BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER Besluit van BURGEMEESTER EN WETHOUDERS van Lingewaal
ONDERWERP AANVRAAG Op 12 februari 2008 is een aanvraag ontvangen van D. van Herwaarden, Minstraat 27 te Asperen om een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer. Het betreft een aanvraag voor het oprichten en in werking hebben van een fruitteeltbedrijf. De inrichting is gelegen aan Minstraat 27 te Asperen, kadastraal bekend gemeente Lingewaal, sectie A , nummer 759. Op 3 april 2008 zijn aanvullende gegevens ontvangen. De aanvullende gegevens betreft een akoestische rapportage. AANVRAAG De aanvraag omvat de volgende stukken: Aanvraagformulier ingekomen op 12 februari 2008; Plattegrondtekening, tekening nummer S-01, datum 15 oktober 2007, ingekomen op 11 februari 2008; Bak- en tankcertificaten afgegeven door KIWA, ingekomen op 12 februari 2008; Akoestische rapportage, uitgevoerd door Geurts Technisch Adviseurs, projectnummer 8.4712, van op 3 april 2008. PROCEDURE Op de behandeling van de aanvraag is het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en het bepaalde in afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing. Wij hebben aanvrager op 30 mei 2008 verzocht om aanvullende informatie te verstrekken, zodat de aanvraag in behandeling kan worden genomen. De gevraagde aanvullende gegevens zijn op 30 mei 2008 ontvangen. ONTVANKELIJKHEID De aanvraag inclusief aanvullende gegevens voldoet aan de in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer gestelde eisen. De aanvulling van de aanvraag betreft slechts een nadere toelichting van hetgeen is aangevraagd. Derhalve kunnen wij beschikken op de aanvraag, inclusief deze aanvulling. De activiteiten vallen niet onder onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage 1994. Met deze aanvraag is geen sprake van activiteiten waarvoor de mer-beoordelingsplicht geldt. Voor de aangevraagde activiteiten hoeft ook geen milieueffectrapportage te worden opgesteld. De inrichting loost geen bedrijfsafvalwater op het oppervlaktewater. Derhalve is geen vergunning vereist ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). De coördinatieregels van paragraaf 8.1.3.2 van de Wet milieubeheer zijn niet van toepassing.
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 1 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer
ACTIVITEITEN EN LIGGING De inrichting is gelegen in het centrum van Asperen. In de onmiddellijke omgeving van de inrichting zijn woningen van derden gelegen. Het verkeer van en naar de inrichting rijdt over de Voorstraat en Brugstraat. De inrichting omvat een opslag bedrijf voor hardfruit met 2 koelcellen, een sorteerruimte, een kistenloods, een machineberging en een opslagruimte voor lege fruitfusten. ALGEMENE REGELS Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) De inrichting is volgens het Activiteitenbesluit aangemerkt als een inrichting type C. Voor de inrichting gelden de regels die zijn genoemd in artikel 1.4, derde lid, van dit besluit, zodat hiervoor geen voorschriften zijn opgenomen in deze vergunning. Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Binnen de inrichting wordt een beperkte hoeveelheid (ongeveer 50 kg) bestrijdingsmiddelen opgeslagen. Volgens het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden hoeft de opslag van bestrijdingsmiddelen tot 400 kg alleen te voldoen aan de algemene zorgplicht (artikel 18 van de Wgb). Besluit Gefluoreerde Broeikasgassen Wms 2003 De koelinstallatie van de koelcellen bevatten koelmedium (MP39 (R 401a), inhoud 7,50 kg) (CFK) dat valt onder het 'Besluit Gefluoreerde Broeikasgassen Wms 2003'. Aangezien het minimaliseren van of het verbod tot de uitstoot van stoffen die de ozonlaag aantasten reeds in dit besluit (en de daaruit voortvloeiende regelingen) zijn geregeld, zijn hieromtrent geen voorschriften opgenomen in deze vergunning. BEOORDELINGSKADER Het beoordelingskader van de aanvraag wordt gevormd door de artikelen 8.8 tot en met 8.10 van de Wet milieubeheer. In de landelijke uitgangspunten voor milieubeleid, zoals verwoord in de Nationale Milieubeleidsplannen, zijn voorts aandachtsgebieden aangegeven waarmee bij de beoordeling van aanvragen om milieuvergunning rekening moet worden gehouden. Beste Beschikbare Technieken In de vergunning (en in de inrichting) moeten ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast (artikel 8.10 en 8.25 Wm). Aan de vergunning moeten voorschriften zijn verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen voor het milieu die inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk – bij voorkeur bij de bron – te beperken en ongedaan te maken (artikel 8.11 Wm). Daarbij worden in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT toegepast. In de Regeling aanwijzing BBT-documenten is aangegeven met welke documenten rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de BBT. In tabel 1 van bijlage I van deze regeling zijn zogenaamde BREF-documenten opgenomen. Deze BREF’s zijn opgesteld voor bedrijven die onder de IPPC-richtlijn1 vallen (de gpbv-installaties). Binnen de inrichting vinden geen activiteiten plaats waarop de IPPC-richtlijn van toepassing is. De documenten uit tabel 2 van de bijlage van de regeling BBT-documenten moeten worden gebruikt om te bepalen wat onder BBT wordt verstaan. Voor de onderhavige inrichting zijn de volgende documenten uit tabel 2 van belang: de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB) en 30 (PGS 30), de Handreiking “Wegen naar preventie bij bedrijven” en de Circulaire Energie in de milieuvergunning. Op deze aspecten gaan wij hierna bij de betreffende milieuaspecten in. 1
Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, PbEG L 257/26
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 2 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer
Energie Beoordeling van het energiegebruik moet plaatsvinden conform de circulaire “Energie in de milieuvergunning” (Infomil, oktober 1999). Ingevolge deze circulaire moet een bedrijf dat jaarlijks meer dan 50.000 kWh elektriciteit gebruikt, inzicht geven in de omvang en verdeling van het energiegebruik, de energiebesparende maatregelen die zijn of worden getroffen, de wijze waarop het energiegebruik wordt vastgesteld en geregistreerd en moet worden nagegaan welke energiebesparende maatregelen redelijkerwijs mogelijk zijn. Het elektriciteitsverbruik bedraagt 12.000 kWh per jaar. Het verbruik ligt ver onder de norm van de circulaire. Binnen de inrichting wordt geen gas verbruikt. Voor verlichting in de loodsen wordt gebruik gemaakt van tl-lampen. Hiermee wordt voldaan aan BBT. In de voorschriften is opgenomen dat gebruik moet worden gemaakt van energiezuinige verlichting. Bij buitenverlichting, algemene verlichting en accentverlichting zal gebruik moeten worden gemaakt van energiebesparende verlichtingsapparatuur. Dit is in de voorschriften opgenomen. Een belangrijk deel van het elektriciteitsgebruik in groenten- en fruitverwerkende bedrijven wordt gebruikt voor koelen en vriezen. Het elektriciteitsgebruik kan met eenvoudige good housekeeping maatregelen worden teruggedrongen. Daarom zijn in de vergunning de volgende voorschriften opgenomen: de condensor dient zijn warmte af te geven aan de buitenlucht; de condensortemperatuur dient op een vaste waarde te zijn ingesteld; de condensor dient regelmatig te worden schoongemaakt, wanneer de koelcellen in gebruik zijn; de condensor dient vrij te staan (niet in een afgesloten ruimte en vrij van obstakels). de ontdooicyclus dient optimaal te zijn; de rubbers van de deur van de koelcel dienen in goede staat te zijn. Wanneer de rubbers van de deur van een koelcel niet meer in goede staat zijn, dan dienen deze te worden vervangen; de isolatie van de koelcellen dient in orde te zijn. Uit het voorgaande blijkt in het kader van deze aanvraag een afweging is gemaakt van alle mogelijke energiebesparende maatregelen. De maatregelen die redelijkerwijs te treffen zijn worden toegepast (conform de aanvraag of voorgeschreven). Hiermee is voldoende onderzoek verricht naar de mogelijkheden voor energiebesparing. Wat betreft energie wordt dan ook voldaan aan BBT. Om energiebesparingmogelijkheden in de toekomst te kunnen beoordelen dient blijvend inzicht te bestaan in het gebruik. Hiertoe is een registratieverplichting in de voorschriften opgenomen. Geluid Algemeen Als gevolg van de activiteiten van de inrichting ontstaat geluid naar de omgeving. Het geluid wordt voornamelijk veroorzaakt door de inpandig opgestelde koelmotoren, het laden en lossen met behulp van een elektrische heftruck en de traktorbewegingen ten behoeve de aanvoer en afvoer van fruit. De inrichting is voornamelijk in de dagperiode in werking. De aanvoer van fruit vindt overdag plaats met behulp van drie traktoren met aanhanger, terwijl een enkele afvoerbeweging naar de veiling ook in de avondperiode kan plaatsvinden. De koeling kan gedurende het gehele etmaal in werking zijn. De inrichting is gelegen in de dorpskern van Asperen. Woningen van derden bevinden zich naast en tegenover het bedrijfsterrein. Akoestisch rapport Een akoestisch rapport waarin de geluidsemissie/-immissie is beschreven is aan de aanvraag toegevoegd, 'Akoestisch onderzoek ten behoeve van D. van Herwaarden aan Minstraat 27 te Asperen (gemeente Lingewaal), Projectnummer 8.4712, opgesteld door Geurts Technisch Adviseurs. Datum van het rapport 3 april 2008.'. Uit dit rapport blijkt dat aan de te stellen grenswaarden wordt voldaan.
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 3 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer
Normstelling Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau De te stellen geluidsgrenswaarden worden gebaseerd op de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening" van oktober 1998. Een gemeentelijke nota industrielawaai is niet vastgesteld. Voor het stellen van grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) wordt in eerste instantie uitgegaan van de richtwaarden uit hoofdstuk 4 van de Handreiking. De beoordeling van de geluidsbelasting en het stellen van geluidsgrenswaarden vindt plaats voor de gevels van woningen van derden of andere geluidsgevoelige bestemmingen. Het gebied waarin de woningen van derden of andere geluidsgevoelige objecten zijn gelegen is conform de Handreiking te typeren als 'rustige woonwijk, weinig verkeer'. De richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) voor dit type woonomgeving bedragen 45 dB(A) voor de dag-, 40 dB(A) voor de avond- en 35 dB(A) voor de nachtperiode. Maximaal geluidsniveau Gestreefd wordt naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus (LAmax) die meer dan 10 dB boven het aanwezige langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) uitkomen. Als ten hoogste toelaatbare grenswaarden voor het LAmax geldt 70 dB(A) voor de dag-, 65 dB(A) voor de avond- en 60 dB(A) voor de nachtperiode. Indirecte hinder Verkeersbewegingen van en naar de inrichting, dat wil zeggen buiten de inrichting, worden analoog aan de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996 uitsluitend en separaat getoetst aan de hand van het door die verkeersbewegingen veroorzaakte equivalente geluidsniveau. De beoordeling behoeft slechts te worden uitgevoerd voor zover het verkeer van en naar de inrichting is te onderscheiden van het heersende verkeersbeeld. De voorkeursgrenswaarde voor het geluidsniveau bedraagt 50 dB(A) en de maximale grenswaarde bedraagt 65 dB(A). Beschouwing van de resultaten De akoestische gevolgen van de activiteiten van de inrichting zijn onderzocht en vastgelegd in dat rapport dat onderdeel uitmaakt van de aanvraag. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende. Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) Het berekende LAr,LT bedraagt ter plaatse van woningen van derden maximaal 38 dB(A) in de dagperiode, 40 dB(A) in de avondperiode en 31 dB(A) in de nachtperiode. Indirecte hinder Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het equivalente geluidsniveau veroorzaakt door het verkeer van en naar de inrichting 50 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Hierbij zijn de traktorbewegingen in de avondperiode maatgevend. De voorkeursgrenswaarde uit de circulaire wordt niet overschreden. maximaal geluidsniveau (LAmax) Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat LAmax ten hoogste 73 dB(A) in de dagperiode en 65 dB(A) in de avondperiode bedraagt. De hoogste piekniveaus in de avondperiode treden op ter plaatse van de woningen aan de Brugstraat 1 en 2 en de Middelweg 30 en worden veroorzaakt door het vertrek naar de veiling (tussen 19 en 20 uur) en terugkomst van de traktor. Hierbij wordt uitgegaan van stapvoets met constante snelheid rijden op het terrein. Op het terrein zal een bord worden geplaatst waaruit blijkt dat in de avondperiode op het terrein met beperkte snelheid geldt en rustig moet worden gereden. In de dagperiode treedt een overschrijding op tijdens aankomst en vertrek van traktoren. Het betreft een overschrijding van 3 dB(A) ter plaatse van de woning aan de Brugstraat 1. Deze overschrijding ontstaat door transportbewegingen ten behoeve van het laden en lossen van fruit.
