22 maart 2013
Arbeidshof te Gent Afdeling Brugge --vijfde kamer
SOCIALE ZEKERHEIDSRECHT WERKNEMERS - bijdragen werkgevers
A.R. nr. : 2011/AR/227
Rep. nr.
RIJKSDIENST VOOR SOCIALE ZEKERHEID, openbare instelling, met zetel te 1060 BRUSSEL, Victor Hortaplein 11, KBO nummer 206.731.645, appellant, vertegenwoordigd door mr. Marie-Charlotte VANDERMEULEN loco mr. Christian DE GANCK , advocaat te 9000 GENT, Koning Leopold II-laan 95
TEGEN:
FOCUS TELEVISIE vzw, met maatschappelijke zetel te 8400 OOSTENDE, Koningstraat 104, KBO nummer 448.696.363, geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. Philip DOCKX loco mr. Rika SLABBINCK, advocaat te 8400 OOSTENDE, Koningstraat 104 bus 8.
***
Gelet op de stukken van het dossier van de rechtspleging en inzonderheid op het eensluidend verklaarde afschrift van het op tegenspraak gewezen eindvonnis van 8 juni 2011 van de derde kamer B van de arbeidsrechtbank te Brugge (A.R. nr. 10/936/A), waarvan geen betekening wordt overgelegd. Gelet op het verzoekschrift tot hoger beroep, op 24 augustus 2011 neergelegd ter griffie van het arbeidshof te Gent, afdeling Brugge. Gelet op het tussenarrest, op 28 september 2012 gewezen door de vijfde kamer van het arbeidshof te Gent, afdeling Brugge. 1.
De feiten
De geïntimeerde exploiteert een regionale televisieomroep. Dertien van haar werknemers, allen redacteurs of redactiemedewerkers, ontvingen (minstens) in de jaren 2006-2009 een gratis abonnement op een tijdschrift naar keuze, uitgegeven door nv Roularta Media Group, en een gratis abonnement, minstens een vermindering van de abonnementsprijs, op een ander tijdschrift van dezelfde uitgever. In alle gevallen ging het kennelijk om het weekblad Knack. Als tweede tijdschrift werden Trends, Grande, de Krant van West-Vlaanderen of nog een andere uitgave gekozen.
A.R. nr. : 2011/AR/227
2
22 maart 2013
Op 16 februari 2010 gaf de appellant de geïntimeerde kennis van een “ambtshalve aangifte voordelen in natura”, en wel op de volgende wijze: “Zoals reeds meegedeeld in ons aangetekend schrijven d.d. 28 september 2009 is de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van oordeel dat er door uw bedrijf voordelen in natura, nl. gratis abonnementen op kranten en tijdschriften, werden toegekend die te beschouwen zijn als loon. Heden zijn wij overgegaan tot ambtshalve aangifte van deze voordelen in natura voor het de
4 kwartaal 2006, het 4
de
kwartaal 2007, het 2
de
kwartaal 2008 en het 4
de
kwartaal 2008
en dit steunend op artikel 22 van de wet van 27 juni 1969. Eerstdaags zal uw sociaal secretariaat een BEWARE-bericht ontvangen voor de regularisatie voor het 4
de
kwartaal 2006. Voor de regularisatie voor de andere kwartalen heeft uw
sociaal secretariaat het BEWARE-bericht met boekhoudkundige datum 8 januari 2010 ontvangen. De verschuldigde bijdragen dienen zonder uitstel aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overgemaakt door storting of overschrijving op postrekeningnummer 6790261811-08 (IBAN: BE63 6790 2618 1108; BIC: PCHQBEBB), met vermelding van uw ondernemingsnummer en de betreffende periode, voor zover dit nog niet geschiedde. Wij maken alle voorbehoud wat betreft het aanrekenen van bijdrageopslagen en verwijlintresten in toepassing van de wetsbepalingen terzake.” 2. De procedure in eerste aanleg. Bij exploot, op 31 maart 2010 betekend door plaatsvervangend gerechtsdeurwaarder I. Neckebroeck loco gerechtsdeurwaarder L. Ameele met standplaats te Halle, werd de appellant door de geïntimeerde gedagvaard teneinde -
te horen zeggen voor recht dat zijn beslissing tot ambtshalve aangifte van de voordelen in natura en de daaruit voortvloeiende vorderingen tot betaling van de bijdragen vanaf het vierde kwartaal van 2006, zouden worden vernietigd, minstens onontvankelijk en ongegrond verklaard;
-
te horen zeggen voor recht dat de abonnementen, voorwerp van de ambtshalve aangifte, voor de werknemers van de geïntimeerde geen voordeel in natura uitmaakten en dan ook niet vatbaar waren voor de heffing van de betwiste rsz-bijdragen.
