Beleidsplan Begaafdheid
1
Inhoudsopgave Inhoudsopgave ....................................................................................................................2 1. Inleiding ...........................................................................................................................3 1.1 Passend onderwijs bieden........................................................................................3 2. Wat is hoogbegaafdheid...............................................................................................4 2.1 De omschrijving .......................................................................................................4 2.2 Ontwikkelingsvoorsprong........................................................................................4 2.3 De doelgroep op de Tweemaster...........................................................................5 2.4 Kenmerken van kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong.............................6 2.5 Kenmerken van hoogbegaafde leerlingen.............................................................7 3. Wat de Tweemaster wil bereiken ...............................................................................8 4. Signaleren en diagnosticeren.......................................................................................9 4.1 Signaleren in groep 1/2 ...........................................................................................9 4.1 Signaleren in groep 3 t/m 8....................................................................................9 4.2 Signalering bij ouders .............................................................................................9 5. Begeleiding ......................................................................................................................9 5.1 Leerstof groep 1 t/m 8 ...........................................................................................9 5.2 Het didactisch overzicht en het groepsplan.....................................................10 5.3 De organisatie ........................................................................................................11 5.4. De rol van de leerling ...........................................................................................11 6. Verslaglegging/communicatie.....................................................................................11 6.1. Informatie voor ouders........................................................................................11 6.2. De vorderingen van uw kind online volgen .........................................................12
2
1. Inleiding 1.1 Passend onderwijs bieden In de afgelopen jaren komt meer- en hoogbegaafdheid bij kinderen steeds vaker onder de aandacht. In het kader van passend onderwijs wil het schoolteam van de Tweemaster een beleidsplan opstellen om te voldoen aan de specifieke onderwijsbehoefte van deze leerlingen. Het doel is om een beleidsplan op te stellen dat zorgt voor een optimale leeromgeving voor deze kinderen, dat realiseerbaar is voor de leerkrachten en dat duidelijkheid geeft aan ouders. Dit beleidsplan geeft o.a. een definitie van (hoog) begaafdheid en laat de verbetering van de leerroutes voor kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong/(hoog)begaafde leerlingen zien. We willen namelijk het beste uit de leerlingen halen. Het is onze bedoeling om de kinderen te inspireren om zich in te spannen. Zo ervaren zij dat leren niet vanzelf gaat. Bij dit leren hoort ook fouten maken, opnieuw proberen en doorzetten. Daarbij is het belangrijk dat de kinderen nadenken over de stappen die ze moeten zetten om iets op te lossen. Door zo voor elke leerling passende leerstof en een passende leeromgeving aan te bieden dagen we ze uit om goed te blijven presteren en kunnen zij met veel (leer)plezier hun schooltijd op de Tweemaster doorlopen.
3
2. Wat is hoogbegaafdheid 2.1 De omschrijving In de literatuur zijn er meerdere definities te vinden van hoogbegaafdheid. Een hoog intelligentiequotiënt (IQ) wordt gezien als een noodzakelijke voorwaarde voor hoogbegaafdheid. Om duidelijk te maken wanneer men spreekt van hoogintelligent volgt er een opbouw van de intelligentieniveaus. Het gemiddelde IQ is ongeveer 100. Het komt erop neer dat ongeveer 84% van de bevolking een IQ van 90-110 heeft. Hiertussen zit uiteraard nog we verschil. Een leerling met een IQ van 90 zal flink zijn best moeten doen om zich de leerstof eigen te maken en een leerling met een IQ van 110 is een vlotte leerling. Leerlingen met een IQ tussen de 70-80 zullen vaak veel moeite hebben met de leerstof. Wanneer het IQ lager is dan 70 zijn leerlingen vaak aangewezen op scholen voor speciaal basisonderwijs of een aangepast lesprogramma binnen het reguliere onderwijs. Leerlingen met een IQ tussen de 110-120 worden boven gemiddeld intelligent genoemd. Leerlingen met een IQ tussen 120-130 worden aangemerkt als begaafd en leerlingen met een IQ hoger dan 130 als hoogbegaafd. Ongeveer 2% van de leerlingen valt in deze categorie (ongeveer 1 leerling per 2 klassen). De bestaande IQ –testen kunnen een IQ hoger dan 152 niet meten. Mensen met een IQ boven 150 worden aangemerkt als zeer begaafd (genieën).
