Cappuccino Een koffie met gestoomde melk. Geen cappuccino met slagroom zoals de Belgen het drinken, maar de echte Italiaanse cappu met een beetje cacaopoeder er bovenop. Ik ben op zoek naar contact in de eerste weken op straat. Op het ritme van de gast en de straat, zoals het moet in het begin. Ik observeer in het café en zie enkele jongens heel druk gesticulerend aan de bingo staan. Ze lopen voortdurend binnen en buiten. Wat zijn ze toch bezig, vraag ik me af. Enkele blikken in mijn richting. Vriendelijk? Niet echt, eerder een beetje wantrouwig. Ik zie ze denken, wie is die kerel, die kennen we niet. Er zitten enkele gasten bij die ik liever niet zou tegenkomen in het donker. Ik kijk rustig rond en plots komt er iemand naar me toe. Jij straathoekwerk? Straathoek? Een rare omschrijving maar toch anders dan de meesten die in het begin dachten dat ik van de politie ben. Ik vraag me af hoe hij dit weet. Ik bied hem een koffie aan. We maken kennis en hij doet zijn verhaal. Ik luister aandachtig naar wat hij te zeggen heeft. Hij heeft geen leefloon en woont in een onbewoonbaar verklaard huis. Zijn broer zit in de gevangenis en met zijn ouders en familie heeft hij geen contact. Hij is heel mager, heeft een slecht gebit en ziet er onverzorgd uit. Hier in het café is dat geen probleem, hij is een vaste klant, maar op straat is dat anders. Deze kenmerken drukken direct een stempel op hem en de mensen mijden zo iemand. Als je niet meedoet met de massa val je toch een beetje uit de boot. De man wil alles van vandaag op morgen veranderen: werk, leefloon, huis en dan zijn vrouw laten overkomen uit een Mediterraans land. Ik stel me voor hoe het moet zijn om getrouwd te zijn en alleen maar contact te hebben met je vrouw via de telefoon. Ik vermoed dat het nog lang gaat duren voordat hij zijn vrouw terugziet. De man heeft ook een drugsprobleem gehad en probeert met vallen en opstaan af te kicken. Mensen die dit gevoel niet kennen, oordelen makkelijk maar beseffen niet dat je sterk moet zijn om het alleen te doen. Ik laat de man verder praten en overloop met hem de mogelijkheden. Ik zeg hem dat het voor hem belangrijk is om eerst een beetje geld te hebben en zijn papieren in orde te maken. Dan kan hij verder zoeken naar een huisje of studio. We werken samen aan een soort stappenplan om zijn zaken terug in orde te krijgen. Na een lang en boeiend gesprek nemen we afscheid. Het is niet gemakkelijk om een man die niets heeft, terug de straat op te sturen. Geen geld, geen eten zelfs geen sigaretje tegen de stress. Dit hoort nu eenmaal bij het vak. Je moet sterk in je schoenen staan om dit te plaatsen. Enkele weken later kom ik hem terug tegen. Hij komt enthousiast op me af en zegt dat zijn papieren voor het OCMW in orde zijn en dat hij terug een inkomen gaat krijgen. Hij gaat op zoek naar een studio en probeert stilaan zijn leven weer op gang te krijgen. Ik probeer hem te ondersteunen en raad te geven. Als het hem niet lukt, ben ik er voor hem : onbevooroordeeld, klaar staan voor de mensen als ze er behoefte aan hebben. Wat een cappuccino drinken toch niet allemaal kan op gang brengen!
3
Avondwerk in de stationsbuurt
Op een zonnige woensdagavond ga ik werken in de cafés aan het station. Aan een vrij recent heropend café zet ik mij op het terras. Het café wordt uitgebaat door de dochter van één van mijn gasten. Dit café wil een ander imago nastreven dan de andere cafés in deze buurt. Het interieur is licht, modern en strak. Er staan verschillende pooltafels en er is een aparte rookruimte. Ik ga buiten zitten om de sfeer van deze buurt goed te kunnen opsnuiven. Naast het café is een Afrikaanse winkel en gezien de stijgende populatie Afrikanen in Hasselt hangt er altijd een gezellige sfeer. Zwarte Afrikanen staan buiten te praten, te zingen en djembé te spelen. Frits en Herman komen bij me zitten. Met Frits heb ik het over zijn zoektocht naar een nieuwe woonst. Herman is te zeer onder invloed en speelt af en toe voor stoorzender. Mijn volgende halte is café De Max. Dit café is sinds jaren een gevestigde waarde in de stationsbuurt en wordt uitgebaat door meisjes uit Rusland. De “portier” van dienst is een Iranees die reeds 7 jaar in Hasselt verblijft. In dit café word ik altijd met open armen ontvangen omdat ik hem in contact heb gebracht met dhr. Cuypers van het PRIC in het kader van zijn regularisering via art 9 bis. Sinds toen is zijn procedure vlotter verlopen en heeft hij zijn permanente verblijfsvergunning. Verder heb ik hier die avond contact met een Marokkaanse gast met gokproblemen, iemand met psychische problemen en iemand met overmatig alcohol- en amfetaminegebruik. We praten die avond over zeer algemene dingen. Mijn laatste halte is café Cascade. Dit café is enkel ’s avonds laat open en heeft meer het karakter van een discotheek. De Turkse uitbater ken ik van het café dat zijn vader verderop in de stationsbuurt uitbaat. In de Cascade komen, naast de klanten van de naburige zaken, vooral jongeren tussen 20 en 30 jaar. Die avond kom ik daar twee gasten tegen die ik deze winter heb leren kennen in de dagopvang. Kris is een jonge gast van 20 jaar. Het was een leuk weerzien. Hij woont nu in Hasselt bij een oudere man. De situatie is niet ideaal, maar hij berust hierin. We hebben het over zijn minderjarige vriendin die geplaatst is door de jeugdrechtbank. Hij probeert voor haar bezoekrecht te regelen. Verder zie ik Rik die een eigen studio heeft gevonden in Hasselt. De man drinkt enorm veel en heeft mentaal wat achterstand. Hij vraagt naar thuisbegeleiding en ik ga dat verder met hem oppakken. Het was een aangename werkavond.
4
Bas
Ik ken Bas al geruime tijd. Hij is een jongen van 19 jaar die geen gemakkelijke thuissituatie heeft. Hij hangt veel rond en gebruikt heel wat drugs. Een tijdje geleden startte hij een relatie met Ann, een beeldschoon meisje. Hij is terecht supertrots op haar. De relatie loopt echter heel moeilijk en Ann verwacht van Bas dat hij clean door het leven gaat. Ze dreigt ermee een einde aan de relatie te maken. Ann stelt hoge verwachtingen naar Bas, maar hij is dat niet gewoon. De relatie verloopt nogal problematisch met vechtpartijen, bedreigingen, … Deze situatie gaat voor mij veel te ver en ik bespreek het met Bas. Hij geeft zelf aan dat het niet de goede kant op gaat maar dat hij onmogelijk zonder Ann kan. De situatie sleept een tijdje aan, met geregeld lichamelijke letsels door het geweld in hun relatie. Op een avond belt Bas mij op, fel onder invloed van cocaïne, speed en alcohol. Hij wil mij snel zien. Hij vertelt dat er slechte gedachten door zijn hoofd spoken. Ann heeft hem voor het blok gezet. Hij ziet geen uitweg meer, hij kan het niet meer aan. Hij speelt zelfs met de gedachte om Ann te vermoorden en daarna zelfmoord te plegen. Hij heeft al een heel plan uitgewerkt. Ik maak mij echt zorgen. Ik probeer hem tot rust te brengen, op hem in te praten. Maar dit werkt net averechts. Bas wordt heel agressief en schreeuwt dat alle vrouwen hetzelfde zijn en alleen macht willen hebben. We gaan een stukje wandelen en ik bied hem iets te drinken aan. Bas kalmeert en ik probeer terug rustig met hem te praten om de situatie in te schatten. Hij ziet wel in dat het zo niet verder kan en hij staat open voor hulpverlening. Ik beloof dat ik hem hierover zal informeren de dag nadien. Ik zeg hem ook dat hij mij steeds mag bellen als er iets is, want ik ga niet gerust slapen. ‘s Morgens ben ik blij als ik hem aan de telefoon heb en hoor dat er niets gebeurd is. Bas gaat in diezelfde week nog naar het DAGG. De psychiater komt tot de conclusie dat Bas niet psychotisch is. Het gaat eerder om een drugprobleem. Hij wordt doorverwezen naar de CAD. Zijn vriendin Ann gaat ook naar het DAGG om háár verhaal te doen en daar komen na een tijdje andere diagnoses naar boven: NLD (niet verbale leerstoornis), manisch depressief, borderline! Voor hun beide is die diagnose een opluchting. Voor Ann omdat ze altijd al het gevoel had niet goed in haar vel te zitten en voor Bas omdat hij nu weet dat het niet allemaal aan hem ligt. Ze zijn nog steeds samen en hun relatie verloopt met ups en downs maar ze leren elkaar steeds beter kennen. Een hoopvol slot?
5
Het uitgaansleven Vrijdagavond, het begin van mijn weekend. Om dit goed in te zetten besluit ik om af te zakken naar Rondpunt 26, het jeugdcentrum in Genk. Ik wil er graag een optreden meepikken. On stage die avond: de Nederlandstalige rappers Yes-r & Chahid, jong Genks geweld dat met hiphop en rappen bezig is. Chahid is trouwens een jonge kerel van Winterslag en is tevens een gast van mijn collega straathoekwerker. Omdat ik de nederhop ook wel kan smaken en omdat ik van mening ben dat jong en onbekend talent gesteund moet worden, twijfel ik niet lang en koop een ticket. Hiphop en in het bijzonder Nederlandstalige hiphop wordt gesmaakt door de gasten en is iets dat leeft op straat. Ik hoorde van enkele jongens in de wijk dat zij ook naar dit optreden zouden gaan. Dat zou wel eens een andere manier kunnen zijn om deze gasten te ontmoeten en het zou onderwerp van gesprek kunnen zijn voor de volgende dagen op straat. Aan de andere kant weet ik niet goed hoe de gasten zullen reageren als ze mij tegenkomen op een vrijdagavond, tijdens het uitgaan, op een andere locatie dan ‘in hun wijk’. Ze zouden mij gewoon kunnen negeren, doen alsof ze mij niet gezien hebben en denken: “Wat doet die hier? Komen we de straathoekwerkster nu ook al tegen bij ’t uitgaan op een vrijdagavond ?” Tien uur, het regent. Ik kom aan bij de ingang van Rondpunt 26. Daar word ik verwelkomd door een groepje gasten dat over heel het plein roept: “Aaah, daar de straathoekwerkster!” Het zijn jongens die ik van op straat ken. Ik groet hen terug, al is het iets minder uitbundig. Het is aanschuiven aan de ingang. Er is al heel wat volk en het valt me op dat er een grote opkomst van allochtone jongeren is. Ik zie ook heel wat gasten die ik ken van op straat. Ondertussen sta ik iets verder aan de kant te wachten. Het is steeds harder gaan regenen. Enkele meters verder staat een groepje jongens onder een afdakje. Bij de groep staat een gast die ik een paar uur eerder ook in de wijk ontmoet heb. Ik ken hem nog niet lang en heb er ook nog niet veel gesprekken mee gehad. Hij spreekt me aan en zegt dat ik gerust bij hen onder het afdakje mag komen staan, zodat ik niet nat word. Zo staan we een tijdje langs elkaar, droog, met een afdakje boven ons hoofd terwijl de regen uit de hemel gutst. Wanneer ik me daarna aansluit bij de rij wachtenden om binnen te gaan, roept hij me nog na:“Amuseer u!” Eens binnen in het jeugdcentrum zie ik veel bekende gezichten van op straat. Het is voor mij ook een beetje vreemd om hen elders te ontmoeten dan in hun wijk. Vermoedelijk denken zij hetzelfde wanneer ze mij zien staan. Toch groeten al deze gasten mij wanneer ze mij zien. Bij sommigen zie ik verwondering, bij anderen zie ik daarna een grote glimlach en één jongere gast komt heel enthousiast naar me toe gestapt:“Oh, zijt ge ook hier!” en geeft me een ferme handdruk. Niemand die me ontwijkt of doet alsof hij me niet ziet. Nee, gewoon, van iedereen die me ziet, krijg ik een vriendelijke groet. Dat had ik niet verwacht.
6
Eén gast waarmee ik nog niet zo’n goed contact heb in de wijk, merkt me ook op. Hij groet me van ver en steekt z’n duim op. Zijn manier om door de luide muziek heen te vragen:“Alles goed?” En ja, alles is goed. Vrijdagavond, leuke muziek, leuk feestje, ik amuseer me en ik zie dat ook de gasten zich amuseren. En dat is mooi om te zien op een vrijdagavond.
