Bestuurlijke samenvatting Rapportage biodiversiteit 2014 Aan: Provinciale Staten Versie: 7 september 2015
Rapportage Biodiversiteit 2014 Opdrachtgever: Provincie Zuid- Holland Contactpersoon: Ed Weijdema Opdrachtnemer: ATKB, adviesbureau voor bodem, water en ecologie Opsteller: Francine van der Loop Bijdragen van: Kees Mostert, Mariëlle de Rooij, Fer Schenk, Rob ter Horst, Olev Koop, Joop Kooijman, René Klein, Mags Dootjes, Menko Wiersema, Adrie van Heerden, Martijn v.d. Ven, Jan-Willem Rijke, Jan de Jong, Menno van der Laan, Dick van de Haar (PZH), Leo Soldaat (CBS)
Aanleiding Eén van de strategische doelen van de provincie is het behoud en waar mogelijk versterking van de biodiversiteit. De afgelopen jaren richtte monitoring zich vooral op inzet van middelen (euro’s) en prestaties (hectares). Met de vaststelling van de Uitvoeringsstrategie EHS (momenteel Natuurnetwerk Nederland, NNN) richt het beleid van de provincie zich, naast kwantiteit, eveneens op de kwaliteit van de natuur. Daarmee ligt de opdracht, zowel vanuit PS als vanuit het Rijk, om de kwantitatieve monitoring aan te vullen met monitoring gericht op kwaliteit om te evalueren of het beleid het gewenste effect heeft. In het vorig jaar door GS vastgestelde provinciaal monitoringsprogramma Biodiversiteit (PMP-B) is vastgelegd wat er gemonitord gaat worden om het provinciale beleid gericht op biodiversiteit te kunnen evalueren. Met Provinciale Staten is afgesproken dat zij jaarlijks doormiddel van een samenvattende rapportage geïnformeerd worden over de voortgang en de resultaten. Doel In deze biodiversiteitsrapportage wordt een samenvatting gegeven van de monitoring gericht op biodiversiteit. Per beleidsthema wordt het volgende besproken:
De input (welke middelen, processen en instrumenten worden ingezet?) De output (welke prestaties worden opgeleverd?) De ‘outcome’ (hoe staat het met de biodiversiteit?).
Met de verkregen informatie kan het provinciale beleid gericht op biodiversiteit geëvalueerd worden, en wordt tevens input geleverd voor de (inter)nationale monitoring- en rapportageverplichtingen uit het natuurpact van het Rijk. Omdat de biodiversiteitsrapportage een uitgebreid document is geworden, waarbij het soms noodzakelijk is wat achtergrondinformatie te geven is er voor gekozen ook een zelfstandig leesbare bestuurlijke samenvatting op te stellen. Voor u ligt het resultaat. Welke doelen worden gemonitord? In onderstaande figuur is weergegeven welke beleidsthema’s de biodiversiteit binnen de provincie moeten bevorderen. In het monitoringsprogramma zijn per thema de doelen en indicatoren uitgewerkt. Provincie breed wordt momenteel gewerkt aan doelenbomen, waarin de strategische doelen uitgewerkt zijn in operationele doelen en taken (inclusief indicatoren, zodat voortgang en doelbereik gemeten kunnen worden). Onderstaande beleidsthema’s komen terug bij het strategische doel “ De biodiversiteit is behouden en waar mogelijk versterkt”
Figuur 1.
