BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE ZWOLLE 2011 Hoofdstuk 1 Algemeen
Artikel 1. Begripsbepalingen In dit besluit wordt verstaan onder: a. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo); b. Verordening: Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2011. c. Inkomen: het inkomen zoals omschreven in het Rijksbesluit maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 2. Persoonsgebonden budget Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Een individuele voorziening kan in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt worden. De gemeente licht de aanvrager die in aanmerking komt voor een individuele voorziening voor over de verschillen tussen deze verstrekkingvormen en de daaraan verbonden rechten en plichten.
Artikel 3. Verantwoording Persoonsgebonden budget 1. 1.De persoon die een persoonsgebonden budget ontvangt, bewaart gedurende een periode van vijf jaar, de originele aankoopbewijzen, huurovereenkomsten en betaalbewijzen van alle tot het bestedingsdoel van het persoonsgebonden budget behorende goederen of diensten. 2. Deze gegevens worden op verzoek van de gemeente door de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is toegekend, danwel diens wettelijke vertegenwoordiger binnen een termijn van 20 werkdagen aangeleverd, nadat de gemeente hierom vraagt.
Artikel 4. Terugvordering en verrekening persoonsgebonden budget 1. Indien een belanghebbende met een persoonsgebonden budget een voorziening in eigendom heeft verworven, en hij de voorziening op de door de gemeente bedoelde wijze niet meer gebruikt, dient de belanghebbende de waarde van de desbetreffende voorziening volgens de in artikel 4 lid 2 beschreven afschrijvingssystematiek terug te betalen aan de gemeente. Nabestaanden dienen de waarde van de desbetreffende voorziening volgens de in artikel 4 lid 2 beschreven afschrijvingssystematiek terug te betalen aan de gemeente dan wel de voorziening binnen een redelijke termijn aan de gemeente te schenken. 2. Bij de terugvordering van de in artikel 4 lid 1 bedoelde waarde, wordt uitgegaan van een gemiddelde afschrijvingstermijn van zeven jaar.
Voorziening
Jaar 1 86%
Jaar 2 71%
Jaar 3 57%
Jaar 4 43%
Jaar 5 29%
Jaar 6 14%
Jaar 7 0%
3. Indien een belanghebbende met een persoonsgebonden budget een voorziening in eigendom heeft verworven, en hij de voorziening binnen de afschrijvingstermijn van zeven jaar niet meer gebruikt, omdat deze niet meer adequaat is, wordt de waarde van deze voorziening verrekend met een eventueel nieuw toe te kennen persoonsgebonden budget. De waarde van de voorziening is gebaseerd op de afschrijvingssystematiek van artikel 4 lid 2. 4. Indien belanghebbende een persoonsgebonden budget ontvangt en met de middelen van dit budget een tweedehandsvoorziening wil aanschaffen, dient hij dit bij zijn aanvraag kenbaar te maken. De omvang van het persoonsgebonden budget wordt in dat geval vastgesteld aan de hand van de afschrijvingssystematiek zoals in artikel 4 lid 2 is aangegeven. Dit zijn maximum bedragen. De betaling van het persoonsgebonden budget vindt plaats op basis van de factuur.
Artikel 5. Omvang van eigen bijdragen en het eigen aandeel. 1. Bij verstrekking van een voorziening in het kader van de maatschappelijke ondersteuning is een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel verschuldigd. 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid geldt dat geen eigen bijdrage/eigen aandeel is verschuldigd voor: a. een rolstoel; b. voorzieningen voor personen jonger dan 18 jaar c. voorzieningen als bedoeld in artikel 22 lid 1a, 1f en 1g en artikel 43 lid 1c van de verordening. d. de onderhoudskosten, de reparaties en de keuringskosten van voorzieningen 3. Bij het verlenen van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt een eigen bijdrage geheven die afhankelijk is van het inkomen. a. Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen bedraagt 1 € 17,80 per 4 weken. Dit bedrag per 4 weken wordt verhoogd met een dertiende gedeelte van 15% van het inkomen boven € 22.636, -- per jaar. Op dit bedrag wordt 33% in mindering gebracht. b. Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,80 per 4 weken. Het bedrag per 4 weken wordt verhoogd met een dertiende gedeelte van 15% van het inkomen boven € 15.838,-- per jaar. Op dit bedrag wordt 33% in mindering gebracht. c. Het bedrag per 4 weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,40 per 4 weken. Het bedrag per 4 weken wordt verhoogd met een dertiende gedeelte van 15% van het inkomen boven € 27.902,-- per jaar. Op dit bedrag wordt 33% in mindering gebracht. d. Het bedrag per 4 weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,40 per 4 weken. Het bedrag per 4 weken wordt verhoogd met een dertiende gedeelte van 15% van het inkomen boven € 22.100,-per jaar. Op dit bedrag wordt 33% in mindering gebracht. 4. Er wordt geen eigen bijdrage opgelegd als de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend of zijn echtgenoot een bijdrage ingevolge de artikelen 4 of 14 van het bijdragebesluit zorg verschuldigd is behoudens de situaties genoemd in art. 4.1 lid 6, 7 en 8 van het Rijksbesluit maatschappelijke ondersteuning. 5. De eigen bijdrage bedraagt maximaal de kostprijs van de voorziening.
