Uitgifte Repertoriumnummer
Uitgereikt aan
2015 / Datum van uitspraak
28 april 2015
op € JGR
Rolnummer
2014/AB/650
Arbeidshof te Brussel derde kamer
Arrest
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 2
ARBEIDSRECHT - arbeidsovereenkomst bediende tegensprekelijk arrest definitief VIVINVEST NV, met maatschappelijke zetel te 3000 LEUVEN, Brusselsesteenweg 70, appellante, vertegenwoordigd door mr. PENNINCK Cindy, advocaat te 3000 LEUVEN, Brusselsesteenweg 62
tegen L. C., geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. OSAER Pieterjan loco mr. TIMMERMAN Koenraad, advocaat te 3000 LEUVEN, Naamsestraat 165.
*** * Na beraad, spreekt het arbeidshof te Brussel het hiernavolgend arrest uit: Gelet op de stukken van rechtspleging, inzonderheid: -
het voor eensluidend verklaard afschrift van het bestreden vonnis, uitgesproken op tegenspraak op 17 april 2014 door de arbeidsrechtbank te Leuven, 1e B kamer (A.R. 13/1442/A),
-
het verzoekschrift tot hoger beroep, ontvangen ter griffie van dit hof op 26 juni 2014,
-
de conclusie voor de appellante,
-
de conclusies voor de geïntimeerde,
-
de voorgelegde stukken. *** *
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 3
De partijen hebben hun middelen en conclusies uiteengezet tijdens de openbare terechtzitting van 24 maart 2015, waarna de debatten werden gesloten, de zaak in beraad werd genomen en voor uitspraak werd gesteld op heden. *** *
De feiten De nv Vivinvest realiseert bouwprojecten. De vennootschap behoort toe aan de heer en mevrouw Vanoppen, die meerdere andere “project- en investeringsvennootschappen” bezitten (stuk 19 Vivinvest). Mevrouw L.
trad op 1 januari 2008 in dienst van de nv Vivinvest als “financieel
medewerker”. Zij deed de boekhouding en had volmacht op de rekeningen van de verschillende bedrijven. Het betrof een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor deeltijds werk, aanvankelijk 22 uur en vanaf 1 juli 2012 28,5 uur per week. Met een aangetekende brief van 16 januari 2013 deed mevrouw L. een aanvraag voor ouderschapsverlof voor de maanden mei tot augustus 2013. De werkgever antwoordde met een brief van 13 februari 2013 : “…Wij zien ons evenwel verplicht om het gevraagde ouderschapsverlof uit te stellen tot de periode van 1 september 2013 tot 31 december 2013 om redenen in verband met het functioneren van de onderneming en de functionele en organisatorische behoeften als kleine onderneming. Voor de vennootschappen waarvan het boekjaar eindigt op 30 juni, dienen de cijfers bekeken en besproken te worden in de loop van de maanden mei en juni aanstaande. En voor de vennootschappen waarvan het boekjaar eindigt op 31 december, dient de afsluiting te
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 4
gebeuren tegen 30 juni. Nadien, in de maanden juli en augustus, is er sowieso een lagere bezetting wegens verlofperiode zodat, binnen onze kleine onderneming, een extra afwezigheid moeilijk op te vangen is. Ik durf aannemen dat u deze motieven kan begrijpen, zeker nu het gaat om uw voorzienbare kerntaken die ik niet aan iemand anders kan overdragen in die cruciale periode.”
