Artikelen
Mw. M.J.G Elling FFP1
Pensioen in eigen beheer aan het einde van de levenscyclus? Vp-bulletin 2015/45 De directeur grootaandeelhouder (dga) kan zijn pensioen opbouwen bij een verzekeringsmaatschappij of (beroeps)pensioenfonds, maar mag ook in de eigen BV een voorziening vormen. Het leek allemaal zo mooi, fiscale voordelen en tegelijkertijd de mogelijkheid de gelden binnen de BV te houden. Maar inmiddels vragen veel dga's zich af waarom zij ooit aan de opbouw van pensioen in eigen beheer zijn begonnen. Door een verlaagd tarief vennootschapsbelasting is het fiscale voordeel niet meer wat het geweest is en bij echtscheiding, waardeoverdracht en bijvoorbeeld een dividenduitkering loopt de dga tegen de gevolgen van een sterk gedaalde marktrente aan. Daarnaast hebben veel BV's simpelweg niet voldoende vermogen om het pensioen uit te keren. Vanaf 2016 moet het allemaal beter zijn. In december 2013 bevestigde de Staatssecretaris van Financiën (hierna: de staatssecretaris), dat politiek Den Haag zoekt naar een verzachting van de knelpunten. Net voor het zomerreces 2015 is uiteindelijk een uitwerking van de oplossingsrichtingen aan de Tweede Kamer gestuurd. Daarbij heeft de staatssecretaris aangegeven dat hij ernaar streeft een wijziging van de regelgeving al per 2016 in te laten gaan. In dit artikel geef ik aan waar de problemen liggen en aan welke oplossingen wordt gedacht. Het artikel is geschreven naar de stand van zaken op 15 september 2015.
1.
De knelpunten in de praktijk
De dga kan te maken krijgen met een aantal obstakels rondom het pensioen in eigen beheer. Dit heeft eraan bijgedragen dat pensioen als ingewikkeld wordt ervaren, er veel discussie met de Belastingdienst is en dat de politiek nu met een oplossing wil komen. Maar wat zijn die obstakels? Hierna noem ik een aantal veel voorkomende. 1.1. Ingewikkeld dus kostenverhogend Het wettelijk kader voor pensioenregelingen is sinds eind jaren negentig vier keer aangepast en er is in de meeste regelingen dus vier keer sprake van een overgangsbepaling voor oude aanspraken.2 Hierdoor is het soms lastig
1
Mw. M.J.G Elling FFP is als financieel planner/pensioenadviseur werkzaam bij Auxilium Adviesgroep te Leusden. Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.
2
Voor 1 juni 2004 moesten regelingen zijn aangepast aan de Witteveen-wetgeving, voor 1 januari 2006 aan de Wet VPL (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling), voor 1 januari 2014 aan de Wet VAP (Wet verhoging AOW en pensioenrichtleeftijd) en voor 1 januari 2015 aan de Wet VP (Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en de novelle).
exact te bepalen wat de pensioenaanspraken zijn en pas als die bekend zijn, kan de waarde ervan worden bepaald. De berekening van de waarde gebeurt op actuariële grondslagen. Dit betekent dat rekening wordt gehouden met de ingangsdatum en de uitkeringsduur van het pensioen, maar ook met de rentestand op het moment van rekenen en met de kans dat de gerechtigde lang leeft of juist jong overlijdt (sterftekans). Duidelijk mag zijn dat hiervoor specialisten nodig zijn, wat leidt tot hogere kosten zowel bij de BV als bij de Belastingdienst. 