Het zeer van eigen beheer Met de rollator aan zijn ene hand draaide hij met zijn andere hand de winkeldeur van het slot. De 73 jaren begon hij inmiddels te voelen. Met een wrange lach op het gezicht dacht hij aan de woorden van zijn vader: ‘het bedrijf is je pensioen jongen!’ Die had inderdaad een mooi pensioen uit het familiebedrijf gekregen. Dat was in 2000, toen hij het bedrijf had verkocht voor drie keer de jaarwinst. Nu, in 2035, moet je boetes betalen als je voor je 75e gaat stoppen met werken. Om de kas even te testen, haalde hij zijn eigen bankpasje door de pinautomaat: ‘Onvoldoende saldo voor opname: neem contact op met uw bank’.
Voor een aantal directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) wordt dit straks realiteit. En wel omdat ze ‘pensioen in eigen beheer’ (PIEB) hebben. In Nederland zijn dat er ongeveer 150.000. Deze pensioenvorm heeft zijn populariteit te danken aan het feit dat de pensioenpremies een fiscale aftrekpost vormen en tegelijkertijd voor de bv behouden blijven. Maar eens komt toch de tijd dat er pensioen van moet worden uitgekeerd. En wat als het geld er dan niet is? Die vraag is sinds de invoering van eigen beheer al menigmaal gesteld. PIEB is immers een vreemde vorm van pensioen: uitgezonderd van de Pensioenwet, wordt zonder enige bescherming een voorziening binnen de eigen bv getroffen. De wetgever geeft hiervoor als argument dat een dga prima in staat is zelf zijn pensioen te regelen, desnoods binnen de eigen vennootschap. Dan blijft het geld beschikbaar voor de (risicovolle) bedrijfsactiviteiten. Maar hoe kun je nu de onderneming (risicovol) financieren en tegelijkertijd sparen voor de oude dag? Een dergelijk tweeledig doel nastreven is principieel onjuist. Naar mijn mening is het dan ook de hoogste tijd dat er een eind komt aan deze onmogelijke combinatie; financiering van de eigen onderneming en pensioenopbouw gaan niet samen.
■ DE HUIDIGE SITUATIE: EEN OVERZICHT Pensioentoezeggingen van dga’s worden veelal in eigen beheer opgebouwd. Hieraan is immers een liqui-
diteitsvoordeel verbonden, aangezien de premies binnen de onderneming voor ondernemingsactiviteiten kunnen worden aangewend. Tegelijkertijd brengt dit het risico met zich mee dat een slecht renderende onderneming te zijner tijd niet in staat is om de toezegging gestand te doen. In dat geval is eigenlijk sprake van een ‘papieren’ pensioentoezegging. PIEB heeft de gemoederen de afgelopen jaren danig beziggehouden. Daarbij werden dga’s regelmatig als fiscaal gedreven cowboys neergezet. Soms was dat ook wel terecht; het creëren van een oudedagsvoorziening leidde tot uitstel van belastingheffing en velen zijn hierbij grensverkennend tewerk gegaan. PIEB werd immers nauwelijks als een oudedagsvoorziening, maar veeleer als een fiscaal planningsmiddel gezien. Als reactie daarop is de fiscale wet- en regelgeving rond PIEB diverse malen aangescherpt. Mede vanwege de daardoor sterk toegenomen complexiteit werd bij de Belastingdienst zelfs een aparte kennisgroep in het leven geroepen, thans onderdeel van het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP). Dit fun-
Financiering van de eigen onderneming en pensioenopbouw gaan niet samen geert intern en extern als vraagbaak voor pensioenvraagstukken die een bredere strekking hebben dan in een individueel geval. Daarnaast publiceert het CAP regelmatig binnengekomen vragen en bijbehorende antwoorden (V&A’s).1 Veel van deze V&A’s hebben betrekking op PIEB.