2.2 Ontwikkelingsvoorsprong Het blijkt dat een intelligentiemeting pas voorspellende waarde heeft vanaf circa acht jaar. Het intelligentieniveau kan bij jonge kinderen nog niet betrouwbaar worden vastgesteld om de volgende redenen: de verbale intelligentie is gedeeltelijk beïnvloed door het milieu waarin het kind opgroeit. Heeft het kind het geluk op te groeien in een verbaal sterk milieu, waarin het antwoorden krijgt op zijn vragen, wordt voorgelezen en meegenomen naar activiteiten buitenshuis, dan kan de verbale intelligentie in positieve zin beïnvloed worden. de ontwikkeling van een kind verloopt sprongsgewijs. Daarom kan een kleuter die ‘voorloopt’ in principe weer ‘ingehaald’ worden door zijn leeftijdsgenoten. de jonge kinderen hebben niet altijd een goed ontwikkelde motoriek. Bij de gangbare psychologische testen wordt een beroep gedaan op de fijne motoriek Om deze redenen spreekt men bij jonge kinderen liever van een ontwikkelingsvoorsprong dan van (hoog) begaafdheid. Een intelligentietest kan uitwijzen of een kleuter voorloopt op zijn leeftijdsgenoten, maar niet of dit ook in de toekomst het geval zal zijn. Bij enkele kleuters blijft die voorsprong bestaan. Deze kinderen zouden ‘potentieel (hoog) begaafd’ genoemd kunnen worden, mits de voorsprong zich blijft ontwikkelen.
4
Binnen de school is het niet mogelijk om alle leerlingen op hun intelligentie te testen. Het oordeel van leerkrachten, ouders en de schoolprestaties zijn daarom van groot belang. Uiteraard kunnen ouders er zelf voor kiezen om hun kind te laten testen op hoogbegaafdheid. Niet alle leerlingen die meer- en hoogbegaafd zijn laten dit zien in hun prestaties. Wanneer een leerling niet laat zien wat hij/zij werkelijk kan, hebben we te maken met een onderpresteerder. Ook hierbij is het van belang dat leerkrachten en ouders dit tijdig signaleren.
2.3 De doelgroep op de Tweemaster In de schoolpraktijk gaat het om de leerlingen die meer aankunnen dan het gemiddelde niveau. Deze groep leerlingen moet dan ook lesstof aangeboden krijgen die een beroep doet op hun bovengemiddelde intelligentie. We gaan uit van 3 verschillende groepen op het gebied van (hoog)begaafde leerlingen. Tot de eerste groep behoren de getalenteerde leerlingen. Dit zijn leerlingen die op een bepaald vakgebied uitblinken. Op dit gebied hebben zijn extra uitdaging nodig. De tweede groep zijn de meerbegaafde leerlingen. Deze leerlingen blinken op meerdere vakgebieden uit. De laatste groep leerlingen betreft de hoogbegaafde leerlingen. Deze leerlingen blinken niet alleen uit op meerdere vakgebieden maar beschikken ook over persoonlijkheidskenmerken en omgevingsfactoren. In het model van Renzulli en Mönks wordt ervan uitgegaan dat de 3 persoonlijkheidskenmerken; intellectuele capaciteiten , creativiteit en motivatie in een positieve wisselwerking tot elkaar staan. Deze wisselwerking kan verder versterkt worden door de positieve invloed vanuit de omgevingsfactoren; school, vrienden en gezin. Hoogintelligente leerlingen kunnen zich ontwikkelen tot het leveren van hoogbegaafde prestaties wanneer de 3 persoonlijkheidsfactoren in hoge mate aanwezig zijn, er een positief stimulerende omgeving is en er onderlinge harmonie bestaat tussen de 6 factoren.
