BELEID VOOR HET AFWIJKEN VAN HET BESTEMMINGSPLAN Kenmerk #3643464
Gemeente Amersfoort Postbus 4000 3800 EA Amersfoort Bezoekadres: Stadhuisplein 1 3811 LM Amersfoort Telefoon (033) 469 51 11 Fax (033) 461 07 10 E-mail:
[email protected]
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Waarom Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan? ......................................... 2 1.1
Inleiding.................................................................................................................................. 2
1.2
Behoefte aan beleid ............................................................................................................... 2
1.3
Toepassing van het beleid ..................................................................................................... 3
1.4
Afwijkingsmogelijkheid .......................................................................................................... 4
1.5
Procedure vaststelling beleid ................................................................................................. 5
1.6
Inwerkintreding beleid ........................................................................................................... 5
Hoofdstuk 2 2.1
Het gemeentelijk beleid ................................................................................................ 6
In welke gevallen wordt er een omgevingsvergunning op grond van artikel 4 Bor verleend? 6
1)
EEN BIJBEHOREND BOUWWERK ............................................................................................ 6
2)
EEN GEBOUW TEN BEHOEVE VAN EEN INFRASTRUCTURELE OF OPENBARE VOORZIENING 8
3)
EEN BOUWWERK, GEEN GEBOUW ZIJNDE ............................................................................ 9
4)
EEN DAKKAPEL, DAKOPBOUW OF GELIJKSOORTIGE UITBREIDING VAN EEN GEBOUW...... 10
5)
EEN ANTENNE-INSTALLATIE ................................................................................................. 10
6)
EEN INSTALLATIE BIJ EEN GLASTUINBOUWBEDRIJF VOOR WARMTEKRACHTKOPPELING.. 10
7) EEN INSTALLATIE BIJ EEN AGRARISCH BEDRIJF WAARMEE DUURZAME ENERGIE WORDT GEPRODUCEERD DOOR HET BEWERKEN VAN UITWERPSELEN VAN DIEREN............................... 10 8)
HET GEBRUIKEN VAN GRONDEN OF BOUWWERKEN TEN BEHOEVE VAN EVENEMENTEN 10
9)
HET GEBRUIKEN VAN BOUWWERKEN ................................................................................. 11
10) 2.2
HET GEBRUIKEN VAN EEN RECREATIEWONING VOOR BEWONING ................................ 11 Wanneer wordt er geen omgevingsvergunning op grond van artikel 4 Bor verleend? ...... 11
Bijlage 1 Bijlage 2
Onderbouwing beleidskeuzes ..................................................................................... 12 Begrippenlijst ................................................................................................................... 15
Hoofdstuk 1 Waarom Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan? 1.1
Inleiding
De omgevingsvergunning is een vergunning die in Nederland is ingevoerd (1 oktober 2010) ter vervanging van de verschillende vergunningen voor wonen, ruimte en milieu (bv. bouwvergunning, milieuvergunning, gebruiksvergunning, aanlegvergunning, kapvergunning, enz). Deze vergunning kan bij één loket bij de gemeente worden aangevraagd. Het Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan (hierna beleid) heeft enkel betrekking op de omgevingsvergunning voor bouw- of andere activiteiten die afwijken van het bestemmingsplan, de vroegere vrijstelling (artikel 19, lid 3 Wet op de Ruimtelijke Ordening) en ontheffing (artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening). Aanvragen voor bouwen of gebruik die in strijd zijn met het bestemmingsplan moeten worden geweigerd, tenzij het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning wil verlenen die de strijdigheid met het bestemmingsplan opheft. De verlening van een dergelijke omgevingsvergunning is een bevoegdheid van het college, dus geen verplichting. Slechts in de bij wet bepaalde gevallen is het verlenen van een ‘omgevingsvergunning voor strijdigheid met het bestemmingsplan’ (hierna omgevingsvergunning) mogelijk. Artikel 2.1, lid 1, onder c jo artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 1° en sub 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verwijst naar artikel 4 van bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor) voor de specifieke gevallen waarbij het verlenen van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, is toegestaan. De beschrijving van de omgevingsvergunningsmogelijkheden is dermate ruim dat de uitleg voor meerdere interpretaties vatbaar is en kan leiden tot ongewenste situaties. Met het oog op de rechtsgelijkheid van de aanvragers is het van belang dat duidelijk is in welke gevallen het college van burgemeester en wethouders voornemens is een omgevingsvergunning te verlenen en in welke gevallen niet. Dit beleid handelt dus over de beleidsvrijheid die het college van burgemeester en wethouders heeft op grond van artikel 4 Bor voor het verlenen van een omgevingsvergunning. In het beleid staan de gemeentelijke voorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan voor bouwplannen die stedenbouwkundig wenselijk zijn.
