Archeologische Berichten Nijmegen – Briefrapport 159
Een proefsleuvenonderzoek aan de Staddijk te Nijmegen-Dukenburg
Benjamin Tunker
Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie en Monumenten 2013
1500 1250 900
nieuwste tijd nieuwe tijd
1800
laat middeleeuwen
na Chr.
vol
vroeg
0
70 19 250 500
laat midden vroeg laat
ijzertijd
270
Romeinse tijd
450
midden vroeg
800 laat
© 2013 Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie en Monumenten Een proefsleuvenonderzoek aan de Staddijk te Nijmegen-Dukenburg
bronstijd
1100
1800 vroeg
2000
B.C. Tunker
laat
2900
In opdracht van : DELA uitvaartverzorging Autorisatie : A.A.W.J. Daniël
4200
neolithicum (jonge steentijd)
Vormgeving : R.M.H.C. Mols Tekstredactie : A.A.W.J. Daniël
ISSN 2212-5337 4900
5300
noord
zuid
voor Chr.
paleolithicum (oude steentijd)
8800
De Gemeente Nijmegen aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without the written permission from the publisher.
midden
vroeg
mesolithicum (midden-steentijd)
Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jo, het besluit van 29 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) van deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
midden
Een proefsleuvenonderzoek aan de Staddijk te Nijmegen-Dukenburg 1 Inleiding In het kader van de bouw van een nieuw uitvaartcentrum aan de Staddijk te NijmegenDukenburg heeft het Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen in opdracht van DELA uitvaartverzorging van 10 tot en met 12 september 2013 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Tijdens eerdere grondwerkzaamheden in het tracé van de nabij gelegen Teersdijk zijn sporen waargenomen van de Romeinse weg die de stad Ulpia Noviomagus verbond met de landelijke nederzetting (vicus) in Wijchen.1 Omdat het in de Romeinse tijd de gewoonte was om langs de hoofdwegen nederzettingen en grafvelden aan te leggen, bestond de kans dat tijdens het onderhavige onderzoek zowel resten van het Romeinse wegdek als bewoningssporen en graven zouden worden aangetroffen. Het onderzochte terrein (ca. 7000 m2) ligt ten westen van woonwijk Dukenburg (fig. 1 en 2). Aan de oostzijde van het perceel bevindt zich de Streekweg en aan de zuidzijde wordt het gebied begrensd door de Staddijk. Ten tijde van het onderzoek lag een groot deel van het perceel braak. Het noordelijke terreindeel was in gebruik als oefenveld door politiehondenvereniging ‘Door Oefening Beter’. Ressen Bemmel Slijk-Ewijk Oosterhout
Beuningen
Lent Weurt
Nijmegen
0
Figuur 1. De locatie van het onderzoeksgebied
2 km
rm
1.1 Administratieve gegevens
1 Archeologische Beleidskaart Gemeente Nijmegen, 153.
Provincie : Gemeente : Plaats : Toponiem : Kadastrale gegevens : Kaartblad : Centrumcoördinaten : Projectverantwoordelijke : Bevoegd gezag :
Gelderland Nijmegen Nijmegen Staddijk HTT02, sectie E, nr. 354 40C 182.236 / 425.099 Antoinet Daniël gemeente Nijmegen, contactpersoon Mieke Smit
3
182142
425273
eg ekw Stre
1
2 5
4
3
jk
ddi
Sta
182372
0
50 m
424932
Figuur 2. De locaties van de proefsleuven op het terrein. Opdrachtgever : Archis2-onderzoeks meldingsnummer : Archis2-onderzoeksnummer : Projectcode : Complex en codering : Periode(n) : Geomorfologische context : Hoogte maaiveld : Maximale diepte onderzoek : Uitvoering van het veldwerk : Samenstelling veldteam :
4