5
2.4 Kenmerken van kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong Kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong laten al op jonge leeftijd signalen zien. Deze signalen hebben vaak betrekking op een voorlijke taalontwikkeling, een grote mate van nieuwsgierigheid en een grote drang voor ontdekken. Opgemerkt dient te worden dat een voorsprong op één bepaald gebied geen indicatie is voor een hoge begaafdheid op latere leeftijd maar dat een voorsprong op de verschillende ontwikkelingsgebieden wel een indicatie van een hoge begaafdheid is. Een kleuter met een sterke ontwikkelingsvoorsprong is een leerling die kan opvallen door één of meer van de volgende kenmerken:
heeft een hoge score op de kleutertoetsen heeft taalgebruik boven leeftijdsniveau sterk geheugen toont specifieke, gedurende lange tijd, interesse op een bepaald terrein. bedenkt creatieve oplossingen leert zichzelf lezen/rekenen/tellen is nieuwsgierig, stelt vragen, is opmerkzaam, observeert is betrokken, neemt initiatieven is onderzoekend, experimenteert, bouwt, ontwerpt heeft een rijke fantasie, groot voorstellingsvermogen goede concentratie bepaald vorm van humor is onafhankelijk, kan alleen spelen en werken kan logisch denken, ziet relaties, verbanden, grotere patronen. is gevoelig, empatisch, zorgzaam is weetgierig heeft weinig behoefte aan slaap ze denken vaak al na over de zin van het leven en stellen hierover indringende vragen. stemmen zich af op het verwachtingspatroon van de volwassenen.
6
2.5 Kenmerken van hoogbegaafde leerlingen Binnen de schoolse situatie zijn hoogbegaafde leerlingen te herkennen aan een aantal duidelijke kenmerken. Er kan niet gesproken worden van eigenschappen van de hoogbegaafde leerling omdat deze per leerling erg kunnen verschillen en soms tegenovergesteld zijn. Het is ook niet zo dat een leerling alle eigenschappen bezit. Andersom is het ook niet per definitie zo dat wanneer een leerling enkele eigenschappen bezit zij/hij hoogbegaafd is. Het gaat om de combinatie van een hoge intelligentie met daarbij een aantal leer- en persoonlijkheidskenmerken. In de literatuur zijn vele voorkomende eigenschappen te vinden. Hieronder staat een rijtje van eigenschappen die we in het onderwijs tegenkomen:
intelligentie hoger dan 130 vroege ontwikkeling uitblinken op meerdere gebieden goed kunnen leggen van (causale) verbanden problemen makkelijk kunnen analyseren hoge mate van zelfstandigheid maken van groet denksprongen voorkeur voor abstractie hoge motivatie gemakkelijk kunnen leren begrijpt snel, heeft weinig uitleg nodig brede of juist specifieke interesse perfectionistisch bepaald vorm van humor hoge mate van concentratie groot probleemoplossend vermogen kan nieuwe kennis integreren met eerder verworven kennis geboeid door complexe opgaven en/of moeilijk en ongewone onderwerpen denkt top-down, vanuit het geheel naar een deel. Van overzicht naar detail.
