Bossen en het Biodiversiteitsverdrag Externe evaluatie van het Nederlandse bosbiodiversiteitbeleid 2002-2007 in relatie tot het Uitgebreid Werkprogramma Bosbiodiversiteit
WIx
GFC coördinator voor de Onafhankelijke beoordeling van CBD / POW: Miguel Lovera Global Forest Coalition Bruselas 2273 Asunción, Paraguay
[email protected]
Citatie Van Rompaey R.S.A.R. (2008). Externe evaluatie van het Nederlandse bosbiodiversiteitbeleid 2002-2007, in relatie tot het Uitgebreid Werkprogramma Bosbiodiversiteit van het Biodiversiteitsverdrag. Stichting Global Forest Coalition, Amsterdam, 52 p. Dr Ir Renaat van Rompaey, WIx Wageningen International Experts, Wim Sonneveldstraat 24, 6708 NB Wageningen, Nederland Email:
[email protected]
Uitsluiting van aansprakelijkheid: De informatie in dit rapport komt van een onafhankelijke landen monitor. Het rapport weerspiegelt niet noodzakelijkerwijs de mening of het standpunt van GFC.
Voorkaft: Beekbegeleidend bos, één van de natuurlijkste bostypen in Nederland (Foto: Gerard Grimberg. In: Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2007. Meetnet Functievervulling bos 2001-2005, Vijfde Nederlandse Bosstatistiek).
Dit rapport is mogelijk gemaakt door een genereuze bijdrage van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Kijk voor meer informatie op: www.globalforestcoalition.org. © Global Forest Coalition, Amsterdam, mei 2008
Adres van de auteur: Dr Ir Renaat VAN ROMPAEY WIx Wageningen International Experts Wim Sonneveldstraat 24 6708 NB Wageningen Nederland
[email protected] +31 6 23469633 +32 476 529360
2
Voorwoord De Global Forest Coalition (GFC) is in 2000 opgericht als een netwerkorganisatie van zuidelijke en noordelijke niet-gouvernementele organisaties (NGOs) en organisaties van inheemse volkeren. Een belangrijke doelstelling van GFC is het aandacht vragen voor de rechten van inheemse volkeren en andere oorspronkelijke bewoners van bosgebieden, de onderliggende oorzaken van ontbossing en het behoud van biodiversiteit. In 1992 is het Biodiversiteitsverdrag (Convention on Biodiversity, CBD) tot stand gekomen. Dit verdrag, dat inmiddels door meer dan 160 landen is geratificeerd, verplicht haar lidstaten onder meer tot het behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit, en de rechtvaardige en eerlijke verdeling van de opbrengsten van biodiversiteit. In 2001 heeft GFC samen met de milieuorganisatie FERN de status van de implementatie van de aan bossen gerelateerde clausules van het Biodiversiteitsverdrag in 20 verschillende landen in kaart gebracht waaronder Nederland. Tijdens de zesde Conferentie van de Partijen bij het Biodiversiteitsverdrag in 2002 is door de Verdragspartijen een akkoord gesloten over een Uitgebreid Werkprogramma over Bosbiodiversiteit ('Expanded Programme of Work on Forest Biological Diversity of the Convention on Biological Diversity, CBD/POW). Als bijdrage aan de officiële evaluatie van de implementatie van dit werkprogramma tijdens de negende Conferentie van de Partijen van het Biodiversiteitsverdrag, die van 19 tot en met 30 mei 2008 in Bonn zal plaatsvinden, heeft GFC een onafhankelijk onderzoek gedaan naar de implementatie van dit werkprogramma in 22 verschillende landen.
Medio mei 2007 deed Yolanda Sikking van het internationaal secretariaat van Stichting Global Forest Coalition te Amsterdam een oproep via het Bossenoverleg dat het Nederlands Comité voor IUCN organiseert welke organisatie belangstelling had de CBD/POW evaluatie voor Nederland uit te voeren. WIx Wageningen International Experts heeft daar positief op gereageerd, en na een gesprek met Simone Lovera, managing coordinator van GFC, is op 12 juni 2007 het contract tussen GFC en WIx getekend. Zoals beschreven in Annex III van dit rapport bestond het proces uit een bestudering van relevante internationale en nationale beleidstukken, waaronder het derde Nationaal Rapport van Nederland aan de CBD en de Natuurbalans 2007, het rondzenden en verzamelen van reacties op een standaard vragenlijst die door GFC's projectcoördinator, Miguel Lovera, was opgesteld, individuele interviews met een aantal belangrijke actoren en een open consultatiebijeenkomst, die op 19 september in Amsterdam plaatsvond. Het concept rapport is op 9 november ingediend en in februari 2008 voor commentaar rondgezonden. Ik dank Simone Lovera, Yolanda Sikking en Miguel Lovera voor de prettige samenwerking, en alle respondenten en workshop deelnemers voor hun actieve deelname aan de evaluatie. Wageningen, 20 mei 2008 Renaat Van Rompaey
3
Inhoud Samenvatting ........................................................................................................... 5 Bosbiodiversiteit in Nederland .................................................................................. 5 Voornaamste resultaten van het onafhankelijke beoordelingsproces ............................. 5 Aanbevelingen ....................................................................................................... 6 Publiekscampagne en de verwachte invloed op het nationale bosbeleid ......................... 8 Inleiding................................................................................................................... 9 Het Biodiversiteitsverdrag (Rio de Janeiro 1992) ........................................................ 9 Uitgebreid werkprogramma bosbiodiversiteit (Den Haag, 2002) ................................... 9 Bosbiodiversiteit in Nederland ....................................................................................10 Milieu, ligging en sociaaleconomische aspecten van Nederland....................................10 Nederland .........................................................................................................10 Bos in Nederland ...............................................................................................10 Boseigendom en bosbeheer in Nederland .................................................................15 Bosbiodiversiteit op de Nederlandse Antillen ................................................................16 Nederlandse Antillen ..........................................................................................16 Aruba ...............................................................................................................17 Bos op de Nederlandse Antillen en Aruba ..............................................................17 Samenvatting van de reacties op de Vragenlijst ...........................................................19 Resultaten van de enquête .....................................................................................19 Opmerkingen en aanbevelingen over de uitvoering van de CBD in Nederland ...................26 De doelstellingen van het Biodiversiteitsverdrag........................................................26 Nederlandse overtredingen van de CBD ...................................................................26 Procedure bij niet-naleving van het Verdrag .............................................................27 Financiële ondersteuning van andere landen bij de uitvoering van POW .......................28 Integratie van internationaal biodiversiteitbeleid met ander internationaal milieubeleid ..28 Verantwoordelijkheid voor schade in andere landen - Voetafdruk ................................28 Conclusies en aanbevelingen......................................................................................29 Referenties ..............................................................................................................30 Annex I: Terms of Reference .....................................................................................31 Annex II: Expanded Programme of Work on Forest Biodiversity .....................................34 Annex III: Beschrijving van het proces van de evaluatie...............................................45 Annex IV: Verslag workshop Nederland en Biodiversiteitsverdrag ...................................47 Annex VI : Uittreksel uit het Derde Nationaal Rapport van Nederland aan de CBD, partim POW, 2005 ..............................................................................................................50 Annex VII: CV van de onderzoeker .............................................................................56
4
Samenvatting Global Forest Coalition heeft WIx, Wageningen International Experts, gevraagd een onafhankelijke beoordeling te doen van de uitvoering door Nederland van het uitgebreide werkprogramma (POW) bosbiodiversiteit van het Biodiversiteitsverdrag (CBD), in de periode 2002-2007. De officiële partij voor de CBD, dat in 1992 in Rio de Janeiro in Brazilië is ondertekend, is het Koninkrijk der Nederlanden. Dit is een federatie van de drie landen: Nederland in Europa en de Nederlandse Antillen en Aruba in het Caribische gebied. Hoewel er enige achtergrondinformatie wordt gegeven in het rapport over de Antillen (1200 ha bos) en Aruba (geen bos), waren we niet in staat de uitvoering van de CBD / POW op de Antillen te beoordelen. Er is daar ook geen speciale workshop georganiseerd. Bosbiodiversiteit in Nederland Nederland is een dichtbevolkt land met 400 inwoners per km2 en een welvarende economie die een gemiddeld inkomen van 21.000 € per persoon per jaar genereert. Het bosareaal volgens de FAO-definitie is in Nederland 360.000 ha, 11% van het land. Grotendeels zijn dit plantages van exotische soorten. Slechts 100.000 ha zijn gemengd loofbossen en slechts 3.000 ha zijn strikt beschermd bosreservaten zonder economisch gebruik. Bosbeheer is zeer professioneel in Nederland, en twee vijfde van de Nederlandse bossen zijn gecertificeerd. Er is een actief beleid om meer gemengde en loofbossen te krijgen en meer dood hout in het bos te laten liggen, maar dit verandert niets aan de zeer 'beschaafde' verschijning van de Nederlandse bossen. Waterbeheer is ook zeer intensief in Nederland en er zijn nauwelijks bossen met een natuurlijk water regime. De hoofdfunctie van bos in Nederland is trouwens recreatie. Voornaamste resultaten van het onafhankelijke beoordelingsproces Kwaliteit van het bosbeheer. CBD / POW was geen grote uitdaging voor de Nederlandse overheid, omdat het bosbeheer in Nederland is al zeer professioneel en zeer ecologisch georiënteerd. De Europese Unie legt bovendien Richtlijnen op om bedreigde soorten en hun habitat nog beter te beschermen. Het bosareaal stijgt nauwelijks in Nederland. Door subsidiebeleid worden de bossen meer natuurlijk, en verhoogt het aandeel van inheemse soorten, maar er is geen massale omvorming. In feite is er geen natuurlijke bos met volledig fauna meer in Nederland. Er zijn enkele gebieden vrijgegeven voor spontane bosontwikkeling, maar de mate van menselijke controle op het platteland is nog steeds zeer belangrijk, en waarschijnlijk een van de hoogste in de wereld. Boswet. Nederland heeft een duidelijke Boswet die een effectieve ban op verdere ontbossing vormt met herbeplanting na het kappen. De wet is duidelijk minder effectief in het uitroeien van exoten of het behoud van het oerwoudkarakter in de bossen. Inheemse bosvolkeren. Hoewel de Nederlanders afkomstig zijn uit hun eigen land, zijn er geen bedreigd bevolkingsgroepen die in het bos leven, die zichzelf als' inheemse volkeren' beschouwen. Rol van Nederland in de ontbossing en het bosbeheer in het buitenland. De Nederlandse economie produceert voor 500 miljard € per jaar, maar heeft een belangrijke voetafdruk in de rest van de wereld. Niet alleen verbruikt Nederland veel niet-hernieuwbare fossiele brandstoffen, maar zijn belangrijkste haven, Rotterdam, staat bekend als een wereldwijd centrum voor de handel en verwerking van vele tropische plantaardige producten. Velen daarvan worden geteeld in monocultuur op niet-duurzame wijze na ontbossing van het tropische regenwoud. In feite is de Nederlandse economie nu geïntegreerd in de EU-economie, de grootste in de wereld, en dus ook met de grootste voetafdruk en een grote verantwoordelijkheid
5
voor het verlies aan biodiversiteit in de rest van de wereld. Belangrijke donor. Nederland is ook een belangrijke donor van ontwikkelingshulp (0,8% van het BNP), vooral op het gebied van milieu en biodiversiteit (0,1% van het BNP of 500 miljoen € per jaar). Ongeveer 70 miljoen € per jaar wordt uitgetrokken voor het behoud van tropische bossen. Toch blijft het de vraag of de Nederlandse economie deze bossen niet schaadt voor een veelvoud van dit bedrag. De rol van internationale instellingen om landen te helpen de CBD / POW uit te voeren. In Nederland speelt de Europese Commissie een belangrijke rol door veel regelgeving op het gebied van milieu en biodiversiteit op te leggen. In sommige gevallen zijn deze regels strenger zijn dan nationaal beleid dat soms de economische ontwikkeling te veel voorrang geeft. Uitvoering van POW in Nederland. Bosbeheer in Nederland is conform de POW. Het probleem is dat Nederland nog maar weinig echte natuurlijke bossen heeft, zodat ze die ook niet kunnen verliezen. Nederland zou ambitieuzer kunnen zijn in het herstel van oorspronkelijke natuurlijke bossen, niet op hectare schaal, maar met een omvang van honderden km2. Nederland moet zich ook meer inspannen om de uitheemse soorten uit de bossen in Nederland uit te roeien. De EU-doelstelling om het verlies van biodiversiteit te stoppen tegen 2010 wordt ook in Nederland niet gehaald. De klimaatverandering eist daarbij een steeds grotere tol. De claim van de landbouw op de ruimte in Nederland is ook excessief. Onderliggende oorzaken. Aangezien Nederland al haar natuurlijke bossen verloren heeft, kan er geen sprake meer zijn van ontbossing van het natuurlijke bos. De plantagebossen lijden weliswaar onder nitraatdepositie, droogtestress en habitatversnippering, maar het trage tempo van herstel van het oorspronkelijke natuurlijke bos is te wijten aan een gebrek aan politieke wil, een sterke agrarische lobby, en het feit dat iedere km2 in Nederland wordt bewoond, hoofdzakelijk particulier eigendom is, het water er intensief beheerd wordt en doorkruist wordt door wegen en infrastructuur. Dus, herstel is niet, in tegenstelling tot sommige tropenlanden, een kwestie van reservering van een deel van de wildernis. Het gebied moet worden gedekoloniseerd en de infrastructuur verwijderd. Maar er is geen andere oplossing, want echte natuurlijke wouden zijn niet in te passen in het huidige kleinschalige landschap. Nederlandse overtredingen van de CBD. Nederland schiet te kort in het herstel van de oorspronkelijke woudecosystemen en in het uitroeien van de exoten in de bossen. Uit de interviews kwamen nog drie specifieke gevallen naar voor waar het Koninkrijk der Nederlanden niet heeft voldaan aan de CBD. Een gaat over de regelgeving over ammoniakemissie rond gevoelige natuurgebieden. Nederland besloot tot een minimalistische bufferzone. Een ander gaat over de ontbossing van een bosrijke omgeving vlakbij een militair vliegveld, waar Nederland zeer tegen de wil van de lokale bevolking heeft gehandeld. En de derde is op Saba in de Nederlandse Antillen, waar het laatste restant tropisch regenwoud wordt bedreigd door de installatie van een telefoon zendmast. Aanbevelingen Grote Eenheden Natuurbos. Om de oorspronkelijke natuurbossen op veengrond, zandgrond en langs de rivieren te herstellen, bevelen wij aan Grote Eenheden Natuur te herstellen in hun natuurlijke toestand. Deze gebieden moeten groter zijn dan 10.000 ha en de status hebben van Strikt Bosnatuurreservaat. Deze categorie van beschermd gebied bestrijkt nu 3.000 ha en dit moet uitgebreid worden tot 30.000 ha of 10% van de bossen van Nederland. Meer natuurlijke bossen. Slechts een vijfde van de bossen van Nederland bestaat uit gemengd loofbos. Het is waar dat in privébos (de helft van het bosgebied), boomsoorten een keuze is van de eigenaar, en sommige industrieën (mijnbouw, papierindustrie) hebben de aanplant van naaldbomen gepromoot. Niettemin kan het natuurlijke karakter van de bossen worden verbeterd door bijmenging van loofboomsoorten, de bevordering
6
van niet-commerciële loofboomsoorten zoals berk, wilg, populier, linde en iep, en door de grootste en oudste exemplaren van elke boomsoort op elke hectare bos te laten staan als zaadbomen, als habitat voor fauna, en als structuurelement en landschappelijke schoon. Ook dienen ontwortelde bomen onaangeroerd te blijven evenals het dode hout, staand en liggend. Neem regels en procedures voor de niet-naleving op in het Verdrag. In tegenstelling tot het Cartagena-protocol, zijn dergelijke regels niet voorzien in de CBD. Als partijen overeenkomen hun biodiversiteit te behouden in de CBD, moeten zij ook beslissen wat te doen als er iets misgaat in een of ander land. Natuurlijk, de inspectie kan een delicate kwestie zijn, en de realiteit is dat heel vaak internationale economische krachten achter verlies van biodiversiteit zitten, zodat ook het vraagstuk van de internationale verantwoordelijkheid moet worden aangepakt in deze procedures. Betaling voor ecologische diensten op 0,1% BBP. Deze vuistregel toegepast door Nederland, bevelen wij aan voor alle ontwikkelde landen, of op zijn minst voor de EUlidstaten. Het is niet alleen een subsidie, maar men betaalt voor ecologische diensten, en ook alleen maar als deze diensten worden verleend. De soort diensten heeft betrekking op vastlegging van koolzuurgas, voorkomen van ontbossing en van verlies van biodiversiteit. Naar een meer geïntegreerde internationaal milieubeleid. Er wordt voorgesteld om de secretariaten van de verschillende internationale milieuverdragen te integreren, b.v. binnen UNEO, United Nations Environmental Organisation, omdat de oplossingen vaak verband houden met elkaar. Ecologische voetafdruk en de verantwoordelijkheid voor de schade in andere landen. Artikel 3 van de CBD bepaalt dat de partijen verantwoordelijk zijn voor schade die hun economie aanricht aan het milieu in andere landen. Het is duidelijk dat de voetafdruk van de Nederlandse economie wereldwijd is zeer groot. De externe kosten van deze economische activiteiten moet verrekend worden, zodat de bescherming van het milieu is gelijk in alle landen. Draagkracht van de aarde al overschreden. Het verlies aan biodiversiteit is te wijten aan onze overmatig gebruik van de aardse ecosystemen en hulpbronnen, en dit voorbij het duurzaam niveau. Het verlies aan biodiversiteit een halt toe te roepen houdt dus een vermindering van het gebruik van de Aarde in. Gezien de ontwikkeling van de economieën van China en India, lijkt het omgekeerde het geval. Deze onderliggende oorzaak ondermijnt sterk de poging om de biodiversiteit op Aarde te redden. Het ziet ernaar uit dat de ontwikkelde landen hun biodiversiteit zullen in stand houden precies door de druk op de ecosystemen in de ontwikkelingslanden te verhogen. Beschrijving van het beoordelingsproces Vragenlijst. We benaderden een twintigtal deskundigen en stuurden hen de taakomschrijving van het onderzoek en de vragenlijst toe. Hun eerste reactie was dat CBD iets was voor mensen die geïnteresseerd zijn in internationaal milieubeleid. Deze hadden dan weer geen precies idee van bosbeheer en -beleid in Nederland. Voor hen ging de CBD over de bescherming van het tropisch regenwoud. De betrokkenen bij het bosbeheer in Nederland, wisten zeer weinig over de CBD en POW, zodat ze de vragenlijst niet konden beantwoorden. Maar op het eerste zicht zagen zij geen tekortkomingen in het Nederlandse bosbeleid ten aanzien van bosbiodiversiteit. Dus hebben we besloten om deze twee groepen apart te benaderen: de internationale bosbouwers, en de Nederlandse bosbouwers. Nationale workshop. We hebben een workshop georganiseerd op 19 september 2007 in Amsterdam. Elf deelnemers hebben bijgedragen aan de workshop. Hun belangstelling lag vooral in de internationale politiek. Hun achtergrond was overheid, NGO's, deskundigen en onderzoeksinstellingen. Deze mensen voelden zich niet voldoende bekwaam te oordelen over de vorderingen van het Nederlandse nationale bosbeleid,
7
maar er was een levendige discussie over het internationale natuurbeschermingsbeleid, de doeltreffendheid van de CBD, wat resulteerde in een reeks aanbevelingen. Overige interviews. Een aantal Nederlands bosbouwdeskundigen werden geïnterviewd tijdens een meerdaagse excursie naar de Tsjechië en door middel van een reeks van directe interviews. Het werd duidelijk dat CBD / POW geen kopzorg is in het debat over de Nederlandse bosbouw. De praktijk in de Nederlandse bosbouw is aan het veranderen naar meer natuurlijke bossen, maar toch is het grootste deel van het Nederlandse bosareaal plantages van exotische coniferen. Verbindingen tussen de gefragmenteerde restnatuur is een belangrijk onderwerp in Nederland. Onlangs heeft de Milieu en Natuur Planbureau geconcludeerd dat Grote Eenheden Natuurbos teruggegeven moeten worden aan de natuur, wil men de oorspronkelijke bosbiodiversiteit in Nederland herstellen. Publiekscampagne en de verwachte invloed op het nationale bosbeleid Wij geloven dat het belangrijk is om de bevindingen van deze studie breed kenbaar te maken aan het publiek, aan bosprofessionals en aan beleidsmakers. Nederland is niet de beste leerling van de klas. De economie krijgt te veel prioriteit over milieu en de biodiversiteit. Het is een internationale vuistregel dat 20% van een land moet worden behouden worden in zijn natuurlijke staat - voor Nederland met zijn gematigd zeeklimaat is dit bos -, en dat is bij lange na niet het geval. Dus, Nederland doet het ondermaats in het herstellen van de oorspronkelijke natuurlijke vegetatie. Wij bevelen aan dat op ten minste een vijfde van het grondgebied gebeurt.
