Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2011-12
Afgebroken onderhandelingen
Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door
Josephine Vannerom (studentennr. 00704507)
Promotor: Prof. Dr. I. Claeys Commissaris: Lic. L. Van Valckenborg
Voorwoord
Reeds in het begin van mijn vijfjarige rechtenstudie ging mijn interesse uit naar het contractenrecht. De dynamiek tussen de contractspartijen is erg interessant om te bestuderen. Het vormt een echte wisselwerking tussen de nood van de partijen om via het contract het eigenbelang maximaal na te streven en het belang van een goede samenwerking zodat het contract op zichzelf succesvol kan uitgevoerd worden. Dit dynamisch proces vindt al zijn oorsprong in de precontractuele fase, waarin de partijen elkaar opzoeken om te onderhandelen over een mogelijke overeenkomst. De relatie tussen de partijen bestaat als het ware uit een spel van geven en nemen. Ik heb mij dan ook met het nodige enthousiasme voor mijn masterproef ingezet. Ik maak hierbij tevens van de gelegenheid gebruik om de personen te bedanken die mij hebben geholpen om dit werk te realiseren. In de eerste plaats bedank ik mijn promotor professor Claeys, voor de duidelijke begeleiding en mij op de goede weg te helpen. Het is ook zijn vak van het Algemeen Verbintenissenrecht in de tweede bachelor rechten die mijn belangstelling voor het contractenrecht in het algemeen heeft aangewakkerd. In de tweede plaats wens ik graag de mensen te bedanken die mij tijdens mijn studies door dik en dun hebben gesteund. Mijn ouders, voor hun onvoorwaardelijke ondersteuning en de bemoedigende zetjes, mijn zussen voor de nodige relativering van tijd tot tijd en mijn vriend om elke seconde van de dag klaar te staan. Daarnaast wil ik mijn vader nog eens extra bedanken om de tekst van mijn masterproef kritisch te herlezen.
Josephine Vannerom Gent, mei 2012
Inhoudstafel INLEIDING ............................................................................................................................ 1 HOOFDSTUK 1. DE PRECONTRACTUELE FASE: DE ONDERHANDELINGEN ALS VOORBEREIDENDE FASE VOOR HET AFSLUITEN VAN EEN CONTRACT .................... 3 1. 2.
BEGRIPSOMSCHRIJVING ................................................................................................ 3 HET VOORSTEL ALS UITGANGSPUNT VAN DE ONDERHANDELINGEN VERSUS HET BINDENDE AANBOD .............................................................................................................................. 4 2.1. Het voorstel ......................................................................................................... 4 2.2. Het aanbod .......................................................................................................... 4 3. VERSCHILLENDE RECHTSGEVOLGEN VAN HET BINDENDE AANBOD EN HET VRIJBLIJVENDE VOORSTEL ........................................................................................................................... 5 HOOFDSTUK 2 : HET BEGINSEL VAN CONTRACTVRIJHEID ALS UITGANGSPUNT ..... 7 1. 2. 3.
BEGRIPSOMSCHRIJVING EN RATIO ................................................................................. 7 DE VERSCHILLENDE RECHTSGRONDEN VAN CONTRACTVRIJHEID ...................................... 9 BEPERKINGEN OP DE CONTRACTVRIJHEID .....................................................................10
HOOFDSTUK 3 : DE LEER VAN DE CULPA IN CONTRAHENDO ....................................13 1. 2.
