen vlinder uitkiezen
Les 3 en 4
: persoonlijk kunstwerken ontwerpen en uitvoeren op tegeltjes
Planning vanaf 13 mei
: start workshops parallel in drie flats
juni, juli
: uitwerking, uitvoering ontwerpen
eind juli
:
onthulling 3 flats met persoonlijke rondleiding, buurtfeest, enz.
Begroting Per flat 4
Lessen van 1,5 uur (à € 50,- per uur)
€
75,00
les
€
300,00
6
Voorbereiding, overleg, afstemming
€
50,00
uur
€
300,00
€
50,00
uur
€ 1.000,00
20 Schilderen, vlinders maken, ophangen enz.
€ 1.600,00 Totaal voor 3 flats 3
Begeleiding workshops en uitvoering
€
1.600,00
1
Diverse materialen (verf, fotocamera’s enz.) €
3
Perspex vlinders
€
flat
€ 4.800,00
150,00
totaal
€
600,00
stuk
€ 1.800,00
150,00
Tegels
woonplus?
Dakkoepel + verlichting aanbrengen in
woonplus?
entree onder trap Constructie aan plafond om vlinder op te
woonplus?
hangen Werving, contact deelnemers
sonor?
Onthulling, feest
sonor?
Totaal
3.
€ 6.750,00
De Blauwe Periode
De Blauwe Periode is een zeer bekend fenomeen in de kunstgeschiedenis, het refereert aan een van de grootste kunstenaars die de kunstgeschiedenis kent, inderdaad Picasso. Picasso woonde in Parijs, hij was arm, maakte sombere, droevige schilderijen, voornamelijk blauw getint. Zijn Blauwe Periode duurde van circa 1901 tot circa 1904.
78
Langzaam aan werd hij bekender, hij kreeg meer succes en in de liefde ging het ook nog prima. Het blauw werd helderder en hij begon zelfs roze in zijn schilderijen te gebruiken. Wat de roze periode inluidde. In de kunst is de blauwe periode inmiddels een metafoor voor een periode die wordt gebruikt om een nieuwe identiteit te ontwikkelen, om het eigen profiel te herdefiniëren. Op basis van je verleden en alles wat je met je brengt; wie je kent, wat je gedaan hebt, wat je wel en niet leuk vindt om te doen, wat je wel en niet interesseert. De transformatie, het op weg zijn naar iets anders, kan van buiten komen maar ook vanuit een eigen innerlijke noodzaak. Babberspolder Oost bevindt zich in een blauwe periode. Ik geloof niet in een omschrijving van Babberspolder Oost is zo en het wordt straks zo. Nee, Babberspolder Oost is van alles, kent vele werkelijkheden, heeft zijn eigen verleden en haar eigen toekomst. Babberspolder Oost is vele perspectieven, afhankelijk van hoe lang je er woont, naast wie je woont, welke herinneringen je er hebt (eerste vriendje gekust, kindje is er geboren enz.). Babberspolder Oost was altijd al in beweging, en is momenteel en de komende jaren heel erg in beweging gedurende de ingrijpende herstructurering. Babberspolder Oost wordt straks een wijk die heel veel mensen op hun eigen manier zullen beleven en de wijk een gezicht en identiteit zullen geven. Een Blauwe Periode is geen gemakkelijke periode. Picasso was geen multimiljonair met een gelukkig huwelijk aan de Spaanse stranden toen hij in zijn blauwe periode zat. Het is een periode waarin veel ter discussie staat, een onstabiele situatie, er is chaos en nog geen orde. De Blauwe Periode staat gelijk aan onderweg zijn. Maar wat aan onderweg zijn interessant is, is de reis. Niet de eindbestemming. Hoe de reist verloopt bepaalt namelijk de eindbestemming. Hier en daar verrijst al nieuwbouw, terwijl ook huizen leeg staan en geen nieuwe bewoners meer krijgen. Wat te verwachten valt gebeurt ook, de wijk gaat visueel gezien ook achteruit. Waterweg wonen heeft aan mij gevraagd vanuit de kunst een project te verzinnen gedurende de grootschalige herstructurering. Het is, voor mij eigenlijk heel logisch, dat ik geen hapklaar plan heb bedacht. In de zin van dat ik u kan vertellen ‘we gaan eerst dit doen en dan dat en we sluiten met dit’. Soms bedenk ik weleens zulke plannen, maar dan is er altijd een hele specifieke, niet veranderende situatie. Maar meestal presenteer ik aan mijn opdrachtgever een open en flexibel plan. Simpelweg omdat ik niet precies weet wat er gaat gebeuren, omdat ik nog niet weet wie ik mee krijg in de wijk en wie ik juist niet mee krijg. Ik maak natuurlijk wel inschattingen en ik werk wel ergens naartoe, maar ik zorg dat ik altijd kan inspelen op actuele situaties. Ik leg niets op, ik weet het niet beter als degenen die er wonen. Er is meer karakteristiek aan mijn manier van werken. Ik ga allianties aan. Ik zoek samenwerkingspartners, van binnen en van buiten. Dat ga ik nu ook doen. Mijn banden met Vlaardingen zijn hecht. Van 1999-2003 werkte ik er op de beleidsafdeling Cultuur. Ik was onder andere nauw betrokken bij de realisatie van het Monument van Bezinning in 2001. Ik woon niet in Vlaardingen, dat zal ook niet gebeuren, maar ik ken Vlaardingen heel goed.
