BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING Gemeente Hof van Twente 1 maart 2011
Goor, februari 2011
2
Inhoudsopgave HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Artikel 2
Begripsbepalingen Beperking
HOOFDSTUK 2
HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7
Kwaliteitseisen Persoonsgebonden budget alfa Persoonsgebonden budget regulier alfa Persoonsgebonden budget regulier HH2 Betalingsschema
HOOFDSTUK 3
WOONVOORZIENINGEN
Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12
Persoonsgebonden budget Financiële tegemoetkomingen Woningsanering Vereisten keukenaanpassing Anti-speculatie
HOOFDSTUK 4
VERVOERVOORZIENINGEN
Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16
Collectief vervoer Persoonsgebonden budget Inkomensgrenzen Hoogte financiële tegemoetkomingen
HOOFDSTUK 5
ROLSTOELEN
Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19
Persoonsgebonden budget Sportrolstoel Rijvaardigheidstraining
HOOFDSTUK 6
EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL IN DE KOSTEN
Artikel 20 Artikel 21 Artikel 22 Artikel 23
Eigen bijdrage en eigen aandeel in de kosten Kostprijs van de voorziening Periode waarover de eigen bijdrage of eigen aandeel Is verschuldigd Afschrijvingsperiode
HOOFDSTUK 7
SLOTBEPALINGEN
Artikel 24
Citeertitel en inwerkingtreding
3 3
4 4 4 4 5
6 6 7 7 7
8 8 9 9
10 10 10
11 11 11 12
13
3
BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING Burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente; gelet op de artikelen 15 en 19 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 1 lid 1 onder q van de Verordening maatschappelijke ondersteuning; besluiten: vast te stellen de navolgende REGELS VOOR FINANCIËLE TEGEMOETKOMINGEN EN PERSOONSGEBONDEN BUDGETTEN. HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsbepalingen 1. Norminkomen: het verzamelinkomen of belastbaar inkomen berekend op het niveau van het geldende sociaal minimum; 2. Verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hof van Twente 2011; 3. Instandhoudingskosten: kosten die gemaakt worden om een voorziening te kunnen gebruiken en de levensduur te waarborgen. Deze kosten betreffen uitsluitend kosten van reparaties en onderhoud en, zonodig, WA-verzekering van woonvoorzieningen genoemd in artikel 9 lid 6 van dit besluit, vervoermiddelen en rolstoelen; 4. PGB-alfa: een persoonsgebonden budget, bedoeld voor de inkoop van Hulp bij het Huishouden bij een particulier of een (thuiszorg)organisatie die niet voldoet aan kwaliteitseisen zoals die zijn gesteld aan de gecontracteerde aanbieders van Hulp bij het Huishouden: 5. PGB-regulier: een persoonsgebonden budget, bedoeld voor de inkoop van Hulp bij het Huishouden bij een thuiszorgorganisatie die voldoet aan de kwaliteitseisen zoals die zijn gesteld aan de gecontracteerde aanbieders van Hulp bij het Huishouden; 6. Kwaliteitseisen: eisen die zijn gesteld aan gecontracteerde thuiszorgorganisaties om Hulp bij het Huishouden in natura te mogen leveren; 7. Gebruikersbijdrage: het gereduceerde Regiotaxitarief dat de Wmo-pashouder in rekening wordt gebracht bij gebruik van het collectief vervoersysteem 8. Alle begrippen, die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening. Artikel 2 Beperking Voor voorzieningen onder de € 50,00 wordt, met uitzondering van de Hulp bij het Huishouden, geen financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget gegeven, tenzij het de verstrekking van een voorziening betreft die in principe duurder is dan € 50,00 maar er een alternatief beschikbaar is dat voldoet aan het uitgangspunt "goedkoopst en adequaat" en waarvan de prijs door centrale inkoop door de gemeente onder deze grens ligt.
4 HOOFDSTUK 2
HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 3 Kwaliteitseisen Om in aanmerking te komen voor het persoonsgebonden budget zoals bedoeld in de artikelen 5 of 6 van dit Wmo-besluit (het PGB-regulier) moet de hulp bij het huishouden geleverd worden door een thuiszorgaanbieder, die voldoet aan de hieronder vermelde kwaliteitseisen. De (thuiszorg)aanbieder: • beschikt over tenminste 2 jaar ervaring in het betreffende vakgebied; • beschikt over een door een onafhankelijke derde afgegeven certificaat waaruit blijkt dat voldaan wordt aan onafhankelijke (Europese) kwaliteitsnormen zoals ISO, HKZ of een vergelijkbare norm. • voldoet aan en past de Kwaliteitswet zorginstellingen toe; • vervangt in geval van ziekte of andere niet te beïnvloeden oorzaken, waardoor de betreffende medewerker geen HH1 of HH2 kan leveren, deze medewerker binnen 5 werkdagen ten behoeve van de continuering van de dienstverlening aan de betreffende cliënt. • continueert in geval van vakantie de hulp bij het huishouden; • past bij de uitvoering van de dienstverlening de Wet klachtrecht cliënten zorgsector toe; • borgt bij de uitvoering van de dienstverlening de medezeggenschap van cliënten conform de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen; • legt bij aanvang van de dienstverlening de met de (vertegenwoordiger van) cliënt overeengekomen afspraken omtrent dienstverlening vast in een individueel plan hulp bij het huishouden; • garandeert de deskundigheid van medewerkers. Artikel 4 Persoonsgebonden budget alfa 1. Het persoonsgebonden budget (PGB-alfa) voor inkoop van eenvoudige hulp (HH1) is gebaseerd op een uurloon voor hulp van € 13,50. De gemeente draagt ervoor zorg dat de budgethouder verzekerd is voor wettelijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand. 2. Indien de budgethouder voor het beheer van het PGB gebruik maakt van diensten van Menzis Wmo Support, bestaat recht op een toeslag. Deze toeslag is gelijk aan de kosten die Menzis Wmo Support in rekening brengt voor haar dienstverlening. 3. Het PGB-alfa wordt betaalbaar gesteld indien HH wordt ingekocht bij een particulier persoon, niet zijnde een familielid in de 1e of 2e graad of partner daarvan, of bij een organisatie die niet voldoet aan de kwaliteitseisen als genoemd in artikel 3 van dit besluit. 4. Het PGB-alfa per periode van 4 weken is het product van het PGB-alfa per uur als bedoeld in het eerste lid en 4 maal het aantal uren geïndiceerde hulp per week. Artikel 5 Persoonsgebonden budget regulier alfa 1. Het persoonsgebonden budget (PGB-regulier) voor inkoop van eenvoudige hulp (HH1) bedraagt € 19,25 per uur. 2. Dit budget wordt betaalbaar gesteld indien HH1 wordt ingekocht bij een organisatie die voldoet aan de kwaliteitseisen als genoemd in artikel 3 van dit besluit. 3. Het PGB-regulier per periode van 4 weken is het product van het PGB-regulier per uur als bedoeld in het eerste lid en 4 maal het aantal uren geïndiceerde hulp per week. Artikel 6 Persoonsgebonden budget regulier HH2 1. Het persoonsgebonden budget (PGB-regulier) voor inkoop van meervoudige hulp (HH2) bedraagt € 22,60 per uur. 2. Dit budget wordt slechts betaalbaar gesteld indien HH2 wordt ingekocht bij een organisatie die voldoet aan de kwaliteitseisen als genoemd in artikel 3 van dit besluit. 3. Indien HH wordt ingekocht bij een organisatie die niet voldoet aan de eisen als genoemd in artikel 3 van dit besluit, bestaat geen recht op een PGB als bedoeld in dit artikel.