Aby Gazan Mr. drs. A.D. Gazan is freelance docent bij opleidingsinstituut Dukers & Baelemans
20 juni/juli 2014 Pensioen Magazine
Comingbackservice Bij het invoeren van reparatiewetgeving rond PIEB heeft de wetgever meerdere keren inbreuk gemaakt op het door de Hoge Raad uitgelegde begrip goed koopmansgebruik ex art. 3.25 Wet IB 2001. De eerste reparatiewet stamt uit 1975, toen art. 9a Wet IB 1964 werd ingevoerd. Deze bepaling diende om het zogenoemde comingbackservicearrest te repareren.2 Hoewel de wetgeving oorspronkelijk slechts zag op een blokkade voor het nemen van toekomstige indexa-
tielasten, werd er tegelijkertijd een minimale rekenrente ingevoerd voor de waardering van PIEB. Dat is de inmiddels beroemde 4% rekenrente.3 Nadat in 1971 de bv als rechtsvorm werd geïntroduceerd, nam het aantal dga’s fors toe. Een bv was relatief goedkoop ten opzichte van een nv en bood een ondernemer de mogelijkheid te spelen met fiscale planning tussen privé en onderneming. Bovendien maakte PIEB het mogelijk de winst van de bv zelf te sturen. Vervolgens werd op enig moment in de (inmiddels ingetrokken) Pensioen- en Spaarfondsenwet vastgelegd dat een dga eigen beheer mocht voeren. PIEB heeft op twee fronten tot forse fiscale discussies geleid. Op het gebied van de loonheffing wilden dga’s PIEB opbouwen over de fiscale bijtelling van de auto van de zaak, werken met een destijds collectief volstrekt ongebruikelijk lage AOW-franchise en zelfs pensioen opbouwen als er helemaal geen salaris werd uitgekeerd. De rechter gaf de dga in veel gevallen gelijk. De wetgever heeft vervolgens ingegrepen, door voor de opbouw van PIEB stringente regels in de loonheffing op te nemen.4 In 1995 is bijvoorbeeld art. 19b Wet LB 1964 ingevoerd (toen art. 11c Wet LB 1964). Dit artikel omvat bepalingen met betrekking tot de eventuele onregelmatige afwikkeling van pensioenaanspraken. Deze ‘pensioenbom’ van de loonbelasting is inmiddels een gevreesd artikel. Waarderingsvraagstukken De tweede reeks procedures ging over de waardering van het PIEB voor de fiscale winstbepaling. We moeten daarvoor even een stap terug in de tijd nemen, naar 1992. In dat jaar werden pensioen-bv’s (en -stichtingen) belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. De discussie ging daarbij om twee aspecten: op welke wijze moet een pensioen-bv de openingsbalans opmaken bij aanvang van de belastingplicht – een kwestie van totaalwinst – en hoe moet de eerste jaarwinst worden verantwoord? In de zomer van 2000 deed de Hoge Raad uitspraak over deze kwesties.5 Deze oordeelde dat een open geindexeerd pensioen altijd tegen 4% rekenrente moet worden gewaardeerd, voor zowel de totaalwinst als de jaarwinst. Nominale pensioenen daarentegen moeten worden gewaardeerd tegen de marktrente. Over de waardering van pensioenen werd vervolgens een strijd uitgevochten rond de te hanteren methodiek. Tot en met 1994 was het mogelijk PIEB in de opbouwfase lineair te waarderen. Dat werd met ingang van 1995 wettelijk verboden: PIEB moest actuarieel worden gewaardeerd, rekening houdend met rente en sterfte.