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 4 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer
Overeenkomstig de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening is het mogelijk om in de dagperiode de grenswaarden voor het LAmax ter verhogen met 5 dB tot 75 dB(A). In het rapport is nagegaan of er bronmaatregelen mogelijk zijn. In de overdrachtssfeer zijn reeds maatregelen getroffen in de vorm van een scherm en overkapping. Aangezien er sprake is van een voor de bedrijfsvoering onvermijdbare situatie waarin verdere technische noch organisatorische maatregelen mogelijk zijn om het geluidsniveau te beperken wordt een verhoging van de grenswaarden van 70 dB(A) toegestaan tot maximaal 73 dB(A), overeenkomstig het berekende maximale geluidsniveau. Deze hogere grenswaarde wordt verleend ter plaatse van de woning Brugstraat 1. Dit is in voorschrift E.3 vastgelegd . Bodem Algemeen Bodemverontreiniging kan worden veroorzaakt door het onzorgvuldig handelen met en ook de op- en overslag van diesel, bestrijdingsmiddelen, tankplaats, aanmaak plaats bestrijdingsmiddelen en bedrijfsriolering. In de vergunning wordt ten aanzien van bodembescherming uitgegaan van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). Uitgangspunt hierbij is het bereiken van een beschermingsniveau, waarbij kan worden gesproken van een verwaarloosbaar risico op significante bodemverontreiniging (bodemrisicocategorie A). Opslag van dieselolie Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting opslag plaatsvindt van dieselolie in een bovengrondse opslagtank. Deze tank moet voldoen aan de eisen zoals gesteld in de publicatie PGS-30 “vloeibare aardolieproducten; Buiten opslag in kleine installaties”. Daarnaast dienen voldoende absorptiemiddelen binnen de inrichting aanwezig te zijn om bodemverontreiniging als gevolg van morsen bij overslag te voorkomen. Deze eisen zijn verwerkt in de voorschriften. Uit de beoordelingsystematiek zoals deze is vastgelegd in de NRB blijkt dat met het voorschrijven van de hierboven genoemde maatregelen/voorzieningen sprake is van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging. Bestrijdingsmiddelen Binnen de inrichting wordt 50 kg aan bestrijdingsmiddelen opgeslagen. De opslag van bestrijdingsmiddelen tot 400 kg hoeven volgens het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden alleen te voldoen aan de algemene zorgplicht (artikel 18 van de Wgb). Tankplaats Dieselolie wordt uitsluitend getankt ten behoeve van eigen gebruik. De doorzet is gering. De kans op morsen van dieselolie is zeer beperkt. Als het tanken plaats vindt op een vloeistofkerende vloer en eventueel gemorst product onmiddellijk wordt verwijderd (met absorptiemateriaal), is sprake van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging. Aanmaak plaats bestrijdingsmiddelen Binnen de inrichting worden bestrijdingsmiddelen aangemaakt. Het aanmaken van bestrijdingsmiddelen dient boven een vloeistofkerende vloer of lekbak plaats te vinden. Tevens dienen maatregelen en voorzieningen te worden getroffen om verontreiniging van de bodem door bestrijdingsmiddelen te voorkomen. De maatregelen en voorzieningen dienen met enige regelmaat te worden gecontroleerd op goed functioneren. Door het regelmatig inspecteren van de voorzieningen en maatregelen kan – bij het constateren- van een verontreiniging van de bodem zo vroeg mogelijk worden gestaakt en zonodig worden verwijderd. Kleine spills en morsingen moeten doelmatig worden opgeruimd. Dit is in de voorschriften opgenomen. Hierdoor is sprake van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging. Bodemonderzoek Het preventieve bodembeschermingsbeleid, uitgewerkt in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB) gaat er van uit dat (zelfs) de maatregelen en voorzieningen die leiden tot een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig kunnen uitsluiten dat onverhoopt een belasting van de bodem optreedt. De bestaande toestand van de bodem van het tot de inrichting behorende bedrijfsterrein moet om die reden worden onderzocht (nulsituatieonderzoek). Het onderzoek moet worden verricht op die locaties waar bodembedreigende activiteiten al plaatsvinden en waar nieuwe bodembedreigende activiteiten gaan plaatsvinden. Een
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 5 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer
nulsituatieonderzoek is bedoeld om de referentiewaarde voor de kwaliteit van de bodem en het grondwater vast te stellen aan de hand waarvan later bepaald kan worden of nieuwe verontreinigingen in de bodem terecht zijn gekomen. Daarom zal worden verplicht dat bij bedrijfsbeëindiging een eindonderzoek naar de bodemkwaliteit plaatsvindt. Als uit het eindonderzoek blijkt dat de bodem en/of het grondwater is verontreinigd, kunnen saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn, die vervolgens verhaald kunnen worden op de veroorzaker. Bedrijfsafvalwater In de inrichting komt alleen niet verontreinigd hemelwater vrij. Verwijdering van afvalstoffen In de inrichting ontstaan diverse soorten afvalstoffen zoals houten kratten, papier, lege gereinigde bestrijdingsmiddelenflessen en TL-buizen. Uit de aanvraag blijkt dat de verschillende afvalstoffen gescheiden worden ingezameld, opgeslagen en worden afgevoerd. Aan deze vergunning zijn voorschriften verbonden ten aanzien van de opslag en afvoer van deze afvalstoffen. Bij de beoordeling van de omvang van afval en emissies moet de handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (InfoMil, december 2005) worden toegepast. Uit de in deze handreiking opgenomen ondergrens (25 ton bedrijfsafval per jaar en 2,5 ton gevaarijk afval) blijkt dat een afvalpreventieonderzoek niet relevant is. Gelet hierop wordt vooralsnog geen afval- en emissiepreventie onderzoek voorgeschreven. Aangezien inzicht in de afvalstoffenhuishouding nodig is om eventueel in een later stadium een reductie te kunnen bewerkstellingen, is in de voorschriften opgenomen dat de afvoer van afvalstoffen moet worden geregistreerd. Waterverbruik Beoordeling van het waterverbruik dient plaats te vinden conform de handreiking “Wegen naar preventie bij bedrijven” (InfoMil, december 2005). In deze handreiking is aangegeven dat waterbesparende voorzieningen in ruime mate beschikbaar zijn en dat deze nauwelijks duurder