A.R. nr. 2009/AB/52515
1e blad.
rep.nr.
ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST BUITENGEWONE OPENBARE TERECHTZITTING VAN 13 JULI 2011 3 e KAMER ARBEIDSRECHT - arbeidsovereenkomst bediende tegensprekelijk definitief In de zaak: R.J. , wonende te [xxx], appellant, vertegenwoordigd door mr. DE WAGTER Thijs loco mr. HOFKENS Jan, advocaat te 1000 BRUSSEL, Havenlaan 86C b113. Tegen: 1. ANHEUSER-BUSCH INBEV NV, met maatschappelijke zetel te 1000 BRUSSEL, Grote Markt 1, 2. ANHEUSER-BUSCH INBEV NV, met maatschappelijke zetel te 3000 LEUVEN, Brouwerijplein 1, geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. GIELEN Annelies, advocaat te 2600 BERCHEM (ANTWERPEN), Generaal Lemanstraat, 74.
*** * Na beraad, spreekt het Arbeidshof te Brussel het hiernavolgend arrest uit: Gelet op de stukken van rechtspleging, inzonderheid: -
het tussenarrest van het hof van 29 oktober 2010,
-
de conclusies na tussenarrest voor de appellant, neergelegd ter griffie op 31 januari 2011, 15 april 2011 en de laatste conclusie neergelegd ter zitting op 10 juni 2011,
-
de conclusies na tussenarrest voor de geïntimeerden, neergelegd ter griffie op 15 maart 2011 en 6 mei 2011;
2e blad
A.R. nr. 2009/AB/52515
-
de voorgelegde stukken;
De partijen hebben hun middelen en conclusies uiteengezet tijdens de openbare terechtzitting van 10 juni 2011, de zaak in beraad werd genomen en voor uitspraak werd gesteld op de zitting van 9 september 2011 en vervroegd werd uitgesproken op de buitengewone terechtzitting van heden.
*** * DE STAND VAN DE BETWISTING 1. Het hof kan verwijzen naar de beschrijving van de feiten en rechtspleging in het tussenarrest van 29 oktober 2010. In dit tussenarrest werd de betwisting over de opzeggingsvergoeding grotendeels opgelost, behalve wat betreft de opname van de werkgeversbijdrage voor het pensioenfonds in het basisloon voor de berekening van de opzeggingsvergoeding. InBev liet de actuariële berekening maken, waarna de partijen voor dit onderdeel een onderlinge regeling hebben gevonden, zodat zij aan het hof bevestigen dat dit deel van de betwisting is opgelost. 2. Hierdoor blijft enkel nog het onderdeel in verband met het vakantiegeld op het variabel loon in betwisting. De heer R.J. preciseerde dat hij dienaangaande een burgerlijke vordering voortspruitend uit een misdrijf formuleerde. Het hof besliste reeds in het tussenarrest dat geen voortgezet misdrijf kan worden weerhouden en nodigde de heer R.J. uit om voor de aflopende misdrijven het voorwerp en de feitelijke oorzaak van zijn vordering te preciseren en af te bakenen en het bewijs van de door hem ingeroepen misdrijven te leveren. 3. Het hof wees tevens in het tussenarrest op het feit dat het standpunt van de heer R.J. dat de door InBev toegekende bonus opgesplitst werd in een gedeelte bonus en een gedeelte vakantiegeld, alleszins inhield dat dan reeds een gedeelte vakantiegeld aangerekend en vereffend werd. Zodoende heeft de heer R.J. met verwijzing naar artikel 807 Ger. W. zijn oorspronkelijke vordering uitgesplitst en hij vordert nu betaling van: - achterstallig loon wegens bonussen voor de periode van 1999 tot en met april 2008 ten bedrage van € 45.305,44 ondergeschikt, een bedrag van € 34.221,90 voor de bonussen vanaf april 2004 tot april 2008 - achterstallig vakantiegeld op de bonussen vanaf april 1999 tot en met april 2008 van € 20.689,81 ondergeschikt, een bedrag van € 19.255,02 voor de bonussen vanaf april 2004 tot april 2008, telkens te vermeerderen met wettelijke en gerechtelijke intresten en met de gerechtskosten.
