Auteur Elfri De Neve www.elfri.be
Onderwerp Collocatie
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M& D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars - 2007
M&D CONSULT BVBA ARTHUR VERHAEGENSTRAAT 26 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
Advocatenkantoor Elfri De Neve Stationsstraat 29 - B 9700 Oudenaarde België Tel 055/31.86.47
[email protected]
Fax 055/31.14.03
www.elfri.be
collocatie Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke Rechtsleer K. Rotthier Gedwingen opname, de rechtsbescherming van de psychiatrische patiënt. Deze wet staat volledig los van de wet op het voorlopig bewind maar de vrederechter die gevat wordt door een procedure tot collocatie kan ambtshalve alsdan de maatregelen nemen voorzien in artikel 488 bis tot de aanstelling van een voorlopig bewindvoerder
Deze wet op de collocatie mag niet verward worden met de wet op de internering van 21 april 2007. De wet op de internering kan slechts toegepast worden op de dader van een misdaad of een wanbedrijf die aan een geestesstoornis leidt die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden teniet doet of ernstig aantast en bij wie het gevaar bestaat dat hij tengevolge van zijn geestesstoornis opnieuw misdrijven zal plegen. De wet op de collocatie wordt toegepast zonder dat er sprake moet zijn van een misdrijf
Er kan tot gedwongen opname van een geestesziekte worden overgegaan indien zijn toestand zulks vereist, hetzij omdat hij zijn gezondheid en zijn veiligheid ernstig in gevaar brengt, hetzij omdat hij een ernstige bedreiging vormt voor andermans leven of integriteit. De opname ter observatie in een psychiatrische dienst of de verpleging in een gezin (hetgeen nog zelden wordt toegepast) kan bij verzoekschrift aangevraagd worden door iedere belanghebbende bij de vrederechter van de verblijfplaats, van de woonplaats of van de plaats waar de zieke zich bevindt. De procedure kan ook opgestart worden door het parket. Elke belanghebbende kan zich daarom ook tot het parket wenden met de vraag dat de procureur de procedure opstart. De opname mag niet langer dan 40 dagen duren doch deze periode kan verlengd worden. Andere mogelijkheden: herziening, ontslag of
Een verzoekschrift tot gedwongen opname dient de volgende gegevens te bevatten: • de datum • naam en voornaam beroep en woonplaats van de verzoeker • de graad van verwantschap tussen de verzoeker en de betrokkene, evenals de aard van de betrekkingen die er bestaan tussen de verzoeker en de betrokkene • het onderwerp van de vordering en in het kort de gronden ervan • de naam, voornaam en verblijf of woonplaats van de betrokkene of de plaats
overbrenging naar een andere dienst. Volgens de rechtbank in Gent valt de persoonlijkheidsstoornis zoals psychopathie binnen de toepassing van de wet. Seniliteit en dementie behoort niet tot de toepassing van de wet. De wet is dus geen middel om seniele en demente oudjes te plaatsen in RVT instellingen. De wet kan worden toegepast op verslaafde personen wanneer de verslaving gepaard gaat met overige psychiatrische symptomen, vb Korsakov. Louter alcoholisme kan geen aanleiding geven tot opname tenware zij samengaat met andere psychische dysfuncties De wet is niet toepasbaar op extreme sociale verpaupering of louter sociaal onaangepast gedrag. Bij het verzoek tot gedwongen opname dient een omstandig verslag gevoegd waarin alle nuttige en noodzakelijke gegevens vervat worden die de rechter moeten toelaten een beslissing te kunnen nemen. Dit leesbare verslag mag niet ouder zijn dan 15 dagen en dient ondertekend. Het dient in origineel neergelegd ter griffie. Indien de betrokkene weigerde zijn medewerking te verlenen bij de opstelling van het medisch verslag wordt er best een medisch getuigschrift bijgevoegd waaruit blijkt dat een medisch onderzoek niet mogelijk is. Wanneer de procureur gevat wordt en een beslissing neemt tot plaatsing bij dringendheid, dient hij binnen de 24 uren van zijn beslissing de vrederechter te vatten. Voor zover deze termijn van 24 uur geschonden is, kan men de betrokkene niet verder in de instelling houden. De vrederechter dient dan een beslissing te nemen binnen de 10 dagen na de neerlegging van het verzoekschrift. Ook voor zover hij geen beslissing neemt binnen deze 10 dagen kan de betrokkene de instelling verlaten. Betrokkene kan de instelling eveneens verlaten na beslissing van de vrederechter stellende dat de observatie niet verder nodig is, of wanneer de geneesheer diensthoofd in een gemotiveerd verslag stelt dat verdere observatie niet verder nodig is. De vrederechter die gevat worden met een verzoek tot gedwongen opname, gaat de betrokkene bezoeken in de instellingen alwaar de zitting gehouden wordt in "raadkamer" in aanwezigheid van de advocaat van de betrokkene en van eenieder nopens wie die de vrederechter het nuttig oordeelt hem of haar te horen.
waar hij zich in feite bevindt • de bevoegde rechter • de handtekeningen van de verzoeker of zijn advocaat
Het vonnis dient uitgesproken te worden binnen de 10 dagen in openbare zitting, dus principieel op de zetel van het Vredegerecht. Maar dit mag een buitengewone zitting zijn, zo nodig zelfs op een zaterdag, en zondag of een feestdag. In zijn vonnis heeft de vrederechter slechts twee mogelijkheden. Hij kan de maatregelen inwilligen dan wel afwijzen. Derhalve kan de vrederechter geen voorwaarden koppelen aan zijn maatregel. In het vonnis van de vrederechter zal worden bepaald in welke instelling de observatie zal plaatsvinden. Tegen het vonnis van de vrederechter kan hoger beroep, verzet en cassatie worden ingesteld. Wanneer het aangewezen is dat ingevolge de toestand van de zieke, deze langer dan 40 dagen in de instelling verblijft, dan dient de directeur van de instelling een omstandig vers lag van de toestand van de betrokkene te bezorgen aan de vrederechter van het kanton waarin de instelling zich bevindt, en dit ten minste 15 dagen vóór het verstrijken van de observatieperiode. Hierna volgt een nieuwe procedure voor de vrederechter waarbij de directeur evenwel geen verzoekende partij is en waarbij de oorspronkelijke belanghebbende verzoeker opnieuw in de procedure betrokken wordt en opgeroepen wordt om aanwezig te zijn, zo ook de derde belanghebbende die zich tot de procureur heeft gericht, wordt opgeroepen. Vanzelfsprekend wordt ook de zieke opgeroepen middels een gerechtsbrief met de melding dat hij de keuze van een eigen raadsman heeft en het recht heeft om een geneesheer psychiater en een vertrouwenspersoon aan te duiden. Indien van dit keuzerecht geen gebruik wordt gemaakt zal de vrederechter zich wenden tot de orde van advocaten teneinde een raadsman te horen aanstellen voor de zieke. Indien de vrederechter kennis krijgt van een vraag tot aanstelling van een geneesheer-psychiater zal de vrederechter tot aanstelling van een dergelijke psychiater dienen over te gaan. Indien de zieke wettelijke vertegenwoordigers heeft zullen deze eveneens dienen opgeroepen te worden. Opnieuw zal de vrederechter de zieke horen, hetgeen in de regel zal neerkomen op een bezoek aan de instelling, ten ware hij ingevolge nazorg op een andere plaats is in welk geval de zitting zal plaatsvinden op het Vredegerecht in raadkamer. Indien de schriftelijke adviezen van de geneesheren zoals gekozen door de zieke afwijken van het advies van de geneesheren-diensthoofd, zullen de geneesheren persoonlijk dienen te verschijnen om gehoord te worden
in elkaars aanwezigheid voor de vrederechter. De vrederechter doet onmiddellijk uitspraak. De duur voor het verdere verblijf mag niet meer bedragen dan maximum twee jaar. De beslissing is vatbaar voor hoger beroep. Deze beslissing inzake verdere verblijf kan opnieuw worden herzien. De vrederechter kan dit ambtshalve doen of op verzoek van de zieke of van welke belanghebbende ook. Principieel dient dit bij verzoekschrift te gebeuren doch een mondelinge vraag zal er aanleiding toegeven dat de vrederechter de zaak ambtshalve oproept. De wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke. Publicatie : 27-07-1990 Inwerkingtreding : 27-07-1991 (ART. (39)) HOOFDSTUK I. - Voorafgaande bepalingen. Artikel 1. (§ 1.) Buiten de beschermingsmaatregelen waarin deze wet voorziet, kunnen de diagnose en de behandeling van psychische stoornissen geen aanleiding geven tot enige vrijheidsbeperking, onverminderd de toepassing van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en gewoontemisdadigers. <W 2006-06-13/40, art. 52, 1°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> (§ 2. De in deze wet bedoelde beschermingsmaatregelen worden opgelegd door de vrederechter. Echter, voor minderjarigen, evenals voor meerderjarigen ten aanzien van wie een jeugdbeschermingsmaatregel is gehandhaafd met toepassing van artikel 37, § 3, tweede en derde lid, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van de minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, is enkel de jeugdrechtbank of de jeugdrechter bevoegd. De territoriale bevoegdheid van de jeugdrechtbank of de jeugdrechter wordt bepaald overeenkomstig artikel 44 van de voormelde wet van 8 april 1965. Wanneer de bevoegdheid van de jeugdrechtbank bedoeld in het tweede lid een einde neemt en een door deze wet voorziene maatregel nog loopt, zendt de jeugdrechtbank het dossier over aan de vrederechter, die de zaak overneemt zoals ze dan staat.) <W 2006-06-13/40, art. 52, 2°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> Art. 2. De beschermingsmaatregelen mogen, bij gebreke van enige andere geschikte behandeling, alleen getroffen worden ten aanzien van een geesteszieke indien zijn toestand zulks vereist, hetzij omdat hij zijn gezondheid en zijn veiligheid ernstig in gevaar brengt, hetzij omdat hij een ernstige bedreiging vormt voor andermans leven