7
Cis in de garage
“Ik weet niet hoe ik verder moet, alles komt op mij terecht”, zegt hij terwijl hij zich met een zucht tegen de muur laat vallen. Het is een doordeweekse dag, in de garage met openstaande poort staan Cis en ik te praten. Cis maakt een moeilijke tijd door, ik zie de vermoeidheid op zijn gezicht. Zijn vader is nog maar pas na een slepende ziekte overleden. “Mijn held is uit mijn leven weggerukt”, zegt Cis, waarmee hij aangeeft hoe belangrijk zijn vader voor hem was. Ik luister een beetje onwennig naar zijn verhaal. Ik herken het verdriet om een geliefde ouder. Hij vertelt over de verantwoordelijkheid die hij nu heeft als oudste van het gezin, de problemen met de erfenis. Maar het meest is hij aangedaan door de ziekte van zijn moeder. De last lijkt als een juk op zijn schouders te liggen. Hij klinkt neerslachtig als hij vertelt dat het hem allemaal teveel wordt. De kleine garage lijkt bij deze woorden nog kleiner te worden. Plots komt zijn moeder in de garage staan, ze spreken een paar woorden met elkaar, ik versta hen niet maar de rust in de stem van de moeder is duidelijk voelbaar. “Haar lever, het gaat niet goed met haar lever”, fluistert hij, alsof hij zijn moeder in de kamer hiernaast wil sparen van zijn woorden. Ik weet niet goed wat te zeggen, maar vraag toch wat er nog gedaan kan worden. En dan lijkt het alsof de hemel opklaart. “Ik kan haar helpen, mijn lever is geschikt om haar te redden”. De ogen van Cis worden vochtig, hij wrijft erin alsof er iets in zijn oog zit. Het constant heen en weer geschud worden tussen zijn eigen zwaarmoedigheid en het feit dat hij de redder van zijn moeder kan zijn, put hem uit. Hij vertelt dit terwijl hij tegen de muur neerploft. “Ik weet niet hoe het verder moet, alles komt op mij terecht”. We praten verder over zijn verlies, de ziekte van zijn moeder en alles waar hij mee zit. Tijdens het gesprek wisselt zijn gemoed van hoopvol naar uitzichtloos en terug. Ikzelf weet af en toe niet wat zeggen en dan probeer ik met een schouderklopje mijn eigen machteloosheid te verdoezelen. “Jij bent de enige aan wie ik dit kan vertellen”, zegt hij tegen mij, terwijl zijn hand mijn schouder raakt. Ik vertel hem over de belangrijke taak die op hem wacht: nu moet hij er zijn voor zijn moeder. Ik weet niet of mijn woorden gepast zijn op dit moment, maar de gelaatsuitdrukking van Cis stelt me gerust. Met een stoere knuffel, we zijn tenslotte allebei mannen, nemen we afscheid van elkaar. Cis lacht naar mij als ik vanuit de garage het daglicht tegemoet wandel.
8
De liefde van je leven
Rillend wandel ik over straat. De vrieskou dringt door tot op mijn lijf. Het is dinsdagavond, 19u. Ik hoop dat ik een van de gasten zal tegenkomen. Dan hoor ik iemand mijn naam roepen. Youssef, 22 jaar, roept me van op het plein. Hij heeft het de afgelopen jaren niet makkelijk gehad. Nadat hij een tijdje in de gevangenis zat, probeert hij zijn leven nu een positieve wending te geven. Ik vraag hem of alles ‘ça va’ is en hij vertelt over een nieuwe liefde in zijn leven. Hij vertelt vol euforie dat hij een vriendin heeft. Ze is 36, en met een betekenisvolle glimlach vertelt hij dat ze ook veel ervaring heeft. Youssef is vastberaden. Vol goede moed ziet hij het leven positief tegemoet. Met veel bewondering en een twinkeling in zijn ogen vertelt hij over zijn vriendin. Ze heet Anita en ziet er goed uit. In de vrieskou besluiten we om samen een tas warme koffie te gaan drinken in een cafeetje aan het plein. Hij vertelt over zijn toekomstplannen. Ineens lijkt hij heel de wereld aan te kunnen. ‘Deze vrouw is het beste wat me is overkomen. Ik ga een opleiding volgen, veel geld verdienen en met mijn vriendin samenwonen’. Bij een tweede tas koffie vertelt hij aarzelend: ‘Grazia, er is een klein probleem. Ze is getrouwd, maar ze gaat wel weg bij haar man. Het komt allemaal wel in orde. Die vrouw is zot van mij’. Samen praten we nog over de alledaagse dingen. Plots rinkelt zijn gsm; zijn vriendin is aan de lijn. De kust is veilig, hij kan er naartoe! Twee weken later kom ik hem tegen en vraag hoe het met hem gaat. Zijn sprookje is voorbij. Zijn vriendin heeft voor haar man gekozen.
9
Samen alleen
Peter is door zwaar gebruik van allerlei drugs psychotisch geworden. Een tijdelijke opname in de psychiatrie was noodzakelijk en heeft zijn nut bewezen. Peter heeft zich kunnen herpakken. Hij heeft werk gevonden en kan pronken met een nieuwe vriendin. Maar om de paar weken blijft hij psychotische opstoten krijgen. Paranoïde gedachten steken dan de kop op in de vorm van allerlei complottheorieën rond zijn persoon. Peter, nog maar 19 jaar, probeert zijn jonge verleden achter zich te laten, maar dat loopt niet van een leien dakje. Met de straathoekwerker heeft hij hierover regelmatig gesprekken. Het gaat dan over zijn thuissituatie, zijn verleden, zijn psychotische opstoten. Peter woont nog bij zijn moeder. Ook zijn jongere broer Thomas, 17 jaar, woont samen met zijn vriendinnetje van 14 jaar bij de moeder. Het jonge koppel heeft beslist een kind te willen en hoopt ondersteuning in de opvoeding te krijgen van moeder. Ook Peters oudere broer is na een relatiebreuk terug ingetrokken bij moeder. De relatie tussen Peter en zijn broer Thomas is allesbehalve goed. Er zijn regelmatig vechtpartijen. Moeder kan of durft niet tussenkomen. De oudere broer tracht te bemiddelen als hij thuis is, maar dit lost slechts tijdelijk iets op. Op zich nog geen uitzonderlijke situatie, maar om een of andere bizarre reden zijn de verschillende gezinsleden op elkaar aangewezen. Buiten hun familie is er niets. Er zijn nauwelijks contacten buitenshuis. Vrienden zijn onbestaande, met buren zijn er geen contacten, professionele hulpverlening is afwezig. Met de moed der wanhoop probeert dit gezin, enkel en alleen verbonden door hun biologische band, zich door het leven te worstelen. Hun enige band met de buitenwereld ben ik, de straathoekwerker.
10
Dolle pret
Op een avond kom ik aan de hangplek en de gasten komen lachend op me af. Ze zijn al 2 uur aan het dollen met een wat oudere gast uit de wijk, Remi. Ze noemen hem de junkie van de wijk. Vandaag heeft hij net iets teveel gedronken. En wat is er leuker dan zo iemand uit zijn tent lokken? Ik zie dat de sfeer bitsig begint te worden. Samen met Bert (een andere gast) proberen we de gemoederen te bedaren en de jongere gasten aan te geven dat het stilaan genoeg is geweest. Ze luisteren niet. Het spelletje gaat verder. Totdat er echt een gevoelige snaar geraakt wordt bij Remi en bij hem de sfeer omslaat in agressie. Op zo’n moment weet ik als straathoekwerker nooit goed wat te doen. Bert en ik proberen een paar van de plagers apart te krijgen en hen wandelen te sturen. Juist als ik Jef (het haantje-de-voorste) probeer in te haken aan de arm, krijg ik een duw van Remi. Die roept dat ik ook geen haar beter ben dan de rest. Ik sta even perplex want ook met Remi heb ik doorheen de jaren een goede relatie opgebouwd. Nu is het hek helemaal van de dam. De jongere gasten verdedigen nu mij. “Dat is wel onze straathoekwerker hé. Hebt ge dan helemaal geen respect meer? Als ge die raakt, krijgt ge klappen!” Nu is het echt tijd om met de plagers weg te gaan. Onderweg proberen we de gasten uit te leggen dat het niet echt verstandig is “te spelen” met iemand die teveel gedronken heeft. Dat ze zo’n situaties beter uit de weg gaan in de toekomst. Langzaamaan wordt de sfeer rustiger. Ondertussen is Claude (die Remi al jaren kent) bij hem gebleven om op hem in te praten. Terug op de hangplek worden er heen en weer excuses uitgesproken en het hele verhaal eindigt in een groepsknuffel. Remi, in het midden en zichtbaar aangedaan en ontroerd. Naar mij toe weet hij zich nog even geen houding te geven. Ook mijn hart klopt nog altijd in mijn keel. Hij geeft me een hand, knijpt in mijn schouder en ik zeg: “Is goe”. Onderweg naar huis besef ik dat er hier toch iets bijzonders is gebeurd. Gasten hebben mijn verdediging opgenomen. Ik heb blijkbaar toch een positie gekregen binnen de groep. En ook zijn de gasten in staat geweest om dit alles om te draaien in iets positiefs: excuses langs alle kanten en een groepsknuffel die Remi (die vaak heel eenzaam is) duidelijk heeft ontroerd. De week erop heb ik iedereen nog eens bedankt en aangegeven dat ik trots op hen was voor de positieve afloop. Ook Remi zie ik nog altijd, we hebben hier verder niet meer over gepraat. Iedereen heeft wel eens een zwak moment en verdient een tweede kans, denk ik dan. Al kwam dit als werker wel heel even zeer kort bij.
11
Een dag uit het leven (Waterstraat) Maandagavond 19u, het is koud en grijs. Tijd om nog eens naar de Posthoornwijk te gaan, hier is altijd wel wat te beleven. Ik wandel door de wijk op weg naar het pleintje en kom de meisjesgroep tegen. Gina, de kleinste van 8 jaar, is zoals altijd wel blij om me te zien. Eerst een knuffel en een kusje op de wang, dan neemt ze me bij de hand en wandelt naar haar thuis. Ze heeft een nieuwe kat en daar is ze behoorlijk trots op. We babbelen over koetjes en kalfjes en ze probeert me ook nog wat Turkse woordjes te leren. Ze showt met haar nieuwe schoenen en nieuwe gsm. Tia daarentegen vertelt over haar vriendje en ik merk duidelijk dat de andere meisjes enorm jaloers zijn, ze is namelijk de enige die al een vriendje heeft en die een akkoord gekregen heeft van haar ouders om met deze jongen om te gaan. Ondertussen komt Hamoud, een jongen van 24 jaar, met de fiets voorbij. Hij ziet me, groet en stapt van zijn fiets. De meisjes deinzen onmiddellijk terug en gaan tien meter verder babbelen, want met jongens omgaan doen ze niet. Hamoud heeft ergens opgevangen dat ik zijn jongere broer aan een job heb geholpen. “Kan je dat ook voor mij doen?” vraagt hij. Hamoud is namelijk vorige week ontslagen in de kebabzaak waar hij reeds vijf jaar werkte. Maar nu de zoon van de eigenaar oud genoeg was, mocht die in Hamouds plaats beginnen werken. We praten even over de situatie en ik vertel dat ik Franco geholpen heb door hem interessante vacatures mee te geven. Een beetje ontgoocheld dat ik niet meer heb kunnen betekenen, vraagt hij of ik de openingsuren van de VDAB ken. Ik neem pen en papier, schrijf de openingsuren en de website op en leg hem uit dat online vacatures zoeken zeer makkelijk is. Hij steekt het papiertje zorgvuldig in zijn broekzak en nodigt me uit om mee naar het pleintje te gaan. De meisjes zijn intussen uit het zicht verdwenen, dus ik wandel mee. De bankjes aan het pleintje zijn goed gevuld. Uiteraard hebben ze de banken zo gezet dat ze kunnen kaartspelen. De infrastructuur van dat pleintje verandert bijna wekelijks… Normaal staan de banken vast in de grond, maar de jongens vinden wel een manier om ze los te krijgen. Ik keur dit natuurlijk niet goed, maar ik moet toegeven dat ze inventief en creatief zijn in hun manier van gezelligheid creëren. De twee losse banken staan rond één ronde betonnen blok waar de kaarten op liggen. Over de andere twee betonnen blokken ligt een lange plank voor extra zitplaatsen. Ik word verwelkomd en uitgenodigd om mee te kaarten. Dat sla ik niet af. Na drie keer op een rij te winnen, hoef ik het volgende spel niet meer mee te spelen ☺. Jongens en hun verlies … Gino, een jongeman van 26jaar vraagt me of ik mijn laptop bij heb. Ja, die ligt in mijn auto. Ik had hem gisteren beloofd de batterij op te laden zodat we konden verder werken aan zijn cv en motivatiebrief. Ik had hem eerder al doorverwezen naar de VDAB, maar wegens negatieve ervaringen in het verleden wilde hij echt niet voor zoiets ‘kleins’ er naartoe. Goed, dan gaan we aan de slag. Hij gaat thuis zijn usb-stick halen en ik mijn laptop in de auto.
12
We zetten ons een beetje apart en ik lees de brieven na op taalfouten. Slechts één foutje, amai !! Gino heeft goed zijn best gedaan. Ik stel hem wat vragen over zijn motivatie om voor deze fabriek te werken en op die manier kunnen we samen de brief vervolledigen. Aangezien Gino geen printer heeft, vraagt hij me of ik zijn brief kan printen. Dat doe ik en de volgende dag is alles klaar voor de post ! Nu maar hopen!!