A.R. nr. 2009/AB/52515
3e blad
InBev argumenteert dat de aanpassing van de vordering niet voldoet aan artikel 807 Ger. W. , zodat deze onontvankelijk is. Zij betwist de aanspraken van de heer R.J., omdat geen misdrijf voorhanden is; in ondergeschikte orde vraagt zij dat de schadevergoeding wegens niet-betaling van achterstallig loon zou beperkt worden tot € 11.105,42 en dat de schadevergoeding wegens achterstallig vakantiegeld zou beperkt worden tot € 7.477,18. VERDERE BEOORDELING Artikel 807 Ger. W. 1. Deze bepaling luidt: Een vordering die voor de rechter aanhangig is, kan uitgebreid of gewijzigd worden, indien de nieuwe, op tegenspraak genomen conclusies, berusten op een feit of akte in de dagvaarding aangevoerd, zelfs indien de juridische omschrijving verschillend is. 2. In punt 3 van de inleidende dagvaarding van 3 oktober 2008 wordt beschreven dat de heer R.J. jaarlijks een bonus ontvangt en dat op dit veranderlijk loon vakantiegeld moet worden betaald, wat niet gebeurd is, omdat het wettelijk verschuldigd vakantiegeld aangerekend werd op de bonus, en dus afgetrokken werd van de bonus. De dagvaarding legt uit dat hierdoor het vakantiegeld de facto opgenomen werd in de bonus, zodat dit niet bovenop deze bonus werd betaald, wat in strijd is met de vaste cassatierechtspraak. Om deze reden vorderde de heer R.J. betaling van achterstallig vakantiegeld op alle bonussen die hij had ontvangen sinds 1998, verhoogd met de intresten en hij voegde in zijn dagvaarding een tabel met de achterstallen. In punt 4 van de dagvaarding vorderde de heer R.J. betaling van de pro rata bonus voor het jaar 2008 en het vakantiegeld hierop voor een bedrag van € 1 provisioneel, maar hij vroeg hiervoor de afgifte van stukken. In het beschikkend gedeelte van zijn dagvaarding vordert hij onder meer: - € 58.000,54 bruto ten titel van achterstallig vakantiegeld op de bonussen betaald van 1998 tot en met 2007 - € 1 provisioneel ten titel van bonus voor de prestaties in het jaar 2008 - € 1 provisioneel ten titel van vakantiegeld op de bonus voor de prestaties in het jaar 2008, meer de wettelijke en de gerechtelijke intresten. 3. Hieruit vloeit voort dat de heer R.J. in zijn dagvaarding de opname van het vakantiegeld in de bonus beschreven heeft; tevens vorderde hij betaling van een bonus, alleszins voor het jaar 2008, samen met achterstallig vakantiegeld op de bonussen voor de periode van 1998 tot 2008. De uitbreiding van de vordering berust dan ook op een feit in de dagvaarding vermeld; ten onrechte wil InBev het voorwerp van de dagvaarding beperken tot het vakantiegeld op de bonussen. Artikel 807 Ger. W. vereist niet dat een gewijzigde of uitgebreide vordering, wanneer zij berust op een feit of akte in de dagvaarding aangevoerd, uitsluitend op dat feit of die akte berust (Cass. 10 november 2006, RABG 2007,6 189; RW 2007-08, 21 met noot).