5 4. Het PGB-regulier per periode van 4 weken is het product van het PGB-regulier per uur als bedoeld in het eerste lid en 4 maal het aantal uren geïndiceerde hulp per week. Artikel 7 Betalingsschema Het PGB wordt per periode van 4 weken vooraf betaald.
6
HOOFDSTUK 3
WOONVOORZIENINGEN
Artikel 8 Persoonsgebonden budget 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget (PGB) voor aanschaf van een woonvoorziening is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening. 2. De goedkoopst adequate voorziening kan blijken uit een door het college goedgekeurde kostenbegroting of uit een door de gemeente met een gecontracteerde leverancier afgesloten overeenkomst. 3. Het PGB wordt betaald aan de budgethouder, nadat deze een getekende opdrachtbevestiging dan wel factuur heeft overgelegd. 4. Indien een PGB voor aanschaf van een voorziening wordt verstrekt, kan zonodig ook een PGB voor instandhoudingkosten worden toegekend. 5. Het PGB voor instandhoudingkosten wordt achteraf op declaratiebasis betaald zolang de technische levensduur van de voorziening niet is verstreken en de kosten niet vallen onder garantiebepalingen van de leverancier. 6. De hoogte van het PGB voor instandhoudingkosten is beperkt tot de werkelijk gemaakte kosten met een maximum van € 125,- op jaarbasis. Artikel 9 Financiële tegemoetkomingen 1. Verhuiskosten: De financiële tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing (artikel 16 lid 2 onder a Verordening) bedraagt, behoudens het tweede lid, € 2.474,-. 2. Indien de begrote kosten van een bouwkundige of woontechnische ingreep aan de te verlaten woning meer bedragen dan € 15.000,-, wordt de tegemoetkoming zoals bedoeld in het eerste lid vastgesteld op 20 % van de begrote kosten. 3. Woonvoorzieningen van (niet-) bouwkundige of (niet-) woontechnische aard en uitraasruimte: de financiële tegemoetkoming (artikel 16 lid 1 Verordening) bedraagt 100% van de goedgekeurde kosten voor zover het geen voorziening betreft als bedoeld in artikel 10 van dit besluit. 4. Tijdelijke huisvesting: De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting (art.16 lid 2 sub c Verordening) bedraagt maximaal: a. de werkelijke kosten met een maximum van € 374,00 per maand als financiële tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte; b. de werkelijke kosten met een maximum van € 187,00 per maand als financiële tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte. 5. Huurderving: De financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving (art.16 lid 2 onder d Verordening), omvat de werkelijke kosten van kale huur, vermeerderd met de subsidiabele servicekosten, tot een maximum dat overeenkomt met de maximum huurgrens per maand als bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag. 6. Onderhoud en reparatie woonvoorzieningen (artikel 16 lid 2 onder b Verordening) 1. de financiële tegemoetkoming wordt uitsluitend verstrekt voor de onderstaande voorzieningen: a. stoelliften; b. rolstoel- of sta - plateauliften; c. woonhuisliften; d. hefplateau - liften; e. balansliften; f. tilliften; g. mechanisme voor een hoog / laag verstelbaar keukenblok; h. elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren; 2. indien de gemeente een contract met een leverancier heeft afgesloten voor de levering van de onder het eerste lid genoemde voorzieningen, gelden voor de hoogte van de kosten van onderhoud en reparatie de desbetreffende prijzen uit het contract. Dit geldt ook indien de toekenning van de voorziening heeft plaatsgevonden in de vorm van een persoonsgebonden budget.
7
Artikel 10 Woningsanering 1. De financiële tegemoetkoming voor woningsanering (art. 16 lid 1 onder b Verordening) betreft uitsluitend de kosten die noodzakelijk zijn voor vervanging van vloerbedekking en/of gordijnen in verband met cara of allergische aandoeningen, of vervanging van tapijt dat niet geschikt is voor rolstoelgebruik. De maximale financiële tegemoetkomingen worden gebaseerd op de lid 2 en lid 3 van dit artikel genoemde bedragen en afschrijvingspercentages. 2. Voor vloerbedekking en raambedekking gelden de volgende normbedragen per m2 inclusief bijkomende kosten als egaliseren, leggen, ophangen etc. a. Vinyl (PVC) vloerbedekking (rolstoelgeschikt) per strekkende meter van 4 meter breed € 68,37 b. Gordijnen/lamellen per m2 raamoppervlak € 23,80 3. Afschrijvingspercentages: Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt rekening gehouden met afschrijving van de te vervangen stoffering, door toepassing van de volgende afschrijvingspercentages op de in lid 2 genoemde normbedragen Gebruiksduur Vergoeding
Tot 2 jaar 100%
Tot 4 jaar 75%
Tot 6 jaar 50%
*) Omdat de artikelen economisch zijn afgeschreven.
Tot 8 jaar 25%
Ouder 8 jr Nihil *)
Artikel 11 Vereisten keukenaanpassing Bij een noodzakelijke keukenaanpassing wordt uitgegaan van de standaard keuken voor de sociale woningbouw met een opbergruimte van maximaal 5 aanrecht/boven kasten. Voor rolstoelgebruikers dient het onderrijdbare deel van het aanrecht 1.80 meter zijn. Het onderrijdbare deel bestaat uit het kook- spoel- en werkdeel. Naast de opstelplaats voor het kooktoestel dient 30 cm afzetruimte beschikbaar te zijn. Artikel 12 Anti-speculatie 1. De vaststelling van de eventuele meerwaarde als bedoeld in artikel 22 van de Verordening, geschiedt door een beëdigd taxateur, aan te wijzen door de woningeigenaar. 2. De restitutie aan de gemeente bedraagt in het eerste jaar 100% van de meerwaarde, waarna het percentage jaarlijks met 10 neerwaarts wordt bijgesteld. Na het 10e jaar is geen restitutie meer verschuldigd. 3. Op het te restitueren bedrag kunnen de kosten van de taxatie in mindering worden gebracht tot een maximum van € 227,00; 4. Het te restitueren bedrag bedraagt nooit meer dan het bedrag dat ten laste van de gemeente is gekomen in verband met de getroffen voorzieningen.