of integriteit. De onaangepastheid aan de zedelijke, maatschappelijke, religieuze, politieke of andere waarden mag op zichzelf niet als een geestesziekte worden beschouwd. Art. 3. Degene die zich vrij laat opnemen in een psychiatrische dienst, kan deze te allen tijde verlaten. HOOFDSTUK II. - Behandeling in een ziekenhuis. AFDELING 1. - Opneming ter observatie. Art. 4. Wanneer de omstandigheden bepaald in artikel 2 zich voordoen, kan opneming ter observatie in een psychiatrische dienst bij rechterlijke beslissing worden gelast overeenkomstig de regels gesteld in de volgende artikelen. ONDERAFDELING 1. - Algemene bepalingen en rechtspleging. Art. 5. § 1. (Met het oog op een opneming ter observatie kan iedere belanghebbende een verzoekschrift indienen bij de (rechter).) <W 1993-08-06/30, art. 58, 003; Inwerkingtreding : 19-08-1993> <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> Dit verzoekschrift vermeldt, op straffe van nietigheid : 1. de dag, de maand en het jaar; 2. de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker, alsook de graad van verwantschap of de aard van de betrekkingen die er bestaan tussen de verzoeker en de persoon wiens plaatsing ter observatie wordt gevraagd; 3. het onderwerp van de vordering en in het kort de gronden ervan; 4. de naam, de voornaam, de verblijf- of woonplaats van de zieke of, bij gebreke daarvan, de plaats waar hij zich bevindt; 5. de aanwijzing van de rechter die ervan kennis moet nemen. Het verzoekschrift moet, op straffe van nietigheid, worden ondertekend door de verzoeker of zijn advocaat. Het verzoekschrift vermeldt bovendien, en voor zover mogelijk, de plaats en datum van geboorte van de zieke evenals, in voorkomend geval, de naam, de voornaam, de woonplaats en de hoedanigheid van zijn wettelijke vertegenwoordiger. § 2. Op straffe van niet-ontvankelijkheid van de vordering moet hieraan een omstandig geneeskundig verslag worden toegevoegd dat, op basis van een onderzoek dat ten hoogste vijftien dagen oud is, de gezondheidstoestand van de persoon wiens opneming ter observatie wordt gevraagd evenals de symptomen van de ziekte beschrijft en vaststelt dat is voldaan aan de voorwaarden bepaald in artikel 2. Dit verslag mag niet worden opgesteld door een geneesheer die een bloed- of aanverwant van de zieke of
van de verzoeker is of op enigerlei wijze verbonden is aan de psychiatrische dienst waar de zieke zich bevindt. § 3. De kennisgevingen of betekeningen aan de zieke zoals bepaald in deze wet die niet aan de persoon kunnen worden gedaan, geschieden aan de verblijfplaats of bij gebreke daarvan aan de woonplaats van de geadresseerde. Art. 6. Indien de territoriale onbevoegdheid van de (rechter) duidelijk is, verwijst deze de vordering binnen vierentwintig uren na de indiening van het verzoekschrift, naar de bevoegde (rechter). <W 200606-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> De (rechter) kan verklaren dat de vordering kennelijk nietig of niet-ontvankelijk is bij een vonnis dat wordt uitgesproken binnen dezelfde termijn. <W 2006-0613/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> Art. 7. § 1. Bij ontvangst van het verzoekschrift verzoekt de (rechter) de stafhouder van de Orde van advocaten of het bureau van consultatie en verdediging om onverwijld van ambtswege een advocaat aan te wijzen. <W 200606-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> § 2. Binnen vierentwintig uren na de indiening van het verzoekschrift bepaalt de (rechter) bij een zelfde beslissing de dag en het uur van zijn bezoek aan de persoon wiens opneming ter observatie wordt gevraagd en van de zitting. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> Binnen dezelfde termijn geeft de griffier aan de zieke en, in voorkomend geval, aan diens wettelijke vertegenwoordiger bij gerechtsbrief kennis van het verzoekschrift. De gerechtsbrief vermeldt de plaats, de dag en het uur van het bezoek van de (rechter) aan de zieke, alsook de plaats, de dag en het uur van de zitting. <W 2006-0613/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> De gerechtsbrief vermeldt de naam en het adres van de advocaat die ambtshalve is aangesteld zoals bepaald in § 1 van dit artikel. Hij vermeldt bovendien dat de zieke het recht heeft een andere advocaat, een geneesheerpsychiater en een vertrouwenspersoon te kiezen. De (rechter) kan zo nodig het bezoek en de zitting bepalen op een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag en ambtshalve bevelen dat de kennisgeving bij gerechtsbrief wordt vervangen door een betekening door een gerechtsdeurwaarder die hij daartoe aanwijst. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-102006> § 3. Indien de zieke de naam van de door hem gekozen geneesheer-psychiater niet heeft medegedeeld aan de griffier, kan de (rechter) er een aanwijzen om de zieke bij te staan. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> § 4. De griffier geeft aan de verzoeker bij gerechtsbrief kennis van de beslissing van de (rechter), bepaald in § 2. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-
10-2006> (Hij zendt een niet-ondertekend afschrift van het verzoekschrift en deze beslissing aan de advocaten van de partijen en in voorkomend geval, aan de wettelijke vertegenwoordiger, de geneesheer-psychiater en de vertrouwenspersoon van de zieke). <W 1999-05-07/77, art. 57, 005; Inwerkingtreding : 10-02-2005 § 5. Op de vastgestelde dag en het vastgestelde uur hoort de (rechter) de zieke, alsmede alle andere personen die hij dienstig acht te horen, een en ander in aanwezigheid van de advocaat van de zieke. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden bezoekt hij de zieke op de plaats waar deze zich bevindt. Hij verzamelt bovendien alle nuttige inlichtingen van medische of sociale aard. Art. 8. § 1. De zaak wordt in raadkamer behandeld, tenzij de zieke of zijn advocaat vragen dat dit niet gebeurt. Na op de zitting alle partijen te hebben gehoord, doet de (rechter) bij omstandig gemotiveerd vonnis uitspraak in openbare zitting binnen tien dagen na de indiening van het verzoekschrift. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> § 2. De griffier geeft aan de partijen bij gerechtsbrief kennis van het vonnis, alsmede van de rechtsmiddelen waarover zij beschikken. (Hij zendt een niet-ondertekend afschrift van het vonnis aan de raadslieden, aan de procureur des Konings en, in voorkomend geval, aan de wettelijke vertegenwoordiger, de geneesheer-psychiater en de vertrouwenspersoon van de zieke). <W 1999-05-07/77, art. 57, 005; Inwerkingtreding : 10-02-2005> § 3. Indien de (rechter) het verzoek inwilligt, wijst hij de psychiatrische dienst aan waarin de zieke ter observatie wordt opgenomen. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> De griffier geeft bij gerechtsbrief kennis van het vonnis aan de directeur van de instelling waartoe de aangewezen psychiatrische dienst behoort, verder in deze wet de directeur van de instelling genoemd. Onmiddellijk na de kennisgeving treft deze alle nodige maatregelen voor de opneming ter observatie van de zieke. De procureur des Konings vervolgt de tenuitvoerlegging van het vonnis op de door de Koning bepaalde wijze. ONDERAFDELING 2. - Dringendheid. Art. 9. In spoedeisende gevallen kan de procureur des Konings van de plaats waar de zieke zich bevindt, beslissen dat deze ter observatie zal worden opgenomen in de psychiatrische dienst die hij aanwijst. De procureur des Konings treedt op, hetzij ambtshalve na het schriftelijk advies van een door hem aangewezen geneesheer, hetzij op schriftelijk verzoek van een belanghebbende, welk verzoek vergezeld moet gaan van
het in artikel 5 bedoelde verslag. Het advies of het verslag moeten het spoedeisend karakter aantonen. De procureur des Konings geeft kennis van zijn beslissing aan de directeur van de instelling. De wijze waarop de beslissing van de procureur des Konings wordt uitgevoerd, wordt bij koninklijk besluit geregeld. Binnen vierentwintig uren na zijn beslissing geeft de procureur des Konings daarvan kennis aan de (rechter) van de verblijfplaats, of bij gebreke daarvan, van de woonplaats of, bij gebreke daarvan nog aan de (rechter) van de plaats waar de zieke zich bevindt en dient bij hem het verzoekschrift in, bedoeld in artikel 5. <W 2006-0613/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> Binnen dezelfde termijn geeft de procureur des Konings van zijn beslissing en van zijn verzoekschrift kennis aan de zieke en, in voorkomend geval, aan diens wettelijke vertegenwoordiger, aan de persoon bij wie de zieke verblijft en, in voorkomend geval, aan de belanghebbende die de procureur des Konings hierom heeft verzocht. De procedure bepaald in de artikelen 6, 7 en 8 is mede van toepassing. Indien de procureur des Konings het in het vijfde lid bedoelde verzoekschrift niet binnen vierentwintig uren heeft ingediend of indien de (rechter) geen beslissing heeft genomen binnen de termijn bepaald in artikel 8, vervalt de door de procureur des Konings getroffen maatregel. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> ONDERAFDELING 3. - Modaliteiten, duur en einde van de opneming ter observatie. Art. 10. De directeur van de instelling schrijft de zieke in een register in; daarin worden vermeld zijn identiteit, elke opneming, elk verlof of ontslag, de beslissingen betreffende de beschermingsmaatregelen die te zijnen aanzien worden genomen en de personen die met toepassing van artikel 7 zijn aangewezen of gekozen. De Koning bepaalt de wijze waarop het register bedoeld in het eerste lid moet worden bijgehouden. Art. 11. De observatie mag niet langer duren dan veertig dagen. Gedurende deze periode wordt de zieke bewaakt, grondig onderzocht en behandeld met inachtneming van de beperkte duur van de maatregel. Zij sluit niet uit dat, op grond van een beslissing van een geneesheer van de dienst en onder diens gezag en verantwoordelijkheid, de zieke voor beperkte tijd, alleen of onder begeleiding, kan uitgaan, noch dat hij, deeltijds, in de instelling verblijft overdag of 's nachts. Art. 12. De observatie loopt ten einde vóór het verstrijken van de termijn van de veertig dagen, indien dat wordt beslist door : 1. Hetzij de (rechter) die de beslissing tot opneming ter
observatie heeft genomen.<W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> Het vonnis wordt gewezen op verzoek van de zieke of van enige belanghebbende. De artikelen 7 en 8 zijn mede van toepassing tenzij het verzoek kennelijk ongegrond is en geen enkel nieuw betekenisvol element bevat; het advies van de geneesheer-diensthoofd wordt steeds gevraagd. 2. Hetzij de procureur des Konings die de beslissing tot opneming ter observatie heeft genomen, zolang de (rechter) niet heeft beslist. Hij brengt de in artikel 9 bedoelde personen hiervan op de hoogte en deelt aan de (rechter) en aan deze personen mee of hij afziet van zijn vordering. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> 3. Hetzij de geneesheer-diensthoofd die in een gemotiveerd verslag vaststelt dat de toestand van de zieke deze maatregel niet langer rechtvaardigt. Hij deelt zulks mee aan de zieke en aan de directeur van de instelling. Deze laatste verwittigt de magistraat die de beslissing genomen heeft, de (rechter) voor wie de zaak aanhangig is, de procureur des Konings, evenals de persoon die de opneming ter observatie heeft gevraagd. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 1610-2006> De vonnissen en beslissingen vermeld in dit artikel zijn niet vatbaar voor enig rechtsmiddel, uitgezonderd de vonnissen die het verzoek kennelijk ongegrond verklaren. AFDELING 2. - Verder verblijf. ONDERAFDELING 1. - Algemene bepalingen. Art. 13. Indien de toestand van de zieke zijn verder verblijf in de instelling na het verstrijken van de observatieperiode vereist, zendt de directeur van de instelling, ten minste vijftien dagen vóór het verstrijken van de termijn bepaald voor de opneming ter observatie, aan de (rechter) een omstandig verslag van de geneesheer-diensthoofd dat de noodzaak van verder verblijf bevestigt. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> De artikelen 7 en 8 zijn mede van toepassing. De (rechter) doet uitspraak bij voorrang boven alle andere zaken. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> Hij stelt de duur vast van het verder verblijf, die twee jaar niet te boven mag gaan. Wanneer de zieke het schriftelijk advies van een geneesheer van zijn keuze heeft overgelegd en dit advies verschilt van dat van de geneesheer-diensthoofd, hoort de rechter, in tegenwoordigheid van de advocaat van de zieke, de geneesheren op tegenspraak. Art. 14. Na afloop van het verder verblijf ontslaat de directeur van de instelling de zieke, behalve indien, met