zijn dan klassieke niet-waterbesparende alternatieven. Derhalve dient per situatie te worden bekeken of waterbesparende maatregelen relevant zijn of niet. Binnen de inrichting wordt geen water verbruikt. Gelet op het voorgaande zijn in de vergunning geen voorschriften verbonden met betrekking tot het watergebruik. Externe veiligheid Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico´s van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico´s die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van (gevaarlijke) stoffen. Binnen de inrichting vindt opslag plaats van dieselolie in een bovengrondse opslagtank. De tank dient te zijn uitgevoerd conform de eisen uit de PGS 30 “vloeibare aardolieproducten; Buiten opslag in kleine installaties”. Deze eisen zijn verwerkt in de bij deze vergunning behorende voorschriften. Ter bestrijding van een beginnende brand moeten binnen de inrichting voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn. Nabij de dieseltank dient als gevolg van de PGS 30 een brandblusmiddel aanwezig te zijn.Binnen de inrichting zijn voldoende brandblusmiddelen aanwezig. Ten behoeve van de opslag van ongeveer 50 kg bestrijdingsmiddelen is binnen de inrichting een bestrijdingsmiddelenkast aanwezig. Deze opslag dient te voldoen aan het gestelde in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Hieraan kunnen in de milieuvergunning geen voorschriften worden gesteld. Het risico door ongevallen die nadelige gevolgen kunnen hebben veroorzaken voor het milieu kan in voldoende mate worden beperkt door het stellen van voorschriften. Bijzondere bedrijfsomstandigheden Storingen en dergelijke moeten onmiddellijk worden verholpen.
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 6 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer
Bedrijfsbeëindiging Bij bedrijfsbeëindiging of het onderbreken van de bedrijfsactiviteiten gedurende een periode van meer dan zes maanden, dienen de opgeslagen grond- , hulp- en afvalstoffen te worden afgevoerd. Gebouwen en installaties die niet worden verwijderd en afgevoerd dienen ook na bedrijfsbeëindiging in goede staat van onderhoud te blijven. ZIENSWIJZEN Naar aanleiding van het ontwerp van de beschikking op de aanvraag zijn op 4 juli 2008 schriftelijk zienswijzen naar voren gebracht door de heer D. van Herwaarden. In de zienswijzen wordt het volgende aangegeven: De heer D. van Herwaarden verzoekt om in de vergunning op te nemen dat een machineberging binnen de inrichting aanwezig is. Hieraan hebben wij gehoor gegeven. CONCLUSIE Het voorgaande geeft ons geen aanleiding de gevraagde vergunning te weigeren. Ons is niet van andere zienswijzen gebleken, die verlening van de gevraagde vergunning in de weg zouden staan. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door aan de vergunning milieuvoorschriften te verbinden. BESLUIT Gelet op de Algemene wet bestuursrecht en de Wet milieubeheer besluiten wij: aan D. van Herwaarden de vergunning te verlenen voor een opslagbedrijf voor hard fruit met koelcellen, sorteerruimte, kistenloodsen, dieselopslag, machineberging en bestrijdingsmiddelenopslag; de bijgaande, als zodanig gewaarmerkte aanvraag te verbinden aan deze vergunning, zodat deze deel uitmaakt van deze vergunning; aan deze vergunning de bijgaande gewaarmerkte voorschriften te verbinden. BEROEP Wij herinneren belanghebbenden, voor zover nodig, aan het bepaalde in artikel 20.1 en paragraaf 20.2 van de Wet milieubeheer en de hoofdstukken 6, 7 en 8 van de Algemene wet bestuursrecht. Gedurende zes weken vanaf de dag na de dag waarop een exemplaar van dit besluit ter inzage is gelegd, kan door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Als tegen dit besluit beroep wordt ingesteld, kan overeenkomstig Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht een verzoek worden gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek moet worden gericht aan de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Van degene die beroep heeft ingesteld en/of een verzoek tot een voorlopige voorziening heeft gedaan, wordt een zeker bedrag aan griffiegeld verlangd. Dit moet tijdig zijn ontvangen door de Raad van State. Voor nadere inlichtingen over de hoogte van het bedrag kunt u zich wenden tot de Raad van State (telefoon: 070-426 44 26). datum: 2 september 2008
Namens het college van burgemeester en wethouders,
J.A.B.W. van Lith Afdelingshoofd Bouwen, Milieu en Handhaving
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 7 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer
Verzonden op:
Een exemplaar van dit besluit is gezonden aan: De heer D. van Herwaarden, Minstraat 27, 4147 CG Asperen; De Roever Milieuadvisering, Postbus 64, 5480 AB Schijndel.
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 8 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer
Behoort bij de beschikking van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaal van: 2 september 2008 Mij bekend, Namens hen,
J.A.B.W. van Lith Afdelingshoofd Bouwen, Milieu en Handhaving
.............................. VOORSCHRIFTEN MILIEUVERGUNNING I N H O U D
BEGRIPPEN ..................................................................................................................... 10 VOORSCHRIFTEN ............................................................................................................. 13 A. ALGEMEEN............................................................................................................. 13 B. AFVALSTOFFEN....................................................................................................... 13 C. BRANDVEILIGHEID ................................................................................................... 14 D. ENERGIE................................................................................................................ 14 E. GELUID.................................................................................................................. 15 F. BODEM .................................................................................................................. 16 G.
AANMAKEN EN GEBRUIKEN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN BIOCIDEN................... 17
H. ACCULADER ........................................................................................................... 17 I.