8 HOOFDSTUK 4
VERVOERVOORZIENINGEN
Artikel 13 Collectief vervoer Het collectief systeem (artikel 23 onder a Verordening) bestaat uit een Collectief Vraagafhankelijk Vervoerssysteem (CVV). Voor personen met een beperking die in het bezit zijn van een vervoerpas (Wmo-pashouders) gelden de volgende voorwaarden: 1. Voor de tarifering van het collectief systeem wordt dezelfde zone-indeling gehanteerd als bij het openbaar busvervoer. 2. Het vervoer betreft regionale ritten, d.w.z. binnen een gebied van maximaal 5 zones vanaf het woonadres van de Wmo-pashouder. 3. Standaard zonebudget: het gebruik van het collectief vervoer tegen het gereduceerde tarief (zonebudget) is beperkt tot een maximum van 500 reiszones op jaarbasis. Hierop gelden de volgende uitzonderingen: a. 75% van het standaard zonebudget, ofwel 375 zones op jaarbasis voor jongeren in de leeftijdscategorie 12 tot 16 jaar b. 50% van het standaard zonebudget indien ook gebruik wordt gemaakt van een aanvullende vervoervoorziening, met uitzondering van personen die een zorgplicht hebben voor kinderen tot 14 jaar. c. Een extra budget van 125 zones op jaarbasis geldt voor: Jongeren in de leeftijdscategorie van 16 tot 23 jaar. Personen met een beperking met een zorgplicht voor kinderen tot 14 jaar. Pashouders die permanent in een AWBZ-instelling verblijven en een thuiswonende partner hebben. Pashouders met een partner die permanent in een AWBZ-instelling verblijft. 4. De gebruikersbijdrage per rit is: 1 of 2 te reizen zones: € 1,50 3 te reizen zones: € 2,00 4 te reizen zones: € 2,50 5 te reizen zones: € 3,00 5. Medisch begeleider: op grond van een medische indicatie, kan één begeleider gratis meereizen. 6. Sociale begeleider: een Wmo-pashouder kan zich maximaal door één persoon laten vergezellen, mits die persoon zonder hulp van de chauffeur van het vervoer gebruik kan maken. Voor de sociale begeleider geldt eveneens het in lid 4 vermelde tarief. 7. Kinderen: kinderen van Wmo-pashouders, mits jonger dan 14 jaar, kunnen als extra sociale begeleider(s) meereizen. Per kind geldt het in lid 4 vermelde tarief. 8. Vervanging taxipas: Voor het opnieuw verstrekken van een taxipas door verlies,diefstal of beschadiging zal het in de Regio Twente geldende tarief in rekening gebracht worden. Artikel 14 Persoonsgebonden budget 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget (PGB) voor aanschaf van een vervoermiddel is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening, zoals deze door de gemeente kan worden aangeschaft bij de gecontracteerde leverancier. 2. Het PGB kan worden verhoogd met kosten van individuele aanpassingen. 3. Het PGB wordt betaald aan de budgethouder, nadat deze een getekende opdrachtbevestiging dan wel factuur heeft overgelegd. 4. Indien een PGB voor aanschaf van een vervoermiddel wordt verstrekt, wordt ook een PGB voor instandhoudingkosten toegekend. 5. Het PGB voor de instandhoudingkosten gaat in op het moment dat de garantie op de voorziening is afgelopen. Indien van toepassing, wordt gedurende de garantieperiode een PGB toegekend ter hoogte van de werkelijke kosten van een WA-verzekering. 6. Het PGB voor de instandhoudingkosten wordt achteraf op declaratiebasis betaald zolang de technische levensduur van de voorziening niet is verstreken. 7. De hoogte van het PGB voor instandhoudingkosten is beperkt tot de werkelijk gemaakte kosten met een maximum van € 300,- op jaarbasis.
9 Artikel 15 Inkomensgrenzen 1. Voor de gesloten buitenwagen, voor de financiële tegemoetkoming in de kosten van individueel gebruik van een taxi en voor het gebruik en bezit van een (bruikleen)auto, geldt een inkomensgrens van 1½ maal het van toepassing zijnde norminkomen, zoals vermeld in lid 4. 2. Indien het inkomen hoger is dan deze inkomensgrens, wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt, behoudens in geval van rolstoeltaxivervoer. 3. Voor andere dan in lid 1 en 2 genoemde vervoervoorzieningen geldt geen inkomensgrens. 4. Het norminkomen in 2011 bedraagt: a. voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar: € 14.697,b. voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder: € 13.198,c. voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar: € 19.085,d. voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn: € 18.417,-. Artikel 16 Hoogte financiële tegemoetkomingen 1. De financiële tegemoetkoming voor het gebruik eigen auto of bruikleen auto (artikel 23 onder d Verordening) is gebaseerd op: • een verplaatsing van 1850 km op jaarbasis • een kostendekkende kilometervergoeding ad € 0,424 voor gebruik eigen auto, of € 0,281 voor gebruik bruikleenauto. • een eigen bijdrage per kilometer ad € 0,15 die is gebaseerd op het zonetarief voor Wmo-pashouders. Dit leidt tot de volgende financiële tegemoetkomingen op jaarbasis: 1. voor het gebruik van de eigen auto € 507,00 2. voor het gebruik van een bruikleenauto € 242,00 2. De in het eerste lid genoemde financiële tegemoetkoming wordt achteraf en per kwartaal uitbetaald. 3. De financiële tegemoetkoming voor individueel gebruik van een taxi of rolstoeltaxi (artikel 23 onder d Verordening) wordt uitsluitend op declaratiebasis uitbetaald en is gebaseerd op: • een verplaatsing van 1850 km op jaarbasis • de kosten van het reguliere taxi/rolstoeltaxitarief per kilometer, • het van toepassing zijnde reguliere voorrijdtarief per rit • een eigen bijdrage ad € 0,15 per kilometer, gebaseerd op het zonetarief voor Wmopashouders. 4. Indien de persoon met beperkingen beschikt over een eigen auto en er de voorkeur aan geeft om deze te gebruiken in plaats van de taxi, kan in plaats van een voorziening als bedoeld in lid 3, een financiële tegemoetkoming in de kosten van gebruik van de eigen auto of bruikleenauto toegekend worden, waarbij de indicatie “individueel taxivervoer” in stand blijft. 5. Aanvullende vervoervoorziening: rechthebbenden op een dergelijke voorziening ontvangen 50% van de in lid 1 en lid 3 genoemde financiële tegemoetkomingen. 6. Rolstoeltaxivervoer: Indien het inkomen van de persoon met beperkingen de inkomensgrens overschrijdt (artikel 26 Verordening), bedraagt de in lid 3 genoemde financiële tegemoetkoming het verschil tussen het reguliere taxitarief en het rolstoeltaxitarief. Dit geldt zowel voor de kilometerprijs als voor het voorrijdtarief. Op dit verschil wordt geen eigen bijdrage in mindering gebracht. 7. Extra financiële tegemoetkoming: Indien de persoon met beperkingen gebruik kan maken van het collectief vervoer, en ook op dit vervoer is aangewezen voor de verplaatsing over de korte afstanden, kan een extra financiële tegemoetkoming worden verstrekt die wordt afgestemd op de vervoerbehoefte in de directe omgeving, gebaseerd op de eigen bijdrage van één reiszone. 8. Aanpassingskosten van de eigen auto: Deze voorziening wordt slechts toegekend indien de aan te passen auto niet ouder is dan vijf jaar. De kosten van de noodzakelijke aanpassingen worden voor 100% vergoed, behoudens algemeen gebruikelijke voorzieningen.
10 HOOFDSTUK 5
ROLSTOELEN
Artikel 17 Persoonsgebonden budget 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget (PGB) voor aanschaf van een rolstoel is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening, zoals deze door de gemeente kan worden aangeschaft bij de gecontracteerde leverancier. 2. Het PGB kan worden verhoogd met kosten van individuele aanpassingen. 3. Het PGB wordt betaald aan de budgethouder, nadat deze een getekende opdrachtbevestiging dan wel factuur heeft overgelegd. 4. Indien een PGB voor aanschaf van een rolstoel wordt verstrekt, wordt ook een PGB voor instandhoudingkosten toegekend. 5. Het PGB voor de instandhoudingkosten gaat in op het moment dat de garantie op de voorziening is afgelopen. Indien van toepassing, wordt gedurende de garantieperiode een PGB toegekend ter hoogte van de werkelijke kosten van een WA-verzekering. 6. Het PGB voor de instandhoudingkosten wordt achteraf op declaratiebasis betaald zolang de technische levensduur van de voorziening niet is verstreken. 7. De hoogte van het PGB voor instandhoudingkosten is beperkt tot de werkelijk gemaakte kosten met een maximum van € 100,- op jaarbasis Artikel 18 Sportrolstoel 1. Het persoonsgebonden budget voor de aanschaf, de reparaties en het onderhoud van een sportrolstoel (artikel 28 onder d Verordening) bedraagt € 2.620,00. 2. Het in het eerste lid genoemde budget wordt niet vaker dan eens in de 3 jaar verstrekt. 3. Het in het eerste lid genoemde budget kan in het vierde en daarop volgende jaren worden aangevuld met een bijdrage in de onderhoud- en reparatiekosten tot een maximum van € 383,00 per jaar. Artikel 19 Rijvaardigheidstraining Indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk is, kunnen de kosten van maximaal 3 lessen rolstoel- of rijvaardigheidstraining worden vergoed.