1.2. De waarde van het pensioen Maar wat is nu de werkelijke waarde van het toegezegde pensioen? Bij pensioen in eigen beheer zijn drie waardes van belang: 1. de fiscale waarde, die wordt gebruikt voor de aangifte vennootschapsbelasting; 2. de waarde in het economisch verkeer, die onder andere een rol speelt bij het afstorten van het pensioen naar een verzekeringsmaatschappij, bij een echtscheiding (aanspraken van de ex-echtgenoot) en om de ruimte voor een dividenduitkering te bepalen;3 3. de beste schatting van de waarde van het pensioen volgens de Raad voor de Jaarverslaggeving,4 ook wel de RJ-waarde genoemd. Deze waarde moet vanaf boekjaar 2014 op de commerciële balans van alle BV's worden vermeld. De waarde in het economisch verkeer en de RJ-waarde zijn allebei bedoeld om de ‘werkelijke waarde’ van het pensioen weer te geven. De waarde in het economisch verkeer betreft de interpretatie die de Belastingdienst aan de pensioenregeling en rekenregels heeft gegeven, terwijl de RJ-waarde is gebaseerd op de uitleg van de Raad voor de Jaarverslaggeving. Voor de in dit artikel besproken problematiek is de RJ-waarde niet van belang. De staatssecretaris, en dus de Belastingdienst, sluit namelijk aan bij de waarde in het economisch verkeer. De waarde in het economische verkeer (hierna: WEV) is al jaren veel hoger dan de fiscale waarde, omdat de grondslagen voor de berekeningen verschillen. De fiscale waarde wordt namelijk berekend op basis van wettelijke regels voor de bepaling van het fiscale resultaat. Zo wordt de rente op (minimaal) 4% gesteld en wordt geen waarde toegekend aan een eventuele indexatie van het pensioen. Ook mag de BV geen voorziening vormen voor het overlijdensrisico van de dga vóór de pensioendatum. Deze waarderingsregels sluiten niet aan bij de werkelijkheid
3
In dit artikel ga ik ervan uit dat de waarde in het economisch verkeer van het pensioen gelijk is aan de Benaderde Marktwaarde zoals gepubliceerd door de Belastingdienst in het Vraag & Antwoord 13-006 d.d. 27 november 2013.
4
RJ-Uiting 2014-4.
Afl. 10 - oktober 2015 Vp-bulletin 2015/4513
Artikelen
Pensioen in eigen beheer aan het einde van de levenscyclus?
en zo is het verschil tussen de fiscale waarde en de WEV geboren. De WEV is de waarde die het pensioen in het zakelijk verkeer heeft, vergelijkbaar met de koopsom die een verzekeringsmaatschappij vraagt als zij het pensioen moet uitvoeren. Met andere woorden: de commerciële waarde. Een commerciële waarde wordt natuurlijk niet op de hiervoor vermelde fiscale grondslagen berekend. De marktrente is momenteel aanzienlijk lager dan 4%5 en een lagere rente betekent een hogere koopsom. Ook zal een verzekeraar een opslag op de koopsom rekenen voor een geïndexeerd pensioen en het sterfterisico voor de pensioendatum. Dit alles maakt dat de fiscale waarde (bij de huidige rentestand) per definitie lager is dan de WEV. In voorbeeld 1 van mevrouw J. Boom (dga) die pensioen heeft opgebouwd in haar BV (Bos BV) werk ik dit cijfermatig uit.
Voorbeeld 1 mevrouw J. Boom Mevrouw J. Boom (dga) is geboren op 1 januari 1950 Haar echtgenoot is geboren op 1 januari 1947 De pensioendatum is 1 januari 2015 Het pensioen bedraagt € 25.000 ouderdomspensioen € 17.500 partnerpensioen Het pensioen wordt jaarlijks verhoogd op basis van de prijsindex De waarde van dit pensioen bedraagt per 1 augustus 2015: De fiscale waarde bedraagt De commerciële waarde (WEV) bedraagt
€ 355.461 € 789.760
In het voorbeeld van mevrouw Boom is de WEV ruim twee keer zo hoog als de fiscale waarde. Zouden mevrouw Boom en haar partner jonger zijn, dan was het verschil nog veel groter geweest. 1.3 Dividend Als de waarde van het pensioen (en eventuele andere verplichtingen) bekend is, wordt duidelijk over welk vermogen de BV vrij kan beschikken en in hoeverre een dividenduitkering kan worden gedaan. Doordat de fiscale waarde van het pensioen lager is dan de WEV, ontstaat een vertekend beeld van de mogelijkheid dividend uit te keren. Dit wordt duidelijk als we kijken naar voorbeeld 2 met de vereenvoudigde balans van Bos BV.
5
14
De voor de commerciële waarde (Benaderde Marktwaarde) te hanteren rente bedraagt per augustus 2015 1,05% (U-rendement 0,55 verhoogd met 0,5).