8
Inleiding Het Biodiversiteitsverdrag (Rio de Janeiro 1992) Het Biodiversiteitsverdrag (Convention on Biological Diversity, CBD), dat in 1992 in Rio de Janeiro in Brazilië is ondertekend, heeft de volgende drie doelstellingen: - Het behoud van biodiversiteit - Het duurzaam beheer van biodiversiteit - De eerlijke verdeling van de opbrengsten van het gebruik van genetische hulpbronnen. Er zijn 7 werkprogramma’s (Programmes of Work, POW) opgesteld door de CBD verdragspartijen op het gebied van agrarische biodiversiteit, de biodiversiteit van droge en semidroge gebieden, bosbiodiversiteit, de biodiversiteit van binnenlandse wateren, mariene biodiversiteit en de biodiversiteit van kustgebieden, de biodiversiteit van eilanden en de biodiversiteit van bergen. Uitgebreid werkprogramma bosbiodiversiteit (Den Haag, 2002) In 2002 is op de zesde Conferentie van de Partijen van het Biodiversiteitsverdrag in Den Haag het Uitgebreid Werkprogramma Bosbiodiversiteit goedgekeurd (Expanded Programme of Work on Forest Biological Diversity). Dit rapport richt zich op de uitvoering van dit werkprogramma door de Verdragspartij het Koninkrijk der Nederlanden. Het Koninkrijk der Nederlanden is een federatie van drie landen: Nederland in Europa, de Nederlandse Antillen, een groep van vijf eilanden in de Caribische Zee, en Aruba. Het Koninkrijk der Nederlanden is officieel Partij bij het Biodiversiteitsverdrag. Alleen het Koninkrijk kan volkenrechterlijke verdragen sluiten. Staatssecretaris J.D. Gabor ondertekende het Verdrag namens het Koninkrijk der Nederlanden op 5 juni 1992. Het Biodiversiteitsverdrag trad in werking op 29 december 1993. Ratificatie van het Verdrag gebeurt dan weer door de Parlementen van de drie landen die samen het Koninkrijk vormen. Op 27 april 1994 wordt het Biodiversiteitsverdrag ter stilzwijgende goedkeuring voorgelegd aan de Eerste en Tweede Kamer van Nederland (SG, 1993-1994, 23713 (R1502) nrs. 362 en 1), waarna het formeel op 12 juli 1994 geratificeerd werd. De Nederlandse Antillen en Aruba ratificeerden het Verdrag op 4 juni 1999 (Secretariaat van de CBD, 2001). De bossendiversiteit in Nederland, op de Nederlandse Antillen en op Aruba worden in de volgende hoofdstukken besproken.
9
Bosbiodiversiteit in Nederland Milieu, ligging en sociaaleconomische aspecten van Nederland Nederland Ligging. Nederland ligt in West-Europa, aan de Noordzee, op 52° 30’ N en 5° 45’ E. Het is 41.528 km² groot, 18,4% van de oppervlakte bestaat uit water. Er wonen 16,4 miljoen mensen (2007) en met 394 inwoners per km² is Nederland één van de dichtstbevolkte landen ter wereld. De bevolkingsgroei bedraagt 1,8‰ per jaar en de levensverwachting is 81 jaar voor vrouwen en 78 jaar voor mannen. Klimaat. Nederland heeft een gematigd zeeklimaat, met gemiddeld 800 mm neerslag per jaar en een gemiddelde jaartemperatuur van 10 °C. Nederland bestaat hoofdzakelijk uit laagland langs de kust en ingepolderde gebieden, met enkele heuvels in het zuidoosten. De hoogte boven zeeniveau varieert van -7 m, in de Zuidplaspolder, tot 322 m, op de Vaalserberg. Zie Figuur 1 voor het gedeelte van Nederland dat onder de zeespiegel ligt. Economie. Nederland is één van de rijkste landen van de wereld. Het Bruto National Product (BNP) bedroeg in 2006 525 miljard € en het vermogen van alle Nederlandse gezinnen samen 1.800 miljard €. Het gemiddeld inkomen per hoofd van de Nederlandse bevolking is 21.000 € per jaar, of 105 € per werkdag. Het budget van alle overheid bedraagt jaarlijks 250 miljard €. Ontwikkelingshulp. Van het BNP gaat 0,8 % naar officiële ontwikkelingshulp (ODA), een slordige 4,2 miljard Euro per jaar. 0,1% daarvan is bestemd voor internationaal natuur- en milieubeleid, een half miljard Euro per jaar, waarvan 70 miljoen Euro per jaar specifiek voor internationaal bossenbeleid is bestemd.
Bos in Nederland Bosoppervlakte. Nederland heeft 3,4 miljoen ha landoppervlakte. 360.000 ha daarvan is "bos" volgens de definitie die de Voedsel en landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) hanteert, wat zowel natuurlijk bos als houtplantages inhoudt. Dit is 10,6% van de landoppervlakte (Vijfde Bosstatistiek, 2006). Jaarlijks komt daar 343 ha bij (Kerngegevens Bos en Hout in Nederland, 2005). Twee derde (260.000 ha) van dit areaal kan beschouwd wordt als houtplantage. Slechts 100.000 ha is gemengd loofbos, dit is 3 % van de landoppervlakte. Zoals hieronder beschreven is er al sinds meer dan een eeuw geen ongerept bos meer in Nederland. De huidige bossen zijn of recent, of al sinds mensenheugenis sterk beïnvloed door de mens. Slechts de helft van het bos is eigendom van de overheid. De jaarlijkse kap is ongeveer 1 miljoen m3 hout, terwijl
10
Nederland ongeveer 21 miljoen m3 importeert, waarvan 1 miljoen m3 tropisch hout (Probos 2005). Verder heeft Nederland 25% akker- en weiland, 25 % permanente weide.
Figuur 1: Soortensamenstelling en boseigendom van de bossen in Nederland (bron: Stichting Probos 2005. Kerngegevens Bos en Hout in Nederland)
11
Figuur 2: Oppervlakte beschermd bos per categorie en kaart met voorkomen van bos in Nederland (bron: Stichting Probos 2005) Oorspronkelijke vegetatie in Nederland. Bos mag dan al zeldzaam zijn in Nederland, zeker als men de houtplantages niet meetelt in het bosareaal, maar ooit was praktisch heel Nederland bebost. Op de delen in West-Nederland die tot onder zeeniveau zijn ingeklonken (zie Figuur 3), stonden veenbossen op een dikke veenbodem, die vanuit biodiversiteitperspectief en vanuit klimaatperspectief een grote waarde hadden. De naam ‘Holland’ verwijst naar dit ‘Houtland’. Bij de ontginnings- en afwateringsprojecten die al in de Middeleeuwen begonnen en tot op heden voortduren, zakken deze veenbodems onvermijdelijk in, waarbij grote hoeveelheden broeikasgassen vrijkomen.
12
Figuur 3: Nederland boven NAP (Wikipedia, 2007) Op de zandgronden groeiden oorspronkelijk gemengde eikenbossen op landareaal dat gemakkelijk te kappen en in cultuur te brengen was, maar waarvan de bodem beperkt vruchtbaar bleek. Al vrij snel ontstonden er door uitputting van de bodem struikvegetaties (heide) die op veel plaatsen begraasd en geplagd werden. Langs de vele rivieren in Nederland stonden rivierbegeleidende bossen, die eveneens rijk waren aan biodiversiteit. Door de kanalisatie en bedijking van de rivieren, is zeer weinig van deze rivierbegeleidende bossen overgebleven.
Het Milieu en Natuurplanbureau NMP constateert in de Natuurbalans 2007 dat zelfs bij volledige realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) de Nederlandse natuur in 2018 uit te kleine gebieden bestaat. Zij stelt dat Grote Eenheden Natuur nodig zijn om planten en dieren en hun leefgebieden duurzaam te behouden. Het zal dan wel nodig zijn de infrastructuur in die gebieden te beperken. Otter, das en lynx worden tegenwoordig door auto’s uitgeroeid, en niet meer door het jachtgeweer. Ook de monniksgier in de Oostvaardersplassen dacht dat hij de koning der dieren was en bleef zitten op het spoor, toen de trein kwam aanrijden… Doelsoorten in de bossen in Nederland. Welke bossoorten staan er nu op de Rode Lijst in Nederland? De draaihals en het korhoen zijn ernstig bedreigd, de hop en de roodkopklauwier zijn verdwenen. Een aantal vleermuissoorten zijn bedreigd en staan ook in de lijst van Bijlage II van de Habitatrichtlijn, wat betekent dat ze op Europees niveau bedreigd zijn. In het kader van het Biodiversiteitsverdrag zouden de doelsoorten echter ook die soorten moeten betreffen die normaal gesproken, in een ongerepte situatie, in de Nederlandse bossen te vinden zouden zijn. Men gaat er van uit dat zonder menselijk ingrijpen het grootste deel van Nederlandzich geleidelijk aan weer tot bos zou ontwikkelen. De doelsoorten van de Grote Eenheden Natuur, zoals boven vermeld, zijn natuurlijk niet enkel ‘droog bos’-soorten. Twee van de drie geschetste bosecosystemen van de oorspronkelijke vegetatie zijn deels ‘natte’ ecosystemen of ‘wetlands’. Vlaggenschipsoorten als eland bever, otter, zeearend, zwarte ooievaar, grote zilverreiger, lepelaar zijn het die in de natte oerbossen van het Noordwest-Europese Laagland voorkwamen. Op de drogere gronden zijn de natuurlijke vlaggenschipdoelsoorten bruine beer, wolf, wild paard en rund, arenden en gieren. Om te overleven op deze gronden moeten nattere bossen ook ingesloten worden en verbindingen met de valleibossen voorzien zijn.
13
Figuur 4: Huidige en natuurlijke (toekomstige?) bosbiodiversiteit in Nederland
14
Figuur 5: Huidige en natuurlijke (toekomstige?) bosbiodiversiteit in Nederland Boseigendom en bosbeheer in Nederland Zoals aangegeven in Figuur 1 is de helft van het bos in Nederland eigendom van de overheid, de andere helft is particulier bezit, zij het dat maar 32 % eigendom is van privépersonen. 15% van de bossen zijn bezit van particuliere natuurbeschermingsorganisaties, wat internationaal gezien een bijzondere situatie is. Het bosbeheer in Nederland is gekenmerkt door een verregaande professionalisering van de bosbouwsector. Mede gestimuleerd door het subsidiesysteem hebben boseigenaren zich gegroepeerd in Bosgroepen die een professioneel beheer voeren, dat wordt gecontroleerd door de Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, natuur en voedselkwaliteit (LNV). Twee vijfde van het bos in Nederland, 136.000 ha, is dan ook gecertificeerd (Stichting Probos 2005). Daarbij moet wel opgemerkt worden dat de natuurdoeltypen die in dit professionele beheer gehanteerd worden maar gedeeltelijk overeenkomen met de biodiversiteit die van nature in Nederland voorkomt. In de bossen waar natuur de belangrijkste doelstelling is, wordt tegenwoordig actief gestreefd naar het herstel van natuurwaarden middels het laten liggen van dood hout, het introduceren van grote grazers als Schotse Hooglanders en Konikpaarden (ter vervanging van de natuurlijke grote grazers die vaak al eeuwen geleden zijn uitgestorven) en het verwijderen van exoten, hoewel vooral de laatste beleidsmaatregel nog weinig prioriteit heeft. De meeste Nederlandse "bossen" hebben echter ook een belangrijke recreatiefunctie, wat een bepaalde mate van verstoring veroorzaakt. Ook houtproductie tast in zekere mate de natuurwaarden aan, hoewel juist de vele oude houtplantages de komende jaren veel hout kunnen leveren middels het verwijderen van - deels invasieve exotische soorten als de Douglasspar, wat natuurherstel kan bespoedigen.