11 HOOFDSTUK 6
EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL IN DE KOSTEN
Artikel 20 Eigen bijdrage en eigen aandeel in de kosten De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage en eigen aandeel in de kosten bij individuele voorzieningen bedragen: a. voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 22.636,- het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22.636,-; b. voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 15.838,- het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 15.838,-; c. voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 27.902,- het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 27.902,-; d. voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 22.100,- het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 22.100,-. Artikel 21 Kostprijs van de voorziening 1. Het uurtarief Hulp bij het Huishouden (HH1) bedraagt € 19,25. Voor de ondersteuning bij het voeren van de regie over het huishouden (HH2) bedraagt dit uurtarief € 22,60. 2. De kostprijs Hulp bij het Huishouden in natura (HH1 en HH2) is het product van het aantal uren geïndiceerde hulp en de uurprijs van die hulp zoals vermeld in het eerste lid. 3. De kostprijs Hulp bij het Huishouden in de vorm van een PGB (HH1 en HH2) is gelijk aan het bedrag van het PGB. 4. De kostprijs van een woonvoorziening wordt afgeleid van een goedgekeurde kostenbegroting dan wel de overeengekomen prijs van de voorziening met de gecontracteerde leverancier. 5. De kostprijs van een vervoermiddel wordt afgeleid van de nieuwprijs van de voorziening inclusief de kosten van instandhouding. 6. Bij verstrekking van een depotvoorziening wordt de kostprijs bepaald door de nieuwprijs van de voorziening inclusief de kosten van instandhouding en een lineaire afschrijving op de nieuwprijs. 7. De eigen bijdrage en het eigen aandeel kunnen niet meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening. 8. Nadat de afschrijvingsperiode van een voorziening is verstreken, is de kostprijs van die voorziening gelijk aan de instandhoudingkosten zoals die zijn genoemd in de artikelen 8, 14 en 17 van dit besluit . Artikel 22 Periode waarover de eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd 1. Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende woonvoorziening, wordt gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht. 2. Indien de voorziening bestaat uit een PGB voor aanschaf van een roerende woonvoorziening, wordt gedurende maximaal negenendertig perioden van 4 weken een eigen bijdrage in rekening gebracht. 3. Indien de voorziening bestaat uit een financiële tegemoetkoming in kosten van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening aan de eigen woning, wordt bij de persoon met beperkingen een eigen aandeel in de kosten in rekening gebracht gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken.
12
4. Indien de voorziening bestaat uit een financiële tegemoetkoming in kosten van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening aan de huurwoning, wordt bij de persoon met beperkingen een eigen bijdrage in rekening gebracht gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken. 5. Indien de voorziening bestaat uit een woonvoorziening in natura in bruikleen of in een daarmee vergelijkbaar PGB, wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht, gedurende de periode dat de voorziening in gebruik is en de kostprijs van de voorziening nog niet is bereikt. 6. Indien de voorziening bestaat uit een vervoermiddel in natura of in de vorm van een PGB wordt bij de aanvrager een eigen bijdrage in rekening gebracht, gedurende de periode dat de voorziening in gebruik is en de kostprijs van de voorziening nog niet is bereikt. 7. Indien de voorziening bestaat uit een financiële tegemoetkoming in kosten van een autoaanpassing wordt bij de persoon met beperkingen een eigen aandeel in rekening gebracht, gedurende de periode dat de voorziening in gebruik is en de kostprijs van de voorziening nog niet is bereikt. 8. De eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden is verschuldigd zolang van de voorziening gebruik wordt gemaakt. Artikel 23 Afschrijvingsperiode 1. Voor het berekenen van de kostprijs van de voorziening geldt de nieuwwaarde. Bij verstrekking van een voorziening uit depot vindt, om de kostprijs te kunnen bepalen, op de nieuwwaarde een lineaire afschrijving plaats waarbij de volgende afschrijvingstermijnen worden gehanteerd: a. scootmobiel: 5 jaar b. (aangepaste) fiets : 7 jaar c. traplift: 15 jaar d. tillift: 7 jaar e. (aangepaste) auto: 10 jaar f. eenvoudige toilet- en douchehulpmiddelen: 1 jaar 2. de onder a, b en d van het eerste lid genoemde voorzieningen behouden na afloop van de desbetreffende afschrijvingsperiode ten alle tijde een restwaarde van 8% van de nieuwwaarde. 3. een jaar bestaat uit 13 perioden
13
HOOFDSTUK 7
SLOTBEPALINGEN
Artikel 24 Citeertitel en inwerkingtreding 1. Dit besluit kan worden aangehaald als: Wmo-besluit gemeente Hof van Twente 1 maart 2011. 2. Dit besluit is vastgesteld door het college in hun vergadering van 22 februari 2011 en treedt in werking op 1 maart 2011. 3. Met ingang van 1 maart 2011 vervalt het Wmo-besluit 2011 van 25 januari 2011.
Burgemeester en wethouders van Hof van Twente, de secretaris, de burgemeester,
Drs. G. Twickler
drs. J.H.A. Goudt
14
Toelichting op het Besluit maatschappelijke ondersteuning 1 maart 2011 Inleiding
Naast de Verordening maatschappelijke ondersteuning en het Handboek maatschappelijke ondersteuning is er ook een gemeentelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning (het Wmobesluit). In dit besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de Verordening moeten worden vastgesteld. Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd hoeft te worden waarvoor de bevoegdheid bij de gemeenteraad ligt. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden. Enkele artikelen worden hier toegelicht.