Stappenplan voor een leefbare buurt
79
Dat maakt de opdracht uiteraard anders dan mijn andere opdrachten. Ik ken het culturele veld, in kwaliteit en in kwantiteit. Ik kan dan ook niet anders dan volop samenwerking aan te gaan met het lokale culturele veld, om gezamenlijk de blauwe periode van Babberspolder Oost vorm te geven. Wat niet wil zeggen dat ik de blik van een buitenstaander er niet in betrek. Ik zal ook zeker allianties aangaan met niet Vlaardingers, met mensen die hier nog nooit geweest zijn. Okay, maar wat ga ik dan concreet doen in het eerste pilotjaar. Ten eerste betrek ik een woning in de Magnoliastraat, niet letterlijk dat ik daar naar toe verhuis, maar dat wordt wel de basis het vertrekpunt van het eerste jaar. Ik kan u alleen vertellen wat ik dit eerste jaar ga doen, om wat ik u al eerder vertelde, ik wil meebewegen met actuele situaties en de toekomst niet kan voorspellen. Mocht het project aanslaan, wat uiteraard mijn intenties zijn, dan zal de opdracht verlengd worden met enkele jaren, gelijk lopend aan het herstructureringsproces. De portieken aan de Magnoliastraat gaan gezamenlijk een openlucht galerie vormen. Zes kunstenaars krijgen elk een portiek. Die zijn nu nog mooi wit. Ik nodig hen uit om voor het portiek een werk te maken. Ze kunnen het mooi uitlichten, er foto’s ophangen, of een muurschildering maken. Ik wil niet dat ze in hun atelier hieraan werken, dat zij elders iets voor de portiekgalerie iets verzinnen en het vervoeren en alleen nog maar hoeven te bevestigen. Ik wil dat zij de werkelijkheid van Babberspolder Oost vangen. Dat vangen kan door koffie te drinken bij de aangrenzende bewoners, of door aan elke passant een vraag te stellen, dat maakt niet uit. Ik wil 6 verschillende werkelijkheden over Babberspolder Oost gevisualiseerd zien in de portieken. Vervolgens wordt de portiekgalerie Magnoliastraat officieel geopend en kan men een soort galerie route door de Magnoliastraat maken. Elke dag geopend. Mocht dit aanslaan dan wil ik dit ook voor de Petuniastraat doen, enkele maanden later; Portiek Galerie Petuniastraat. Al die werkelijkheden, en iedereen die daar een bijdrage aan heeft geleverd, draagt bij aan de blauwe periode. Er komt een website van het project, waarop alle kunstprojecten gedocumenteerd worden. Als Portiek Galerie Magnoliastraat er niet meer is, bestaat het nog op internet. Terwijl de blauwe periode dan nog steeds aan de gang is, met andere projecten. Op internet bouw ik dan aan meerdere werkelijkheden. Een ander project dat ik ook graag in het pilotjaar in de Magnoliastraat wil realiseren en daarna, bij gebleken succes, ook in de Petuniastraat is het zogenaamde ‘groentapijt’. Er zijn hele grote grasvelden tussen de woningen. Ik vraag aan een kunstenaar om samen met een school een vloerkleed te ontwerpen wat uitgevoerd kan worden met groen materialen zoals bloembollen, gras, enz. In het kleed kan rekening gehouden worden met zitplekken, zoals ik nu heb gezien. Men zet een stoeltje onder de boom en drinkt een biertje of potje thee, heel gemoedelijk allemaal. Zo worden de kinderen betrokken bij wat er om hen heen gebeurt, verbijzonderen zij zelf een plek in hun wijk, bestaande uit vergankelijke materialen. Soms zullen tientallen mensen tegelijk samenwerken aan een project in de blauwe periode, soms slechts enkele mensen. Het fluctueert continu.
80
Ondertussen leg ik mijn oor te luister, wat leeft er, wat houdt de gemoederen bezig. Als ik iets meerdere keren verneem, uit diverse hoeken, zal ik het oppakken en in een project vatten. Voor de komende jaren.
4.
OJ!? Vragenlijst jong en oud actief
De vragenlijst neemt ca. 10 minuten in beslag 1.
Algemene gegevens
Buurt ❒ Omgeving Crooswijkseweg ❒ Omgeving Schuttersveld ❒ Omgeving Generaal v.d. Heijdenplein ❒ Omgeving Martinplein Geslacht ❒ Man ❒ Vrouw Leeftijd ❒ 7-14 ❒ 15-25 ❒ 26-55 ❒ 56+ Etniciteit ❒ Nederlands ❒ Marokkaans ❒ Turks ❒ Anders, nl. ………………………………………… 2.