Artikel 6 Termijn van eigen bijdrage of eigen aandeel 1. 1.Indien de voorziening bestaat uit hulp bij het huishouden wordt gedurende de looptijd van de voorziening een eigen bijdrage in rekening gebracht. 2. Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning, wordt gedurende maximaal 39 perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel wordt bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekende bedrag in mindering gebracht. 3. Voor overige voorzieningen wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht die is gebaseerd op de waarde van de voorziening uitgaande van een afschrijvingstermijn van zeven jaar. Hoofdstuk 2 Huishouden voeren
Artikel 7. Persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. 1. Een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouding voor schoonmaakwerkzaamheden bedraagt vóór aftrek van de eigen bijdrage, het uurtarief van € 13,56 vermenigvuldigd met aantal geïndiceerde uren.
1
Alle in dit besluit genoemde bedragen gelden in 2011. Deze worden jaarlijks aangepast aan de prijsindex consumenten van het CBS.
2
2. Een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden voor coaching en ondersteuning voor zelfredzaamheid of hulp na revalidatie en in crisissituaties, bedraagt vóór aftrek van de eigen bijdrage, het uurtarief van € 18,36 vermenigvuldigd met het aantal geïndiceerde uren. 3. De budgethouder dient desgevraagd een formulier aan de gemeente te overleggen ter verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.
Artikel 8. Persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen 1. Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen op grond van artikel 21 onder b van de verordening wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde die de gemeente aan de leverancier betaalt voor de goedkoopst adequate voorziening of de door burgemeester en wethouders goedgekeurde offerte. 2. Indien nodig wordt het persoonsgebonden budget verhoogd met het jaarbedrag voor onderhoud en reparatie gebaseerd op het onderhoudscontract van de gemeente bij het verstrekken van de woonvoorziening in natura. Burgemeester en wethouders bepalen per persoonsgebonden budget het aantal jaren dat aan onderhoud en reparatie zal worden opgenomen.
Artikel 9. Omvang van de Woonvoorzieningen 1. Het bedrag voor verhuiskosten als bedoeld in artikel 22 lid 1 onder a van de verordening bedraagt maximaal de kosten van overbrenging van de inboedel door een erkend verhuisbedrijf dat burgemeester en wethouders hebben aanvaard. Aanvrager kan de overbrenging ook in eigen beheer uitvoeren tegen referentiekosten waarvan de hoogte door burgemeester en wethouders wordt bepaald. 2. Het bedrag voor stofferingkosten als onderdeel van de verhuis- en herinrichtingskosten als bedoeld in artikel 22 lid 1 onder a van de verordening is: a. voor één of tweepersoonshuishouden: € 2.192,--; b. voor elk gezinslid meer: € 275,--. 3. Voor de persoon die overeenkomstig artikel 29 van de verordening op verzoek van de gemeente verhuist, wordt het bedrag conform artikel 11g van het Besluit beheer sociale huursector vastgesteld. 4. De grens voor het toepassen van het primaat van de verhuizing is € 10.247,--. 5. De hoogte van de woonvoorziening als bedoeld in artikel 22 lid 1 onder b van de verordening bedraagt 100% van de in aanmerking komende kosten. 6. De hoogte van de woonvoorziening als bedoeld in artikel 22 lid 1 onder c van de verordening bedraagt 100% van de in aanmerking komende kosten. 7. In afwijking van het voorgaande lid wordt een vergoeding voor het aanschaffen of vervangen van huisraad, meubilair en stoffering verleend als een tegemoetkoming waarvan de hoogte wordt bepaald aan de hand van de richtprijzen die door de gemeente Zwolle gehanteerd worden bij de bijzondere bijstandsverlening in het kader van de Wet werk en bijstand. 8. Het bedrag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 22 lid 1 onder f van de verordening bedraagt de werkelijke kosten van het tijdelijk betrekken van woonruimte, gemaximeerd tot het bedrag van de maximaal subsidiabele huur, zoals jaarlijks wordt vastgesteld in het onderdeel Huurtoeslag van de belastingdienst; 9. Het bedrag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 22 lid 1 onder g van de verordening bedraagt de daadwerkelijk gederfde huurinkomsten, gemaximeerd tot het bedrag van de maximaal subsidiabele huur, zoals jaarlijks wordt vastgesteld in het onderdeel Huurtoeslag van de belastingdienst; 10. Het bedrag voor het bezoekbaar maken van een woonruimte als bedoeld in artikel 25 lid 4 van de verordening bedraagt maximaal € 5.479,--. 11. De aanpassingskosten als bedoeld in artikel 28 lid 3 van de verordening bedragen maximaal € 1.022,--.