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Sinds de Wmo-wetswijziging van 1 januari 2010 onderscheiden we bij de Hulp bij het Huishouden (HH) verschillende vormen van persoonsgebonden budgetten (PGB). De reden hiervan is dat de hoogte van het PGB mede wordt afgestemd op de leverancier van de HH. Inkoop van HH bij een particulier persoon, bijvoorbeeld een alfahulp, geeft immers een andere kostprijs dan inkoop van HH bij een (grote) thuiszorgorganisatie. Bovendien moet een PGB de mogelijkheid bieden om zelf HH in te kopen die vergelijkbaar is met HH in natura. Dit brengt met zich mee dat een PGB ook zodanig moet zijn dat daarmee HH kan worden ingekocht bij een kwalitatief goede thuiszorgorganisatie. Voor inkoop van HH bij een dergelijke organisatie kennen we het zogeheten PGB-regulier toe. De budgethouder is dan opdrachtgever aan de thuiszorgorganisatie. Een andere PGB-vorm is het PGB-alfa. Dit PGB-alfa kennen toe als de HH wordt ingekocht bij een particulier persoon, bijvoorbeeld een alfahulp. De budgethouder is dan werkgever van de hulpverlener. Ook bestaat recht op dit PGB als de organisatie, waarbij de HH wordt ingekocht, niet voldoet aan de kwaliteitseisen. Per 1 januari 2010 zijn contracten afgesloten met een 5tal thuiszorgorganisaties. Dit na een traject van Europese aanbesteding. De gecontracteerde aanbieders voldoen aan de kwaliteitseisen die in het bestek waren opgenomen. Als een budgethouder ervoor kiest HH in te kopen bij een andere leverancier van HH, dus bij een niet-gecontracteerde aanbieder, dan bestaat alleen recht op het PGB-regulier, als de desbetreffende aanbieder voldoet aan de kwaliteitseisen zoals wij die ook hebben gesteld in de aanbestedingsprocedure. Immers, alleen dan kan met recht worden gezegd dat HH wordt ingekocht die vergelijkbaar is met HH in natura. De kwaliteitseisen zijn vermeld in artikel 3 van dit besluit. Voldoet een organisatie niet aan de kwaliteitseisen, dan heeft de budgethouder geen recht op een PGB-regulier. Dat zou namelijk niet correct zijn tegenover bedrijven die wel aan de kwaliteitseisen voldoen. Dergelijke aanbieders hebben immers moeten investeren om aan die eisen te kunnen voldoen en dat werkt kostenverhogend. Voor HH die wordt geboden door organisaties die niet aan de kwaliteitseisen voldoen, kan wel recht bestaan op het (lagere) PGB-alfa. In de begripsbepalingen zijn de verschillende PGB-vormen gedefinieerd.
15
Samenvattend onderscheiden we 2 soorten PGB voor inkoop van HH: I het PGB-alfa: bedoeld voor de inkoop van directe eenvoudige HH bij een particulier persoon, niet zijnde een familielid in de 1e of 2e graad of partner daarvan, of bij een organisatie die niet aan de kwaliteitseisen voldoet. Dit PGB kan enkel worden toegekend bij een HH1-indicatie. Zie verder artikel 4 van dit besluit. II het PGB-regulier: bedoeld voor inkoop van HH bij een aanbieder van HH die aan onze kwaliteitseisen voldoet. Dit PGB kan worden toegekend zowel voor inkoop van HH1 als van HH2. Wel gelden verschillende tarieven. Dit is uitgewerkt in de artikelen 5 en 6 van dit besluit.
Hoofdstuk 2
Hulp bij het huishouden
Het PGB is de tegenhanger van een voorziening in natura. Een PGB dient zodanig te worden vastgesteld dat daarmee een adequate voorziening kan worden ingekocht. Als een persoon met beperkingen recht heeft op HH, heeft die persoon de vrijheid te kiezen in welke vorm hij of zij de voorziening verstrekt wenst te krijgen. In natura of in de vorm van een PGB. Deze keus moet worden gemaakt voordat een beschikking kan worden gegeven. De omvang van de HH wordt uitgedrukt in uren, afgerond in decimalen (artikel 11 Verordening). Kiest de persoon met beperkingen voor een PGB, dan wordt dat PGB vastgesteld op de omvang van de HH, dus ook in uren. De hoogte van het PGB is dus mede afhankelijk van het aantal geïndiceerde uren HH. Artikel 3 Kwaliteitseisen: Om in aanmerking te komen voor het persoonsgebonden budget zoals bedoeld in de artikelen 5 of 6 van dit Wmo-besluit (het PGB-regulier) moet de hulp bij het huishouden geleverd worden door een thuiszorgaanbieder, die voldoet aan de kwaliteitseisen die ook zijn gesteld aan de aanbieders van HH waarmee wij een contract hebben afgesloten om HH in natura te leveren. Alleen op die wijze is het PGB vergelijkbaar met een voorziening in natura. Artikel 4 Persoonsgebonden budget alfa Dit PGB is bedoeld voor de inkoop van directe eenvoudige hulp, de HH1. Dergelijke hulp wordt veelal ingekocht bij een particulier persoon, zoals een alfahulp. De budgethouder is dan werkgever van de hulp. Voor deze vorm van HH bestaat geen alternatief in de vorm van hulp in natura. Immers, bij hulp in natura is de hulpverlener in dienst van een thuiszorgorganisatie. Omdat voor alfahulp geen vergelijkbaar alternatief in natura bestaat, is de hoogte van het PGB gebaseerd op een reëel uurtarief. Het PGB-alfa wordt ook toegekend om HH1 in te kopen bij een aanbieder van HH die niet aan de gemeentelijke kwaliteitseisen voldoet. De budgethouder is dan opdrachtgever aan de aanbieder van HH. De opdrachtnemer is dan verplicht een sluitende administratie te voeren. Ondersteuning aan budgethouders Behalve het toekennen en uitbetalen van een PGB, vindt Hof van Twente het belangrijk dat budgethouders in meer of mindere mate worden ondersteund bij het beheer van het PGB. Deze ondersteuning wordt geboden door Menzis Wmo Support (voortaan: Menzis). Budgethouders kunnen kiezen tussen de minimale variant in ondersteuning (collectief) of de meer uitgebreide (individuele) ondersteuning.
16 Collectieve ondersteuning Een PGB brengt met zich mee dat de budgethouder dit budget moet beheren, een deugdelijke administratie moet voeren en zich als werkgever moet verzekeren voor wettelijke aansprakelijkheid. Ook is een rechtsbijstandverzekering vereist. Dit brengt extra kosten met zich mee. In de praktijk bleek dat veel budgethouders geen verzekeringen hebben afgesloten. Het ging dan met name om verzekeringen voor wettelijke aansprakelijkheid als werkgever en rechtsbijstand. Wij achtten dat een onwenselijke situatie. Om elke budgethouder daarin te ondersteunen, verzorgt het college collectief deze verzekeringen voor iedere budgethouder van een PGB-alfa. Het PGB is om die reden “beperkt” tot een reëel tarief voor arbeidsloon van de alfahulp. De kosten van deze collectieve verzekeringen komen dus voor rekening van de gemeente en worden door Menzis in rekening gebracht. De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor de administratieve taken die bij het beheer van een PGB komen kijken. Het gaat dan met name om de loonbetaling aan de hulpverlener en de urenverantwoording aan de hand van declaratieformulieren richting de gemeente. Menzis biedt voor deze groep budgethouders overigens ondersteuning in de vorm van model-arbeidsovereenkomsten. Individuele ondersteuning De budgethouder kan ook kiezen voor een uitgebreidere wijze van ondersteuning bij het beheer van het PGB. Ook deze ondersteuning wordt geboden door Menzis. Deze dienstverlening (het zogeheten basispakket) bestaat, naast de al eerder genoemde collectieve verzekeringen, uit loonbetaling aan de alfahulp en urenverantwoording. Ook biedt Menzis bemiddeling, wat inhoudt dat Menzis ook vervangende hulp kan bieden indien de vaste hulp langdurig uitvalt. De kosten van deze uitgebreidere dienstverlening komen voor rekening van de gemeente. Het PGB wordt met deze kosten verhoogd en uitbetaald aan de budgethouder, waarna de budgethouder via een machtiging, deze kosten voldoet aan Menzis. Dit is vastgelegd in het tweede lid van artikel 4 van dit besluit. Artikel 5 Persoonsgebonden budget regulier alfa Dit artikel betreft die situaties dat HH1 wordt ingekocht bij een aanbieder van HH die aan de gemeentelijke kwaliteitseisen voldoet. Het tarief is gebaseerd op de kostprijs van HH1 in natura. Ondersteuning bij het beheer van het PGB door Menzis is niet aan de orde. De aanbieder van HH verzorgt dit (net als gecontracteerde zorgaanbieders dat doen). De kosten zijn in het uurtarief verwerkt. Artikel 6 Persoonsgebonden budget regulier HH2 Dit artikel betreft die situaties dat HH2 wordt ingekocht bij een aanbieder van HH die aan de gemeentelijke kwaliteitseisen voldoet. Het tarief is gebaseerd op de kostprijs van HH2 in natura. Ondersteuning bij het beheer van het PGB door Menzis is niet aan de orde. De aanbieder van HH verzorgt dit, net als gecontracteerde zorgaanbieders dat doen. De kosten zijn in het uurtarief verwerkt. Het is uitgesloten dat met een PGB HH2 wordt ingekocht bij een particulier persoon. Artikel 7 Betalingsschema Het PGB voor HH wordt periodiek vooraf uitbetaald. Op die manier wordt voorkomen dat de budgethouder kosten moet maken en deze pas achteraf vergoed krijgt. Er is gekozen om het PGB steeds per periode van 4 weken uit te keren. Dit sluit aan op de wijze waarop de eigen bijdrage door het CAK wordt opgelegd. Bovendien kunnen wijzigingen in de persoonlijke situatie van de budgethouder snel worden verwerkt, waardoor het risico