De geïntimeerde vroeg dat de appellant in de kosten van het geding zou worden verwezen en dat het vonnis voorlopig uitvoerbaar zou worden verklaard ondanks elk verhaal en zonder borgstelling.
In zijn conclusie, op 28 juni 2010 ter griffie van de arbeidsrechtbank neergelegd, vroeg de appellant de vordering ontvankelijk doch ongegrond te verklaren. Hij stelde een tegenvordering in en vroeg dat voor recht zou gezegd worden dat hij terecht was overgegaan tot onderwerping van het voordeel in natura inzake de gratis abonnementen op kranten en tijdschriften. Hij vroeg de veroordeling van de geïntimeerde tot het betalen van één euro provisioneel als bijdragen, bijdrageopslagen en intrest. Hij vroeg de veroordeling van de geïntimeerde in de kosten van het geding.
A.R. nr. : 2011/AR/227
22 maart 2013
3
In haar conclusie, op 27 augustus 2010 ter griffie van de arbeidsrechtbank neergelegd, vroeg de geïntimeerde dat de tegenvordering ongegrond zou verklaard worden. Zij breidde bovendien haar vordering uit voor wat de ambtshalve regularisatie voor het vierde kwartaal van 2009 betreft. Zij vroeg ten slotte dat alle door haar ingevolge de ambtshalve aangiftes sinds het vierde kwartaal van 2006 gedane betalingen zouden moeten terugbetaald worden, vermeerderd met verwijlintrest en gerechtelijke intrest. Bij eindvonnis van 8 juni 2011 werden de vorderingen ontvankelijk verklaard. De hoofdvordering werd gedeeltelijk gegrond verklaard. Er werd voor recht gezegd dat de door de appellant uitgevoerde ambtshalve aangifte van voordelen in natura “uit de aan de werknemers van (de geïntimeerde) door en van de nv Roularta Media Group verstrekte abonnementen, en de daaruit voortvloeiende vorderingen tot betaling van de sociale bijdragen vanaf het vierde kwartaal 2006 tot en met het vierde kwartaal 2009”, ongegrond werden verklaard en vernietigd. Er werd voor recht gezegd dat deze abonnementen geen voordeel in natura uitmaakten en niet vatbaar waren voor heffing van de betwiste bijdragen. De appellant werd veroordeeld tot de terugbetaling aan de geïntimeerde van alle bedragen die deze laatste had betaald in uitvoering van de ambtshalve aangiftes, vermeerderd met intrest vanaf 31 maart 2010. De tegenvordering werd ongegrond verklaard. De appellant werd veroordeeld tot het betalen van de kosten van het geding. Het vonnis werd niet voorlopig uitvoerbaar verklaard. De eerste rechter was inzonderheid van oordeel: -
dat de werknemers – enkel journalisten – van de geïntimeerde geen kostenvergoeding doch gratis tijdschriften van de nv Roularta Media Group ontvingen, waarin ook de geïntimeerde participeerde;
-
dat er wel een verband was tussen de tewerkstelling en de gratis/goedkope ontvangst van de tijdschriften;
-
dat de nv Roularta Media Group echter niet de werkgever van de journalisten van de geïntimeerde was;
-
dat de gratis/goedkope verstrekking van bepaalde abonnementen een eigen doel had, nl. de beïnvloedende verspreiding van de tijdschriften aan een professioneel lezerspubliek;
-
dat de tewerkstelling niet de oorzaak was van deze abonnementen;
-
dat enkel de nv Roularta Media Group en de werknemers er belang bij hadden;
-