Artikel 10 Kostensoorten in verband met het realiseren van een aan- of uitbouw De kosten in artikel 22 lid 1b van de verordening die worden aangemerkt als kosten die vallen binnen de verantwoording van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor het realiseren van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, zijn:
3
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
8. 9. 10. 11. 12.
de aanneemsom; de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten; het architectenhonorarium; het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is; de leges die betrekking hebben op het treffen van de voorziening; de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting; renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen; de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk en gemaximeerd door het gestelde in artikel 34 van de verordening; de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzienbaar waren; de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing; de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening; de administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de aanvrager;
Hoofdstuk 3 Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 11. Vervoer en inkomen Het inkomen genoemd in artikel 37 van de verordening waarboven, na vermenigvuldiging met de factor 1,5, geen auto wordt verstrekt of een vergelijkbare voorziening in aanmerking komt, bedraagt: € 16.368,- per jaar voor ongehuwde personen jonger dan 65; € 17.985,- per jaar voor ongehuwde personen van 65 jaar of ouder; € 23.383,- per jaar voor gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar; € 24.738,- per jaar voor gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn.
Artikel 12. Persoonsgebonden budgetten voor individuele vervoermiddelen voor lokaal vervoer 1. Het persoonsgebonden budget voor individuele vervoersmiddelen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde die de gemeente aan de leverancier betaalt voor de goedkoopst adequate voorziening of de door burgemeester en wethouders goedgekeurde offerte. 2. Indien nodig wordt het persoonsgebonden budget verhoogd met het jaarbedrag voor onderhoud en reparatie gebaseerd op het onderhoudscontract van de gemeente bij het verstrekken van de vervoervoorziening in natura. Burgemeester en wethouders bepalen per persoonsgebonden budget het aantal jaren dat aan onderhoud en reparatie zal worden opgenomen.
Artikel 13. Bijdragen en omvang van vervoersvoorzieningen 1. Voor de deelname aan het collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 39 lid 1 van de verordening is de aanvrager per rit een bedrag conform het reguliere openbaar vervoer op basis van de blauwe nationale strippenkaart verschuldigd. 2. Voor vervoer met het collectief vervoersysteem buiten de gemeentegrens maar binnen 5 openbaar vervoerzones vanaf het woonadres, wordt een bedrag van maximaal € 529,-- per jaar verleend. Het bedrag wordt uitbetaald aan een door burgemeester en wethouders aan te wijzen vervoerder. 3. Het persoonsgebonden budget voor gebruik van een auto als bedoeld in artikel 39 lid 2 van de verordening bedraagt: a.€ 567,-- per kalenderjaar voor eigen auto of b.€ 301,-- per kalenderjaar voor bruikleen- of leaseauto of c.€ 810,-- indien de auto waarvan gebruik gemaakt wordt speciaal ingericht of aangepast is voor het zittend in een rolstoel vervoeren van een aanvrager die rolstoelafhankelijk is. 4. Het persoonsgebonden budget voor het gebruik van een auto als bedoeld in lid 3 kan verhoogd worden indien de aanvrager ter voorkoming van dreigende eenzaamheid aangewezen is op contacten buiten het zorggebied. In een dergelijke situatie wordt de
4
verhoging van het persoonsgebonden budget individueel vastgesteld op basis van de vervoersbehoefte, waarbij uitgegaan wordt van de werkelijke kosten van het vervoer verminderd met de kosten van het openbare vervoer. 5. Indien echtgenoten beiden geïndiceerd zijn voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 39 lid 2 sub a van de verordening, wordt het persoonsgebonden budget vastgesteld op niet meer dan anderhalf maal de bedragen genoemd in lid 3. 6. Indien een aanvrager in een AWBZ-inrichting verblijft, kan de vervoersvoorziening met toepassing van artikel 38 van de verordening, na individuele vaststelling voor familiebezoek worden verhoogd tot maximaal € 746,-- per kalenderjaar. Hoofdstuk 5 Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 14. Verplaatsen in en rond de woning. 1. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde die het college aan de leverancier betaalt voor de goedkoopst adequate voorziening. 2. Indien nodig wordt het persoonsgebonden budget verhoogd met het jaarbedrag voor onderhoud en reparatie gebaseerd op het onderhoudscontract van de gemeente bij het verstrekken van de rolstoel in natura. Burgemeester en wethouders bepalen per persoonsgebonden budget het aantal jaren dat aan onderhoud en reparatie zal worden opgenomen. 3. Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming. Het bedrag van de financiële tegemoetkoming bedraagt € 2.582,-- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar. Hoofdstuk 6 Slotbepalingen
