Stille sprekers
Andrés Neuman Stille sprekers
Vertaald door Corrie Rasink
A Athenaeum—Polak & van Gennep Amsterdam 2013
Deze uitgave is tot stand gekomen dankzij een subsidie van het surprogramma van het Argentijnse ministerie van Binnenlandse Zaken Oorspronkelijke titel Hablar solos Copyright © 2012 Alfaguara S. A., Madrid / Andrés Neuman Copyright vertaling © 2013 Corrie Rasink / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Singel 262, 1016 ac Amsterdam Omslag Loudmouth Omslagillustratie Getty Images/Taryn Binnenwerk Perfect Service isbn 978 90 253 0126 2 / nur 302 www.uitgeverijathenaeum.nl
Voor mijn vader, die ook een moeder is.
Geloof maar niet dat ik overal rond kan bazuinen wat ik u hier vertel. Hebe Uhart ¿Cómo vuelvo?
Lito
Dan begin ik te zingen en mijn mond gaat hoe langer hoe wijder open. Papa moet lachen als hij ziet hoe blij ik ben. Maar mama niet. Ik had het al ik weet niet hoe vaak gevraagd. Elke zomer weer. En telkens zeiden ze hetzelfde. Later. Ik haat het als ze dat zeggen. Ik zie een heel lange rij kinderen voor me, met mij als laatste. Deze keer maakten ze ruzie. Zachtjes. Met veel gebaren. Ze sloten zich met zijn tweeën in de keuken op. Ik vind het helemaal niet leuk als ze dat doen. De keuken is van iedereen! Ik legde mijn oor tegen de deur. Het was niet goed te verstaan. Even later kwamen ze weer naar buiten. Mama keek heel ernstig. Ze ging voor het raam staan. Ze snoot haar neus. Toen kwam ze naar me toe en kuste me op mijn pony. Papa zei dat ik even bij hem moest komen zitten. Alsof we een vergadering gingen houden. Hij pakte mijn handen stevig vast en zei: je bent inmiddels een grote vent, Lito, we gaan. En toen begon ik dus op en neer te springen op de bank. Ik probeer rustig te worden. Ik ben toch al een grote vent? Ik trek mijn T-shirt recht en ga weer zitten. Ik vraag papa wanneer we vertrekken. Nu, zegt hij. Nu! Ik kan het haast niet geloven. Ik ren de trap op naar mijn kamer. Ik ruk alle laden open. Ik laat mijn kleren uit mijn handen vallen. Mama
11
helpt me met het inpakken van mijn rugzak. Dit wordt top. Zeker weten. Heel zeker weten. Dit soort dingen gebeuren nou als je tien bent. We gaan met zijn drieën naar de garagebox. Wat stinkt het hier toch altijd. Ik doe het licht aan. En daar staat de truck van oom Juanjo. Glimmend schoon. Als nieuw. Papa controleert de banden. De motor. De olie. Heeft hij daar verstand van? Mama tilt mijn rugzak op de voorbank. Daar. Op de plek van de bijrijder. Ik weet níét wat ik moet zeggen. We staan stil te kijken tot papa klaar is. Zijn vingers zijn zwart. Het lijken wel insecten. Langzaam wast hij zijn handen. Dan klimt hij in de cabine. Hij trekt zijn portefeuille uit zijn zak en klemt een foto van mama op de spiegel. Zij wrijft in haar ogen. Het duurt eeuwen voor we vertrekken. Er moet nog gedag gezegd worden en al dat gedoe. Mama fluistert iets tegen papa. Mij blijft ze maar omhelzen. Oef. Eindelijk gaan we zitten. Papa maakt meteen mijn riem vast. Maar die van hem doet hij niet om. Hij bladert door een stel papieren. Hij kijkt op de kaart. Hij maakt wat aantekeningen. Opeens hoor ik de motor aanslaan. De deur gaat omhoog en de garage stroomt vol licht. Ik zie mama niet meer zwaaien. Zo! zegt papa terwijl hij op het stuur slaat, en nu maar hopen dat Petrus ons geluk brengt. Waarom heet ie Petrus? vraag ik. Omdat het een Peterbilt is, jongen, zegt hij. Wat heeft dat er nou mee te maken? vraag ik. Papa moet hard lachen en geeft gas. Ik haat het als hij me uitlacht als ik iets vraag. Ik zie daken van auto’s voorbijgaan. Net of je in een helikopter met wielen zit. Op een dag ga ík Petrus besturen. Zeker weten. Ik kijk altijd hoe oom Juanjo het doet. Er zitten overal knoppen, wel honderd. Maar uiteindelijk gebruik je er