In een email van 17 februari 2013 stelde mevrouw L. voor dat zij haar ouderschapsverlof als volgt zou spreiden: 29.07.2013 > 29.09.2013 = 2maanden 23.12.2013 > 23.01.2014 = 1maand 07.04.2014 > 07.05.2014 = 1maand
Op 18 februari 2013 stemde de werkgever mondeling in met dit voorstel. Met een aangetekende brief van 25 februari 2013 stelde de werkgever een einde aan de arbeidsovereenkomst met een opzeggingstermijn van 6 maanden die aanving op 1 maart 2013. Op vrijdag 31 mei 2013 ontving mevrouw L. op haar rekening een opzeggingsvergoeding gelijk aan het loon voor de resterende drie maanden. Zij ontving ook het vakantieattest en het tewerkstellingsattest waarin vermeld werd dat de arbeidsovereenkomst eindigde op 31 mei 2013 en zij gaf diezelfde dag de sleutels terug tegen ontvangstbewijs. De werkgever overhandigde haar op 31 mei 2013 een tekst van overeenkomst over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 31 mei 2013, die zij niet ondertekende en meenam naar huis. Daarop stuurde de werkgever op maandag 3 juni 2013 om 10 uur 47 de volgende email naar mevrouw L. : “Vrijdag 31/05/2013 werd er tussen partijen geen overeenkomst getroffen betreffende de vervroegde beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen C. L. en de NV Vivinvest. Er werd beslist om op 04/06/2013 hierover een nieuwe afspraak om 9u vast te
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 5
leggen. Op maandag 03/06 neemt u sollicitatieverlof. Voor het overige blijft de arbeidsovereenkomst voortduren tot de wettelijk voorziene opzegtermijn van 6 maanden, i.c. tot 31/08/2013.” Op 4 juni 2013 schreef de raadsman van mevrouw L. dan het volgende aan de werkgever: “…Na de verbreking heeft u gepoogd mijn cliënte op 31 mei jl. een overeenkomst te doen ondertekenen, waarin zij afstand zou doen van elke verdere vordering. Cliënte heeft dit vanzelfsprekend geweigerd, omdat u op grond van art. 15 CAO 64 alleszins bijkomend een beschermingsvergoeding van 6 maanden loon verschuldigd bent, omwille van haar eerdere schriftelijke aanvraag tot ouderschapsverlof. Wij stellen u hierbij derhalve reeds in gebreke voor het bijkomend betalen van deze beschermingsvergoeding, die als volgt dient te worden begroot: €2.954.72x6= €17.728,32. Wij merken tevens reeds op dat u wettelijk verplicht bent binnen de 15 dagen nadat de arbeidsovereenkomst een einde heeft genomen (i.e. op 31 mei 2013) mijn cliënte schriftelijk een geldig outplacementaanbod te doen. Ten slotte werd nog geen correct formulier CA afgeleverd, waartoe wij u met deze brief tevens formeel aanmanen….” De raadsman van de werkgever reageerde met en officiële brief van 6 juni 2013: “…Om redenen die wij hierna zullen uiteen zetten, is uw cliënte ontslagen en zij heeft drie maanden van de opzeggingstermijn gepresteerd. Tussen uw cliënte en onze cliënte zijn er gesprekken geweest over een mogelijke vervroegde beëindiging van de arbeidsovereenkomst, met betaling van een verbrekingsvergoeding voor de resterende drie maanden. Enkel onder welbepaalde voorwaarden kon onze cliënte daarmee instemmen, onder andere dat het werk van uw cliënte naar behoren zou zijn overgelaten. Uw cliënte van haar zijde wenste de auto over te nemen voor een gunstige prijs. Na een aantal gesprekken, werd er door uw cliënte en onze cliënte van uit gegaan dat 31 mei 2013 de laatste werkdag was geweest, heeft uw cliënte de eigendommen van onze cliënte teruggegeven en zijn aan uw cliënte reeds de sociale documenten overhandigd. Uw cliënte
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 6
had zelf reeds de overdracht van GSM-nummer en verzekering voor de auto geregeld, eveneens tegen die datum. Zelfs het afscheidsetentje heeft plaatsgehad. In geen van de voorgaande gesprekken in de afgelopen weken is er op enig ogenblik sprake geweest van het vorderen van een beschermingsvergoeding zodat mijn cliënte er terecht mocht van uit gaan dat alles besproken was tussen partijen en dat het ontwerp van tekst 'beëindiging arbeidsovereenkomst' een goede weergave was van de overeenkomst tussen partijen. En effectief heeft uw cliënte bij lezing van de tekst enkel voorbehoud geformuleerd omtrent de berekening van de verbrekingsvergoeding en gaf zij te kennen deze nog even te willen afchecken met het sociaal secretariaat. In goed vertrouwen en ten einde uw cliënte de mogelijkheid te geven om de berekeningen even na te kijken, heeft onze cliënte de ondertekening van de overeenkomst uitgesteld naar dinsdag 4 juni 2013. Op maandag 3 juni 2013 zou uw cliënte dan nog sollicitatieverlof opnemen. Dit is ook zo bevestigd in een email van onze cliënte aan uw cliënte. Uw cliënte is er ook op gewezen dat de arbeidsovereenkomst bleef lopen zolang er geen algeheel akkoord was. Uw cliënte is dan op dinsdag 4 juni 2013 niet komen opdagen maar er is gebleken dat zij 's ochtends vroeg aan de enige aanwezige medewerker, die geen kennis had van de afspraak voor die dag, de nummerplaat van de wagen heeft overhandigd tegen ontvangstbewijs. Wellicht uit voorzorg was uw cliënte niet eens langsgekomen met de wagen die zij zou overnemen... Uw cliënte rijdt thans met de wagen rond en levert geen prestaties meer terwijl het vervroegde einde van de arbeidsovereenkomst niet is vastgesteld. De sociale documenten zijn uw cliënte overhandigd voor nazicht en in goed vertrouwen en uw cliënte zelf heeft de andere aspecten van het ontslag afgehandeld tegen 31 mei 2013, wellicht in de wetenschap dat zij niet meer zou terugkeren op 4 juni 2013.