17 dat grote bedragen ten onrechte worden betaald en teruggevorderd moeten worden, wordt beperkt. Als een PGB voor huishoudelijke hulp door omstandigheden vroegtijdig wordt beëindigd (zoals permanente opname in een AWBZ –instelling of overlijden), loopt de budgethouder risico voor de doorlopende werkgeversverplichtingen. Deze verplichtingen moeten uiteraard wel worden nagekomen. Het PGB wordt dan nog zodanig lang voortgezet totdat aan deze verplichtingen is voldaan of redelijkerwijs had kunnen zijn voldaan. Ingeval van misbruik of oneigenlijk gebruik verspeelt de budgethouder het recht op een PGB. Het ten onrechte verstrekte (deel van het) budget wordt dan volledig teruggevorderd. Ook zal dan worden beoordeeld of voortzetting van het PGB gerechtvaardigd is of dat alleen nog een alternatief in de vorm van hulp in natura mogelijk is. Achteraf kan een steekproefsgewijze controle plaatsvinden op besteding van het PGB. Dit is vastgelegd in artikel 6 van de Wmo-verordening. De hiervoor noodzakelijke bewijsstukken die de cliënt moet overleggen voor de voorziening HH zijn in ieder geval de betalingsbewijzen aan de zorgverlener, een arbeidsovereenkomst tussen budgethouder en hulpverlener en door beide partijen getekende werkbrieven / urendeclaratieformulieren waaruit het aantal gewerkte uren blijkt.
Hoofdstuk 3
Woonvoorzieningen
Individuele woonvoorzieningen kunnen in de vorm van een financiële tegemoetkoming, in natura en als een PGB worden verstrekt. Natura-voorzieningen worden veelal in bruikleen verstrekt. De gemeente Hof van Twente heeft hiervoor een overeenkomst met de Welzorg Nederland BV (Welzorg), als het gaat om o.a. losse douche- en toiletvoorzieningen en tilliften. Met Liftenfabriek Otto Ooms BV is een contract afgesloten voor de levering van diverse soorten trapliften. In beide overeenkomsten zijn vaste prijzen afgesproken voor voorzieningen. Een tweede vorm is de toekenning van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing, een (niet-) bouwkundige of (niet-) woontechnische woonvoorziening of een uitraasruimte. Voor de hoogte van deze tegemoetkoming is uitgangspunt een door het college goedgekeurde kostenbegroting. De financiële tegemoetkoming in kosten van een verhuizing is hetzij een forfaitair bedrag, hetzij afhankelijk van de aanpassingskosten. Kiest een cliënt voor een PGB, dan wordt eveneens aangesloten bij een door het college goedgekeurde offerte. Het PGB is, blijkens artikel 6 lid 1 van de Verordening, de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura. Het PGB kan ook dan worden aangewend voor realisatie van een andere dan de goedkoopst adequate voorziening. Hierop uitgezonderd is de situatie dat een PGB wordt gevraagd voor een voorziening waarvoor wij met hetzij Welzorg hetzij Otto Ooms BV een contract hebben afgesloten. Indien een budgethouder ervoor kiest voorzieningen, die vallen onder de contracten met genoemde bedrijven, verstrekt te krijgen in de vorm van een PGB, dan wordt de hoogte van het PGB bepaald op de contractprijs, dat wil zeggen de prijs waartegen de gemeente de voorziening kan inkopen (dus inclusief de bedongen korting). Beschikbaarheid van voorzieningen uit het depot wordt buiten beschouwing gelaten. Ook indien het een woonvoorziening in een huurwoning betreft waarbij vaste prijsafspraken met de desbetreffende huurder zijn gemaakt, geldt een andere regeling. In deze gevallen
18 vormt het prijsniveau in deze overeenkomsten het uitgangspunt bij de berekening van het PGB. Enkele woonvoorzieningen zijn genormeerd, namelijk de financiële tegemoetkoming in kosten van een verhuizing en de woningsanering. Deze voorzieningen worden als een financiële tegemoetkoming toegekend, waarbij de hoogten in de artikelen 9 en 10 van het Wmo-besluit zijn vastgelegd. De belanghebbende heeft vrijheid in de keuze van een erkende leverancier bij wie hij de voorzieningen wenst aan te kopen. De gemeente stelt wel nadere eisen aan de kwaliteit en bruikbaarheid van het hulpmiddel: • Zo moet een aan te kopen voorziening voorzien zijn van een CE- of GQ-keurmerk. • De voorziening dient nieuw aangeschaft te worden in de reguliere handel. • Bij beschikking kunnen extra voorwaarden worden gesteld. Bovenstaande impliceert ook dat het PGB niet in alle gevallen kostendekkend is. Immers, het kan zijn dat een budgethouder niet dezelfde korting kan bedingen als de gemeente. Echter, omdat het niet de bedoeling is dat kosten van een PGB hoger zijn dan een gelijkwaardige verstrekking in natura, achten wij dit inherent aan de keus voor een PGB en derhalve acceptabel. Bovendien hebben wij met Welzorg afspraken gemaakt dat budgethouders tegen dezelfde prijs en voorwaarden voorzieningen kunnen aanschaffen als de gemeente dat kan, mits men duidelijk aangeeft een Wmo-budgethouder te zijn. De consulent Zorg maakt deze mogelijkheid bij de behandeling van de aanvraag aan de budgethouder kenbaar. Artikel 6 lid 4 van de Verordening bepaalt dat het PGB betaalbaar wordt gesteld nadat de persoon met beperkingen een getekende opdrachtbevestiging dan wel factuur heeft overgelegd. Dit betekent dat de besteding van het PGB vooraf wordt gecontroleerd. Op die wijze kan de aanschaf worden gecontroleerd (komt aanschaf overeen met programma van eisen?) en kan de persoon met beperkingen eventueel tijdig erop worden gewezen dat een niet-adequate voorziening wordt aangeschaft. Bovendien bestaat dan een reëel inzicht in de datum van aanschaf van een voorziening. Dit is vooral daarom van belang omdat voor diverse voorzieningen ook een PGB voor instandhoudingskosten moet worden toegekend. Dit budget gaat in vanaf het moment dat de garantiebepalingen zijn verlopen. Om dit moment te kunnen bepalen, is de datum van aanschaf van belang. Instandhoudingkosten Voor reparatiekosten en, indien een voorziening periodiek moet worden onderhouden, onderhoudskosten, wordt een bedrag, zijnde instandhoudingkosten, toegekend. Dit geldt uitsluitend voor voorzieningen die zijn genoemd in artikel 9 lid 6 van dit Wmo-besluit. De hoogte van deze kosten worden gebaseerd op prijzen zoals opgenomen in de overeenkomsten met Welzorg en Otto Ooms BV. Dit budget gaat in vanaf het moment dat de garantiebepalingen zijn verlopen. Tegemoetkoming in kosten van verhuizing In de Wmo-verordening is vastgelegd dat bij woonvoorzieningen het primaat bij een verhuizing naar een meer geschikte of goedkoper aan te passen woning ligt. Als extra stimulans om daadwerkelijk te gaan verhuizen, en daarmee een financieel ingrijpende bouwkundige woonvoorziening te voorkomen, is de hoogte van de financiële tegemoetkoming in kosten van verhuizing variabel. De financiële tegemoetkoming is een percentage van de te besparen aanpassingskosten van de te verlaten woning. Het percentage is vastgesteld op 20. Rekenvoorbeeld: aanpassing van de huidige woning zou € 60.000,- kosten. Door het beschikbaar stellen van een deel van deze kosten voor de aanschaf van en verhuizing naar een goedkoper aan te passen woning, wordt die aanschaf en verhuizing eerder bereikbaar.