2
Beleidsthema’s binnen de provincie Zuid-Holland om biodiversiteit te behouden
Samenvatting rapportage biodiversiteit 2014 Zuid-Holland
Resultaten Natuurnetwerk Middelen De meeste middelen worden geïnvesteerd in het beheer van het bestaande Natuurnetwerk (€ 8,2 miljoen in 2014) en de verwerving en inrichting van nieuwe natuurgebieden (gemiddeld jaarlijks € 12,8 miljoen). In de periode 2011 t/m 2016 is iets minder dan de helft van het totaal begrootte bedrag voor realisatie van het Natuurnetwerk besteed (zie figuur 2). Een belangrijke financieringsbron voor de uitvoering van de inrichting NNN is de verkoop van grond buiten de begrenzing (grond voor grond). In 2014 is 302 ha grond verkocht met een opbrengst van € 17 mln. Figuur 2. Middelen: realisatie opgave NNN (2011 tot 2016)
Prestaties Ontwikkelopgave 2011-2016 Uit Figuur 3 blijkt dat zowel de inrichting als het beschikbaar krijgen van de grond in de pas loopt met de opgave voor deze periode. Van de opgave in deze periode was eind 2014 zeventig procent ingericht en bijna 63 procent van de grond verworven of op andere manieren beschikbaar voor natuur. Het verschil in de opgave tussen inrichting (bijna 1600 hectare) en het beschikbaar krijgen van de grond (bijna 1200 hectare) komt doordat er voor 2011 al veel gronden zijn verworven. Figuur 3. Prestaties: Opgave en voortgang inrichting NNN (2011 tot 2016)
Als men deze prestaties vergelijkt met de bestede middelen in de periode 2011 t/m 2016 blijkt dat er voldoende budget over is voor de resterende inrichting en verwerving. Immers minder dan de helft van het budget is in deze periode besteed, terwijl al meer dan de helft van de prestaties zijn geleverd. De belangrijkste oorzaak hiervoor zijn de lagere uitvoeringskosten. Door de crisis vielen aanbestedingen bijna altijd lager uit dan de geraamde kosten. Mocht er budget overblijven dan blijft dit beschikbaar voor de ontwikkeling van natuur. Prestaties: Totale ontwikkelopgave 2011-2027 Figuur 4 en 5 zijn opgenomen om de prestaties te kunnen relateren aan de lange termijnopgave. Hieruit blijkt dat er voor de periode tot 2027 nog een flinke opgave ligt. Met name voor de inrichting is de opgave in de periode 2016 t/m 2021 erg hoog in vergelijking tot de prestaties en opgave van de afgelopen periode. Dit is logisch. Vaak is het beter om een heel gebied in één keer in te richten. Zo is het bijvoorbeeld niet mogelijk om het waterpeil op te zetten, als er nog enkele percelen in agrarisch beheer zijn. Als grote aaneengesloten gebieden zijn verworven of de grond is op andere manieren voor natuur beschikbaar, dan wordt in één keer een groot gebied ingericht en wordt dit zichtbaar in de rapportages. Hiermee is in de totale (financiële) programmering t/m 2027 rekening gehouden. Daarnaast is er in de beleidsvisie groen voor gekozen het Natuurnetwerk te realiseren in samenwerking met gebiedspartijen. Door agrariërs en andere grondeigenaren te betrekken bij de natuurontwikkeling kunnen kosten worden bespaard op verwerving, inrichting en beheer. Dit
3
Samenvatting rapportage biodiversiteit 2014 Zuid-Holland
proces kost wel de nodige tijd en heeft als consequentie dat sommige gebieden nu al wel zijn verworven, maar nog niet ingericht.
Figuur 4.
Opgave en voortgang beschikbaarheid van grond binnen het natuurnetwerk
Figuur 5.
Opgave en voortgang van de inrichting van het natuurnetwerk
Kwaliteit bestaande natuurnetwerk De kwaliteit van het totaal aan bestaande natuurgebieden in het Natuurnetwerk is nog niet geëvalueerd omdat nog niet alle resultaten beschikbaar zijn. In alle Natura 2000 gebieden is wel al een kwaliteitsbeoordeling gedaan, gericht op de Europese doelstellingen (zie paragraaf resultaten N2000) . Kwaliteit nieuwe natuurgebieden In nieuwe natuurgebieden wordt vanaf 2014 een gebiedsschouw uitgevoerd. Uit de schouw van 2014 blijkt dat in alle bezochte natuurgebieden de vooraf opgestelde natuurdoelen in grote lijnen overeenkomen met de aanwezige natuurwaarden of dat deze zich in de juiste richting ontwikkelen. De ontwikkeling van soortenrijke
4
Samenvatting rapportage biodiversiteit 2014 Zuid-Holland
Foto 1 Lepelaars profiteren van veel nieuw aangelegde natuurgebieden (Foto: Natuurmonumenten)
vegetaties gaat (geheel naar verwachting) langzaam. Vogels daarentegen maken al snel gebruik van de nieuwe natuurgebieden, en in alle gebieden komen doelsoorten in hoge aantallen voor. Dat is een mooi succes. In twee van de acht gebieden blijkt dat keuzes tijdens de inrichting tot aanpassing van de natuurdoelen hebben geleid, of grotere beheerinspanningen noodzakelijk maken. Uit de praktijk van de afgelopen jaren blijkt dat het soms noodzakelijk is om enige concessies te doen, bijvoorbeeld om tegemoet te komen aan de belangen van omwonenden. Zolang hierbij een zorgvuldige afweging wordt gemaakt en de (of andere) natuurdoelen gehaald worden hoeft dit de ambities van de provincie niet in de weg te staan. Binnen het nieuwe sturingsmodel is het goed mogelijk om hier als provincie op te sturen en actief betrokken te blijven bij dit soort afwegingen in de eindfase van een project.