toepassing van artikel 13, is gevonnist dat hij voor een nieuwe periode van ten hoogste twee jaar in de instelling zal worden gehouden. Art. 15. Gedurende het verder verblijf wordt de zieke bewaakt en behandeld. Dit sluit niet uit dat, op grond van de beslissing van een geneesheer van de dienst en onder diens gezag en verantwoordelijkheid, de zieke voor beperkte tijd, alleen of onder begeleiding, kan uitgaan, noch dat hij, deeltijds, in de instelling verblijft overdag of 's nachts, noch dat hij met zijn instemming beroepsarbeid verricht buiten de dienst. ONDERAFDELING 2. - Nazorg. Art. 16. Gedurende het verder verblijf kan de geneesheer-diensthoofd te allen tijde, in een gemotiveerd verslag en met instemming van de zieke, een beslissing nemen tot nazorg buiten de instelling, onder bepaling van de voorwaarden inzake verblijfplaats, geneeskundige behandeling of maatschappelijke hulpverlening. Tijdens de nazorg, die ten hoogste één jaar mag duren, blijft de maatregel van verder verblijf gehandhaafd. De geneesheer brengt zijn beslissing ter kennis van de zieke en van de directeur van de instelling, die haar meedeelt aan de (rechter). <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> Deze laatste laat deze beslissing ter kennis brengen van de personen aan wie kennis is gegeven van de beslissing tot verder verblijf en geeft hiervan bericht aan de personen of overheidsorganen aan wie deze beslissing is meegedeeld. Art. 17. Gedurende de nazorg kan de geneesheerdiensthoofd te allen tijde : 1° de nazorg doen eindigen indien hij oordeelt dat de toestand van de zieke het toelaat; 2° besluiten dat de zieke opnieuw in de dienst zal worden opgenomen omdat zijn geestestoestand zulks vereist of omdat de voorwaarden van de nazorg niet in acht worden genomen. In dat geval zijn de bepalingen van het tweede en derde lid van het vorige artikel mede van toepassing. ONDERAFDELING 3. - Overbrenging naar een andere dienst. Art. 18. § 1. Gedurende het verder verblijf kan de zieke, met het oog op een meer geschikte behandeling, naar een andere psychiatrische dienst worden overgebracht. De beslissing wordt genomen door de geneesheerdiensthoofd in overeenstemming met de geneesheerdiensthoofd van de andere dienst, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van enige belanghebbende, hetzij op verzoek van een bevoegde geneesheerinspecteur van de psychiatrische diensten.
De geneesheer deelt zijn beslissing mee aan de zieke en wijst er hem op dat hij hiertegen verzet kan doen. Hij deelt ze ook mee aan (de rechter), aan de procureur des Konings evenals aan de directeur van de instelling; deze brengt de beslissing van de geneesheer-diensthoofd per aangetekende brief ter kennis van de wettelijke vertegenwoordiger van de zieke, van de advocaat en, in voorkomend geval, van de geneesheer en de vertrouwenspersoon die de zieke heeft gekozen, evenals van de persoon die de opneming ter observatie heeft gevraagd. <W 2006-06-13/40, art. 53, 1°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> § 2. De zieke, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn advocaat of zijn geneesheer, evenals de verzoeker kunnen zich, binnen acht dagen na de toezending van de aangetekende brief, verzetten tegen de beslissing waarbij de overbrenging wordt gelast of geweigerd. Het verzet wordt gedaan bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van (het vredegerecht of de jeugdrechtbank) waar tot de maatregel werd besloten. (De rechter) behandelt het verzoek en doet uitspraak op de wijze bepaald in de laatste vier leden van artikel 13. <W 2006-06-13/40, art. 53, 1° en 2°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> De uitvoering van de beslissing tot overbrenging wordt opgeschort gedurende de termijn van acht dagen en gedurende het verzet. De artikelen 10 en 15 zijn mede van toepassing. ONDERAFDELING 4. - Einde van het verblijf. Art. 19. § 1. De geneesheer-diensthoofd kan, uit eigen beweging of op verzoek van enige belanghebbende, beslissen dat het verder verblijf niet langer nodig is in een gemotiveerd verslag waarin hij vaststelt dat de toestand van de zieke deze maatregel niet langer rechtvaardigt. § 2. De beslissing bedoeld in artikel 17, 1°, brengt de opheffing van de maatregel van verder verblijf mee. De maatregel van verder verblijf wordt eveneens opgeheven indien binnen één jaar nazorg niet tot wederopneming is besloten. § 3. De geneesheer-diensthoofd deelt zijn beslissing mede aan de zieke, de procureur des Konings en aan de directeur van de instelling. Deze laatste verwittigt per aangetekende brief de magistraat die de beslissing genomen heeft, de (rechter) voor wie de zaak aanhangig is, evenals de persoon die de opneming ter observatie heeft gevraagd. <W 2006-0613/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> § 4. De beslissing waarmee aan de beschermingsmaatregel een einde wordt gemaakt, wordt onmiddellijk uitgevoerd. Art. 20. De persoon die de opneming ter observatie heeft gevraagd, kan, binnen vijf dagen na de toezending van de aangetekende brief waarin hem wordt medegedeeld dat de geneesheer-diensthoofd het verder verblijf niet
langer nodig acht, tegen die beslissing verzet doen, bij verzoekschrift gericht tot de bevoegde (rechter). <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-102006> De tussenkomst van een advocaat, overeenkomstig artikel 7, § 1, is verplicht. In de oproeping van de zieke wordt vermeld dat hij het recht heeft een andere advocaat te kiezen. De (rechter) behandelt het verzoek op tegenspraak en doet uitspraak bij voorrang boven alle andere zaken. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-102006> (De procureur des Konings vervolgt de tenuitvoerlegging van het vonnis op de door de Koning bepaalde wijze.) <W 1991-07-18/30, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 0508-1991> Art. 21. Zodra het verder verblijf beëindigd is, worden de minderjarige of de onbekwaamverklaarde opnieuw toevertrouwd aan de persoon onder wiens gezag zij waren geplaatst. Op verzoek van de geneesheer-diensthoofd of van enige belanghebbende kan de vrederechter de zieke in diens belang toevertrouwen aan een andere persoon, na het advies te hebben ingewonnen van de procureur des Konings en na de wettelijke vertegenwoordiger te hebben gehoord. Deze beslissing blijft van kracht tot ze door de (rechter) wordt ingetrokken. <W 2006-0613/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> Van die beslissing wordt bij gerechtsbrief kennis gegeven aan de verzoeker, aan de zieke en aan zijn wettelijke vertegenwoordiger; en aan de persoon onder wiens gezag hij wordt geplaatst; zij wordt medegedeeld aan de procureur des Konings en aan de (rechter) in wiens rechtsgebied de zieke is ingeschreven in het bevolkingsof vreemdelingenregister. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> (Lid 4 opgeheven) <W 1994-02-02/33, art. 37, 004; Inwerkingtreding : 27-09-1994> (De procureur des Konings vervolgt de tenuitvoerlegging van het op de door de Koning bepaalde wijze.) <W 199107-18/30, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 05-08-1991> ONDERAFDELING 5. - Herziening. Art. 22. Wanneer de beslissing bedoeld in artikel 13 definitief is, kan (de rechter), hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de zieke of van enige belanghebbende, te allen tijde tot herziening daarvan overgaan. <W 200606-13/40, art. 54, 1°, 006; Inwerkingtreding : 16-102006> Het verzoek moet worden gesteund door een verklaring van een geneesheer. De persoon die de opneming ter observatie heeft gevraagd, wordt bij gerechtsbrief in de zaak betrokken met een uitnodiging om te verschijnen. (De rechter) wint het advies in van de geneesheer-
diensthoofd en neemt onverwijld een beslissing op tegenspraak met toepassing van artikel 20, tweede lid. <W 2006-06-13/40, art. 54, 1°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> (De procureur des Konings vervolgt de tenuitvoerlegging van het vonnis op de door de Koning bepaalde wijze.) <W 1991-07-18/30, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 0508-1991> (Ten aanzien van de in artikel 1, § 2, bedoelde personen herziet de jeugdrechtbank de beslissing tot handhaving ten minste om de zes maanden, of ten minste om de drie maanden als de maatregel genomen is op grond van artikel 52 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade.) <W 2006-06-13/40, art. 54, 2°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> HOOFDSTUK III. - Verpleging in een gezin. Art. 23. Wanneer beschermingsmaatregelen noodzakelijk blijken, maar de toestand van de geesteszieke en de omstandigheden niettemin verpleging in een gezin toelaten, kan te dien einde iedere belanghebbende een verzoekschrift overeenkomstig artikel 5 indienen bij de vrederechter van de verblijfplaats of, bij gebreke daarvan, van de woonplaats van de zieke of, bij gebreke daarvan nog, bij de vrederechter van de plaats waar de zieke zich bevindt. De vordering wordt behandeld overeenkomstig de artikelen 6 en 7. Art. 24. <W 1991-07-18/30, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 05-08-1991> § 1. De zaak wordt in raadkamer behandeld, tenzij de zieke of zijn advocaat vragen dat dit niet gebeurt. Na op de zitting alle partijen te hebben gehoord, doet de (rechter) bij omstandig gemotiveerd vonnis uitspraak in openbare zitting binnen tien dagen na de indiening van het verzoekschrift. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> § 2. De griffier geeft aan de partijen bij gerechtsbrief kennis van het vonnis, alsmede van de rechtsmiddelen waarover zij beschikken. Hij zendt een niet-ondertekend afschrift van het vonnis aan de raadslieden, aan de procureur des Konings en, in voorkomend geval, aan de wettelijke vertegenwoordiger, de geneesheer-psychiater en de vertrouwenspersoon van de zieke. § 3. Indien de (rechter) het verzoek inwilligt, geeft hij opdracht aan een bepaalde persoon de zieke te bewaken en aan een geneesheer de zieke te behandelen. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-102006> Deze maatregel geldt voor een termijn van maximum veertig dagen.