A.R. nr. 2009/AB/52515
4e blad
De uitbreiding van de vordering leidt dan ook niet tot de ontvankelijkheid van de eis van de heer R.J. in verband met de betaling van de achterstallige bonussen. De verjaring 4. De vordering in verband met de betaling van achterstallige bonussen is tevens virtueel begrepen in het voorwerp van de bij dagvaarding ingestelde vordering, wat meebrengt dat de inleidende dagvaarding de verjaring van deze vordering stuit (Cass. 7 mei 2001, JTT 2001, 410 met noot C. Wantiez; Cass. 26 november 1990, JTT 1991, 24 met noot; Cass. 29 december 1986, Pas 1987, 523; Cass. 9 april 1989, Pas 1989). 5. Bovendien is de feitenrechter ertoe gehouden het geschil te beslechten in overeenstemming met de rechtsregel die daarop van toepassing is. Hij moet met inachtneming van het recht van verdediging ambtshalve de rechtsmiddelen aanvoeren waarvan de toepassing wordt bevolen die door de partijen zijn aangevoerd tot staving van hun eisen (Cass. 14 april 2005, JT 2005, 659 met noot Van Compernolle; JLMB 2005,8 156 met noot De Leval; RABG 2005, 1663 met noot Verbeke; Pas 2005, 862 met conclusie Openbaar Ministerie). Daarmee is het Hof van Cassatie afgestapt van het klassieke concept dat de rechter gehouden is uitspraak te doen op grond van de aangevoerde feiten en met inachtneming van de juridische omschrijving die de partijen daaraan gegeven hebben. Zo de partijen een verkeerde omschrijving hebben gegeven aan de door hen ingeroepen feiten, dient de rechter deze te vervangen door de juiste juridische omschrijving; dit is voor de rechter een verplichting, waardoor het Hof van Cassatie het feitelijk oorzaakbegrip van de burgerlijke rechtsvordering bekrachtigde (Jaarverslag Hof van Cassatie 2005, 90; L. Eliaerts, Loon als schadeherstel ex delicto: revisited, Soc. Kron 2008, 438). Door de aangevoerde feiten te herkwalificeren wijzigt de rechter immers niet de oorzaak van de vordering, noch miskent hij het beschikkingsbeginsel (Cass. 20 april 2009, RW 2009-10, 876 met conclusie Openbaar Ministerie; zie ook de cassatierechtspraak geciteerd in het tussenarrest randnummer 12 – (Cassatie, 23 oktober 2006, JTT 2007, 227, concl. Leclercq, J., noot; Pas. 2006, 2112; RCJB 2008, 157; Soc.Kron. 2007, 270, noot Remouchamps, S en Cassatie, 22 januari 2007, JTT 2007, 481, noot Lagasse, F., Palumbo, M; Pas. 2007, 128; RCJB 2008, 168, noot Kefer, F; Soc.Kron. 2008, 443). Anders dan InBev voorhoudt, gebeurde de eerste stuiting van de verjaring van de burgerlijke vordering voortspruitend uit een misdrijf dan ook niet door de precisering van de vordering ter zitting van 1 oktober 2010, maar wel door de inleidende dagvaarding van 3 oktober 2008. 6. Waar de niet-betaling van loon een misdrijf vormt als gevolg van artikel 42 van de loonbeschermingwet, kan de werknemer een vordering tot herstel van de door dat misdrijf veroorzaakte schade instellen, ook al bestaat de vergoeding van de geleden schade in de betaling van het loon zelf; dergelijke rechtsvordering verjaart volgens de bij de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering bepaalde voorschriften. Op grond van de artikelen 9 en 42 van de loonbeschermingswet leidt de niet-betaling van het loon op gezette tijden tot een misdrijf.
A.R. nr. 2009/AB/52515
5e blad
Terecht stelt de heer R.J. dan ook dat bij niet-betaling van het loon, dit loon ook niet betaald is op het daartoe vastgestelde tijdstip. Dergelijk verzuim wordt wel degelijk strafbaar gesteld door artikel 42, 1 van de loonbeschermingswet. (Cass. 17 juni 1996, JTT 1996, 3 131; Cass. 2 februari 2004, Soc. Kron 2004, 873). Het is daardoor van geen belang dat artikel 42 niet verwijst naar artikel 3 bis van de loonbeschermingswet. (Arbh. Brussel 25 november 2008, AR 50.244; Cass. 25 maart 2011, AR 2009/AB/52200). Ook de niet betaling van vakantiegeld wordt strafbaar gesteld door art 54, 2° van de op 28 juni 1971 gecoördineerde vakantiewetten. Op voorwaarde dat het materieel en het moreel bestanddeel van het misdrijf aangetoond is, laat de heer R.J. dan ook terecht zijn vorderingen in betaling van achterstallig commissieloon en achterstallig vakantiegeld steunen op een burgerlijke vordering voortspruitend uit een misdrijf. 