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 7
Er bestaat thans evenwel klaarblijkelijk geen alomvattend akkoord tussen partijen omtrent de vervroegde beëindiging. Het toestaan van een vervroegde beëindiging, evenals de overname van de wagen, maken deel uit van een voorstel tot algeheel akkoord, zoals omschreven in de tekst die uw cliënte tot op heden niet heeft ondertekend. Uw cliënte kan niet het ontwerp van overeenkomst tot vervroegde beëindiging uitvoeren voor de punten die haar goed schikken en geen acht slaan op de aspecten die zij niet wenst na te komen. Zolang er geen algeheel akkoord is, is er geen vervroegde beëindiging. Onze cliënte verwacht derhalve dat uw cliënte hetzij de tekst ondertekent, waarna het einde van de arbeidsovereenkomst zal vastgesteld zijn en alle andere aspecten geregeld zijn, o.a. de overname van de wagen, hetzij zich opnieuw aanmeldt om arbeidsprestaties te leveren en de wagen opnieuw ter beschikking van cliënte te stellen. In elk ander geval zou cliënte genoodzaakt zijn om uw cliënte als ongewettigd afwezig te beschouwen,
vergoeding
te
vorderen
voor
eenzijdige
beëindiging
van
de
arbeidsovereenkomst en klacht in te dienen voor misbruik van vertrouwen / diefstal van de wagen. Vermits het einde van de arbeidsovereenkomst niet in overleg werd bereikt, werd ook nog geen C4 afgeleverd. Het aanbod tot outplacement kan pas worden gedaan na het einde van de arbeidsovereenkomst en voor de sociale documenten zal wellicht een wijziging nodig zijn gezien de huidige situatie. Louter ondergeschikt, vermits uw cliënte in de voorafgaande gesprekken geen aanspraak heeft gemaakt op enige beschermingsvergoeding en onze cliënte er ook van uit gaat dat de ontwerptekst 'beëindiging arbeidsovereenkomst' een correcte weergave is van de besprekingen tussen partijen, wenst onze cliënte benadrukken dat uw cliënte niet is ontslagen omwille van het ouderschapsverlof. Uw cliënte heeft per brief van 16 januari 2013 ouderschapsverlof gevraagd. Onze cliënte heeft per brief van 13 februari 2013 laten weten de periode van ouderschapsverlof te willen uitstellen.
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 8
Tussen partijen is verder genegocieerd en er is op 18 februari 2013 een akkoord bereikt over de periodes waarbinnen er ouderschapsverlof zou worden opgenomen. Omtrent het ouderschapsverlof bestond derhalve geen discussie meer tussen partijen zodat onze cliënte geen enkele reden had om uw cliënte omwille van enig aspect daarvan te ontslaan. De ontslagreden is te vinden in feiten van 24 februari 2013 waar uw cliënte weigerde om een opdracht uit te voeren en waarbij het tot een discussie is gekomen met de werkgever. Daags nadien werd zij ontslagen. Er is geen beschermingsvergoeding verschuldigd wanneer de reden tot ontslag gelegen is buiten het ouderschapsverlof….”
Met een brief van 24 juni 2013 stelde de werkgever mevrouw L. in gebreke omdat ze volgens hem sinds drie weken ongewettigd afwezig was. Met een verzoekschrift van 6 september 2013 bracht mevrouw L. het geschil voor de arbeidsrechtbank te Leuven.
De rechtspleging in eerste aanleg Voor de arbeidsrechtbank vorderde mevrouw L. de betaling van: - € 8.979,94 bruto, verbrekingsvergoeding (op basis van een totale opzeggingstermijn van 8 maanden), - € 23.114,85 bruto, forfaitaire beschermingsvergoeding, - € 1 morele schadevergoeding, wegens geen aanbod outplacement, - afgifte van de aangepaste sociale en fiscale documenten : loonfiches, aangepast C4, fiscale fiche 281.10, attest loopbaanbegeleiding, ecocheques, - de wettelijke en gerechtelijke intresten,
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 9
- de kosten van de rechtspleging, - dit alles bij vonnis dat uitvoerbaar zou zijn bij voorraad. Met conclusies stelt de nv Vivinvest een tegenvordering . Zij vorderde: - 1.965,79 €, terugbetaling saldo opzeggingsvergoeding na afhouding van de waarde van de wagen, - Teruggave van de wagen Renault Espace, binnen de 48 uren na betekening van het tussen te komen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van 250 € per dag vertraging na betekening, dan wel tot betaling van de waarde van de wagen ad 8.000 € , te vermeerderen met de wettelijke en gerechtelijke intresten - 11.280,41 € : betaling van een opzeggingsvergoeding wegens éénzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 31.5.2013, gelijk aan drie maanden brutoloon, - de betaling van de kosten van het geding.