15
Bosbiodiversiteit op de Nederlandse Antillen Nederlandse Antillen Ligging. De Nederlandse Antillen (Antias Hulandes) zijn een land binnen het Koninkrijk der Nederlanden, bestaande uit vijf eilanden in de Caribische Zee die behoren tot twee eilandengroepen van de Kleine Antillen. Bonaire en Curaçao behoren tot de Benedenwindse eilanden (12° 06’ N, 68° 56’ W) en liggen voor de kust van Zuid-Amerika (Venezuela). De overige drie eilanden (Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten) behoren tot de Bovenwindse eilanden (17° 38' N, 63° 14' W) en liggen ten oosten van Puerto Rico. De Nederlandse Antillen zijn geen lid van de Europese Unie, terwijl de burgers wel EUburgers zijn. EU richtlijnen als de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn er dus niet van kracht.
Figuur 5: Ligging van de Nederlandse Antillen in de Caribische Zee De totale landoppervlakte is 800 km², terwijl het aantal inwoners 224.000 (2007) bedraagt. De bevolkingsdichtheid ligt daarmee op 280 / km² (2007). De hoofdstad en tevens verreweg de grootste stad van de Nederlandse Antillen is Willemstad op het eiland Curaçao. De bevolkingsgroei bedraagt 7,7‰ per jaar en de levensverwachting is er 79 jaar voor vrouwen en 74 jaar voor mannen (Bron: CIA fact book). Klimaat. Op de Benedenwindse Eilanden heerst een vrijwel constante temperatuur van circa 27°C. Gedurende 95 procent van de tijd waait de noordoost passaatwind, die verkoeling brengt op de tropisch warme eilanden. Gemiddeld valt er slechts 500 millimeter regen per jaar, vrijwel alleen in de periode oktober - februari en sterk wisselend van jaar tot jaar. De kern van de Benedenwindse Eilanden bestaat uit zeer oude gesteente van vulkanische oorsprong (diabazen), die vooral in het meest heuvelachtige gedeelte van de eilanden aan de oppervlakte komt.Ook op de Bovenwindse Eilanden waait de noordoostpassaat en de eilanden liggen binnen de orkaangordel. De orkanen kenmerken zich door enorme windsnelheden en grote hoeveelheden regen en komen alleen voor in de maanden juni-november. In die maanden valt ook onder normale omstandigheden de meeste regen (gemiddeld 1.100 millimeter per jaar). De Bovenwindse Eilanden hebben een savanneklimaat. Economie. De economie van de Nederlandse Antillen steunt op drie pijlers: het toerisme, de olie en de (financiële) dienstverlening. Het BNP bedroeg in 2004 2 miljard €.
16
Het gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking is 12.000 € per jaar. Werkloosheid bedraagt 17% (CIA fact book) Aruba Aruba is een eilandnatie in de Caribische Zee, behorend tot het Koninkrijk der Nederlanden en gelegen op 27 kilometer ten noorden van het schiereiland Paraguaná van de Venezolaanse deelstaat Falcón (12° 30 N, 69° 58 W). Het behoort tot de ABC-eilanden van de Kleine Antillen. Aruba heeft een bevolking van 100.018 (2007) inwoners en een oppervlakte van 180 km². Het eiland is vrij droog, de economie vergelijkbaar met de Nederlandse Antillen Bos op de Nederlandse Antillen en Aruba Hoewel beperkt in omvang, hebben de eilanden van de Nederlandse Antillen 1200 ha bos. Op Aruba groeit geen bos. De drie zuidelijke eilanden liggen in een woestijnklimaat en hebben daarom geen uitbundige begroeiing. De noordelijke eilanden echter liggen in de subtropische zone en hebben wel een groen karakter, hoewel Sint-Maarten vanwege de vele bebouwing en hoge bevolkingsdichtheid alleen nog enkele groene heuvels heeft. De twee kleinste eilanden, Sint Eustatius en Saba, zijn het 'groenst'. De meest significante natuur op Sint Eustatius is te vinden in het Nationaal Park Quill-Boven. In feite bestaat het uit twee gebieden: de bossen op de flanken van The Quill aan de zuidkant van het eiland en de bossen rond de Bovenberg in het noorden. Saba is het enige eiland dat in meerderheid bedekt wordt door bos. Het Nationaal Park Saba omvat echter slechts 43 hectare. Het mininevelwoud op de flanken van de Mount Scenery, met 877 meter de hoogste berg in het Koninkrijk, valt daar grotendeels buiten. Biodiversiteit in de bossen in de Nederlandse Antillen Bedreigde soorten die nog in het Quill Nationaal Park op Sint Eustatius gevonden worden zijn: red bellied racer slang (Alsophis rufiventris), een fruitetende vleermuis (Ardops nicholisi montserratensis) en de endemische Saba anolis hagedis. Onder de zeldzame plantensoorten treft men onder meer 16 soorten orchideeën en de zeldzame en endemische Statiaanse winde (Ipomoea sphenophylla) aan waarvan men tot voor kort dacht dat hij uitgestorven was.
17
Figuur 6: Bosbiodiversiteit op de Nederlandse Antillen (o.a. Anolis bimaculatus en Red-Bellied Racer slang, Statiaanse winde (Ipomoea sphenophylla) in een artikel in The Daily Herald, de grootste krant van Sint Maarten, Febr. 2007). Hoewel de bosbiodiversiteit van de Nederlandse Antillen dus van groot belang is, is het in het kader van dit onderzoek niet mogelijk geweest om diep op de uitvoering van het Biodiversiteitsverdrag in de Antilliaanse bossen in te gaan. Een belangrijke reden hiervoor was dat er maar weinig reacties op de vragenlijst zijn ontvangen die betrekking hadden op de Antillen en het gezien de afstand niet mogelijk was om de belangrijkste Antilliaanse actoren te consulteren.
18
Samenvatting van de reacties op de Vragenlijst over de uitvoering door Nederland Bosbiodiversiteit van de CBD
van
het
Uitgebreid
Werkprogramma
Resultaten van de enquête De enquête werd bemoeilijkt door het feit dat bijna niemand van de geïnterviewden van het bossenwerkprogramma van de CBD afwist, laat staan dat ze de inhoud goed kenden. Eigenlijk is alleen de CBD focal point op het Ministerie van LNV op de hoogte van deze internationale afspraken. We hebben ook geen enkele Nederlandse vertaling van het Werkprogramma Bosbiodiversiteit gevonden. Als mensen het CBD/POW niet kennen, kunnen ze de rest van de Vragenlijst niet beantwoorden. Van diegene die zich verdiepen in het CBD/POW, wordt vervolgens een gedetailleerde kennis van het Nederlands bos- en biodiversiteitbeleid tussen 2002 en 2007 verlangd. Een goed overzicht daarvan heb ik vooral bij ambtenaren van LNV gevonden die werken aan het Nederlands bosbeleid. Hun kennis van de CBD is echter weer beperkt. Hoewel de Vragenlijst aan tientallen respondenten is toegestuurd, heeft niemand hem netjes ingevuld teruggestuurd. Er is dan ook gekozen voor een vrijere vorm van informatievergaring door direct te discussiëren over de onderwerpen die in het CBD/POW aan de orde zijn. Op grond van deze discussies zijn de antwoorden geformuleerd die in Annex III zijn weergegeven. Hieronder komen een aantal belangrijke punten aan de orde. Toestand van de bossen en inheemse volkeren die in bos wonen vóór en na het CBD/POW Wat de bossen betreft, is er de laatste jaren een algemene trend naar bosuitbreiding, naar meer natuurlijke bossen en een toename van de soortenrijkdom. Deze trend staat los van de totstandkoming van het CBD/POW, een document dat binnen de nationale context in Nederland nauwelijks bekend is. Wel garandeert de Nederlandse overheid dat de principes van het CBD/POW vertaald zijn in haar beleid en in de regelgeving. Wat de inheemse volkeren betreft, kent Nederland geen bedreigde minderheden die in het bos leven. De Nederlandse bevolking is weliswaar grotendeels autochtoon en bestond oorspronkelijk uit een menging van jagers-verzamelaars en landbouwers maar er zijn geen bevolkingsgroepen die zichzelf als inheems definiëren, wat volgens de VN het belangrijkste criterium is. Belangrijkste bosbeheerprktijken, inclusief wettelijk kader, vóór en na het CBD/POW De Boswet van 20 juli 1961 vormde in feite een effectieve ban op verdere ontbossing in Nederland. Volgens die wet is het verwijderen van bos in principe verboden, er mag alleen gekapt worden als er een expliciete kapvergunning is afgegeven. In het geval van kap voor de houtwinning is er een verplichting tot herbeplanting binnen drie jaar. Het doel van deze wet was bosinstandhouding en als zodanig is de wet geslaagd aangezien het bosareaal in Nederland langzaam maar zeker toeneemt. Wel moet nogmaals benadrukt worden dat het hierbij gaat om "bos" volgens de FAO definitie, en de meeste "bossen" die in 1961 over waren, waren in feite houtplantages. Het herbeplantingsbeleid betrof grotendeels herbeplanting met deels exotische monoculturen. Pas in de jaren 1970 en 1980 zijn de belangrijkste beheersinstanties langzamerhand tot een natuurlijker beheer van "bossen" overgegaan. De Flora en Faunawet uit 1998 bevat een aantal bepalingen om biodiversiteitverlies door houtexploitatie tegen te gaan.
19
De rol van Nederland in de ontbossing en de bosbescherming internationaal, en bij marktgebaseerde natuurbeschermingsinitiatieven uit die landen De Nederlandse economie heeft een grote ecologische voetafdruk wereldwijd. Ze verbruikt veel fossiele energie, o.a. in de transportsector. Nederland (Rotterdam) is ook een wereldcentrum voor de verwerking van ruwe grondstoffen uit tropisch boslanden, zoals soja, cacao, koffie, palmolie, etc. Het behoud en duurzaam gebruik van bossen in andere landen, en vooral tropische regenwouden, vormt één van de speerpunten van het Nederlandse internationale samenwerkingsbeleid. In 2007 werd bijna 70 miljoen Euro besteed aan bosbeheer in ontwikkelingslanden. Sinds de totstandkoming van het Regeringsstandpunt Tropische Regenwouden in 1991 vormt het behoud van tropische regenwouden daarbij een prioriteit. De rol van internationale instellingen zoals de Wereldbank, FAO, UNCTAD, WTO, en andere regionale instellingen om Nederland te helpen het CBD/POW uit te voeren Het biodiversiteitbeleid van de Europese Unie, en vooral de Habitat-, Vogel- en Waterrichtlijn spelen in Nederland een belangrijke rol. Het Natura 2000 netwerk van natuurgebieden van Europees belang dwingt ook Nederland haar bedreigde biodiversiteit effectief te beschermen, en prioriteit te geven over economische ontwikkeling. Veranderingen in het milieu in Nederland sinds het CBD/POW Sinds 2002 wordt jaarlijks een Milieubalans en een Natuurbalans opgemaakt door het Milieu- en Natuurplanbureau. De Milieubalans 2007 stelt: “De afgelopen jaren is veel vooruitgang geboekt op milieugebied, vooral door technologische maatregelen. Veranderingen in het gedrag van consumenten hebben amper een rol gespeeld. Door meer reizen en meer elektrische apparaten nam het energiegebruik door consumenten toe. Het belang van milieu in de publieke opinie is overigens wel toegenomen. Een meerderheid van de bevolking wil ook betalen voor aanvullend milieubeleid, maar alleen als anderen dat ook doen.” De CBD Verdragspartijen hebben afgesproken dat biodiversiteitverlies in 2010 significant verminderd moet zijn. De lidstaten van de Europese Unie zijn nog een stap verder gegaan en hebben toegezegd dat biodiversiteitverlies in de EU in 2010 gestopt moet zijn. In de Natuurbalans 2007 wordt gesteld dat het "onwaarschijnlijk" is dat Nederland aan deze verplichting zal voldoen. Zoals het document stelt: "De milieu-, water- en ruimtecondities zijn nog onvoldoende om de kenmerkende planten- en diersoorten duurzaam te behouden." Volgens dezelfde Natuurbalans gaat het daarbij wat bossen betreft vooral om de volgende knelpunten: - Voor bos van laagveen en klei betreft het vooral het gebrek aan ruimte - Voor bos van arme gronden vormt de milieukwaliteit het belangrijkste knelpunt - Voor bos van rijke gronden vormen zowel milieukwaliteit als ruimte een "matig knelpunt" - Voor bos van bron en beek vormt vooral de waterkwaliteit een groot knelpunt, hoewel milieukwaliteit en ruimte hier ook als "matige" knelpunten worden genoemd. De Natuurbalans 2007 geeft ook aan dat de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur, een landelijk netwerk van natuurgebieden dat altijd één van de speerpunten van het Nederlandse biodiversiteitbeleid heeft gevormd, "forse vertraging" oploopt. Dit is mede opvallend omdat de Nederlandse overheid in haar interventies in de Conferenties van de Partijen van de CBD altijd enorm veel nadruk heeft gelegd op het belang van het realiseren van ecologische netwerken in andere landen. In ieder geval was de oorspronkelijke voltooiing van de Ecologische Hoofdstructuur pas voor 2018 gepland, dus 8 jaar na de 2010 deadline om biodiversiteitverlies te stoppen. Eén van de indicatoren van de voortgaande achteruitgang van biodiversiteit in bossen en andere natuurgebieden in Nederland is dat het aantal bedreigde, op de IUCN rode lijst voorkomende broedvogels en dagvlinders tussen 1995 en 2005 is gestegen.
20
Aangezien versnippering en het gebrek aan ruimte een zodanig belangrijke factor is in Nederlands biodiversiteitverlies beveelt de Natuurbalans 2007 aan dat er Grote Eenheden Natuur worden ingericht, als noodzakelijke voorwaarde om verder biodiversiteitverlies een halt toe te roepen. Hoeveel werk omvatte de uitvoering van het CBD/POW in Nederland? Het CBD/POW richt zich vooral op duurzaam bosbeheer. Het probleem in Nederland zit hem niet in het beheer, maar in het feit dat er geen natuurbos meer aanwezig is, en dat spontane bosontwikkeling geen kans krijgt omdat allerlei stakeholders zich met elke hectare van het buitengebied bemoeien. Als Nederland natuurbos op grote oppervlakten wil laten groeien, dan moeten al deze bemoeienissen opgeheven worden. Bosherstel in gebieden die een groot deel van hun natuurlijke bos verloren hebben is een belangrijke doelstelling van het CBD/POW.