Voorbeeld 2a Vereenvoudigde balans op fiscale grondslagen van Bos BV op 1 augustus 2015 Liquide middelen € 800.000 Totaal € 800.000
Eigen vermogen € 444.539 Pensioenvoorziening fiscaal € 355.461 Totaal € 800.000
Mevrouw Boom overweegt begin augustus 2015 op basis van de fiscale balans een dividend van € 400.000 uit te keren. Er lijkt immers meer dan genoeg vermogen in de BV te zijn om aan de pensioenverplichting te kunnen voldoen. De BV moet echter de beslissing dividend uit te keren baseren op de werkelijke waarde van het pensioen.
Voorbeeld 2b Vereenvoudigde balans Bos BV rekening houdend met de WEV6 Liquide middelen € 800.000 Totaal € 800.000
Eigen vermogen € 10.240 Pensioenvoorziening commercieel € 789.760 Totaal € 800.000
Houdt zij rekening met de WEV, dan beschikt de BV net over voldoende vermogen om het pensioen levenslang uit te kunnen keren, maar is er geen ruimte voor een (groot) dividend. Vindt de dividenduitkering toch plaats, dan kan worden gesteld dat het pensioen deels is afgekocht en kan de Belastingdienst fiscale sancties opleggen.7 1.4 Economie zit niet mee De situatie van mevrouw Boom lijkt nog redelijk rooskleurig. Zij kan helaas niet het gewenste dividend, maar waarschijnlijk wel een levenslang pensioen uit haar BV ontvangen. Veel dga's hebben de ingewikkelde regelgeving rondom het pensioen in eigen beheer niet begrepen of onderkend en door de economisch zware jaren hebben veel ondernemingen niets of veel minder dan gepland apart kunnen leggen voor de oudedagsvoorziening van de dga. Ook het rendement op beleggingen is vaak sterk achtergebleven bij de verwachtingen. Op basis van de cijfers 2012 en 20138 heeft maar 10% respectievelijk 7% van
6
Dit betreft een vereenvoudigde balans. Met een eventuele actieve latentie VPB is hierin dan ook geen rekening gehouden.
7
Afkoop van pensioen is een niet toegestane handeling. De sancties bestaan uit het betrekken van de volledige commerciële waarde in de loonheffing (maximaal 52%) plus een heffing van revisierente (maximaal 20%).
8 Bron: Het Ondernemerspensioen, een reactie op de brief van Staatssecretaris van Financiën 6 december 2013 (DB/2013/357) van de Werkgroep Ondernemerspensioen Tilburg University.
Afl. 10 - oktober 2015
Vp-bulletin 2015/45
Artikelen
Pensioen in eigen beheer aan het einde van de levenscyclus?
de BV's voldoende vermogen uitgaande van de commerciële waarde. Voor de resterende 90% respectievelijk 93% is het de vraag of de BV ook op de langere termijn aan haar verplichting kan voldoen en of er dus ook op latere leeftijd van de dga nog een inkomen is. 1.5 Is het pensioenkapitaal liquide? In het voorgaande voorbeeld van mevrouw Boom is het geld liquide in de BV aanwezig. De loonheffing kan worden betaald en het netto pensioenbedrag kan aan mevrouw Boom worden overgemaakt. In de praktijk zijn de bezittingen van de BV echter vaak belegd in onroerend goed, effecten of bijvoorbeeld een lening aan de dga. Dat belegde vermogen is veelal op enig moment nodig om aan de pensioenverplichting te kunnen voldoen. We kijken in voorbeeld 3 weer naar mevrouw Boom en Bos BV en gaan er nu vanuit dat mevrouw Boom een schuld heeft aan haar BV, een aflossingsvrije lening in verband met haar eigen woning.