In een vonnis van 17 april 2014 verklaarde de arbeidsrechtbank de hoofdvordering ontvankelijk en gegrond en veroordeelde de nv Vivinvest tot het betalen van: - een saldo verbrekingsvergoeding op basis van 6 maanden opzeggingstermijn, in totaal: 1.002,30 €, - een beschermingsvergoeding van 22.560 €, - de wettelijke en de gerechtelijke intresten, - en de afgifte van de sociale en fiscale documenten De rechtbank verklaarde de tegenvordering ontvankelijk doch niet gegrond en veroordeelde de nv Vivinvest tot de kosten van het geding, begroot op € 2.750 rechtsplegingsvergoeding.
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 10
De vorderingen in hoger beroep Met een verzoekschrift neergelegd ter griffie op 26 juni 2014 stelde de nv Vivinvest hoger beroep in. Zij vordert: ”Het hoger beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren en het bestreden vonnis te vernietigen; Dienvolgens, opnieuw recht doende, De vorderingen van mevrouw L. allen af te wijzen als ongegrond; De tegeneis van concluante ontvankelijk en gegrond te verklaren; Dienvolgens mevrouw L. , huidige geïntimeerde, te veroordelen tot: -terugbetaling van de som van 1.965,79 € netto die haar werd uitbetaald als saldo opzeggingsvergoeding na afhouding van de waarde van de wagen, te vermeerderen met de gerechtelijke intresten vanaf de datum van de eerste conclusie, met name 6 december 2013 tot op datum van algehele betaling; -teruggave van de wagen Renault Espace, binnen de 48 uren na betekening van het tussen te komen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van 250,00 € per dag vertraging na de betekening, dan wel tot betaling van de waarde van de wagen ad 8.000,00 €, te vermeerderen met de gerechtelijke intresten vanaf de datum van de eerste conclusie, met name 6 december2013 tot op datum van algehele betaling; -betaling van een opzeggingsvergoeding wegens eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 31 mei 2013, gelijk aan drie maanden brutoloon, te weten 11.280,41€, te vermeerderen met de gerechtelijke intresten vanaf de datum van de eerste conclusie, met name 6 december 2013 tot op datum van algehele betaling; Huidige geïntimeerde te veroordelen tot betaling van de kosten van beide aanleggen, rechtsplegingsvergoeding inbegrepen, zoals hierna begroot; Kosten van het geding:
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 11
-rechtsplegingsvergoeding 1ste aanleg
2.750,00 €
-rechtsplegingsvergoeding hoger beroep
2.750,00 €”.
Mevrouw L. bevestigt uitdrukkelijk in haar conclusies dat zij geen incidenteel beroep instelt. De ontvankelijkheid Hierover bestaat geen betwisting. Het blijkt niet dat het vonnis werd betekend zodat mag aangenomen worden dat het hoger beroep tijdig werd ingesteld. Ook de vormvoorwaarden werden nageleefd. Het hoger beroep is bijgevolg ontvankelijk.