PIEB werd nauwelijks als een oudedagsvoorziening, maar veeleer als een fiscaal
De methodenstrijd spitste zich toe op de vraag welke benadering was toegestaan: de koopsommenmethode of de premiemethode. Binnen de premiemethode werd daarbij ook nog eens een onderscheid gemaakt tussen de zogenoemde zuivere methode en de premie-bij-indiensttredingsmethode. Die laatste methode sneuvelde in 2004 met de invoering van art. 8, lid 6 Wet Vpb 1969, nadat de Hoge Raad de methode eerder in een tweetal rechtszaken in overeenstemming met goed koopmansgebruik had verklaard.6 In dezelfde reparatiewet werd tevens een verbod op leeftijdsterugstellingen ingevoerd. Overdrachtswaarde In de daaropvolgende jaren werd geprocedeerd over de overdrachtswaarde van PIEB van de ene bv naar de andere. Zo’n overdracht moet tegen zakelijke condities plaatsvinden, met andere woorden, tegen de waarde in het economisch verkeer.7 Dit betekent tegen een marktrente, rekening houdend met leeftijdsterugstellingen, kosten en indexatie. In diverse procedures heeft de Belastingdienst de verliesneming van veel van deze extra kosten (ten opzichte van de fiscale waarderingsregels) succesvol bestreden. De overdragende bv (bij extern eigen beheer) moet thans bijvoorbeeld de kosten van indexatie activeren, en de overnemende bv moet na de overdracht winst nemen op de leeftijdsterugstelling en de rente. De Belastingdienst zat er ook wel eens naast. Zoals toen hij van mening was dat de rekenrente bij de overdragende bv, net zoals de kosten van indexatie, ook diende te worden geactiveerd.8 Volgens de gerechtshoven is het verlies door een lage rente bij overdracht wel degelijk aftrekbaar. Voorts heeft de Hoge Raad in 2010 beslist dat bij overdracht van een pensioenverplichting tussen vennootschappen voor de overdragende vennootschap de regels van de jaarwinstbepalingen van de artikelen 3.25 t/m 3.28 Wet IB 2001 gelden.9 Het eindresultaat van deze jurisprudentie en wetgeving is dat er een onwerkbare situatie is ontstaan. We hebben nu een complex stelsel van fiscale waarderings- en winstbepalingsregels, waar de gemiddelde
1 2 3 4 5 6 7 8
planningsmiddel gezien 9
Zie www.belastingdienstpensioensite.nl Kamerstukken I 1975/76, 13 004, nr. 2, n.a.v. HR 8 december 1972, BNB 1972/26. Nu art. 3.29 Wet IB 2001. Zie ook art. 10c Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. HR 28 juni 2000, BNB 2000/275. HR 28 september 2001, BNB 2004/54 en HR 9 augustus 2002, BNB 2003/25. HR 14 april 2006, BNB 2006/278 en opgenomen in het Besluit van 3 juli 2008, nr. CPP2008/447M. Hof Den Haag 8 mei 2013, LJN CA1432 en Hof Den Bosch 13 juni 2013, LJN CA3888; zie ook A.D. Gazan & C. Dekkers, ‘Jurisprudentie leidt tot verruiming jaarwinstbepaling extern eigen beheer’, Pensioen Advies 2013/8. HR 24 december 2010, LJN BM9257.
Pensioen Magazine juni/juli 2014 21
15Rubriekin eigen beheer pensioen
dga weinig meer van begrijpt. Bovendien wijken de fiscale regels in ernstige mate af van de regels voor de commerciële vermogens- en winstbepaling. Hierbij mag niet worden vergeten dat het telkens gaat om een aftrekpost op de fiscale winst. Het is dus belastinggeld en derhalve een wissel op de toekomst. Het is opmerkelijk dat er voor deze toekomstige claims weinig eisen worden gesteld met betrekking tot het uitvoeren van het oorspronkelijke karakter.
Dat is dus gokken op een goede verkoopopbrengst van de bv/onderneming. Bij veel kleinere ondernemingen, en zeker bij eenmans-bv’s, is die ‘goede verkoopopbrengst’ inmiddels zo goed als schijn. Gecombineerd met PIEB betekent dit dat, als ze geluk hebben, afstempelen op basis van de regels van art. 19b, lid 9
■ PIEB EN DE FINANCIERING VAN DE ONDERNEMING
een leuke aftrekpost om de