Wonen
A. Welk rapportcijfer geeft u het gebruiken (dus wonen/winkelen, verblijven) in deze buurt? ______ B. Hoe vindt u de sfeer in deze buurt? Toelichting __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ C. Noem 2 negatieve punten over de buurt 1_________________________________________________________________________________ 2_________________________________________________________________________________
Stappenplan voor een leefbare buurt
81
D. Noem 2 positieve punten over de buurt 1_________________________________________________________________________________ 2_________________________________________________________________________________ 3.
Contacten
A. Met hoeveel buren maakt u weleens een praatje? ❒ 0-3 ❒ 4-7 ❒ 8 of meer B. Zijn dit: ❒ Directe buren ❒ Bewoners uit de buurt ❒ Beide C. Zitten er tussen deze contacten: ❒ Jongeren ❒ Volwassenen ❒ Verschillende culturen Ruimte voor toelichting _______________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ D. Hoe gaan bewoners in deze buurt met elkaar om? ❒ Mensen maken een praatje, staan open voor nieuwe bewoners en andere culturen ❒ Mensen zeggen elkaar gedag ❒ Mensen leven langs elkaar heen ❒ Mensen negeren elkaar ❒ Er is redelijk veel agressie onderling E. Heeft u weleens een ‘negatieve ervaring’ meegemaakt met uw buren/buurtbewoners? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ 4.
Activiteiten
A. Heeft u leuke ideeën om jongeren en volwassenen en verschillende culturen bij elkaar te brengen in de buurt? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________
82
B. Heeft u bepaalde hobby’s of zaken die u leuk vindt om te doen of waar u goed in bent? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ C. Zou u zelf iets willen doen in de buurt? Zo ja, wat __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ Zo nee, wat belemmert u __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________
Tot slot: Mogen wij uw adres en telefoonnummer
Naam
: ______________________________________________________________________
Adres
: ______________________________________________________________________
Postcode
: __________________________ Plaats ______________________________________
Telefoon
: ______________________________________________________________________
Stappenplan voor een leefbare buurt
83
84
BIJLAGE 24 | Hoe organiseer je de verantwoording? De verantwoording is geen eenmalig moment. Als het goed is, is ze goed voorbereid in de eerdere stappen (heldere doelen stellen, onderzoek doen) en vormt ze de basis voor een besluit over het vervolg (dat in stap 7aan bod komt). Maar ook het verantwoorden zelf is meer dan alleen een moment prikken waarop je belangstellenden vertelt hoe het er voor staat. Bij het afleggen van verantwoording kun je aan het volgende denken. Eigen schriftelijke verslaglegging Centraal staat het realiseren van een eigen rapportage, liefst zo kort mogelijk, bijvoorbeeld op één A4’tje, zodat een soort ‘report card’ ontstaat. Op deze ‘report card’ staan de meest relevante gegevens, dat wil zeggen: die gegevens die door de jaren heen de trend goed weergeven. De vormgeving van de cijfers moet begrijpelijk en aantrekkelijk zijn voor de buurtbewoners. Hiervoor worden eenvoudige grafieken gebruikt. De grafieken geven de voortgang weer van de actie (trend ombuigen). Eigen website Het is goed mogelijk om een uitgebreidere verantwoording (met een chronologisch verslag, achtergrondgegevens, naslagmateriaal en verwijzingen naar anderen) op het internet te zetten. Pers De plaatselijke pers – denk aan de buurtkrant, een huis-aan-huisblad – kan een zeer nuttige rol spelen. Bijeenkomst Een nog steeds zeer bruikbare manier van verantwoorden is het beleggen van een zo breed mogelijke bijeenkomst (met bewoners, overheid en maatschappelijke organisaties) waarop iedereen met de actievoerders en met elkaar in gesprek gaan over de actie. Inpassen in besluitvorming relevante partners De ‘report card’ komt tot stand met de politieke en organisatorische steun van relevante organisaties. Het is zelfs raadzaam om van tevoren te bezien hoe het moment van verantwoording past binnen de besluitvorming van die partners. Kunnen zij de uitkomsten bijvoorbeeld nog een rol laten spelen bij het vaststellen van de planning en begroting voor het komende jaar?
Stappenplan voor een leefbare buurt
85
86
Thurledeweg 95 Postbus 11117 3004 EC Rotterdam Tel: 010 4362166
• is het Zuid-Hollandse expertisecentrum op het gebied van jeugd en leefbaarheid • biedt praktische en resultaatgerichte ondersteuning aan gemeenten, professionele instellingen en vrijwilligersorganisaties
Fax: 010 4366357
• hanteert als kernbegrippen het betrekken van groepen en individuen bij de
[email protected]
oplossing van maatschappelijke vraagstukken en het hanteren van een
www.pjpartners.nl
integrale benadering.