BEGRIPSOMSCHRIJVING ...............................................................................................13 HISTORISCHE SCHETS..................................................................................................14 2.1. Von Jhering ........................................................................................................14 2.2. Latere visies op het gedachtegoed van de culpa in contrahendo ........................15 3. ONDERSCHEID CULPA IN CONTRAHENDO SENSU STRICTU EN SENSU LATU .......................16 HOOFDSTUK 4 : IN AANMERKING GENOMEN OMSTANDIGHEDEN BIJ DE BEOORDELING VAN AFGEBROKEN ONDERHANDELINGEN.........................................17 1. ENKELE BERUCHTE ZAKEN IN HET KADER VAN AFGEBROKEN ONDERHANDELINGEN ...........17 2. GEMEENSCHAPPELIJKE KENMERKEN IN DE RECHTSPRAAK VAN DE IN ACHT GENOMEN OMSTANDIGHEDEN DIE LEIDEN TOT CULPA IN CONTRAHENDO .................................................19 2.1. Het opgeworpen argument van de gesloten overeenkomst ................................19 2.2. Criteria voor het vaststellen van aansprakelijkheid wegens afgesprongen onderhandelingen..........................................................................................................20 a. Brutale stopzetting van de onderhandelingen .....................................................20 b. Onrechtvaardige afbreuk aan een bij de wederpartij gewekt vertrouwen ................21 c. Ontbreken van geldige reden voor het stopzetten van besprekingen .....................22 d. Criterium van de gemaakte kosten in hoofde van het slachtoffer ...........................23 2.3. Het tijdstip als bepalend element bij het afbreken van de onderhandelingen ......24 a. eerste fase: het beginstadium .............................................................................25 b. Tweede fase: vervolgstadium ................................................................................26 c. Derde fase: Eindstadium ........................................................................................27 2.4. Rechtsgeldige motieven als rechtvaardiging voor afgesprongen onderhandelingen..........................................................................................................28 2.5. Mogelijke aansprakelijkheid in hoofde van de benadeelde partij en derden ........29 a. gedeelde aansprakelijkheid ................................................................................29 b. derdemedeplichtigheid ...........................................................................................30 2.6. Plichten van de partijen voortvloeiend uit de precontractuele fase .....................31 II
a. Het beginsel van goede trouw.............................................................................31 b. de zorgvuldigheidsplicht .........................................................................................33 c. Naleven van de gebruiken......................................................................................33 2.7. Besluit .................................................................................................................33 3. RECHTVERGELIJKENDE NOOT: NEDERLAND ...................................................................34 3.1. De wettelijke leemte en de ongeschreven regel gecreëerd door de Hoge Raad .34 3.2. De contractvrijheid als uitgangspunt ...................................................................35 3.3. Ontwikkeling van het leerstuk via de drie fases in het onderhandelingsproces ...36 4. RECHTSVERGELIJKENDE NOOT: FRANKRIJK ...................................................................42 4.1. Uitgangspunt: contractvrijheid .............................................................................43 4.2. Gehanteerde criteria voor het onderzoek naar onrechtmatige afgebroken onderhandelingen..........................................................................................................44 4.3. plichten onderhandelaars....................................................................................47 4.4. Besluit .................................................................................................................48 HOOFDSTUK 5: IMPACT VAN AFSPRAKEN EN OVEREENKOMSTEN IN DE PRECONTRACUELE PERIODE ..........................................................................................49 1.
AL DAN NIET BELANG VAN HET ONDERSCHEID CONTRACTUELE EN EXTRACONTRACTUELE AANSPRAKELIJKHEID VOOR AFGEBROKEN ONDERHANDELINGEN .............................................51 2. GERUISLOOS CONTRACTEREN ......................................................................................52 2.1. Gentlemen’s agreement......................................................................................52 2.2. Letter of intent .....................................................................................................52 2.3. Het principeakkoord ............................................................................................55 3. VOORCONTRACTEN EN VOORBEREIDENDE OVEREENKOMSTEN .......................................56 4. BESLUIT ......................................................................................................................57 HOOFDSTUK 6 : DE GRONDSLAGEN VAN DE CULPA IN CONTRAHENDO ..................59 1.
BELGIË: EEN VERSCHEIDENHEID AAN THEORIEËN ...........................................................59 1.1. Extracontractuele aansprakelijkheid op basis van artikelen 1382-1383 BW ........59 1.2. De theorie van rechtsmisbruik.............................................................................63 1.3. Goede trouw .......................................................................................................66 1.4. Vertrouwensleer..................................................................................................68 1.5. Besluit .................................................................................................................69 2. RECHTSVERGELIJKENDE NOOT: NEDERLAND .................................................................69 2.1. De grondslag voor aansprakelijkheid wegens ongelegitimeerd afgebroken onderhandelingen..........................................................................................................70 a. de onrechtmatige daad als bron voor onrechtmatig afgebroken onderhandelingen71 b. de onzekere grondslag van de redelijkheid en billijkheid bij onrechtmatig afgebroken onderhandelingen ...................................................................................71 2.2. De betwiste grondslagen voor vorderingen gebaseerd op gelegitimeerd afgebroken onderhandelingen .......................................................................................72 3. RECHTSVERGELIJKENDE NOOT: FRANKRIJK ...................................................................74
III
HOOFDSTUK 7: HET HERSTEL VAN DE GELEDEN SCHADE INGEVOLGE AFGEBROKEN ONDERHANDELINGEN ............................................................................77 1. 2.