12
maar drie of vier. Het stuur moet het ingewikkeldst zijn. Wat gebeurt er bijvoorbeeld als je de ene kant op moet en je plotseling in de war raakt en de andere kant op draait? De rest ziet er simpel uit, want papa kijkt verder nauwelijks ergens naar. Hij rijdt alsof hij ondertussen aan iets anders denkt. Dat kan ik maar beter niet aan mama vertellen. Ze zijn altijd aan het bekvechten in de auto. Ik zou dolgraag een keer achter het stuur willen zitten. Maar dat kun je wel vergeten op je tiende, dat weet ik, ik ben niet gek. Daar zouden we een bekeuring voor krijgen. Het is heet hierboven. Waarschijnlijk is de zon feller als je zo hoog zit. Ik probeer de airco hoger te zetten. Ik druk op knoppen die ik papa heb zien indrukken toen we wegreden. Hij trekt een geërgerd gezicht en zet hem weer lager. Ik zet hem weer hoger. Hij zet hem weer lager. Wat is hij vervelend, zeg. Wil je me leren rijden? vraag ik. Je weet maar nooit. Papa glimlacht eerst en kijkt dan heel ernstig. Later, zucht hij. Dat dacht ik wel. Het is verboden, hè? vraag ik. Dat is het niet, cowboykokkel, zegt papa. Wat dan wel? vraag ik verbaasd. Hij doet geheimzinnig. Wat dan? Wat dan? vraag ik nog eens. Papa haalt een hand van het stuur en tilt langzaam zijn arm op (er zoeft een rode auto voorbij, rode auto’s zijn super, maar een cabrio vind ik het mooist, een rode cabrio zou helemáál top zijn! hoe krijgen de bestuurders het voor elkaar dat hun haar geen warboel wordt? of zouden ze allemaal kortgeknipt zijn? ja, natuurlijk, dat moet het zijn, maar hoe doen vrouwen dat dan?), papa blijft zo zitten, met zijn hand omhoog, tot ik weer naar hem kijk. Dan wijst hij naar me. Nee, toch niet. Lager. Naar mijn gympen. Dat, zegt hij. Ik begrijp het niet. Mijn gympen? Je benen, kanjer, zegt pa-
13
pa, hoe dacht je bij de pedalen te komen? Daar had ik eerlijk gezegd niet over nagedacht. En met hoge hakken, zoals die van mama? Dat vraag ik maar niet want ik schaam me er een beetje voor. We laten Pampatoro achter ons. Het café was spuuglelijk. Het eten was heerlijk. Er zat wel een kilo ketchup op. Er staan geen bomen meer. Het land is geel. Het lijkt wel of het licht alle aarde heeft verschroeid. Op een bord zie ik ‘Tucumancha’ staan. Er liggen steeds meer rotsen langs de kant van de weg. Oranjerode rotsen die op baksteen lijken. Waar komen bakstenen vandaan? Worden ze gemaakt? Of groeien ze in de rotsen en worden ze in rechthoeken gehakt? Petrus rijdt vlak langs de rand. Papa remt alsmaar raar af. Hij zit stijf rechtop met allebei zijn handen om het stuur geklemd. Ik moet denken aan World Force Rally 3 (op de radio wordt de muziek onderbroken voor het nieuws, ze hebben het over een aantal doden en een aantal gewonden, het aantal gewonden is groter dan het aantal doden, en wat als er een stel gewonden doodgaat? passen ze de cijfers dan aan? komt het opnieuw in het nieuws? ik vind de muziek die papa opzet nogal saai, allemaal van die ouwelullenmuziek), daar zitten een paar parcoursen in die ik ontzettend leuk vind, er is er eentje in een enorme woestijn vol rotsen. Behalve dat je daar doorheen moet zien te komen, moet je dieren ontwijken en op Arabieren schieten die je aanvallen. Als je ze niet snel genoeg uitschakelt, springen ze op je auto, slaan je ruiten aan diggelen en steken je neer. Geweldig. Eén keer heb ik bijna het absolute record gebroken. Maar in de laatste bocht sloeg ik om. Toen ging ik dood en werden er weer punten afgetrokken. Autogames zijn mijn specialiteit. Misschien om-
14