Artikel 15. Inwerkingtreding. Dit besluit treedt in werking met ingang van 15 februari 2011.
Artikel 16. Citeertitel. Dit besluit kan worden aangehaald als het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zwolle 2011. T@ELICHTING BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE ZWOLLE
Inleiding Naast een verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is er ook een Zwols besluit maatschappelijke ondersteuning. Het doel van de Wmo is "meedoen". De raad heeft op 18 oktober 2010 de “Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle” vastgesteld. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd: - aansluiten in lokale regelgeving bij jurisprudentie Wmo; - het integraal invoeren van een eigen bijdrage systeem; - recht doen aan verschillen tussen mensen - uitgaan van eigen kracht van mensen en netwerken. Alleen daar waar de eigen (ook financiële) mogelijkheden van inwoners ontoereikend zijn, heeft de gemeente de taak om het zelfstandig en zelfredzaam deelnemen aan de samenleving te faciliteren. In de verordening is opgenomen dat er eerst wordt gekeken naar wat de cliënt zelf kan, wat de mogelijkheden zijn binnen zijn eigen netwerk daarna naar de mogelijkheden van algemene voorzieningen. Pas daarna wordt er gekeken of individuele voorzieningen een oplossing kunnen zijn.
5
Algemeen In de verordening is in artikelen 13 en 15 aangegeven dat de hoogte van de voorzieningen en bijdragen aan de hand van het door burgemeester en wethouders vast te stellen besluit kunnen worden bepaald. In dit besluit zijn alle bedragen bij elkaar gebracht die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn regels gegeven waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat over vorm of inhoud van de voorziening. In het verstrekkingenboek worden de beleidsregels gegeven over criteria die gehanteerd worden bij de indicatiestelling en selectie van de juiste voorziening. Het eerste onderwerp, na de begripsbepaling, dat in het besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. De systematiek van de verordening is dat eerst gekeken wordt naar de eigen mogelijkheden van de zorgvrager, dan naar de mogelijkheden van het sociaal netwerk en vervolgens naar algemene voorzieningen. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt. Bij algemene voorzieningen geldt een eenvoudige en lichte toelatingstoets. Bij de verstrekking van een algemene voorziening wordt geen eigen bijdrage gevraagd. Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen, zou verstrekking kunnen worden beperkt tot de meerkosten. Het algemeen gebruikelijke deel kan door de aanvrager zelf betaald worden in de vorm van een besparingsbijdrage. De gemeente Zwolle hanteert de besparingsbijdrage alleen in het collectief vervoer op basis van de blauwe strippenkaart, waarbij de bus wordt beschouwd als algemeen gebruikelijke voorziening. Op grond van de Wmo is de gemeente bevoegd om voorzieningen af te stemmen op het inkomen van de aanvrager. De Gemeente Zwolle kiest ervoor om voor voorzieningen die in het kader van de Wmo worden verstrekt een eigen bijdrage/eigen aandeel te rekenen. De wijze waarop de eigen bijdrage/eigen aandeel wordt berekend is in dit Besluit opgenomen. Hierbij wordt de eigen bijdrageregeling gehanteerd zoals in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is opgenomen. De bedragen in het besluit zijn gebaseerd op het jaar 2011 en zullen worden geïndexeerd. Publicatie van de actuele bedragen vind plaats op www.wmozwolle.nl. Aan het einde van het besluit komen de inwerkingtreding en citeertitel aan bod. ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING Hoofdstuk 1 Algemeen
Artikel 1. Begrippen In artikel 1 worden drie begrippen omschreven. Wet en verordening spreken voor zich. Inkomen is overgenomen uit de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op grond van artikel 15 Wmo. De AMvB spreekt over het inkomen voor vier categorieën huishoudens. Volgens de toelichting op de algemene maatregel van bestuur geldt voor de categorieën als inkomensnorm 120% van het verzamelinkomen op het sociaal minimum.