DE BESCHIKBARE VORMEN VAN SCHADEHERSTEL ..........................................................77 DE OMVANG VAN HET SCHADEHERSTEL IN GEVAL VAN ONRECHTMATIG AFGESPRONGEN ONDERHANDELINGEN ..........................................................................................................81 2.1. Het negatief en positief contractbelang: een verduidelijking van de begrippen ....81 2.2. Een analyse van toegekende schadeposten in de rechtspraak op basis van het negatief contractbelang .................................................................................................84 a. Vergoeding van de gemaakte kosten naar aanleiding van de onderhandelingen 84 b. vergoeding voor de geïnvesteerde tijd in de onderhandelingen..............................85 c. vergoeding voor de lucrum cessans door verloren initiatieven met derden .............86 2.3. De tegenstrijdige standpunten in de rechtspraak omtrent het positief contractbelang ...............................................................................................................87 2.4. Toegepaste principes bij de berekening van de omvang van alle geleden schade 91 2.5. Genoegdoening voor de bijzondere verkregen voordelen voortvloeiend uit de onderhandelingen..........................................................................................................92 3. RECHTSVERGELIJKENDE NOOT: NEDERLAND .................................................................93 3.1. het negatief contractbelang .................................................................................94 3.2. Het positief contractbelang .................................................................................94 3.3. De twijfelachtige verplichting tot dooronderhandelen ..........................................96 4. RECHTSVERGELIJKENDE NOOT: FRANKRIJK ...................................................................97 ALGEMEEN BESLUIT .......................................................................................................101 BIBLIOGRAFIE..................................................................................................................103
IV
V
Inleiding
1. Onderhandelingen komen in alle lagen van de maatschappij dagelijks voor. Van de particulier die een tweedehands auto wenst aan te schaffen, naar de warme bakker die zijn meel voor een voordelig prijsje van zijn leverancier wil aankopen, tot de multinationals die een doeltreffende en efficiënte joint-venture trachten op te richten: voor allen zullen de onderhandelingen een enorme invloed hebben op het uiteindelijke resultaat, zijnde het contract. In de onderhandelingen is het voor de deelnemende partijen namelijk mogelijk om de grenzen van het mogelijke van hun tegenpartij af te tasten en zelf aan te geven wat hun wensen zijn. Ergo, het is de eerste bouwsteen naar een wilsovereenstemming en een doeltreffend contract. 2. Sommige onderhandelingen brengen echter grote transactiekosten met zich mee en vergen niet alleen veel tijd, maar verkrijgen ook een complex karakter, door onder andere het voorwerp van de onderhandelingen, tijdsspanne in de precontractuele fase en de verscheidene precontractuele afspraken. Wanneer een dergelijke onderhandeling wordt afgebroken wegens diverse redenen, valt het te begrijpen dat de benadeelde partij zal trachten zijn kosten te verhalen op zijn tegenspeler in de onderhandelingen. 3. Deze problematiek zal in dit werk onderzocht worden. De vraag is namelijk of het in het licht van de contractvrijheid zowaar mogelijk is een afgebroken onderhandeling zomaar te sanctioneren. Het Burgerlijk Wetboek bevat immers geen enkele aanwijzing die het gedrag van de onderhandelaar afbakent. Daarnaast moeten de omstandigheden bekeken worden waarin een afgebroken onderhandeling een onrechtmatig karakter verkrijgt. Vervolgens is het belangrijk de verschillende mogelijke rechtsgronden toe te lichten. Een laatste maar daarom geen minder relevante rechtsvraag, is op welke remedies de benadeelde partij zich kan steunen om zijn verlies te compenseren. 4. Een belangrijk deel van het onderzoek zal zich richten op de concrete externe omstandigheden waarin de afgebroken onderhandelingen plaatsvinden. In dit werk zal blijken dat de beoordeling van de onrechtmatigheid van onderhandelingen in wezen een casuïstische benadering vereist. Dit werk zal dus geen algemeen kader aanbieden om de onrechtmatigheid van afgebroken onderhandelingen te beoordelen maar zal daarentegen wel de criteria aanduiden waarop rechters zich blijken te steunen in hun beslissing. Elke casus verdient dus een individuele beoordeling, aangezien het gegeven of een partij verantwoordelijk is voor het geleden verlies van zijn mede-onderhandelaar essentieel feitelijk is.1 5. Hoewel de rechtspraak in verband met afgesprongen onderhandelingen in België relatief beperkt is in omvang, werd er in de doctrine reeds uitvoerig aan deze problematiek aandacht