Een veelgehoord argument voor PIEB is dat een dga zijn pensioengelden kan gebruiken voor de financiering van zijn onderneming. Vanuit pensioenperspectief is deze combinatie een nachtmerrie. Pensioengelden moeten defensief worden belegd en per definitie niet in een risicovol avontuur als een bv met een onderneming. Iedere vermogensbeheerder die pensioengelden moet gaan beleggen, zet direct een kruisje bij risicoprofiel ‘gemiddeld tot defensief’ en gaat vervolgens met een gespreide portefeuille binnen die doelstelling aan de slag. Een dga met PIEB heeft dat kruisje staan bij ‘uiterst offensief’, en belegt vervolgens in één soort aandelen, die van de eigen bv. Wat hij hier doet, is vergelijkbaar met de collectieve situatie van een ondernemingspensioenfonds dat voor 100% belegt in het concern van de werkgever van de deelnemers. De recente crisisjaren hebben aangetoond hoe riskant dat kan zijn. Uit een recent onderzoek is gebleken dat veel dga’s met PIEB absoluut niet in staat zijn deze verplichting ooit na te komen, simpelweg omdat het geld ontbreekt. Uitgaande van de fiscale balanswaarde staat driekwart ‘onder water’ en uitgaande van de huidige commerciele waarde zelfs meer dan 90%.10 Natuurlijk zijn er succesvolle ondernemers bij wie deze problematiek niet speelt. Maar bij het gros van het MKB is dat wel het geval. Waar PIEB ooit is geadviseerd als een leuke aftrekpost om de vennootschapsbelasting te drukken, is het daar nu een blok aan het been. Financiering bij de bank is moeilijk, dividend uitkeren is nagenoeg onmogelijk. Bij bedrijfsoverdracht duiken er allerlei onverwachte en uiterst onaangename consequenties van PIEB op. Het argument van bedrijfsfinanciering is in de huidige tijd dan ook volstrekt ongeloofwaardig. Gegeven de actuariële eisen biedt PIEB een jonge dga nauwelijks aftrekruimte, terwijl dit in de opstartfase van een onderneming het hardst nodig is. Dus over welke financiering hebben we het eigenlijk? Een reden temeer om PIEB af te schaffen. Naar mijn mening kan PIEB alleen maar werken als er zowel tijdens de rit als op de pensioendatum voldoende liquiditeiten binnen de bv zijn om het pensioen te kunnen uitkeren. Uiteindelijk gaat het bij pensioen, of het nu PIEB is of niet, om de verhouding tussen verplichtingen en activa. En als die activa ontbreken, is de ‘punt-en-kommadiscussie’ rond waarderingsmethoden nauwelijks relevant. In de inleiding gebruikte ik de uitspraak van een fictieve dga: het bedrijf is je pensioen. Dat hebben we vaker gehoord, zowel bij IB-ondernemers als bij dga’s.
vennootschapsbelasting te
22 juni/juli 2014 Pensioen Magazine
Waar PIEB ooit is geadviseerd als
drukken, is het daar nu een blok aan het been Wet LB1964.11 Kortom, op de pensioendatum spat de zeepbel van PIEB uiteen. De gelukkige dga die zijn onderneming wel met winst kan verkopen, zou zijn pensioen kunnen optimaliseren door het inkopen van dienstjaren. Desalniettemin zou deze inkoop als onzakelijk kunnen worden bestempeld. Zoals wanneer de daarmee verband houdende uitgaven in een zodanige wanverhouding staan tot hun geringe nut, dat geen redelijk denkende ondernemer deze uitgaven in die omvang zou hebben gedaan.12 In dat geval zou een Vpb-stakingslijfrente, vergelijkbaar met de stakingslijfrenteaftrek uit de Wet IB 2001, een te onderzoeken alternatief kunnen zijn.
■ PIEB EN DE POSITIE VAN DE PARTNER De Hoge Raad vindt PIEB een (te) risicovolle manier van uitvoering van pensioen. Dit komt pijnlijk naar voren bij echtscheiding van een dga. Uit de stroom van jurisprudentie over de afwikkeling van pensioen bij echtscheiding blijkt dat de Hoge Raad PIEB als uitvoeringswijze van te verevenen pensioen na een echtscheiding afwijst.13 Bij een echtscheiding kan de partner van een dga eisen dat het te verevenen pensioen en het bijzonder partnerpensioen worden afgestort bij een verzekeringsmaatschappij. Die eis kan alleen maar succesvol worden bestreden als de dga kan aantonen dat door dat afstorten de onderneming failliet zou gaan. Naar mijn mening zegt de Hoge Raad hiermee impliciet dat PIEB voor iedereen behalve een dga volstrekt onverantwoord is. De redelijkheid en billijkheid brengen met zich mee dat een ex-partner van een dga veiligstelling van pensioen bij een verzekeringsmaatschappij mag eisen. En als het eigenlijk al te laat is – omdat de bv niet kan afstorten – wordt van de bijna kale kip niet de laatste veer geplukt. In die laatste situatie deelt de ex-partner dus in de ellende van het eigen beheer. Daarbij kan de vraag worden gesteld of dit voor de ex geen rechtsgrond kan zijn om de dga als persoon voor wanbeheer van pensioen aansprakelijk te stellen. Voor zover ik weet, is die kwestie tot nu toe nog niet aan een rechter voorgelegd.