Artikel 2. Persoonsgebonden budget Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Het verzoek kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag om een individuele voorziening, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Tijdens onderzoek kan duidelijk worden dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget (zie artikel 14 verordening). Dit zal verder worden uitgewerkt in het verstrekkingenboek.
Artikel 3. Verantwoording persoonsgebonden budget De belanghebbende dient verantwoording af te leggen indien een persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De belanghebbende is verplicht om alle administratie betreffende de aankoop of huur van
6
een voorziening gedurende een periode van vijf jaar te bewaren. In de beschikking wordt vermeld aan welke vereisten belanghebbende moet voldoen. Hierbij gaat het niet alleen om de verantwoording van het budget, maar ook of de voorziening voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen.
Artikel 4. Terugvordering en verrekening persoonsgebonden budget In dit artikel wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met terugvordering en verrekening van een persoonsgebonden budget. Lid 1 Bij een persoonsgebonden budget komt de voorziening vrijwel altijd in eigendom van de belanghebbende. Indien deze de voorziening niet meer kan gebruiken (bijvoorbeeld door overlijden of omdat de voorziening niet meer adequaat is, dan wel incidenteel wordt gebruikt), wordt een percentage van de waarde van de voorziening, gebaseerd op de afschrijvingssystematiek zoals vermeld in artikel 4 lid 3 teruggevorderd. Nabestaande(n) kunnen de voorziening binnen één a twee maanden aan de gemeente schenken. In dat geval kan terugvordering achterwege blijven. Lid 2 In dit artikel wordt aangegeven dat de waarde van een bepaalde voorziening wordt verrekend met een voorziening, die opnieuw wordt toegekend. Verrekening vindt niet plaats, indien de belanghebbende de voorziening aan de gemeente schenkt. Deze teruggave zou moeten plaatsvinden binnen een termijn van één tot twee maanden. Lid 3 In dit artikel wordt aangegeven welke afschrijvingspercentages en afschrijvingstermijn gehanteerd worden indien een voorziening wordt teruggevorderd dan wel er een verrekening plaatsvindt. De afschrijvingssystematiek wordt ook toegepast om de waarde van een tweedehandsvoorziening te bepalen. Bij zeer intensief gebruik van een rolstoel kan afgeweken worden van de afschrijvingstermijn van zeven jaar. De gemeente beoordeelt of er sprake is van intensief gebruik. Lid 4 Belanghebbende dient bij de aanvraag aan te geven dat hij van plan is een tweedehandsvoorziening te kopen. Het uitgangspunt is dat de hoogte van het persoonsgebonden budget afgestemd wordt op de feitelijke kosten van de voorziening. De gemeente verstrekt nooit meer dan de waarde van de voorziening volgens de afschrijvingssystematiek van artikel 4 lid 3. Betaling vindt plaats op basis van de factuur. Voorbeeld: Mevrouw J. wil graag met behulp van een persoonsgebonden budget een tweedehands scootmobiel aanschaffen. Zij wil graag een scootmobiel aanschaffen van 3 jaar voor een bedrag van € 2.500. De nieuwprijs van deze scootmobiel bedraagt € 5.000. Maximaal wordt hiervoor een persoonsgebonden budget verstrekt van 57% van € 5.000 is € 2.850. Op basis van de factuur wordt aan mevrouw J. een persoonsgebonden budget toegekend van € 2.500.