7
3. Wat de Tweemaster wil bereiken De doelen voor het onderwijs zijn: 1. leerlingen zitten goed in hun vel 2. leerlingen ontwikkelen zich optimaal 3. leerlingen behalen de kerndoelen 4. leerlingen behalen de plusdoelen In groep 1 en 2 wordt de basis gelegd voor een goede schoolontwikkeling. Kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong vragen om een specifieke begeleiding. Als het aanbod van de leerstof niet overeenkomt met wat het kind nodig heeft kunnen de kinderen hun enthousiasme voor leren verliezen. Ze maken opdrachten die hun niet veel moeite kosten en waarbij ze dus geen fouten maken. ‘Geen fouten maken’ wordt voor deze kinderen de norm. Op den duur beginnen ze niet eens meer aan moeilijker werk en ontwikkelen ze faalgevoelens omdat ze geen fouten durven maken. Dit kan zich uiten in allerlei lichamelijke klachten, ze voelen zich ongelukkig of vertonen opstandig gedrag. Andersom kan een kleuter al vroeg aangepast gedrag vertonen. Een kleuter met een ontwikkelingsvoorsprong is zich al vroeg bewust van de groepsnorm en heeft al snel door dat hij buiten de groep valt. Hij past zich aan en er is een reële kans dat hij dit de rest van zijn schoolloopbaan blijft doen. daardoor is het mogelijk dat hij nooit gesignaleerd zal worden als een bovengemiddelde leerling. Het is dus belangrijk voor een passende aanpak te zorgen. De leerkracht moet er niet alleen voor zorgen dat er voldoende uitdagend materiaal in de klas aanwezig is, maar ook dat het kind hiermee aan de slag gaat. De kinderen krijgen dus opdrachten die veel moeite kosten en waarbij ze dus fouten leren maken. Zo raken ze gewend om met frustraties en uitdagende leerstof om te gaan. De basis is dat de leerlingen een goede beheersing van de leerstof hebben die in de kerndoelen voor het basisonderwijs beschreven staan. De plusdoelen op de Tweemaster zijn vooral gericht op vaardigheden. Er wordt gewerkt aan het motiveren van jezelf, het gebruiken van je denkvermogen, zelfstandig werken, samenwerken, omgaan met fouten maken, opnieuw proberen en doorzetten. Levelspel wordt ingezet voor de kinderen met ontwikkelingsvoorsprong. Begaafde kinderen werken met Levelwerk. Deze extra materialen zijn middelen om de plusdoelen te behalen.
8
4. Signaleren en diagnosticeren 4.1 Signaleren in groep 1/2 Om te bepalen welke kinderen voor Levelspel in aanmerking komen maken we gebruik van de CITO toetsen. De normering die we daarbij aanhouden is als een kind op de cognitieve onderdelen een voorsprong heeft van meer dan 3 maanden op het gemiddelde beeld.
4.1 Signaleren in groep 3 t/m 8 Als een leerling verschillende keren achtereenvolgens voor één of meerdere vakgebieden een CITO A of A+ score behaald gaat de leerkracht voor dat vakgebied voor dat kind werk zoeken dat uitdaging biedt (zie kopje begeleiding).
4.2 Signalering bij ouders Veel ouders van (hoog)begaafde kinderen merken en voelen al heel snel dat hun kind in wezen ‘anders’ is dan een ‘gemiddeld’ kind. Vanaf de geboorte ziet het kind meer, vraagt het meer, eist het zelfs meer. Het heeft een grote leerbehoefte, grote interesse en taakgerichtheid en zal bij de ouders voortdurend ‘aan de bel trekken’.
5. Begeleiding (Hoog)begaafde leerlingen vinden niet voldoende uitdaging binnen de lesmethodes die op de Tweemaster voor de verschillende vakken gebruikt worden. Deze leerlingen willen meer, zij hebben een aangepast en uitgebreider lesprogramma nodig op zowel cognitief als sociaal-emotioneel gebied.
5.1 Leerstof groep 1 t/m 8 Veel vakken worden methodisch aangeboden. In de wet staat welke vakken de kinderen moeten leren en van elk vak zijn kerndoelen opgesteld. Alle methodes die in gebruik zijn voldoen aan deze verplichte leerstof. De leerkracht deelt het schooljaar in en zorgt ervoor dat alle leerstof behandeld wordt zodat aan het eind van de basisschool de kinderen alle verplichte leerstof hebben gehad. Het ene kind heeft alleen meer oefening nodig van de basisstof dan het andere kind.
9
Vanaf september 2012 zijn we voor de kinderen met A+, A gestart met het aanbieden van Levelspel en Levelwerk. Levelspel Levelspel biedt een gestructureerd pakket met materialen, speciaal ontwikkeld voor kleuters die ‘meer’ kunnen. Deze levelspelboekjes (bufferboekjes) bestaan uit verrijkingsmateriaal voor groep 1 en 2 in de vorm van puzzel- en spelopdrachten. Door met deze materialen aan de slag te gaan worden de kleuters geleerd om om te gaan met ‘uitdagende’ stof. Daarnaast is dit een goede voorbereiding op Levelwerk. Levelwerk Levelwerk biedt een totaalaanbod van verrijkende activiteiten voor de kinderen van groep 3 t/m 8. Dit is materiaal op het gebied van taal/lezen en rekenen. Daarnaast biedt Levelwerk de mogelijkheid om met zelf gekozen onderwerpen aan de slag te gaan en levelspelletjes online te spelen op 4 levels. Doel van deze werkwijze is tweeledig: aansluiten bij de motivatie van de leerling en het oefenen van metacognitieve, maar ook sociaal-emotionele en creatieve vaardigheden.