13
Exposure, ja Wadde De exposure-fase is de zogeheten onderdompeling in de wijk. Je leert als straathoekwerker je wijk kennen, het leven in de wijk, de doelgroep,… Kortom veel, ellendig veel rondwandelen en rondkijken. Ik dus ook in mijn eerste weken. Met een stadsplan trok ik erop uit, verschrikkelijk benieuwd waar ik terecht zou komen. Het heeft wel iets spannends, zo’n begin. De eerste week loop ik maar wat rond. De weg leren kennen, straatnamen leren onthouden, pleintjes, straatjes en steegjes bezoeken op verschillende momenten van de dag. Op zoek naar leven! Na enkele weken loop ik een Italiaans café binnen en zet mij in een hoekje aan de toog. Ik kijk even rond of er een krant ligt, dan lijkt het toch of ik iets aan het doen ben. Wat meteen opvalt is het lawaai. Er zijn ongeveer 10 mensen binnen, maar het klinkt als een café met 100 man. Wat zijn die mensen “druk” zeg. Nog geen 2 seconden binnen en ik word al aangesproken door de cafébaas. “Oh, wie zijt gij?” Ik stel mij voor als de nieuwe straathoekwerker. “Gij zijt ook nie van dees kanten hé en ook geen Italiaanse hé?” Meteen roept hij door heel de café dat ik de nieuwe straathoekwerker ben en geen Italiaanse. Zo! Hoef ik mij ook al niet meer voor te stellen aan iedereen! Eén minuut later krijg ik een lekkere cappuccino met likeurtje geserveerd met daarbij één of ander Italiaans mozzarella-gerecht en een broodje parmaham. Ik raak ook meteen aan de praat met de mensen langs mij aan de toog. Wat een welkom zeg! Ik vertrek met een goed gevoel terug de straat op! Mijn volgende halte is het pleintje. Ik sta wat te praten met drie gasten. Ineens komt er een auto door de bocht geslipt, verliest de controle en komt recht op ons af! Hij botst uiteindelijk tegen een lantaarnpaal. De man stapt uit, vloekt, stapt terug in en rijdt weg. “Da is snelle Freddy”, hoor ik de gasten zeggen. En ze babbelen terug verder alsof er niets is gebeurd. Ik vraag me af of dit hier wel normaal is. Even later komt Sam erbij staan. Hem heb ik nog nooit gezien. Hij vertelt mij dat hij op de vlucht is en dat de politie hem elk moment kan komen zoeken. Het rare is dat hij denkt dat ik volledig mee ben met zijn verhaal, dat hij blijkbaar al had verteld aan de vorige straathoekwerker. Ik leg hem uit dat ik van niets weet, dat ik maar net begonnen ben in mijn job en niemand ken. Ik geef hem uiteindelijk mijn nummer en neem afscheid. Twee dagen later belt hij mij: de politie heeft hem opgepakt en hij vraagt of ik hem wil komen bezoeken. Vandaag had ik een echte boost gehad. De volgende dag had ik nog meer zin om aan mijn werkdag te beginnen. Maar helaas, geen volk op straat en geen contacten. Langzaamaan hoor je dan van je collega’s je niet te focussen op contacten. Geniet van de rust die je nu nog hebt. Langzaamaan! Dat staat toch niet in mijn woordenboek. Maar misschien moet ik dit nog leren. Of niet? En zo ging het verder: leuke, saaie, boeiende en maffe momenten en kennismakingen wisselden elkaar af en zorgden ervoor dat ik langzaam bekend raakte met mijn werkterrein en de doelgroep. In het begin vol ongeduld maar zeer leuk om nu aan terug te denken.
14
Frietjes van de frituur
Werkvreugde, het zit ‘m soms in de kleine dingen. Zo ook deze week. Maandag 17 uur. Een telefoontje van Mario. Of ik zin heb om samen met hem een frietje te gaan eten? Ik heb hem al twee weken niet gezien, dus waarom niet! We zitten samen aan een tafeltje en Mario vertelt over zijn werkdag. Fysiek zeer zwaar en op de koop toe slecht betaald. Nee, dit is het toch niet! Hij vertelt me ook over zijn droom. Een eigen zaak waarin hij zijn twee broers kan laten werken. Simon, zijn oudste broer zit in een rolstoel maar is onnoemelijk sterk in wiskunde en cijfers. Marco zit momenteel in de psychiatrie en vindt moeilijk werk dat voldoet aan zijn verwachtingen. Mario vertelt me dat hij gaat verhuizen. Eigenlijk komt dat goed uit want hij wil afstand nemen van zijn kameraden. Ze zijn een beetje fout bezig en in dat wereldje komt hij liever niet terecht. Ook thuis wil het niet altijd vlotten, veel ruzie en veel stress. Eigenlijk is hij de laatste tijd veel alleen als hij niet aan het werk is. Eenzaam misschien zelfs? Er wordt nog wat gelachen en gezwansd en er worden nog wat wilde plannen gesmeed voor het feest van zijn 18de verjaardag…. Kortom een positief en gezellig contact. Het hele gebeuren doet mij eigenlijk een beetje denken aan de avonden “thuis”; thuiskomen van het werk, samen eten, even de dag met elkaar overlopen en dan nog gezellig wat natafelen. Voor Mario zeker geen dagelijkse kost. “Moeten we meer doen”, roept hij me nog lachend na. En ik ga met een warm gevoel nog wat verder werken.
15
Freddy slaapwel ! Gelukkig zijn is Opstaan met de zon Die door het raam schijnt Freddy, 22 jaar, was een fijne kerel die goed in de groep lag. Nooit overdreven aanwezig, maar er toch graag bij. Ik denk dat rondhangen voor hem ook vaak een rustpunt betekende. Op een dag vertelde hij me dat hij het moeilijk had. Hij was nu al 2,5 jaar clean na een zeer bewogen puberteit en toch wilde zijn leven niet uit de startblokken schieten. Zijn grootste probleem waren de nachten. Hij kon niet slapen. Hij vertelde me dat hij bepaalde delen van zijn hersenen kapot had gemaakt met gebruiken. Zo ook de functies die ervoor moesten zorgen dat hij kon slapen. Hij sliep al 3 jaar niet en werd gek van de lange eenzame nachten. Tijdens die nachten lag hij vaak te piekeren over alles wat voorbij was en hij vroeg zich af of het nog ooit goed zou komen. De meest idiote dingen ging hij analyseren tot hij er zelf wild van werd. Hij had al veel dokters en specialisten bezocht en niemand kon hem verder helpen. Slaappillen had hij ook geprobeerd, maar dat wilde hij niet meer. Hij had nog een adres in Amerika, maar dat kostte teveel geld. Zijn vrienden speelden al jaren samen met hem op de lotto in de hoop te winnen en zo zijn reis naar Amerika te kunnen betalen. Het enige wat hij nu kon doen, was zorg dragen voor zijn lichaam. Hij ging elke dag fitnessen, probeerde gezond te eten en veel vitaminen binnen te krijgen. Ik zag hem ook altijd op zijn fiets met zijn sporttas op de rug en een multi-fruitsap in zijn hand. Werken kon, wou en mocht hij nog niet zolang zijn situatie niet verbeterde. Maar wanneer zou die nu eindelijk eens verbeteren? Meermaals hebben we over dit alles gesproken. Vaak probeerde ik er gewoon te “zijn” als hij nog eens een luisterend oor nodig had, hem op te monteren als het even niet ging. Ik probeerde met hem terug te kijken naar waar hij vandaan kwam en het positief te benaderen, hoe traag dat ook ging en soms samen met hem de machteloosheid te voelen die heel deze situatie met zich meebracht. Weken, maanden verstreken en het verhaal kwam steeds minder aan bod. Het leek beter met hem te gaan. Ik zag hem meer lachen, meer uit zijn schulp komen en ook binnen mijn werkrelatie met hem waren er meer positieve en meer fun-momenten. Ik liet het onderwerp rusten. Wel vroeg ik telkens oprecht hoe het met hem ging, maar liet hem verder de inhoud van onze gesprekken bepalen. Ik was blij dat ik hem wat meer echt zag lachen en plezier maken. Een maandagmorgen in april. Ik kreeg het nieuws dat Freddy zichzelf het leven had ontnomen en het werd even heel erg stil in mijn hart. Hij had dit al maanden gepland en had van iedereen afscheid genomen op zijn manier. Nog een laatste avond op stap met zijn maten tot in de vroege uurtjes. Een afscheidsbrief aan zijn ouders. Een van mijn mooiste momenten met hem was een week voor zijn dood. Een lazy-woensdag-afternoon met de cabrio door het centrum in de eerste lentezon. Wat zomerse muziek op de achtergrond, meisjes kijken, flauwe grappen en streken uithalen. Een hele leuke “warme” dag. 16
Niemand had dit zien aankomen, het kwam totaal onverwacht. Duizend vragen, geen antwoorden, tranen, verdriet, machteloosheid, frustratie, kwaadheid,… Met zijn vrienden zijn we samen naar zijn afscheidsdienst geweest. We hebben gelachen en gehuild, mooie herinneringen opgehaald, straffe verhalen verteld. We hebben ook begrip leren opbrengen voor zijn keuze om dit leven te verlaten, omdat hij geen uitweg meer zag. “Eindelijk kan hij slapen”, was een van de mooiste woorden, uitgesproken door één van zijn beste kameraden. Deze woorden staan in mijn hart en ziel gegrift. Freddy, dit verhaal is voor jou. Al heb ik je niet lang gekend, ik draag je in mijn hart. Slaapwel.
17
Gevangenis An zit sedert een tweetal maanden in de gevangenis. Op aanraden van lotgenoten nam ze in de maand augustus contact met mij op. Ik ken An al een tijdje. We hadden voornamelijk onderhoudende gesprekken op straat, “hulp vragen” is niet zo aan An besteed. An huurt een klein appartement in de stad. Eind augustus moet ze echter uit haar woning. Vermits ze in de gevangenis zit, kan ze haar spullen niet opruimen. Dit zou ten eerste betekenen dat An haar spullen kwijt zou geraken wanneer de huisbaas haar appartement zou laten ontruimen. Ten tweede zou An de rekening gepresenteerd krijgen van de opruimings- en poetswerken. Een rekening die zal worden afgehouden van de waarborg die ze in de toekomst nog zal kunnen gebruiken. An vraagt of ik kan opruimen of op zijn minst kan uitkijken naar mogelijke oplossingen. Na overleg met het straathoekwerk-team ga ik samen met verschillende andere diensten aan de slag. Bij de PSD (Psycho-sociale dienst van de gevangenis) probeer ik samen met An een uitgangspermissie vast te krijgen. Het lijkt me beter om samen met de huurder de woning te betreden. De directie van de gevangenis keurt dit echter niet goed. Na overleg met de partners zal ik dan toch instaan voor de opruiming. Ik ben geruggesteund door het feit dat deze “actie” gedragen is door verschillende diensten. Het OCMW zal instaan voor het poetsen en de verdere administratieve afhandeling met de huisbaas. Ikzelf onderhoud de contacten met de huisbaas i.v.m. de praktische afhandeling. “De draaideur” van VZW Vriendschap zal de verhuis en de stockering van de spullen op zich nemen. In overleg met vzw Draaideur en OCMW doe ik de aanvraag voor de verhuis bij de stad Hasselt. Het OCMW zal dit financieel ondersteunen. JWW (justitieel welzijnswerk) en PSD zijn het communicatiekanaal tussen de verschillende diensten en An. Bij nader inzien zal ook de klusjesdienst van het OCMW worden ingeschakeld om mogelijke kleine herstellingen uit te voeren. Op deze manier hebben we met z’n allen getracht om An geen twee stappen achteruit te laten zetten. Al haar bezittingen kan ze na haar detentie terugkrijgen en haar huurwaarborg krijgt ze integraal terug, waardoor ze na haar detentie terug een woning kan zoeken. Uit ervaring weten we dat dit probleem zich vaker voordoet. Meestal lopen we achter de feiten aan en komen gasten pas terug aankloppen na hun detentie en moeten ze hun leven terug opbouwen vanaf nul. Bij An zal dit over een paar maanden anders zijn…
18
Huurproblemen “Dus jij zegt dat ik naar de politie moet gaan?” vraagt Adem. “Dat lijkt me op dit moment het beste”, zeg ik,”ik weet ’t niet zeker, maar ik denk wel dat zij je kunnen helpen.” Het is een koude, miezerige regendag, zo eentje waarop het maar één keer regent, maar dan wel de hele dag. We zitten in zijn auto, ik op de passagierszetel naar hem gedraaid, met mijn rug tegen de deur. Adem tuurt door de voorruit naar buiten. Hij ziet er verslagen uit. Hij weet het allemaal niet meer. Een huis kopen was al een hele stap voor hem en nu doen de huurders ook nog moeilijk. Huurders? Ex-huurders eigenlijk. Ze betalen al acht maanden geen huur meer en hebben een puinhoop achtergelaten; etensresten, hondenpoep, oud ijzer. De nieuwe ramen, die trouwens voor Adem een hele investering waren, zijn helemaal bekrast en bevuild door de huisdieren. Maar dat ligt Adem nog niet het zwaarst op de maag. Hij is sinds kort met ziekteverlof en omdat hij samen met zijn vrouw bij zijn moeder inwoont, daalt zijn uitkering aanzienlijk. Adem zou graag in zijn eigen huis gaan wonen, zodat hij terug gezinshoofd is. Enkele dagen geleden hebben ze hem op het gemeentehuis gezegd dat dit niet kan omdat de huurders hun domicilie nog op dat adres hebben. Het was al moeilijk voor Adem om iedere maand zijn lening te betalen, onder andere omdat hij al maanden geen huur meer heeft gekregen. Dat zijn inkomen gedaald is, maakt het allemaal nog erger. Adem heeft zijn advocaat aangesproken om hem te helpen, maar van rechtswege schiet het ook allemaal niet op. Voor al dat gedoe heeft hij trouwens ook geen tijd meer, zijn lening moet iedere maand afbetaald worden. Wanneer hij eraan denkt hoe ze hem aan het lijntje houden en van het kastje naar de muur sturen, is Adem kwaad, heel kwaad. Hij heeft het allemaal wel gehad, met zijn huurders, de gemeente, de rechtbank en zijn advocaat. Misschien moet hij de huurders zelf maar eens duidelijk maken dat hij zijn sleutel terug wil en dat ze hun domicilie op een ander adres moeten zetten. Alleen is hij bang dat hij dan zijn zelfbeheersing wel eens zou kunnen verliezen. “Dat begrijp je toch ook wel, hé”, zegt hij kwaad, “ze zijn me allemaal gewoon met mijn voeten aan ’t rammelen en intussen zit ik hier wel zonder hulp.” “Ja, ik begrijp je”, probeer ik te sussen, “ik weet het niet zeker, maar misschien kan de politie een vaststelling van leegstand doen bij je huis. Dan kan je met die vaststelling naar de gemeente gaan en schrappen zij de domicilie van de huurders.” Ik weet het inderdaad niet zeker, maar Adem gaat het via die weg proberen. Morgen gaat hij naar de politie.