Figuur 7 Meer internationaal belangrijke soorten kunnen voortbestaan wanneer grote gebieden worden ingericht rond Natura 2000-gebieden. Het MNP onderbouwt hiermee haar voorstel voor Grote Eenheden Natuur (Natuurbalans 2007). Worden de onderliggende oorzaken die ten grondslag liggen aan het verlies aan biodiversiteit in bosgebieden vastgesteld en aangepakt? Er zijn natuurlijk directe oorzaken van bosdegradatie in Nederland: stikstofdepositie, en de verdroging en versnippering van de natuur. Maar dan hebben we het over het aangeplante bosareaal. De oorzaken voor het verdwijnen van het natuurbos in het verleden zijn het zeer intensieve gebruik dat er in Nederland van het platteland gemaakt werd. Pas de laatste tijd blijven de bomen meer staan, laten ze het dood hout liggen in het bos en zijn er hoekjes waar van nature bos opslaat en waar men het ook laat groeien. Versnippering en gebrek aan ruimte blijft echter één van de belangrijkste oorzaken van het verlies aan biodiversiteit in Nederlandse bossen, en het ontbreken van een groot aantal natuurlijke soorten, waaronder praktisch alle grotere zoogdiersoorten die van nature in Nederlandse bossen voorkomen. Slechts 1% van het Nederlandse bos (3.000 ha) is strikt bosreservaat (IUCN categorie I), waarin geen economisch gebruik plaats vindt. De Grote Eenheden Natuur die het Milieu en Natuurplanbureau aanbeveelt, vragen een oppervlakte van minstens 10.000 ha zonder doorgaand verkeer en zonder waterschapsbemoeienis (zie Figuur 7). Overigens zal gezien de consumptiepatronen en de bevolkingsdruk in Nederland elke vorm van duurzaam gebruik van dergelijke gebieden aan zeer strakke en goed gehandhaafde regels moeten zijn gebonden. Vindt u het CBD/POW (al dan niet gedeeltelijk) nuttig bij het vergroten van de biodiversiteit in bosgebieden in uw land? Het CBD/POW is huiswerk dat aan alle kinderen van de klas meegegeven is in april 2002 in Den Haag, maar het werk dat te doen staat, is niet even groot in elk land. Sterker nog,
21
bij het doorlezen van het CBD/POW vraagt men zich echt af aan welke punten van het CBD/POW Nederland nog moet werken. Misschien heeft het te maken met het feit dat COP 6 in Den Haag gehouden is, maar het zou kunnen dat de Nederlandse bijdrage aan de teksten van het CBD/POW belangrijk geweest is. Waarom is het CBD/POW nuttig? Wordt het CBD/ POW (al dan niet gedeeltelijk) in uw land geïmplementeerd? Wat het CBD/POW voorschrijft, wordt al toegepast in Nederland. Welke delen van het CBD/POW worden geïmplementeerd? Alle, behalve het herstel van de oorspronkelijke bosecosystemen, en het uitroeien van exotischesoorten. Welk proces is in uw land in gang gezet om CBD/POW uit te voeren? Wordt het CBD/POW opgenomen in sectoraal beleid? Het is er al in opgenomen. Zo ja, in welke sector(en)? Landbouw, ruimtelijke planning, verkeer, etc. Welke middelen zijn toegekend voor de uitvoering van het CBD/POW? Welk personeel is verantwoordelijk voor de uitvoering van het CBD/POW? Heeft uw overheid een programma voor publieke consultatie en discussie over ontwerp, uitvoering en monitoring van het CBD/POW? Nee, omdat voor de beleidsmakers andere dingen op de agenda staan, zoals de publieke consultatie over de Natura 2000 gebieden. Worden de oorzaken, die ten grondslag liggen aan het verlies aan biodiversiteit in uw bosgebieden, vastgesteld en aangepakt? Ja. Kunt u aangeven welke oorzaken zijn vastgesteld? Vooral de stikstofdepositie, de verdroging en de versnippering van de natuur wordt aangepakt. Kunt u aangeven wat is ondernomen om de vastgestelde oorzaken aan te pakken? Daartoe stelt de Natuurbalans 2007 (MNP, 2007) voor Grote Eenheden Natuur te ontwikkelen (Figuur 4). Programmapunt 1: Behoud, duurzaam gebruik en het delen van opbrengsten Wat onderneemt uw overheid om bosgebieden te beschermen tegen vastgestelde bedreigingen? Er zijn in Nederland geen ogenblikkelijke bedreigingen. Bossen zijn goed beschermd. Wat onderneemt uw overheid om de vastgestelde bedreigingen te verminderen of weg te nemen? Wordt de ecosysteembenadering in uw land toegepast?
22
Ja Zo ja, hoe wordt de ecosysteembenadering toegepast? De Ecologische Hoofdstructuur EHS is een belangrijke toepassing van deze benadering, en het stimuleren van natuurlijke verjonging en het gebruik van inheemse boomsoorten is een andere. Welk effect heeft de toepassing van de ecosysteembenadering op de biodiversiteit in bosgebieden? Ecosysteembenadering was al gangbaar in Nederland vóór de totstandkoming van het CBD/POW. Is duurzaam gebruik van de biodiversiteit van bosgebieden een concrete activiteit of beleidsthema in uw land? Nee Zo ja, kunt u die activiteit of dat beleidsthema toelichten? Programmapunt 2: Institutionele en sociaaleconomische omstandigheden Is de biodiversiteit van bosgebieden een belangrijke factor in de economie van uw land? Nee Kunt u kort beschrijven hoe beheer van, toegang tot en eigendom van bos(gebieden) in uw land geregeld zijn? De helft van het bos is privé-eigendom, maar slechts 30% behoort echt aan privépersonen. Bosbeheer gebeurt in hoge mate door professionals. De toegankelijkheid is goed geregeld (zie ook inleiding).
Afgaand op uw eigen ervaring: hoe draagt de biodiversiteit van bossen bij aan de welvaart van alle segmenten van de maatschappij? In Nederland draagt het niet zozeer bij aan de welvaart dan wel aan het welzijn van de mensen. Recreatie is het hoofdgebruik van het bos, en dit voor alle segmenten van de maatschappij. Wat onderneemt de overheid om institutioneel en sociaaleconomische gunstige omstandigheden te creëren? De overheid subsidieert in belangrijke mate het overigens verliesgevende bosbeheer. Ook in de bosuitbreiding investeert de overheid, maar het effect ervan laat nog op zich wachten. Hoe worden de verschillende actoren in dit proces betrokken? In Nederland is regelmatig overleg met de verschillende actoren standaard, zeker als het gaat om landgebruikaangelegenheden. Programmapunt 3: Kennis, assessment en monitoring Wat zijn de prioriteiten voor onderzoek naar de biodiversiteit van bosgebieden in uw land? In Nederland is heel veel kennis aanwezig over de biodiversiteit van de bossen, zowel die in Nederland als die in rest van de wereld, vooral in de tropen. Prioriteit bij een organisatie zoals Tropenbos International is onderzoek dat het duurzaam beheer van de bossen en de biodiversiteit ondersteunt.
23
Hoe is deze kennis gerelateerd aan de assessment en de monitoring van: het bosareaal; de gezondheid van het bos; de structuur en samenstelling van het bos; de classificatie en definities van het bos de bosbescherming; het herstel van het bos? In Nederland is een Meetnet Functievervulling bos ingesteld waardoor deze parameters om de vier à vijf jaar opgenomen worden. De Directie Kennis van het Ministerie van LNV coördineert dit. Hoe komt deze kennis tot uiting in beleid en maatregelen om verlies en degradatie van bos te stoppen? Het Ministerie van LNV heeft een speciale Directie Kennis die voor deze overdracht zorgt. Hoe worden bossen momenteel in uw land gedefinieerd? FAO definitie. De Vijfde Bosstatistiek (Dirkse et al. 2007) volgt de FAO-definitie, nl. bos is elk terrein, groter dan 0,5 ha, waarop bomen met hun kruinen meer dan 10% bedekken. Een bosterrein wordt dan geïnterpreteerd als een perceel. Geïsoleerde bospercelen kleiner dan 0,5 ha tellen dus niet mee. De 10 % bedekking is in Nederland echter niet realistisch. Als er bomen langs een veld staan, zou het hele veld dan een bosperceel worden, net als heidevelden met grove den opslag. Ook worden tuinen, parken, boomgaarden en kerstbomenaanplanten kennelijk niet uitgesloten, en zijn grote kapvlaktes opeens geen bos meer. Dirkse et al. (2007) geven aan dat ze 30.000 ha bosareaal gevonden hebben dat niet voldoet aan de FAO definitie. Men kan dus concluderen dat in Nederland de bosoppervlakte met de huidige definitie enerzijds overschat wordt, want een hoekje van 10 % met bomen kwalificeert een perceel als ‘bos’, maar anderzijds ook onderschat omdat alle bosperceeltjes kleiner dan 0,5 ha niet meetellen. Aan ‘gemengd loofbos’, wat het dichtst bij natuurlijk bos staat, heeft Nederland maar 80.000 ha, of 2,3 % van de landoppervlakte, wat bar weinig is. Plantagebos. Ook is bos, zeker in CBD kader, een vegetatie waar bomen van nature groeien. Houtplantages zouden dus niet mee moeten tellen. 80 % van het Nederlandse ‘bos’ is aangeplant, en dus eigenlijk plantage. Hoewel de belangrijkste bosbeheerinstanties tegenwoordig proberen om meer biodiversiteit te introduceren in dergelijke monoculturen is dit vooral als het landgebruik voordien weiland of heide was een grote uitdaging. Als het oude bosgrond is, waarop voordien bos stond, mengen de oorspronkelijke bossoorten zich gemakkelijker met de aangeplante bomen. Daarbij is er natuurlijk een groot verschil tussen een plantage met exoten (Douglasspar, Canadapopulier) of met inheemse boomsoorten. Het huidige subsidiebeleid moedigt inheemse boomsoorten en menging aan. Het zou de voorkeur verdienen om een voorbeeld te nemen aan de bosdefinitie in Vlaanderen (Muys 2004). Artikel 3 van het Vlaamse Bosdecreet (1990) kan beschouwd worden als een voorbeeld van een juridische bosdefinitie: “Bossen zijn grondoppervlakten waarvan de bomen en houtachtige struikvegetaties het belangrijkste bestanddeel uitmaken, waartoe een eigen fauna en flora behoren en die één of meer functies vervullen. Als bos worden eveneens beschouwd: de kaalvlakten, voorheen met bos bezet, die tot het bos blijven behoren, niet-beboste oppervlakten die nodig zijn voor het beheer van het bos, zoals de boswegen, de brandwegen, de aanpalende of binnen het bos gelegen stapelplaatsen, dienstterreinen en ambtswoningen, bestendig bosvrije oppervlakten of stroken en recreatieve uitrustingen binnen het bos; de aanplantingen die hoofdzakelijk bestemd zijn voor de houtproductie, onder meer die van Populier en Wilg; de grienden. Niet als bos worden beschouwd: de fruitboomgaarden en fruitaanplantingen; de tuinen, plantsoenen en parken; de lijnbeplantingen en houtkanten onder meer langs wegen, rivieren en kanalen; de boom- en sierstruikkwekerijen en de arboreta buiten het bos gelegen; de sierbeplantingen; de aanplantingen met kerstbomen; alle tijdelijke
24
aanplantingen met houtachtige gewassen in uitvoering van de verordeningen van de Europese Gemeenschap voor wat betreft het uit productie nemen van bouwland.” Ten slotte is het nog aangewezen om een minimum oppervlakte en densiteit vast te leggen. Het klinkt bijvoorbeeld contra-intuïtief dat Griekenland, waar Plato al in de vierde eeuw voor Christus de ontboste kaalgevreten heuvels van Attika vergeleek met een uitgemergeld skelet (Weeber, 1993), één van de dichtst beboste landen van Europa is (45 %, Eurostat, 2000). Dat komt omdat de nationale bosdefinitie van Griekenland de densiteitgrens laag aanlegt, namelijk op 10% grondbedekking, zodat alle ijle maquisvegetatie ook als bos wordt ingekleurd. Om vergelijkbaarheid mogelijk te maken zouden dergelijke grenswaarden internationaal afgesproken moeten worden. In sommige FAO-publicaties wordt de klasse ‘gesloten bos’ of ‘closed forest’ gehanteerd, die al meer overeenstemt met wat wij onder bos verstaan. In onze beleving is bos een vegetatie waarbij bomen en struiken de bodem helemaal bedekken, en niet slechts 10%. Ook is bos een vegetatie waar bomen van nature groeien. Weegt traditionele kennis mee in de definities die gerelateerd zijn aan de beleidsbepaling? Nee Kunt u uitleggen hoe wel/niet? De bosbouwwetenschappen zijn in Nederland en West-Europa sterk ontwikkeld. Daarbij is kennis over lokale gewoonten en gebruiken opgenomen en beschreven. Hoe komt deze traditionele kennis tot uiting in beleid en maatregelen om verlies en degradatie van bos te stoppen? Wordt traditionele kennis gebruikt in beleidsbepaling betreffende assessment en monitoring van de staat van de bossen? Nee Kunt u dit toelichten? Zie boven.
25
Opmerkingen en aanbevelingen over de uitvoering van de CBD in Nederland De doelstellingen van het Biodiversiteitsverdrag In Nederland komt vooral de eerste doelstelling, behoud van biodiversiteit aan bod. Met de tweede doelstelling, duurzaam gebruik van de soorten, kunnen we al minder uit de voeten, omdat het economisch gebruik van bossen beperkt is in Nederland. Hoewel vooral de recreatiesector veel van bossen gebruik maakt en van relatief groot economisch belang is. De meeste door publieke instanties als Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten beheerde bossen hebben een expliciete recreatiefunctie. Het stimuleren van duurzame bosrecreatie blijft dan ook een belangrijke beleidsuitdaging voor de Nederlandse regering, zeker gezien de voorliefde van veel Nederlandse recreanten voor de auto als belangrijkste vervoersmiddel. De derde doelstelling, de eerlijke en gelijke verdeling van de opbrengsten van het gebruik van genetische hulpbronnen, is minder aan de orde. Er vindt in Nederland voor zover bekend ook nauwelijks exploitatie van genetische bronnen en gerelateerde traditionele kennis uit natuurlijke bosgebieden plaats, In tropische landen kunnen natuurlijk alle drie de doelstellingen prangend aan de orde zijn, waarbij de rol van Nederland als gebruiker van genetische bronnen ook van belang is.
Nederlandse overtredingen van de CBD Er zijn in Nederland geen primaire bossen meer, maar de verplichtingen onder het Biodiversiteitsverdrag zouden in feite motivatie moeten zijn tot een grootschalig programma om de drie grote oorspronkelijke bosecosystemen te herstellen. De wijziging van het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid in 2013, wanneer veel subsidiestromen naar veelal niet duurzame en niet concurrerende boerenbedrijven worden gestopt, zou ruimte kunnen scheppen voor een ambitieus plan om de aanbevelingen van het Milieu- en Natuur Planbureau te implementeren en op tenminste 35% van het Nederlandse grondgebied ruimte te scheppen voor de hergroei van de oorspronkelijke bosgebieden. Specifieke maatregelen om natuurlijk bosherstel te versnellen zijn wenselijk, mede omdat bijvoorbeeld de grote grazers die van nature een cruciale rol speelden in het oorspronkelijke Nederlandse bosecosysteem zijn uitgestorven. Het herintroduceren van dergelijke soorten zal natuurlijk bosherstel versnellen, hoewel de meeste bosexperts er van uitgaan dat dergelijke grote soorten van nature terug zullen komen als er maar genoeg ruimte voor de natuur wordt geschapen. Maar dat proces kan enkele eeuwen duren. Ook in de huidige ongemengde plantages is het wenselijk om door selectieve kap het aantal exotische boomsoorten drastisch te verminderen en andere beheersmaatregelen te treffen als trillen en het omtrekken van bomen. Het moet ook opgemerkt worden dat herbebossing één van de beleidsmaatregelen is die binnen het Klimaatverdrag en het Kyoto Protocol zijn afgesproken om het broeikaseffect tegen te gaan. Vooral de hergroei van het Hollandveen zou een aanzienlijke vermindering van de netto uitstoot van CO2 betekenen en dus een integraal onderdeel uit moeten maken van het Nederlandse klimaatbeleid. Zoals hierboven aangegeven is het volgens de Natuurbalans 2007 'onwaarschijnlijk' dat Nederland zal kunnen voldoen aan de afspraak om in 2010 het biodiversiteitverlies drastisch te verminderen of, zoals de EU heeft toegezegd, een halt toe te roepen. Het aantal bedreigde soorten neemt nog steeds toe. Ook de totstandkoming van de Ecologische Hoofdstructuur heeft vertraging opgelopen, terwijl de Nederlandse overheid zelf het belang van een dergelijk netwerk van natuurgebieden als instrument om biodiversiteit te beschermen altijd heeft benadrukt. Zelfs volgens de officiële planning zou dat netwerk pas 8 jaar na de deadline van 2010 voltooid worden.