OPSLAG VAN DIESELOLIE IN EEN BOVENGRONDSE TANK ................................................ 17
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 9 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer
BEGRIPPEN In deze vergunning wordt termen gebruikt die hieronder zijn gedefinieerd. ADR Accord européen relatief aux transport internationaux de marchandises dangereuses par route (Europeese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg). Bedrijfsriolering Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbaar riool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. Bestrijdingsmiddel Een stof of mengsel van stoffen als gedefinieerd in artikel 1 van de Bestrijdingsmiddelenwet (Stb. 1962, 288). Emballage Glazen flessen tot 5 liter, kunststof flessen of vaten tot 60 liter, metalen bussen tot 25 liter, stalen vaten of fiberdrums tot 300 liter, papieren of kunststof zakken, laadketels. Emissie De uitworp van een of meerdere verontreinigende stoffen naar de lucht. Gas (ADR) Een stof die bij 50°C een dampdruk bezit hoger dan 300 kPa (3 bar), of bij 20°C en de standaarddruk van 101,3 kPa volledig gasvormig is. Geluidsgevoelige bestemmingen Gebouwen of projecten, als aangewezen bij algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder (Stb. 1982, 465). Geluidsniveau in dB(A) Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in NEN 10651. Gevaarlijke stoffen (ADR) Stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de IMDG-Code. Gevaarlijke stoffen (Wms) Stoffen of preparaten die bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Hergebruik Het als product of als materiaal opnieuw gebruiken of het nuttig toepassen van een afvalstof. Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) Het energetisch gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave 1999. Lekbak Een vloeistofdichte bak van steen, beton, staal of kunststof. De lekbak moet bestand zijn tegen de als gevolg van lekkage optredende plotselinge vloeistofdruk alsmede de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen. De lekbak moet een inhoud hebben die ten minste gelijk is aan de totale hoeveelheid erin opgeslagen vloeistoffen.
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 10 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer
Maximale geluidsniveau (LAmax) De waarde die resteert na toepassing van de meteocorrectieterm Cm (conform de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai", uitgave 1999) op de hoogste aflezing van de geluidmeter in de meterstand "fast". NEN Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. Zie www.nen.nl Nuttige toepassing Handelingen die zijn opgenomen in bijlage IIB van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De belangrijkste handelingen zijn het als product of als materiaal opnieuw gebruiken van een afvalstof in dezelfde of een andere toepassing en het toepassen van een afvalstof met een hoofdgebruik als brandstof. PGS Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen, Ministerie van VROM. Reservoir Een vat of een tank waarin een vloeistof wordt bewaard. Riolering Bedrijfsriolering of voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. Rodenticiden Middelen ter bestrijding van knaagdieren. Verontreinigende stoffen Stoffen, die in de lucht op zichzelf dan wel tezamen of in verbinding met elkaar, hetzij hinder of nadeel voor de gezondheid van de mens kunnen opleveren, hetzij schade kunnen toebrengen aan dieren, planten of goederen. Verwerken Het nuttig toepassen of verwijderen van afvalstoffen alsmede de handelingen die daartoe leiden. Verwijderen Handelingen die zijn opgenomen in bijlage IIA van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De belangrijkste verwijderingshandelingen zijn verbranden als vorm van verwijderen en storten. Vloeistof (ADR) Een stof die bij 50°C een dampdruk heeft van ten ho ogste 300 kPa (3 bar), en bij 20°C en een druk van 101,3 kPa niet volledig gasvormig is, en die a) bij een druk van 101,3 kPa een smeltpunt of beginsmeltpunt heeft van 20°C of lager, of b) die volgens de beproevingsmethode ASTM D 4359-90 vloeibaar is, of c) volgens de criteria van de in 2.3.4 van het ADR beschreven beproevingsmethode voor de bepaling van het vloeigedrag (penetrometermethode) niet dikvloeibaar is. Vloeistofdicht Een situatie waarbij een vloeistof de niet met vloeistof belaste zijde van een materiaal niet bereikt. Vloeistofkerende vloer of voorziening Een verharding die voor een kortere periode in staat is om de vrijgekomen vloeistoffen op te vangen en te voorkomen dat deze in de bodem terechtkomen. Onder 'kortere' is dan te verstaan de periode die ligt tussen het vrijkomen van de stoffen en het moment dat de opruimactiviteiten zijn afgerond. Toelichting: Om te voorkomen dat vrijgekomen vloeistoffen in de bodem geraken moet de vloeistofkerende vloer in ieder geval bestaan uit een aaneengesloten verharding. Een dergelijke vloer hoeft niet van een verklaring vloeistofdichte voorziening te zijn voorzien.
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 11 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer
Woning Een gebouw of deel van een gebouw dat al dan niet permanent voor bewoning wordt gebruikt en daartoe is bestemd.
Voor zover een norm of richtlijn (zoals DIN, NEN, CPR, SBR, CUR/PBV of BRL), waarnaar in een voorschrift of in de begrippenlijst verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de vóór de datum, waarop de onderwerpelijke vergunning is verleend, laatst uitgegeven norm of richtlijn met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft de norm of richtlijn die bij de aanleg c.q. installatie van die constructies, toestellen en apparaten geldig was, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 12 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer
VOORSCHRIFTEN A.