De griffier geeft bij gerechtsbrief kennis van het vonnis aan de persoon die opdracht heeft de zieke te bewaken. Onmiddellijk na de kennisgeving treft deze alle nodige maatregelen voor de opneming van de zieke in het gezin. De procureur des Konings vervolgt de tenuitvoerlegging van het vonnis op de door de Koning bepaalde wijze. Art. 25. <W 1991-07-18/30, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 05-08-1991> § 1. Indien de toestand van de zieke zijn verder verblijf in het gezin na het verstrijken van de termijn van veertig dagen vereist, zendt de geneesheer die belast werd met de behandeling, ten minste vijftien dagen vóór het verstrijken van die termijn, aan de (rechter) die de beschermingsmaatregel heeft bevolen, een omstandig verslag dat de noodzaak van verder verblijf bevestigt. De (rechter) doet uitspraak bij voorrang boven alle andere zaken. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> Hij stelt de duur vast van het verder verblijf, die twee jaar niet te boven mag gaan. De artikelen 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing. Wanneer de zieke het schriftelijk advies van de geneesheer van zijn keuze heeft voorgelegd en dit advies verschilt van dat van de geneesheer, kan de vrederechter, in tegenwoordigheid van de advocaat van de zieke, de geneesheren op tegenspraak horen. § 2. Na afloop van het verder verblijf neemt de verpleging in een gezin een einde, behalve indien, met toepassing van de procedure bepaald in § 1, is gevonnist dat de beschermingsmaatregel behouden zal blijven voor een nieuwe periode van ten hoogste twee jaar. Art. 26. De maatregelen van behandeling en bewaking bedoeld in de artikelen 23, 24 en 25 kunnen worden herzien of opgeheven volgens de procedure bepaald in artikel 22, na overlegging van een geneeskundige verklaring waarin bevestigd wordt dat die opheffing wenselijk is. De persoon die de beschermingsmaatregel heeft gevraagd, is partij in het geding. Bij het beëindigen van de maatregel is artikel 21 van toepassing. Art. 27. De behandelende geneesheer ontvangt of bezoekt de zieke op geregelde tijdstippen, verstrekt hem en de persoon die opdracht heeft hem te bewaken alle nuttige raadgevingen en instructies, en zendt ten minste eenmaal in het jaar aan de (rechter) een verslag waarin hij verklaart de vereiste verzorging te hebben verstrekt en waarin hij zijn advies geeft over de noodzaak de beschermingsmaatregel al dan niet te handhaven. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-102006> Art. 28. De (rechter) bezoekt de zieke ten minste eenmaal in het jaar. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006;
ED : 16-10-2006> Art. 29. Indien de (rechter) van oordeel is dat de door hem bevolen maatregel niet langer geschikt is, kan hij, na het advies van de behandelende geneesheer te hebben ingewonnen of na dit advies gekregen te hebben, hetzij die maatregel wijzigen, hetzij een opneming ter observatie in een psychiatrische dienst bevelen. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-102006> In het eerste geval is artikel 18 van toepassing. In het tweede geval is de procedure bepaald in de artikelen 7 en 8 van toepassing. De opneming ter observatie schorst de maatregel van behandeling en bewaking; het verder verblijf heft die maatregel op. HOOFDSTUK IV. - Rechtsmiddelen. Art. 30. § 1. Tegen de vonnissen door (de rechter) gewezen met toepassing van deze wet kan geen verzet worden gedaan. <W 2006-06-13/40, art. 55, 1°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> § 2. Onverminderd de bepalingen van artikel 12 kunnen de zieke, zelfs al is deze minderjarig, zijn wettelijke vertegenwoordiger of zijn advocaat, evenals alle partijen in het geding, hoger beroep instellen tegen de vonnissen door (de rechter) gewezen met toepassing van deze wet. <W 2006-06-13/40, art. 55, 1°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> De termijn van hoger beroep is vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van het vonnis. De vonnissen gewezen met toepassing van de artikelen 8, 9, 13, 22, 24, 25 en 26, zijn, niettegenstaande hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad. § 3. (Het hoger beroep tegen de vonnissen van de rechter wordt ingesteld bij verzoekschrift gericht tot de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, die de datum van de zitting bepaalt. De zaak wordt toegewezen aan een kamer me t drie rechters. Het hoger beroep tegen de vonnissen van de jeugdrechtbank wordt ingesteld bij verzoekschrift gericht tot de voorzitter van het hof van beroep, die de datum van de zitting bepaalt.) <W 2006-06-13/40, art. 55, 2°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> (De procureur- generaal of de procureur des Konings) en de zieke, bijgestaan door een advocaat en, in voorkomend geval, door de geneesheer-psychiater van zijn keuze, worden gehoord. <W 2006-06-13/40, art. 55, 3°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> De zaak wordt in raadkamer behandeld, tenzij de zieke of zijn advocaat vragen dat dit niet gebeurt. Betreft het beslissingen gewezen met toepassing van de artikelen 13, 20, 22, 25 en 26, dan lopen de maatregelen ter bescherming van de zieke onmiddellijk ten einde, indien (de rechtbank of het hof) over het verzoekschrift geen uitspraak heeft gedaan binnen een maand na de
indiening, zij het door het gelasten van een onderzoeksmaatregel. <W 2006-06-13/40, art. 55, 4°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> Een zelfde termijn van een maand gaat in op de dag waarop die onderzoeksmaatregel is voltrokken; de totale termijn waarbinnen (de rechtbank of het hof) een (definitieve beslissing) moet wijzen, mag echter drie maanden niet te boven gaan. <W 2006-06-13/40, art. 55, 5° en 6°, 006; ED : 16-10-2006> De zaak wordt vastgesteld op verzoek van de meest gerede partij. § 4. De griffier geeft aan de partijen bij gerechtsbrief kennis van (het vonnis of het arrest) en met toepassing van § 3, vierde en vijfde lid, geeft hij bij gerechtsbrief kennis van het ontbreken van (een vonnis of een arrest). <W 2006-06-13/40, art. 55, 7°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> (Hij zendt een niet-ondertekend afschrift van (het vonnis of het arrest) of kennisgeving van het ontbreken van (een vonnis of een arrest) aan de raadslieden en, in voorkomend geval, aan de wettelijke vertegenwoordiger, de geneesheer en de vertrouwenspersoon van de zieke.) <W 1999-05-07/77, art. 57, 005; Inwerkingtreding : 1002-2005> <W 2006-06-13/40, art. 55, 7°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> § 5. De griffier geeft, in voorkomend geval, bij gerechtsbrief kennis van (het vonnis of het arrest) of van het ontbreken van (een vonnis of een arrest) aan de directeur van de instelling of aan de persoon die werd aangewezen om de zieke te bewaken. <W 2006-0613/40, art. 55, 8°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> § 6. (De procureur-generaal of de procureur des Konings) vervolgt de tenuitvoerlegging van (het vonnis of het arrest) op de door de Koning bepaalde wijze. <W 2006-06-13/40, art. 55, 9° en 10°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> Art. 31. De termijn om zich in cassatie te voorzien is één maand vanaf de kennisgeving van (het vonnis of het arrest). <W 2006-06-13/40, art. 56, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> HOOFDSTUK V. - Algemene bepalingen. Art. 32. § 1. Iedere geesteszieke wordt behandeld met eerbiediging van zijn vrijheid van mening, van zijn godsdienstige en filosofische overtuiging en op zulke wijze dat zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid, zijn sociale en gezinscontacten alsmede zijn culturele ontplooiing in de hand worden gewerkt. § 2. Verzoekschriften of klachten uitgaande van de zieke en gericht tot de gerechtelijke of administratieve overheden of brieven aan of van de zieke mogen niet worden ingehouden, geopend of vernietigd. In iedere psychiatrische dienst kan de zieke het bezoek ontvangen van zijn advocaat, van de door hem gekozen geneesheer en, overeenkomstig het huishoudelijk