1.2
Behoefte aan beleid
Iedere aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te worden afgewogen naar de bijzondere omstandigheden van het geval. Dit neemt niet alleen tijd in beslag maar mede door verschillende inzichten door de jaren heen kan het gebeuren dat in het ene geval wel en in het andere geval geen ontheffing wordt verleend. Dit is niet wenselijk. Het beleid vergroot de rechtszekerheid wat vooral in juridische procedures van groot belang is. Het is gewenst dat er een uniform beleid wordt gevoerd en de gebruiksmogelijkheden in oudere bestemmingsplannen gelijk worden getrokken met (vergelijkbare) nieuwe bestemmingsplannen. Het beleid heeft tot gevolg dat bij aanvragen bij de verlening van een omgevingsvergunning kan worden verwezen naar het beleid. Oftewel, de toewijzing of afwijzing hoeft niet telkens uitgebreid te worden gemotiveerd.
Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan – vastgesteld 14 december 2010
2
1.3
Toepassing van het beleid
De grondslag van dit beleid ligt voornamelijk in de toepassing van de oude vrijstellings- en ontheffingsmogelijkheid van de afgelopen jaren. In welke gevallen werd er vrijstelling/ontheffing verleend en om welke reden. Voor deze veel voorkomende situaties, voornamelijk bij woningen, is beleid opgesteld. Datzelfde beleid wordt in de toekomst op enigerlei wijze in nieuwe bestemmingsplannen verwerkt. Zodat toepassing van een omgevingsvergunning alleen in uitzonderlijke situaties noodzakelijk blijft. Het Bor biedt ook voor andere situaties dan woningen de mogelijkheid tot de verlening van een omgevingsvergunning. Bijvoorbeeld andere bouwwerken dan woningen of gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen. Voor die en andere gevallen waar wel in het Bor een regeling voor is opgenomen, maar niet in het beleid geldt dat er een afweging per geval zal worden gemaakt. Procedure De aanvraag van een omgevingsvergunning hoeft maar één procedure te doorlopen. Dat kan een reguliere procedure zijn of een uitgebreide procedure. Voor de reguliere procedure komen projecten in aanmerking zoals het bouwen van een woning of het kappen van een boom. In deze procedure geldt een zogenoemde fatale termijn. Dat wil zeggen dat de vergunning, als die niet tijdig is verstrekt, automatisch (van rechtswege) wordt verstrekt. De uitgebreide procedure geldt voor meer complexe projecten waar een belangenafweging en inspraakmogelijkheid nodig is, zoals voor het bouwen van een bedrijf in afwijking van het bestemmingsplan. De vergunning vereist dan maatwerkvoorschriften voor het betreffende project. In de uitgebreide procedure geldt de fatale termijn niet Het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in dit beleid wordt gebruik gemaakt van de reguliere procedure van hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Wabo geeft hierop enkele aanvullingen. Dit zijn onder andere: -
Er moet zowel een ontvangstbewijs als een bericht met nadere gegevens over het verloop van de procedure aan de aanvrager worden gestuurd (art. 3.1 Wabo).
-
Het bevoegd gezag geeft onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze (art. 3.8 Wabo).
-
Het bevoegd gezag beslist binnen acht weken (eventueel verlengd met zes weken) na de datum van ontvangst van de aanvraag (art. 3.9 lid 1 en 2 Wabo).
-
Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit doet het bevoegd gezag mededeling van die beschikking op dezelfde wijze als kennis is gegeven van de aanvraag (art. 3.9 lid 1, onder a, Wabo).
-
Als niet binnen de wettelijke termijn een besluit is genomen, is het besluit van rechtswege verleend ("lex silencio positivo") en doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk mededeling van die beschikking op dezelfde wijze als kennis is gegeven van de aanvraag (art. 3.9 lid 3 en 4 Wabo).
Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan – vastgesteld 14 december 2010
3
Afwegingen De verlening van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan is een bevoegdheid en geen verplichting van het college van burgemeester en wethouders. Uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat in dergelijke gevallen een afweging van alle betrokken belangen, dus ook die van eigenaren en gebruikers van belendende percelen, moet worden gemaakt. Zeker in dit soort gevallen is het raadzaam dat degene die de vergunning wenst, voorafgaand aan de indiening van het verzoek, overleg pleegt met “de buren”. Een privaatrechtelijke afweging die moet worden gemaakt volgt uit artikel 50 uit het Burgerlijk Wetboek. Het is niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van het erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op het erf van de buurman uitzicht geven. Dergelijke bouwwerken zijn enkel toegestaan na toestemming van de buren. Bij het berekenen van het aantal m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt het aantal m² aan vergunningsvrije bouwwerken niet meegerekend. In het geval er zich aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bevinden voor de voorgevel worden het aantal m² van deze bouwwerken ook niet meegenomen in de berekening van het totale aantal m². Toepassingsgebied Het beleid is niet van toepassing op gebieden waarvoor een regeling geldt in het kader van de beschermde stads- en dorpsgezichten, nationaal landschap of de ecologische hoofdstructuur (EHS). Het beleid heeft ook geen toepassing op panden die een rijks- of gemeentelijke monumentenstatus hebben of op in de vigerende bestemmingsplannen een aanduiding waardevol pand hebben.
1.4
Afwijkingsmogelijkheid
In artikel 4:84 van de Awb wordt bepaald dat het bestuursorgaan in overeenstemming met de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Uit deze bepaling vloeit voort dat voor het bestuursorgaan de mogelijkheid bestaat om van de beleidsregel af te wijken (dit wordt de inherente afwijkingsmogelijkheid genoemd). De mogelijkheid om van de beleidsregel af te wijken kan slechts in bijzondere omstandigheden gehanteerd worden. Afwijken is mogelijk en geboden indien de strikte naleving van de beleidsregel, gelet op de strekking van de beleidsregel en de onderliggende wettelijke regeling, in het concrete geval niet nodig is en bovendien een onevenredig nadeel voor de belanghebbenden zou opleveren. Te denken valt hierbij aan de gevallen waarin er sprake is van een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of wanneer sloop van een groot aantal aan- en bijgebouwen ter vervanging van nieuwbouw een dermate verbetering oplevert dat overschrijding van het aantal m² kan worden geaccepteerd. Ook die gevallen waarbij er eerdere bouwwerken in de straat op identieke wijze zijn vergund en uitgevoerd, de zogenaamde precedentwerking, is individuele beoordeling denkbaar.
Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan – vastgesteld 14 december 2010
4
1.5
Procedure vaststelling beleid
Dit beleid heeft in tegenstelling tot een bestemmingsplan geen juridische status. Dit beleid is wel een beleidsstuk dat valt onder de Awb, waarin is bepaald dat een besluit kan worden gemotiveerd met een verwijzing naar een vaste gedragslijn die is neergelegd in een beleidsregel. Beleid dat is tot stand gekomen met inachtneming van het bepaalde in artikel 4:81 Awb en verder, kan worden gebruikt bij de uitoefening van de bevoegdheid van een bestuursorgaan. De bevoegdheid voor de toepassing van artikel 4 Bor is gelegen bij het college van burgemeester en wethouders. Om juridisch sluitende grondslag voor de toepassing van artikel 4 van bijlage II Bor te krijgen zal deze nota in overeenstemming met de procedure als bedoeld in hoofdstuk 3.4 Awb worden vastgesteld. Dit betekent dat de nota voordat hij wordt vastgesteld, voor een periode van zes weken ter inzage zal worden gelegd en er zienswijzen tegen kunnen worden ingediend. De eventueel zienswijzen worden meegenomen in de definitieve vaststelling van het beleid. Tegen de vaststelling van het beleid staat geen bezwaar of beroep open.
1.6
Inwerkintreding beleid
Het beleid wordt na vaststelling bekendgemaakt in de Stadsberichten. Het beleid treedt 1 dag na de bekendmaking in werking.
Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan – vastgesteld 14 december 2010
5
Hoofdstuk 2
Het gemeentelijk beleid
2.1 In welke gevallen wordt er een omgevingsvergunning op grond van artikel 4 Bor verleend? Bij het benoemen van de omgevingsvergunningsmogelijkheden is aangesloten bij de systematiek van de wettekst. Onder elk onderdeel zijn cursief de wettelijke eisen aan de omgevingsvergunning beschreven, daaronder volgt, soms per specifiek geval, de aanvullende gemeentelijke voorwaarden voor het verlenen van de omgevingsvergunning. De hierna genoemde situaties komen voor de verlening van een omgevingsvergunning in aanmerking: 1) EEN BIJBEHOREND BOUWWERK Artikel 4 a. binnen de bebouwde kom, b. buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: 1. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf, 2. de oppervlakte niet meer dan 150 m², en 3. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden; Artikel 5 Bij toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 blijft het aantal woningen gelijk. 1.1 EEN BIJBEHOREND BOUWWERK AAN DE ACHTERGEVEL EN DE ZIJGEVEL VAN WONINGEN BINNEN DE BEBOUWDE KOM Gemeentelijke voorwaarden: 1)
een bijbehorend bouwwerk dient op tenminste 1 meter achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende woning te worden gerealiseerd;
2)
indien een bijbehorend bouwwerk wordt gesitueerd op een zijerf dat grenst aan openbaar groen of de openbare weg , dient deze 3 meter uit de erfgrens te blijven, mits stedenbouwkundig aanvaardbaar.
3)
de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe deze bebouwing behoort, vermeerderd met 0,30 meter;
4)
de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 meter;
5)
een bijbehorend bouwwerk mag plat worden afgedekt of met een dakhelling kleiner dan 45 °, indien de dakhelling van het hoofdgebouw groter is dan 45 ° mag een bijbehorend bouwwerk een dakhelling overeenkomstig het hoofdgebouw hebben;
Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan – vastgesteld 14 december 2010
6
6)
voor percelen tussen de 0 m² en 100 m² geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 20% van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 20 m², mits stedenbouwkundig aanvaardbaar. Bijbehorende som: 0,20 x kadastrale kaveloppervlak = X
7)
voor percelen tussen de 100 m² en 500 m² geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 20 m² vermeerderd met 14% van het meerdere van 100 m² van de bij de woning behorende kavel , met een maximum van 75 m², mits stedenbouwkundig aanvaardbaar. Bijbehorende som: 0,14 x (kadastrale kaveloppervlak -100 m²) + 20 m² = X X = ≤ 75 m²
8)
voor percelen groter dan 500 m² geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 75 m² vermeerderd met 2,5% van het meerdere van 500 m² van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 100 m², mits stedenbouwkundig aanvaardbaar. Bijbehorende som: 0,025 x (kadastrale kaveloppervlak -500 m²) + 75 m²= X X = ≤ 100 m²
9)
het bouwen van bijbehorende bouwwerken mag niet tot gevolg hebben dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden;
10)
dakkapellen en/of dakopbouwen op vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden niet toegestaan.
1.2 BIJBEHORENDE BOUWWERKEN VOOR DE VOORGEVEL VAN DE WONING BINNEN DE BEBOUWDE KOM Gemeentelijke voorwaarden: 1)
de diepte van een bijbehorend bouwwerk mag, gerekend vanaf de voorgevel van de woning maximaal 1,5 meter zijn, mits de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde voortuin ten minste 2,5 meter bedraagt;
2)
de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe deze bebouwing behoort, vermeerderd met 0,30 meter;
3)
de oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel mag niet meer bedragen dan 12 m²;
4)
een bijbehorend bouwwerk mag minimaal 1 meter uit de erfgrens wordt geplaatst;
5)
een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel beslaan;
6)
een bijbehorend bouwwerk aan de voorzijde dient ten dienste te zijn van het vergroten van het woongenot, dus geen uitbreidingen van bergingen en schuren.
Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan – vastgesteld 14 december 2010
7
1.3 BIJBEHORENDE BOUWWERKEN TUSSEN DE VOORGEVEL VAN DE WONING EN DE VOOR DE VOORGEVEL GELEGEN BIJGEBOUWEN BINNEN DE BEBOUWDE KOM Gemeentelijke voorwaarden: 1)
de breedte van een bijbehorend bouwwerk tussen de woning en het bijgebouw voor de voorgevel, mag niet breder zijn dan het bestaande bijgebouw;
2)
de hoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe deze bebouwing behoort, vermeerderd met 0,30 meter;
3)
de afstand tussen de woning en het voor de voorgevel gelegen bijbehorend bouwwerk moet minder dan 2 meter bedragen.