Artikel 5. Omvang van eigen bijdrage en het eigen aandeel Voor voorzieningen in het kader van de wet maatschappelijke ondersteuning is een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel verschuldigd. In lid 2 worden de uitzonderingen benoemd van voorzieningen waarvoor geen eigen bijdrage/eigen aandeel verschuldigd is. In lid 4 wordt aangegeven wanneer er geen eigen bijdrage/eigen aandeel wordt opgelegd. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen. Op basis van het (gezamenlijk) inkomen berekent het CAK. de eigen bijdrage per vier weken. Hoofdstuk IV van het Rijksbesluit maatschappelijke ondersteuning geeft de regels over eigen bijdragen. In artikel 4.1 lid 1 van de algemene maatregel van bestuur wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. De gemeente Zwolle kiest voor hantering van de bedragen zoals genoemd in de algemene maatregel van bestuur zonder wijzigingen.
7
Minimale eigen bijdrage inkomensgrens Marginaal tarief
Eenpersoons 65 € 17,80
Eenpersoons 65 + € 17,80
Meerpersoons 65 € 25,40
Meerpersoons 65 + € 25,40
€ 22.636 15%
€ 15.838 15%
€ 27.902 15%
€ 22.100 15%
Voorbeeld: Mw Janssen is ongehuwd, jonger dan 65 jaar en heeft een verzamelinkomen van € 24.500 in het jaar 2009. Zij werd in oktober 2011 geïndiceerd voor hulp bij het huishouden gedurende 3 uur per week. De eigen bijdrage die zij moet betalen voor de 12 uur hulp per 4 weken is het minimumbedrag ad € 17,80 en € 21,51 = € 39,31 per 4 weken. Het bedrag 21,51 per 4 weken is een dertiende gedeelte van 15% van € 1.864 per jaar (€ 24.500 – € 22.636 per jaar).
Artikel 6. Termijn van eigen bijdrage of eigen aandeel Lid 1 Voor hulp bij het huishouden is de duur van het betalen van een eigen bijdrage gelijk aan de duur van de feitelijke hulp. Lid 2 In dit artikel wordt aangegeven dat voor roerende zaken in eigendom maximaal 39 perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening kan worden gebracht. Bij de gemeente Zwolle worden alleen woonvoorzieningen onder de € 250,- in eigendom verstrekt. In dit artikel wordt ook aangegeven dat voor bouwkundige of woontechnische aanpassingen van een woning gedurende maximaal 39 perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening wordt gebracht. Dit geldt zowel voor woningen die in eigendom zijn van de aanvrager als voor woningen die door de aanvrager worden gehuurd. Voorbeeld: Mevrouw J. is alleenstaand en ouder dan 65 jaar. Haar verzamelinkomen in 2009 bedraagt € 17.500. Haar maximale periodebijdrage wordt als volgt berekend: 1. minimum bijdrage is € 17,80 2. 1/13 deel van 15% van inkomensafhankelijke deel (€ 17.500 - € 15.838) is € 19,38. De maximale eigen bijdrage van mevrouw J. bedraagt € 17,80 + € 19,38 is € 37,18. Er is een woningaanpassing gerealiseerd van € 8.000. De eigen bijdrage bedraagt € 8.000 gedeeld door 39 is € 205 per periode van 4 weken voor de duur van 3 jaar (39 perioden). De eigen bijdrage van de woningaanpassing (€ 205) bedraagt meer dan de maximale eigen bijdrage (€ 37,18). Mevrouw J. betaalt voor een periode van 3 jaar een eigen bijdrage van € 37,18 per periode. Lid 3 Voor de overige voorzieningen geldt dat de eigen bijdrage wordt gebaseerd op de waarde van de voorziening uitgaande van de volgende afschrijving:
Voorziening
Jaar 1 86%
Jaar 2 71%
Jaar 3 57%
Jaar 4 43%
Jaar 5 29%
Jaar 6 14%
Jaar 7 0%
De restwaarde van een voorziening ouder dan zeven jaar is nul en dat betekent dat voor voorzieningen ouder dan zeven jaar er geen eigen bijdrage hoeft te worden betaald. Voorbeeld 1 Er wordt een nieuwe scootmobiel verstrekt van € 5.000. De maandelijkse eigen bijdrage bedraagt € 5.000 gedeeld door 91 perioden (7 maal jaarlijks 13 perioden) is € 55. De eigen bijdrage voor de scootmobiel bedraagt € 55 per vier weken voor een periode van 7 jaar. De hoogte van de eigen bijdrage die uiteindelijk daadwerkelijk door de aanvrager wordt betaald is afhankelijk van zijn inkomensafhankelijke maximale eigen bijdrage en kan dus lager zijn. Voorbeeld 2 Er wordt een scootmobiel uit het depot verstrekt van 4 jaar oud. De nieuwprijs bedraagt € 5.000. Volgens bovenstaande tabel is de restwaarde van de scootmobiel na 4 jaar 43% van € 5.000 is € 2.150. Het duurt nog 3 jaar voordat de scootmobiel is afgeschreven. De maandelijkse eigen bijdrage bedraagt € 2.150 gedeeld door 39 perioden (3 maal jaarlijks 13 perioden) is € 55. De eigen