19
Techno
Petra is Nederlandse maar heeft nauwelijks nog banden met haar thuisland. Ze heeft een erg traumatische jeugd gehad en heeft jarenlang haar verleden met zich meegesleurd. Doelloos en thuisloos komt ze uiteindelijk in contact met het straathoekwerk. Het heeft wat tijd gekost maar met steun van de straathoekwerker slaagt ze erin legaal in België te verblijven, een woonst en inkomen te bemachtigen (ze leeft van een invaliditeitsuitkering na langdurige gezondheidsproblemen die haar het werken onmogelijk maken). Deze stabiliteit zet ook een helend proces over haar verleden in gang. Ze kan langzaam maar zeker haar verleden een plaats in haar leven geven en ze ziet licht aan het einde van haar emotionele tunnel. Ze vindt zelfs terug plezier in haar leven via dancemuziek; een hobby, een passie. Voor iedere technofanaat zijn loveparades het summum van uitgaan. Zo ook voor Petra. Ze trekt in de zomer van 2010 naar Duisburg waar een van de grootste parades van Europa doorgaat. Tienduizenden gaan uit de bol op ritmes en beats. Maar de parade loopt uit op een drama met tientallen doden. En Petra staat er naast, ziet mensen sterven, denkt zelf te zullen sterven maar overleeft. Het loopt opnieuw mis met Petra. Ze kan het drama niet verwerken. Bekijkt alle beelden die er bestaan van het drama, herbekijkt ze, kijkt nog eens, … en nog eens. Ze verzamelt alle artikels die verschijnen, gaat terug naar Duisburg om de plaats opnieuw te bekijken. Ze kan het drama geen plaats geven in haar leven, integendeel. Haar leven staat in functie van het drama. Ze verliest al haar energie. Kan het niet meer opbrengen haar papieren in orde te houden. Er is regelmatig geen eten. Deurwaarders beginnen haar adres te kennen. De inschakeling van het OCMW voor budgetbegeleiding vertraagt het afglijden. Anti-depressiva en slaapmiddelen verdoezelen en verzachten de pijn. De speed die ze erbij neemt zorgt dat ze blijft rondwandelen, overleeft, zij het als een zombie. Ze blijft afglijden maar blijft wel nood en behoefte hebben aan het vertellen van haar verhaal. Straathoekwerk is haar luisterend oor, haar enige luisterend oor. Naast de straathoekwerkster is er niemand die haar die tijd kan geven.
20
Alleen Warre is een jonge man van vijfentwintig jaar. Hij woonde tot voor enige tijd nog bij zijn moeder. Hij heeft reeds een bewogen geschiedenis. Vier jaar was hij gedwongen opgenomen in de psychiatrie met als diagnose: paranoïde schizofrenie en anti-sociale persoonlijkheid. Daarbij kampt Warre met een alcoholprobleem en lijdt hij aan ADHD. Warre is iemand die er eigenlijk alleen voor staat en weinig tot geen netwerk heeft. Vrienden, kennissen, familie, professionele hulpverleners heeft hij niet. Sedert anderhalf jaar woont Warre alleen en doet hij verwoede pogingen om hier ook in te slagen. Ondanks de regelmatige steun van zijn moeder, wil dit maar niet lukken. Warre slaagt er niet in om voor zichzelf te zorgen, hoe graag hij ook wil. Het laatste half jaar gaat de situatie er zienderogen op achteruit. Ondanks zijn invaliditeitsuitkering (toch één zekerheid die hij heeft) stapelen de schulden zich op. Hij heeft nauwelijks eten in huis en moet regelmatig beroep doen op voedselpakketten. De buren klagen meer en meer over hem bij zowel burgemeester als politie (lawaai, vuil,…). Naar aanleiding van deze klachten controleert de politie soms tot 3 maal per dag bij hem thuis. Warre belandt bijna ieder weekend in de politiecel. Iemand met een klantenkaart bij de lokale politie. De herhaaldelijke politiecontroles en zijn regelmatig verblijf in de plaatselijke politiecel hebben uiteindelijk toch gezorgd dat hij serieuze inspanningen begint te doen om zijn leven wat op de rails te krijgen. Met steun van de straathoekwerker probeert hij op regelmatige basis zijn voedselpakket af te halen, er is een prodeo advocaat ingeschakeld om hem bij te staan voor de rechtbank (vechtpartijen) en er zijn contacten met het OCMW. Kortom, er was terug een beetje steun en een netwerk die een opening boden naar wat rust in zijn leven. Maar enkele weken later loopt het weer uit de hand. Bij een ruzie slaat hij een raam in en op de koop toe wordt hij beschuldigd van het dragen van een wapen. Hij wordt opnieuw gedwongen opgenomen. De straathoekwerker, die toch regelmatig een bezoekje brengt, heeft hem al enkele dagen niet opgemerkt, maar ziet wel dat alle ramen open staan. Na wat zoekwerk verneemt ze dat hij opgenomen is. Ze neemt contact met hem en luistert naar zijn verhaal. Hij vertelt haar dat hij daar geen persoonlijke spullen heeft. De straathoekwerker neemt contact op met diverse diensten en personen om een aantal persoonlijke spullen aan hem te bezorgen. Maar blijkbaar is er niemand die dit tot zijn taak rekent. Na twee weken bellen, mailen enz.. wordt uiteindelijk de sleutel opgestuurd en kan de straathoekwerker zijn appartement gaan sluiten, de ramen dicht doen en hem zijn persoonlijke spullen bezorgen. Twee weken waarin niemand zich om hem bekommerde.
21
Verdrinkingsdood
Rudi is een vlotte, sympathieke en intelligente jonge man. Hij is al geruime tijd manisch depressief maar sinds bijna een half jaar zijn er enkel maar manische periodes. Voor alle problemen denkt hij nog oplossingen te kennen die hij dan ook zeer gedetailleerd onderzoekt. Helaas slaagt hij er zelden in om zijn voorstellen en ideëen tot uitvoering te brengen. Zo wou hij zijn huis verbouwen maar hij is niet verder geraakt dan de afbraakwerken. Ondertussen leeft hij lange tijd in één kamer, terwijl de rest een bouwwerf is. Voor zijn psychische problemen is hij in begeleiding bij het DAGG. Daarnaast heeft hij regelmatig een afspraak op de CAD voor zijn overmatig middelengebruik. Gemaakte afspraken worden minder en minder nagekomen ofwel omwille van zijn psychotische toestand ofwel omdat hij oplossingen aan het zoeken is om zijn situatie te redden. Rudi beseft zelf niet dat hij aan het verdrinken is. Hij ziet nog steeds overal reddingsboeien. Rudi heeft ook af en toe last van psychoses, vooral achtervolgingswanen. Tijdens deze periodes verbergt hij zich in een kast, bang voor de grote boze wereld rondom hem. Zijn psychiatrische toestand leidt tot financiële problemen: hij betaalt zijn rekeningen niet of onregelmatig. Hij vergeet te betalen of denkt het wel te kunnen regelen. Ondertussen zijn de schulden zo hoog opgelopen dat hij dreigt zijn huis (zijn eigendom) te verliezen. De deurwaarders staan letterlijk aan de deur. De straathoekwerker kent Rudi van op straat, maar hier verschijnt hij minder en minder. De straathoekwerker wil het contact niet verliezen, vooral om te zorgen dat hij niet nog meer geïsoleerd raakt. Contacten van een uurtje per week, waarbij vooral geluisterd wordt, brengen niet veel soelaas. De straathoekwerker zoekt wanhopig naar personen en diensten die mee willen voorkomen dat deze jonge man volledig verdrinkt. Al te vaak botst zij op boodschappen als:“Geen huisbezoeken”, “vraag moet van hem komen”, “hij luistert niet”, “hopeloos geval”, enz… Onder impuls van de straathoekwerker organiseert het OCMW tweemaandelijks een LCO (Lokaal Cliëntoverleg). Ondertussen wordt Rudi door het water overspoeld.
22
Lasagna Drie jaar geleden leerde ik Chris kennen. Hij was toen net 18 geworden. Een fijne jongen met het hart op de juiste plaats. Op een dag komt hij bij me met een brief dat hij moet “voorkomen”. Ik vraag hem waarom? Hij vertelt zijn verhaal en zegt dat hij niet goed weet wat te doen. Moet hij een advocaat nemen of niet? Hoe werkt dat precies zo’n rechtszaak? Wat in die brief staat klopt volgens hem ook niet allemaal. Samen gaan we naar de justitie-antenne voor gratis juridisch advies. Een prodeo advocaat zit er niet in voor hem en zijn ouders vinden een advocaat te duur. Toch vinden we een advocaat die kosteloos een eerste advies over de zaak wil geven. Zo weet hij toch een beetje wat hem te wachten staat. We hebben ook samen nog een brief opgesteld, een zogeheten sociaal verslag dat hij kan afgeven aan de rechter. Hij was heel erg zenuwachtig in afwachting van de dag dat zijn zaak zou voorkomen. De eerste beklaagde wordt binnen geleid met handboeien; een vrij ernstige zaak. Ik zie Chris zenuwachtig worden en hij vraagt me of we wel in de juiste zaal zitten. Ik ga voor de zekerheid nog even checken. Voor mij is het ook allemaal nieuw. Dan blijkt dat we moeten wachten tot een hele reeks andere rechtszaken zijn gepasseerd. We kunnen de rest dus mee volgen en ik zie Chris na elke zaak zenuwachtiger en zenuwachtiger worden. Onder de pauze klampt een meisje dat ook in de zaal zit ons aan. Ze vraagt of ze bij ons mag komen staan. Ze heeft een zaak over slagen en verwondingen en de gast waarover het gaat, zit ook in de zaal. Met zijn drieën zoeken we even veilige oorden op. Een leuke babbel volgt maar Chris is evengoed zwaar onder de indruk van dit alles. Rond half twaalf is Chris aan de beurt. Hij wordt naar voor geroepen en er worden hem wat vragen gesteld. De rechter richt het woord tot hem, wil hem nog een kans geven met de boodschap dat hij in de toekomst een beetje moet uitkijken met wie hij omgaat. Gelukkig, want het had ook heel anders kunnen uitdraaien. Twee weken na het einde van zijn zaak, kom ik hem nog eens tegen. Hij roept me naar zijn thuis. Zijn moeder staat in de deuropening met een bakje lasagne. “Hier, voor jou en je man”, zegt Chris. “Vers gemaakt”, zegt de moeder in gebrekkig Nederlands. “Om je te bedanken voor alles.” Een warm gevoel overvalt me. Ik hoop dat Chris zijn kansen grijpt. Het is een jonge man geworden in die 3 jaar. Een jonge man voor wie de wereld nog open ligt. Het kan nog alle kanten uit gaan. Hij weet zelf ook dat hij door het oog van de naald is gekropen deze keer en dat hij een tweede kans heeft gekregen van de rechter. Hopelijk grijpt hij die kans met beide handen.
23
LDVD
‘Ik zie mijn leven niet meer zitten zonder haar, ik ben zo eenzaam en verloren’, vertelt hij me met tranen in zijn ogen. We zitten in een café langs het kanaal. Het regent pijpenstelen en we nippen aan onze warme thee. Wim heeft de voorbije jaren heel wat pijnlijke liefdesrelaties achter de rug, en vandaag is het niet anders. Zijn hart is gebroken en alsof dit nog niet zwaar genoeg is, heeft zijn vader vorige week te horen gekregen dat hij kanker heeft. Wims zus zit in een psychiatrische instelling. Wim woont nog bij zijn ouders en zorgt mee voor de kindjes van zijn zus. ‘Nu kan ik dat niet meer’, zegt hij. ‘Ik kan niet voor die bengeltjes zorgen, het liefst van al spring ik nu in het kanaal’. Ik luister een beetje onwennig naar zijn verhaal. Ik heb al vaak met mensen gepraat die gebroken hadden met hun partner, maar bij Wim zit het dieper dan dat liefdesverdriet alleen. De laatste tijd heeft hij veel pech gehad. ‘Ik bel morgen naar het werk en neem mijn ontslag’, gaat hij door. ‘Ik wil gewoon thuis zijn nu, zeker en vast niet terugkeren naar dat donker kot waar ik geen mens zie of hoor. Ik kan en wil nu echt niet alleen zijn.’ Ik herken zijn verdriet, luister naar zijn situatie en probeer zijn gevoelens duidelijk op een rijtje te krijgen. Af en toe weet ik niet wat zeggen, maar het schouderklopje dat ik geef, zegt hopelijk meer dan woorden. We praten twee uur lang over zijn verleden, de situaties die hem neergehaald hebben en de toekomst die hij nog voor zich heeft. Ik probeer hem op te beuren door zijn goede kanten te benoemen en te kijken naar zijn dromen voor de toekomst die nog realiseerbaar zijn. Tijdens het gesprek verandert zijn stemming van hopeloos naar hoopvol. Ik merk dat hij opgelucht is en hij zichzelf stilaan ook begint aan te moedigen. Hij weet dat het leven niet eindigt bij deze tegenslagen. Hij beseft dat het binnenkort wel weer goed komt, maar nu is hij gewoonweg op! We praten verder, over koetjes en kalfjes en de kleine dingen die het leven zo mooi kunnen maken. We ronden af, het is reeds donker buiten en we wandelen naar de auto. ‘Tina’, zegt hij, ‘ik weet niet of het aan de thee ligt, of aan het goede gesprek, maar ik voel me rustiger en stabieler. Bedankt!’ Met een goed gevoel gaan we naar huis.