Voorbeeld 3 Vereenvoudigde balans Bos BV Liquide middelen € 500.000 Eigenwoninglening dga J. Boom € 300.000 Totaal € 800.000
Eigen vermogen € 10.240 Pensioenvoorziening commercieel € 789.760 Totaal € 800.000
Bos BV beschikt dus net als in voorbeeld 2 over voldoende vermogen om het pensioen levenslang uit te kunnen keren, maar een deel van het voor pensioen benodigde kapitaal is belegd in een financiering aan de dga. Nadat de liquide middelen zijn uitgeput zullen de rente-inkomsten uit de lening van mevrouw Boom niet toereikend zijn om het volledige pensioen uit te keren. De BV heeft het hoofdsaldo van de lening nodig om aan haar verplichtingen te kunnen blijven voldoen. En het is maar de vraag of een bank te zijner tijd bereid is om de lening van mevrouw Boom over te sluiten zodat er liquiditeiten in de BV komen. Naast het liquiditeitsvraagstuk in de BV speelt überhaupt de aflossing van de lening. Bij het aangaan van de lening was het de bedoeling om deze ooit middels een dividenduitkering af te lossen. Mevrouw Boom denkt dat het daarvoor nu, net na haar pensioendatum, een mooi moment is. Zij wil een dividend ontvangen van € 400.000, zodat na betaling van de aanmerkelijkbelangheffing (25%) € 300.000 overblijft waarmee zij de eigenwoninglening bij de BV kan aflossen. Nu er geen ruimte is voor een dividend kan mevrouw Boom haar lening dus niet (via deze weg) aflossen. 1.6 Verwarring De toe- of afname van de fiscale waarde van het pensioen zorgt voor een verliespost of toevoeging aan de winst van de BV en heeft zo gevolgen voor de hoogte van de verschuldigde vennootschapsbelasting. De WEV is hierbij
niet van belang. De heffing van loonbelasting vindt daarentegen plaats over het werkelijk uit te keren pensioen. Hierbij speelt de WEV juist wel een rol. Dit onderscheid — fiscale waarde voor vennootschaps belasting, commerciële waarde voor loonbelasting — werkt verwarrend. Er is immers niet direct zicht op de loonbelastingclaim die op de BV drukt. 1.7 Afstorten pensioen Op enig moment ontstaat vaak de wens de BV te liquideren. De onderneming is verkocht, de dga (en diens partner) wordt wat ouder en kiest voor een eenvoudiger structuur. Het pensioen moet dan worden ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij tegen betaling van een koopsom. Die koopsom is vergelijkbaar met de WEV en is dus aanzienlijk hoger dan de fiscale waarde. Indien dit geld niet (liquide) aanwezig is, is dat een belemmering voor de liquidatie van de BV. Los hiervan is het de vraag of het gunstig is om met de huidige lage rente en dus hoge tarieven een pensioen af te storten. Voor een dga die de pensioenleeftijd nog niet heeft bereikt is een ander obstakel dat veel verzekeringsmaatschappijen geen pensioenproduct aanbieden aan een dga. 1.8 Echtscheiding De ex-echtgenoot van een dga kan verlangen dat het hem/haar toekomende pensioen buiten de BV van de dga, bijvoorbeeld bij een verzekeraar, wordt ondergebracht. In dat geval bepaalt de verzekeringsmaatschappij een koopsom (commerciële waarde), die hoger is dan de fiscale waarde van dat deel van het pensioen. Stel dat mevrouw Boom per 1 augustus 2015 gaat scheiden en dat het volledige pensioen is opgebouwd tijdens haar huwelijk met de heer Boom. Volgens de wettelijke regeling heeft de heer Boom dan aanspraak op de helft van het ouderdomspensioen van mevrouw Boom (in dit geval € 12.500) en op het volledige partnerpensioen (€ 17.500). De fiscale waarde van de totale pensioenaanspraken is € 355.461 (zie voorbeeld 1). De commerciële waarde van het pensioen dat aan de heer Boom moet worden uitbetaald bedraagt ca. € 420.000 en is dus hoger dan de fiscale waarde van het totale pensioen.9 Het afstorten vergt dus nogal wat van de BV. Overigens lijkt de lijn in meer recente jurisprudentie,10 dat de ex-partner meer dan voorheen meedeelt in een onderdekking. 1.9 Extern eigen beheer Stel dat mevrouw Boom uit ons voorbeeld 100% van de aandelen van Bos BV bezit. Op haar beurt bezit Bos BV aandelen van Forest Werkt BV. Mevrouw Boom is altijd in dienst geweest van Forest Werkt BV en het pensioen is
9
Indien de heer Boom vóór mevrouw Boom overlijdt, keert het recht op uitbetaling van het ouderdomspensioen terug naar mevrouw Boom en zal de verzekeraar het pensioen verder aan haar uitkeren.