8
bijdrage voor de scootmobiel bedraagt € 55 per vier weken voor een periode van 3 jaar. De hoogte van de eigen bijdrage die uiteindelijk daadwerkelijk door de aanvrager wordt betaald is afhankelijk van zijn inkomensafhankelijke maximale eigen bijdrage en kan dus lager zijn. Hoofdstuk 2 Huishouden voeren
Artikel 7. Persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget (pgb) voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. De vaststelling van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden geschiedt aan de hand van het uurtarief. Het uurtarief wordt vermenigvuldigd met het aantal geïndiceerde uren. Het uurtarief vertegenwoordigt een reële tegenwaarde van de kosten van zorg in natura. Voor de vaststelling van het persoonsgebonden budget wordt gebruikt gemaakt van twee verschillende tarieven, gebaseerd op 80 procent van de huidige CTG tarieven voor huishoudelijke verzorging (HV1 en HV2). In het derde lid wordt bepaald dat de verantwoording voor de kosten van hulp bij het huishouden moet geschieden aan de hand van het formulier dat de Gemeente Zwolle beschikbaar stelt. Dit wijkt af van de andere voorzieningen zoals rolstoelen en scootmobielen waarbij verantwoording kan plaatsvinden aan de hand van uitgebrachte offertes en betaalwijzen. De frequentie van verantwoording zal afhangen van de omvang van het budget.
Artikel 8. Persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen. In de leden 1 en 2 worden de uitgangspunten neergelegd voor het bepalen van het persoonsgebonden budget. De hoogte van het budget wordt in de eerste plaats bepaald op basis van het bedrag dat de gemeente betaalt aan haar leveranciers voor naturaverstrekkingen. Indien geen sprake is van een gemeentelijke leverancier kan de door het college goedgekeurde offerte als maatstaf worden gehanteerd. Een eventuele restwaarde kan in mindering worden gebracht op het pgb bijvoorbeeld indien wordt gekozen voor een leverancier die de voorziening niet terugneemt. Woonvoorzieningen kunnen ook als een tegemoetkoming in de kosten aan de woningeigenaar of corporatie worden verstrekt. Ingeval van een tweedehandsvoorziening is artikel 4 van toepassing.
Artikel 9 Omvang van de Woonvoorzieningen In artikel 9 lid 1 wordt aangegeven dat de vergoeding voor verhuizen gelijk is aan de reële kosten van een erkende verhuizer. In geval van zelfwerkzaamheid bepalen burgemeester en wethouders de hoogte van het bedrag aan de hand van een vergelijking met de kosten van een erkende verhuizer. Burgemeester en wethouders moeten de kosten en de verhuizer, op basis van de uitgebrachte offerte hebben aanvaard. Lid 2 geeft aan dat de vergoeding voor stoffering vanwege een verhuizing gemaximeerd is. Lid 3 regelt dat het bedrag voor verhuizen wordt vastgesteld op basis van het Besluit beheer sociale huursector (Bbsh) in geval van verhuizing op verzoek van de Gemeente Zwolle bv voor het vrijmaken van een aangepaste woning. Lid 7 regelt dat, in plaats van een 100% kostenvergoeding, de vergoeding voor herstoffering bijvoorbeeld vanwege Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD) is genormeerd in overeenstemming met de normenlijst voor bijzondere bijstand. Ook meubilair en huisraad zijn genormeerd volgens de richtprijzen voor bijzondere bijstand. Deze voorziening is gebaseerd op artikel 22 lid 1 sub c. Lid 8 biedt de mogelijkheid om de extra huur voor een tijdelijke woning gedurende een ingrijpende aanpassing te vergoeden. In lid 10 wordt aangegeven dat de vergoeding voor het bezoekbaar maken van een woonruimte als bedoeld in artikel 25 lid 4 van de verordening een gemaximeerde vergoeding is.