1.4 UITBREIDEN / OPRICHTEN BIJBEHORENDE BOUWWERKEN BIJ WONINGEN BUITEN DE BEBOUWDE KOM Gemeentelijke voorwaarden: 1)
een bijbehorend bouwwerk dient op tenminste 1 meter vanuit (het verlengde van) de voorgevel te worden gebouwd;
2)
de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe deze bebouwing behoort, vermeerderd met 0,30 meter;
3)
een bijbehorend bouwwerk mag plat worden afgedekt of met een dakhelling kleiner dan 45 °, indien de dakhelling van het hoofdgebouw groter is dan 45 ° mag de uitbouw een dakhelling overeenkomstig het hoofdgebouw hebben;
4)
de nok van een bijbehorend bouwwerk is gelijk aan of lager dan de nok van het hoofdgebouw;
5)
het totaal aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 15% van de ten tijde van de ter inzage legging van het, op het perceel van toepassing zijnde, bestemmingsplan bij een woning behorende gronden met een maximum van 75 m²;
6)
dakkapellen en/of dakopbouwen op een bijbehorend bouwwerk word niet toegestaan.
2) EEN GEBOUW TEN BEHOEVE VAN EEN INFRASTRUCTURELE OF OPENBARE VOORZIENING als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemde eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 5 m, en b. de oppervlakte niet meer dan 50 m². Gemeentelijke voorwaarden: Alle aanvragen zullen per geval worden beoordeeld.
Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan – vastgesteld 14 december 2010
8
3) EEN BOUWWERK, GEEN GEBOUW ZIJNDE Mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. Niet hoger dan 10m, en b. De oppervlakte niet meer dan 50 m². 3.1 HEKWERK OP HET HOOFDGEBOUW Gemeentelijke voorwaarde: 1) het hekwerk op het dakterras dient 1,5 meter vanaf de dakrand te zijn gesitueerd; 2) het hekwerk dient transparant te zijn; 3) het hekwerk dient ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw; 4) het hekwerk mag maximaal 1,20 meter hoog zijn. 3.2 HEKWERK OP EEN BIJBEHOREND BOUWWERK Gemeentelijke voorwaarde: 1) het hekwerk dient transparant te zijn; 2) het hekwerk dient ondergeschikt te zijn aan de aanbouw; 3) het hekwerk mag maximaal 1,20 meter hoog zijn; 4) de aanbouw bevindt zich aan de achtergevel. ERFAFSCHEIDING ZIJGEVEL 3.3 De toepassing van een omgevingsvergunningsprocedure voor een erfafscheiding voor de zijgevel is in principe akkoord, mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden uit de welstandsnota van de Gemeente Amersfoort. 3.4 RECLAME UITING De toepassing van een omgevingsvergunningsprocedure voor een reclame uiting is in principe akkoord, mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden uit de welstandsnota van de Gemeente Amersfoort. 3.5 TRAP VAN TUIN NAAR BALKON OF (DAK)TERRAS Gemeentelijke voorwaarden: 1) de hoogte van het hekwerk van de trap mag niet hoger zijn de hoogte van het hekwerk op het terras; 2) de trap dient 1 meter uit de erfgrens geplaatst te worden; 3) het plaatsen van de trap is alleen toegestaan indien op de eerste etage de woonkamer is gesitueerd; 4) het balkon of (dak)terras bevindt zich aan de achtergevel. Overige aanvragen voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde worden per geval beoordeeld.
Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan – vastgesteld 14 december 2010
9
4) EEN DAKKAPEL, DAKOPBOUW OF GELIJKSOORTIGE UITBREIDING VAN EEN GEBOUW 4.1 DAKKAPEL De toepassing van een omgevingsvergunningsprocedure voor een dakkapel op een woning is in principe akkoord, mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden uit de welstandsnota van de Gemeente Amersfoort. 4.2
DAKOPBOUW
Gemeentelijke voorwaarden: 1) indien minimaal twee maal eerder dezelfde dakopbouw is vergund in hetzelfde bouwblok, is het plaatsen van een identieke dakopbouw toegestaan; 2) de dakopbouw wordt geplaatst op een tussenwoning. Overige aanvragen voor een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw worden per geval beoordeeld. 5) EEN ANTENNE-INSTALLATIE mits niet hoger dan 40m. Gemeentelijke voorwaarden: Alle aanvragen worden per geval beoordeeld. 6) EEN INSTALLATIE BIJ EEN GLASTUINBOUWBEDRIJF VOOR WARMTEKRACHTKOPPELING als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Electriciteitswet 1988. Gemeentelijke voorwaarden: Alle aanvragen worden per geval beoordeeld. 7) EEN INSTALLATIE BIJ EEN AGRARISCH BEDRIJF WAARMEE DUURZAME ENERGIE WORDT GEPRODUCEERD DOOR HET BEWERKEN VAN UITWERPSELEN VAN DIEREN tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen. Gemeentelijke voorwaarden: Alle aanvragen worden per geval beoordeeld. 8) HET GEBRUIKEN VAN GRONDEN OF BOUWWERKEN TEN BEHOEVE VAN EVENEMENTEN met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen. Gemeentelijke voorwaarden: Alle aanvragen worden per geval beoordeeld.
Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan – vastgesteld 14 december 2010
10
9) HET GEBRUIKEN VAN BOUWWERKEN Al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. binnen de bebouwde kom, en b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m². Gemeentelijke voorwaarden: Alle aanvragen worden per geval beoordeeld. 10) HET GEBRUIKEN VAN EEN RECREATIEWONING VOOR BEWONING Mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen; b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderijen de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden; c. de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was. Gemeentelijke voorwaarden: Alle aanvragen worden per geval beoordeeld.
2.2 Wanneer wordt er geen omgevingsvergunning op grond van artikel 4 Bijlage II Bor verleend? Aan een verzoek tot het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in de onderliggende nota wordt in ieder geval geen medewerking verleend wanneer : 1. niet wordt voldaan aan de voorwaarden als omschreven in deze nota, of; 2. het bouwplan ten koste gaat van een op het eigen terrein aanwezige parkeergelegenheid; 3. als door de uitvoering van de omgevingsvergunning in strijd gehandeld wordt met het burgerlijk wetboek, waarbij de belemmeringen een evident karakter hebben, of 4. de welstandscommissie een negatief advies heeft uitgebracht dat door het college van burgemeester en wethouders wordt onderschreven.
Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan – vastgesteld 14 december 2010
11
Bijlage 1
Onderbouwing beleidskeuzes
Momenteel worden bouwplannen in strijd met het bestemmingsplan die vallen onder de regeling van artikel 4 van bijlage II Bor getoetst op grond van eerder afgegeven ruimtelijke adviezen in het desbetreffende gebied en op basis van mondeling gemaakte afspraken. In dit beleid zijn deze (in)fomele advieslijnen zoveel mogelijk vastgelegd en aangevuld. Het kader waarbinnen de beleidskeuzes zijn geformuleerd liggen in de bestaande regelingen als binnenplanse ontheffingen van het bestemmingsplan, de Welstandnota en opgedane ervaringen. Hieronder wordt per onderdeel dieper op iedere gemaakte beleidskeuze ingegaan. De cijfers verwijzen naar het betreffende onderdeel in het beleid. Een bijbehorend bouwwerk bij een woning binnen de bebouwde kom (artikel 1.1) In de meeste regels van de, binnen de gemeente Amersfoort, geldende bestemmingsplannen is het maximaal toelaatbaar oppervlak aan bijbehorende bouwwerken bij een woning binnen de bebouwde kom 15% van de kavelgrootte, tot een maximum van 75 m2. Bij een kavelgrootte van 500 m2 wordt het maximaal toegestane oppervlakte van bijbehorende bouwwerken van 75 m2 