Foto 2. Nieuw aanlegde natuur, de Hertenkamp (Bron, DLG, 2014)
Aanvullende resultaten Natura 2000 en PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) Een aantal gebieden binnen het Natuurnetwerk, de Natura 2000 gebieden, heeft een speciale Europese beschermingsstatus. Van de meeste Natura 2000 gebieden is het beheerplan (definitief of in concept) al vastgesteld en voor de PAS gebieden zijn PAS gebiedsanalyses opgesteld. Landelijk is besloten dat we ons in de eerste beheerplanperiode richten op het behoud van de aanwezige natuurwaardenwaarden. Dit houdt in dat de achteruitgang wordt gestopt en dat de basis wordt gelegd om in de tweede beheerplanperiode ook kwaliteitsverbeteringen en oppervlakte-uitbreidingen van de habitattypen te kunnen realiseren. Kwaliteit Natura 2000 gebieden Per gebied is in het beheerplan de kwaliteit van de habitattypen bepaald en is beoordeeld of de staat van instandhouding van de soorten goed, matig of slecht is. De resultaten zijn in de biodiversiteitsrapportage samengevat. In de duingebieden hebben vooral veel duingraslanden en het witte duin (zeereep) een hoog percentage aan matige kwaliteit. Bij de duindoornstruwelen en de vochtige duinvalleien overheerst een goede kwaliteit. In de veengebieden hebben de meeste habitattypen, zoals de kranswierwateren, het trilveen en het veenmosrietland, een matige kwaliteit. Oorzaken zijn grotendeels terug te voeren op de waterkwaliteit, de stikstofdepositie en het gebrek aan dynamiek. Met de natuurterreinbeheerders zijn afspraken gemaakt over het uitvoeren van maatregelen om de natuurdoelen te halen. In de Zuid-Hollandse delta gaat het vooral om zachthoutooibossen, ruigten en zomen en slikkige rivieroevers. Deze natuurdoelen zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie, en met het ouder worden van de bossen stijgt de natuurwaarde’
Foto 3. Dwergstern in de Grevelingen foto: Kees Mostert)
5
Foto 4. Zachthoutooibossen in de Biesbosch (foto: Kees Mostert)
Samenvatting rapportage biodiversiteit 2014 Zuid-Holland
Foto 5. duingrasland en duindoornstruweel (foto: Kees Mostert)
In de Natura 2000-gebieden zijn in totaal 92 Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten aangewezen. Dit betreft voor een groot deel (51 soorten) doortrekkende en overwinterende watervogels en steltlopers in de delta. Daarnaast gaat het om 20 soorten broedvogels, 19 overige diersoorten, 1 plantensoort en 1 mossensoort. In Figuur 6 is te zien hoeveel soorten in welk Natura 2000 gebied zijn aangewezen en hoeveel soorten daarvan in goede, matige dan wel slechte staat van instandhouding verkeren. In de biodiversiteitsrapportage wordt uitgebreid ingegaan op de beoordeling en de resultaten.