9
Artikel 10. Kostensoorten in verband met het realiseren van een aan- of uitbouw Dit artikel geeft aan de kosten in artikel 22 lid b van de verordening die worden aangemerkt als kosten die vallen binnen de verantwoording van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor het realiseren van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening.
Artikel 11. Vervoer en inkomen. Dit artikel legt vast vanaf welke grens de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht. De Algemene Maatregel van Bestuur op grond van artikel 15 Wmo spreekt over het inkomen voor vier categorieën huishoudens. Volgens de toelichting op de maatregel geldt voor de categorieën als inkomensnorm 120% van het verzamelinkomen op het sociaal minimum. De bedragen zijn hier overgenomen. Indien meer dan anderhalf keer het inkomen wordt verworven, wordt geen vervoermiddel in huur of vergoeding voor het aanschaffen verstrekt. Voorbeeld: Voor een alleenstaande van 40 jaar ligt de grens bij een bedrag van € 24.552 per jaar (= 1,5 x € 16.368,-- per jaar) geen auto wordt verstrekt.
Artikel 12. Persoonsgebonden budgetten voor individuele vervoermiddelen voor lokaal vervoer. Dit artikel regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst adequate voorziening. Ingeval van een tweedehandsvoorziening is artikel 4 van toepassing. De hoogte van het budget wordt in de eerste plaats bepaald op basis van het bedrag dat de gemeente betaalt aan haar leveranciers voor naturaverstrekkingen. Indien geen sprake is van een gemeentelijke leverancier kan de door het college goedgekeurde offerte als maatstaf worden gehanteerd. Er kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Een eventuele restwaarde kan in mindering worden gebracht op het pgb bijvoorbeeld indien wordt gekozen voor een leverancier die de voorziening niet terugneemt.
Artikel 13. Bijdragen en omvang van vervoersvoorzieningen. Voor het gebruik van het collectieve vervoersysteem moet de gehandicapte per rit uit eigen middelen een bedrag gelijk aan tenminste 2 strippen van de "Blauwe Nationale Strippenkaart" betalen aan de vervoerder of zoveel meer als er zones worden gereden. De gehandicapte betaalt dus evenveel als de niet gehandicapte burger in het reguliere openbare vervoer. In lid 2 van het besluit wordt, voor het collectieve systeem, het bedrag voor vervoer buiten Zwolle bepaald (zie artikel 37 verordening). In de leden 3 en 4 wordt de omvang van de vervoersvoorziening bepaald voor mensen die niet gezamenlijk met anderen gebruik kunnen maken van het collectief vervoer. Lid 4 ziet op de situatie waar de aanvrager dreigt te vereenzamen. Men kan een hogere autokostenvergoeding krijgen indien het contact buiten de 5-zonegrens woont. In lid 5 wordt voorgeschreven dat de vervoersvoorziening voor een geïndiceerd echtpaar wordt gemaximeerd tot anderhalf maal de vergoeding voor één persoon. De gedachte achter de maximering is dat echtelieden regelmatig gezamenlijk op stap gaan. Het laatste lid ziet op aanvragers die in een Awbz-inrichting verblijven.
Artikel 14. Verplaatsen in en rond de woning. In het tweede lid wordt voor het bepalen van het pgb uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening welk bedrag verhoogd wordt met de kosten van onderhoud en reparatie aan vergelijkbare rolstoelen. De hoogte van het budget wordt aan de hand van het program van eisen bepaald op basis van het bedrag dat de gemeente betaalt aan haar leveranciers voor naturaverstrekkingen. Ingeval van een tweedehandsvoorziening is artikel 4 van toepassing. De sportrolstoel in het laatste lid, is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke
10
voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingwijze, zoals bij de Wvg gewoon, voortgezet. Bij de invoering van de Wvg is deze vergoeding afgeleid van de AAW. De voorziening is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Globaal is hierbij van de volgende onderverdeling uitgegaan 75% voor de aanschaf en 25% voor het onderhoud gedurende drie jaar. Geïndexeerd komt de vergoeding thans op € 2.217,-, inclusief de kosten van onderhoud. Na drie jaar kan opnieuw een rolstoel worden toegekend.
Artikel 15 en 16 Slotbepalingen. Dit besluit eindigt met inwerkingtreding en het citeerartikel.
11