7. In het tussenarrest van 29 oktober 2010 heeft het hof reeds vastgesteld dat dienaangaande geen voortgezet misdrijf kan worden weerhouden. Niettemin handhaaft de heer R.J. zijn vorderingen tot betaling van de achterstallen sinds 1999, omdat de schade die hij door de misdrijven zou hebben geleden slechts aan hem bekend zou geworden zijn door de consultatie van zijn raadslieden kort na het einde van de arbeidsovereenkomst. Hij verwijst daarbij naar het feit dat in overeenstemming met artikel 26 V.T. Sv. de burgerlijke rechtsvordering verjaart volgens de regels van het burgerlijk wetboek of van de bijzondere wetten die van toepassing zijn op de rechtsvordering tot vergoeding van schade, zonder dat zij kan verjaren voor de strafvordering. Vaststaat dat artikel 15 van de arbeidsovereenkomstenwet, dat alleen betrekking heeft op de contractuele vorderingen ontstaan uit de arbeidsovereenkomst, geen bijzondere afwijkende wetsbepaling is in de zin van artikel 26 V.T. Sv. ( Cass. 14 januari 2008, JTT 2008, 302 met noot; Cass. 20 april 2009, RW 2009-10, 876 met conclusie Openbaar Ministerie). Wel verwijst de heer R.J. naar artikel 2262 bis §1, tweede lid BW, als gevolg waarvan alle rechtsvorderingen tot vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid verjaren door verloop van vijf jaar vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de schade en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon. De heer R.J. houdt voor dat de consultatie van zijn raadslieden gebeurde binnen deze verjaringstermijn, zodat hij slechts dan kennis kreeg van de schade die hij reeds sinds 1999 leed. 8. Terecht merkt InBev op dat de heer R.J. met deze redenering handig het feit omzeilt dat het arbeidshof in het tussenarrest van 29 oktober 2010 had vastgesteld dat er geen sprake was van een voortgezet misdrijf. De heer R.J. ontving immers elk jaar in april mededeling van het bonusbedrag, zodat hij dan kon vaststellen dat dit bedrag op de loonfiche lager werd ingeschaald en dat enkel het in rekening gebrachte bonusbedrag samen met het vakantiegeld gelijk was
A.R. nr. 2009/AB/52515
6e blad
aan de vooropgezette bonus, die vastgesteld werd op basis van zijn prestaties van het vorige jaar en het bereiken van de vastgestelde doelstellingen. Op dat ogenblik diende hij de schade vast te stellen en ook de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon, met name InBev. 9. Het is immers de feitenrechter die in feite moet vaststellen wanneer de benadeelde kennis kan krijgen van de schade en hij dient dit te beoordelen rekening houdend met alle elementen (T. Vansweevelt, De verjaring van de buiten contractuele vordering (art. 2262 bis BW): de kennis van de schade, de identiteit van de aansprakelijke persoon én van het causaal verband tussen fout en schade, T. Gez. 2008 –09, 207). Het is niet de bedoeling dat louter wordt afgegaan op de subjectieve verklaring van de benadeelde (Parl. St. Kamer 1197-98, 1087/7 (Verslag Barzin), 9). Dit zou immers tot gevolg hebben dat de benadeelde haast zelf zou bepalen wanneer die kennis ontstaat en dus wanneer de verjaring begint te lopen. De benadeelde mag niet passief afwachten; hij moet alert zijn door dadelijk te handelen (T. Vansweevelt, aw, 207, nr. 4). Deze beoordeling gebeurt op basis van het referentietype van de normaal zorgvuldige persoon. Het referentietype van de goede huisvader brengt met zich dat rekening wordt gehouden met de specifieke bekwaamheden en vaardigheden van een benadeelde; met een specifieke beroepskennis wordt sneller kennis