Bespreking 1. de arbeidsovereenkomst werd beëindigd door de werkgever en niet door de werknemer (1) Het staat vast dat de werkgever met een aangetekende brief van 25 februari 2013 een einde stelde aan de arbeidsovereenkomst met een opzeggingstermijn van 6 maanden die aanving op 1 maart 2013. Dit feit blijkt uit de stukken en wordt bevestigd door de partijen in hun conclusies. Het staat ook vast dat de werkgever op donderdag 31 mei 2013 de opzeggingsvergoeding die overeenstemde met de resterende drie maanden van de opzeggingstermijn betaalde op de rekening van mevrouw L. . Zelfs indien mevrouw L. , samen met haar opvolgster (mevrouw K. M.), de betaling had doorgevoerd en door het sociaal secretariaat de loonstaat, het tewerkstellingsattest en de vakantieattesten had laten opmaken, dan gebeurde dit alles klaarblijkelijk met de toelating van de werkgever. Het blijkt niet dat hij enig voorbehoud had geformuleerd en hij overhandigde zelf op 31 mei 2013 het ontwerp van overeenkomst waarin stond dat de betaling van de opzeggingsvergoeding en de afgifte van de sleutels op 31 mei 2013 plaatsvond. De werkgever heeft ook die dag zondermeer een afscheidsetentje
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 12
met de collega’s georganiseerd. Hij leverde daarna ook nog een C4-formulier af waarin hij bevestigde dat de arbeidsovereenkomst werd beëindigd op 31 mei 2013 en dat een verbrekingsvergoeding werd betaald die de periode van 1 juni 2013 tot 31 augustus 2013 dekte. In de overeenkomst die de werkgever op 31 mei 2013 door mevrouw L. wenste te laten ondertekenen stond vermeld dat de partijen in onderling overleg hadden beslist om de arbeidsovereenkomst vervroegd stop te zetten op 31 mei 2013 en dat de werkgever een opzeggingsvergoeding zou betalen, onder aftrek van de prijs voor de overname van de bedrijfswagen. Verder bepaalde de overeenkomst dat de partijen niets meer van elkaar zouden vorderen en dat de werkneemster geen vertrouwelijke informatie zou vrijgeven, dit laatste op straffe van een forfaitaire schadevergoeding van 5.000 euro. (2) Mevrouw L. weigerde deze overeenkomst te ondertekenen. De nv Vivinvest , die beweert dat mevrouw L. niettemin zou hebben ingestemd met de voorwaarden bepaald in deze overeenkomst, dient daarvan het bewijs te leveren (artikel 870 Gerechtelijk Wetboek). Bovendien, zoals het Hof van Cassatie reeds herhaaldelijk bevestigde, is het een algemeen rechtsbeginsel dat de afstand van recht niet kan worden vermoed en enkel kan afgeleid worden uit feiten die voor geen andere interpretatie vatbaar zijn (o.m. Cass., 17 mei 2008 en Cass., 23 januari 2006, www.juridat.be). Inzake arbeidsovereenkomsten bepaalt de wet ook nog uitdrukkelijk: “De kwijting voor saldo van rekening door de werknemer afgegeven op het ogenblik dat de overeenkomst een einde neemt, betekent voor de werknemer niet dat hij van zijn rechten afziet.” (artikel 42 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; in dezelfde zin artikel 12 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon van de werknemers). Zelfs indien mag aangenomen worden dat mevrouw L. ermee had ingestemd dat de prijs voor de overname van de wagen mocht ingehouden worden op de opzeggingsvergoeding -
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 13
zij was zelf betrokken bij de overschrijving van het saldo- , of nog dat zij tegenover de werkgever te kennen zou hebben gegeven dat zij deze betaling op dat ogenblik “voor saldo van rekening” beschouwde, dan nog blijkt niet dat zij ook afstand had gedaan van haar rechten als werknemer. Meer bepaald blijkt uit geen enkel element dat mevrouw L. afstand zou hebben gedaan van haar recht op de beschermingsvergoeding bij ouderschapsverlof. (3) Het feit dat mevrouw L. niet bereid was de overeenkomst te ondertekenen en niet instemde met de daarin vermeldde afstand van rechten, heeft geen enkele invloed op het feit dat de werkgever wel reeds op 31 mei 2013 de arbeidsovereenkomst had verbroken. Ontslag is de handeling waardoor een partij aan de andere ter kennis brengt dat zij de arbeidsovereenkomst wil beëindigen (Cass., 23 maart 1981, A.C.,1980-81; Cass., 12 september
1988, A.C.,1988-89,47). Geen enkele wettelijke bepaling onderwerpt de
geldigheid van het ontslag aan welbepaalde vormen (Cass., 11 mei 1981, A.C., 1980-81, 1038). Het ontslag door de nv Vivinvest blijkt uit de betaling van de opzeggingsvergoeding op 31 mei 2013, zonder enig voorbehoud, samen met de afgifte van een tewerkstellingsattest, een vakantieattest en een C4-formulier waarin werd vermeld dat de tewerkstelling eindigde op 31 mei 2013 en verder het feit dat de sleutels werden in ontvangst genomen en de werkgever
zelfs
een
afscheidsetentje
met
de
collega’s
organiseerde.
De
arbeidsovereenkomst was daardoor definitief beëindigd en de nv Vivinvest kon dit ontslag niet meer zonder de instemming van mevrouw L. ongedaan maken . Er was ook geen sprake van een verderzetting van de arbeidsovereenkomst na 31 mei 2013 en van een verbreking van de arbeidsovereenkomst door mevrouw L. . De toevoeging door de werkgever in het C4-formulier “ongewettigd afwezig sedert 04/06/2013 tijdens opzeg” in de rubriek “oorzaak van de werkloosheid” was ook volledig in tegenspraak met de andere vermeldingen in hetzelfde formulier.