reglement, van een vertrouwenspersoon of, behoudens geneeskundige contra-indicatie, van iedere andere persoon. De door de zieke gekozen geneesheer en de advocaat van de zieke kunnen zich het register bedoeld in artikel 10, doen voorleggen. Zij kunnen van een geneesheer van de dienst alle inlichtingen verkrijgen die nuttig zijn voor de beoordeling van de toestand van de zieke. Bovendien kan de door de zieke gekozen geneesheer, in tegenwoordigheid van een geneesheer van de dienst, het geneeskundig dossier inzien. Art. 33. Het toezicht op de naleving van deze wet in de psychiatrische diensten wordt uitgeoefend door de procureur des Konings en de (rechter) van de plaats waar de dienst gelegen is, alsook door de geneeshereninspecteurs-psychiaters hiertoe aangewezen door de overheden bevoegd krachtens de artikelen 59bis en 59ter van de Grondwet. De magistraten en de geneesheren die hiertoe opdracht hebben gekregen van de bevoegde overheden, alsmede de deskundigen aangewezen door (de bevoegde rechter), hebben toegang tot de psychiatrische diensten; zij kunnen zich de registers, gehouden ter uitvoering van deze wet en alle stukken die zij nodig hebben voor het volbrengen van hun taak, doen voorleggen. <W 2006-06-13/40, art. 57, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> <W 2006-0613/40, art. 59, 006; ED : 16-10-2006> Art. 34. De reis- en verblijfkosten van de magistraten, de kosten en het ereloon van de deskundigen en van de door de zieke gekozen geneesheer, evenals het getuigengeld, worden ten voordele van de verzoekers voorgeschoten op de wijze bepaald in het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken. De kosten van vervoer, opneming, verblijf en behandeling in een psychiatrische dienst, of in een gezin, en van eventuele overbrenging naar een andere dienst of een ander gezin, komen ten laste van (de zieke of, indien het een minderjarige betreft, van zijn wettelijke vertegenwoordigers). <W 2006-06-13/40, art. 58, 1°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> (De rechter, de rechtbank of het hof kan) alleen dan in de gerechtskosten veroordelen wanneer de vordering niet uitgaat van de zieke. <W 2006-06-13/40, art. 58, 2°, 006; Inwerkingtreding : 16-10-2006> Art. 35. <W 1993-08-06/30, art. 59, 003; Inwerkingtreding : 19-08-1993> Indien de zieke werd geplaatst in een ander kanton, stuurt de (rechter) het dossier naar zijn collega in wiens kanton de zieke werd gezonden. Deze laatste rechter wordt bevoegd. <W 2006-06-13/40, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 16-102006> Art. 36. De Koning kan :
1° onverminderd de normen en voorwaarden door de wet aan de ziekenhuizen opgelegd, de specifieke voorwaarden bepalen waaraan iedere psychiatrische dienst moet voldoen, meer bepaald : a) de voorwaarden waaronder de diensten die zijn erkend door de overheden bevoegd voor het gezondheidsbeleid op grond van de artikelen 59bis en 59ter van de Grondwet, de geesteszieken ten aanzien van wie een beschermingsmaatregel is genomen, moeten opnemen; b) de kwalificatie, de wijze van bezoldiging, aanwijzing en intrekking van de aanwijzing van de geneesherendiensthoofd van de psychiatrische diensten die gemachtigd zijn om de beslissingen bedoeld in deze wet te nemen, alsmede de voorwaarden waaronder zij hun opdracht uitvoeren. Deze geneesheren kunnen slechts ontslagen worden in geval van grove nalatigheid of schending van hun wettelijke of conventionele verplichtingen, maar in geen geval wegens beslissingen genomen of handelingen verricht in overeenstemming met de bepalingen van deze wet; c) de maatregelen die genomen moeten worden om het vervoer of de overbrenging van zieken ingevolge beschermingsmaatregelen genomen met toepassing van deze wet, te verzekeren. 2° de wijze regelen waarop het in artikel 10 bedoelde register wordt gehouden. 3° de maatregelen voorschrijven die bij intrekking van de erkenning van de dienst moeten worden getroffen om de continuïteit in de verzorging te verzekeren. 4° nadere regels stellen voor de opneming ter observatie en het verder verblijf, met inbegrip van de nazorg, evenals voor de overeenkomst die moet worden gesloten tussen de ziekenhuizen waartoe de aangewezen psychiatrische dienst behoort en de diensten die gedurende de nazorg de coördinatie van de opvang waarnemen. 5° de voorwaarden bepalen waaronder een zieke verpleegd kan worden in een gezin. HOOFDSTUK VI. - Strafbepalingen. Art. 37. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 147, 155, 156 en 434 tot 438 van het Strafwetboek wordt gestraft met gevangenisstraf van een dag tot zeven dagen en met geldboete van een frank tot vijfentwintig frank of met een van die straffen alleen, de overtreding van de volgende bepalingen van deze wet : - artikel 5, § 2, laatste lid; - artikel 8, § 3, tweede lid; - artikel 9, vierde lid; - artikel 10; - artikel 12, 3; - artikel 14; - artikel 15; - artikel 16, laatste lid;
- artikel 18, § 1, laatste lid, § 2, laatste lid; - artikel 19, §§ 3 en 4; - artikel 27; - artikel 32. Iedere belemmering van het toezicht bedoeld in artikel 33 wordt met dezelfde straffen gestraft. Indien dat misdrijf is gepleegd met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot een jaar en met geldboete van zesentwintig frank tot vijfduizend frank of met een van die straffen alleen. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn mede van toepassing op de misdrijven omschreven in deze wet. Overtreding van de uitvoeringsbesluiten genomen krachtens deze wet, kan met dezelfde straffen worden gestraft. De rechter kan, op grond van een bijzondere motivering, aan de geneesheer-diensthoofd die veroordeeld werd wegens een van de overtredingen bepaald in het tweede lid, of van de artikelen 145, 147, 155, 156 en 434 tot 438 van het Strafwetboek, een verbod opleggen om de functie van diensthoofd van een psychiatrische dienst te vervullen, voor een duur van zes maanden tot twee jaar. HOOFDSTUK VII. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen. Art. 38. § 1. <Wijzigingsbepaling van artikel 838 van het Burgerlijk Wetboek.> § 2. <Wijzigingsbepaling van artikel 594,15°, van het Gerechtelijk Wetboek.> § 3. <Wijzigingsbepaling van artikel 598,1°, van het Gerechtelijk Wetboek.> § 4. <Wijzigingsbepaling van artikel 627,6°, van het Gerechtelijk Wetboek.> § 5. <Wijzigingsbepaling van artikel 764,2°, van het Gerechtelijk Wetboek.> § 6. <Wijzigingsbepaling van artikel 1150, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek.> § 7. <Wijzigingsbepaling van artikel 1186, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.> § 8. <Wijzigingsbepaling van artikel 1187, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.> § 9. <Wijzigingsbepaling van artikel 1225 van het Gerechtelijk Wetboek.> § 10. <Wijzigingsbepaling van artikel 162,18°, van het koninklijk besluit nr.64 van 30 november 1939 houdende het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten.> § 11. <Wijzigingsbepaling van artikel 59-(1),32°, van het Wetboek der zegelrechten.> § 12. <Wijzigingsbepaling van artikel 43 van de wet van 8 april 1963 betreffende de jeugdbescherming.> § 13. Opgeheven worden : a) Onverminderd de bepalingen die krachtens de wet van 8 augustus 1980 tot de bevoegdheid van de
Gemeenschappen behore n, de wet van 18 juni 1850 op de regeling der krankzinnigen, gewijzigd bij de wet van 28 december 1873, bij de koninklijke besluiten van 1 juni 1874, 29 juli en 14 augustus 1933 en bij de wet van 10 oktober 1967, met uitzondering van hoofdstuk VII, gewijzigd bij de wetten van 7 april 1964 en 7 mei 1973; b) De woorden " de afgezonderde krankzinnigen " in artikel 7, 1°, tweede lid, van het Kieswetboek. HOOFDSTUK VIII. - Slot- en overgangsbepalingen. Art. 39. Deze wet treedt in werking op de datum bepaald door de Koning, en uiterlijk één jaar na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Art. 40. In afwijking van artikel 39 wordt elke maatregel van vrijheidsbeneming die is genomen krachtens de vroegere wetgeving op de behandeling van de krankzinnigen, van rechtswege opgeheven bij het verstrijken van een termijn van één jaar te rekenen van de inwerkingtreding van deze wet, behalve wanneer die maatregel wordt vervangen door een krachtens de artikelen 13 of 25 genomen maatregel. Art. 41. De geneesheren die in dienst zijn bij de inwerkingtreding van deze wet en ressorteren onder het bij koninklijk besluit van 4 juni 1920 opgericht Bijzonder Fonds, verkrijgen een ten minste even gunstige bezoldigingsregeling als zij tevoren hebben genoten. De met toepassing van artikel 36 van deze wet genomen koninklijke besluiten zijn op hen van toepassing. Art. 42. De registers gehouden overeenkomstig artikel 22 van de wet van 18 juni 1850, gewijzigd bij de wet van 28 december 1873, moeten in elke psychiatrische dienst bewaard worden onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de instelling. problemen bij het omstandig medisch verslag: Omstandig geneeskundig verslag met het oog op de bescherming van de persoon van de geesteszieke (bron Nationale raad Orde van Geneesheren) (18/08/2001) Een psychiater legt aan de Nationale Raad de problemen voor die in zijn regio rijzen wanneer een patiënt gedwongen dient te worden opgenomen in een psychiatrische instelling. De betrokken vrederechter weigert om een omstandig geneeskundig verslag te aanvaarden van de behandelende arts, hetzij huisarts, hetzij psychiater, en zelfs van een collega psychiater van de dienst waar de behandelende arts werkt aangezien deze eventueel in het kader van stafvergaderingen of vervangingen zou kunnen vertrouwd geraakt zijn met de
patiënt. Deze artsen - die hij beschouwt als "verwant" aan de patiënt - leveren volgens deze vrederechter op dat ogenblik een gelegenheidsattest af daar zij niet in volle professionele en intellectuele onafhankelijkheid kunnen oordelen. Dit betekent dat voor elke gedwongen opneming een andere arts moet worden gevonden die bereid is de patiënt te onderzoeken en desgevallend de omstandige geneeskundige verklaring op te stellen. De psychiater vraagt of de behandelende arts dan zo maar kan verzuimen aan de plicht om dringende hulp te verlenen aan een persoon in nood.