24
Mijn moeder
Dinsdagavond, 20 uur. Met een frisse neus en de koude wind in mijn gezicht wandel ik richting jeugdhuis als ik mijn naam hoor. Ik draai me om en zie Tonio staan, 29 jaar. Hij vraagt waar ik naartoe ga en vergezelt me richting jeugdhuis. Hij geeft een trieste indruk en ik vraag of alles ça va is. Zijn ogen bevestigen echter wat ik al wist: er volgt een diepe zucht en een lange stilte. ‘Ik kan goed luisteren’, zijn mijn eerste woorden en geef aan even te gaan zitten op een bankje. Hij komt naast me zitten. Stamelend begint hij te vertellen over zijn thuissituatie en zijn kameraden. Het wordt me al snel duidelijk dat het niet allemaal rozengeur en maneschijn is… zoals dat helaas voor veel van onze gasten is. Zijn moeder moet met 7 kinderen rondkomen van een leefloon. Zijn vader is niet in beeld. Vroeger was er veel fysiek geweld in het gezin; vader dronk, gokte en sloeg moeder en kinderen regelmatig. Moeder werd gedwongen seks te hebben met slechte vrienden van vader in ruil voor geld. Na jaren verliet vader de woning; moeder bleef achter met zeven opgroeiende kinderen. Aangezien moeder het nu zeker niet breed heeft, blijft ze mannen tegen betaling ontvangen in huis. Ook kameraden van Tonio. Ze moet wel ‘want er zijn schulden te betalen’, verduidelijkt Tonio. Een traan ontsnapt uit zijn ooghoeken. ‘Wendy, sommige kameraden neuken mijn moeder.’ Ik word er helemaal stil van. Welke gevoelens roept dit bij iemand op, denk ik bij mezelf. Hij vertelt dat ze vaak lachen om zijn moeder, deze kameraden. ‘En wat moet ik zeggen? Dat ze geen hoer is? Want dat is ze wel hé … maar niet voor de fun weet ge.’ Ik geef hem de raad de strijd met deze kameraden hieromtrent niet aan te gaan en het maar te negeren. Hij geeft aan soms zijn moeder te haten om hetgeen ze haar kinderen aandoet. ‘Maar ze is ook een goede moeder’, zegt hij er dan snel bij. Enkele ogenblikken later komt er een kameraad aangereden. Na enkele woorden en een ‘ciao, tot morgen’, zet ik mijn tocht verder richting jeugdhuis met dit verhaal in gedachten.
25
Murat Murat is een jongen van 20 jaar, hij heeft in zijn jeugdjaren lange tijd in de kinderpsychiatrie of in instellingen doorgebracht. De sociale dienst van de jeugdrechtbank heeft altijd een oogje in het zeil gehouden. Toen Murat 18 werd, is de opvolging van de jeugdrechtbank gestopt en raar maar waar: dit was een vervelende zaak voor Murat en zijn hele gezin. Naast Murat bestaat het gezin uit vader, moeder en een broer en zus die jonger zijn. Door het wegvallen van de begeleiding kwam het gezin onder hoogspanning te staan. Opeens waren er geen alternatieven meer bij een crisis in het gezin, er was geen hulpverlening meer aanwezig, niemand keek nog om naar het gezin. Murat die de straathoekwerker al langer kende, zag in die man een redder in nood. En het was Murat die de straathoekwerker uitnodigde bij zijn thuis en zijn ouders overtuigde om hun vertrouwen in de straathoekwerker te stellen. Na een uitgebreide kennismakingfase waarin er veel gepraat, geroepen, met verwijten geslingerd, geduwd en getrokken werd, was het gezin klaar om op zoek te gaan naar hulp. Samen met de straathoekwerker werden verschillende diensten gecontacteerd, gaande van opvoedingsondersteuning, psychiatrie tot alternatieve tewerkstelling. Alles werd in het werk gesteld om het gezin sterker te maken, maar alles draaide telkens op hetzelfde uit: Murat behoorde niet tot de juiste doelgroep, de problematiek van Murat is niet onze specialiteit of als Murat heel lang kan wachten, kunnen we hem misschien helpen. Met de snelle opvolging van crisissen in het gezin, waren dat niet de antwoorden waar het gezin op zat te wachten. Na verloop van tijd werd het Lokaal Cliëntoverleg van het OCMW gecontacteerd. Dat is een grote stap voor het gezin. Ineens moesten zij aan tafel zitten met hulpverleners van diensten zoals het OCMW, opvoedingsondersteuning, alternatieve trajectbegeleiding en straathoekwerk. Toch leek dit goed te gaan, de straathoekwerker was de vertrouwenspersoon, er werden plannen gemaakt voor Murat (helaas niet altijd met Murat en het gezin) tegen honderd per uur. Al deze plannen vielen één voor één in het water. Met als gevolg dat dienst na dienst afhaakte. De belangrijkste reden was telkens dat Murat onvoldoende gemotiveerd was en het gezin te zwak voor het traject. Het ergste scenario leek zich te voltrekken, het gezin zette een stap achteruit door al die negatieve ervaringen. Twee jaar na Murats meerderjarigheid, is de straathoekwerker nog steeds de enige persoon waar het hele gezin beroep op kan doen. Hij kan wel met zijn vragen bij allerlei diensten terecht. Het gezin wil en kan dat niet meer. Ik, als straathoekwerker, denk dat dit een mooi voorbeeld is van hoe het hulpverleningsnetwerk wel werkt, maar toch heel afgebakend is. Iedere dienst heeft zijn specialiteit en zijn knowhow. Dit werkt goed voor het merendeel van de mensen. Voor iemand als Murat en zijn gezin, die net dat tikkeltje meer steun, overtuiging en hulp nodig hebben, werkt dit systeem vaak niet. Zij blijven in de kou staan.
26
Nachtontmoeting
Ik controleer nog even of mijn auto vergrendeld is. Het lijkt wel alsof ik in een slechte western ben beland. Ik kijk links en rechts door de straat; niets te zien. De straat is leeg. Even hier mijn ronde doen. Het vriest en het is bijna middernacht. De stad slaapt. Op naar de volgende werkplek. Het is ijskoud en ik kruip diep in mijn jas. De wind spookt rond me, valt alle spleten en kieren aan. Gelukkig ken ik deze straten goed. Het licht speelt verstoppertje met de duisternis. Het is aardedonker, het lijkt wel alsof ik door oneindig grote gebouwen stap. Mijn voetstappen kan ik haast niet horen. De kou dwingt me wat sneller door te lopen. “Richard.” Mijn hart klopt in mijn keel en mijn adem stokt. Wie heeft me geroepen? Daar in dat zwarte vlak. Diep ademhalen, rustig blijven, niet weglopen. Een silhouet doet een stap naar voren. “Richard”, herhaalt hij zachtjes. Ik herken hem en doe ook een stap in zijn richting. Het is Peter. Een gast die ik vaak in de gevangenis bezocht. We zagen elkaar meer daar binnen dan buiten. We staan op een meter van elkaar. Het lijkt of hij naar woorden zoekt. Hij rilt. Hij houdt wat afstand en dat geeft aan dat hij het moeilijk heeft. Als we samen lachten, zaten we broederlijk tegen elkaar. Wordt er serieus gebabbeld, dan is er die respectvolle afstand of zitten we tegenover elkaar. Nu is het één meter en dat maakt mij veel duidelijk. “Ik ben niet teruggekeerd naar ...” Hij slikt zijn laatste woord in. Ik weet dat hij de gevangenis bedoelt. Hij heeft halve vrijheid en mag overdag buiten werken. “Vandaag?” Nee, schudt hij, “Eergisteren.” Nu pas zie ik dat hij maar een T-shirt aan heeft. Twee dagen op straat, in deze kou… “Wacht even”, zeg ik. Hij kijkt me verschrikt aan, alsof ik van plan ben de politie te bellen. Hij zet een stap achteruit, de duisternis in. Als een vos houdt hij elke beweging van me in het oog, klaar om weg te lopen. “Blijf even daar”, fluister ik. Ik draai me om en loop naar de auto. Nog even gebaar ik met mijn linkerhand; rustig, blijf even. Ik doe het portier open. Op de achterbank heb ik nog een oude jas liggen. “Hier.” Zijn ogen glinsteren, even lijkt het alsof hij een traan wegpinkt. Ik moet ook even iets wegslikken. Hij trekt de jas aan en omarmt me. Voor ik nog iets kan zeggen, laat hij los en is hij weg, de duisternis in, verdwenen. “Bedankt man”, staat op dat wolkje adem dat hij achterlaat.
27
Onbewoonbaar
Ik klop zachtjes op de deur. Ik hoor een plank die weggeschoven wordt. Daar staat één van de gasten. Een glimlach tot achter zijn oren. Superblij dat hij bezoek krijgt. De deur gaat niet meer op slot want er steekt een stukje sleutel in. Geld voor een slotenmaker is er niet, dus moet hij inventief zijn. Ik ga binnen in het grote huis waarvan één kamer gebruikt wordt. Hij heeft sinds enkele dagen terug elektriciteit want hij heeft een kaartje van 10 euro kunnen kopen. De tv staat aan op de achtergrond. Een of andere serie laat het luxeleven van de middenklasse zien. Er zit zoveel schimmel op de muren dat ”bioloog Pasteur” er in zijn tijd jaloers op zou geweest zijn. Er staan twee bedden en een aftandse zetel. Verwarming is er niet want er is geen geld voor petroleum om het kacheltje dat midden in de kamer staat aan te steken. Warm eten is een utopie want een fornuis is er niet en verder zijn er ook geen badkamer of stromend water. De rest van het huis is verlaten want het is al een hele tijd onbewoonbaar verklaard. Toch woont hier altijd één man en soms nog vrienden die geen slaapplaats hebben. De gast is blij want hij heeft immers geld naar zijn vrouw en kindje in het verre zuiden kunnen sturen. Zo kunnen zij tenminste een schaap of lammetje kopen voor het suikerfeest. Hij eet af en toe een boterham of een friet met mayonaise als er geld over is. Het is vandaag offerfeest en ik vraag hem of hij ergens terecht kan om een bord te eten. Hij zegt me dat de mensen wel op zijn deur komen kloppen en hem een bord warm eten geven. Bij dit feest is het immers traditie voor de Moslims dat je deelt met de minderbedeelden. Het moet goed doen om eens een bord warm eten te krijgen, bedenk ik. Ik kijk een beetje rond en zie overal hopen vuile kleren liggen die naar de wasserij kunnen als er geld is. Verder liggen er enkele oude tijdschriften en wat prullaria. Dit zijn dan al de bezittingen van iemand van 4O jaar. Ik zit er een half uur en ben helemaal verkleumd door de koude. Het is kouder in het huis dan buiten. Even later neem ik afscheid en hoor de deur dichtgaan. De plank wordt teruggeschoven en ik hoor hem hoestend en proestend terug naar de kille, koude ruimte gaan.
28
Proces
Spanning, lichte agressie en een vleugje nervositeit waren de eerste tekenen die ik zag op het gezicht van de gast. Ik dacht bij mezelf, ‘die gast zit niet goed in zijn vel’. We drinken samen een kop koffie en roken een sigaretje. Hij trekt voortdurend aan zijn sigaret en praat aan een verschroeiend tempo. Hij zit eronder door en ziet geen uitweg meer; getekend door het leven en de omstandigheden waar hij nu in beland is. Een verleden van psychiatrie en gevangenis.’ Ik heb enkele domme dingen gedaan’, zegt hij. ‘Ik kan nergens naartoe en slaap op straat.’ Maanden passeren en regelmatig heb ik gesprekken met hem. Veel luisteren en raad geven. Naar het OCMW gaan, slaapplaats zoeken, papieren in orde maken, enz… Het moeilijke is werken op het tempo van de gasten. Zij moeten klaar zijn om een volgende stap te zetten; de verantwoordelijkheid bij hen laten. Stilaan zie ik vooruitgang en de gast voelt zich beter in zijn vel. Hij maakt zijn papieren in orde en zoekt naar werk. Eerst kwam het leefloon in orde en hierdoor kon hij een logement huren. Hij wil vooruit en droomt van vast werk en een appartement. Het is mijn taak te blijven luisteren, te motiveren en dat uitgaand van zijn kwaliteiten. Een tijdje later solliciteert hij op een vacature. Hij kan op gesprek. Hij vraagt enkele tips om te solliciteren en luistert aandachtig. Vooral kalm blijven, gemotiveerd overkomen en gewoon jezelf zijn, is mijn advies. Het goede nieuws bereikt hem enkele weken later en hij is door het dolle heen. Hij heeft een contract en gaat aan de slag. Ik verlies hem stilaan uit het oog want hij is uit het straatbeeld verdwenen sinds de job. Een week geleden belt hij me om te zeggen dat hij een appartement gevonden heeft en met de verhuis bezig is. Een luisterend oor en wat doorverwijzing kan soms mooie resultaten opleveren.
29
Solliciteren ….
Eén van de taken van het straathoekwerk bestaat eruit om het zelfvertrouwen bij gasten te vergroten. Vreemd, zal je denken, want veel is hiervan niet te merken wanneer ze in groep rondhangen. Dan zijn stoer doen en machogedrag de regel. Wanneer diezelfde gasten zich echter individueel moeten aanmelden bij een of andere dienst, zijn ze vaak niet te herkennen. Door de vele rechtstreekse en dikwijls confronterende vragen, veranderen die stoere macho kerels dikwijls in verlegen en zwijgzame jongens die zich beperken tot ja/nee antwoorden. Op zich niets mis mee. Maar jammer genoeg speelt dit vaak in hun eigen nadeel: de bediende aan de andere kant van het bureau ziet voor zich een robuust persoon, met weinig babbel, en zou dit wel eens kunnen interpreteren als “ongemotiveerd” of zelfs “lui”. Een tijdje terug ging ik op vraag van een gast mee op sollicitatie in verscheidene interimkantoren. We spraken af dat ik me niet ging voorstellen als straathoekwerker, maar dat ik me voordeed als een kameraad die toevallig mee op pad was. Ik ken m’n gast als een joviaal, warm persoon die heel wat te vertellen heeft, maar in dit gesprek klapte hij dicht. In een poging om hem uit z’n schelp te halen probeerde ik om de “vragenronde” om te buigen naar een open gesprek, wat niet zo moeilijk bleek, omdat ik mijn gast redelijk goed ken. Zo vroeg de medewerker aan Pietro of hij ervaring had met een heftruck. ‘Ja’, was het antwoord. Waarna ik aan mijn “kameraad” vroeg, op een manier dat iedereen het kon horen: ‘dat is toch juist uw specialiteit hé ?! Uw vorige werkgevers waren toch heel tevreden,… kan jij niet rijden met een speciale “klark” die extra veel ton kan dragen,… ?’ Op die manier kon Pietro een verhaal doen aan mij…, maar ondertussen ook aan de medewerker. De 2de sollicitatie liep al een stuk vlotter, want Pietro wist wat hij kon vertellen. Mijn gast zag er niet uit als een ongemotiveerde luie werknemer, maar als iemand die graag uitdagingen aanneemt, die graag met de heftruck rijdt en die wil bijleren als de kans zich voordoet. Na het 3de interimkantoor besliste ik dat het tijd was voor een time-out. Bij een broodje en een drankje vertelde ik Pietro dat hij het heel goed deed! Hij gaf veel en goeie informatie. Maar misschien zelfs een beetje te veel! In al z’n eerlijkheid vertelde Pietro spontaan waarom hij gestopt was met school, over de problemen thuis en over zijn nieuwe vriendin. Zo’n dingen zijn natuurlijk nog altijd privé en hebben geen invloed op het in aanmerking komen voor een job. En zo moet dat ook blijven!