10
Bijv. Hof Den Haag 17 september 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3016 en Hof Den Haag 18 juni 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2744.
Afl. 10 - oktober 2015 Vp-bulletin 2015/4515
Artikelen
Pensioen in eigen beheer aan het einde van de levenscyclus?
opgebouwd in Bos BV. Omdat de werkgever en de pensioenuitvoerder nu niet dezelfde BV is, is sprake van extern eigen beheer.
Voorbeeld 4 Holdingstructuur
Den Haag wil de gevolgen van het huidige onderscheid tussen de fiscale en commerciële waarderingsregels verzachten. In 2013 is daarvoor een aantal oplossingsrichtingen aangegeven, in de brief van 2 juni 2014 is een en ander bevestigd en is een extra oplossingsvariant aangedragen en op 1 juli 2015 heeft de staatssecretaris een tweetal oplossingsrichtingen als kanshebbers aangemerkt. Helaas nog geen concreet voorstel, maar een uitwerking die de basis vormt voor het Kamerdebat.
J. Boom 100% Bos BV 100% Forest Werkt BV
De werkgever (Forest Werkt BV) is over de jaren dat mevrouw Boom pensioen opbouwt pensioenpremie verschuldigd aan Bos BV en dat geeft problemen. Een deel van de pensioenpremie is namelijk niet aftrekbaar bij Forest Werkt BV, omdat dit ziet op de indexatie van het pensioen. Dat niet-aftrekbare bedrag moet bij Forest Werkt BV op de actiefzijde van de balans worden vermeld, totdat het pensioen wordt uitgekeerd en daadwerkelijk wordt geïndexeerd. Bos BV daarentegen maakt winst doordat zij de commercieel berekende premie ontvangt, terwijl zij deze niet geheel ten laste van de winst mag brengen. Met andere woorden: de pensioenpremie is bij Forest Werkt BV niet volledig aftrekbaar, terwijl de ontvangsten bij Bos BV wel gedeeltelijk in de winst worden betrokken.11 Bij een fiscale eenheid ligt dit iets anders, omdat daar winsten en verliezen van beide BV's met elkaar worden verrekend. Deze ongelijkheid en het op te nemen activum zijn, zoals hiervoor geschetst, lastig bij extern eigen beheer. Maar ook als het pensioen in dezelfde BV wordt opgebouwd als waarin het dienstverband zit, kan deze regelgeving belemmerend werken. Denk daarbij aan een herstructurering of overname waarbij het pensioen naar een andere BV moet worden overgedragen.
2.
Oplossingsrichtingen vanuit Den Haag
Een eenvoudige oplossing van een aantal van deze knelpunten lijkt het pensioenbedrag te verlagen, zodat aanzienlijk minder vermogen nodig is. Het pensioen is echter een onderdeel van de arbeidsbeloning van de dga, een rechtens afdwingbare toezegging van de werkgever. Het opgebouwde pensioen kan niet zomaar worden verlaagd,
11
16
ook niet als de dga daarmee akkoord zou gaan. In de wet12 is namelijk bepaald dat het prijsgeven van pensioen in eigen beheer gevolgd wordt door fiscale sancties (zie ook voetnoot 7).
Besluit ‘Waarderingsaspecten van pensioenen en Lijfrenten’ d.d. 3 juli 2008, nr. CPP2008/447M, naar aanleiding van de uitspraak van HR 14 april 2006, ECLI;NL:HR:2006:AW1747.