van de schade verwacht, omdat de normaal zorgvuldige persoon met diezelfde beroepskennis eveneens de schade sneller zou hebben vastgesteld dan een leek. (T. Vansweevelt, aw, 207, nr. 5). De heer R.J. bekleedde reeds met ingang van 1 september 2003 een directeursfunctie bij InBev, zodat hij hooggekwalificeerd was en hij alleszins voldoende kennis van zaken had om zijn bonusregeling goed in te schatten. Hij beschikte bovendien over de middelen om zich hierover tijdig en kundig te laten informeren. Hieruit vloeit voort dat, voorzover het materieel en het moreel rendement van de ingeroepen misdrijven bewezen is, de heer R.J. bij ontvangst van de bonus de insluiting van het vakantiegeld kon vaststellen, zodat hij schade leed door een te lage uitbetaling. Gelet op de dagvaarding van 3 oktober 2008 kan wegens verjaring geen rekening meer worden gehouden met de uitbetalingen voor 3 oktober 2003. Hierbij moet rekening gehouden worden met het feit dat de verjaringstermijnen van artikel 46 ter van de gecoördineerde vakantie wetten van 28 juni 1971 pas werd ingevoegd bij artikel 89 van de programmawet van 22 december 2008 die inwerking trad op 1 januari 2009, zodat deze verjaringstermijn hier niet van toepassing is. De verwijzing van de heer R.J. naar deze verjaringstermijn op de openbare terechtzitting van 1 oktober 2010 was dan ook foutief. Het materieel element van het misdrijf : de all in regeling commissieloon en vakantiegeld 10. Op grond van artikel 38 van het KB van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie
A.R. nr. 2009/AB/52515
7e blad
(hierna genoemd het vakantiebesluit) betaalt de werkgever aan de bedienden die vakantie neemt: 1° de normale bezoldiging in overeenkomst met de va kantiedagen 2° per maand in de loop van het vakantiedienstjaar gepresteerde of daarmee gelijkgestelde dienst, een toeslag die gelijk is aan 1/12 van 92 pct. van de brutowedde per maand waarin de vakantie ingaat. Artikel 38 bis voegt hieraan toe: Voor de toepassing van deze afdeling wordt het deel van de bezoldiging dat niet als basis dient voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen… niet in aanmerking genomen voor het berekenen van het bedrag van het vakantiegeld… Aangezien aldus het enkel vakantiegeld de normale doorbetaling is van de bezoldiging tijdens de vakantiedagen en het dubbel vakantiegeld een toeslag is op dit enkel vakantiegeld, kan het dubbel vakantiegeld niet begrepen zijn in het overeengekomen loon. De bepalingen van de artikelen 38, 39 en 46 van het vakantiebesluit, die de berekening van het vakantiegeld van de bedienden regelen, zijn bepalingen van dwingend recht (Cass. 29 januari 1996, Arr. Cass. 1996, nr. 61). Dit brengt met zich dat het recht op vakantie verworven is niettegenstaande elke strijdige overeenkomst (E. Maes, Jaarlijkse vakantie in Sociale Praktijkstudies, 2008, 149). De werknemer kan er dus bij overeenkomst niet van afzien. Met betrekking tot artikel 39 stelde het Hof van Cassatie uitdrukkelijk dat het vakantiegeld niet in het loon kan worden begrepen (Cass. 1 juni 1987, JTT 1987, 313 met noot C. Wantiez). In het cassatiearrest van 15 januari 1990 (R. W. 1990 -91, 359) wordt daaraan toegevoegd dat partijen bij de arbeidsovereenkomst niet geldig kunnen bedingen dat zulks wel het geval zal zijn (in dezelfde zin Cass. 25 oktober 1999, Soc. Kron. 2000, 383). Dit wordt ook bevestigd in het arrest van het Hof van Justitie van 16 maart 2006, zaak C-131/04 en C-257/04: De verplichting vakantieloon te betalen heeft tot doel, de werknemer tijdens de jaarlijkse vakantie in een situatie te plaatsen die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes. ... voorts behoort artikel 17 van de richtlijn (93/104/EG van 23 november 1993) niet tot de bepalingen waarvan de richtlijn uitdrukkelijk afwijkingen toestaat ... Derhalve is niet van belang of een dergelijke regeling van het vakantieloon al dan niet berust op een overeenkomst ... artikel 7 van de richtlijn verzet zich ertegen dat de betaling van het loon voor de minimale jaarlijkse vakantie in de zin van deze bepaling geschiedt in gedeelten die, verspreid over het betrokken arbeidsjaar samen met het loon voor verrichte arbeid worden uitbetaald, en niet als uitkering uit hoofde van een bepaalde periode waarin de werknemer daadwerkelijk vakantie opneemt. 