dat oom Juanjo die vrachtwagen heeft. En ik heb zomaar vanzelf ook iets bijgeleerd. Want nu ik erover nadenk: in World 3 heb je geen pedalen. Papa, zeg ik, wist je dat er een spel bestaat waar het er net zo uitziet als hier? Dat meen je niet, antwoordt hij. Het is een van mijn lievelingsspelletjes, vertel ik, het allermoeilijkst is om wilde dieren te ontwijken zonder dat je van de weg raakt. Aha, zegt papa, en wat gebeurt er als je er wel vanaf raakt? Dan sla je om, zeg ik, en verlies je tijd. En verder? vraagt papa. Die sukkel snapt niks van videogames. Dan moet je dus een heleboel stappen terug, leg ik uit, en moet je iedereen opnieuw inhalen. Behalve als je een opgevoerde motor of een stel superantislipbanden weet te vinden, natuurlijk. En dat is alles? Papa begint echt heel vervelend te worden. Hoezo? vraag ik, vind je dat soms niet genoeg? Dieren ontwijken, Arabieren doodschieten, motoren verwisselen, iedereen inhalen zonder dat je tegen de rotsen te pletter rijdt? Ja, ja, zegt hij, maar ik bedoel of er verder nog iets gebeurt als je een ongeluk hebt gehad, raak je gewond, bijvoorbeeld? komt iemand je verzorgen? moet je niet een paar beurten overslaan of zo? Papa, zeg ik snuivend, zo werkt dat niet bij videogames. Ik doe mijn armen over elkaar. Ik ben niet van plan te gaan discussiëren met iemand die in World 1 nog niet eens een record zou kunnen breken. Ik draai aan de knop van de radio tot ik leukere muziek vind. Ik gluur opzij. Papa protesteert niet. We passeren weer een bord: Mágina del Campo 27 km. Er zijn geen rotsen meer. De zon staat al bijna op dezelfde hoogte als Petrus. Nu zie je overal prikkeldraad. Tractoren. Koeien. Als we er een raken moet ik opnieuw beginnen. Heb je honger? vraagt papa. Nee, antwoord ik. Nou ja, een
15
beetje. We gaan zo weer stoppen, zegt hij terwijl hij op de kaart kijkt, het is genoeg voor vandaag. Dan rekt hij zich uit (volgens mij kan hij het stuur beter niet loslaten, dat zegt mama tenminste altijd als we in de auto zitten, papa zegt dan dat hij heus wel weet wat hij doet, en mama dat als hij wist wat hij deed hij het stuur niet los zou laten, en papa dat zij de volgende keer mag rijden, en mama dat als zij rijdt hij niet te genieten is, en zo gaan ze een hele tijd door), trekt zijn rug krom, draait zijn hoofd heen en weer en slaakt een diepe zucht. Hij ziet er moe uit. Hé, zeg ik, we kunnen toch ook iets eten van wat we achterin hebben liggen? Nee, nee, Lito, lacht papa, de vracht moet ongeschonden worden afgeleverd. Bovendien is alles verzegeld. En geteld. Stuk voor stuk? vraag ik. Stuk voor stuk, antwoordt hij. En als we ze afleveren, tellen ze dan alles opnieuw? vraag ik. Dat weet ik eigenlijk niet zeker, antwoordt papa. Dus? vraag ik ongeduldig. Als je werkt, jongen, zegt hij, kom je veel onzinnige dingen tegen waar je niet over na moet denken. Daar word je voor betaald, snap je? Zo ongeveer, antwoord ik. We parkeren Petrus voor een café met gekleurde lichtjes. Papa zegt dat ik niet moet vergeten mama te bellen. Ik vertel dat ik haar net een sms’je heb gestuurd. Bel toch maar even, zegt hij. Oef. Het mooie is dat hij daarna de langverwachte vraag stelt: pension of vrachtwagen? Vrachtwagen! schreeuw ik, vrachtwagen! Maar morgen, zegt hij terwijl hij naar me wijst, gaan we hoe dan ook onder de douche, begrepen? We stappen uit om te plassen. We poetsen onze tanden met een fles water. We maken het bed achter in de cabine op. We doen de deuren op slot. En voor de ramen hangen we een stuk plastic. We gaan met onze rug naar het stuur liggen. Het
16
bed is hard. Papa legt een arm over me heen. Zijn arm ruikt naar zweet en ook een beetje naar benzine. Dat vind ik lekker. Als ik mijn ogen dichtdoe hoor ik krekels. Slapen krekels nooit?