dat uit niets bleek dat de geïntimeerde door de nv Roularta Media Group werd aangesproken tot betaling van de waarde van de abonnementen. 3. De procedure in hoger beroep. In zijn syntheseconclusie, op 13 maart 2012 ter griffie neergelegd, vordert de appel-
lant dat het hoger beroep ontvankelijk en gegrond zou verklaard worden, dat het bestreden vonnis zou worden tenietgedaan. Hij vraagt dat het arbeidshof, opnieuw wijzende, -
de oorspronkelijke vordering van de geïntimeerde als ongegrond af te wijzen en voor recht te zeggen dat de abonnementsvoordelen, die de werknemers van de geïntimeerde genieten, een voordeel in natura uitmaken onderworpen aan de sociale zekerheidsbijdragen onder de voorwaarden voorzien door artikel 19 §2.19 van het Uitvoeringsbesluit Sociale Zekerheid;
A.R. nr. : 2011/AR/227
-
22 maart 2013
de geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan de appellant van 15,33 euro aan bijdrageopslagen en interesten;
-
de geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan de appellant van een provisionele som van 1 euro, uit hoofde van enerzijds eventueel nog verschuldigde sociale zekerheidsbijdragen op de abonnementsvoordelen van het personeel van de geïntimeerde, die niet aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid werden aangegeven, als anderzijds bijdrage-opslagen en intresten wegens laattijdige betaling en niet-aangifte van de abonnementsvoordelen, die het personeel van de geïntimeerde heeft genoten. Gevraagd wordt de geïntimeerde in de kosten van de beide aanleggen te verwijzen. Bij conclusie, ter griffie neergelegd op 26 maart 2012, vordert de geïntimeerde dat
het hoger beroep ontvankelijk doch ongegrond zou verklaard worden, één en ander met verwijzing van de appellant in de kosten van het geding.
Het tussenarrest, op 22 september 2012 gewezen door de vijfde kamer van het arbeidshof te Gent, afdeling Brugge -
verklaart het hoger beroep ontvankelijk;
-
alvorens over de gegrondheid ervan te oordelen, heropent ambtshalve de debatten en zegt dat de partijen opnieuw zullen worden gehoord in de uiteenzetting van hun middelen en conclusies ter gewone en openbare terechtzitting van vrijdag 22 februari 2013 om 14.00 uur van de vijfde kamer van het arbeidshof te Gent, afdeling Brugge, zetelend te 8000 Brugge, Kazernevest 3, eerste verdieping, zaal G;
-
zegt dat de geïntimeerde uiterlijk op 26 oktober 2012 haar schriftelijke opmerkingen ter griffie zal neerleggen en aan de appellant zal toezenden;
-
zegt dat de appellant uiterlijk op 16 november 2012 zijn schriftelijke opmerkingen ter griffie zal neerleggen en aan de geïntimeerde zal toezenden;
-
zegt dat de geïntimeerde uiterlijk op 7 december 2012 haar schriftelijke opmerkingen ter griffie zal neerleggen en aan de appellant zal toezenden:
-
zegt dat de appellant uiterlijk op 21 december 2012 zijn schriftelijke opmerkingen ter griffie zal neerleggen en aan de geïntimeerde zal toezenden;
-
houdt de beslissing over de gerechtskosten aan.
Uit de conclusie die de geïntimeerde op 26 oktober 2012 ter griffie heeft neergelegd, blijk dat zij volhardt. Uit de conclusie die de appellant op 13 november 2012 ter griffie heeft neergelegd, blijk dat hij volhardt.