26
Uit de gesprekken met betrokkenen zijn nog een aantal andere gevallen naar voren gekomen waarbij in de mening van deze betrokkenen Nederland de CBD had geschonden: - Het schaamteloos uitbuiten van de natuurlijke hulpbronnen door westerse bedrijven in samenlevingen die zich niet goed kunnen verdedigen omdat de politieke machthebbers er onder één hoedje spelen met die westerse bedrijven, is volgens sommige betrokkenen een schending van de CBD waarvoor de betrokken westerse regeringen aansprakelijk gesteld zouden moeten kunnen worden. Het Regeringstandpunt Tropische Regenwouden uit 1991 stelt dat Nederland in beginsel geen medewerking verleent aan project en ontwikkelingen die het tropische regenwoud direct of indirect kunnen aantasten, maar in de praktijk komt daarvan weinig terecht. Zo sluist Nederland nog steeds veel hulp naar de Wereldbank, waarvan de bosprogramma’s onder kritiek staan, en worden ook het gebruik van biobrandstoffen en de productie van vlees nog steeds direct en indirect gesubsidieerd, ondanks de aangetoonde negatieve effecten van deze economische activiteiten op tropische bossen. - De Minister van LNV heeft in 2006 eenzijdig de toetsingzone voor ammoniakuitstoot rond gevoelige natuurgebieden (Natura 2000) teruggebracht van 250 naar 50 m (het akkoord van Veerman met de VNG). Aangezien stikstofdepositie één van de grootste bedreigingen is van de Nederlandse bosbiodiversiteit, kan deze beleidsmaatregel als een schending van de CBD worden gezien. - In Zuid-Limburg is de Nederlandse overheid overgegaan tot het kappen van 6 ha bos in de omgeving van het militair vliegveld Schinveld, zeer tegen de zin van de lokale bevolking in, wat zowel de eerste doelstelling van het Biodiversiteitsverdrag als de clausules over de noodzaak van publieke participatie schendt. - Op Saba in de Nederlandse Antillen is nog 3% van de oppervlakte van het eiland met regenwoud bedekt. Dit bos is echter niet beschermd, en de KPN (het grootste Nederlandse telecom bedrijf) wil precies op die plek een straalzender neerzetten. Volgens de geïnterviewde betrokkene was dit niet bepaald een voorbeeld van goede bescherming van de biodiversiteit van tropische bossen, waar de Nederlandse regering zich zo hard voor maakt. - Doelstelling 1.1 van het CBD/POW stelt dat de uitheemse soorten actief uit de bossen geweerd moeten worden. In privébossen in Nederland worden soorten als populier, Douglasspar en andere naaldbomen nog op grote schaal aangeplant. In tuinen en plantsoenen worden massaal uitheemse soorten geïntroduceerd zonder rekening te houden met hun potentieel invasief karakter, b.v. na klimaatverandering. Dit heeft een grote negatieve invloed op de natuurlijke Nederlandse bosbiodiversiteit. - Doelstelling 3.1 van het CBD/POW beveelt het herstel van de oorspronkelijke bosbiodiversiteit aan. Van een plan om van elk oorspronkelijk bostype een voldoende grote oppervlakte te herstellen zodat alle dieren- en plantensoorten er in leefbare populaties voorkomen, is in Nederland nog geen sprake. Nederland is nochtans wel een land er de middelen toe heeft. Internationaal kan het natuurlijk geen vuist maken als het zijn eigen inheemse bosbiodiversiteit niet afdoende heeft beschermd en hersteld. In de uitvoering van het CBD/POW zou het herstellen van ‘Grote Eenheden Natuurbos’, in Nederland prioriteit moeten hebben. Dit zou onder meer een groot veenbosontwikkelingsproject in West-Nederland, een groot eikenwoud op de zandgronden en een groot rivierbegeleidend bosgebied met onbedijkte vlechtende rivieren kunnen inhouden. Tijdens de interviews en gesprekken kwamen ook andere aspecten van de CBD ter sprake, die door sommigen belangrijker geacht werden voor Nederland, dan het Bossenwerkprogramma. Hieronder stellen we deze kwesties aan de orde. Procedure bij niet-naleving van het Verdrag In tegenstelling tot het Cartagena protocol, Art. 34, kent de CBD zelf geen artikel dat een specifieke procedure in het leven roept bij de niet-naleving van het Verdrag (non compliance). Er is een rapportageverplichting, maar er is geen stok achter de deur als dat niet gebeurt, of als er inbreuken vastgesteld worden op de juridisch bindende bepalingen van het Verdrag. Dat zwakt het Verdrag af. De CBD gaan niet alleen over de
27
rechten van de natuur, maar ook over mensenrechten en rechtvaardigheid, en daarbij is een strenge internationale opstelling gewenst. Financiële ondersteuning van andere landen bij de uitvoering van POW Artikel 5 stelt dat elke Partij moet samenwerken met andere Partijen om de CBD doelen te bereiken. Art. 20 voegt daaraan toe dat een ontwikkeld land als Nederland nieuwe en additionele financiële middelen ter beschikking van ontwikkelingslanden moet stellen voor de uitvoering van het Verdrag in die landen. Nederland hanteert voor zichzelf een norm van 0,1% van het BNP, toch al gauw een half miljard € per jaar. Een belangrijk deel gaat via het BBI, Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal en een deel deze gelden wordt aan het Global Environment Facility bijgedragen, het financiële mechanisme van het Biodiversiteitsverdrag. Andere ontwikkelde landen zijn Nederland daar niet in gevolgd. Sommigen beschouwen de CBD dan ook als een Conventie ‘zonder geld’. Uit de rapportages blijkt ook nergens hoeveel geld er bijgedragen is en in welke mate de behoeften van de ontwikkelingslanden gedekt zijn. Artikel 3 stelt dat elk land het soeverein recht heeft haar natuurlijke hulpbronnen te exploiteren en haar eigen milieubeleid te voeren. Met andere woorden pottenkijkers en bemoeials zijn ongewenst. Nochtans gaat Nederlandse ontwikkelingshulp wel steeds gepaard met gedegen planning, controle en resultaatgerichtheid van de activiteiten. Ontwikkelingslanden kunnen op grond van de CBD dus wel eens meer vrijheid vragen. Integratie van internationaal biodiversiteitbeleid met ander internationaal milieubeleid Tijdens de Workshop kwam naar voren dat de verschillende internationale milieuverdragen allemaal hun eigen secretariaat en bureaucratie ontwikkelen, en dat van integratie of samenwerking weinig sprake is. Er werd gepleit om dwarsverbanden te leggen tussen het Biodiversiteitsverdrag en andere verdragen (het Klimaatverdrag en het Kyoto Protocol) en overlegfora (de G8, het VN Bossenforum). Op veel punten kan synergie worden bereikt (handelsbeleid, energie, klimaat). Verantwoordelijkheid voor schade in andere landen - Voetafdruk Artikel 3 van de CBD stelt dat Nederland verantwoordelijk is voor milieuschade in andere landen door activiteiten binnen haar jurisdictie. Veel van de welvaart in Nederland is gebaseerd op de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in andere landen. Dit gaat gepaard met flink wat milieuschade en sociale onrechtvaardigheid. Deze ecologische voetafdruk of footprint wordt door Artikel 3 dus toch op het conto van Nederland geschreven. Sommige milieumaatregelen ter bescherming van onze biodiversiteit en natuurleiden ertoe dat de productie verplaatst wordt naar landen waar de regels minder streng zijn. Nederland blijft verantwoordelijk voor de ellende die haar economie elders veroorzaakt. Gemiddeld staat elk mens 1,8 ha land ter beschikking om aan zijn behoeftes te voldoen, maar in realiteit gebruikt ieder mens 2,2 ha, en de gemiddelde Nederlander gebruikt hier een veelvoud van. Door bevolkingsgroei en economische ontwikkeling in landen zoals China en India, neemt de druk op het aardsysteem alleen maar toe. Deze enorme druk kan je niet tegenhouden met een Biodiversiteitsverdrag. Er zijn grotere mechanismen nodig om onze consumptie te doen verminderen. Er zullen economische oorlogen komen om water en olie. Deze onderliggende oorzaak van verlies van biodiversiteit wordt geheel niet aangepakt door de CBD of het POW.
28
Conclusies en aanbevelingen 1. Het Uitgebreid Werkprogramma Bosbiodiversiteit van 2002 bevat weinig elementen die door Nederland nog in nieuw beleid omgezet moesten worden. Een verbeterpunt is het sneller terugdringen van de uitheemse soorten in het Nederlandse bos, zoals exotische populier en naaldboomsoorten en het oplossing van de knelpunten gerelateerd aan het gebrek aan ruimte, de waterkwaliteit en de milieukwaliteit. 2. Nederland heeft zo weinig natuurlijk bos (2%) dat het ambitieuzer zou moeten zijn met het herstel van de oorspronkelijke bosvegetatie. Zowel van de veenbossen in het westen des lands, de rivierbegeleidende bossen als de gemengde bossen op de zandgronden zouden Grote Eenheden Natuurbos (> 10.000 ha) ontwikkeld moeten worden, die dan één derde van het land zouden kunnen bedekken. 3. Het Biodiversiteitsverdrag moet versterkt worden met dwingender clausules wat betreft niet-naleving en financiering (0,1% BNP voor alle ontwikkelde landen). 4. Het internationaal milieubeleid kan winnen door een meer coherente uitvoeringsstructuur, b.v. het United Nations Environment Organization UNEO. 5. Niet alleen onze uitstoot van schadelijke stoffen, maar ook het gedrag van onze handel en economie berokkent veel schade aan de biodiversiteit in derde landen. Net als bij de schadelijke stoffen, zijn we verantwoordelijk voor de gevolgen van deze schade. Internationaal moeten we naar mechanismen zoeken die deze externe kosten in rekening brengen bij de consument. 6. Biodiversiteitverlies wordt veroorzaakt door onze alsmaar toenemende consumptie van de natuurlijke hulpbronnen op aarde. Niet alleen worden 80 % van de niet-hernieuwbare hulpbronnen in hoog tempo geconsumeerd door 20% van de wereldbevolking, maar de rest van de wereld probeert nu snel haar schade in te halen, terwijl de draagkracht al is overschreden. Duurzaam internationaal milieubeheer kan alleen maar succes hebben door een immaterialisering van de samenleving met prijzen van goederen en diensten die de totale kosten voor de planeet van de consumptie ervan weerspiegelen.
29
Referenties Baretta Meike (2002). An analysis of The Netherlands’ Implementation of the Convention on Biological Diversity with a Focus on Forests, a GFC report. IUCN-Netherlands, Amsterdam. Broekmeyer MEA, Vos W & Koop H (1993). European forest reserves: a review. Proceedings of the European Forest Reserves Workshop, Wageningen, 6–8 May 1992. Dirkse GM et al. (2007). Meetnet functievervulling bos. 5e Bosstatistiek. Rapport Directie Kennis 2007_065. FAO (2005) Global Forest Resource Assessment. GFC (2002). Status of Implementation of Forest-Related Clauses in the CBD : An Independent Review & Recommendations for Action. GFC and FERN, 64 p. GFC (2006). Independent monitoring of implementation of Art 4.1(d) UNFCC. GFC (2006). Subsidieaanvraag Global Forest Coalition in de categorie Jong en Innovatief. MFS 2007-2010. Lans, Hans van der, Amsterdam, 1986
Natuurbos
in Nederland: een Uitdaging, IVN,
Mackenzie R. & Penney S. (2001). Handbook of the Convention on Biological Diversity. Secretariat of the Convention on Biological Diversity. Earthscan Publications Ltd, London, 675 p. Milieu- en Natuurplanbureau MNP & WUR (2007). Milieubalans 2007, MNP, Bilthoven, 215 p. Milieu- en Natuurplanbureau MNP & WUR (2007). Natuurbalans 2007, MNP, Bilthoven, 152 p. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2006). Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal 2002-2006. Een terugblik op het BBI – bossenbeleid, Opgesteld door de Interdepartementale Werkgroep BBI-Bossen. Rapport DK nr. 2006/nr.047 Muys B. (2004) Lessen voor de 21e eeuw: Bossen. Katholieke Universiteit Leuven. Stichting Probos (2005). Kerngegevens Bos en Hout in Nederland. The Netherlands (2001). CBD Thematic Report on Forest Ecosystems. The Netherlands (2005). National Report 3 to CBD.
30
Annex I: Terms of Reference Preparation of independent monitoring reports on implementation of the Expanded Programme of Work on Forest Biological Diversity of the Convention on Biological Diversity (CBD/POW) Global Forest Coalition January 2007 Introduction Global Forest Coalition decided to conduct an independent monitoring process to assess how governments implement the Expanded Programme of Work on Forest Biological Diversity of the Convention on Biological Diversity in 20 different countries, selected from a total of 21 case studies produced, 3 per each region. When deciding to adopt this CBD/POW, the COP ‘invited’ Parties, Governments, NGOs, international and regional organizations, etc. to: a. The need to focus on key priorities for sustainable use of forest resources and the equitable sharing of benefits; b. The need to facilitate adequate participation of indigenous and local communities and the need to respect their rights and interests; c. The need for urgent conservation action for forests that are ecologically significant and/or most important for biological diversity on national and regional scales, in accordance with national priorities, where forest biodiversity loss or threats of loss are significant or of great concern, but also to work to enhance conservation in all types of forests, both within and outside protected areas; d. The need to achieve synergies and avoid duplications between the work of the key international instruments and bodies, such as the Secretariat of the Convention on Biological Diversity, and the other members of the Collaborative Partnership on Forests; e. The need to ensure capacity-building and the provision of adequate financial, human and technical resources to allow implementation of the work programme by all relevant stakeholders; f. The need to ensure that relevant activities be effectively incorporated into national and subnational forest and biological diversity strategies and programmes; g. The need for clarification of the links between the ecosystem approach and sustainable forest management. The GFC pays special attention to understanding the influence of international and national underlying causes of forest loss and degradation in order to assign clear responsibilities in the processes driving forest loss and degradation. The results of the process will be presented at the ninth session of the Conference of the Parties to the CBD (May 2008) with the aim to provide input to the long-term development of the CBD/POW and the commitments taken up by countries for national level implementation. Each monitoring report will be published in the main language of the country undergoing a monitoring process, for the Netherlands reports will be in English. Summaries of all the reports will be compiled into a global report with a broader international perspective and translated into at least three international languages. As most of the authors of national monitoring reports may not be native English speakers, a professional editor will be hired to ensure grammatical and linguistic coherence. A side event and a press conference will be organized to present and discuss the monitoring reports. The country monitors will be asked to attend these meetings and the relevant intergovernmental for themselves, so that they can respond to any questions that may need further clarification and provide additional information. Time schedule “Country monitors” (local research partners) will be identified by GFC Focal Points. This process should finalize by mid February 2007. The research process, starting with gathering of data and analysis of base-line information will be based on a participatory
31
process, involving individuals from communities or organizations with experience in research projects. These activities should be finalized by the end of April. Relevant questionnaires will be prepared, circulated and compiled for local analysis, review and critique. The questionnaires should be circulated by the end of March and should be submitted back to the country monitors by the end of April. Participatory appraisals will be conducted in the field and workshops and seminars will be held to ensure clear understanding of all aspects of the project by all actors involved. These activities should take place until the end of August. The monitoring reports will combine research results and the answers to the questionnaires, and will include conclusions, recommendations for action and a list of key findings and recommendations for inclusion in the project synthesis report. The monitoring reports will be delivered, for review and editorial work, to a “production group” (composed by the GFC Focal Points and the GFC coordination) in any of the project’s working languages. The deadline for the first review round by the production group will be end of September. The “production group” will be responsible for reviewing, editing and producing a synthesis report through electronic media. The group will work in English. After the first review round by the production group, an open review and comment process of both, the case studies and the synthesis report in their respective working languages, will take place. The deadline for this review round will be end of October. The production group, in consultation with the authors will incorporate comments and finalize editing the products. Linguistic editing will be conducted at this point by qualified editors, appointed by the GFC-CG. Translation of the synthesis report will take place after the final English version is completed. The deadline for these activities by the production group will be end of November. The final product will be ready by the end of December. Tasks of the Country Monitor The Country monitors, together with the communal actors (when applicable) and as set out in the research process, will: 1. Together with the relevant GFC Focal Point, develop and distribute an adequate questionnaire among the relevant official and societal actors. 2. Provide a brief description of the environmental, geophysical and socioeconomic aspects of the country. 3. Provide a characterization of forests occurring in the country. 4. Describe the land tenure regime and forest management situation in the country. 5. Describe the status of forests and forest peoples before and after the entry into force of the CBD/POW. 6. Compare predominant forest management practices (including legal framework) before and after the inception of the CBD/POW. 7. In southern country case studies, describe and analyze how market-based conservation mechanisms interfere with the implementation of the CBD/POW. 8. In northern country case studies, describe and analyze those countries' role in deforestation and forest conservation abroad, as well as market-based conservation initiatives originated in those countries. 9. Asses the role of international institutions, such as the World Bank, UN Food and Agriculture Organization, UN Conference on Trade and Development, World Trade Organization, and other relevant regional ones in helping countries implementing the CBD/POW. 10. Assess the environmental changes occurring in the country since the entry into force of the CBD/POW. 11. On basis of the information and data gathered, conduct a comparative analysis of the situation of forest and forest peoples before and after the inception of the CBD/POW.
32
12. Write a report of between 4,000 and 5,000 words about the results of the independent monitoring process, complying with the revision requirements specified in the “research process” and with the guidelines for formatting independent monitoring reports, contained in the annex to this TOR. The structure of this report should follow the one presented in annex 1. 13. Write an executive summary of no more than 800 words.