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 14
De vordering van de nv Vivinvest tot betaling van een opzeggingsvergoeding door mevrouw L. is ongegrond. (4) Daarentegen was de opzeggingsvergoeding die de nv Vivinvest had betaald wel degelijk verschuldigd en kan de nv Vivinvest deze niet meer terugvorderen. Gezien het lopend loon 45.121,62 euro bruto op jaarbasis bedroeg, zoals de nv Vivinvest zelf berekent, bedroeg de opzeggingsvergoeding gelijk aan drie maanden loon 11.280,41 euro bruto. De nv Vivinvest betaalde 10.282,43 euro bruto (vgl. de loonstaat) en is bijgevolg nog een saldo van 1.002,30 euro bruto verschuldigd zoals de eerste rechter berekende. (5) De partijen waren ermee akkoord dat naar aanleiding van het vertrek van mevrouw L. de bedrijfswagen werd overgenomen voor 8.000 euro. De nv Vivinvest maakte hiervoor een factuur op van 3 juni 2013 op naam van de handelsvennootschap van mevrouw L. en hield de prijs in op het netto-bedrag van de eindafrekening, dit met akkoord van mevrouw L. . De wagen werd haar overhandigd en de nv Vivinvest nam op 3 juni 2013 de nummerplaten in ontvangst, dit alles zonder enig voorbehoud van een afstand van rechten door mevrouw L. . De nv Vivinvest heeft de wagen bijgevolg definitief verkocht en kan deze wagen of de waarde ervan niet terugvorderen van mevrouw L. .
2. De beschermingsvergoeding bij ouderschapsverlof (1) De vordering van mevrouw L. is gesteund op artikel 15 van de CAO nr.64 van 29 april 1997 tot instelling van een recht op ouderschapsverlof dat bepaalt: “ § 1 De werkgever mag geen enkele daad stellen om de arbeidsverhouding eenzijdig te beëindigen, behalve om dringende reden in de zin van artikel 35 van voornoemde wet van 3 juli 1978 of om een voldoende reden.
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 15
Onder voldoende reden dient te worden verstaan, een door de rechter als zodanig bevonden reden waarvan de aard en de oorsprong vreemd zijn aan de schorsing van de arbeidsovereenkomst of de vermindering van de arbeidsprestaties vanwege de uitoefening van het recht op ouderschapsverlof. § 2 Dat verbod om de arbeidsverhouding eenzijdig te beëindigen geldt vanaf de datum van de schriftelijke kennisgeving zoals gebeurd overeenkomstig artikel 9 hierboven, d.i. op zijn vroegst 3 maanden voor de aanvang van de periode van ouderschapsverlof, en eindigt 2 maanden na de einddatum van diezelfde periode. Dat verbod geldt ook gedurende de eventuele
periode
van
uitstel
bepaald
in
artikel
11
hierboven.
Wanneer het ouderschapsverlof in gedeelten wordt opgenomen, eindigt dat verbod uiterlijk na afloop van de 9 maanden volgend op de datum waarop het verlof in principe ingaat, d.i. de datum waarop het zou zijn ingegaan zonder rekening te houden met een eventueel uitstel. § 3 De werkgever die ondanks de bepalingen van § 1 van dit artikel de arbeidsovereenkomst zonder dringende reden of voldoende reden beëindigt, dient aan de werknemer een forfaitaire vergoeding te betalen die gelijk is aan het loon voor 6 maanden, onverminderd de vergoedingen die aan de werknemer verschuldigd zijn in geval van verbreking van de arbeidsovereenkomst.” (2) Er bestaat geen betwisting over dat mevrouw L. met haar aangetekende brief van 16 januari 2013
een
aanvraag
voor
ouderschapsverlof
had
ingediend
waarbij
haar
arbeidsovereenkomst volledig geschorst zou worden van mei tot augustus 2013. Artikel 9 § 1 van de CAO nr. 64 bepaalt: “De werknemer die gebruik wenst te maken van het recht op ouderschapsverlof, brengt 3 maanden op voorhand zijn werkgever hiervan schriftelijk op de hoogte. Die termijn van 3 maanden kan in overleg tussen de werkgever en de werknemer worden ingekort.”
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 16
De aanvraag van mevrouw L. werd drie maanden en half op voorhand verstuurd. Het volgt uit de voormelde bepalingen van artikel 15 van de CAO dat in dat geval de ontslagbescherming aanvangt
drie maanden voor de aanvang van de periode van
ouderschapsverlof, hetzij in deze zaak vanaf 1 februari 2013. Overeenkomstig de CAO nr. 64 kon mevrouw L. weliswaar slechts gedurende drie maanden genieten van voltijds ouderschapsverlof en niet vier maanden zoals zij had gevraagd. Dit neemt niet weg dat er een aanvraag tot ouderschap was. De werkgever verklaarde zich overigens akkoord met de schorsing van de arbeidsovereenkomst gedurende vier maanden. Voor het overige bestaat er geen betwisting dat zij voldeed aan de andere voorwaarden in de CAO. Mevrouw L. genoot dus van de ontslagbescherming op het ogenblik van het ontslag op 25 februari 2013. De nv Vivinvest spreekt de eerste rechter op dat punt ook niet tegen in hoger beroep.