30
Gestopt
Ronald is een 58 jarige man, ex-alcoholist. Hij is in 2007 in Hasselt terecht gekomen omdat de benzine van zijn auto op was. Ronald had een jaar voordien ruzie gehad met zijn huisbaas en was vertrokken. Hij kampeerde in zijn auto en toerde door de provincie. Hij had in die tijd een ernstig drankprobleem. Hij werd ambtelijk geschrapt en kreeg geen pensioen meer. Hij is blijven rondrijden en heeft al zijn geld opgemaakt aan drank en benzine en toen dat op was stond hij in Hasselt geparkeerd. Via Patje, een 40 jarige man die in de winter van 2007 op straat leefde, heb ik Ronald ontmoet. Ze kwamen bij mij voor slaapzakken en voedselpakketten. Ze hebben toen met z’n twee de winter doorgebracht in de auto. Op een gegeven moment was de verstandhouding tussen de twee zoek omwille van heroïnegebruik in de auto en is Patje na een meningsverschil vertrokken. Ondertussen had ik via de pensioendienst geregeld dat Ronald zijn pensioen elke maand krijgt als ik hen een “bewijs van leven “ doorfax. Ronald en ik spraken elkaar geregeld op café en daar is hij beginnen praten over zijn drankprobleem. Ik heb hem doorverwezen naar de CAD en hem uitgelegd hoe het daar in zijn werk gaat. Hij zou erover nadenken. Begin 2008 heeft hij Jan leren kennen op café bij wie hij een tijdje heeft kunnen logeren. Hij kwam regelmatiger op café en heeft daar nog twee lotgenoten leren kennen. Ondertussen had hij mij verteld dat hij niet naar de CAD zou gaan. Hij is nogal een éénzaat en wil niet zijn hele leven vertellen aan iemand die hij niet kent. Ik heb het er niet meer over gehad. Midden 2008 werd Jan ziek. Volgens Ronald kwam dit door de drank. In oktober 2008 heeft hij zelf beslist om niet meer te drinken en dat is tot nu toe gelukt. Het is nu april 2009 en Ronald woont in bij een lotgenoot die niet drinkt en dat stimuleert, zegt hij. Uiteindelijk heeft hij zelf de beslissing genomen om te stoppen en dat ook gedaan. Hij is mij dankbaar daarvoor. En toch hebben we het maar één keer gehad over stoppen. Dat vond hij juist knap. De mensen nemen zoals ze zijn en niet zagen dat ze moeten stoppen met drinken.
31
Sven
We zitten op de bankjes onder de grote boom aan het kerkpleintje. Een beetje nakletsen over het afgelopen weekend. Dan komt Sven aangelopen. Hij is een jongen van 22 jaar, heeft donkerblond warrig haar. Dat haar probeert hij onder zijn pet te verbergen. Meestal draagt hij sportieve kleding, af en toe is hij eens wat netter gekleed als hij wil gaan stappen. Hij is klein van formaat maar groot van doen. Druk vertellend, een beetje alwetend en af en toe eens goed opvliegend: het zijn karaktereigenschappen die passen bij hem. Deze keer niet anders. Hij had gevochten met zijn vader en het zat thuis duidelijk even niet goed. Ik vraag hem te vertellen wat er precies gebeurd is. Sven vertelt dat hij thuis ineens in een potje moest plassen. ‘En dat terwijl mijn gebruik nu net veel minder is dan ooit tevoren’, vertelt hij. ‘Ik gebruik al heel lang en nooit is er thuis iets over gezegd. En nu, nu heeft hij volgens mij ineens ontdekt wat drugs is en dat zijn zoon daar ook wel eens aan zou kunnen zitten. Ik klaag toch ook niet dat hij iedere avond met zijn trappistjes wegzakt in de zetel. Trouwens ik ga iedere dag werken, wat is hun probleem? Als het zo verder gaat gaan, zal ik thuis weg moeten, vrees ik. Misschien mag ik straks al niet meer binnen. Wat dan?’ Ik merk dat de situatie hem toch wel wat dwars zit. Ik probeer hem wat handvaten mee te geven om de plooien thuis toch wat glad te strijken. En zeg hem dat hij eens op een rustige manier zijn verhaal moet doen. ‘Probeer eens naar elkaar te luisteren misschien doet dat al veel’, geef ik hem mee. Want praten en luisteren zijn dingen die gasten nogal eens vergeten. ‘Jij hebt gelijk’ zegt Sven tegen me, ‘jij hebt nu naar mijn verhaal geluisterd en ik ben al een heel stuk van mijn agressie kwijt, misschien werkt het thuis ook!’
32
Straathoekwerk versus vriendschap?
Sommige gasten gaan je na verloop van tijd zien als vriendin in plaats van als de straathoekwerkster. Erem is zo een gast. Iets meer dan een half jaar ken ik hem ondertussen. In het begin afstandelijk en schuw, maar mettertijd veranderde dit. Ik word gerespecteerd voor wie ik ben. Op een warme zomeravond kom ik hem tegen op straat. We besluiten samen een drankje te halen in het frietkot om de hoek en gaan iets verderop zitten op een bankje. Ik vraag oprecht hoe het op zijn werk gaat; hij vertelt dat zijn job goed meevalt. Hij werkt als heftruckchauffeur in een bedrijf in de buurt en voelt er zich op zijn gemak. Het gesprek gaat voort in de richting van vakantieplannen. Het mooie weer brengt mee dat hij regelmatig gaat zwemmen aan de Plas en in Kapermolen. Hij vraagt of ik samen met hem wil gaan zwemmen. Ik geef aan dat ik de meerwaarde van samen te gaan zwemmen niet direct zie en vertel er tevens bij dat dit ook niet kan vanuit mijn job. Wetende dat deze gast vaak charmant probeert te zijn en moeite heeft met mijn grenzen lijkt dit me een goed en duidelijk antwoord. Ik vertel hierbij dat ik wel al eens bij gasten langs ga als ik ze zie zwemmen aan de Plas en even een babbel sla, maar meer niet. Hij blijft echter aandringen waarop ik kordaat antwoord dat ik niet met hem ga zwemmen en hij niet verder moet aandringen. ‘Sorry’, zegt hij, ‘ik heb het al begrepen.’ Het gesprek gaat verder over de ideale vrouw. En ook hier dien ik kordaat te antwoorden op zijn woordspelingen. ‘Dat kan best zijn,’ zeg ik, ‘maar ik ben hier als straathoekwerkster en niet als een object!’ Licht geïrriteerd sta ik op en ga op mijn fiets zitten. Hij knikt en zegt dat ik er niet te zwaar aan moet tillen, maar voor hem ben ik een vriendin die goed kan luisteren. Het blijft voor mij als straathoekwerkster moeilijk om gasten duidelijk te maken dat je geen vriendin bent maar een professionele werker die er voor hen is. Omgekeerd begrijp ik echter wel goed dat gasten na verloop van tijd ons zien als één van hun vrienden. Het is ook zo dat wij er zijn in hun vrije tijd en daarvan maken hun vrienden ook deel uit. Zo komt het dat vanuit hun beleving het ook logisch is dat ze me zien als een vriendin. Een andere gast komt erbij en dit gesprek wordt beëindigd. We praten nog even verder over koetjes en kalfjes waarna ik afscheid neem van de gasten.
33
Tine verkent de straten in Genk-Zuid Maandag, acht uur 's avonds. Mijn eerste avond die ik in de wijk doorbreng. Het is mij meteen duidelijk dat er hier voornamelijk 's avonds leven is. Ik had al van enkele collega's gehoord dat het Boenerplein 'the place to be' is. En inderdaad … op datzelfde plein waar ik enkele dagen geleden op een namiddag ook zat en me toen nog afvroeg:“Altijd volk?! Ik zie toch geen kat! Waar is al dat volk?!”, staat nu een hele voetbalploeg in de minipitch. Enkele andere jongens zijn op het tweede plein aan 't voetballen en op de parking staat een vijftal auto's. Ik vind het een overweldigend beeld en heb zoiets van: 'Wow, wat is me dit.’ Het aantal jongeren dat daar samen staat, op die plaats, schrikt zelfs wat af. Ik besluit om er eerst gewoon eventjes voorbij te lopen. Het voelt wat 'veiliger' om alles eerst even van op afstand te kunnen bekijken. Ik maak een wandeling doorheen de wijk en zie veel spelende kinderen en oudere mensen, maar jongeren ????…. Ik begrijp dat als ik jongeren wil treffen, ik naar het Boenerplein zal moeten afzakken. Ik wandel via het kleine paadje langs het bos terug naar het Boenerplein. Nog steeds véél volk … Ik begin wat zenuwachtig te worden wanneer ik het plein nader. Ik richt mij op een betonnen blok op het einde van het pleintje en zet me daar neer. Ik voel hoe tientallen ogen in mijn richting staren. Ik voel mij wat ongemakkelijk worden. Enkele meters voor me zijn jongens aan het voetballen in een kring. In de mini pitch wordt er een matchke gespeeld. Het valt op hoe iedereen gewoon verder doet met hetgeen hij bezig is, ook al zit ik er – letterlijk – op te kijken. Enkele minuten later komt een jongen naar me toe gelopen: “Ge zit hier zo te zitten. Mag ik vragen wie ge zijt en waarom ge hier zijt?” “Dat moogt ge vragen”, zeg ik en vertel wie ik ben, namelijk de nieuwe straathoekwerkster. Dat lijkt hij precies graag te horen. “Aaah, dat werd tijd! Dat werd tijd dat we een nieuwe straathoekwerker kregen, we hebben er lang op moeten wachten!” Hij roept daarna zo hard naar het groepje jongens dat voor ons staat dat ik de nieuwe straathoekwerkster ben, dat bijna heel het Boenerplein het hoort. Ja, zo is mijn introductie ook gemaakt. Een jongen die in 't groepje voor ons staat reageert positief: “Ah, tof, nieuwe straathoekwerker, da's goed.” Oef, denk ik, het eerste contact had slechter gekund. De jongen naast mij vraagt nog eens naar mijn naam, van waar ik ben (het lijkt wel een standaardvraag) en welke studies ik heb gedaan. Omdat we het over school en studies hebben, vraag ik hem of hij ook nog naar school gaat. Daarna begint hij over iets totaal anders. Of ik weet welk spel de jongens aan 't spelen zijn. “Ze zijn 'vakske' aan 't spelen.” Hij legt het spel uit en vertelt dat de kleintjes vaak als eerste afvallen. Ik vertel al lachend dat ze de kleintjes ook eens moeten laten winnen. “Zo leren ze het spel en leren ze ook verliezen. 't Is ook een kwestie van overleven.” Hij blijft nog eventjes naast me zitten en gaat dan terug mee voetballen.
34
Bij de minipitch staat nog een man of vijf naar de voetbalmatch te kijken. Even later stap ik op twee jongere jongens af, ga naast hen staan en vraag naar de stand. Ploeg links is aan 't winnen. Ik ben het spel aan 't volgen tot ik een kereltje van een jaar of zeven, acht hoor vragen aan een oudere jongen wie ik ben. Ik vang op dat de oudere jongen uitlegt dat ik straathoekwerkster ben. Dat begrip is blijkbaar nog niet gekend bij het jongere kereltje en hij vraagt wat dat juist is. “Als ge over iets wilt praten, kunt ge bij die terecht, of als ge problemen hebt.” En zo wordt mijn eerste werkavond afgesloten. Ik vind het een geslaagde, positieve en productieve avond.
35
Warme kou!
Elk jaar rond Kerstmis probeer ik één avond te werken en mijn gasten met een beetje warmte te verwennen. Kerstwarmte, het is niet evident voor iedereen! Dit jaar wou ik eens extra mijn best doen. Ik had namelijk met een paar gasten gewed dat ik chocomousse kon maken met luchtbubbels! Ik had voor iedereen al een kerstkaartje geschreven en na een hele dag koken, leek mijn auto wel een dessertbuffet. Ik had er zin in. Ik zou die avond langsgaan op 3 hangplekken. Had wel wat zenuwen want misschien kwam er wel helemaal niemand! ‘t Is altijd weer afwachten. En dat niet alleen, het was -12°C buiten. Zelfs ik had niet veel zin in deze kou. Vijf uur ‘s avonds, ik kwam aan op de eerste hangplek en er was helemaal niemand. Het zou toch niet waar zijn? Maar een kwartier later heerst er al een gezellige drukte. Oef! Iedereen stond na een half uur al te bibberen van de kou maar dat kon de sfeer niet drukken. Het mooiste vuurwerk werd afgeschoten. Eén dag te vroeg maar wel mooi om te zien. Na 6 uur in de kou te hebben gestaan, hield ik het voor bekeken. Ongeveer 60 gasten hadden lekker gesmuld en mijn auto was helemaal leeg. Onderweg naar huis, nog bibberend van de kou, overviel me een warm gevoel. Het was echt een leuke avond geweest. Ook de gasten hadden het chique gevonden. Eén gast was me komen vertellen dat hij nu toch een beetje Kerstmis had gehad. Het was juist uit met zijn vriendin en hij miste zijn dochtertje dat nu bij haar woonde. Hij woonde nu alleen voor de eerste keer in zijn leven. Zijn vader en moeder waren net uit elkaar na meer dan 20 jaar huwelijk. Hij was bang voor de eenzaamheid tijdens deze dagen en wou zijn ouders niet lastig vallen met zijn problemen. Die hadden het al moeilijk genoeg. Een andere gast was me komen bedanken voor het kerstkaartje, zoiets had hij nog nooit gehad. Hij stak het op het dashboard van zijn auto en reed met een brede glimlach weg. Ik hoop dat ik ze toch een beetje warmte heb kunnen geven.