19 Door dan € 12.000,- te investeren, bespaart Hof van Twente een aanzienlijk bedrag terwijl de persoon met beperkingen in een adequate woning kan gaan wonen. Het kan zo zijn dat de nieuwe woning ook (minder ingrijpend) moet worden aangepast. Deze kosten mogen uiteraard niet zodanig hoog zijn dat deze, samen met de tegemoetkoming in verhuiskosten, het aanpassingsbedrag van de verlaten woning dicht benaderen. Deze constructie geldt dus met name ter voorkoming van financieel ingrijpende bouwkundige woonvoorzieningen. Het gaat dan veelal om uit/aanbouwen van gebruiksruimten of inpandig ingrijpende voorzieningen. De tegemoetkoming in kosten van verhuizing afhankelijk stellen van de begrote aanpassingskosten doen we daarom alleen als die begrote kosten € 15.000,of meer bedragen. Uiteraard blijft de tegemoetkoming voor noodzakelijke verhuizingen onder deze kostengrens bestaan, en wel op het forfaitaire bedrag van € 2.474,-. De overige artikelen van dit hoofdstuk spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.
Hoofdstuk 4/5
Vervoervoorzieningen en rolstoelen
Artikel 14 en 17 Persoonsgebonden budget Bij de toekenning van een (individueel) vervoermiddel of rolstoel kan de persoon met beperkingen kiezen tussen een voorziening in natura en een PGB. De gemeente Hof van Twente heeft een overeenkomst met Welzorg voor de levering van vervoermiddelen en rolstoelen in natura. Kiest een zorgvrager voor een voorziening in natura, dan wordt de voorziening aangeschaft bij Welzorg, zo mogelijk uit depot, en in natura verstrekt. Kiest de zorgvrager voor een PGB, dan moet een budget worden toegekend zodat de zorgvrager zelf een adequate voorziening kan aanschaffen en gedurende een periode in stand kan houden. De goedkoopst adequate voorziening in natura wordt bepaald op de contractprijs met Welzorg voor wat betreft de levering van nieuwe voorzieningen. In het contract tussen gemeente Hof van Twente en Welzorg zijn voor diverse voorzieningen in diverse productgroepen prijzen afgesproken waartegen de desbetreffende voorziening (nieuw) wordt geleverd. In deze prijzen zijn aanzienlijke kortingpercentages verwerkt. Teneinde de bepaling van het PGB eenduidig vast te stellen, is ervoor gekozen het PGB baseren op de aanschaf van een nieuwe voorziening conform de contractprijzen, dus inclusief bedongen korting. Ook inclusief de standaardvoorzieningen die in de Europese aanbesteding werden geëist. Dit zijn in hoogte verstelbare handvatten en een zitkussen. Bij electrische voorzieningen geldt dat voor de accu’s en de acculader. Beschikbaarheid van voorzieningen uit het depot wordt buiten beschouwing gelaten. Indien de standaardvoorziening niet voldoende adequaat is, wordt het PGB verhoogd met kosten van individuele aanpassingen. De kosten van deze aanpassingen worden gebaseerd op de prijs die Hof van Twente zou moeten betalen indien de voorziening in bruikleen zou worden verstrekt.
20 De persoon met beperkingen heeft vrijheid in de keuze van een erkende leverancier bij wie hij de voorzieningen wenst aan te kopen. De gemeente stelt nadere eisen aan de kwaliteit en bruikbaarheid van het hulpmiddel. • Zo moet een aan te kopen voorziening voorzien zijn van een CE- of GQ-keurmerk; • De voorziening dient nieuw aangeschaft te worden in de reguliere handel en • Bij beschikking kunnen extra voorwaarden worden gesteld. Artikel 6 lid 4 van de Verordening bepaalt dat het PGB betaalbaar wordt gesteld nadat de persoon met beperkingen een getekende opdrachtbevestiging dan wel factuur heeft overgelegd. Dit betekent dat de besteding van het PGB vooraf wordt gecontroleerd. Op die wijze kan de aanschaf worden gecontroleerd (komt aanschaf overeen met programma van eisen?) en kan de persoon met beperkingen eventueel tijdig erop worden gewezen dat een niet-adequate voorziening wordt aangeschaft. Een sportrolstoel kan alleen worden toegekend in de vorm van een PGB. De hoogte ervan is vastgelegd in artikel 18 van het Besluit. Verstrekking in natura stuit op bezwaren. Daarbij is deze voorziening niet meegenomen in het traject van Europese aanbesteding van rolstoelen. Herverstrekking van een sportrolstoel is daarom niet aan de orde en kan deze voorziening alleen in de vorm van een PGB worden toegekend. In paragraaf 2.1.1. van het Wmohandboek is dan ook aangegeven dat de keuzevrijheid niet geldt bij toekenning van een sportrolstoel. Instandhoudingkosten Indien nodig wordt ook een PGB voor de zogeheten instandhoudingkosten toegekend. Dit PGB is bedoeld als bijdrage in kosten voor onderhoud, reparatie en verplichte verzekeringen. Dit budget gaat in vanaf het moment dat de garantiebepalingen zijn verlopen. Diverse voorzieningen, zoals scootmobielen en electrische rolstoel voor buitengebruik, moeten wel vanaf de aankoop worden verzekerd. Dus ook gedurende de garantieperiode. Om die reden is in de artikelen 14 en 17 geregeld dat in de garantieperiode het PGB voor instandhouding wordt bepaald op de kosten van een (verplichte) WA-verzekering. De hoogte van dit PGB is gebaseerd en geïndexeerd op de prijzen zoals die in 2010 in rekening zijn gebracht door de toenmalige leverancier HCNON. In 2011 is een nieuw contract met een nieuwe leverancier afgesloten waarin een andere systematiek wordt gehanteerd, zodat de nieuwe systematiek niet kan worden toegepast. Betaling van het PGB vindt plaats op declaratiebasis.