Een aanpassing van de regeling voor pensioen in eigen beheer is alleen zinvol, zo stelt de staatssecretaris, als de regelgeving structureel eenvoudiger en begrijpelijker wordt voor zowel de dga als de Belastingdienst. Een logisch uitgangspunt. Immers, pensioen is een belangrijke vorm van oudedags- en nabestaandenvoorziening waarin alleen juiste beslissingen kunnen worden genomen indien de materie begrijpelijk is. Daarnaast is een aantal randvoorwaarden gegeven waaraan de oplossing moet voldoen: - de middelen van de oudedagsvoorziening van de dga blijven beschikbaar voor de (financiering van de) eigen onderneming; - er kan iets worden geregeld voor de nabestaanden; - de aanpassing is budgettair haalbaar. Daarmee is duidelijk dat het geheel afschaffen van een mogelijkheid tot opbouw in eigen beheer niet de bedoeling is. Andere varianten zijn aangedragen maar om verschillende redenen, waaronder de budgettaire haalbaarheid, al weer terzijde gelegd. Zo zou iedere pensioenvoorziening voortaan met commerciële grondslagen kunnen worden berekend, waardoor het verschil tussen de fiscale en commerciële waarde verdwijnt. In de toekomst zijn dan echter nog steeds (ingewikkelde) actuariële berekeningen nodig. Een andere mogelijkheid is de fiscale waarde van het pensioen te gebruiken om de hoogte van het pensioen te berekenen. Als de omrekening gebeurt met commerciële tarieven blijft een veel lager pensioen over dan nu is toegezegd. Ook deze variant lost niets op voor de toekomst omdat nog altijd sprake is van een fiscale waarde en een WEV. De oplossingen die een kans maken zijn de oudedagsbestemmingsreserve en het oudedagssparen in eigen beheer. 2.1 Oudedagsbestemmingsreserve In deze oplossingsrichting wordt het huidige systeem helemaal losgelaten. Geen arbeidsrechtelijke toezegging meer en geen verplichting van de BV. In plaats daarvan mag worden gedoteerd aan een reserve in de BV, de oudedagsbestemmingsreserve (OBR). Deze variant doet denken aan de oudedagsreserve van de IB-ondernemer
12
Art. 19b lid 1c Wet op de loonbelasting 1964.
Afl. 10 - oktober 2015
Vp-bulletin 2015/45
Artikelen
Pensioen in eigen beheer aan het einde van de levenscyclus?
(FOR). En dat is opvallend, omdat juist van de oudedagsreserve door adviseurs altijd is gezegd dat dit geen echte oudedagsvoorziening is en dat het geld vaak niet daadwerkelijk aanwezig is.
Groot voordeel van de OBR is dat de regeling eenvoudig is en dat er geen onvoorziene verplichtingen kunnen ontstaan. Een bedrag ter grootte van de reserve moet beschikbaar zijn en daarmee is het klaar.
In de opbouwfase kan een leeftijdsonafhankelijk percentage van het loon worden toegevoegd aan de reserve. Het loon wordt (net als in andere regelingen voor oudedagsvoorzieningen) gemaximeerd op € 100.000 en verlaagd met een franchise (bedrag 2015: € 11.936). Dotatie kan ook plaatsvinden in jaren waarin geen of een lage winst wordt gemaakt. In dat geval kan de dotatie tot een verlies in de BV leiden. De dga kan kiezen in een jaar minder dan het maximumbedrag toe te voegen, maar latere inhaal is niet mogelijk. De reserve wordt niet opgerent.
Nadeel van de OBR is dat er in de opbouwfase toch een verschil kan ontstaan tussen de fiscale en de commerciële waarde.15 Persoonlijk voeg ik daar aan toe dat een reserve waaraan geen rendement wordt toegevoegd, waarin oude jaren niet kunnen worden ingehaald, waarop tijdens de opbouwfase geen aanspraak kan worden gemaakt en waarin geen echte aandacht is voor de situatie van nabestaanden nauwelijks als een serieuze oudedagsvoorziening kan worden gezien. Daarnaast voorzie ik discussies met de Belastingdienst over het al dan niet verschuldigd zijn van revisierente indien de middelen er op de uitkeringsdatum niet zijn. Wanneer is sprake van reële ondernemings- of beleggingsverliezen? Op basis van de nu bekendgemaakte algemene kaders lijkt dit op de huidige problematiek rondom het ‘niet voor verwezenlijking vatbaar zijn’ van pensioen in eigen beheer.