36
Werk zoeken…. een weg van lange adem
Ennes, 22 jaar, vertelt me over zijn toekomstplannen. Hij is vorig jaar aan een opleiding begonnen maar kon ze door omstandigheden niet afmaken. Hij wil wel werken maar dat is niet zo evident omdat hij een strafblad heeft. ‘Ik geloof in u’, zijn mijn eerste woorden in een gesprek waarbij Ennes aangeeft het gevoel te hebben niets waard te zijn en alleen maar in problemen verzeild te geraken. Na een hele tijd van vacatures uitwisselen, waarbij er helaas weinig zijn waarvoor hij in aanmerking komt, krijg ik hem mee naar de VDAB. Samen bekijken we de vacatures en bekijk ik zijn cv. Hij wil zijn cv laten nakijken voor zijn gesprek met de consulente volgende week. Twee dagen later belt hij mij op. Hij heeft via een kameraad misschien werk. Vol enthousiasme vertelt hij over het vermeende zwartwerk. Ik spreek met hem af en luister naar zijn argumenten. Tevens geef ik mijn visie weer maar ik respecteer zijn keuze. Ondertussen is hij aan het werken en dat is wat hij wil. Voor hem is dit na drie jaar een enorme stap vooruit. Ik sta er versteld van dat deze gast zoveel veerkracht heeft. Na veel contacten beseft hij dat dit maar een werkje van korte duur is en dat hij beter toch blijft zoeken naar een geschiktere job of opleiding. Na 2 maanden is hij het solliciteren beu. Ofwel werd hij erop aangekeken dat hij een strafblad had, ofwel miste hij de capaciteiten of de ervaring. Begrijpelijk na 52 brieven, denk ik bij mezelf. Ik zeg hem dat een moeilijke weg ook een weg is en dat hij moet blijven geloven in zichzelf. Na contact met het opleidingscentrum in Hasselt, kom ik terecht bij mogelijke opleidingen waar Ennes voor in aanmerking zou kunnen komen. Na een gesprek met zijn consulent van STEBO, waar hij een doorgedreven attitudetraining voor meer slaagkansen op werk volgt, belt hij me op. Hij voelt zich niet begrepen en is neerslachtig. Samen bekijken we zijn mogelijkheden en gaan we nog eens langs de VDAB. Na een positief gesprek bij de VDAB en een tas koffie, zie ik dat hij weer hoop heeft. Twee dagen later krijg ik telefoon. Hij vertelt mij dat hij volgende maand begint aan een opleiding als metser bij de VDAB. Zijn enthousiasme verblijdt me. ’s Avonds in de wijk kom ik hem tegen, met de woorden ‘zie je wel dat een moeilijke weg ook een weg is die kan leiden tot je dromen’, feliciteer ik hem. Een week later kom ik hem tegen in de wijk. Hij bedankt me met de woorden: bedankt dat je in me gelooft en me geholpen hebt. Mijn moeder heeft eten gemaakt en zou je graag ontmoeten omdat je zoveel voor me hebt gedaan’. Dit aanbod kan ik niet afslaan en eenmaal bij hem thuis, vertelt zijn moeder mij hoe ze Ennes heeft zien veranderen in een goede jongen. Na een uurtje keer ik terug de wijk in met een goed gevulde maag en een gevoel van voldoening. Deze moeilijke zoektocht naar werk heeft immers gezorgd voor meer diepgang in de gesprekken met Ennes.
37
Zonneschijn
Het is woensdagavond, 18u. Ik wandel richting sporthal. Op de bankjes zitten acht gasten tussen de 15 en 22 jaar. Zij roken een joint. ‘Mè, gans sèc’∗, zegt Jan, 17 jaar. Na 10 minuten ga ik, een beetje suf van de wietgeur op het andere bankje zitten langs Yunuz. Ik praat met de gasten over hun gebruik; hoeveel ze gebruiken en het high-effect. De gasten gaan met mondjesmaat naar huis om te eten. Youssef komt aangewandeld en geeft me een hand. ‘He, alles goeie?’ Na een halfuurtje blijven Youssef en ik alleen over. We zitten op het bankje, er waait een fris briesje door onze haren. Youssef vertelt over zijn werk. Hij is sinds een aantal weken aan het werken in de tuinbouw. Hij legt tuinen aan bij ‘dikke nekken’. Vol enthousiasme vertelt hij al demonstrerend over het planten van struiken en bomen en het omspitten van de grond. Het is hem aan te zien dat hij enorm geniet van zijn werk. Het is wel zwaar maar hij verdient zijn eigen geld en kan nu ook sparen, zegt hij. Zijn toekomstplannen zijn ineens bereikbaar. Ik zeg hem dat er terug zonneschijn is in zijn leven. ‘Ja, de donderwolken mogen nu wegblijven hoor’. We zitten als twee oude mannen op een bankje. Youssef is uitgeraasd en begint, genietend van zijn jointje, te vertellen. Vroeger was zijn leven anders. Toen was zijn leven goed; hij had werk als heftruckchauffeur. Maar door een arbeidsongeval was hij in één klap zijn werk kwijt. En toen is het misgegaan. Geen werk, geen geld, verveling en de gevangenis in. ‘Ik heb mijn straf uitgezeten zonder problemen. Als je iets uitsteekt, moet je er de gevolgen van dragen.’ ‘De laatste keer zat ik onschuldig en dat is geen lachertje. Als je eens iets gedaan hebt, blijven ze je zoeken, ook als je niets gedaan hebt!’ Hij wil ervoor gaan en met de woorden: ‘ik zal bewijzen dat ik niet ben wie ze denken dat ik ben’, nemen we afscheid. Ik geef hem nog een hand en een schouderklopje en ga door.
∗
gans sèc: iemand die zich onder invloed van drugs bevindt, zich high voelt
38
“Niet alles voor niets”
Een gast heeft problemen met onderdak en moet papieren in orde brengen. Hij vraagt mij en een vriend om mee naar de dienst te gaan. Ik ga mee omdat de relatie tussen de gast en de assistente moeizaam verloopt. Uiteindelijk krijgen we het document waardoor hij, na 6 maanden ambtshalve schrapping, terug kans maakt op een appartement bij de sociale huisvestingsmaatschappij. Om het te vieren, gaan we iets drinken op een terras. De sfeer is uitgelaten en de gasten fluiten op elk meisje dat voorbij komt. De meisjes kunnen het niet echt appreciëren maar de gast vindt het niet erg, hij heeft immers zijn document. Een koppel langs ons vertrekt en enkele minuutjes later vertrekken ook wij terug naar de wijk. Ik zie een zakje staan en kijk erin. Er zit een nieuwe gsm in en nog enkele spulletjes. Het is er eentje van het duurdere type waar ze in de wijk dol op zijn. Ik roep de garçon en vertel hem dat de mensen hun gsm vergeten zijn. De gasten bekijken me en ik zie het ongeloof op hun gezicht staan. “Wat hebt gij juist teruggegeven?” Ik vertel hen dat er een nieuwe gsm in de tas zat. De jongens worden gek. Ik had het hen moeten zeggen en ze konden een gsm gebruiken. Hoe kon ik zo stom zijn om dat terug te geven. Ik vertel hen dat ik het ook fijn zou vinden als ik mijn gsm terugkreeg als ik die kwijt zou zijn. Maar de gasten blijven er maar op hameren dat ik het hen had moeten zeggen en dat ze dan het zakje wel hadden meegenomen. Ik zeg “de papieren zijn in orde en je hebt kunnen fluiten op de meisjes en een gratis drankje gehad. Jullie willen dan ook nog een extra gsm. Dat zou te veel van het mooie zijn op één dag.” Na even mopperen zwijgen ze over de gsm en kijken ze terug naar de meisjes. Als we even later terug komen in de wijk is het voorval met de gsm al vergeten. De dag was toch geslaagd en misschien hadden de jongens door dat niet alles voor niets is in het leven.
39
“Masker”
Elke 2 maanden ga ik naar dat grote, grijze gebouw dat er een beetje onheilspellend uitziet. Ik ga binnen en meld me aan bij de balie. Al mijn spullen in een kastje: riem, boek, gsm, geld, portefeuille, sigaretten ,…. Ik ga een lange gang door, betreed het binnenplein en bel weer aan een deur. Bbzzzzz ……. en ik meld me weer aan. Ik ga op een stoel zitten en wacht tot de gevangene wordt opgeroepen. 15 minuten later zie ik plots iemand met een glimlach op het gezicht. We geven elkaar de hand en gaan de gespreksruimte binnen. ‘Hoe is het in de wijk’, vraagt de jongen. Ik zeg: ‘goed hé, met de jongens gaat het goed. Hoe is het hier?’, vraag ik hem,” hou je het vol?’ Hij zegt dat hij een nieuwe job heeft in het gevang, met een beetje verantwoordelijkheid. ij ziet er ook echt beter uit dan de vorige keer. Plots begint hij over zijn broers, die ook “tijd “gedaan hebben binnen. Hij begint als een waterval te vloeken en geraakt stilaan in een soort trance. Hij heeft wraakgevoelens en kan die moeilijk plaatsen. Ik schuifel wat ongemakkelijk op mijn stoel bij al die agressie die plots komt bovendrijven. Ik zie wat cipiers voorbij het raam komen om te zien wat er aan de hand is. Ik luister naar het verhaal en probeer begrip te tonen. Hij is dader van feiten maar ook slachtoffer van hetgeen hem overkomen is. Hij blijft maar razen en de minuten verstrijken. Langzaam kalmeert hij een beetje en kan ik wat op hem inpraten. Ik zeg dat ik altijd “respect” heb voor de gasten die binnen zitten. Een uurtje buitenlucht per dag en altijd achter gesloten deuren, met honderden die in dezelfde penibele situatie zitten. Ik zou het niet overleven denk ik, jaren achter die dikke tralies. De gasten krijgen zelden bezoek en hebben behoefte aan een luisterend oor en steun. Ze geven dit niet snel toe want het gevang is een kille, harde wereld. Als je je gevoelens laat zien, ben je een vogel voor de kat. Een slaafje van een ander. Bij de straathoekwerker kunnen ze hun”masker” afdoen en even hun ware gelaat tonen. Meestal harde jongens maar met een zeer klein hartje. Het innerlijke kind blijft ook bij hen bestaan. Het gesprek eindigt zoals het begonnen is, met een glimlach op het gezicht van de gast. Hij vraagt wanneer ik terug kom . Ik zie op zijn gezicht dat het hem goed gedaan heeft en wacht op de volgende die ze gaan oproepen.
40
Sigaret
De sigaret is onmisbaar bij onze gasten. Alle vormen en kleuren, lang en kort, dik en dun, met en zonder filter. Het verjaagt de stress tijdelijk maar dit is maar een vluchtig moment. Als de gasten sigaretten hebben dan delen ze die met iedereen. In het begin vragen ze wel regelmatig een sigaret. Je geeft die dan soms om contacten te smeden. Het kan dienen om de eerste contacten te vergemakkelijken. Soms zijn er ook gasten die profiteren en je elke dag sigaretten vragen. Dan weiger ik. Een paar dagen zijn ze dan nukkig maar ze komen altijd terug, onze gasten. Ze testen je in het begin een beetje hoe ver ze kunnen gaan. Na een tijdje krijg je door hoe het eigenlijk gesteld is met de ‘waarde’ van sigaretten. Sigaretten zijn een teken van werk, geld, zelfs de gemoedstoestand een beetje …. De gast met de filtersigaretten is meestal iemand die wat geld op zak heeft en misschien ook vast werk. De gast met de tabak is er meestal iets slechter aan toe. Leefloon of dop. Prestige is heel belangrijk in de wijk en daarom zijn “Marlboro of L&M” de merken die “vet “ zijn. Gisteren op café zag ik een zestal gasten aan een tafel. Ik zag nergens een kopje koffie staan of een frisdrank. Dat is een teken dat ze krap bij kas zitten. Allemaal gasten tussen 20 en 30 jaar. Ik zette me bij hen en iemand vraagt één van hen vroeg om een sigaretje te rollen. Mijn pakje ging plots rond als was het een bord met koekjes voor de kinderen bij oma op zondag. Een teken dat ze echt geen geld hadden. Sigaretten zijn altijd eerste keuze als er geld is en een kop koffie komt met stip op twee. Ik vraag me dan af hoe het kan, bekwame gasten die niets hebben…
41
Suikerfeest Pff… begin september en het regent alweer pijpestelen. Ik trek net mijn paraplu open en wandel terug naar mijn auto. Zelfs de straathond zie ik schuilen in het inkomhalletje van een huis. Plots hoor ik iemand mijn naam roepen. Ik draai me om en zie Mustafa, een kerel van 32 jaar op het bankje zitten, alleen, zoals gewoonlijk. Dit keer doorweekt van de regen, maar hij lijkt het niet zo erg te vinden. Mustafa is ‘ne rare’ zoals de anderen in de wijk hem noemen, ‘gene sociale en tegen iedereen grof’. Elf jaar invaliditeit, ja, dat kan al wel wat eenzaamheid en botheid met zich meebrengen. Ik wandel naar hem toe, ietwat angstig, want ik ken hem niet zo goed. Meestal krijg ik niet meer dan een ‘Merhaba’ (hallo) van hem. Ik weet dat hij geen prater is, maar zoals altijd geef ik hem wel die kans. Ik zet me naast hem op dat nat bankje en voel mijn jeans al onmiddellijk klammig worden. Ik hou mijn paraplu boven onze hoofden. Hij zegt niets en trekt verder aan zijn doorweekte sigaret die niet meer brandt. Ik verbreek de stilte: ‘Hoe gaat het?’ Alweer die stilte. Ik neem even een pauze en probeer opnieuw: ‘Heb je vandaag Suikerfeest gevierd?’ ‘Zit er in chips ook suiker?’ antwoordt hij me terug. Ik wist waar hij naar toe wou… ‘Mja, ik denk het wel’. Ik vraag of hij zijn ex en drie kinderen vandaag gezien heeft. Ik krijg een geïrriteerd “nee”. Hij had van niemand een uitnodiging gekregen om het Suikerfeest te komen vieren. Niet van zijn 3 zussen, niet van zijn 4 broers, niet van zijn 3 kinderen, noch zijn ex vrouw. Ik merk de woede in hem, maar weet niet goed wat te zeggen. In mijn handtas zit nog een suikerige koek. Voordat ik hem de koek kan aanbieden reageert hij met ‘niet nodig’. Het begint heviger te onweren en hij hoopt hardop dat de bliksem in enkele huizen inslaat, met de vertrouwde ‘İnşallah’ erachter. We praten rustig verder over andere dingen, want als ik hem om meer uitleg over de situatie vraag, haakt hij onmiddellijk af. We roken nog een sigaretje onder mijn beschermende paraplu en staren voor ons uit. Ineens staat hij op en zegt: ‘Goed, bedankt voor de babbel. Nu ga ik naar binnen want anders ben ik morgen ziek.’ Zonder de kans om iets terug te zeggen, verdwijnt hij... Hopelijk zie ik hem morgen weer.