■ TUSSENSTAND
■ ALTERNATIEVEN
Mijn tussenconclusie is als volgt: met PIEB hebben we de dga een veel te grote vrijheid en verantwoordelijkheid gegeven met zijn pensioen. Ten eerste is het onverstandig vanuit een risicoperspectief. Het gaat hier niet alleen om de positie van de dga zelf, maar ook om een maatschappelijk risico. Ten tweede is gebleken dat die vrijheid tot grensverkennend gedrag heeft geleid, waardoor de wetgever en rechter hebben moeten ingrijpen. Dit heeft van PIEB een fiscaal zeer complexe materie gemaakt. Ten derde is duidelijk dat de verantwoordelijkheid voor een gezonde financiële basis voor het succesvol uitvoeren van PIEB voor velen te veel van het goede is. Ten vierde is PIEB een constant probleem bij de afwikkeling van echtscheiding en bij het bepalen van de ruimte voor het doen van dividenduitkeringen. Ten vijfde gaat het om een toekomstige belastingclaim en daar dient zorgvuldig mee te worden omgegaan. Als we er zo naar kijken, is er geen enkel argument voor handhaving van ‘het gedrocht’ PIEB. Dientengevolge zijn er dan twee vragen belangrijk: wat zijn de alternatieven voor de toekomst en wat doen we met opgebouwde rechten?
In 2007 heeft de wetgever de dga buiten de reikwijdte van de beschermende werking van de Pensioenwet gebracht. Belangrijkste reden hiervoor is dat de dga
■ DE VERWORPEN ERFENIS VAN WEEKERS In zijn brief van 6 december 2013 stelt voormalig staatssecretaris Weekers voor om PIEB te vervangen door een nieuw systeem van een fiscale pensioenreserve.14 Nagenoeg iedereen met enige pensioenkennis heeft die gedachte bekritiseerd. De fiscale pensioenreserve is geen serieus alternatief voor een dga als het gaat om de vorming van een echte oudedagsvoorziening. Los van de civieljuridische complicaties is dit fiscaalrechtelijk een mislukking. Op de keper beschouwd is de fiscale pensioenreserve niets meer of minder dan een vorm van uitstel van winstneming, vergelijkbaar met de FOR voor IB-ondernemers. En daar zit ook de zwakte. Bovendien wordt als eis gesteld dat de fiscale pensioenreserve moet worden opgebouwd in een vennootschap met een materiële onderneming. Het karakter van een oudedagsvoorziening en de eis van een materiële onderneming bijten elkaar per definitie. Onderzoek heeft aangetoond dat meer dan 80% van de IB-ondernemers met een FOR er bij bedrijfsbeëindiging helemaal geen pensioen – eigenlijk in hun situatie lijfrente – voor aankoopt. De reden is vaak het ontbreken van liquiditeiten. Waarom zouden we een systeem dat aantoonbaar niet werkt voor IB-ondernemers, gaan toepassen op dga’s? Als we PIEB willen handhaven, zal het heel anders moeten. In adviespraktijken zien we nagenoeg alleen maar dga’s met eind- of middelloontoezeggingen in de vorm van PIEB. Een passender variant zou zijn om het beestje ook bij zijn naam te noemen, door iedere vorm van PIEB als beschikbare premie te bestempelen. Desalniettemin blijkt uit recent onderzoek dat beschikbarepremieregelingen in eigen beheer ook de nodige complicaties kennen.15 Denk aan de oprentingsproblematiek, het vaststellen van de premie zelf, de uitkeringsfase en de afwikkeling bij echtscheiding.