ALGEMEEN
1. De inrichting moet schoon worden gehouden en in een goede staat van onderhoud verkeren. 2. De elektrische installatie moet zodanig zijn, dat hierdoor in de omgeving van de inrichting geen storing optreedt in telecommunicatieverbindingen, alsmede in radio- en televisieontvangst. 3. De in de inrichting aangebrachte of gebruikte verlichting en de te verrichten werkzaamheden moeten zodanig zijn afgeschermd dat buiten de inrichting geen hinderlijke lichtstraling en/of lichtflitsen worden veroorzaakt. 4. Bij bedrijfsbeëindiging of het onderbreken van de bedrijfsactiviteiten gedurende een periode van meer dan zes maanden dienen de opgeslagen grond-, hulp en afvalstoffen te worden afgevoerd. Gebouwen en installaties die niet worden verwijderd en afgevoerd dienen ook na bedrijfsbeëindiging in goede staat van onderhoud te blijven. 5. Binnen de inrichting moet een milieulogboek bijgehouden worden. Het milieulogboek moet ten minste bevatten: a. een exemplaar van de milieuvergunning(en) met bijbehorende voorschriften; b. een registratie per jaar van de afgevoerde afvalstoffen; c. een registratie per jaar van het verbruik van elektriciteit en water; d. een opgave van de datum, de duur, de aard en de wijze van beperken of ongedaan maken van de gevolgen van alle storingen en calamiteiten die zich hebben voorgedaan en aanleiding hebben gegeven tot ongewone emissies van verontreinigde lucht, stank, afvalwater, geluid of afvalstoffen; e. de op schrift gestelde bevindingen c.q. resultaten van de in deze vergunning voorgeschreven interne metingen, werkzaamheden c.q. controles. Tevens moet hierbij de datum van uitvoering en de naam van uitvoerende persoon/instantie worden aangegeven; f. afschriften van alle installatie- en keuringscertificaten, onderzoeksrapporten en meet- en/of analyseresultaten die in deze vergunning worden genoemd. Het milieulogboek moet te allen tijde aan een vertegenwoordiger van burgemeester en wethouders van Lingewaal kunnen worden getoond. De gegevens in het milieulogboek moeten gedurende vijf jaar worden bewaard. 6. Installaties of onderdelen van installaties, welke buiten bedrijf zijn gesteld, moeten zijn verwijderd tenzij deze in goede staat verkeren. 7. Uitmondingen in de buitenlucht van afvoeren van ventilatiesystemen luchtbehandelinginstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze beschikking geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gesitueerd dat de hierdoor uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. B.
AFVALSTOFFEN
1. Afvalstoffen mogen, uitgezonderd bedrijfsafvalstoffen voor direct hergebruik, niet binnen de inrichting worden be- of verwerkt of worden vernietigd. Het is verboden afvalstoffen, van welke aard dan ook, op het terrein van de inrichting te storten, te begraven, te verbranden of te laten uitvloeien. 2. Afvalstoffen mogen niet in de bodem worden gebracht of terecht kunnen komen. Het bewaren of bezigen van afvalstoffen op de bodem moet zodanig plaatsvinden dat geen verontreiniging van de bodem kan optreden. 3. Afvalstoffen, niet zijnde snoeihout, bladeren en soortgelijke afvalstoffen moeten zo vaak als nodig uit de inrichting worden afgevoerd.
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 13 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer
4. Het afvoeren moet zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. 5. Het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze plaatsvinden. Van de afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden. 6. Bij (gedeeltelijke) beëindiging van bedrijfsactiviteiten moeten de in de inrichting aanwezige gronden hulpstoffen die voor deze activiteiten aanwezig zijn en niet meer bruikbaar zijn voor de overige binnen de inrichting voorkomende activiteiten, evenals de afvalstoffen die bij deze activiteit(en) zijn ontstaan, uiterlijk binnen twee maanden na de beëindiging worden afgevoerd uit de inrichting. C.
BRANDVEILIGHEID
1. Binnen de inrichting moeten tenminste de brandblusmiddelen aanwezig en gebruiksgereed zijn, die op de tekening behorend tot deze vergunning zijn aangegeven. 2. Bij de bovengrondse dieselolietank dient een brandblusser met een inhoud van ten minste 6 kg aanwezig te zijn. 3. Blusmiddelen moeten voor een ieder duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn, voor direct gebruik gereed zijn en in goede staat van onderhoud verkeren. 4. Brandblusmiddelen, waaronder slanghaspels, moeten ieder kalenderjaar op deugdelijkheid zijn gecontroleerd en in orde zijn bevonden. Het onderhoud van draagbare blustoestellen moet overeenkomstig NEN 2559, NEN-EN 671-1 en ISO 11602-2 plaatsvinden. Onderhoud en inspectie moeten plaatsvinden door bedrijven die beschikken over een REOB-erkenning. Na inspectie moeten blusmiddelen en slanghaspels worden voorzien van een label of sticker met datum. Draagbare blustoestellen moeten bovendien worden voorzien van een zegel. D.
ENERGIE
1. De vergunninghouder moet in overleg met het bevoegd gezag bij innovatie, renovatie of vervanging van bedrijfsonderdelen en bedrijfsprocessen die energie-efficiency maatregelen treffen die redelijkerwijs van hem verlangd kunnen worden. 2. Het energieverbruik moet worden geminimaliseerd door extra weerstand in het systeem, veroorzaakt door vervuiling van de ventilatoren en ventilatiekanalen te voorkomen. Ventilatoren moeten hiertoe minimaal jaarlijks worden schoongemaakt. 3. Ruimten waar geen verlichting nodig is als geen personen aanwezig zijn en waar niet gedurende langere tijd aaneengesloten personen aanwezig zijn, moeten zijn uitgerust met verlichting die wordt aangeschakeld op basis van aanwezigheidsdetectie. 4. Voor buitenverlichting, algemene verlichting en accentverlichting mag geen gebruik worden gemaakt van gloeilampen. Hiervoor moeten energiebesparende verlichtingsapparatuur, zoals reflecterende armaturen met spaarlampen worden toegepast. 5. Voor de ruimteverlichting dient gebruik te worden gemaakt van energiearme verlichtingsapparatuur, zoals spaarlampen of TL-verlichting. 6. Buitenverlichting moet met een schakelklok, of een lichtsensor worden in- en uitgeschakeld. 7. De condensor dient zijn warmte af te geven aan de buitenlucht. 8. De condensortemperatuur dient op een vaste waarde te zijn ingesteld. 9. De condensor dient regelmatig te worden schoongemaakt, wanneer de koelcellen in gebruik zijn. 10. De condensor dient vrij te staan (niet in een afgesloten ruimte en vrij van obstakels).
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 14 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer
11. De ontdooicyclus dient optimaal te zijn. 12. De rubbers van de deur van de koelcel dienen in goede staat te zijn. Wanneer de rubbers van de deur van een koelcel niet meer in goede staat zijn, dan dienen deze te worden vervangen. 13. De isolatie van de koelcellen dient in orde te zijn. E.