42
Als je anders bent, maar niet minder April 2008! Ik zie hem lopen en inderdaad; een opvallend figuur! Met een goedendag en glimlach wandelt hij voorbij de groep gasten waar ik bij sta. Deze gast wil ik leren kennen. Dat staat vast! Een jaar later. In tussentijd heb ik Johny al beter leren kennen. Regelmatig kom ik hem tegen in de wijk en slaan we een babbeltje. Hij is ook de gast die naar je toekomt en onmiddellijk aangeeft dat er iets scheelt. Vrienden heeft hij echter niet. Voor Jan en Alleman is hij het gebruiksinstrument bij uitstek; veel te goed voor iedereen. Steeds blij als je tijd voor hem maakt. Al vrij snel wordt het me duidelijk dat deze gast meer individuele aandacht vraagt daar bepaalde gedragingen op zijn minst gezegd afwijkend zijn van de gangbare omgangsvormen. Steeds vaker benadert Johny mij. Hij worstelt duidelijk met heel wat in zijn leven. Het begrip ‘zielig’ lijkt steeds meer invulling te krijgen als ik hem zie. Van tijd tot tijd zit Johny in zak en as. Het leven lacht hem niet steeds toe. Na heel wat gesprekken geeft Johny aan dat hij zich inderdaad zeer eenzaam voelt. Een echte vriend heeft hij niet en een goede, volwaardige relatie evenmin. Deze steunfiguren mist hij in zijn leven. Het contact met zijn vader verloopt evenmin goed. Met zijn moeder gaat het wel, maar hij geeft aan dat zijn ouders hem niet begrijpen. Vanuit hetgeen hij mij vertelt, begrijp ik de ouderlijke bezorgdheden wel goed. Johnny vertelt vaak in individuele gesprekken zijn belevenissen op gebied van relaties en seksualiteit. Ook hier is opvallend hoe ‘afwijkend’ dit is van de norm. In eerste instantie lijk ik niet tot hem door te dringen. Het moeilijke in het werken met Johny is het feit dat hij mentaal niet alles vat; hij heeft zeer veel verduidelijking nodig. Het is een echte kunst om datgene uit te leggen dat de ander niet vat, denk ik bij mezelf. En telkenmale probeer ik het, want ook hij heeft recht op informatie en hulp. Hulp waarvan hij niet wil of kan inzien dat hij deze nodig heeft. Ondertussen zijn we januari 2010. Het begint de dramatische kant uit te gaan met Johny. Negatieve gedachten en gevoelens steken voortdurend de kop op bij hem. Ik laat hem horen dat ik er steeds voor hem zal zijn. Het wordt me al snel duidelijk dat hij heel erg diep zit. Hulp aanvaardt hij echter niet. Tot op de dag dat hij opgenomen wordt in de psychiatrie. Daar ligt het begin van zijn vooruitgang in het leven. Hij gaat niet in op het nazorgaanbod maar uit eerdere gesprekken met hem weet ik dat hij een goede vertrouwensrelatie heeft met zijn huisarts. Ik benadruk telkenmale dat hij best contact opneemt met zijn huisarts. Samen bekijken we wat zijn huisarts voor hem kan betekenen. Een aantal weken later zet hij dan toch de stap naar zijn huisarts. Oef, dat is al een stap vooruit. En dit verloopt positief. Enkele maanden later heeft hij tragisch nieuws gekregen; zijn vader is terminaal ziek. Ik luister, troost en geef raad waar ik kan. Een goed gesprek volgt alsook veel tranen. Twee maanden later overlijdt zijn vader. Ik vrees het ergste, maar hij kan erover praten en kan het een plaats geven. Op regelmatige basis kom ik hem tegen in de wijk. Momenteel gaat het vrij goed met hem. Hij probeert zijn dagbesteding zinvol in te vullen en vindt hierin een houvast terug. 43
Bij Bernadette en Roel Roel huurt een huisje waar hij met zijn moeder woont. Beiden genieten ze een vervangingsinkomen vanuit het OCMW. Mijn eerste huisbezoek bij Bernadette en Roel is tijdens mijn eerste jaar als straathoekwerker. Ik herinner mij perfect de indruk bij het binnenkomen in het rijhuis waar zoon en moeder wonen. De helft van de smalle gang bestaat uit een trap naar boven die ik pas jaren later zou betreden. Geuren overvallen me, een mengeling van eten en heroïnerook, van dieren en mensen die in een spaarzaam verluchte ruimte leven. Bij het betreden van de woonkamer zie ik een stoffen sofa waarop een man van midden veertig ligt te slapen naast een hond. Bernadette wijst me een andere zetel aan waarop ik mag gaan zitten. Ik plaats mezelf voorzichtig op de leuning van de sofa waarin man en hond vredig doorslapen. Bernadette verontschuldigt zich omdat ze niets kan aanbieden om te drinken. Frisdrank of koffie is niet in huis en kraantjeswater durft ze me niet geven omdat er geen zuiver glas is. We praten over de situatie in huis, hoe ze bang is om Roel op een dag dood aan te treffen door een overdosis of zelfmoord. Dat ze niet wil opgenomen worden in een ontwenningsprogramma omdat er dan niemand in huis blijft om voor Roel en haar beide honden en enkele katten te zorgen. Intussen zijn we vier jaar later. Jurgen, de 18-jarige halfbroer van Roel is ook in het huisje getrokken. Net als John, de man die vier jaar geleden op de sofa lag te slapen. Bernadette slaapt tegenwoordig elke nacht op die sofa want haar slaapkamer is nu van Jurgen. Door met twee mensen meer in het huis te wonen, zijn de eindafrekeningen van de nutsvoorzieningen catastrofaal. Plots moet er 1600 € bijbetaald worden. En de voorschotfacturen stijgen waardoor hun leefloon plots onvoldoende blijkt om van te overleven. Roel heeft zicht op een contract volgens art.60 van de OCMWwetgeving. Maar als Roel werkt, heeft Bernadette geen recht meer op een leefloon. John en Jurgen hebben beiden ook een vervangingsinkomen maar gebruiken dit hoofdzakelijk om in hun eigen behoeften te voorzien. John geeft maandelijks een deel van zijn inkomen aan Bernadette en Roel, maar dit wordt niet gebruikt om rekeningen te betalen of eten te kopen. Langzaam maar zeker glijdt het hele huishouden af richting dakloosheid, ambtelijke schrapping, geen inkomen meer. Bernadette en Roel vinden dat er maar eens iets gedaan moet worden om hen vooruit te helpen. De politie viseert hen, de samenleving is tegen hen, niemand helpt, niemand wil inzien dat zij niet verantwoordelijk zijn voor deze situatie, ze zijn er de slachtoffers van. Zij hebben er niet voor gekozen verslaafd te worden, schulden te krijgen en te moeten stelen. Dus zijn ze gelaten en klagen over de situatie. Mogelijkheden worden aangeboden maar er gebeurt voorlopig weinig. Helaas … Je kan een paard wel tot bij het water brengen, maar je kan het niet dwingen om te drinken. Er moet wel iemand zijn die blijft proberen het paard te laten drinken.
44
Contrasten op straat Ik heb een benijdenswaardige job. Zeker in de zomer is het leuk om te kuieren door de straten, want dan maak ik al wel eens een omweg, dan loop ik niet zo doelbewust en rechtstreeks naar een bepaalde wijk of hangplek. Voorbije zomer permitteerde ik het mij om eens door een andere wijk te wandelen. Het leven is er mooi. Deze wijk straalde rust uit: mooie, alleenstaande huizen. Ramen versierd met bloembakken, mooie beklinkerde opritten, hier en daar rook het vlees heerlijk op het bbqvuur. Het is duidelijk dat de mensen hier hun eigen wereldje hebben opgebouwd. Achter de hagen of hekken zie je mensen genieten op hun terras met een glaasje wijn. Het gras wordt er gemaaid met de zitmaaier, iemand die alle tassen met koopwaar uit de wagen haalt, iemand die z’n mooie wagen doet blinken enz…. Een praatje heb ik niet kunnen doen hier. Waarschijnlijk omdat het boek waarin men leest zo spannend is, of omdat er nog een 2de wagen moet gepoetst worden of omdat na het winkelen de diepvrieswaren vlug in de vriezer moeten,… Of er moet nog gewerkt worden: “time is money”, en een alleenstaand huis met mooie tuin, een degelijke auto en een beetje luxe kosten natuurlijk geld. Met deze indrukken wandel ik verder naar mijn wijk en ik word snel geconfronteerd met de verschillen. De uitdrukking: “het oog wil ook wat”, is hier niet van toepassing. De huisjes zijn allemaal hetzelfde in verschillende tinten wit. De voortuintjes zijn wel anders ingevuld, maar voor de meeste huizen staan de auto’s op het gras. Hier en daar staat een “reserve-wagen” voor onderdelen. Ook in de voortuin. Tja, een huis zonder garage is een auto die dag in dag uit buiten staat, met heel wat slijtage tot gevolg, en dat zie je ook aan de meeste auto’s hier. Er is geen enkele tuin waar ik iemand op een terrasje zie zitten… de meeste tuintjes lenen zich hier ook niet toe, ze fungeren vooral als opslagplaats. Dikwijls voor fietsen of brommers… of stukken van fietsen en brommers. Nogal wat bewoners zetten hun volle vuilzakken in de tuin, soms ook kapot speelgoed, of meubelen. Dit zie ik meer en meer sinds er moet betaald worden op containerparken. Op enkele plaatsen fungeert het tuintje als hondenren, en binnenkort, wanneer het slecht weer wordt verschijnen hier modderpoelen op de plaatsen waar de hond het gras kapot loopt. Wanneer je eens een bezoekje brengt in zo’n huisje, dan begrijp je dat de mensen extra opbergruimte zoeken en geen proper terras. Er zijn geen kelders of garages waar zaken kunnen gestockeerd worden, het is zelfs moeilijk om een beetje meubilair, zoals tafel stoelen, zetel en kast kwijt te kunnen. Iets anders wat opvalt hier in huis is het geluid. Stilte komt zelden voor. De muurtjes lijken wel van karton en elke ruzie, elk feestje, het geblaf van een hond, of een spelprogramma op het tv-toestel van de buren kan je één of zelfs twee huizen verder horen. De zomer is dan ook een welkome tijd in deze wijk. Men kan naar buiten, waar eigenlijk minder lawaai is, weg uit de muffe kleine ruimtes die dankzij de lange winter steeds vochtiger werden. Eindelijk ruimte, want wanneer je met 45
meer dan 2 in deze huisjes woont, heb je weinig privacy. Wanneer de dagen langer worden, en wanneer het lekker warm is buiten, zie je hier veel mensen op straat en op het pleintje. Mensen werken buiten aan hun auto, brommer of fiets. Kinderen spelen voetbal buiten, jongeren hangen rond,… een levendige wijk! Maar er is ook nu nog wel frustratie. De meeste mensen hier werken in ploegen en moeten soms vroeg op, dus vroeg naar bed. De veel te warme slaapkamer verluchten gaat niet, want dan lig je wakker van het lawaai dat door een open raam naar binnenkomt: spelende kinderen, babbelende jongeren, blaffende honden of de buurman die z’n favoriete muziek draait wanneer hij de olie van z’n wagen ververst. De jonge alleenstaande moeders met kleine baby’s hebben hetzelfde probleem. De huisjes grenzen nu eenmaal vlak aan het pleintje, de blokhut of het voetbalveldje. Hierdoor belandt de bal wel eens in iemands achtertuin, dus de kinderen duiken door de haag of klimmen over het hek. Als de hond hun bal al niet kapot heeft gebeten, wat voor frustratie bij de kinderen zorgt, dan krijgen ze wel een boze bewoner achter hun aan. Een boze gefrustreerde bewoner, die straks wel even naar hun ouders stapt met verwijten over een gebrek aan opvoeding en respect. Och,… de jongeren zijn dit al wel gewoon. Volwassenen roepen en tieren nu eenmaal naar elkaar. Dagelijks wordt er wel iemand uitgescholden voor “alcolieker”, pedofiel, drugsmoeder, of iets anders. Shockerend? Niet voor de mensen in deze wijk! Die zijn wel meer gewoon. Het hart ligt hier op de tong. Volgens mij wordt er hier gescholden, geroepen en getierd om die innerlijke spanning kwijt te kunnen. Of omdat men dat zo gewoon is, geleerd heeft van de ene generatie op de andere. Men roept hier zeker niet omdat men niet vriendelijk is. Want dat is men hier wel! Dit is één leefwereld, zonder hekken of hagen, iedereen kent elkaar. Ondanks de harde omgang, roept iedereen goeiendag. Hier loop je niet zo maar 1-2-3 door de wijk. Hier niet! Hier heeft iedereen tijd voor een praatje.
46