Beheer en plaats vondsten en documentatie :
bt
DELA uitvaartverzorging, contactpersoon Norman van der Loop 58084 47213 Sdk1 onbekend (XXX) onbekend (XXX) overgangszone rivierduin naar komgebied ca. 7,20 m +NAP ca. 6,29 m +NAP 10-09-2013 t / m 12-09-2013 Heroen Damen, Marike Diepeveen, Benjamin Tunker (KNA-archeoloog) Bureau Archeologie en Monumenten gemeente Nijmegen
1.2 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen Het Inventariserende Vooronderzoek (IVO-P) had tot doel de vindplaats te waarderen en om te bepalen of verder onderzoek al dan niet noodzakelijk zou zijn. Ten behoeve van de archeologische begeleiding is een PvE opgesteld met de volgende onderzoeksvragen.2 Algemene vragen – Waaruit bestaan de archeologische resten (sporen, structuren en vondsten) ? – Wat is de aard, datering, kwaliteit en omvang van de archeologische resten en tot welk complextype kunnen ze worden gerekend ? – Op welke diepte liggen de archeologische resten ? – Wat is de aard en de datering van archeologisch relevante bodemlagen en wat is hun begrenzing in zowel het verticale als het horizontale vlak ? – Wat is de relatie tussen de aangetroffen resten, de vastgestelde stratigrafie, de bodemgesteldheid en het landschap (geomorfologie en reliëf ) ? – Wat is de exacte locatie van de archeologische resten ? – Zijn er fossiele akker- of cultuurlagen aanwezig ? – Wat is de conservering van de verschillende materiaalcategorieën, inclusief archeobotanisch en zoölogisch materiaal ? – Is er een relatie tussen de landschappelijke ligging (geomorfologie, reliëf en bodem) en de conservering van de archeologische resten ? – Wat is de diepte (t.o.v. maaiveld) en de hoogteligging (t.o.v. nap) van de archeologische resten ? – Wat is de relatie tussen de aangetroffen archeologische resten en de andere vindplaatsen buiten het plangebied ? – Wat is de historische context van de archeologische resten ? Specifieke vragen met betrekking tot de Romeinse weg – Zijn er aanwijzingen voor een Romeinse weg, en zo ja wat is de breedte, oriëntatie en opbouw daarvan ? – Op welke wijze is de weg geconstrueerd (afmetingen, verharding, greppels e.d.) ? – In hoeverre stemt de ligging van de weg overeen met de in de literatuur geopperde ligging ? – Bevat de weg archeologisch vondstmateriaal ? Zo ja, kan aan de hand van het vondstmateriaal de gebruiksduur van de weg worden bepaald ? – Is er een fasering in de opbouw van de weg te onderscheidden ? Zo ja was is de datering van die verschillende fasen ? – Zijn er aanwijzingen voor reparaties ? Zo ja, hoe zien deze er uit ? Graven en deposities – Zijn er ter plaatse van het plangebied graven aanwezig ? Zo ja : – Wat is er bekend van de aard, ouderdom, status, gaafheid, etc. van de graven ? – Indien er kan worden gesproken van één of meer grafvelden, wat is de omvang daarvan ? – Wat is de precieze datering van de graven (zo mogelijk op basis van chronometrische dateringsmethoden) ? – Wat voor graftypen kunnen er worden onderscheiden ? – Zijn er grafgiften in de graven aanwezig en kunnen daar conclusies aan verbonden worden met betrekking tot leeftijd, geslacht etc. ? – Liggen er geslachts- of leeftijdsspecifieke kenmerken ten grondslag aan het begrafenisritueel ? – Zijn de graven / grafvelden vergelijkbaar met reeds eerder in Nijmegen onderzochte grafvelden ?