4
A.R. nr. : 2011/AR/227
22 maart 2013
5
De partijen worden opnieuw gehoord in de uiteenzetting van hun middelen en conclusies op de openbare terechtzitting van 22 februari 2013. 4. De grieven van het hoger beroep De appellant acht zich gegriefd door het bestreden vonnis. Hij stelt inzonderheid: -
dat de geïntimeerde wel degelijk deel uitmaakt van de Roularta Media Group;
-
dat zij voor haar personeelsbeheer een beroep op de Roularta Media Group deed;
-
dat deze laatste de feitelijke werkgever van de werknemers van de geïntimeerde was;
-
dat de nv Roularta Media Group als moedervennootschap aan de journalisten van haar dochtervennootschappen een voordeel in natura toekende;
-
dat de gratis abonnementen en abonnementen tegen verminderde prijs loon waren in de zin van artikel 2 van de Loonbeschermingswet;
-
dat hiervoor niet vereist is dat het voordeel door de “juridische” werkgever wordt betaald;
-
dat op het voordeel rsz-bijdragen verschuldigd zijn, zij het met toepassing van artikel 19, § 2, 19° van het KB van 28 november 1969. 5. Bespreking. 5.1. Het tussenarrest overwoog wat volgt: “In haar syntheseconclusie (pag. 2-3, nr. 4) stelt de geïntimeerde onder meer dat
de gratis abonnementen “logischerwijze (werden) beschouwd als zijnde nuttige en noodzakelijke werkinstrumenten voor redacteurs en journalisten”. In de dagvaarding stelde zij dat zij behoorden “tot het normaal professioneel instrumentarium van elke journalist of redactionele medewerker”. Op geen enkel ogenblik verwijst zij echter naar artikel 19, § 2, 5° van het KB van 28 november 1969 tot uitvoering van de RSZ-wet, volgens hetwelke niet als loon worden aangemerkt “de voordelen toegekend in de vorm van arbeidsgereedschap (…)”. Wanneer de abonnementen die (door wie dan ook) aan de werknemers van de geïntimeerde gratis of tegen een verminderde prijs werden gegeven, als “arbeidsgereedschap” (een term die het uitvoeringsbesluit overigens niet verduidelijkt) zouden worden aangezien, is het evident dat de discussie ten einde is. Het is passend dat de partijen de gelegenheid wordt gegeven om hieromtrent hun standpunt naar voren te brengen. De debatten worden hiertoe ambtshalve heropend”. 5.2. Zoals hierboven al werd gesteld is het overbodig na te gaan of de abonnementen in casu kunnen aangezien worden als “in geld waardeerbare voordelen waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van de (geïntimeerde)” (zie artikel 2, eerste lid, 3° van de Loonbeschermingswet en artikel 14, § 2 van de RSZwet), en dit ongeacht de identiteit van de persoon die het voordeel heeft toegekend, wanneer die abonnementen hoe dan ook als “arbeidsgereedschap” in de zin van artikel 19, § 2, 5° van het KB van 28 november 1969 tot uitvoering van de RSZ-wet moeten worden bestempeld. Dit laatste is wel degelijk het geval.