GELUID
1. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door geluidsbronnen binnen de inrichting mag ter plaatse van de gevels van enige niet tot de inrichting behorende woning van derden en andere geluidsgevoelige bestemming niet meer bedragen dan: 45 dB(A), tussen 07.00 en 19.00 uur (dagperiode); 40 dB(A), tussen 19.00 en 23.00 uur (avondperiode); 35 dB(A), tussen 23.00 en 07.00 uur (nachtperiode 2. Het maximale geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door geluidsbronnen binnen de inrichting mag ter plaatse van de gevels van enige niet tot de inrichting behorende woning van derden en andere geluidsgevoelige bestemming niet meer bedragen dan: 70 dB(A), tussen 07.00 en 19.00 uur (dagperiode); 65 dB(A), tussen 19.00 en 23.00 uur (avondperiode); 60 dB(A), tussen 23.00 en 07.00 uur (nachtperiode). 3. In afwijking van het gestelde in voorschrift E.2 mag het maximale geluidsniveau (LAmax) ter plaatse van de woning Brugstraat 1 gedurende de dagperiode niet meer bedragen dan 73 dB(A). 4. Het betreffende geluidsniveau, als bedoeld in de voorschriften E.1, E.2 en E.3 wordt beoordeeld op een hoogte van: a. 1,5 meter, in de dagperiode (07.00 - 19.00 uur); b. 5,0 meter, in de avond- (19.00 - 23.00 uur) en de nachtperiode (23.00 - 07.00 uur). 5. Het meten en berekenen van de geluidsniveaus alsmede het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai” (uitgave 1999, Ministerie van VROM). 6. Gedurende het laden en/of lossen mag de motor van een transportvoertuig niet in werking zijn, tenzij dit noodzakelijk is voor het gebruik van de laad- en losapparatuur van het voertuig. 7. Bij de in- en/of uitrit van de inrichting moet een bordje zijn geplaatst met in letters van minimaal 5 centimeter het opschrift: “DENK AAN ONZE BUREN. NA 19 UUR RUSTIG RIJDEN. MAX SNELHEID 5 KM”. 8. De muziekinstallatie van de inrichting, alsmede een eventueel in werking zijnde muziekinstallatie van een transportvoertuig, moet zodanig zijn afgesteld dat deze buiten de inrichting niet hoorbaar is.
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 15 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer
F.
BODEM
1. Bodembedreigende vloeistoffen moeten worden opgeslagen in goed gesloten emballage die vloeistofdicht is en bestand is tegen de betreffende vloeistoffen. 2. De opslag van of werkzaamheden met gewasbeschermingsmiddelen of biociden geschieden overeenkomstig de aanwijzingen, waarschuwingen of gegevens op de verpakking en de etiketten of het bij de desbetreffende stoffen behorende veiligheidsinformatieblad. 3. Aanmaken van gewasbeschermingsmiddelen of biociden vindt plaats boven een ten minste vloeistofkerende vloer of in een lekbak. De vloeistofkerende vloer of de lekbak is vervaardigd van onbrandbaar en hittebestendig materiaal en is bestand tegen inwerking van de in gebruik zijnde stoffen. De vloeistofkerende vloer, of lekbak is permanent tegen inregenen beschermd. De vloeistofkerende vloer vormt samen met wanden, drempels of opstaande randen een vloeistofkerende opvangvoorziening. Indien boven de opvangvoorziening of lekbak gewasbeschermingsmiddelen of biociden worden opgeslagen, is de inhoud van de opvangvoorziening of lekbak ten minste gelijk aan de inhoud van het grootste opgeslagen vat, vermeerderd met 10% van de inhoud van de gewasbeschermingsmiddelen of biociden. 4. Gewasbeschermingsmiddelen of biociden worden opgeslagen in verpakkingsmaterialen, houders of insluitsystemen die naar hun aard en functie geschikt zijn voor de opslag van de desbetreffende stoffen. 5. Controle, onderhoud en beheer van de voorzieningen bij de gewasbeschermingsmiddelen biociden worden in bedrijfsinterne procedures en werkinstructies vastgelegd. 6. De controle, het onderhoud en het beheer vinden zodanig plaats dat vrijgekomen stoffen (gewasbeschermingsmiddelen en biociden) zijn verwijderd voordat deze in de bodem kunnen geraken. 7. Morsingen en lekkages van gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden overeenkomstig de bedrijfsinterne procedures en werkinstructies verholpen en opgeruimd. 8. Noodzakelijke absorptiemiddelen en andere materialen en middelen ter bescherming van de bodem zijn in voldoende mate aanwezig en er is voldoende geïnstrueerd personeel aanwezig. 9. Binnen de inrichting is een logboek aanwezig met daarin de controles, onderhoud, beheer, bedrijfsinterne procedures en werkinstructies. 10. Op plaatsen waar wordt gewerkt met voor de bodem schadelijke vloeistoffen of deze worden af- of overgetapt dienen voldoende absorptiemiddelen aanwezig te zijn. Gemorste vloeistoffen die schadelijk zijn voor de bodem, dienen onmiddellijk te worden opgenomen met absorptiemiddel om bodemverontreiniging als gevolg van morsen te voorkomen. 11. Ter plaatse van het afleverpunt van brandstoffen moet een opstelplaats van voertuigen over een oppervlakte van ten minste 3 x 5 meter voorzien zijn van een vloeistofkerende vloer (bestaande uit een aaneengesloten verharding). 12. Laden van een accu met een acculader vindt plaats boven een bodembeschermende voorziening, die bestand is tegen de mogelijk te morssen vloeistof. 8. Ter vaststelling van de bodemkwaliteit moet binnen 3 maanden na het van kracht worden van de vergunning een nulsituatie-onderzoek naar de bodem zijn uitgevoerd. Het onderzoek moet worden uitgevoerd conform de NEN 5740. De analyses moeten worden uitgevoerd door een laboratorium dat een kwaliteitsboringssysteem hanteert dat gebaseerd is op NEN-EN-ISO/IEC 17025. In afwijking van de genoemde onderzoeksnorm kan worden volstaan met een andere onderzoeksstrategie als hieromtrent vóór de daadwerklijke uitvoering van het onderzoek goedkeuring is verkregen van Burgemeester en Wethouders van Lingewaal. De opzet van het onderzoek moet vooraf ter
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 16 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer
goedkeuring aan Burgemeester en wethouders van Lingewaal worden voorgelegd. De resultaten van het onderzoek moeten binnen 2 maanden na uitvoering aan Burgemeester en Wethouders worden overgelegd. 9. Bij bedrijfsbeëindiging of bij beëindiging van bodembedreigende activiteiten, zoals het opslaan van bestrijdingsmiddelen, het aanmaken van bestrijdingsmiddelen, het opslaan van diesel in een bovengrondse tank en het tanken van diesel moet vooraf, ter vaststelling van de bodemkwaliteit, een eindsituatie-onderzoek naar de bodem zijn uitgevoerd. Het onderzoek moet worden uitgevoerd conform de NEN 5740. De analyses moeten worden uitgevoerd door een laboratorium dat een kwaliteitsboringssysteem hanteert dat gebaseerd is op NEN-EN-ISO/IEC 17025. In afwijking van de genoemde onderzoeksnorm kan worden volstaan met een andere onderzoeksstrategie als hieromtrent vóór de daadwerkelijke uitvoering van het onderzoek goedkeuring is verkregen van Burgemeester en Wethouders van Lingewaal. De opzet van het onderzoek moet vooraf ter goedkeuring aan Burgemeester en wethouders van Lingewaal worden voorgelegd. De resultaten van het onderzoek moeten binnen 2 maanden na uitvoering aan Burgemeester en Wethouders worden overgelegd. G.