1.3 Landschappelijke en bodemkundige context
2 Habraken 2013, 9. 3 Deze tekst is overgenomen uit Daniël 2010, 4–5.
Het onderzoeksgebied is gelegen in de uiterste westhoek van Nijmegen en bevindt zich op de overgang van het Wijchense rivierduinencomplex naar het lager gelegen komkleigebied.3 Het gebied is gevormd door de Rijn en de Maas. Door de vorming van de stuwwallen rond Nijmegen gedurende de voorlaatste ijstijd (Saalien, 200.000–130.000 jaar geleden) waren beide rivieren door het landijs gedwongen hun loop te verleggen,
5
waardoor terrasvormige afzettingen van grof zand en grind zijn gevormd (Formatie van Kreftenheye). Gedurende de laatste ijstijd (Weichselien, 120.00–10.000 jaar geleden) vormden de Rijn en Maas een vlechtend rivierensysteem. Aan het einde van de deze koude periode, tijdens het Jonge Dryas stadiaal (11.000–10.000 jaar geleden), is in de gemeente Wijchen stuifzand afgezet in de vorm van rivierduinen.4 Vanaf het begin van het Holoceen (10.000 jaar geleden) verbeterde het klimaat. In het vrij droge en warme Boreaal (9.000–8.000 jaar geleden) zijn in de laatglaciale rivierduincomplexen uitgebreide verstuivingen opgetreden. Hierbij zijn op sommige locaties diepe kommen uitgeblazen en op andere plaatsen meer dan twintig meter hoge, nieuwe stuifduinen ontstaan. In de lager gelegen gebieden is in de loop van de tijd door de wisselende rivierlopen, kreeksystemen en overstromingen een dik pakket komklei afgezet (Formatie van Echteld, voorheen Betuweformatie). De bodem van het onderzoeksterrein wordt geclassificeerd als een poldervaaggrond. Bij dit type bodems heeft (nog) geen duidelijke bodemvorming kunnen plaatsvinden. Poldervaaggronden worden gekenmerkt door een bodemprofiel bestaande uit klei of zavel en zijn volledig gerijpt.5
1.4 Archeologische context Het plangebied ligt in een gebied met waarde 1 op de beleidskaart, ten zuiden van een zone met een archeologisch belang (zone Z-31, waarde 2). Het betreft de Romeinse weg naar Wijchen. Voor gebieden met een waarde van 1 geldt dat er bij ingrepen met een oppervlakte die groter is dan 2500 m2 inventariserend onderzoek dient plaats te vinden.6 Omschrijving zone Z-31 In 2003 is een sleuf voor een kabel getrokken op de Teersdijk. Een medewerker van het Bureau Archeologie en Monumenten ontdekte in de wand van deze sleuf resten van de Romeinse weg die Ulpia Noviomagus verbond met de landelijke nederzetting in Wijchen. Het wegdek was als een donkergrijze band met veel grind zichtbaar. Mogelijk heeft de afdeling Nijmegen e.o. van de AWN op het Philipsterrein (tussen de Oude Graafseweg en de St. Teunismolenweg) in 1985 in een bouwput dezelfde weg gezien. Maar door het ontbreken van Romeinse vondsten zou het ook goed kunnen gaan om een van de latere opvolgers, aangezien de weg tot in de 19e eeuw in gebruik is gebleven. De Teersdijk in de wijken Zwanenveld en Tolhuis is het enige deel van de Romeinse weg dat nog bestaat. Ongeveer ter hoogte van de kruising tussen de Oude Graafseweg en de Wolfskuilseweg kwam een weg, die vermoedelijk vanaf de brug over de Waal kwam en langs de oostelijke poort van de stad liep, op deze weg uit. Via de Oude Graafseweg, de St. Teunismolenweg en de Teersdijk liep de weg verder naar Wijchen. Archeologisch belang van de zone
6
De Romeinse weg naar Wijchen moet een belangrijke verkeersader zijn geweest tussen Ulpia Noviomagus en Wijchen, een van de belangrijkere regionale centra. Om die reden is het van belang om deze weg en de hieraan gelegen nederzettingen en andere resten uit een ver verleden te kunnen onderzoeken. Gezien de grote hoeveelheid nederzettingen die langs Romeinse wegen gelegen waren is zeker rondom de weg naar Wijchen een verhoogde kans op sporen van bewoning of grafvelden. De bestaansreden van deze weg was vermoedelijk anders dan de andere belangrijke (militaire) wegen. Daarom is het van belang om de constructie van deze weg en de bebouwing eromheen te kunnen vergelijken met die van de andere wegen. Zo kan de infrastructuur en de mogelijke verschillen in status en ontwikkeling tussen wegen, in kaart gebracht worden. Ook is het van belang om vast te stellen of de weg daadwerkelijk aansloot op de brug over de Waal, zoals vermoed wordt, en hoe die aansluiting er precies uitzag. Omdat het verloop van de weg niet overal precies bekend is, is het niet mogelijk om de contouren van de zone exact vast te stellen. Het is wel belangrijk om dit verloop precies vast te kunnen leggen omdat dat gevolgen heeft voor archeologisch onderzoek in de directe omgeving. Gezien het feit dat nederzettingen langs dergelijke doorgaande routes vaak als lintbebouwing zijn aangelegd kan deze bebouwing gemakkelijk over het hoofd gezien worden als de exacte route van de weg niet bekend is.