A.R. nr. : 2011/AR/227
22 maart 2013
6
Het begrip “arbeidsgereedschap” wordt in de voornoemde bepaling niet nader omschreven doch er is geen reden om aan te nemen dat het een meer beperkte betekenis heeft dan in het gewone taalgebruik, te weten “de gezamenlijke voorwerpen die voor het verrichten van een werkzaamheid nodig zijn” (zijnde de omschrijving van VAN DALE). Zeker ging het oorspronkelijk vooral om de werktuigen van een handarbeider doch dit is in de eenentwintigste eeuw natuurlijk niet meer het geval. Het is evident dat tijdschriften (zij het week- of maandbladen) tot het “arbeidsgereedschap” van de redacteurs en redactiemedewerkers van een (regionale) televisieomroep behoren. Alle argumenten die de appellant naar voor schuift om deze vaststelling te ontkrachten, falen. Dat de tijdschriften die de betrokkenen ontvingen, geen vaktijdschriften sensu stricto waren, is mogelijk doch is zonder belang. De regionale zender van de geïntimeerde biedt een breed spectrum van programma’s aan, voor elk wat wils. Onbetwist komen onder meer sport, reizen en “lifestyle” aan bod en de programmamakers moeten over dit alles geïnformeerd worden, inzonderheid door kennis te nemen van de “pers” in de ruime zin van het woord. Uit niets blijkt dat sommige redactieleden tijdschriften ontvingen die niets met de aard van hun werk te maken konden hebben, of dat sommigen van hen minder dan anderen behoefte zouden hebben aan “werkmiddelen”. De bewering dat de gezinsleden zouden bepalen welk tijdschrift wordt gekozen, is ten slotte nogal gratuit. Dat een deel van de tijdschriften niet geheel gratis ter beschikking werden gesteld, is nog geen reden om aan te nemen dat zij geen arbeidsgereedschap kunnen zijn in zoverre dit wél het geval was. Het arbeidshof merkt op dat het niet de geïntimeerde zelf is die de tijdschriften heeft “verdeeld” en dat van haar moeilijk kon verwacht worden dat zij zou protesteren wanneer een derde (en de appellant toont in het geheel niet aan dat de nv Roularta Media Group méér dan een derde was) dit wél deed, zij het in zijn eigen belang en niet geheel gratis (een gegeven paard…). Of de geïntimeerde daadwerkelijk op de hoogte was van het feit dat haar redactiemedewerkers (quasi-)gratis tijdschriften ontvingen, blijkt niet en is ook zonder belang. Dat de geïntimeerde zelf ook documentatie gratis ter beschikking van haar redactie stelde, ook van andere uitgeverijen dan de nv Roularta Media Group, is evident doch ook niet relevant. Eén en ander ontneemt de tijdschriften die de redactieleden individueel ontvingen, nog niet de hoedanigheid van arbeidsgereedschap. De eerste rechter heeft de vordering van de geïntimeerde terecht gegrond verklaard. Het hoger beroep is ongegrond.
HET ARBEIDSHOF, Gelet op de bovenstaande gronden. Gelet op de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken en inzonderheid op artikel 24 van die wet. Alle andere en strijdige conclusies verwerpende.
A.R. nr. : 2011/AR/227
7
22 maart 2013
Rechtdoende op tegenspraak. Verklaart het hoger beroep ongegrond. Bevestigt het op tegenspraak gewezen eindvonnis 8 juni 2011 van de derde kamer B van de arbeidsrechtbank te Brugge (A.R. nr. 10/936/A) in al zijn onderdelen. Veroordeelt de appellant tot het betalen van de kosten van de procedure in hoger beroep. Bepaalt de te vereffenen gerechtskosten als volgt: - aan de zijde van de appellant: -
rechtsplegingvergoeding:
990 euro
- aan de zijde van de geïntimeerde: -
rechtsplegingvergoeding:
990 euro.
Aldus gewezen door de vijfde kamer van het arbeidshof te Gent, zetelend te Brugge, samengesteld uit Jan Herman, kamervoorzitter in het arbeidshof, voorzitter, Marc Blomme, raadsheer in sociale zaken, benoemd als werkgever, Marleen Vanderstraeten, raadsheer in sociale zaken, benoemd als werknemer-arbeider, en in openbare terechtzitting van tweeëntwintig maart tweeduizend en dertien uitgesproken door voorzitter Jan Herman, bijgestaan door Lutgardis Van Schoors, griffier. L. Van Schoors
-
M. Vanderstraeten
-
M. Blomme
-
J. Herman.