1
E. DE KEZEL, “De afdwingbaarheid van voorverbintenissen in het aansprakelijkheidsrecht”, RAGB 2012, 11.
1
besteed. Het betreft immers een onderwerp dat in het economisch leven een grote relevantie heeft. Er lijkt echter geen eenduidigheid te bestaan in de rechtsleer. Ook ontbreekt een alomvattend geheel dat alle rechtsvragen die zich opwerpen in het kader van afgebroken onderhandelingen, behandelt. 6. Dat deze thematiek ook in de praktijk een grote impact uitoefent, blijkt uit de ophef die het Hof van Cassatie op 7 oktober 2011 veroorzaakte.2 In dit arrest oordeelde het Hof namelijk voor de eerste keer dat de uitoefening van contractvrijheid ook beperkt wordt door het leerstuk van het verbod op rechtsmisbruik. Deze uitspraak zal in dit werk verder worden besproken, maar het hoeft geen uitleg dat het ook voor de beoordeling van het gedrag in onderhandelingen grote consequenties met zich zou kunnen meebrengen. In de veronderstelling van het Hof van Cassatie dat de vrijheid om te contracteren in wezen vatbaar is voor rechtsmisbruik, is het van belang te onderzoeken of het in de toekomst mogelijk wordt om tot contractsdwang over te gaan bij de sanctionering. 7. Ergo, gelet op de discussies in theorie en praktijk, vond ik de vraag of afgebroken onderhandelingen onrechtmatig zijn en welke rechtsgevolgen dit met zich meebrengt, een zeer interessant onderwerp voor mijn masterproef. Ik hoop in dit werk duidelijkheid te scheppen in de verschillende visies die er bestaan in zowel de rechtspraak als rechtsleer met het doel tot een algemeen besluit te kunnen komen.
2
Cass. 7 oktober 2011, C.10.0227.F.
2
Hoofdstuk 1. De precontractuele fase: de onderhandelingen voorbereidende fase voor het afsluiten van een contract
als
1. Begripsomschrijving 8. De precontractuele fase omvat de ganse periode die voorafgaat aan het sluiten van het contract of aan de afloop waarin uiteindelijk geen contract tot stand kwam. In deze periode valt niet te ontkennen dat de partijen onvermijdelijk in elkaars rechtssfeer treden. DE BOECK spreekt van een “wederkerige verhouding met een contractuele finaliteit”.3 9. Het gebrek aan enige regelgeving omtrent dit thema wierp vroeger de vraag op of er ook sprake is van deze fase wanneer er uiteindelijk geen contract wordt gesloten. Het is nu evenwel algemeen aanvaard dat de notie “precontractueel” ook zijn toepassing vindt wanneer er na de onderhandelingen uiteindelijk geen contractuele band ontstond tussen de betrokken partijen. Men spreekt dan van de precontractuele fase sensu stricto, in tegenstelling tot de precontractuele fase sensu lato waarna wel een geldige overeenkomst werd gesloten.4 Deze fase wordt immers ingeluid vanaf het moment dat een persoon door een ander wordt benaderd, met als finaliteit een contract te sluiten.5 Juist deze laatste notie is van groot belang om de precontractuele periode te kunnen identificeren. Een van de partijen moet de gesprekken zijn aangegaan met als doel een werkelijk contract af te sluiten. Om het mogelijk te maken de grenzen af te bakenen van het begrip “precontractueel”, dient dus een teleologische interpretatie te worden toegepast, waarbij het belangrijk is om concreet de wil van de onderhandelaars na te gaan. 10. In de praktijk zal het bovendien een uitdaging vormen om een duidelijk beeld vast te leggen van de periode die als precontractueel wordt aanzien en een scheidingslijn te vormen tussen de daaropvolgende contractuele fase. Zoals verder nog zal blijken, vormen de onderhandelingen die in deze periode plaatsvinden een dynamisch gegeven, waarbij er vaak tussentijdse aktes worden opgesteld en met verschillende deadlines wordt gewerkt. Dit maakt het moeilijk om de grenzen vast te leggen tussen de precontractuele periode en het moment waarop er effectief een wilsovereenstemming werd bereikt.6 Dit alles om erop te wijzen dat de precontractuele periode vandaag de dag veel complexer is dan het louter gegeven van aanbod en aanvaarding.