Met PIEB hebben we de dga een veel te grote vrijheid en verantwoordelijkheid gegeven met zijn pensioen weliswaar een werknemer is, maar dan wel een die macht heeft in de onderneming en als eigenaar kan worden beschouwd. Zijn hoedanigheid als werknemer is daarbij van ondergeschikt belang. Hij kan volgens de wetgever zijn eigen belangen ‘prima’ in de rol van eigenaar behartigen omdat er geen sprake is van feitelijke ondergeschiktheid aan het bestuur van de onderneming die de werkgeversrol vervult.16 Pensioen raakt echter niet alleen de dga zelf, maar ook zijn partner en kinderen. Bovendien raakt het ook de samenleving als een dga op de pensioendatum met lege handen staat en een beroep moet doen op sociale voorzieningen. Vanuit die invalshoek is het te overwegen om de dga onder de Pensioenwet te brengen. Op die manier zou hij naadloos kunnen instappen in de pensioenregeling van zijn personeel. Die mogelijkheid bestaat nu niet, even afgezien van de opting inregeling uit het overgangsjaar. Als er geen collectieve regeling is, zijn die dga’s aangewezen op individuele pensioenproducten van verzekeraars. Verzekeraars bieden deze inmiddels nagenoeg niet meer aan. Wordt het wellicht tijd voor een dga-pensioenfonds? Als een dga onder de Pensioenwet valt, is zijn pensioen qua ‘zekerheid’ vergelijkbaar met dat van iedere werknemer in Nederland. Keerzijde daarvan is dat er ook echt premie moet worden betaald. Maar dat is de prijs voor ‘zekerheid’. Praktisch punt daarbij is dat dga’s soms op de loonlijst van een holding staan en het personeel op die van een werk-bv. Dit is eenvoudig op te lossen door in art. 1 PW een concernbegrip
10 P.F.H. Weishaupt e.a., ‘Onderzoek: dekking pensioen eigen beheer slecht’, 2014/3. 11 Uitgewerkt in het Besluit van 18 maart 2013, BLKB 2013/27M. 12 Hof Den Bosch 28 juni 2007, LJN BB1572. 13 HR 9 februari 2007, LJN AZ 2658, HR 20 maart 2009, LJN BG9458 en HR 18 juni 2010, LJN BJ 0539. 14 Kamerstukken II 2013-2014, 33 752, nr. 75, Brief van 6 december 2013. 15 A.D. Gazan, ‘Beschikbare premieregeling de oplossing voor problematiek pensioen in eigen beheer?’, Faculteit der Rechtsgeleerdheid Vrije Universiteit van Amsterdam, mei 2014. 16 MvT PW Artikelsgewijze toelichting, TK 30 413 nr. 3, blz. 167.
Pensioen Magazine juni/juli 2014 23
15Rubriekin eigen beheer pensioen
op te nemen. Een minder stringente vorm die zou kunnen worden overwogen, is om voor de dga een opting in te introduceren. Nadeel daarvan is dat daar een element van autoselectie in zit. Tenzij er door de uitvoerder medische waarborgen kunnen worden geeist, lijkt mij dat een onwenselijke variant. Dga’s zouden ook een beter pensioen kunnen opbouwen door de verplichtstellingen van veel bedrijfstakregelingen uit te breiden. Momenteel zijn dga’s in veel bedrijfstakregelingen uitgesloten. Afgezet tegen de huidige beroepsbevolking van Nederland van afgerond 7 miljoen – inclusief 900.000 zzp’ers – tellen de 200.000 dga’s niet echt substantieel mee. Anders dan zzp’ers werken dga’s in loondienst. Uitbreiding van verplichtstellingen is in die situatie vaak niet meer dan het schrappen van één zin. Pensioenfondsen zullen zich over het algemeen geen buil vallen aan het opnemen van dga’s in hun bestand. Statistisch staat immers vast dat hoger opgeleiden en hoger betaalde werknemers gezonder zijn. Er wordt zo geen death pool naar binnen gehaald, hooguit een bestand dat iets langer leeft dan gemiddeld Nederland.