4 Berendsen 2004, 205. 5 Berendsen 2005, 103. 6 Archeologische Beleidskaart Gemeente Nijmegen, 153–154.
Figuur 3. Overzichtsfoto van het vlak in werkput 2, gezien richting het westen.
hd
Archeologisch kader De Romeinse infrastructuur was zeer uitgebreid. De belangrijkste doorgaande wegen zijn door de Romeinen in eerste instantie aangelegd voor militaire doeleinden – het snel verplaatsen van troepen – maar daarnaast zijn ze natuurlijk ook door burgers gebruikt. Grootschalige handel vond vermoedelijk voornamelijk via water plaats, maar voor de meer lokale handel en voor handel naar plekken die niet via water bereikbaar waren zullen de wegen zeker ook gebruikt zijn. Romeinse wegen waren belangrijke ankerpunten in de infrastructuur, waarlangs veel activiteiten plaatsvonden die gerelateerd waren aan het passerende verkeer. De ligging van de Romeinse wegen is dan ook voor een deel bepalend geweest voor de nederzettingsstructuur op het Nijmeegse grondgebied en daarbuiten in de Romeinse tijd. Langs de doorgaande wegen ontstonden nederzettingen die vaak hun bestaansrecht dankten aan het verkeer op deze wegen. Dit soort nederzettingen had vaak de vorm van lintbebouwing. Ook de grafvelden die bij deze nederzettingen hoorden, werden bij voorkeur langs de weg aangelegd. De weg naar Wijchen behoort wellicht niet tot de belangrijkste wegen, zoals de weg naar Xanten en de weg die via Mook en Cuijk aan de oostkant van de Maas naar het zuiden liep. Het was wel een belangrijke en veel gebruikte weg naar een van de regionale centra. Dit
7
O
m +NAP w 7,50 7,00 6,50 textuur siltitge klei (Ks3) zwak zandige klei (Kz1)
matig zandige klei (Kz2) zand (Zs1)
Figuur 4. Het zuidprofiel in werkput 5. (Schaal 1 : 160)
bt
wordt onderstreept door het feit dat er twee mogelijkheden waren om vanuit Ulpia Noviomagus naar Wijchen te gaan (vanuit de zuidelijke poort en aansluitend op de brug over de Waal vanuit de oostelijke poort). De ligging van de Romeinse weg naar Wijchen is op een paar plaatsen binnen Nijmeegs grondgebied bekend. Zo kan het verloop in grote lijnen gereconstrueerd worden.
2 Methodiek van het veldwerk Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek7 zijn met behulp van een gps-apparaat vier vaste punten uitgezet op het terrein. Ook de eerste proefsleuf is met behulp van een gps-apparaat uitgezet. De overige sleuven zijn uitgezet met behulp van een Robotic Total Station. Tijdens het onderzoek zijn vijf noordnoordwest–zuidzuidoost tot westzuidwest–oostnoordoost georiënteerde proefsleuven aangelegd met afmetingen van ca. 5 bij 25 m (fig. 2). Doordat werkput 3 in verband met de nabije begroeiing wat is opgeschoven, is deze ook iets korter geworden, namerl 22 m lang. Put 5, de volgens het bij het PvE behorende puttenplan meest zuidelijk gelegen sleuf, kon niet op de oorspronkelijke locatie worden aangelegd vanwege ontoegankelijkheid van dat terreindeel. In overleg met het bevoegd gezag is besloten om deze put meer naar het midden van het perceel te verleggen. De proefsleuven zijn laagsgewijs verdiept met de graafmachine. Bij de aanleg van de vlakken is steeds gebruik gemaakt van een metaaldetector. De vlakken zijn vanuit de fotobak van de graafmachine vanaf grotere hoogte gefotografeerd (fig. 3) en daarna getekend met een rts, dat wil zeggen de putomtrek, de sporen, dagzomende lagen en de vlakhoogtes. In alle proefsleuven kon worden volstaan met één vlak. Wanneer zich grondsporen aandienden, zijn deze gecoupeerd en gedocumenteerd. Ten behoeve van het vastleggen van de plaatselijke bodemopbouw zijn na afloop van de vlakdocumentatie profielkolommen gedocumenteerd. De profielpinnen zijn ingemeten met de rts. In werkput 5 is het volledige zuidelijke putprofiel gedocumenteerd. De dagrapporten zijn in het veld geschreven op de veldlaptop en voor goedkeuring gelezen en geautoriseerd door de senior kna-archeoloog. Alle overige veldadministratie is in het veld verwerkt in de QLC ArcheoLINK-database.