(3) Het volgt uit de voormelde bepalingen van artikel 15 van de CAO dat de werkgever in de regel niet tot ontslag mag overgaan gedurende de periode van ontslagbescherming. De partijen zijn het oneens over de vraag wie de bewijslast draagt met betrekking tot de reden van het ontslag. Bij gebrek aan bijzondere bepaling, gelden de gemeenrechtelijke regels van artikel 1315 van het Burgerlijk wetboek dat bepaalt:” Hij die de uitvoering van een verbintenis vordert, moet het bestaan daarvan bewijzen. Omgekeerd moet hij die beweert bevrijd te zijn, het bewijs leveren van de betaling of van het feit dat het tenietgaan van zijn verbintenis heeft teweeggebracht.”
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 17
Mevrouw L. toont aan dat zij genoot van de bescherming tegen ontslag en dat de werkgever in strijd met het principiëel ontslagverbod is overgegaan tot ontslag. Zij bewijst dus de verbintenis tot betaling van de beschermingsvergoeding. De nv Vivinvest moet het bewijs leveren van het feit dat het tenietgaan van haar verbintenis heeft teweeggebracht. Zij moet dus bewijzen dat er een voldoende reden voor het ontslag was.
Het Hof van Cassatie besliste in dezelfde zin met betrekking tot de gelijkluidende wettelijke bepalingen van ontslagbescherming bij tijdskrediet :“Krachtens artikel 20 §4 eerste lid, van dezelfde collectieve arbeidsovereenkomst dient de werkgever die, ondanks de bepaling van § 2 van dit artikel, de arbeidsovereenkomst beëindigt zonder dringende reden of om een reden waarvan de aard en de oorsprong niet vreemd zijn aan de schorsing van de arbeidsovereenkomst of de vermindering van de arbeidsprestaties vanwege de uitoefening van
het
recht
op
tijdskrediet,
loopbaanvermindering
of
vermindering
van
de
arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 3,6 en 9, aan de werknemer een forfaitaire vergoeding te betalen die gelijk is aan het loon van 6 maanden, onverminderd de vergoedingen die bij een verbreking van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer betaald moeten worden. Uit deze bepalingen volgt dat in geval de werknemer de in artikel 20 §4 van de CAO nr. 77bis bedoelde bijzondere vergoeding vordert, de werkgever, die in de periode waarin het bij artikel 20 §2, bedoelde ontslagverbod geldt, de dienstbetrekking van de werknemer die het recht op tijdskrediet heeft uitgeoefend eenzijdig heeft beëindigd, dient te bewijzen dat hij de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd om een dringende reden of om een reden waarvan de aard en de oorsprong vreemd zijn aan de schorsing van de arbeidsovereenkomst wegens de uitoefening van het recht op tijdskrediet.” (Cass., 14 januari 2008, S.07.0049, www.juridat.be).