45 40
Aantal VHR soorten
35 30 25 20
onbekend
15
goed
10
matig
5
slecht
0
Figuur 6. Aantal aanwezige Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten en staat van instandhouding van deze soorten per Natura 2000 gebied
Resultaten PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) Een Natura 2000 gebied valt onder de PAS als er ten minste één stikstofgevoelig habitattype voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Uitgangspunt van de PAS is dat in alle PAS gebieden de depositie in het gehele gebied gaat dalen. Uit de PAS-gebiedsanalyses blijkt dat dit het geval is voor alle Zuid-Hollandse PAS-gebieden. Ondanks de daling blijft de stikstofdepositie in alle gebieden de komende jaren echter nog hoger dan de kritische depositiewaarden van de meest gevoelige habitattypen. In de duinen is er bijvoorbeeld op de duingraslanden (grijze duinen) nog een flinke overschrijding en in de Nieuwkoopse Plassen geldt dat voor de moerasheide. Door het uitvoeren van de aanvullende natuurmaatregelen wordt verwacht dat de Natura 2000 doelen toch bereikt worden. Over een oppervlak van bijna 1600 ha zijn hiervoor overeenkomsten afgesloten met de terreinbeheerders. Het betreft deels maatregelen voor het herstel van het natuurlijke systeem (bijvoorbeeld meer dynamiek in de duingebieden). Daarnaast gaat het om effectgerichte maatregelen, waarmee het teveel aan stikstof in de gebieden afgevoerd wordt (bijvoorbeeld via plaggen en maaien). In 2015 worden alle herstelmaatregelen in deze gebieden geborgd met overeenkomsten. De kosten voor deze aanvullende maatregelen bedroegen 2,1 miljoen euro in 2014. In alle gebieden is er volgens de huidige prognose tot 2021 (de eerste PAS periode) voldoende economische ontwikkelingsruimte. Dit betekent dat er in alle gebieden in deze periode ruimte is voor economische groei voor alle sectoren, zoals infra (verkeer), industrie en landbouw.
6
Samenvatting rapportage biodiversiteit 2014 Zuid-Holland
Agrarisch Natuurbeheer In 2014 zijn voor 17.807 ha overeenkomsten afgesloten op basis van de subsidieregeling voor agrarisch natuurbeheer. De beheerkosten hiervoor bedroegen 4,3 miljoen in 2014. Op 1 januari 2016 wordt een nieuw stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer ingevoerd. Daarbij hoort ook een uitgebreide monitoringsinspanning om het effect van dit beleid te kunnen evalueren. In 2015 is gestart met de nulmeting. Volgend jaar worden de resultaten hiervan gepresenteerd. In deze biodiversiteitsrapportage kunnen de resultaten van het agrarisch natuurbeheer daarom nog niet worden gepresenteerd, wel worden de resultaten uit het weidevogelmeetnet in algemene zin besproken. Weidevogels Over de hele periode 1990 tot 2014 vertoont de weidevogelstand een afname (zie zwarte lijn in onderstaand figuur). De primaire weidevogels1 doen het binnen het Natuurnetwerk beter dan in het agrarisch gebied. De resultaten in 2014 waren positief ten opzichte van 2013. Hier kan men niet direct conclusies aan verbinden, het is belangrijk naar de lange termijn trend te kijken. Binnen het meetnet kon geen onderscheid gemaakt worden in agrarisch gebied met en zonder agrarisch natuurbeheer. Dit onderscheid kan wel gemaakt worden met de resultaten uit de nulmeting van 2015.