HOOFDSTUK 6
EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL IN DE KOSTEN
Artikel 20 Hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel In artikel 7 van de Verordening is bepaald dat voor individuele voorzieningen een eigen bijdrage of een eigen aandeel is verschuldigd. De berekeningsmethodiek van de eigen bijdrage komt overeen met het landelijke Besluit maatschappelijke ontwikkeling (2 oktober 2006, stb. 450). Aan de budgethouder wordt het bruto PGB toegekend en uitgekeerd. Het Centraal Administratiekantoor (CAK) berekent en int de eigen bijdrage. De berekeningswijze van de eigen bijdrage en het eigen aandeel is vastgelegd in artikel 20 van dit Wmo-besluit. De raad heeft daarbij aangegeven (in artikel 7 van de Wmo-verordening) dat de maximaal mogelijke eigen bijdrage en eigen aandeel in de kosten worden opgelegd. Artikel 21 Kostprijs van de voorziening De eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten kunnen uiteraard nooit hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening. Dit betekent dat, behalve de maximum berekende
21 eigen bijdrage volgens artikel 20, ook de werkelijke kosten als het ware een maximumgrens aan de te betalen bijdrage door de persoon met beperkingen stellen. De kostprijs van een voorziening moet voor diverse soorten voorzieningen op verschillende wijze worden bepaald. 1. kostprijs hulp bij het huishouden; voor zowel HH1 als HH2 is een uurtarief vermeld. Deze tarieven hebben betrekking op de HH in natura. Ook voor alfahulp is een reëel uurtarief vastgesteld. Bij persoongebonden budgetten is de kostprijs van de HH het bedrag van de periodebetaling, het PGB-bedrag dus. 2. kostprijs woonvoorzieningen de kostprijs van woonvoorzieningen kan op verschillende manieren worden vastgesteld. Voor losse voorzieningen, te verstrekken in natura, geldt de prijs zoals die is afgesproken met Welzorg. Voor trapliften gelden de prijsafspraken met Otto Ooms BV. Bouwkundige ingrepen in of aan woningen worden vooraf begroot. De prijs van een geaccepteerde kostenbegroting is zowel het bedrag van de financiële tegemoetkoming dat aan de woningeigenaar wordt toegekend als ook het bedrag waarmee het CAK rekent om het eigen aandeel (eigen woning) of de eigen bijdrage (huurder) te berekenen. 3. kostprijs rolstoelen en vervoermiddelen Uitgangspunt is de contractprijs zoals die is afgesproken met Welzorg. Deze prijs kan worden verhoogd met de kosten van noodzakelijke, individuele aanpassingen. 4. depotvoorzieningen Voor diverse voorzieningen geldt dat deze ook uit het depot verstrekt kunnen worden. Het gaat dan om met name trap- en tilliften, rolstoelen, vervoermiddelen en eenvoudige woonvoorzieningen (zoals douchestoelen). Bij verstrekking uit het depot ontvangt de persoon met beperkingen dus geen nieuwe voorziening. De kostprijs baseren we daarom ook niet alleen op de nieuwwaarde. Voor het vaststellen van de juiste kostprijs hanteren we voor diverse middelen een afschrijvingstermijn en rekenen we met een lineaire afschrijving. Op een voorziening met een nieuwprijs van € 1.500,- en een afschrijvingstermijn van 5 jaar schrijven we dus per maand € 25,- af, ter rekenen vanaf datum eerste levering. Ook over de periode dat een voorziening ongebruikt in het depot staat, geldt deze afschrijving. Het betekent dus ook dat na afloop van de afschrijvingstermijn geen eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd is. De afschrijvingstermijnen staan genoemd in artikel 23 van dit besluit. Nadat de afschrijvingsperiode is verstreken, wordt een voorziening niet per definitie ingenomen. De technische staat kan een langer gebruik van die voorziening mogelijk maken. Hoewel de kostprijs van het hulpmiddel dan nihil is (afgeschreven), worden mogelijkerwijs nog wel kosten van instandhouding gemaakt. Die kosten van instandhouding zijn in het besluit genoemd. Ook daarover is de gebruiker dan een eigen bijdrage verschuldigd. Artikel 22
Periode waarover de eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd
In het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning is de periode waarover een eigen bijdrage of eigen aandeel mag worden gerekend, voor enkele soorten individuele voorzieningen beperkt tot maximaal 39 perioden van 4 weken. In totaal dus 3 jaar. Dit is van toepassing als een roerende zaak in eigendom aan de persoon met beperkingen wordt verstrekt en bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen van een woning die in eigendom is van de persoon met beperkingen. Bij die laatste voorziening gaat het om bouwkundige of woontechnische ingrepen. Hierbij moet gedacht worden aan met name inpandige verbouwingen en aanbouwen/uitbouwen.
22 In Hof van Twente maken we daarbij, in tegenstelling tot genoemd landelijk Besluit, geen onderscheid of het gaat om een ingreep in of aan een huurwoning of in of aan een woning die in eigendom is van de persoon met beperkingen. In beide situaties is de periode beperkt tot maximaal 39 perioden van 4 weken. De tijdbeperking tot maximaal 39 perioden van 4 weken geldt niet bij * hulp bij het huishouden; dan geldt de looptijd van de indicatie. * woonvoorzieningen in natura of een daarmee vergelijkbaar PGB daarvoor (zoals bijvoorbeeld til- en trapliften). Dan geldt de afschrijvingstermijn. *vervoermiddelen; dan geldt de afschrijvingstermijn en * auto-aanpassingen. Hier geldt de periode van 7 jaar (91 perioden). Artikel 23 Afschrijvingsperiode In dit artikel zijn van de meest voorkomende voorzieningen de economische afschrijvingsperioden genoemd. Na de genoemde periode zijn de voorzieningen per definitie economisch afgeschreven. Dat houdt niet noodzakelijkerwijs in dat de voorziening ook technisch is afgeschreven. Herverstrekking uit het depot is ook na afloop van de afschrijvingsperiode niet uitgesloten. Voor een economisch afgeschreven voorziening is echter geen eigen bijdrage of aandeel verschuldigd. De kostprijs is dan nihil. Wel vertegenwoordigt elke voorziening altijd een zekere restwaarde. Deze restwaarde is, voor zover het voorzieningen betreft die onder het contract met Welzorg vallen, vastgesteld op 8% van de nieuwwaarde. Onder eenvoudige toilet- en douchehulpmiddelen worden vooral verstaan toiletverhogers, douchestoelen en –zittingen en handgrepen. Het zijn die standaardvoorzieningen die in het merendeel van de situaties zonder individuele passing adequaat zijn. Meer complexe hulpmiddelen (zoals verrijdbare en/of in hoogte verstelbare voorzieningen, op het individu aangepaste voorzieningen) vallen hier buiten. In voorkomende gevallen zal, in overleg met de leverancier, een redelijke afschrijvingsperiode moeten worden bepaald. Bovenstaande betekent bijvoorbeeld; Een bouwkundige ingreep (financiële tegemoetkoming) kost € 3.900,-. Per periode is dat € 100,-. Dus per periode is € 100,- het maximum eigen aandeel dat de gebruiker in rekening gebracht kan worden voor die ingreep. Een scootmobiel met een kostprijs van € 6.000,- betekent dat per periode een eigen bijdrage van € 6.000,- / 5 jaar = € 92,31 verschuldigd is.