17
Elena
Ze zijn net vertrokken. Ik hoop dat mijn kind blij terugkomt. Van mijn man weet ik al dat hij niet meer terugkomt. Het was nu of nooit, zeker. Maar Mario heeft er moeite mee (mannen hebben daar in het algemeen moeite mee) te accepteren dat het ook wel eens nooit kan zijn. Ik denk er niet eens over na dat ze een ongeluk zouden kunnen krijgen, bij het woord alleen al breekt het angstzweet me uit, maar wat als het opeens slechter met hem gaat? En hij niet verder kan? Wat zou Lito dan doen? Dat is iets wat Mario weigert onder ogen te zien. Hij schijnt ervan overtuigd te zijn dat zijn wil sterker is dan zijn lichaam. Zoals gewoonlijk ben ik gezwicht. Niet uit goedhartigheid, maar uit schuldgevoel. Gek genoeg heb ik daar nu evengoed spijt van. Als Mario zou accepteren dat zijn krachten hem op een gegeven moment in de steek laten, zouden we al onze vrienden de waarheid kunnen vertellen. Maar hij heeft liever dat we zwijgen als het graf. Er discreet mee omgaan, noemt hij dat. De rechten van een zieke staan buiten kijf. Over de rechten van degene die hem verzorgt heeft niemand het. De ziekte van de ander krijgt ons in zijn greep. Dus al ben ik thuisgebleven, ook ik zit in die vrachtwagen. Mario bleef er maar over doorgaan dat hij toch één keer in zijn leven een rit met zijn zoon moest hebben gemaakt. Dat
21
hij hem mee moest nemen in een vrachtwagen, zoals zijn vader dat ook met hem had gedaan. Ik was niet in staat daar iets tegenin te brengen. Maar vervolgens ontglipte hem een onaanvaardbaar argument. Hij zei dat we het geld bovendien goed konden gebruiken. Erger nog: dat ík het geld goed kon gebruiken. Als hij nu al in dat soort termen tegen me spreekt, gaat hij zo veel kilometers niet halen. En dat hij zich, net als mijn schoonvader vroeger, als een waar gezinshoofd, nog altijd door financiële afwegingen laat leiden bewijst in feite dat hij zijn toestand ontkent. Ik heb zojuist dokter Escalante aan de lijn gehad. Ik heb met spoed om een afspraak gevraagd omdat ik van hem wil horen hoe Mario ervoor staat en hoe reëel de kans is dat hij de reis volhoudt. We hadden dokter Escalante moeten raadplegen voordat we een beslissing namen. Waarschijnlijk vermoedde Mario van het begin af aan al wat zijn mening zou zijn en was hij er daarom op tegen. Hij bleef er maar op hameren dat dit een persoonlijke kwestie was, geen medische. En wat had ik moeten doen? Hem er aan zijn haren mee naartoe sleuren? Maar ik vind dat ik nu toch minstens het recht heb zelf met hem te gaan praten. Ik wil weten wat hij bij de laatste controle precies van hem vond. En ik ga volledige openheid eisen. Ik neem aan dat ik dringend genoeg klonk want ik kan morgen om elf uur al bij hem terecht. Aangezien het toch vlakbij is ga ik dan meteen even langs de lerarenkamer om de herexamens taal en literatuur voor te bereiden. Die zijn voorlopig nog niet aan de orde, maar als ik niks doe word ik gek. Ik vrees dat er twee soorten vervreemding bestaan: die van de werknemer die wordt uitgebuit en
22