■ VAN A(FSCHAFFING) NAAR B(ESCHERMING) Met een situatie van onderdekking in 90% van de gevallen, is een reële uitvoering van PIEB bijna altijd een illusie. Dit is op te lossen door een rigoureuze
Een rigoureuze oplossing bij het afschaffen van PIEB zou zijn om dga’s eenmalig de keuze te bieden hun pensioen in een collectief contract onder te brengen stap te nemen bij het afschaffen van PIEB: biedt dga’s eenmalig de keuze om hun pensioen, voor zover daar middelen voor zijn, onder te brengen in een collectief contract. In deze optie telt de liquiditeit als uitgangspunt en halen we de harde realiteit van het PIEB voor veel dga’s naar voren. Dat zal inhouden dat veel papieren pensioenen uit PIEB worden afgestempeld naar de realiteit van verzekeringstarieven. Qua financiële gevolgen hebben we het dan over een vrijwillige waardeoverdracht, op basis van ingebracht kapitaal. Normaliter zou dit inhouden dat we met de problematiek van afzien van pensioen hebben te maken. Gegeven de geconstateerde onderdekking is dan de vraag wat er nu precies wordt ‘prijsgegeven’. Op papier mag het wellicht om een bedrag van 75 miljard gaan, in de praktijk zal het veel minder zijn. De grote vraag is onder welke titel dat afzien plaatsvindt. Naar mijn mening gebeurt dit vanuit de aandeelhoudersrol en is derhalve sprake van een informele kapitaalstorting. Dit betekent dat voor de heffing van vennootschapsbelasting geen sprake is van belastbare winst. Deze visie wijkt af van de regels van
24 juni/juli 2014 Pensioen Magazine
het zogenoemde afstempelbesluit, waarin de vrijval door afstempeling het predikaat winst krijgt opgespeld.17 Naar mijn mening is het motief tot afstempeling niet zozeer gelegen in de werknemersrol van de dga, maar juist in de aandeelhoudersrol. In de praktijk zal deze nuance overigens veelal weinig directe fiscale gevolgen hebben. We hebben het immers over bv’s met een negatief eigen vermogen. Een eventuele winstneming op de vrijval van PIEB loopt dan (grotendeels) weg tegen de compensabele verliezen. Een andere mogelijkheid is om de bestaande pensioenverplichtingen om te zetten in een premievrije beschikbarepremieregeling en verdere opbouw te verbieden. De commerciële en de fiscale waarde zijn dan gelijk aan elkaar. Er moet in dat geval alleen nog een nootje worden gekraakt over welk oprentingspercentage van toepassing zou moeten zijn op de premievrije pensioenen. Maar daar komt men wel uit. Ook moet aandacht worden besteed aan civiele aspecten, zoals reeds verevende pensioenaanspraken. Nadeel van deze sterfhuisconstructie is dat het nog jaren duurt voordat pensioen in eigen beheer verdwenen is. De problematiek die na deze operatie overblijft, betreft de al ingegane pensioenen die vanuit PIEB worden uitgekeerd. Als een dga met een al ingegaan pensioen er op de ingangsdatum voor heeft gekozen om dit vanuit de eigen bv te doen, moeten we dat respecteren en dat maar zo laten. Uit ervaring weet ik dat bv’s die sec een PIEB uitvoeren, in de uitkeringsfase fiscaal verlies lijden. Dit heeft alles te maken met de fiscale waarderingsvoorschriften, die ook in de uitkeringsfase gelden. Rekenen met 4% terwijl de bv momenteel maximaal 2% op een defensieve portefeuille maakt, geeft al een gat, en op oudere leeftijd speelt daarbij ook nog het langlevenrisico, waar fiscaal geen voorziening voor kan worden gevormd. Tel daarbij op het ontbreken van een voorziening voor indexatie en we zien een bv met PIEB in de uitkeringsfase harder zinken dan de Titanic.
■ TEN SLOTTE In deze bijdrage heb ik een pleidooi gehouden voor afschaffing van PIEB, naar mijn mening met overtuigende argumenten. Er circuleren op dit moment ook andere alternatieven. Een eerste suggestie werd gedaan door voormalig staatssecretaris Weekers. Zijn oplossing overtuigt mij niet. Aan de voorgestelde pensioenreserve kleven meer nadelen dan voordelen. Het handhaven van PIEB in de vorm van een beschikbarepremieregeling heeft ook substantiële nadelen. Het is vreemd dat de oplossingsrichting van het volledig afschaffen van PIEB niet is toegevoegd aan de politieke discussie. Die begint namelijk met de vraag: is PIEB wenselijk als pensioenvoorziening? Mijn antwoord daarop is nee.
17 Zie ook A.D. Gazan en C. Dekkers, Het afstempelbesluit voor de dga: ‘Velen voelen zich geroepen weinigen zijn uitverkoren’, Pensioen Advies 2013/4.