Advies van de Nationale Raad : In zijn vergaderingen van 16 juni 2001 en 18 augustus 2001 besprak de Nationale Raad de vraag of een behandelende geneesheer geneeskundige verslagen over zijn patiënten mag afleveren in uitvoering van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke. Artikel 58 van de Code van geneeskundige plichtenleer vermeldt onder g) die verslagen bij de binnen uitdrukkelijk vastgelegde perken geldende wettelijke uitzonderingen op het beroepsgeheim. Hieruit kan worden afgeleid dat behandelaars dergelijke verklaringen mogen afleveren daar het om een uitzondering gaat. Van alle artsen zijn de behandelaars trouwens best geplaatst om het op straffe van niet-ontvankelijkheid van de vordering (artikel 5, §2, alinea 2 van de wet) vereiste omstandig geneeskundig verslag op te stellen dat aan alle wettelijke voorwaarden voldoet (artikel 5, §2, alinea 1 van de wet). Om "te vermijden dat er welkdanige druk wordt uitgeoefend om een persoon te laten opnemen" (Verslag Commissie voor de Justitie, p. 36) heeft de wetgever voorzien dat dit verslag niet mag opgesteld worden "door een geneesheer die een bloed- of aanverwant is van de zieke of van de verzoeker of op enigerlei wijze verbonden is aan de psychiatrische dienst waar de zieke zich bevindt (artikel 5, §2, alinea 2 van de wet). De behandelaars worden door de wetgever niet uitgesloten. Daarnaast geldt de algemene deontologische regel dat elke arts bij het opstellen van een verklaring objectief dient te zijn d.w.z. professioneel en intellectueel onafhankelijk zonder emotionele betrokkenheid, vooringenomenheid of partijdigheid. Sommigen menen dat een dergelijke ingesteldheid in een relatie tussen behandelaar en psychiatrische patiënt niet kan en elke behandelaar de facto geen geneeskundige verklaring in
het kader van de procedure tot gedwongen observatie zou kunnen afleveren. Vanuit ethisch oogpunt kan worden gezegd dat het belang van de patiënt de eerste betrachting van elke arts hoort te zijn. Deze verplichting geldt des te meer wanneer de patiënt niet meer wordt geacht in staat te zijn tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in het vlak van zijn gezondheid. Wanneer een behandelaar op grond van objectieve criteria tot het besluit komt dat zijn patiënt geestesziek is en zijn gezondheid en veiligheid ernstig in gevaar brengt en/of een ernstige bedreiging vormt voor andermans leven en integriteit en dit bij gebreke van enige andere geschikte behandeling dient hij zijn verantwoordelijkheid te nemen. Hij zal, eventueel in overleg met een terzake deskundige en ervaren collega, nagaan of het treffen van beschermingsmaatregelen tot een oplossing van de problematiek kan leiden en zal, zo ja, uitzoeken welke procedure (gewone of spoedprocedure) aangewezen is en op welke wijze deze best gevoerd wordt om het beoogde resultaat te bereiken. In deze is het onder meer belangrijk uit te maken of de behandelaar het omstandig geneeskundig verslag zal opstellen. Niettegenstaande behandelaars het best geplaatst zijn voor het uitschrijven van dit verslag kunnen zij goede redenen hebben om daarvan af te zien. Dit ontslaat hen echter niet van hun plicht ervoor te zorgen dat de vereiste geneeskundige verklaring afgeleverd wordt wanneer zij oordelen dat beschermingsmaatregelen noodzakelijk zijn om groter onheil te voorkomen. Zij kunnen immers niet om persoonlijke redenen het belang van hun patiënt en de eventuele belangen van de gemeenschap veronachtzamen. Zo kunnen zij een beroep doen op derden voor de beoordeling van de situatie en het eventueel opstellen van het omstandig geneeskundig verslag. In de ambulante praktijk is het echter niet altijd gemakkelijk een collega te vinden die de materiële mogelijkheid kan creëren de patiënt te onderzoeken daar deze patiënten geneigd zijn zich aan elk onderzoek door derden te onttrekken. In dergelijke omstandigheden zijn de behandelaars soms verplicht toch het omstandig verslag te schrijven ook al hadden zij in eerste instantie goede redenen om dat niet te doen. Belangrijk in deze specifieke arts-patiëntrelatie is dat de behandelaar voor zover dit mogelijk en verantwoord is de eventualiteit van een gedwongen opneming met de patiënt bespreekt. Zo kan hij meedelen dat hij zich moreel verplicht voelt om een omstandig geneeskundig verslag op te stellen dat als bijlage van een verzoekschrift zal overgemaakt worden aan de vrederechter die, na de patiënt te hebben gehoord, zal beslissen over de voorgestelde gedwongen observatie.
Eventueel kan de behandelaar, zo hij dit haalbaar acht, aan de patiënt voorstellen een second opinion van een andere arts in te winnen zodat aan een buitenstaander het al dan niet opstellen van een omstandig geneeskundig verslag overgelaten wordt. Het is niet gunstig voor de verdere vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt wanneer een met de medewerking van de behandelaar ingediend verzoekschrift, afgewezen wordt. Bij de spoedprocedure wordt het verzoekschrift van een belanghebbende welk vergezeld moet zijn van een omstandig geneeskundig verslag beoordeeld door de procureur des Konings die o.m. aandacht zal schenken aan de motivering van de dringendheid. In dit verband moet worden vermeld dat de procureur des Konings ook ambtshalve kan optreden na het schriftelijk advies van een door hem aangewezen geneesheer. Dit gebeurt bij hoogdringendheid frequent. Het doet zich ook voor dat de behandelaar zich beroept op de noodtoestand om telefonisch informatie door te geven aan de procureur des Konings en geen omstandig geneeskundig verslag opstelt. Bij de gewone procedure wordt het verzoekschrift met het omstandig geneeskundig verslag beoordeeld door de vrederechter die bij gemotiveerd vonnis zijn beslissing kenbaar maakt. Bij afwijzing van het verzoekschrift verwijst de vrederechter soms naar de gebrekkige inhoud van het omstandig geneeskundig verslag en/of naar de kwalificaties van de steller. Behandelaars dienen dan ook bij het opstellen van het omstandig geneeskundig verslag de nodige bedachtzaamheid, zorgvuldigheid en vooruitziendheid aan de dag te leggen. Vooreerst moet de indicatie voor gedwongen observatie vanuit medisch oogpunt op een onbetwistbare wijze vaststaan en op onweerlegbare vaststellingen berusten die in het omstandig verslag moeten weergegeven worden. Vervolgens dienen de wettelijke vereisten van een omstandig geneeskundig verslag strikt nageleefd te worden. In dit verband moet worden vermeld dat de steller van het verslag onder meer moet aantonen dat het om een geesteszieke gaat en dat bv. een diagnose als toxicomanie in dat vlak niet volstaat. Ten slotte dient de steller van het verslag rekening te houden met de rechtspraak. Zo zijn er wettelijke bepalingen die niet door alle vrederechters op dezelfde wijze geïnterpreteerd worden als bv. de draagwijdte van "op enigerlei wijze verbonden zijn aan de dienst waar de zieke zich bevindt" en zo zijn er vredegerechten waar men het ongepast vindt dat behandelaars het omstandig geneeskundig verslag opstellen. Om te voorkomen dat verzoekschriften afgewezen worden is het aan te raden dat de behandelaars, alvorens over te gaan tot het opstellen van een omstandig geneeskundig verslag, de nodige informatie inwinnen over de interpretatie van de wet die tot de
eigenheid van de rechtbank behoort. Van psychiaters mag worden verwacht dat zij door hun onderlinge contacten en ahun LOK-vergaderingen deze kennis kunnen verwerven. Artsen die slechts occasioneel voor deze opdracht worden geplaatst doen er goed aan met een collega, die ervaring heeft in dat vlak, ook betreffende dit aspect van het omstandig geneeskundig verslag te overleggen. Wanneer er geen sprake is van hoogdringendheid laat de tijd dit overleg meestal toe. Het getuigt van weinig vooruitziendheid en het dient het belang van de patiënt zeker niet als behandelaars een omstandige geneeskundige verklaring opstellen wanneer van tevoren vaststaat dat het verzoek tot gedwongen observatie zal afgewezen worden op grond van de kwalificaties van de steller van het verslag. De behandelaar dient in dat geval een pragmatische oplossing te bedenken die de belangen van de patiënt en zijn omgeving maximaal dient. Zo zou het bv. niet verantwoord zijn bewust op een escalatie van de situatie te wachten tot de voorwaarden voor een spoedprocedure vervuld zijn waarbij niet langer de vrederechter maar de procureur des Konings bevoegd is. Zolang er geen hoogdringendheid is beschikt de behandelaar over enige tijd die hem mogelijks toelaat een opname op vrijwillige basis te realiseren of een second opinion in te winnen bij een arts die met de behandelaar geen bindingen heeft, al dient de patiënt met deze voorstellen wel akkoord te gaan. Het is de vraag of een vrederechter de omstandige geneeskundige verklaring van de behandelaar als ongepast zal afwijzen wanneer deze aan alle hoger uiteengezette vereisten voldoet en aangetoond wordt dat de mening van een buitenstaander niet kon ingewonnen worden door een gebrek aan medewerking van de te beschermen persoon. De beschermde geneesheer: bron Nationale raad orde van Geneesheren Een provinciale raad die geconfronteerd wordt met een geschil tussen twee psychiaters van eenzelfde ziekenhuisdienst vraagt het advies van de Nationale Raad over volgende vragen : 1. welke is de band van ondergeschiktheid tussen een psychiater die een geesteszieke behandelt en de "beschermende geneesheer" aangewezen door de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke? Welk is het statuut van deze beschermend geneesheer tegenover de andere artsen van de dienst? 2. heeft de beschermend geneesheer de juridische verantwoordelijkheid voor alle patiënten van de dienst en