11. Hieruit vloeit voort dat InBev zich niet kan steunen op de bonusovereenkomst in zoverre deze bepaalt dat het bonusbedrag dat dient als berekeningsbasis voor de opgelegde en de optionele aandelenbonus, het vakantiegeld op de bonus omvat. Waar het vakantiegeld niet in het loon kan worden begrepen en partijen ook niet geldig kunnen bedingen dat dit wel het geval zal zijn, kan men zich niet op deze
A.R. nr. 2009/AB/52515
8e blad
overeenkomst steunen. Indien dit toch de overeenkomst en dus de gemeenschappelijke bedoeling van de contracterende partijen zou geweest zijn, dan is een dergelijke overeenkomst niet geldig (HvJ. 16 maart 2006, zaak C-131/04 en C257/04: Cass.15 januari 1990 (R. W. 1990 -91, 359; Cass. 25 oktober 1999, Soc. Kron. 2000, 383). Uit de door de heer R.J. voorgelegde stukken blijkt dat InBev niettemin telkens een bonusberekening heeft voorgelegd, die gebaseerd was op de voorbije resultaten, maar dat bij de afrekening van de bonus deze werd verminderd met het verschuldigde vakantiegeld. Terecht voert de heer R.J. aan dat hij aldus te weinig loon en vakantiegeld heeft ontvangen, zodat de strafbepalingen, aangeduid in randnummers 6, overtreden zijn. Hij toont dan ook het materieel element van de ingeroepen misdrijven aan. Het moreel element 12. Bij de niet opzettelijke misdrijven, zoals de meeste sociaalrechtelijke misdrijven, bestaat het moreel bestanddeel uit de volwaardige wil van de dader om de materiële handeling of nalatigheid te stellen; wanneer de werkgever een rechtvaardigingsgrond inroept en wanneer deze bewering niet ontbloot is van elk element van geloofwaardigheid, staat het aan degene die zich op dit misdrijf beroept, om de onjuistheid van deze rechtvaardigingsgrond aan te tonen (Cass. 4 januari 1994, A.C., 1994; Cass. 30 september 1993, A.C. 1993, nr. 389; W. Rauws, Sociaalrechtelijke misdrijven en hun strafbaarstelling, in Sociaal Strafrecht, Maklu, 1998 p 73). Rechtvaardigingsgronden zijn deze die elke fout in hoofde van de betrokkene uitsluiten, zoals overmacht, onoverwinnelijke dwaling, of een noodtoestand (J.F. Goffin, Responsabilités des dirigeants de sociétés, Larcier, 2004, p 371). De onachtzaamheid of het gebrek aan voorzichtigheid volstaat immers voor de aanwezigheid van het moreel bestanddeel van het niet opzettelijk misdrijf. Goede trouw is op zichzelf geen grond van rechtvaardiging; ze wordt het maar indien ze een onoverkomelijke dwaling doet ontstaan (Cass. 29 januari 1962, Pas I, 627; Cass. 21 september 1994, Arr. Cass. 1994, 767). Een rechtsdwaling over de strafbaarheid van een handeling kan slechts dan een schulduitsluitingsgrond opleveren wanneer zij onoverkomelijk is en ze kan bijgevolg slechts worden aanvaard wanneer uit de feitelijke omstandigheden kan worden afgeleid dat de beklaagde heeft gehandeld zoals ieder redelijk en voorzichtig persoon zou hebben gedaan. Uit de loutere vaststelling dat de beklaagde slecht of verkeerd werd geadviseerd, zelfs door een daartoe geschikte persoon, kan op zichzelf niet wettig worden afgeleid dat er sprake is van een onoverkomelijke dwaling (Cass. 1 oktober 2002 Arr.Cass. 2002, 2008; RABG 2003, afl. 14, 798, noot Delbrouck, L). De loutere vaststelling dat degene die zich op een onoverkomelijke dwaling beroept, slecht werd ingelicht, laat staan dat hij onwetend is bij gebrek aan betwisting, is dan ook onvoldoende (R. Boes, Sociaal handhavingsrecht in ATO-I-805 en 820).