Een deel van de dotatie aan de OBR of van een bestaande OBR mag worden gebruikt voor een regeling ten behoeve van de partner en kinderen van de dga. In de opbouwfase levert de OBR geen afdwingbare rechten op voor de dga of voor de partner (bij een echtscheiding). In de uitkeringsfase is er voor de dga wel een afdwingbare aanspraak. De Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is echter niet van toepassing. Dit betekent dat er bij scheiding niet automatisch een recht voor de echtgeno(o)t(e) ontstaat. Indien de aandelen van de BV op enig moment voor de AOW-datum niet meer in bezit van de dga zijn of de dga ophoudt dga te zijn, moet de OBR direct worden aangewend voor een lijfrente. Heeft de dga op dat moment nog niet de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, dan mag worden gekozen voor een uitgestelde uitkering. De uitkeringsfase in de OBR moet uiterlijk ingaan bij het bereiken van de AOW-leeftijd, of vijf jaar later als de dga doorwerkt en loon geniet. In beginsel moet dan een lijfrente worden aangekocht bij een bank of verzekeringsmaatschappij, maar de OBR mag ook door de BV waarin deze is opgebouwd worden uitgekeerd. In dat geval moet de BV gedurende twintig jaren13 een uitkering doen. Zijn de middelen niet aanwezig om de OBR af te storten of vanuit de BV uit te keren, dan valt de reserve vrij ten gunste van de winst van de BV. Naast de dan wellicht verschuldigde vennootschapsbelasting is een rentevergoeding (revisierente) verschuldigd van in beginsel 40%. Overigens een aanzienlijke verhoging van het huidige tarief van 20%, die zonder onderbouwing door de staatssecretaris is voorgesteld. Revisierente is niet aan de orde indien er sprake is van een dwingende maatschappelijke reden,14 reële ondernemings- of beleggingsverliezen en geen verwijtbaar handelen. Aangegeven is dat een dividenduitkering in de afgelopen zeven jaren in ieder geval als verwijtbaar handelen wordt aangemerkt.
13
Heeft de dga bij aanvang van de uitkeringen de AOW-leeftijd nog niet bereikt, dan moet de duur worden verhoogd met het aantal jaren tussen het tijdstip van de eerste uitkering en de AOW-leeftijd.
14
Hiermee wordt onder andere bedoeld faillissement, surseance van betaling of schuldsanering.
2.2 Oudedagssparen in eigen beheer Het oudedagssparen in eigen beheer (OSEB) is gebaseerd op de beschikbare premieregeling, waarin de inleg (de beschikbare premie) het uitgangspunt is. Hierna geef ik aan waarin de OSEB lijkt te gaan verschillen van de OBR. Bij de OSEB wordt mogelijk een leeftijdsafhankelijke staffel toegestaan, waardoor de procentuele maximale inleg stijgt met het ouder worden van de dga. Daarnaast wordt aan de pensioenpot wel een rendement toegevoegd (gelijk aan de marktrente gebaseerd op het U-rendement, zijnde een gemiddelde van rente op staatsobligaties). Zodra er een OSEB is gevormd, is er ook een daadwerkelijk afdwingbaar recht voor de dga (en diens partner). Dit recht bedraagt het opgebouwde bedrag, zijnde inleg en rendement, en hiermee moet rekening worden gehouden bij de beslissing dividend uit te keren. In beginsel gaat deze regeling niet onder de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding vallen, maar de staatssecretaris zegt daarbij dat nog anders kan worden besloten. De uitkeringsfase moet uiterlijk ingaan bij het bereiken van de AOW-leeftijd (of vijf jaar later bij doorwerken). Er is (nog) geen melding gemaakt dat bij verkoop van de BV direct een (uitgestelde) uitkering moet worden aangekocht. Zijn de middelen niet aanwezig om de OSEB af te storten of vanuit de BV uit te keren, dan wordt het saldo van de verplichting aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. Naast de dan verschuldigde loon/inkomstenbelasting is een rentevergoeding (revisierente) verschuldigd van in beginsel 20%. Net als bij de OBR geldt dat geen revisierente is verschuldigd bij een ‘reëel geval’.
15 Enerzijds is er geen rechtens afdwingbare verplichting en hoeft deze reserve niet als verplichting te worden opgevoerd op de commerciële balans. Anderzijds is het zeker dat er op enig moment een kasuitstroom plaatsvindt, namelijk de uitkering of de belastingheffing.
Afl. 10 - oktober 2015 Vp-bulletin 2015/4517
Pensioen in eigen beheer aan het einde van de levenscyclus?