33
Annex II: Expanded Programme of Work on Forest Biodiversity In undertaking this expanded programme of work, Parties, Governments, international and regional organizations and processes, civil society organizations and other relevant bodies and all relevant implementers are invited to take into account the following considerations: a. The need to focus on key priorities for sustainable use of forest resources and the equitable sharing of benefits; b. The need to facilitate adequate participation of indigenous and local communities and the need to respect their rights and interests; c. The need for urgent conservation action for forests that are ecologically significant and/or most important for biological diversity on national and regional scales, in accordance with national priorities, where forest biodiversity loss or threats of loss are significant or of great concern, but also to work to enhance conservation in all types of forests, both within and outside protected areas; d. The need to achieve synergies and avoid duplications between the work of the key international instruments and bodies, such as the Secretariat of the Convention on Biological Diversity, and the other members of the Collaborative Partnership on Forests; e. The need to ensure capacity-building and the provision of adequate financial, human and technical resources to allow implementation of the work programme by all relevant stakeholders; f. The need to ensure that relevant activities be effectively incorporated into national and subnational forest and biological diversity strategies and programmes; g. The need for clarification of the links between the ecosystem approach and sustainable forest management.
PROGRAMME ELEMENT 1. CONSERVATION, SUSTAINABLE USE AND BENEFIT-SHARING GOAL 1 To apply the ecosystem approach to the management of all types of forests Objective 1 Develop practical methods, guidelines, indicators and strategies to apply the ecosystem approach adapted to regional differences to forests both inside and outside protected forest areas as well as both in managed and unmanaged forests. Activities a. Clarify the conceptual basis of the ecosystem approach in relation to sustainable forest management. b. Develop guidance for applying the ecosystem approach in forest ecosystems. c. Identify key structural and functional ecosystem elements to be used as indicators for decision-making and develop decision-support tools on a hierarchy of scales. d. Develop and implement guidance to help the selection of suitable forest management practices for specific forest ecosystems. e. Develop and implement appropriate mechanisms for the participation of all stakeholders in ecosystem-level planning and management. f. Develop an informal international network of forest areas for piloting and demonstrating the ecosystem approach and exchange related information through the clearing-house mechanism. g. Hold workshops to train and familiarize decision makers and managers with the foundations, principles and modalities of the ecosystem approach. h. Promote research and pilot projects to develop understanding of the functional linkages between forest biological diversity and agriculture with the aim to developing practices that could improve the relations between forest management and other land use methods. Promote assessment of functional linkages between mining, infrastructure and other development projects and forest biodiversity, and
34
i.
develop best practice, guidelines for such development projects to mitigate adverse impacts on forest biodiversity. Promote activities that minimize the negative impacts of forest fragmentation on forest biodiversity, including afforestation, forest restoration, secondary forest and plantation management, and agroforestry, watershed management and land use planning aimed at providing a combination of economic and environmental goods and services to stakeholders.
GOAL 2 To reduce the threats and mitigate the impacts of threatening processes on forest biological diversity Objective 1 Prevent the introduction of invasive alien species that threaten ecosystems, and mitigate their negative impacts on forest biological diversity in accordance with international law. Activities a. Reinforce, develop and implement strategies at regional and national level to prevent and mitigate the impacts of invasive alien species that threaten ecosystems, including risk assessment, strengthening of quarantine regulation, and containment or eradication programmes taking into account the guiding principles on invasive alien species if adopted at the sixth meeting of the Conference of the Parties. b. Improve the knowledge of the impacts of invasive alien species on forest ecosystems and adjacent ecosystems. Objective 2 Mitigate the impact of pollution such as acidification and eutrophication on forest biodiversity Activities a. Increase the understanding of the impact of pollution, e.g., acidification and eutrophication, and other pollutants (such as mercury and cyanide) on forest biodiversity; at genetic, species, ecosystem and landscape levels. b. Support monitoring programmes that help evaluate the impacts of air, soil and water pollution on forest ecosystems, and address the impacts of changing environmental conditions on forest ecosystems. c. Encourage the integration of forest biodiversity consideration into strategies and policies to reduce pollution. d. To promote the reduction of pollution levels that adversely affect forest biodiversity and encourage forest management techniques that reduce the impacts of changing environmental conditions on forest ecosystems. Objective 3 Mitigate the negative impacts of climate change on forest biodiversity Activities Taking into account the work of the Ad Hoc Technical Expert Group on Climate Change and Biodiversity: a. Promote monitoring and research on the impacts of climate change on forest biological diversity and investigate the interface between forest components and the atmosphere; b. Develop coordinated response strategies and action plans at global, regional and national levels; c. Promote the maintenance and restoration of biodiversity in forests in order to enhance their capacity to resist to, and recover from and adapt to climate change; d. Promote forest biodiversity conservation and restoration in climate change mitigation and adaptation measures; e. Assess how the conservation and sustainable use of forest biological diversity can contribute to the international work relating to climate change.
35
Objective 4 To prevent and mitigate the adverse effects of forest fires and fire suppression Activities a. Identify policies, practices and measures aimed at addressing the causes and reducing impacts on forest biological diversity resulting from human-induced uncontrolled/unwanted fires, often associated with land clearing and other land use activities. b. Promote understanding of the role of human-induced fires on forest ecosystems and on species, and of the underlying causes. c. Develop and promote the use of fire management tools for maintaining and enhancing forest biological diversity, especially when there has been a shift in fire regimes. d. To promote practices of fire prevention and control to mitigate the impacts of unwanted fires on forest biological diversity. e. Promote development of systems for risk assessment and early warning, monitoring and control, and enhance capacity for prevention and post-fire forest biodiversity restoration at the community, national and regional levels. f. To advise on fire-risk prediction systems, surveillance, public education and other methods to minimise human-induced uncontrolled/unwanted fires. g. Develop strategies to avoid the negative effects of sectoral programmes and policies which could induce uncontrolled forest fires. h. Develop prevention plans against devastating fires and integrate them into national plans targeting the biological diversity of forests. i. Develop mechanisms, including early warning systems, for exchange of information related to the causes of forest biodiversity loss, including fires, pests and diseases, and invasive species. Objective 5 To mitigate effects of the loss of natural disturbances necessary to maintain biodiversity in regions where these no longer occur. Activities a. Develop and promote management methods that restore or mimic natural disturbances such as fire, wind-throw and floods. Objective 6 To prevent and mitigate losses due to fragmentation and conversion to other land uses Activities a. Encourage the creation of private reserves and private conservation methods where appropriate, respecting the rights and interests of indigenous and local communities. b. Establish ecological corridors on a national and regional basis. c. Promote cost-benefit analysis of development projects that might lead to the conversion of forest into other land uses incorporating the impacts on forest biological diversity. d. Implement policies, practices and measures aimed at addressing the causes and reducing impacts on forest biological diversity resulting from human-induced uncontrolled clearing or other uncontrolled land-use activities GOAL 3 To protect, recover and restore forest biological diversity Objective 1 Restore forest biological diversity in degraded secondary forests and in forests established on former forestlands and other landscapes, including in plantations. Activities a. Promote the implementation of systems and practices for restoration in accordance with the ecosystem approach
36
b. Promote restoration of forest biological diversity with the aim to restore ecosystem services. c. Create and improve where appropriate international, regional and national databases and case-studies on the status of degraded forests, deforested, restored and afforested lands. Objective 2 Promote forest management practices that further the conservation of endemic and threatened species. Activities a. Determine status and conservation needs of endemic or threatened species and the impacts of current forest management practices on these species. b. Develop and implement conservation strategies for endemic and threatened species for global or regional application, and practical systems of adaptive management at national level. Objective 3 Ensure adequate and effective protected forest area networks. Activities a. Assess the comprehensiveness, representativeness and adequacy of protected areas relative to forest types and identify gaps and weaknesses. b. Establish (in accordance with Article 8(j)) with the full participation and with respect for the rights of indigenous and local communities, and other relevant stakeholders, comprehensive, adequate, biologically and geographically representative and effective networks of protected areas. c. Establish, in a similar manner, restoration areas to complement the network of protected areas where needed. d. Revise in a similar manner and ensure the comprehensiveness, adequacy, representativeness and efficacy of existing protected area networks. e. Assess the efficacy of protected forest areas for the conservation of biological diversity. f. Ensure that relevant protected areas are managed to maintain and enhance their forest biodiversity components, services and values; GOAL 4 To promote the sustainable use of forest biological diversity Objective 1 Promote sustainable use of forest resources to enhance the conservation of forest biological diversity Activities a. Support activities of indigenous and local communities involving the use of traditional forest-related knowledge in biodiversity management. b. Develop, support and promote programmes and initiatives that address the sustainable use of timber and non-timber forest products. c. Support regional cooperation and work on sustainable use of timber and nontimber forest products and services, including through technology transfer and capacity-building within and between regions. d. Improve forest management and planning practices that incorporate socioeconomic and cultural values to support and facilitate sustainable use. e. Promote cooperative work on the sustainable use of forest products and services and its relation to biodiversity conservation with the other members of the Collaborative Partnership on Forests. f. Encourage implementation of voluntary third-party credible forest certification schemes that take into consideration relevant forest biodiversity criteria and that would be audited, taking into consideration indigenous and local community rights and interests. g. Set up demonstration sites that would illustrate forest conservation and onground delivery of goods and services through sustainable forest management,
37
which are also representative of various types of forest, themes and regional needs, through case-studies. h. Facilitate and support a responsible private sector committed to sustainable harvesting practices and compliance with domestic laws through effective development and enforcement of laws on sustainable harvesting of timber and non-timber resources. Objective 2 Prevent losses caused by unsustainable harvesting of timber and non-timber forest resources. Activities a. Establish a liaison group with an associated workshop to facilitate development of a joint work plan with relevant members of the Collaborative Partnership on Forests to bring harvesting of non-timber forest products (NTFP)s, with a particular focus on bush meat, to sustainable levels. This group should have a proportionate regional representation, giving special consideration to subregions where bush meat is a major issue and representation of relevant organizations such as the Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora. The mandate of this group is to: i. Consult in a participatory manner with key stakeholders to identify and prioritize major issues pertaining the unsustainable harvesting of nontimber forest products, particularly of bushmeat and related products; Provide advice on the development of policies, enabling legislation and ii. strategies that promote sustainable use of, and trade in, non-timber forest products, particularly bushmeat and related products; iii. Provide advice on appropriate alternative sustainable livelihood technologies and practices for the affected communities; iv. Provide advice on appropriate monitoring tools. b. Promote projects and activities that encourage the use and supply of alternative sources of energy to prevent forest degradation due to the use of firewood by local communities. c. Develop any necessary legislation for the sustainable management and harvesting of non-timber forest resources. d. Solicit input from Parties, other countries and relevant organizations on ways and means to encourage and assist importing countries to prevent the entry of unsustainably harvested forest resources, which are not covered by the Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora, and consider this information as a basis for further steps on this issue. Objective 3 Enable indigenous and local communities to develop and implement adaptive community-management systems to conserve and sustainably use forest biological diversity. Activities Taking into account the outcome of the Ad Hoc Open-ended Inter-Sessional Working Group on Article 8(j) and Related Provisions of the Convention on Biological Diversity: a. Strengthen the capacity of, and provide incentives for, indigenous and local communities to generate opportunities for sustainable use of forest biodiversity and for access to markets; b. Strengthen the capacity of indigenous and local communities to resolve land rights and land use disputes in order to sustainably manage forest biodiversity; c. Encourage the conservation and sustainable use of forest biological diversity by indigenous and local communities through their development of adaptive management practices, using as appropriate traditional forest-related knowledge; d. Provide incentives for the maintenance of cultural diversity as an instrument to enhance forest biological diversity; e. Develop and implement education and awareness programmes on traditional uses of forest biological diversity in accordance with Article 8(j);
38
f.
Create an environment that fosters respect, and stimulates, preserves and maintains traditional knowledge related to forest biological diversity, innovations and practices of indigenous and local communities.
Objective 4 Develop effective and equitable information systems and strategies and promote implementation of those strategies for in situ and ex situ conservation and sustainable use of forest genetic diversity, and support countries in their implementation and monitoring. Activities a. Develop, harmonize and assess the diversity of forest genetic resources, taking into consideration the identification of key functional/keystone species populations, model species and genetic variability at the deoxyribonucleic acid (DNA) level. b. Select, at a national level, the most threatened forest ecosystems based on the genetic diversity of their priority species and populations and develop an appropriate action plan in order to protect the genetic resources of the most threatened forest ecosystems. c. Improve understanding of patterns of genetic diversity and its conservation in situ, in relation to forest management, landscape-scale forest change and climate variations. d. Provide guidance for countries to assess the state of their forest genetic resources, and to develop and evaluate strategies for their conservation, both in situ and ex situ. e. Develop national legislative, administrative policy measures on access and benefit-sharing on forest genetic resources, taking into account the provisions under Articles 8(j), 10(c), 15, 16 and 19 of the Convention on Biological Diversity and in conformity with future decisions of the Conference of the Parties, as appropriate. f. Monitor developments in new biotechnologies and ensure their applications are compatible with the objectives of the Convention on Biological Diversity with respect to forest biological diversity, and develop and enforce regulations for controlling the use of genetically modified organisms (GMOs) when appropriate. g. Develop a holistic framework for the conservation and management of forest genetic resources at national, subregional and global levels. h. Implement activities to ensure adequate and representative in situ conservation of the genetic diversity of endangered, overexploited and narrow endemic forest species and complement the in situ conservation with adequate ex situ conservation of the genetic diversity of endangered, overexploited and narrow endemic species and species of economic potential. GOAL 5 Access and benefit-sharing of forest genetic resources Objective 1 Promote the fair and equitable sharing of benefits resulting from the utilization of forest genetic resources and associated traditional knowledge Activities Based on the Bonn Guidelines on Access to Genetic Resources and Fair and Equitable Sharing of the Benefits Arising out of their Utilization, as adopted by the Conference of the Parties at its sixth meeting(48): a. Establish mechanisms to facilitate the sharing of benefits at local, national, regional and global levels. b. Strengthen capacity of indigenous and local communities to negotiate benefitsharing arrangements. c. Promote dissemination of information about benefit-sharing experiences through the clearing-house mechanism and appropriate means at the local level.
39
PROGRAMME ELEMENT 2: INSTITUTIONAL AND SOCIO-ECONOMIC ENABLING ENVIRONMENT GOAL 1 Enhance the institutional enabling environment. Objective 1 Improve the understanding of the various causes of forest biological diversity losses Activities a. Each Party to carry out, in a transparent and participatory way, thorough analysis of local, regional, national and global direct and underlying causes of losses of forest biological diversity. A distinction should be made between broad socioeconomic causes such as demographic growth and more specific causes such as institutional weaknesses and market or policy failures. b. Each Party on the basis of the above analysis to implement their recommendations. c. Parties to report through the clearing-house mechanism of the Secretariat on successful experiences involving control and mitigation of the underlying causes of deforestation, which would make it possible to understand lessons learned. Objective 2 Parties, Governments and organizations to integrate biological diversity conservation and sustainable use into forest and other sector policies and programmes. Activities: a. Parties to formulate appropriate policies and adopt sets of priority targets for forest biological diversity to be integrated into national forest programmes, national sustainable development strategies, poverty reduction strategy papers, related non-forest programmes and national biological diversity strategies and action plans. Ensure that there is coherence and direct interaction between the different programmes. b. Seek ways of streamlining reporting between the different forest-related processes, in order to improve the understanding of forest quality change and improve consistency in reporting on sustainable forest management. c. Develop a set of indicators that might be used in assessing progress in implementing the national biodiversity strategies and action plans and relevant work programmes; d. Donor bodies and other financial institutions to incorporate forest biological diversity and sustainable use principles and targets into forest and related programmes, including watershed management, land-use planning, energy, transport, infrastructure development, education and agriculture, mineral exploitation, and tourism. e. Seek to harmonize policies at regional and subregional levels in the area of forest biological diversity. f. Develop strategies for effective enforcement of sustainable forest management and protected area regulations, including adequate resourcing and involvement of indigenous and local communities. g. Parties and donor bodies to develop and implement, strategies, in particular national financing strategies in the framework of national biodiversity strategies and action plans and national forest programmes, and provide adequate financial, human and technical resources. h. Encourage the Executive Secretary to coordinate and seek synergies between Convention on Biological Diversity, the United Nations Forum on Forests and the members of the Collaborative Partnership on Forests, including establishment of memoranda of understanding, as appropriate, between the Convention on Biological Diversity and the other members of the Collaborative Partnership on Forests, and recommend such an memorandum of understanding with the International Tropical Timber Organization and the United Nations Framework Convention on Climate Change as a first step.
40
i.
Increase emphasis on capacity-building, research and training, public education and awareness, access to and transfer of information and technology, technical and scientific cooperation, with focus on capacities required to address forest biodiversity-related issues.