die van de werknemer op vakantie. De eerste kan niet denken, daar heeft hij geen tijd voor. De tweede kan alleen maar denken, dat is zijn straf. Ik wacht nog steeds op een antwoord van Mario op mijn sms’je. Ik voel me neurotisch en de vlammen slaan me uit. Ik heb behoefte mijn hele lijf open te krabben tot ik er iets, ik weet niet wat, uit heb gerukt. Ik houd er niet van dat hij de telefoon beantwoordt tijdens het rijden. Dus ben ik aan hem overgeleverd. Hij verstikt me als hij het stuur omklemt. Hij wurgt me als hij het rond draait. Zo is het genoeg. Ik schrijf geen woord meer tot ik dat berichtje heb ontvangen. Ik schrijf geen woord meer tot ik dat berichtje heb ontvangen. Ik schrijf geen woord meer tot ik dat berichtje heb ontvangen. Ik schrijf geen woord meer tot. Eindelijk, eindelijk. Het gaat goed. Zeggen ze. Ze zijn in ieder geval zo tactvol geweest me allebei afzonderlijk een berichtje te sturen. Dat van Mario trof de juiste toon. Het was beknopt, maar niet ontwijkend. Aanhankelijk, zonder melodramatisch te klinken. Als hij wil weet hij me nog steeds te raken. Daardoor ben ik verliefd op hem geworden: omdat hij behalve woorden ook stiltes beheerst. Er zijn mannen die geniaal kunnen praten, daar ken ik er heel wat van. Maar bijna niemand weet hoe hij zijn mond moet houden. De meeste van mijn vriendinnen identificeren het rauwe type met zwijgzaamheid. Dat lijkt me een uit de filmindustrie afkomstige misvatting. De ergste mannelijke botheden die ik heb meegemaakt waren ondraaglijk verbaal. En flink luid.
23
Zoals gewoonlijk viel het niet mee Lito’s berichtje te ontcijferen. Zorgen al die zogenaamd snelle afkortingen er niet voor dat het bericht juist trager binnenkomt? Belemmeren die de communicatie niet? Ik word oud. Ik heb anderhalf uur in de wachtkamer gezeten. Het zien van zo veel zieken bij elkaar droeg niet bepaald bij aan mijn kalmeringsproces. Ten slotte stond dokter Escalante me tussen twee patiënten door te woord. Hij schonk me exact vijf minuten van zijn tijd. Hij zat bijna aan één stuk door instemmend te knikken en verontschuldigde zich dat hij zo’n haast had. Toen hij zag dat ik met nog meer prangende vragen zat stelde hij me voor de volgende dag terug te komen. Tussen twaalf en half een heeft hij een gaatje. Ik zal er zijn. Het enige wat hij me nog kon zeggen was dat, ook al was de reis niet zonder risico’s, Mario’s organisme momenteel enige verlichting ondervond vanwege het stopzetten van de medicijnen. En dat het afweersysteem daar gewoonlijk gedurende een beperkte periode positief op reageert. Waardoor, samen met de mentale prikkel, en uiteraard zonder dat hij iets kon garanderen, Mario zich wel eens sterker zou kunnen voelen dan maanden het geval was geweest. Ik vroeg de dokter hoe beperkt die periode was. Hij haalde zijn schouders op en herhaalde: beperkt. De terughoudendheid van dokters irriteert me. Met ze praten is net als bellen zonder bereik. Je hoort eigenlijk alleen jezelf. Je mag er alles uitgooien, vragen stellen waarop je het antwoord vreest, en je stukje bij beetje een beeld vormen van het toekomstperspectief met een minimum aan informatie van hun kant. Dokter Escalante is een vreemde man. Hij weet
24