Figuur 7. Trends voor het meetnet weidevogels ZH voor de primaire weidevogels, index is 100 % in 1990, (bron: Spaargaren, 2014)
Overig flankerend beleid Akkernatuur: In de Hoeksche Waard zijn 550 kilometer gras(2/3 deel) en bloemrijke akkerranden (1/3) aangelegd. De grasranden zijn met name bedoelt als buffering voor een betere waterkwaliteit in de sloten. In de bloemrijke akkerranden is de ambitie hoger. De komende jaren worden de grasranden omgevormd tot bloemrijke akkerranden. Daarnaast hebben 20 akkerbouwers 6 ha zomer- en winterranden voor akkervogels aangelegd. o In opdracht van het waterschap is onderzoek gedaan naar de waterkwaliteit. Er is een significante verbetering gemeten (watermijten) in sloten langs gras- en bloemrijke akkerranden. o Er is nog geen direct positief effect gemeten tussen de aanwezigheid van bloemrijke akkerranden en (akker) broedvogels. Een vergelijkebare pilot in Groningen laat zien dat bloemrijke akkerranden in een bredere combinatie met andere maatregelen (bermbeheer, bloemrijke dijken, gewassamenstelling en natuurblokken) een gezamenlijk positief effect hebben op akkerbroedvogels. 1
De primaire weidevogels betreffen: zomertaling, slobeend, kuifeend, patrijs, scholekster, kievit, kemphaan, watersnip, grutto, wulp, tureluur, veldleeuwerik, graspieper en gele kwikstaart
7
Samenvatting rapportage biodiversiteit 2014 Zuid-Holland
De winterranden blijken een positief effect te hebben op de aanwezigheid van overwinterende akkervogels. o Het aandeel plaagregulatoren (loopkever, sluipwesp en zweefvlieg) in het totale akkerbouwgebied neem sterk toe door de aanleg van bloemrijke akkerranden. De bloemrijke bermen worden daarnaast veel gebruikt door bestuivers (wilde bij, honingbij en zweefvlieg). o Akkernatuur maakt vanaf 2016 onderdeel uit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Daarnaast blijven er een aantal projecten en pilots lopen gericht op duurzame akkerbouw, waar de biodiversiteit ook van profiteert. De monitoring wordt voortgezet. Bijen: Het project groene cirkels (Bijenlandschap) is van start gegaan. Het bedrijfsterrein van Heineken is bij-vriendelijk ingericht en er zijn verspreid over Zuid-Holland bloemrijke bermen in beheer. De eerste monitoring van wilde bijen laat een positief beeld zien wat betreft het voorkomen van wilde bijen in gebieden waar in 2014 bij vriendelijke maatregelen zijn genomen. Kwaliteitsimpuls recreatiegebieden: Er zijn in 2014 vijf subsidies verstrekt om de biodiversiteit in bestaande natuur- en recreatiegebieden te verhogen. Met de initiatienemers worden op dit moment afspraken gemaakt over monitoring. Een nulmeting en evaluatie is als voorwaarde opgenomen voor het verstrekken van de subsidie. Soortenbeleid: Provincies worden (met komst van de nieuwe Wet natuurbescherming) ook verantwoordelijk voor de bescherming van soorten. Veel van deze (internationaal beschermde) soorten worden al onderzocht om de andere beleidsdoelen te kunnen monitoren. Daarnaast ligt een belangrijk deel van de monitoringsverplichting bij initiatiefnemers (gemeentes, projectontwikkelaars etc.). Initiatiefnemers moeten (o.a. door onderzoek) aantonen dat ingrepen geen effect hebben op beschermde soorten. Met komst van de nieuwe Wet natuurbescherming volgt er voor de provincie mogelijk een extra monitoringsinspanning voor beschermde soorten. Sinds 2015 kunnen er ook projectsubsidies voor soortbescherming binnen de Uitvoeringsregeling groen gegeven worden. Voor de natuur in stad is geen provinciaal beleid ontwikkeld. De verantwoordelijkheid voor natuur in stad ligt primair bij de gemeenten. Omdat Provinciale Staten wel geïnteresseerd zijn in de ontwikkeling van biodiversiteit in de stad, wordt in de biodiversiteitsrapportage een algemeen beeld gegeven van het belang van de stad als leefgebied voor verschillende soorten. Bijna alle provinciale investeringen in relatie tot de Kaderrichtlijn water (KRW) worden binnen het natuurnetwerk gedaan. PS worden via voortgangsnota KRW (najaar 2015) geïnformeerd over de stand van zaken van de waterkwaliteit en de voortgang van de maatregelen voor grond- en oppervlaktewater. Omdat door PS gevraagd is om via één rapportage geïnformeerd te worden over biodiversiteit is de ecologische kwaliteit van de wateren ook opgenomen in de rapportage biodiversiteit. o
Biodiversiteitsgraadmeter De graadmeter biodiversiteit geeft de gemiddelde natuurkwaliteit voor een aantal ecosystemen. Het geeft een indruk van de natuurkwaliteit over de hele provincie Zuid-Holland en wordt daarom gebruikt als begrotingsindicator (effectindicator). De graadmeter stelt de index voor 2010 op 100%. In 2013 bedraagt deze ca. 103% ten opzichte van dit referentiejaar (zie Figuur 8). Dit is dus een lichte toename ten opzichte van de nulmeting. De lange termijn afname, lijkt de laatste jaren om te buigen naar een stabielere situatie. Wel moet men voorzichtig zijn met het vergelijken van de uitkomsten van enkele jaren. Alleen meerjarige trends kunnen een betrouwbaar beeld geven.