3 Resultaten Bodemopbouw
8
De bodemopbouw varieert sterk binnen het onderzochte terrein. De bovenste twee lagen zijn vrijwel overal op het terrein identiek. Hierbij gaat het om de lagen 5000 (de bouwvoor) en 5010 (dit is waarschijnlijk een oudere bouwvoor). Ter plaatse van werkput 1 is een dik pakket van natuurlijk, matig grof geel zand aangetroffen. In werkput 2 bestond het moedermateriaal uit donkerbruin lemig zand dat erg was uitgedroogd, waarschijnlijk door de nabij gelegen bomenrij. Dit geldt in deze put ook voor de rest van de lagen. In werkput 3 en 4 is in plaats van zand een bruin kleipakket aangesneden. Dit pakket werd in beide putten nog afgedekt door verschillende lagen matig tot sterk siltige klei. In werkput 5 is doelbewust de overgang van zand naar klei opgezocht. In deze werkput is dan ook een lengteprofiel gedocumenteerd (zie fig. 4). Wellicht vormt de grens tussen zand en klei de overgang naar het lager gelegen komgebied. In het meest
7 De werkzaamheden zijn uitgevoerd volgens de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (kna versie 3.2).
425218 182164
recente verstoring natuurlijke verstoring sloot paalkuil
1
2 5
4
3
25 m
182279
0
425073
Figuur 5. Allesporenkaart. (Schaal 1 : 1000)
bt
westelijke deel is te zien hoe kleiige afzettingen over de zandige ondergrond zijn afgezet. Vanwege een fijnere korrelgrootte hebben deze afzettingen geleid tot meer stagnatie van grondwater, met als gevolg veel meer inspoeling van ijzer en mangaan dan elders op het terrein. Opvallend is ook dat de samenstelling van de kleilagen over het terrein uiteenloopt van siltige klei tot zandige klei. Sporen en structuren Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn tien sporen aangetroffen. Hiervan bleek het merendeel na couperen een natuurlijke verstoring te zijn. Een spoor (s1 in werkput 3) was het enige archeologisch relevante spoor. Hierbij gaat het waarschijnlijk om een paalkuil. Het spoor had een diamater van ongeveer een meter en was 30 cm diep en de vulling van dit spoor bestond uit grijze matig siltige klei. Een datering is niet mogelijk door een gebrek aan vondstmateriaal. In het profiel van werkput 1 is een recente kuil aangetroffen. Dit spoor bevond zich direct onder de bouwvoor, maar kon verder niet gedateerd worden doordat dit spoor geen vondsten bevatte. In werkput 4 is een (sub) recente sloot gevonden. Dit spoor bevond zich direct onder de laag 5010 (oude bouwvoor) maar bevatte verder ook geen dateerbaar materiaal, waardoor een nauwkeurige datering ook hier niet mogelijk was. Vondstmateriaal Tijdens het onderzoek zijn 14 metaalvondsten (waaronder twee munten) en een stuk vuursteen gevonden. Dit materiaal is uitsluitend afkomstig uit de recente bouwvoor.