wordt hij zo de behandelend geneesheer van alle patiënten? Heeft de beschermde patiënt nog de vrije keuze van zijn behandelend arts? 3. Behoren de forfaitaire bedragen toegekend aan de beschermend geneesheer hem toe? Antwoord van de Nationale Raad: In zijn vergadering van 20 juni 1998 onderzocht de Nationale Raad uw vraag om advies van 27 april 1998 betreffende de verhouding van "de geneesheer-hoofd van dienst" in de zin van de wet betreffende de persoon van de geesteszieke van 26 juni 1990 met een "geneesheer van deze dienst" waarvan sprake in dezelfde wet. Het antwoord op de gestelde vragen is af te leiden uit de bepalingen van de wet en zijn uitvoeringsbesluiten. De bevoegdheden van beide geneesheren zijn door de wetgever vastgelegd en kunnen als volgt worden samengevat. De geneesheer-hoofd van dienst - in uw schrijven 'le médecin-protecteur' genoemd - heeft bondig samengevat de volgende bevoegdheden : hij kan op elk ogenblik een gedwongen opneming beëindigen; hij stelt de omstandige geneeskundige verslagen op waarin hij de redenen aanhaalt voor een verlen-ging van het gedwongen verblijf. Hij kan gedurende het verder verblijf (d.w.z. na veertig dagen gedwongen observatie) in overleg met zijn collega-hoofd van dienst van een andere instelling tot transfer naar deze instelling beslissen; hij kan de patiënt nazorgvoorwaarden opleggen en bij niet naleving ervan tot heropname beslissen; hij houdt het register van de isolatiemaatregelen bij; hij brengt verslag uit over de toestand van een gedwongen opgenomen patiënt telkens wanneer de vrederechter hem daarom verzoekt en informeert de patiënt, een reeks instanties en personen over zijn beslissingen zoals door de wet is bepaald. De geneesheer van de dienst is de behandelende geneesheer die o.m. instaat voor het toezicht, de graad van vrijheidsbeperking en het informeren van de advocaat en de door de zieke gekozen geneesheer en natuurlijk de behandeling zelf. Hij kan autonoom beslissen tot een verblijf buiten de instelling bv. gedurende het weekend en kan beslissen tot deeltijdse hospitalisatie (bv. enkel 's nachts). Dit alles valt onder zijn aansprakelijkheid en voor geen van deze beslissingen heeft hij de toelating nodig van de geneesheer-hoofd van dienst. Uit wat voorafgaat volgt dat de respectievelijke taken van beide geneesheren door de wet duidelijk zijn bepaald. Een onverenigbaarheid van beide functies is
door de wetgever niet voorzien. Uit de wet kan niet worden afgeleid dat er een ondergeschiktheid tussen beide functies bestaat daar nergens wordt voorzien dat de ene aan de andere enige verantwoording over zijn beslissingen verschuldigd is. Evident is wel dat samenwerking tussen beide functies noodzakelijk is wil het wettelijk bepaalde systeem functioneren. In het verslag van de Senaatscommissie staat bv. dat de geneesheer-hoofd van dienst recht heeft op informatie van het multidisciplinair team in functie van de door hem te nemen beslissingen. De samenwerking onder deze geneesheren dient geregeld als onderdeel van het reglement inzake de organisatie en coördinatie van de medische activiteit, aangelegenheid waarover de medische raad advies dient te verstrekken aan de beheerder (artikel 125, 2° van de officieuze coördinatie van de ziekenhuiswet van 21 december 1994). Daarnaast dient een overeenkomst afgesloten te worden tussen de beheerder en de geneesheer-hoofd van dienst en dit overeenkomstig de bepalingen van titel IV van de wet op de ziekenhuizen (artikel 8 van het K.B. van 18 juli 1991 ter uitvoering van artikel 36 van de wet van 26 juni 1990). In dit verband dient te worden opgemerkt dat het niet vaststaat dat de vergoeding van de geneesheer-hoofd van dienst gelijk te stellen is met een medisch honorarium. Vaststaand is wel dat deze vergoeding door de beheerder integraal dient doorgestort te worden aan de geneesheer-hoofd van dienst, al kan deze laatste in zijn overeenkomst met de beheerder de uiteindelijke bestemming van deze vergoeding wijzigen. Na onderzoek van het voorgelegde dossier is de Nationale Raad van oordeel dat de gerezen problematiek in het kwestieuze ziekenhuis dient te worden opgelost door een aanvulling van het reglement inzake de organisatie en de coördinatie van de medische activiteit en door een overeenkomst tussen de beheerder en de geneesheer-hoofd van dienst, en dit overeenkomstig de ziekenhuiswet. Beide stukken en de contracten dienen ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de Provinciale Raad van de provincie waarin het ziekenhuis gelegen is. Op basis van het geheel van de geviseerde documenten, kan de Provinciale Raad dan zijn bevoegdheid uitoefenen in het conflict dat deze artsen verdeelt. 18 JULI 1991. - Koninklijk besluit ter uitvoering van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke. Inwerkingtreding : 27-07-1991
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit moet onder " de wet " worden verstaan : de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke. HOOFDSTUK I. - Modaliteiten volgens welke de procureur des Konings de tenuitvoerlegging vervolgt van de met toepassing van de wet gewezen vonnissen. Afdeling 1. - Behandeling in een ziekenhuis. Art. 2. § 1. De procureur des Konings vordert de directeur van de instelling de zieke in bewaring te nemen, zijn vervoer of zijn overbrenging te laten uitvoeren en tot zijn opname over te gaan. § 2. Wanneer een vonnis de beschermingsmaatregel opheft, vordert de procureur des Konings de directeur van de instelling zulks onmiddellijk ter kennis te brengen van de zieke en hem mede te delen dat hij de instelling mag verlaten. Er wordt op dezelfde wijze gehandeld : a) in de gevallen voorzien in artikel 9, laatste lid, van de wet; b) wanneer de rechtbank bij wie de zaak aanhangig is, geen uitspraak gedaan heeft binnen de termijn voorzien bij artikel 30, § 3, lid 4, van de wet; § 3. De procureur des Konings verzendt zijn vordering met behulp van de snelste communicatiemiddelen. Afdeling 2. - Verpleging in een gezin. Art. 3. § 1. De procureur des Konings vordert de persoon die is aangewezen om de zieke te bewaken, deze laatste in bewaring te nemen en, in voorkomend geval, zijn vervoer of zijn overbrenging naar het gezin te laten uitvoeren. § 2. Wanneer een vonnis de beschermingsmaatregel opheft, vordert de procureur des Konings de persoon aangewezen om de zieke te bewaken, deze laatste daarvan onmiddellijk in kennis te stellen en hem mede te delen dat hij het gezin waarin hij werd geplaatst, in voorkomend geval, mag verlaten. Er wordt op dezelfde wijze gehandeld wanneer de rechtbank bij wie de zaak aanhangig is, geen uitspraak gedaan heeft binnen de termijn voorzien bij artikel 30, § 3, lid 4, van de wet. § 3. De procureur des Konings verzendt zijn vordering met behulp van de snelste communicatiemiddelen. Afdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen. Art. 4. De directeur van de instelling of, naar gelang van het geval, de persoon aangewezen om de zieke te bewaken, deelt aan de personen die krachtens de artikelen 28 en 33 van de wet, het toezicht uitoefenen, de datum en het uur mee waarop de beschermingsmaatregel ten uitvoer is gelegd of waarop er een einde is aan gemaakt.
Art. 5. In voorkomend geval gaat de procureur des Konings na of de minderjarige of de onbekwaamverklaarde werkelijk is toevertrouwd geworden aan de persoon die door de vrederechter met toepassing van artikel 21, lid 2, van de wet is aangewezen. HOOFDSTUK II. - Modaliteiten volgens welke de procureur des Konings de tenuitvoerlegging vervolgt van zijn beslissing gewezen met toepassing van artikel 9 van de wet. Art. 6. Met behulp van de snelste communicatiemiddelen doet de procureur des Konings aan de directeur van de instelling een afschrift toekomen van de beslissing waarin de opneming ter observatie van de zieke wordt bevolen en vordert hij hem de zieke in bewaring te nemen, zijn vervoer te laten uitvoeren en tot zijn opname over te gaan. De beslissing van de procureur des Konings vermeldt de datum en het uur waarop de maatregel werd bevolen. Art. 7. Binnen vierentwintig uur na zijn beslissing dient de procureur des Konings, in twee exemplaren, het in artikel 5 van de wet bedoelde verzoekschrift in bij de griffie van het vredegerecht. Wanneer de termijn van vierentwintig uur verstrijkt op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, wordt de vervaldag verschoven tot de eerstvolgende werkdag. Het verzoekschrift wordt door de griffier op zijn datum en uur voor gezien getekend, ingeschreven in het register van de verzoekschriften en bij het dossier van de rechtspleging gevoegd. De griffier doet een afschrift van het voor gezien getekend verzoekschrift aan de procureur des Konings toekomen. De procureur des Konings brengt de directeur van de instelling onverwijld en met behulp van de snelste communicatiemiddelen op de hoogte van de indiening van het verzoekschrift binnen de termijn bepaald in artikel 9, lid 5, van de wet. Binnen dezelfde termijn doet de procureur des Konings een afschrift van zijn beslissing en van zijn verzoekschrift toekomen aan de personen vermeldt in artikel 9, lid 6, van de wet. HOOFDSTUK III. - Toezicht op de psychiatrische diensten. Art. 8. De bij de wet bedoelde psychiatrische diensten worden, op niet nader bepaalde dagen en zonder voorafgaande publiciteit, ten minste één keer per jaar bezocht door de procureur des Konings van het arrondissement en de vrederechter van de plaats waar de dienst gelegen is.