A.R. nr. 2009/AB/52515
9e blad
InBev roept dan ook geen rechtvaardigingsgrond in, zodat het moreel bestanddeel van de misdrijven bewezen is. Het schadeherstel 13. Ten onrechte houdt InBev voor dat de heer R.J. slechts gerechtigd was op schadeherstel bij wijze van equivalent, zodat de achterstallen herleid moeten worden tot nettobedragen, vermeerderd met een vergoedende intrest gelijk aan de wettelijke rentevoet. Bij een burgerlijke vordering ex delicto kan het herstel in natura gevorderd worden, zodat de werknemer de uitvoering van de contractuele verbintenis, met name de betaling van het loon en het vakantiegeld als zodanig, kan vorderen, en bijgevolg de feitenrechter dit loon en vakantiegeld als voorwerp van de vordering kan toekennen. Dit wordt aanvaard sinds de cassatiearresten van 23 oktober 2006 en van 22 januari 2007, aangeduid in randnummer 5 (L. Eliaerts, Loon als schadeherstel ex delicto: revisited, Soc. Kron 2008, 438). De achterstallen 14. Uit de randnummers 9 tot en met 13 volgt dat de heer R.J. aanspraak kan maken op achterstallig loon wegens te weinig uitbetaalde bonussen voor het jaar 2004 tot en met 2008. Hij begroot deze in randnummer 4. 35 van zijn conclusie na heropening der debatten, neergelegd ter griffie van het arbeidshof te Brussel op 15 april 2011 op het bedrag van € 34.221,90, dat door de neergelegde stukken wordt verantwoord en dat overigens ook de basis vormt voor de herleiding door InBev van bruto netto. 15. Tevens heeft de heer R.J. recht op achterstallig vakantiegeld dat hij in dezelfde beroepsbesluiten onder randnummer 4. 47 voor de periode van 2004 tot 2008 correct heeft begroot op € 19.255,02. In die mate is zijn hoger beroep gegrond. 16. Aangezien beide partijen aldus gedeeltelijk in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld, dienen de gerechtskosten te worden gecompenseerd in de zin dat 1/3 ten laste van de heer R.J. wordt gelegd en 2/3 ten laste van InBev. De rechtsplegingsvergoedingen dienen te worden begroot op het basisbedrag, dat wegens indexatie dient te worden gebracht op € 5.500.
A.R. nr. 2009/AB/52515
10e blad
OM DEZE REDENEN HET ARBEIDSHOF Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken zoals tot op heden gewijzigd, inzonderheid op artikel 24, Recht sprekend op tegenspraak, Het tussenarrest van 29 oktober 2010 verder uitwerkend, Geeft akte aan partijen van het feit dat ze hun betwisting over de opzeggingsvergoeding verder zelf hebben opgelost; Verklaart voor het overige de gewijzigde vordering van de heer R.J. in de hierna bepaalde mate ontvankelijk en gegrond; Veroordeelt Anheuser Bush Inbev NV tot betaling aan de heer R.J. van achterstallig loon uit hoofde van bonussen voor de periode vanaf april 2004 tot en met april 2008 ten bedrage van € 34.221,90 bruto, te vermeerderen met de wettelijke en gerechtelijke intresten vanaf het moment van de eisbaarheid op de met de bruto overeenstemmende nettobedragen van het achterstallig loon wegens bonussen toegekend voor 1 juli 2005 en voor het overige te vermeerderen met de wettelijke en gerechtelijke intresten op de brutobedragen vanaf het moment van de eisbaarheid en tot betaling van achterstallig vakantiegeld op deze bonussen ten bedrage van € 19.255,02, te vermeerderen met de verwijls- en gerechtelijke intresten op netto vanaf 2 juli 2008. Wijst al het meergevorderde af. Compenseert de gerechtskosten in de zin dat 1/3 ten laste wordt gelegd van de heer R.J. en 2/3 ten laste van Anheuser Bush Inbev NV, deze aan de zijde van de heer R.J. begroot en door het hof ook vereffend op dagvaarding € 149,56 rechtsplegingsvergoeding eerste aanleg € 5.500,00 rechtsplegingsvergoeding hoger beroep € 5.500,00 totaal € 11.149,56 En aan de zijde van Anheuser Bush Inbev NV op rechtsplegingsvergoedingen € 10.000, doch door het hof vereffend op rechtsplegingsvergoeding eerste aanleg € 5.500,00 rechtsplegingsvergoeding hoger beroep € 5.500,00 totaal € 11.000,00
11e blad
A.R. nr. 2009/AB/52515
Aldus gewezen en ondertekend door de derde kamer van het Arbeidshof te Brussel, samengesteld uit: Lieven LENAERTS, Lucrèce REYBROECK, Andre LEURS, bijgestaan door : Kelly CUVELIER,
raadsheer, raadsheer in sociale zaken, werkgever, raadsheer in sociale zaken, werknemer-bediende, griffier.
Lieven LENAERTS,
Kelly CUVELIER,
Lucrèce REYBROECK,
Andre LEURS.
en uitgesproken op de buitengewone openbare terechtzitting van vrijdag 13 juli 2011 door: Lieven LENAERTS, raadsheer, bijgestaan door Kelly CUVELIER, griffier.
Lieven LENAERTS,
Kelly CUVELIER.