9
2 1
Figuur 6. 1 Fragment van een heiligenbeeldje, 2 het stuk vuursteen (schaal 1 : 1)
rm
Bij de metaalvondsten gaat het om vier patroonhulzen, twee delen van moderne webbingsluitingen, een deel uit het binnenwerk van een mondharmonica, een 19e-eeuwse kogelpunt en een deel van een heiligenbeeldje (fig. 6.1). Het heiligenbeeldje is een hol gegoten beeldje van een zamak legering (zink / aluminium / koper). Het beeldje is waarschijnlijk afkomstig uit de 19e tot vroeg 20e eeuw. De twee munten dateren beide uit de 20e eeuw (een stuiver uit 1971 en een leeuwencent uit 1906). Het stuk vuursteen (fig. 6.2) is een ca. 1 cm groot brokje dat aan meerdere zijden bewerkt is. Het gaat hier om een preparatiestuk dat van een kern is geslagen om deze weer geschikter te maken voor verdere bewerking.8
4 Conclusie, waardering van de vindplaats en aanbevelingen Het proefsleuvenonderzoek aan de Staddijk heeft slechts één archeologisch relevant grondspoor opgeleverd. Het betreft een kuil of paalkuil zonder vondstmateriaal, waardoor de datering van het spoor een vraagstuk blijft, ook gezien het ontbreken van vondstmateriaal in de afdekkende lagen. De zeer bescheiden hoeveelheid vondsten is uitsluitend afkomstig uit de recente bouwvoor, waardoor in geen van de gevallen sprake is van een gesloten vondstcontext. De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (versie 3.2) geeft richtlijnen volgens welke de vindplaats kwantitatief gewaardeerd kan worden. De kwaliteit van archeologische resten is afhankelijk van de belevingswaarde, de fysieke hoedanigheid en de inhoud of het belang ervan voor de archeologie. De eerste is alleen van toepassing als de vindplaats bovengronds zichtbaar is. De conservering en gaafheid (compleetheid) bepalen samen de score voor de fysieke kwaliteit : drie punten voor hoge, twee punten voor middelhoge en één punt voor lage kwaliteit. Zeldzaamheid, informatie- en ensemblewaarde bepalen samen de inhoudelijke kwaliteit, wat wordt uitgedrukt door middel van hetzelfde puntensysteem. Een vindplaats wordt op basis van fysieke kwaliteit als in principe behoudenswaardig aangemerkt, indien de criteria gaafheid en conservering samen bovengemiddeld (vijf waarden
criteria hoog
beleving fysieke kwaliteit inhoudelijke kwaliteit
10
schoonheid herinneringswaarde gaafheid conservering zeldzaamheid informatiewaarde ensemblewaarde representativiteit
Tabel 1. Scoretabel waardestelling.
scores midden laag totale score wordt niet gescoord wordt niet gescoord 1 1 1 1 1 n.v.t.
2
3
8 Met dank aan Elly Heirbaut (BAMN) voor de determinatie.
of zes punten) scoren.9 Bij een bovengemiddelde score van de inhoudelijke kwaliteit (zeven punten of meer) wordt de vindplaats eveneens als behoudenswaardig aangemerkt. Omdat de archeologische resten niet in het landschap zichtbaar zijn, kan de vindplaats op basis van belevingsaspecten niet als behoudenswaardig getypeerd worden. Op basis van de resultaten van het onderzoek scoort de fysieke kwaliteit van de vindplaats 2 punten (tabel 1). De totale score voor de inhoudelijke kwaliteit, op basis van de zeldzaamheid, informatiewaarde en ensemblewaarde, komt op 3 punten. Op basis van deze scores luidt de conclusie dat het plangebied als niet behoudenswaardig gekarakteriseerd mag worden en kan worden vrij gegeven voor verdere ontwikkeling.
Literatuur Berendsen, H.J.A., 2004 : De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geomorfologie, Assen. Berendsen, H.J.A., 2005 : Landschap in delen. Overzicht van de geofactoren, Assen. Daniël, A.A.W.J., 2010 : Proefsleuvenonderzoek aan de Teersdijk te Nijmegen-Dukenburg, Nijmegen (Archeologische berichten Nijmegen – Briefrapport 76). Habraken, J., 2013 : PvE IVO–P DELA uitvaartcentrum, Staddijk Nijmegen, Nijmegen.
Illustratieverantwoording bt hd rm
9 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.2, bijlage IV.
Benjamin Tunker Heroen Damen Rob Mols
11
Uitgave
12
Afdeling Stadsontwikkeling Bureau Archeologie en Monumenten Postbus 9105 6500 HG NIJMEGEN