Art. 9. De magistraten bezoeken persoonlijk de psychiatrische diensten waar zij de opgenomen patiënten ontmoeten. Zij gaan inzonderheid de regelmatigheid van het verblijf in de instelling na, alsmede de naleving van de bepalingen van de artikelen 3 en 32 van de wet. Zij kunnen inzage nemen van alle elementen van het dossier die niet onder het medisch geheim vallen. Art. 10. In geval van ontvluchting van een geesteszieke doet de directeur van de instelling al het nodige voor zijn wederopneming in de instelling. Hij geeft onmiddellijk bericht van de ontvluchting en, in voorkomend geval, van de wederopneming aan de persoon die om de opneming ter observatie heeft verzocht, aan de procureur des Konings en aan de vrederechter. HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding. Art. 11. Dit besluit treedt in werking op de dag van de inwerkingtreding van de wet van 26 juni 1990, betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke. Art. 12. Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. 18 JULI 1991. - Koninklijk besluit ter uitvoering van artikel 36 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke. Publicatie : 26-07-1991 Inwerkingtreding : 27-07-1991 HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen. Art. 1 HOOFDSTUK II. - Voorschriften inzake de psychiatrische diensten die ertoe gehouden zijn geesteszieken op te nemen ten aanzien van wie een beschermingsmaatregel is genomen. Afdeling 1. - Voorwaarden waaronder de psychiatrische diensten ertoe gehouden zijn geesteszieken, wier toestand beschermingsmaatregelen vergt, op te nemen. Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : 1° " De wet van 26 juni 1990 " : de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke; 2° " De bevoegde overheid " : de overheden die bevoegd zijn voor het gezondheidsbeleid op grond van artikel 59bis, 59ter of 108ter van de Grondwet; 3° " Een A-dienst " : een dienst neuro-psychiatrie voor observatie en behandeling, erkend als A-dienst overeenkomstig de wetgeving op de ziekenhuizen; 4° " Een T-dienst " : een dienst neuro-psychiatrie voor behandeling, erkend als T-dienst overeenkomstig de
wetgeving op de ziekenhuizen; 5° " Een K-dienst " : een dienst neuro-psychiatrie voor kinderen, erkend als K-dienst overeenkomstig de wetgeving op de ziekenhuizen; 6° " Beschermingsmaatregel " : een beschermingsmaatregel genomen met toepassing van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke. HOOFDSTUK II. - Voorschriften inzake de psychiatrische diensten die ertoe gehouden zijn geesteszieken op te nemen ten aanzien van wie een beschermingsmaatregel is genomen. Afdeling 1. - Voorwaarden waaronder de psychiatrische diensten ertoe gehouden zijn geesteszieken, wier toestand beschermingsmaatregelen vergt, op te nemen. Art. 2. Voor zover ze hiertoe door de bevoegde overheid aangewezen werden, zijn de A-diensten van psychiatrische ziekenhuizen, de A-diensten van algemene ziekenhuizen die werken in het kader van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, de T-diensten en de K-diensten ertoe gehouden de geesteszieken ten aanzien van wie er een beschermingsmaatregel gelast werd, op te nemen. Afdeling 2. - Specifieke functionele voorwaarden waaraan de in afdeling 1 bedoelde diensten moeten voldoen. Art. 3. § 1. De in afdeling 1 bedoelde diensten moeten over een huishoudelijk reglement beschikken dat, onverminderd het bepaalde in artikel 125, eerste lid, 2°, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, ter goedkeuring werd voorgelegd aan de bevoegde overheid. Dit reglement wordt ter kennis gebracht van de procureur des Konings en van de vrederechter van de plaats waar de dienst gelegen is alsook van de vrederechter die de beschermingsmaatregel bevolen heeft. § 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 32, § 2, van de wet van 26 juni 1990, moet het in § 1 bedoelde reglement ten minste de volgende aangelegenheden regelen : 1° interne beschermingsmaatregelen; 2° wijze waarop de rechten van de zieke gewaarborgd worden, inzonderheid deze bedoeld in artikel 32 van de wet van 26 juni 1990. Art. 4. De in afdeling 1 bedoelde diensten moeten een jaarverslag opmaken met de lijst van de patiënten die, ten gevolge van een beschermingsmaatregel in de dienst werden opgenomen. Dit jaarverslag wordt overgemaakt aan de door de bevoegde overheid aangewezen geneeshereninspecteurs-psychiaters, aan de vrederechter van de plaats waar de dienst gelegen is en aan de procureur des
Konings. Art. 5. § 1. Indien een persoon ten aanzien van wie een beschermingsmaatregel gelast werd, in een daartoe in de dienst aangewezen isoleer- en observatiekamer ondergebracht wordt, dient de geneesheer-hoofd van dienst deze dwangmaatregelen in een register op te tekenen met vermelding van hun duur, aard en medische indicatie. Dit register wordt dagelijks geparafeerd door de behandelende geneesheer van dienst die er zijn bevindingen bij aantekent. § 2. Indien er maatregelen zoals bedoeld in § 1 worden genomen, moet het verpleegkundig personeel een intensief en regelmatig toezicht houden. Afdeling 3. - De geneesheer-hoofd van de dienst. Art. 6. § 1. De geneesheer-hoofd van dienst, bevoegd om beschermingsmaatregelen te nemen, wordt op voorstel van de beheerder aangewezen door de bevoegde overheid. § 2. Personen die de in § 1 bedoelde aanwijzing wensen te bekomen moeten erkend zijn als geneesheer-specialist in de neuro-psychiatrie of in de psychiatrie en moeten geslaagd zijn voor een examen ingericht door een commissie van deskundigen die is aangesteld door de bevoegde overheid. § 3. De geneesheren-specialist in de neuro-psychiatrie of in de psychiatrie die geslaagd zijn voor het examen georganiseerd in toepassing van de wet van 18 juni 1850 op de behandeling van krankzinnigen, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1873 en 7 april 1964 worden vrijgesteld van het in § 2 bedoelde examen. Art. 7. De in artikel 6, § 2, bedoelde commissie wordt voorgezeten door de voorzitter van de nationale raad van de orde der geneesheren en is samengesteld uit een door de bevoegde overheid aangewezen vrederechter die als ondervoorzitter fungeert, geneesheren-inspecteurspsychiaters, hoogleraren in de psychiatrie, van de onderscheiden medische faculteiten, met praktijkervaring inzake gedwongen opnamen en twee geneesherendiensthoofden van niet-universitaire psychiatrische ziekenhuisdiensten eveneens met praktijkervaring inzake gedwongen opnamen. Art. 8. Onverminderd de door het R.I.Z.I.V. verschuldigde honoraria voor het toezicht en voor de gespecialiseerde medische zorgen, wordt de geneesheerhoofd van dienst voor de administratieve activiteiten verricht in het kader van de wet van 26 juni 1990 forfaitair vergoed. Deze forfaitaire vergoeding die via de verpleegdagprijs aan de beheerder van het ziekenhuis wordt overgemaakt bestaat uit : - een forfaitair bedrag van (3.700 EUR) per jaar, op voorwaarde dat er gedurende dat dienstjaar ten minste
één geesteszieke, ten aanzien van wie er een beschermingsmaatregel gelast werd, opgenomen werd;
- een bijkomend forfaitair bedrag van (186 EUR) per geesteszieke die gedurende het dienstjaar in de dienst opgenomen werd ten gevolge van een beschermingsmaatregel. Deze vergoeding wordt, op basis van een tussen de beheerder en de geneesheer-hoofd van dienst gesloten overeenkomst, door de beheerder integraal doorgestort aan de geneesheer-hoofd van dienst. Deze overeenkomst wordt afgesloten overeenkomstig de bepalingen van titel IV van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987. Art. 9. In geval van grove nalatigheid of schending van de wettelijke of conventionele verplichtingen in hoofde van de geneesheer-hoofd van dienst, kunnen de beheerder en/of de geneesheren-inspecteurspsychiaters, na het advies van de in artikel 7 bedoelde commissie ingewonnen te hebben, aan de bevoegde overheid diens intrekking van de aanwijzing voorstellen. Afdeling 4. - Het vervoer en de overbrenging van de geesteszieken. Art. 10. § 1. Het vervoer en de overbrenging van de geesteszieke die het voorwerp uitmaakt van een beschermingsmaatregel, worden verzekerd door de dienst 100 of door ieder andere, terzake gespecialiseerde dienst die, op grond van een met de Staat gesloten overeenkomst, aanvaard hebben hun medewerking aan het eenvormig oproepstelsel te verlenen. Bij de overbrenging of het vervoer is de aanwezigheid van gekwalificeerd personeel of, naargelang van het geval, van leden van de openbare macht in burger vereist. § 2. Alvorens een geesteszieke die het voorwerp uitmaakt van een beschermingsmaatregel overgebracht wordt naar een andere psychiatrische dienst maakt de geneesheer-hoofd van dienst, ten behoeve van de geneesheer-hoofd van dienst van de dienst waarnaar bedoelde geesteszieke overgebracht wordt, een omstandig rapport op dat minstens volgende elementen omvat : 1° de psychiatrische waarnemingen en andere relevante medische en sociale vaststellingen; 2° de resultaten van de testen en de verrichte technische onderzoeken; 3° de aard en de resultaten van de toegepaste behandelingen; 4° in bijlage wordt een copij gevoegd van alle stukken die in uitvoering van de wet van 26 juni 1990 werden opgemaakt en die noodzakelijk zijn voor de verdere behandeling van de geesteszieke.
HOOFDSTUK III. - Wijze waarop het register bedoeld in artikel 10 van de wet van 26 juni 1990 wordt bijgehouden. Art. 11. Het in artikel 10 van de wet van 26 juni 1990 voorziene register wordt op elke bladzijde genummerd en geparafeerd door de vrederechter van de plaats van de dienst. Het wordt bijgehouden door de directeur van de instelling en wordt ter beschikking gehouden van de rechterlijke overheden en van de geneeshereninspecteurs-psychiaters. De personen die met toepassing van artikel 7 van de wet van 26 juni 1990 zijn aangewezen of gekozen kunnen inzage krijgen van alle gegevens van het register betreffende de geesteszieke in wiens belang ze werden aangewezen of gekozen. Dit register verstrekt volgende gegevens met betrekking tot de zieke : 1° de naam en voornamen; 2° de geboorteplaats; 3° de woonplaats; 4° de verblijfplaats; 5° de nationaliteit; 6° het beroep; 7° de burgerlijke staat; 8° de datum en uur van opname in de instelling; 9° de datum en uur van het ontslag uit de instelling; 10° alle inlic htingen met betrekking tot administratieve of rechterlijke beslissingen genomen in het kader van de wet van 26 juni 1990; 11° de beslissingen inzake de bescherming van de goederen van de zieke; 12° elk verlof; 13° de naam, voornaam en woonplaats van de personen die, in toepassing van artikel 7 van de wet van 26 juni 1990, aangewezen of gekozen werden; 14° de naam, voornaam, woonplaats en hoedanigheid van de wettelijke vertegenwoordiger van de zieke; 15° de eventuele bevindingen van de in 13° bedoelde personen. Dit register wordt bij elk bezoek voorgelegd aan de personen die krachtens artikel 33 van de wet van 26 juni 1990 belast zijn met het toezicht op de instelling die er hun visum op aanbrengen en, zo daartoe aanleiding bestaat, er hun bemerkingen in optekenen. HOOFDSTUK IV. - De intrekking van de erkenning. Art. 12. Ingeval de erkenning van een ziekenhuis of een ziekenhuisdienst, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, ingetrokken wordt, wordt deze beslissing tot intrekking van de erkenning ter kennis gebracht van de vrederechter van de plaats waar de dienst gelegen is. Deze wijst de dienst aan naar dewelke de geesteszieken, ten aanzien van wie de opneming ter observatie of het verder verblijf gelast werd, dienen overgebracht te worden.
HOOFDSTUK V. - Modaliteiten voor het verdere verblijf en de nazorg. Art. 13. De diensten die, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, patiënten opnemen ten aanzien van wie het verder verblijf gelast werd, zullen een schriftelijke overeenkomst afsluiten met de geëigende instellingen die gemachtigd zijn de nazorg te verzekeren. HOOFDSTUK VI. - Voorwaarden waaronder een zieke verpleegd kan worden in een gezin. Art. 14. De door de vrederechter aangewezen personen en hun gezin die een geesteszieke, voor wie beschermingsmaatregelen noodzakelijk blijken, opnemen, worden begeleid door een ziekenhuisdienst voor psychiatrische gezinsverpleging. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen. Art. 15. In afwijking van artikel 6 van dit besluit blijven de geneesheren benoemd op grond van de wet van 18 juni 1850 op de behandeling van krankzinnigen, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1873 en 7 april 1964, de functie van geneesheer-hoofd van dienst verder uitoefenen. Art. 16. In afwachting dat de bevoegde overheden de in artikel 2 bedoelde diensten hebben aangewezen, en voor zover de desbetreffende geneesheer-hoofd van dienst voldoet aan de bepalingen van artikel 6 of 14, worden alle A-diensten van psychiatrische ziekenhuizen, alle Adiensten van algemene ziekenhuizen die werken in het kader van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, alle T-diensten en alle K-diensten van ambtswege beschouwd als diensten die ertoe gehouden zijn patiënten op te nemen ten aanzien van wie er een beschermingsmaatregel gelast werd. Art. 17. Dit besluit treedt in werking op 27 juli 1991. Art. 18. Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Sociale Zaken zijn belast met de uitvoering van dit besluit.