5.2 Het didactisch overzicht en het groepsplan Om de A+ en A leerlingen de gelegenheid te bieden om met Levelwerk aan de slag te gaan brengt de leerkracht de onderwijsbehoeften van de individuele leerling in kaart. Dat doet zij in een didactisch overzicht (DGO) Op grond hiervan zal zij kritisch omschrijven wat de leerling minimaal van de basisstof zal moeten maken. Zo wordt ervoor gezorgd dat de inoefening van de basisstof beperkt (compact) wordt. Vervolgens omschrijft de leerkracht in het groepsplan welke doelen zij voor deze leerling stelt en hoe zij dit voor dit kind organiseert. Na een periode van ongeveer 8 weken evalueert de leerkracht en stelt ze het DGO en het groepsplan voor deze leerling bij.
10
5.3 De organisatie In de klas wordt er gebruik gemaakt van het IGDI model. De leerkracht bedient drie instructiegroepen. Terwijl de leerkracht instructie geeft aan de ene subgroep, werken de andere subgroepen zelfstandig. Door de meer- en hoogbegaafde leerlingen wordt gewerkt met een bufferboekje. In dit bufferboekje staan weekopdrachten met differentiatie in 3 niveaus. De instructie aan de levelwerk/bufferwerk kinderen wordt tijdens stillezen of zelfstandig werken tijd gegeven. De kinderen uit de combinatiegroepen kunnen beroep doen op Laura Oudhuis (de internbegeleidster) en leerlingen van groep 8
5.4. De rol van de leerling Door de leerling wordt het bufferwerk gemaakt. Hij of zij weet wat er van hem of haar verwacht wordt en is hier zelf verantwoordelijk voor. Er wordt door de leerling zelf nagekeken en hij of zij mag bij bepaalde activiteiten samenwerken met klasgenoten. De leerkracht houdt de ontwikkeling van kinderen goed in de gaten. Zij maakt dit zichtbaar en bespreekbaar met de evaluatie van het DGO en de groepsplannen.
6. Verslaglegging/communicatie 6.1. Informatie voor ouders Wij vinden het als school belangrijk om te praten over de leervorderingen van uw kind(eren). Daarom hebben we elk schooljaar eerst het kennismakingsgesprek. Begin oktober ontvangt u een uitnodiging voor een gesprek dat deels zal gaan over de resultaten waarmee uw kind is overgegaan, maar het grootste gedeelte van het kennismakingsgesprek gaat over het functioneren van uw kind thuis en op school. Zo ontstaat er een kans om zaken met elkaar uit te wisselen en om te komen tot een goede samenwerking voor uw kind. Nadat uw kind een rapport ontvangen heeft en de Cito toetsperiode heeft afgerond bent u in de gelegenheid om in gesprek te gaan met de leerkracht. De leerkracht legt uit wat de onderwijsbehoeften van het kind zijn. Daarbij zal ze u door middel van het groepsplan laten zien hoe de specifieke hulp in de klas aan het kind gegeven zal worden. Daarnaast kunnen er altijd gesprekken aangevraagd worden waarbij het initiatief kan liggen bij de leerkracht of bij de ouders.
11
6.2. De vorderingen van uw kind online volgen Op de Tweemaster is Parnassys, een nieuw administratie- en leerlingvolgsysteem ingevoerd met een sociaal emotioneel LVS module. Dit systeem voldoet aan de eisen van Passend- en Opbrengstgericht onderwijs. We streven naar een systeem dat ook rechtstreeks met ouders kan communiceren over de leerontwikkeling van uw kind(eren), want dat is naar verwachting de komende jaren de trend in het basisonderwijs. Met een nieuwe website en een nieuw administratiesysteem loopt de digitale communicatie op De Tweemaster voortaan volgens de normen van de 21e eeuw.
12