3
A. DE BOECK, “De precontractuele aansprakelijkheid anno 2010” in S. STIJNS, I. SAMOY en A. DE BOECK (eds.), Verbintenissenrecht, Brussel, Die Keure, 2010, 1. 4
A. DE BOECK, “De precontractuele aansprakelijkheid anno 2010” in S. STIJNS, I. SAMOY en A. DE BOECK (eds.), Verbintenissenrecht, Brussel, Die Keure, 2010, 2. 5
H. GEENS, “De grondslagen van de culpa in contrahendo”, Jura Falc. 2003-04, 433.
6
M. BERLINGIN, “La formation dynamique du contrat de vente”, in X., Vente. Commentaire pratique, Waterloo, Kluwer, 2007, 36.
3
2. Het voorstel als uitgangspunt van de onderhandelingen versus het bindende aanbod
11. Bij de analyse naar eventuele rechtsgevolgen van handelingen gesteld in de precontractuele fase moet men twee begrippen goed van elkaar onderscheiden, met name “het aanbod” en “het voorstel”. Hoewel het mogelijk is de onderhandelingen in de brede zin door beiden op te starten, zullen zij juridisch gezien verschillende gevolgen voortbrengen.
2.1.
Het voorstel
12. Onderhandelingen zullen doorgaans een start nemen door een voorstel die op initiatief van een partij wordt gemaakt. Met deze toenadering zal de initiatiefnemer wel degelijk de bedoeling hebben om onderhandelingen te starten met het oog op het sluiten van een contract, maar de essentiële elementen die vereist zijn voor het ontstaan van een overeenkomst staan met het voorstel nog niet vast. Het voorstel is het begin van een dynamisch proces, met als doel zodoende de eerste contacten te leggen, zonder dat het voorstel reeds volledig en voldoende precies is.7 Men zou kunnen spreken van een uitnodiging om tot de onderhandeling toe te treden.
2.2.
Het aanbod
13. In de andere hypothese worden de onderhandelingen opgestart door een partij, die zich tot de andere partij richt met een volledig aanbod tot contracteren. Hierbij geeft de aanbieder op een nauwkeurige wijze aan onder welke modaliteiten hij een contract wenst te sluiten. De aanbieder dient alle essentiële en substantiële elementen8 voor de totstandkoming van de overeenkomst te specificeren. 14. Er is bijgevolg pas sprake van een volledig en vast aanbod, indien er aan twee voorwaarden voldaan is. Allereerst is de aanwezigheid van een psychologisch of intentioneel element vereist. Dit betekent dat de partij die het aanbod doet, een eenzijdige wilsuiting bekend maakt waarbij hij de intentie aangeeft om zich juridisch te verbinden en een contract te sluiten.9 Naast dit subjectief gegeven, dient ook een materieel element zijn gevolg te krijgen. Dit element houdt in dat het voorstel van de aanbieder alle bestanddelen bevat die onontbeerlijk zijn voor de totstandkoming van een contract.10 Een bestanddeel wordt als “onontbeerlijk” aanzien wanneer ofwel het als essentieel voor de overeenkomst wordt geacht ofwel de partijen een gegeven zelf als essentieel aanduiden. Deze objectieve vereiste leidt
7
F. T’ KINT, « Négociation et conclusion du contrat » in X. DIEUX, J.F. ROMAIN, P. VAN OMMESLAGHE, Les obligations contractuelles, Brussel, Jeune barreau, 1984, 2. 8
A. VAN OEVELEN, “Juridische verhoudingen en aansprakelijkheid bij de onderhandelingen over commerciële contracten”, DAOR 1990, 44. 9
B. DE GTOOTE, Overzicht van het Burgerlijk Recht, Mechelen, Kluwer, 2005, 569.
10
A. VAN OEVELEN, “Juridische verhoudingen en aansprakelijkheid bij de onderhandelingen over commerciële contracten”, DAOR 1990, 44.