Objective 3 Parties and Governments to develop good governance practices, review and revise and implement forest and forest-related laws, tenure and planning systems, to provide a sound basis for conservation and sustainable use of forest biological diversity. Activities a. Develop appropriate measures and regulations to secure a permanent forest area sufficient to allow for the conservation and sustainable use of forest biological diversity. b. Seek to resolve land tenure and resource rights and responsibility, in consultation with all relevant stakeholders including for indigenous and local communities, in order to promote the conservation and sustainable use of forest biodiversity. c. Encourage Parties and countries to ensure that forest and forest-related laws adequately and equitably incorporate the provisions of the Convention on Biological Diversity and the decisions of the Conference of the Parties. d. Implement effective measures to protect traditional knowledge and values in forest laws and planning tools. e. Develop legislation, administrative or policy measures on access and benefitsharing for forest genetic resources, taking into account the draft Bonn Guidelines on Access to Genetic Resources and Fair and Equitable Sharing of the Benefits Arising out of their Utilization. f. Invite Parties, Governments and other relevant organizations to submit casestudies and research on the role of performance bonds in forest concessions, in the conservation and sustainable use of forest biological diversity; and request the Secretariat to make these available. g. Parties, Governments and relevant stakeholders to develop mechanisms and processes to work toward good governance to promote conservation and sustainable use of forest biological diversity. h. Develop and apply environmental and socio-economic impact assessment methods as appropriate prior to land-conversion decisions. Objective 4 Promote forest law enforcement and address related trade Activities a. Invite Parties, Governments and relevant organizations to provide information on a voluntary basis to enable a better comprehension of the effects of unsustainable harvesting, exploitation of other forest resources and associated trade, as well as on the underlying causes, on forest biological diversity. On the basis of dissemination of this information countries may decide to take relevant measures such as enforcement actions. b. Evaluate and reform, as required, legislation to include clear definition of illegal activities and to establish effective deterrents. c. Develop methods and build capacity for effective law enforcement. d. Develop codes of conduct for sustainable forest practices in logging companies and the wood-processing sector to improve biodiversity conservation. e. Encourage and support the development and implementation of tracking and chain-of-custody systems for forest products to seek to ensure that these products are legally harvested. f. Invite Governments and relevant organizations to develop and forward to the Secretariat case-studies and research on the impacts of unsustainable timber and non-timber harvesting and related trade.
41
GOAL 2 Address socio-economic failures and distortions that lead to decisions that result in loss of forest biological diversity. Objective 1 Mitigate the economic failures and distortions that lead to decisions that result in loss of forest biological diversity. Activities a. Develop mechanisms to ensure that monetary and non-monetary costs and benefits of forest biodiversity management are equitably shared between stakeholders at all levels. b. Develop, test and disseminate methods for valuing forest biological diversity and other forest ecosystem goods and services and for incorporating these values into forest planning and management, including through stakeholder analysis and mechanisms for transferring costs and benefits. c. Incorporate forest biological diversity and other forest values into national accounting systems and seek to estimate such figures for subsistence economies. d. Elaborate and implement economic incentives promoting forest biological diversity conservation and sustainable use. e. Eliminate or reform perverse incentives, in particular subsidies that result in favouring unsustainable use or loss of forest biological diversity. f. Provide market and other incentives for the use of sustainable practices, develop alternative sustainable income generation programmes and facilitate selfsufficiency programmes of indigenous and local communities. g. Develop and disseminate analyses of the compatibility of current and predicted production and consumption patterns with respect to the limits of forest ecosystem functions and production. h. Seek to promote national laws and policies and international trade regulations are compatible with conservation and sustainable use of forest biological diversity. i. Increase knowledge on monetary and non-monetary cost-benefit accounting for forest biodiversity evaluation. GOAL 3 Increase public education, participation, and awareness. Objective 1 Increase public support and understanding of the value of forest biological diversity and its goods and services at all levels. Activities a. Increase broad-based awareness of the value of forest biological diversity through international, national and local public awareness campaigns. b. Promote consumer awareness about sustainably produced forest products. c. Increase awareness amongst all stakeholders of the potential contribution of traditional forest-related knowledge to conservation and sustainable use of forest biological diversity. d. Develop awareness of the impact of forest-related production and consumption patterns on the loss of forest biological diversity and the goods and services it provides. e. Increase awareness of the value of forest biological diversity amongst public authorities and decision makers through specific information and training actions. f. Implement effective measures to recognize, respect, protect and maintain traditional forest-related knowledge and values in forest-related laws and forest planning tools, in accordance with Article 8(j) and related provisions of the Convention on Biological Diversity. g. Develop awareness of the value of forest biological diversity among forestry workers, owners of forest land, logging contractors, and consulting firms.
42
PROGRAMME ELEMENT MONITORING
3:
KNOWLEDGE,
ASSESSMENT
AND
GOAL 1 To characterize and to analyse from forest ecosystem to global scale and develop general classification of forests on various scales in order to improve the assessment of status and trends of forest biological diversity. Objective 1 Review and adopt a harmonized global to regional forest classification system, based on harmonized and accepted forest definitions and addressing key forest biological diversity elements. Activities a. Review and adopt a minimum forest classification for forest types, compatible with remote sensing technologies, that includes broad indicators of biodiversity that can be taken into account in all international and regional forest-related programmes, plans and activities. b. Adapt frequency of forest resource inventory at regional and global scales, where resources permit, preferably at least to every ten years. c. Review and contribute (from the biodiversity point of view) to standard forest definitions in cooperation with the United Nations Forum on Forests and the Collaborative Partnership on Forests to be used in global and regional reporting to the scale of forest types. Objective 2 Develop national forest classification systems and maps (using agreed international standards and protocols to enable regional and global synthesis). Activities a. Review existing national forest ecosystem classification systems and maps. b. Develop and apply national forest ecosystem classification systems and maps that include key components of forest biological diversity to be used in assessment reports on forest types including socio-economic and cultural aspects. c. Use adapted technology, for example geographic information system, to develop a baseline for assessing levels of deforestation and impacts on biodiversity. Objective 3 To develop, where appropriate, specific forest ecosystems surveys in priority areas for conservation and sustainable use of forest biodiversity. Activities a. To identify and prioritize relevant areas to carry out these surveys. GOAL 2 Improve knowledge on and methods for the assessment of the status and trends of forest biological diversity, based on available information. Objective 1 Advance the development and implementation of international, regional and national criteria and indicators based on key regional, subregional and national measures within the framework of sustainable forest management. Activities a. Advance the development and implementation of international, regional and national criteria and indicators based on key measures within the framework of sustainable forest management. b. Develop and select international, regional and national criteria and where appropriate quantifiable, indicators for forest biological diversity, taking into account, as appropriate, existing work and processes on criteria and indicators on sustainable forest management, as well as the knowledge held by indigenous and local communities. Such criteria and indicators should be used for assessment reporting at least 10-year intervals.
43
GOAL 3 Improve understanding of the role of forest biodiversity and ecosystem functioning. Objective 1 Conduct key research programmes on the role of forest biodiversity and ecosystem functioning. Activities a. Develop and support focused research to improve understanding of the relationship between forest biological diversity and ecosystem functioning, taking into account forest ecosystem components, structure, functions and processes to improve predictive capability. b. Develop and support research to understand critical thresholds of forest biological diversity loss and change, paying particular attention to endemic and threatened species and habitats including forest canopies. c. Develop and apply forest ecosystem restoration techniques to address biodiversity loss at the ecosystem level. d. Develop and support research on impact of current forest management practices for forest biodiversity within forests and on adjacent land. GOAL 4 Improve the infrastructure for data and information management for accurate assessment and monitoring of global forest biological diversity. Objective 1 Enhance and improve the technical capacity at the national level to monitor forest biological diversity, benefiting from the opportunities offered through the clearing-house mechanism, and to develop associated databases as required on a global scale. Activities a. Develop and implement a strategy and a plan of action and facilitate transfer of technology to provide infrastructure and training in developing countries, in order to monitor forest biological diversity and develop associated databases. (41)
UNEP/CBD/SBSTTA/7/INF/3. UNEP/CBD/COP/6/INF/7. UNEP/CBD/COP/6/INF/6. UNEP/CBD/COP/6/INF/26. UNEP/CBD/COP/6/INF/9. UNEP/CBD/COP/6/INF/7. UNEP/CBD/SBSTTA/7/7.
(42) (43) (44) (45) (46) (47) (48)
See decision VI/24 A.
44
Annex III: Beschrijving van het proces van de evaluatie Studie van de CBD documenten, Nederlandse rapportages en GFC rapporten Het onderzoek is 23 mei 2007 aangevat. Het Biodiversiteitsverdrag heeft een veelheid aan documenten geproduceerd, die op www.CBD.int systematisch samengebracht zijn. Belangrijk document is het Uitgebreid Werkprogramma Bosbiodiversiteit, dat in 2002 aangenomen is door COP6. Vervolgens zijn Nederlandse beleidsdocumenten en nationale rapportages geconsulteerd om erachter te komen hoe de Nederlandse overheid haar verplichtingen als Partij bij het Verdrag is nagekomen. Belangrijk document hierbij is het derde Nationaal Rapport van Nederland aan de CBD in 2005. Een relevant document is ook het vorige rapport ‘Independent Monitoring’ van GFC uit 2002, terug te vinden op de website www.globalforestcoalition.org . Raadpleging van alle relevante actoren In juni zijn diverse experts en actoren benaderd. Sommige zijn kenners van het internationaal natuurbeleid, andere zijn expert in het Nederlandse bosbeleid. De deelnemers aan de Workshop 19 september ’07 in Amsterdam waren: 1. Arthur Ebregt, FSC 2. Marieke Wit, Tropenbos, VTB 3. Marjol vd Linden, Profound 4. Bert-Jan Ottens, Profound 5. Merel van der Mark, OPN – Brozielie 6. Juliaan Bakker, LAES 7. Rob Busink, LNV – directie Natuur 8. Alois Clemens, WWF – Nederland 9. Erik Lammerts v. Bueren, ISAFOR 10. Renaat van Rompaey, WIx 11. Yolanda Sikking, GFC Internationale experts: Joost van de Velde, Europese Commissie, DG Environment, Brussel Chris Geerling, internationaal expert, Driebergen Herbert Prins, hoogleraar tropisch natuurbeheer, WUR, Wageningen Simone Lovera, Global Forest Coalition Ben Papendorp, lobbyist, Den Haag Mark van der Wal, IUCN-NL, Amsterdam Henk Prummel, Groene fractie Europees Parlement, Brussel Peter Bos, Ministerie LNV, Den Haag Paul Zambon, S-FOR-S, Wijchen Miguel Lovera, Global Forest Coalition Herman Savenije, Ministerie LNV, Den Haag Nationale experts: Maaike Wijngaard, Ministerie LNV, Den Haag Jeannette van Rijsoort, Bosgroepen, Ede Gert-Jan Nabuurs, Alterra, WUR, Wageningen James Brenninkmeijer, KNBV Jaap van den Briel, Gelders Particulier Grondbezit Bea Claessens, Provincie Gelderland, Arnhem Tim Fransen, Staatsbosbeheer regio West, Noordwijk Mark Karsemeijer, Gemeente Nunspeet Jop de Klein, Bureau Silve, Wageningen Dianne Nijland, Vogelbescherming, Zeist Leffert Oldenkamp, Keurhout, Wageningen Francis Schennink, Adviesbureau Mens en Bos, Baarn Marleen van den Ham, Ministerie LNV, Den Haag Edo Knegtering, Ministerie LNV, Den Haag
45
Het gebruik van de Vragenlijst bleek geen succes. Als men op de eerste vraag, of men het CBD/POW kent, negatief heeft geantwoord, heeft de rest van de Vragenlijst ook weinig zin meer. Wel komen tijdens persoonlijke discussies wel allerlei aspecten van internationaal biodiversiteitbeleid of de kwaliteit van het Nederlandse bosbeheer ter sprake. Er is voor gekozen de Workshop op 19 september in Amsterdam te organiseren, aansluitend bij het Internationaal Bossenoverleg. Alle aanwezigen waren vooral internationaal geïnteresseerd. De nationale experts zijn middels interviews benaderd tijdens de meerdaagse excursie van Koninklijke Nederlandse Bosbouw Vereniging en de Vereniging Tropische Bossen naar Tsjechië 12-16 september. Synthese en verslaglegging Yolanda Sikking heeft het verslag van de workshop gemaakt. Na een aantal opmerkingen van deelnemers is uiteindelijk een tweede versie rondgestuurd. Dit rapport bevat: - een inleiding over Nederland, zijn bossen en bosbiodiversiteit - antwoorden op de vragen van de Vragenlijst - beschrijving van het evaluatieproces en de workshop - Opmerkingen en aanbevelingen over de implementatie van de CBD in Nederland in het algemeen De situatie op de Nederlandse Antillen In de inleiding wordt de bosbiodiversiteit op de Nederlandse Antillen besproken. Het was echter moeilijk een goede analyse te maken van de toepassing van het CBD/POW daar, want het budget voorzag niet in een speciale workshop en interviews ter plekke. Ik kreeg wel te horen dat DLV Plant – AdDev Consult in opdracht van het Ministerie van Koninkrijkszaken een offerte voorbereidde voor de “Evaluatie Meerjarenplan Natuur en Milieu 2004 – 2007 Nederlandse Antillen”. Het rapport hiervan zal zeker interessante elementen bevatten. Resultaten van de media campagne / Verwachte impact op het Nederlands bosbeleid Er is voor gekozen de media campagne en een aantal acties richting de Nederlandse politiek onderwerp te maken van een vervolgopdracht.