8
Samenvatting rapportage biodiversiteit 2014 Zuid-Holland
Figuur 8. Graadmeter biodiversiteit voor de gezamenlijke ecosystemen voor Zuid-Holland (Bos, Halfnatuurlijk grasland, Moeras en Open duin en het Agrarisch gebied). Let op de schaal van de y-as aangepast (75 tot 100 %) zodat de veranderingen beter zichtbaar worden.
De trendlijnen per ecosysteemtype laten een gedifferentieerd beeld zien. De kwaliteit van: Bos blijft toenemen. Half natuurlijk grasland varieert en lijkt over de gehele periode licht te stijgen. Moeras is sinds 2000 gedaald, recent lijkt de daling voort te zetten. Open duin lijkt te stabiliseren na aanvankelijke afname. Het agrarisch gebied (op basis van alleen weidevogels) neemt af. De provinciale trends zijn redelijk vergelijkbaar met de landelijke trends. Evaluatie Op basis van deze monitoring en evaluatie zijn de volgende aandachtspunten voor de komende periode geformuleerd:
9
PZH heeft via Natura 2000 en PAS heel actief ingezet op de realisatie van de internationale EU-doelen. Door de natuurterreinbeheerders wordt nu gericht aanvullend natuurbeheer uitgevoerd om de N2000 doelen te halen. De komende jaren moet blijken of alle maatregelen gericht op betere waterkwaliteit, minder stikstofdepositie en meer dynamiek in de natuurgebieden voldoende effectief zijn. Indien nodig wordt bijgestuurd; Voor het Natuurnetwerk ligt er tot 2027 nog een forse opgave, met name voor de inrichting. Komende jaren moet blijken of de afspraken met de gebiedspartijen inderdaad tot de gewenste resultaten leiden; In nieuwe natuurgebieden blijkt dat keuzes tijdens de inrichting soms tot aanpassing van de natuurdoelen hebben geleid of grotere beheerinspanning noodzakelijk maken. Dit is niet altijd te voorkomen. Binnen het nieuwe sturingsmodel is het goed mogelijk om hier als provincie op te sturen en actief betrokken te blijven bij dit soort afwegingen in de eindfase van een project. Met de weidevogels in het agrarisch gebied gaat het niet goed. De resultaten van het nieuwe agrarische natuur- en landschapsbeheer worden nauwlettend gevolgd om te evalueren of dit een positief effect op de weidevogelstand heeft; Uit de biodiversiteitsgraadmeter blijkt dat de index voor de natuurwaarden van moeras nog steeds licht daalt. De provincie blijft investeren in de kwaliteit van bestaande moerasgebieden (met als belangrijk gebied de Nieuwkoopse plassen). Daarnaast worden veel nieuwe moerasgebieden aangelegd, zoals de Groene Jonker en Ruygenborg. Uit de gebiedsschouw blijkt dat deze nieuwe gebieden zeer waardevol zijn voor met name moerasvogels. De positieve invloed van deze gebieden is nu niet zichtbaar in de graadmeter omdat dit vaste meetpunten betreft, waarbij trends in aantallen worden berekend. Voor de monitoring wordt er gekeken of de graadmeter uitgebreid kan worden door naast trends in aantallen ook trends in verspreiding te analyseren. Daarmee wordt het effect van nieuwe natuurgebieden wel zichtbaar.
Samenvatting rapportage biodiversiteit 2014 Zuid-Holland