AANMAKEN EN GEBRUIKEN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN BIOCIDEN
1. Drinkwater dat wordt gebruikt voor het aanmaken van gewasbeschermingsmiddelen of biociden, wordt uitsluitend door middel van een onderbreektank aan de waterleiding onttrokken. 2. Tijdens het aanmaken van gewasbeschermingsmiddelen of biociden worden gemorste droge gewasbeschermingsmiddelen of biociden terstond droog opgenomen en gemorste vloeibare gewasbeschermingsmiddelen of biociden terstond geïmmobiliseerd en in een speciaal daartoe bestemd vat gebracht. Daartoe zijn voldoende materialen en absorberende middelen voor onmiddellijk gebruik aanwezig. H.
ACCULADER
1. Installaties waar explosieve gassen kunnen ontstaan, zijn tijdens het laden respectievelijk in werking zijn, opgesteld in een goed geventileerde ruimte. In die ruimte is geen schrobput aanwezig die in verbinding staat met het riool. I.
OPSLAG VAN DIESELOLIE IN EEN BOVENGRONDSE TANK
Algemeen 1. De opslag van dieselolie in een bovengrondse tank moet voldoen aan het gestelde in de navolgende artikelen van de richtlijn PGS-30: a. 4.1.1 en 4.1.2.1; b. 4.1.3 tot en met 4.1.6; c. 4.2.1 tot en met 4.2.8; d. 4.3.1 tot en met 4.3.6, 4.3.8, 4.3.9, 4.3.11 en 4.3.12; e. 4.4.1 tot en met 4.4.5, 4.4.7 en 4.4.8; f. 4.5.2 tot en met 4.5.9 en 4.5.11. Af- en overtappen van dieselolie met behulp van een elektrische pomp 2. De afleverinstallatie moet zodanig zijn ingericht, dat slechts gedurende een daartoe strekkende opzettelijke bediening van de vulafsluiter vloeistof kan worden afgeleverd. Een automatisch afslagmechanisme moet zijn aangebracht waarmee de vulafsluiter wordt gesloten als de tank waaraan wordt afgeleverd, vrijwel is gevuld. De vulafsluiter mag niet met vreemde voorwerpen in geopende stand worden vastgezet. Het afslagmechanisme moet ook in werking treden bij een lichte schok, bijvoorbeeld door vallen. 3. De elektrische installatie in en aan de afleverinstallatie moet voldoen aan de bepalingen van de installatievoorschriften NEN 1010 en NEN-EN-IC 60.079-14, en ook aan de constructievoorschriften NEN-EN 50.021 3125 en NEN-EN 50.014 t/m 50.020 en 50.028.
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 17 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer
4. In de onmiddellijke nabijheid van de tank moet een schakelaar zijn aangebracht, waarmee de elektrische installatie van de afleverinstallatie kan worden uitgeschakeld Bij de schakelaar moeten de schakelstanden duidelijk zijn aangegeven. Bij deze schakelaar moet duidelijk zijn aangegeven, dat deze dient voor de afleverinstallatie. 5. Eventueel aan de vulafsluiter of aan de afleverslang aangebracht elektrisch materieel moet explosieveilig zijn uitgevoerd. 6. Aan de afleveringsinstallatie mogen geen contactdozen (stopcontacten) zijn aangebracht. 7. De afleverinstallatie moet voldoende zijn geventileerd. Nabij de afleverinstallatie mag niet worden gerookt of enigerlei vuur of open licht aanwezig zijn en mag hierbij de motor van het voertuig, waaraan vloeistof wordt afgeleverd, niet in werking zijn. Nabij de afleverinstallatie moet hiertoe op een voldoende aantal plaatsen duidelijk zichtbaar de veiligheidssignalen (pictogrammen) “VUUR, OPEN VLAM EN ROKEN VERBODEN” en ook “MOTOR AFZETTEN”, zijn aangebracht overeenkomstig NEN 3011. 8. Als de vulslang niet wordt gebruikt, moet deze knikvrij zijn opgehangen. 9. Dieselolie, die zich na het gebruik nog in de slang bevindt, moet worden opgevangen. 10. De vulslang moet tijdens het gebruik zodanig worden ondersteund en beschermd, dat beschadiging van deze slang wordt voorkomen. 11. Alvorens de slang wordt gebruikt moet deze steeds eerst visueel op zijn goede staat worden gecontroleerd. Een beschadigde slang moet voor reparatie of voor vernietiging worden afgevoerd. 12. Als bij aflevering een hevelpomp wordt gebruikt moet in de zuigleiding een voorziening aanwezig zijn die als hevelbreker dienst doet.
De heer Van Herwaarden Minstraat 27 te Asperen
Pagina 18 van 18
Definitieve beschikking Wet milieubeheer