46
Annex
IV:
Verslag workshop Biodiversiteitsverdrag
Nederland
en
19 september 2007, Akantes, Amsterdam
Aanwezigen: 1. Arthur Ebregt FSC
[email protected] 2. Marieke Wit Tropenbos, VTB
[email protected] 3. Marjol vd Linden ProFound
[email protected] 4. Bert-Jan Ottens ProFound
[email protected] 5. Merel van der Mark OPN – Brozielie
[email protected] 6. Juliaan Bakker LAES
[email protected] 7. Rob Busink LNV – directie Natuur
[email protected] 8. Alois Clemens WWF – Nederland
[email protected] [email protected] 9. Erik Lammerts v. Bueren ISAFOR 10. Renaat van Rompaey WIx
[email protected] 11. Yolanda Sikking (verslag)GFC
[email protected] Agenda: 1. Introductie Global Forest Coalition (GFC) 2. Doelstellingen en uitgangspunten van CBD 3. Discussie 4. Conclusies en aanbevelingen De workshop wordt geleid door Renaat van Rompaey van Wageningen International Experts WIx die door GFC als ‘country monitor’ voor Nederland is aangesteld. De resultaten uit zijn rapport, gebaseerd op een enquête en de resultaten van de workshop worden opgenomen in een totaalrapport van GFC, dat op de COP-9 in mei 2008 in Bonn zal worden gepresenteerd. 1. Introductie Global Forest Coalition (GFC) De bijeenkomst start met een korte introductie over de Global Forest Coalition (GFC) door Yolanda Sikking. GFC is in 2000 opgericht als internationaal netwerk van NGOs en inheemse volkerenorganisaties (IPOs) die opkomen voor de rechten van inheemse volkeren die voor hun voortbestaan van de bossen en hun biodiversiteit afhankelijk zijn. GFC richt zich met name op de onderliggende oorzaken van ontbossing en bosdegradatie, zoals de recente aandacht voor agrobrandstoffen. De organisatie heeft een klein hoofdkantoor in Amsterdam, een tweede kantoor in Paraguay en 9 focal points in Columbia, Panama, Indonesië, Nieuw Zeeland, India, Rusland, VS, Afrika (Kenia en Zuid Afrika) en Finland. In 2006 werd een subsidie binnengehaald van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Eind juni was GFC op tournee in Brussel, Den Haag en Parijs. GFC initieert eens in de paar jaar een onafhankelijk onderzoek in zo’n 20 landen naar de uitvoering van afspraken op het vlak van biodiversiteit uit de CBD en meer specifiek naar het uitgebreide werkprogramma bossendiversiteit (CBD POW), dat sinds 2002 voorgeschreven is door de CBD. 2. Doelstellingen en uitgangspunten van CBD De doelstelling van de workshop is om de prestaties van Nederland (overheid en/of civil society; Koninkrijk of Europees Nederland) te evalueren met betrekking tot het biodiversiteitsverdrag dat in 2002 is goedgekeurd. Renaat verwijst naar de korte beschrijving die hij per mail heeft toegestuurd van de elementen en uitgangspunten van het biodiversiteitsverdrag. Er zijn 7 werkprogramma’s opgesteld door de CBD: Agricultural Biodiversity, Dry and Sub-humid Lands Biodiversity, Forest Biodiversity, Inland Waters Biodiversity, Island Biodiversity, Marine and Coastal Biodiversity, Mountain Biodiversity. De CBD heeft de volgende drie doelstellingen: 1. Behoud van biodiversiteit
47
2. Duurzaam beheer ervan 3. Eerlijke verdeling van de inkomsten van het gebruik van genetische hulpbronnen Renaat ligt de uitgangspunten (principes) van CBD toe volgens Prof. Herbert Prins, Wageningen Universiteit. De Ecosysteembenadering die centraal staat in de CBD bevat: 1. ‘Problem-shed approach’: problemen worden aangepakt op de schaal van het fenomeen 2. Adaptive management (Niet tegen de stroom in maar met de stroom mee en bijbuigen) 3. Decisions at most appropriate level, Subsidiariteit Marieke Wit merkt op dat bij deze punten de menselijke factor niet genoemd wordt, terwijl de ecosystem approach daar nu juist voor staat. Zij citeert de IUCN-pagina over de ecosystem approach http://www.iucn.org/themes/cem/ourwork/ecapproach/index.html “The Ecosystem Approach places human needs at the centre of biodiversity management. It aims to manage the ecosystem, based on the multiple functions that ecosystems perform and the multiple uses that are made of these functions. The ecosystem approach does not aim for short-term economic gains, but aims to optimize the use of an ecosystem without damaging it.” De aanwezigen van de workshop zijn voornamelijk participanten van het Bossenoverleg. Enkelen stellen de vraag of zij wel de aangewezen personen zijn om een mening te geven over het Nederlands bosbeleid in relatie tot biodiversiteitafspraken. De participanten zijn vooral specialisten in internationaal bossenbeleid. Anderen geven aan dat zij niet de aangewezen personen zijn om de vragen te beantwoorden, maar dat daarvoor nationale experts moeten worden benaderd. Dit probleem wordt erkend, maar de input van de aanwezigen wordt wel degelijk zeer op prijs gesteld, maar zal dan niet meer gaan over het werkprogramma Bossen van de CBD, maar over andere daaraan gerelateerde internationale zaken. Het werkprogramma gaat over de uitvoering binnen Nederland, maar aspecten als samenwerking tussen landen en deelname in de financiering van de uitvoering in andere landen zijn ook deel van het verdrag en Nederland is zeer actief op dit terrein. 3. Discussie Vervolgens wordt een levendige discussie gevoerd rond de centrale vraag: Houdt Nederland zich aan de internationale CBD-afspraken? - Waar ligt de verantwoordelijkheid voor de implementatie van CBD? In Nederland moet de Staat zich aan de CBD afspraken houden, niet private personen. Nederland wordt volgens Art. 3 van de CBD ook verantwoordelijk gehouden voor milieuschade in het buitenland door activiteiten die binnen de jurisdictie of controle van de Nederlandse Staat vallen. Rob Busink suggereert hiervoor te rade gaan bij een jurist op het gebied van internationaal recht. - Renaat heeft tijdens zijn onderzoek de indruk gekregen dat Nederland zich via Nationale werkplannen/programma’s aan de CBD afspraken houdt. Denk o.a. aan recreatiedoelstellingen. Lastig is dat in Nederland invulling gegeven moet worden aan de uitgangspunten van CBD, maar deze principes zijn bedacht voor tropenlanden en de implementatie in Nederland is niet altijd evident. In Afrikaanse landen zoals Kongo of Ivoorkust, behoort al het land aan de Staat en is er dus geen privé-bos. Gebruiksrechten zijn vaak groepsrechten. Vaak is er geen duidelijk aanspreekbare bosbeheerder. In Nederland is er een duidelijk verschil in zeggenschap over het bosbeheer tussen overheidsbossen en bossen in privébezit. Maar in Nederland hebben we een Boswet die de eigenaar verplicht het bos in stand te houden, terwijl in Afrika gebruiksrechten juist inhouden dat het bos gekapt mag worden. - Wat zou je missen als de CBD ophoudt te bestaan?
48
Hierover zijn de meningen verdeeld. Een direct effect van de conventie is dat dit voor nationale overheden toch een kapstok biedt. - Hoeveel vertrouwen hebben we erin dat de gemiddelde consument zijn consumptiepatroon zal aanpassen? De economische belangen zijn groter dan de ecologische belangen. Gemiddeld mag onze footprint 0,8 zijn. We gebruiken nu echter 1,2. De economische drijfveer heeft de overhand. De truc/uitdaging is het goede doen, dus minder milieubelastend zijn en toch rijker worden. Internationaal beleid: Waar kan Nederland het geld voor behoud van bossen en biodiversiteit het meest efficiënt besteden? Het zou interessant zijn de balans te kennen tussen hoeveel Nederland in de nationale biodiversiteit investeert, en hoeveel internationaal. Helpt toename van handhaving door import van illegaal gekapt hout e.d. te beperken? Handhaving begint in het land van oorsprong. Dat is duidelijk de verantwoordelijkheid van de landen zelf, ook in het kader van de CBD. Als het gaat om importverboden als één van de middelen om illegale kap te voorkomen, dan zijn tweezijdige afspraken, zoals die in het kader van FLEGT plaats vinden, op de korte termijn de meest haalbare.
4. Aanbevelingen (samenvattende opmerkingen): • Formuleer een direct uitgesproken koppeling met de footprint van Nederland elders. Als Nederland beter voor zijn bosbiodiversiteit zorgt, komen daarmee dan bossen elders in de wereld onder druk te staan? • Vergroot de directe betrokkenheid van de private sector en de consumenten. Anders zal de ‘sense of urgency’ nooit bereikt worden. Denk aan Al Gore. • Leg dwarsverbanden tussen het Biodiversiteitsverdrag en andere verdragen (Kyoto) en overleg (G8, IFF) die in andere kaders worden afgesproken. Op veel punten kan synergie worden bereikt (handelsbeleid, energie, klimaat). • Uitdaging voor CBD is internationale relaties duidelijker vorm te geven. Plaats het in een internationale context (denk aan Indonesië of Brazilië waar bossen verdwijnen en inzet van andere landen teniet doen). Denk aan grensoverschrijdende natuurgebieden. Afspraken kunnen vaak niet alleen lokaal genomen worden. • Nederland moet landen financieel ondersteunen die biodiversiteit als prioriteitsdoelstelling hebben. • Meer subsidie voor milieuvriendelijke initiatieven, of extra tax op milieu- of biodiversiteitsbelastende dingen. Laat mensen extra betalen, bv. voor vliegtickets. • Environmental services: laat in waterwingebieden de bedrijven betalen voor waterwinning. • Houdt ook een consultatie met experts op het gebied van ons nationale beleid.
49
Annex VI : Uittreksel uit het Derde Nationaal Rapport van Nederland aan de CBD, partim POW, 2005 Expanded programme of work on forest biological diversity Programme element 1 – Conservation, sustainable use and benefit-sharing 30.Is your country applying the ecosystem approach to the management of all types of forests? a) No (please provide reasons below) b) No, but potential measures being identified (please provide details below) c) Yes (please provide details below)
X
Comments on application of the ecosystem approach to management of forests (including effectiveness of actions taken, lessons learned, impact on forest management, constraints, needs, tools, and targets). National nature policy (and infrastructure policy) includes the establishment of forest reserves (including within the framework of the Dutch National Ecological Network), the reduction of fragmentation (e.g., by cerviducts) and the support of forest management aiming at natural forest regeneration, conservation of indigenous forest species and increasing forest biodiversity values.
31. Has your country undertaken measures to reduce the threats to, and mitigate its impacts on forest biodiversity? Options
X
a) Yes
Please specify below the major threats identified in relation to each objective of goal 2 and the measures undertaken to address priority actions X
b) No
Details
National environmental policy in general (i.e., the “Fourth National Environmental Policy Plan” (Vierde Nationaal Milieubeleidsplan)) and the Forest and Nature Survival Plan (Overlevingsplan Bos en Natuur) in particular, aim at reduction of environmental conditions being harmful for forests, notably, of nitrogen deposition and ground water depletion. In addition, nature policy and infrastructure policy aim at reduction of the extent of fragmentation of forests (e.g., by the construction of cerviducts). Please provide reasons below
Further comments on measures to reduce threats to, and mitigate the impacts of threatening processes on forest biodiversity (including effectiveness of actions taken, lessons learned, impacts on forest biodiversity, constraints, needs, tools and targets).
50
32. Is your country undertaking any measures to protect, recover and restore forest biological diversity? Options
X
Details
a) Yes
Please identify priority actions in relation to each objective of goal 3 and describe measures undertaken to address these priorities Measures include the establishment forest reserves within the framework of the Dutch National Ecological Network, Natura 2000 and National Parks. In addition, under the Flora and Fauna Act 1998, codes of conduct are being set up for forest management, aiming at the prevention of potential harmful effects of harvest operations on forest species such as breeding bird species.
X
b) No
Please provide reasons below
Further comments on measures to protect, recover and restore forest biological diversity (including effectiveness of actions taken, lessons learned, impacts on forest biodiversity, constraints, needs, tools and targets).
33. Is your country undertaking any measures to promote the sustainable use of forest biological diversity? Options
X
Details
a) Yes
Please specify priority actions in relation to each objective of goal 4 and describe measures undertaken to address these priorities
X
b) No
National forest policy has been integrated in the national policy document “Nature for people, people for nature: the Dutch national plan for nature, forests and landscape in the 21st century” (Natuur voor mensen, mensen voor natuur). The policy supports sustainable management of Dutch forests.
Please provide reasons below
Further comments on the promotion of the sustainable use of forest biological diversity (including effectiveness of actions taken, lessons learned, impacts on forest biodiversity, constraints, needs, tools and targets).
51
34. Is your country undertaking any measures to promote access and benefit-sharing of forest genetic resources? Options
X
Details
a) Yes
Please specify priority actions in relation to each objective of goal 5 and describe measures undertaken
b) No
Please provide reasons below X
Not applicable.
Further comments on the promotion of access and benefit-sharing of forest genetic resources. (including effectiveness of actions taken, lessons learned, impacts on forest biodiversity, constraints, needs, tools and targets)
Programme element 2 – Institutional and socio-economic enabling environment 35. Is your country undertaking any measures to enhance the institutional enabling environment for the conservation and sustainable use of forest biological diversity, including access and benefit-sharing? Options
X
a) Yes
Please identify priority actions in relation to each objective of Goal 1 and describe measures undertaken to address these priorities X
b) No
Details
The institutional enabling environment includes spatial planning and nature policy. The latter includes the establishment of the Dutch National Ecological Network and Natura 2000 areas, incentive schemes for nature management, collecting en processing data and policy evaluation by the Netherlands Environmental Assessment Agency (MNP). Please provide reasons below
Further comments on the enhancement of the institutional enabling environment for the conservation and sustainable use of forest biological diversity, including access and benefitsharing (including effectiveness of actions taken, lessons learned, impacts on forest biodiversity, constraints, needs, tools and targets).
52
36. Is your country undertaking any measures to address socio-economic failures and distortions that lead to decisions that result in loss of forest biological diversity? Option X s
Details
a) Ye
Please identify priority actions in relation to each objective of Goal 2 and describe measures undertaken to address these priorities
s
b) No
Please provide reasons below X
Further comments on review of socio-economic failures and distortions that lead to decisions that result in loss of forest biological diversity (including effectiveness of actions taken, lessons learned, impacts on forest biodiversity, constraints, needs, tools and targets).
37. Is your country undertaking any measures to increase public education, participation and awareness in relation to forest biological diversity? Options
X
a) Yes
Please identify priority actions in relation to each objective of goal 3 and describe measures undertaken to address these priorities X
b)
No
Details
A variety of nature and environmental education activities implicitly or explicitly address the subject of forest biodiversity. The activities include programs supported by the government or executed by organizations such as the National Forest Service. Moreover, the Ministry of Agriculture, Nature and Food Quality is considering to enhance the ‘socialization’ of the subject biodiversity by means of additional policy. Please provide reasons below
Further comments on measures to increase public education, participation and awareness in relation to forest biological diversity (including effectiveness of actions taken, lessons learned, impacts on forest biodiversity, constraints, needs, tools and targets).
53
Programme element 3 – Knowledge, assessment and monitoring 38. Is your country undertaking any measures to characterize forest ecosystems at various scales in order to improve the assessment of the status and trends of forest biological diversity? Options
X
Details
X
Please identify priority actions in relation to each objective of Goal 1 and describe measures undertaken to address these priorities
a) Yes
This includes a variety of efforts, including scientific efforts. b) No
Please provide reasons below
Further comments on characterization of forest ecosystems at various scales (including effectiveness of actions taken, lessons learned, impacts on forest biodiversity, constraints, needs, tools and targets).
39. Is your country undertaking any measures to improve knowledge on, and methods for, the assessment of the status and trends of forest biological diversity? Options
X
a) Yes
Please identify priority actions in relation to each objective of goal 2 and describe measures undertaken to address these priorities X
b) No
Details
Several components of forest biological diversity are subject of ecological monitoring, including by the government and by nature management organizations. Please provide reasons below
Further comments on improvement of knowledge on and methods for the assessment of the status and trends (including effectiveness of actions taken, lessons learned, impacts on forest biodiversity, constraints, needs, tools and targets).
54
40. Is your country undertaking any measures to improve the understanding of the role of forest biodiversity and ecosystem functioning? Options
X
Details
X
Please identify priority actions in relation to each objective of goal 3 and describe measures undertaken to address these priorities
a) Yes
Efforts include public information, education, scientific research, etc. b) No
Please provide reasons below
Further comments on the improvement of the understanding of the role of forest biodiversity and ecosystem functioning (including effectiveness of actions taken, lessons learned, impacts on forest biodiversity, constraints, needs, tools and targets).
41. Is your country undertaking any measures at national level to improve the infrastructure for data and information management for accurate assessment and monitoring of global forest biodiversity? Options
X
a) Yes
Details Please identify priority actions in relation to each objective of goal 4 and describe measures undertaken to address these priorities
X
b) No
Please provide reasons below
Further comments on the improvement of the infrastructure for data and information management (including effectiveness of actions taken, lessons learned, impacts on forest biodiversity, constraints, needs, tools and targets).
55
Annex VII: CV van de onderzoeker Renaat Van Rompaey (°1965) heeft tropische bosbouw gestudeerd aan de Universiteit van Gent, België. Hij schreef een afstudeerwerk over bosbouwkundige behandelingen van natuurlijk tropisch bos in Suriname in het kader van de ontwikkeling van het CELOS Duurzaam Bosbeheer Systeem. Hij behaalde een doctoraat aan de Wageningen Universiteit bij Prof. R.A.A. Oldeman en Dr N.R de Graaf. De titel van het proefschrift luidde "Forest gradients in West Africa: a spatial gradient analysis". Het handelt over de tropische regenbossen in en rond Taï Nationaal Park in zuidwest Côte d'Ivoire and Liberia. Hij bekwaamde zich verder in Didactiek en Business Administration. Na het behalen van zijn doctoraat werkte hij twee jaar als Programmasecretaris van het Nederlands Onderzoek Programma Klimaatverandering, en vervolgens was hij viceprojectleider van het EU-gefinancierde ECOSYN programma, geleid door Wageningen Universiteit, over de biogeografie en biodiversiteit van de bossen van West Afrika. Hij was daarna gastprofessor in Brussels, Eberswalde bij Berlijn en Montpellier. Hij werkte als raadgever en campagneleider voor de Vlaamse Minister van Welzijn. Als consultant is hij sindsdien actief op het terrein van internationale natuur- en milieuzaken voor WWF België, Unilever, Tropenbos, Fauna & Flora International, Conservation International, WWF Nederland, CARE and Agrifor. In 2007 richtte hij het expertisebureau WIx, Wageningen International Experts, op, dat werkt aan de formulering, uitvoering en evaluatie van internationale projecten, en verder agentuur en liaison verzorgt met de Europese instellingen in Brussels en vergelijkbare instellingen wereldwijd. Renaat Van Rompaey
[email protected] +31 6 23469633
56
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Miguel Lovera,
[email protected]
Deze publicatie is mogelijk gemaakt door het ministerie van Buitenlandse Zaken, Nederland.
57