(4)
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 18
In haar conclusies beweert de nv Vivinvest dat zij niet tevreden was over de werkinzet en houding van mevrouw L. binnen de onderneming en dat de beslissing tot ontslag werd genomen ter gelegenheid van een conflict op 24 februari 2013. De nv Vivinvest brengt geen enkel bewijs en biedt ook de bewijsvoering niet aan dat de werkinzet en houding van mevrouw L. niet voldeed. Zij verwijst naar evaluaties maar ook daarvan wordt geen enkel bewijsstuk neergelegd. De nv Vivinvest brengt ook geen enkel bewijs van een conflict op zondag 24 februari 2013. Zij verklaart in conclusies op vage wijze dat mevrouw L. die dag weigerde een aantal opdrachten uit te voeren die de bestuurder haar oplegde en dat het tot een conflict kwam waaruit bleek dat de houding van mevrouw L. en haar inhoudelijk werk niet meer zouden veranderen. Mevrouw L. van haar kant heeft dan zelf een aantal stukken bijgebracht waarmee zij aantoont dat zij op vrijdag 22 februari 2013 om 15 uur 39, per email aan de afgevaardigd bestuurder, die ook voorzitter was van een voetbalclub, het bewijs zond van de betalingen betreffende deze club. Het betrof 34 overschrijvingen, waaronder de lonen van de spelers, voor een totaal bedrag van 251.285,57 euro. De afgevaardigd bestuurder liet per email van 17 uur 24 weten dat de laatste betaling van 35.000 euro niet was uitgevoerd omdat er te weinig provisie op de rekening was. Hij vroeg haar om het ontbrekende bedrag van 2.000 euro van de rekening van een andere vennootschap over te boeken en ervoor te zorgen dat dit diezelfde avond nog in orde was en hem per mail het bewijs te sturen. Mevrouw L. antwoordde per email van 18 uur 39 dat de betaling van 2.000 euro werd uitgevoerd maar dat de bewuste betaling van 35.000 euro aan een speler nog niet werd afgeboekt en dat ze vreesde dat dit pas maandagochtend zou gedeblokkeerd worden. Blijkbaar betrof het de belangrijkste speler. De afgevaardigd bestuurder eiste per email dat zij zou zorgen voor deze betaling en hem zou berichten dat deze nog die dag werd uitgevoerd. Mevrouw L. zet in conclusies uiteen: ” …De volgende dag, op zaterdag 23 februari 2013 (nota bene in het weekend, buiten de voorziene werkuren!), belt concluante met de directeur
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 19
van het bankkantoor van KBC op het Sint Jacobsplein te Leuven, deze kan haar niet helpen, omdat hij geen "ingehouden betaling" kan terugvinden. Daarna neemt concluante nog contact op met de KBC helpdesk, waar men haar uitlegt dat de betaling opnieuw zal moeten worden ingevoerd. Concluante doet dit, en stuurt op zaterdag 23 februari 2013 om 10:15u een e-mail naar de bestuurder van verweerder met de melding "betaling naar Marvin (OGUNJIMI) is doorgevoerd…". De nv Vivinvest betwist ook niet dat mevrouw L. ervoor gezorgd heeft dat de betaling op zaterdagochtend nog werd doorgevoerd. Zij vermeldt
ook niet dat er daarover enig
probleem zou zijn geweest met de betrokken speler en het valt niet in te zien welk conflict er nog tussen de afgevaardigd bestuurder en mevrouw L. zou kunnen geweest zijn tijdens dat weekend. Het blijkt ook niet en de nv Vivinvest beweert ook niet dat mevrouw L. verantwoordelijk was voor het feit dat er onvoldoende provisie stond op de rekening waarmee de betalingen van de voetbalclub dienden te gebeuren. Enkel had ze zelf niet meteen opgemerkt dat de laatste betaling niet was doorgevoerd. (5) Waar blijkt dat mevrouw L. in de voormelde omstandigheden bereid was om zelfs buiten de werkuren al het nodige te doen om deze betaling alsnog onverwijld te laten doorgaan, is het alleszins volledig ongeloofwaardig dat deze eenmalige gebeurtenis de werkelijke reden van het ontslag zou geweest zijn en is het hoe dan ook geen reden die het ontslag op voldoende wijze kon verantwoorden als bepaald in artikel 15 van de CAO nr 64. Zoals de eerste rechter kan het hof dus niet anders dan vaststellen dat niet blijkt dat het ontslag werd gegeven omwille van een voldoende reden waarvan de aard en de oorsprong vreemd zijn aan de schorsing van de arbeidsovereenkomst vanwege de uitoefening van het recht op ouderschapsverlof. Mevrouw L. had recht op de beschermingsvergoeding zoals door de eerste rechter werd toegekend. OM DEZE REDENEN
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 20
HET ARBEIDSHOF
Gelet op de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, zoals tot op heden gewijzigd, inzonderheid op artikel 24;
Rechtsprekend op tegenspraak en na erover beraadslaagd te hebben;
Verklaart het hoger beroep ontvankelijk maar ongegrond, Bevestigt het bestreden vonnis en de beslissing over de kosten van het geding;
Legt de kosten van het geding in hoger beroep ten laste van de nv Vivinvest, voor mevrouw L. begroot op de rechtsplegingsvergoeding van 2.750 euro.
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/650 – p. 21
Aldus gewezen en ondertekend door de derde kamer van het Arbeidshof te Brussel, samengesteld uit: Carla CORBISIER, Anne VERHELST, Ferdy BUGGENHOUDT, bijgestaan door : Kelly CUVELIER,
raadsheer, raadsheer in sociale zaken, werkgever, raadsheer in sociale zaken, werknemer-bediende,
Carla CORBISIER
Kelly CUVELIER
Anne VERHELST
Ferdy BUGGENHOUDT
griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dinsdag 28 april 2015 door: Carla CORBISIER, raadsheer, bijgestaan door Kelly CUVELIER, griffier.
Carla CORBISIER
Kelly CUVELIER