Bij de OSEB is er ook in de opbouwfase geen verschil tussen de fiscale en de commerciële waarde. Mijns inziens lijkt de OSEB al meer op een oudedagsvoorziening dan de OBR, gezien de afdwingbare aanspraak, de oprenting tot pensioendatum en de verplichting tot het bedingen van de uitkering pas bij het moment van pensionering. Een mooie toevoeging zou zijn de maximale inleg inderdaad leeftijdsgebonden te maken. De OSEB is een eenvoudige regeling, zeker in vergelijking met het huidige pensioen in eigen beheer. Ook indien deze onder de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding gaat vallen, zal de verevening niet tot ingewikkelde berekeningen en verrassende waarden leiden. Wel is van belang dat de middelen er ook tijdens de opbouwfase moeten zijn. Punt van aandacht is verder de hoogte van het rendement in de pensioenpot. Het gekozen percentage kan hoger zijn dan de werkelijke winst in de BV, met als gevolg toch nog een tekort aan pensioenmiddelen. Alles overziende lijken zowel de OBR als de OSEB (grotendeels) een oplossing te bieden voor de complexiteit van pensioenregelingen, de dividendruimte, het onderscheid tussen de grondslag voor vennootschapsbelasting en loonbelasting, het afstorten (bij echtscheiding) en de gevallen van extern eigen beheer. Daarnaast is er, zoals hiervoor ook al aangegeven, bij de OSEB ook in de opbouwfase geen onderscheid meer tussen de fiscale en commerciële waarde.
3.
Artikelen
staande aanspraken in een OBR of OSEB. Moet een beperking van rechten bij een eventuele toekomstige scheiding worden gecompenseerd? Of als men momenteel al overweegt te gaan scheiden, moet men dan eerst scheiden en daarna pas omzetten naar de OBR of OSEB, of juist andersom? Belangen van de dga en de partner lopen hier uiteen. In ieder geval zal zowel de dga als de partner moeten worden geïnformeerd en geadviseerd en moeten zij beiden instemmen met de omzetting alvorens deze kan worden doorgevoerd. ‘Is pensioen in eigen beheer aan het einde van zijn levens cyclus gekomen?’ is de vraag die de staatssecretaris stelt. Zelf denk ik van wel. Tijden zijn veranderd, de voordelen zijn grotendeels vervallen, het is tijd voor een nieuw systeem. Zoals de staatssecretaris terecht meldt is er pas sprake van een substantiële vereenvoudiging als voldoende mensen met bestaande rechten overstappen naar het nieuwe systeem. Dat lijkt mij de poort open te zetten voor een royale overgangsregeling voor opgebouwde aanspraken met een bedenktijd die lang genoeg is voor een goed advies en een rustige overweging van alle betrokkenen.
Hoe verder?
De staatssecretaris sluit zijn uitwerking af met de opmerking dat het oudedagssparen zijn voorkeur heeft en dat hij er nog steeds naar streeft — als dit niet ten koste gaat van de zorgvuldigheid — dat de wetgeving voor het alternatief van pensioen in eigen beheer per 1 januari 2016 in werking treedt. Het is zeer de vraag of dit lukt. Welke oplossingsrichting ook wordt gekozen, er zal speciale aandacht moeten uitgaan naar een voorziening voor de nabestaanden. Bij pensioen in eigen beheer is het vaak een papieren toezegging: er is wel een partner- en wezenpensioen toegezegd, maar de BV heeft niet voldoende middelen om aan deze verplichting te voldoen. Het is de vraag of er in de nieuwe situatie, OBR of OSEB, een daadwerkelijke dekking bij overlijden wordt geregeld. Over de wijze waarop met bestaande pensioenaanspraken in eigen beheer wordt omgegaan, lijkt Den Haag te neigen naar het ‘invliegen’ van de fiscale waarde in de nieuwe oplossing. Voor veel BV's zal dit een oplossing zijn voor de onderdekking en het niet meer kunnen uitkeren van dividend. Aan de andere kant is er nog veel onduidelijkheid in dit stadium. Wat doen we met een pensioen dat al wordt uitgekeerd? En als een deel van het pensioen extern is verzekerd? En als een deel aan de ex-echtgenote is toebedeeld? Ook als het huwelijk goed is, is het de vraag of de partner van de dga wel zo gelukkig is met de omzetting van be-
18
Afl. 10 - oktober 2015
Vp-bulletin 2015/45