bereikt. Uit ervaring blijkt dat dit een goede en acceptabele maat is. Een aantal oudere bestemmingsplannen hebben een binnenplanse ontheffing waar 10 % van de regeling mag worden afgeweken bij kavels kleiner dan 100 m²/150 m2 en groter dan 1000m2. Dit is een advieslijn die vaker voor meer gebieden werd toegepast als richtlijn, maar waarbij toch een aantal problemen spelen: • Er is sprake van twee vreemde sprongen (zie onderstaande grafiek op pagina 13), namelijk bij 150 m2 en bij 1000 m2. Iemand met een kavel van 151 m2 mag minder bouwen (22,5 m2) dan iemand met een kavel van 149 m2. Bij een kavel van 1000 m2 mag 7,5 m2 meer gebouwd worden dan iemand met een kavel van 999 m2. Deze sprongen zijn moeilijk uit te leggen aan bewoners. • Kleine kavels (m.n. kleiner dan 100m2) kunnen met de 10% binnenplanse ontheffingsregeling nauwelijks een goed, bruikbare bijbehorende bouwwerken maken i.v.m. te beperkt aantal vierkante meters. • De kavels met een grootte tussen de 150 en de 1000 m2 hadden geen extra ontheffingsmogelijkheid, terwijl hier wel regelmatig vraag naar is. Dit geldt met name bij een kavelgrootte tussen 500-1000 m2. • Grote kavels kunnen relatief gezien nauwelijks uitbreiden, terwijl bij grote kavels de kans bestaat dat de ruimtelijke impact minder groot is (e.e.a. afhankelijk van hoogte en situering). Met dit beleid wordt er een oplossing geboden voor bovengenoemde problemen en is er rekening gehouden met een meer geleidelijke verruiming voor alle kavelgroottes tot max 1500 m2 binnen de bebouwde kom. Maar waarbij wél ruimschoots genoeg open ruimte overblijft voor (opgaand) groen, eventuele ecologie en een aangename leefomgeving met licht, lucht en ruimte. Het in de huidige bestemmingsplannen bestaande goed functionerende omslagpunt van kavelgrootte 500m2 met een maximaal toegestane oppervlakte van bijbehorende bouwwerken van 75m2 is aangehouden. Bij zowel kleine en kavels groter dan 500 m2 wordt er meer oppervlak aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Bij kavels groter dan 500m2 is er een voorwaarde opgenomen “mits stedenbouwkundig aanvaardbaar”. Reden hiervoor is dat een bijbehorend bouwwerk met een dergelijke grootte, hoogte en ligging erg beeldbepalend en storend voor de omgeving kan zijn. En een bijbehorend bouwwerk bij zo’n grote kavel kan meer in het zicht liggen vanaf de openbare ruimte dan bij de kleinere kavels in bebouwd stedelijk gebied. Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan – vastgesteld 14 december 2010
12
87,5 m2 82,5 m2 75 m2
voorstel omgevingsgunningenbeleid o.b.v. standaardregeling bestemmingsplan o.b.v. binnenplanse ontheffing/informele regel
27 m2 15 m2
Kavelgrootte in m2 ->
Voor alle kavelgrootten geldt dat het aansluitend terrein niet meer dan 50% mag worden bebouwd en dat de mogelijkheden in het bestemmingsplan niet met meer dan 50% mag worden overschreden. Bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel (artikel 1.2 en 1.3) Voor aan- en uitbouwen voor de voorgevel bestaat in de bestemmingsplannen een binnenplanse ontheffingen waaraan –mits wordt voldaan aan de criteria- vrijwel altijd werd meegewerkt. Deze criteria zijn in het beleid overgenomen voor: • uitbouwen voor de voorgevel van de woning binnen de bebouwde kom (artikel 1.2) • uitbouwen tussen de voorgevel van de woning en de voor de voorgevel gelegen bijgebouwen binnen de bebouwde kom (artikel 1.3) Soms is er in het beleid een aanvullend criterium opgenomen voor het voorkomen van een onomkeerbare ruimtelijk ongewenste ontwikkeling. Bijvoorbeeld afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, afstand vanaf de openbare weg. Dit kan te maken hebben met het uitzicht van de buren, het voorkomen van het dicht bouwen van voortuinen. Bijbehorende bouwwerken buiten de bebouwde kom (artikel 1.4) Voor een groot gedeelte van het buitengebied zijn nieuwe bestemmingsplannen aanwezig of in voorbereiding. De regelingen zijn standaard of al toegespitst op de specifieke gebieden en hebben veelal de mogelijkheid tot een binnenplanse ontheffing. In het beleid is de nieuwe regeling opgenomen voor het oprichten van aan-en bijgebouwen in het buitengebied, zodat voor de verouderde bestemmingsplannen een gelijkluidende regeling geldt.
Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan – vastgesteld 14 december 2010
13
Erfafscheiding, reclame-uiting en dakkapellen (artikel 3.3, 3.4 en 4.1) Bij de hierboven genoemde onderdelen van het beleid wordt verwezen naar de Welstandsnota. In de Welstandsnota is een goede regeling opgenomen voor deze gevallen. Criteria in het beleid luidt dan “in principe akkoord, mits wordt voldaan aan de criteria in de welstandsnota van de Gemeente Amersfoort”. Hekwerk op bijbehorend bouwwerk of hoofdgebouw & trap van tuin naar balkon of (dak)terras (artikel 3.1, 3.2 en 3.5) Voor de hekwerken en de trap zijn zodanige criteria opgesteld dat er sprake is van ondergeschiktheid aan het gebouw qua hoogte, uiterlijk en situering. Op deze manier is er een algemene regeling voor de gehele gemeente mogelijk, waarbij de ruimtelijke impact beperkt blijft, maar waarbij er wel kan worden voldaan aan de functionele vraag. Om te voorkomen dat een trap wordt gebruikt als toegang voor meerdere bovenwoningen (bijvoorbeeld studentenwoningen) en er overlast ontstaat voor de buren is het criteria opgenomen dat een trap naar de tuin alleen is toegestaan is als er een woonkamer is gesitueerd op de eerste verdieping. Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw (artikel 4.2) Afhankelijk van de situering en type bebouwing kan een dakopbouw erg beeldbepalend zijn. Soms is alleen op de hoeken aanleiding om iets meer hoogte te creëren en niet op de tussengelegen woningen. Hoogte van de bebouwing heeft ook te maken met de breedte van het profiel van de straat en de diepte van de achtertuinen (denk aan schaduwwerking/privacy, voldoende lichttoetreding e.d. Nieuwe voorstellen voor dakopbouwen zullen daarom altijd nog een stedenbouwkundige toets krijgen. Maar als er al minstens twee bestaande dakopbouwen (vergund) zijn gerealiseerd in hetzelfde bouwblok, dan kan er vanuit gegaan worden dat de ruimtelijke afweging al eerder is gedaan en wordt er ingestemd met de volgende identieke dakopbouw op dat blok. Let wel: hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een dakopbouw op een hoekwoning en een dakopbouw op een tussenwoning. M.a.w. als er op de hoeken dakopbouwen zijn gerealiseerd, wil dat niet zeggen dat er op een tussenwoning eenzelfde dakopbouw mogelijk is. Overig Als er in het beleid staat “wordt per geval beoordeeld”, dan zijn er geen gemeentelijke nadere eisen gesteld. Reden hiervoor is dat de ruimtelijke impact zeer divers kan zijn en er geen eenduidige lijn voor de gehele gemeente is uit te zetten. De bedoeling is dat sommige onderdelen worden afgewogen bij het maken van een nieuw bestemmingsplan voor een gebied, waarin specifieker geregeld kan worden wat ruimtelijk/functioneel wel/niet mogelijk is. Het gaat daarbij om: • Gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening (2) • Een antenne-installatie (5) • Een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling (6) • Een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren (7) • Het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen (8) • Het gebruiken van bouwwerken (9) • Het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning (10)
Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan – vastgesteld 14 december 2010
14
Bijlage 2
Begrippenlijst
Aansluitend terrein: het terrein dat op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt. Daarbij wordt gedacht aan een op de kaart van het bestemmingsplan aangegeven begrensd bouwvlak of een begrensd bouwperceel. De grond die in het bestemmingsplan een (andere) bestemming heeft gekregen en waarop in het geheel geen bebouwing is toegestaan, kan dus niet worden gerekend tot het aansluitend terrein. Bijbehorend bouwwerk: Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk met een dak. Bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; Goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of daarmee gelijk te stellen constructiedeel; Hoofdgebouw: gebouw, dat op een erf door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken; peil: a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang; b. voor de overige gebouwen: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct aan de weg grenst: de kruin van de weg; d. voor de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw; e. de (maaiveld)hoogte van een voor een erf of erven als zodanig aangegeven punt; f. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land; Voorgevel: de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan kennelijk als zodanig aangemerkt diende te worden;
Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan – vastgesteld 14 december 2010
15