4
ertoe dat een voorstel pas als een aanbod kan worden gekwalificeerd wanneer de eenvoudige aanvaarding ervan door de tegenpartij een contract doet ontstaan. Als laatste dient er ook nog worden gewezen op de aard van het aanbod, namelijk dat het om een eenzijdige ontvangstbehoevende rechtshandeling gaat. Dit leidt ertoe dat het aanbod pas zijn gevolgen zal teweegbrengen, wanneer het aanbod ter kennis werd gebracht van de bestemmeling.11 Afhankelijk van wie de aanbieder als bestemmeling aangeeft, spreekt men van een individueel aanbod dan wel een openbaar aanbod. Indien het aanbod gericht is tot een of meer bepaalde bestemmelingen, spreekt men van een individueel aanbod. Bij een openbaar aanbod echter, richt de aanbieder zich tot een of meerdere onbepaalde bestemmelingen die hij niet noodzakelijk kent. 15. Hoewel een aanbod pas mogelijk is wanneer de aanbieder werkelijk de wil had om zich te verbinden tot een eventueel daarop volgende overeenkomst, is er geen specifieke voorgeschreven vorm van “aanbod”. Het is daarom mogelijk een aanbod tot contracteren te formuleren of veruitwendigen op om het even welke manier. De enige vereiste houdt in dat het doel om een contract te sluiten onbetwistbaar en zeker is.12 Er kan gedacht worden aan een gebruik waaruit deze intentie blijkt, of natuurlijk het geschreven aanbod.
3. Verschillende rechtsgevolgen van het bindende aanbod en het vrijblijvende voorstel 16. De reden waarom het van groot belang is de noties “aanbod tot contracteren” en “voorstel tot onderhandelen” van elkaar te onderscheiden, bevindt zich in de verschillende consequenties die zij met zich meebrengen. Het onderscheid tussen beiden zal namelijk bepalen of diegene die de tegenpartij contacteert gebonden is door zijn gedane voorstel. De kwalificatie van een toenadering als niet-verbindend voorstel of verbindend aanbod zal afhangen van de concrete feitelijke omstandigheden. 17. Aan de ene kant is er de gebondenheid door het aanbod. Indien het materieel en intentioneel element aanwezig zijn, zal het aanbod immers een bindend karakter verkrijgen. Het Hof van Cassatie kwam tot dit besluit door de overweging dat de aanbieder via de eenzijdige wilsuiting een verbintenis aanging en zich ertoe verbonden heeft deze na te leven.13 In vergelijking met de gedachte van de animus contrahendae obligationis, vereist bij het sluiten van een overeenkomst, zal ook de aanbieder door zijn intentie een contract te sluiten zich verbinden. De bindende kracht van het aanbod is vervat in een tweeluik.14 Ten eerste dient de aanbieder zijn aanbod voor een bepaalde tijd aan te houden. Het zal niet meer mogelijk zijn om deze in te trekken voor de bepaalde periode of indien deze niet werd vastgesteld, een redelijke termijn. Dit moet de bestemmeling van het aanbod voldoende tijd geven om het
11
M. BERLINGIN, “La formation dynamique du contrat de vente”, in X., Vente. Commentaire pratique, Waterloo, Kluwer, 2007, 82. 12
J. SCHMIDT-SZALEWSKI, “France” in M. FONTAINE, Formation of contracts and precontractual liability, Parijs, ICC, 1990, 91. 13
Cass. 19 mei 1980, JT 1981, 206.
14
K. BROECKX, Privaatrecht in de reële en virtuele wereld, Mechelen, Kluwer, 2002, 25.
5
aanbod te overwegen en er eventueel op in te gaan.15 Een tweede gevolg die uit de bindende werking van dit begrip voortvloeit, is de totstandkoming van een overeenkomst vanaf het moment dat de bestemmeling het aanbod heeft aanvaard binnen de bepaalde of desgevallend binnen een redelijke termijn. Op dit ogenblik zal er immers een wilsovereenstemming ontstaan tussen beide partijen bestaan. 18. Hiertegenover staat de uitwerking van een gedaan voorstel. Bij een louter voorstel tot onderhandelen is er geen sprake van het bij het aanbod vereiste intentioneel element, waardoor men een verschillend effect bekomt. Dit voorstel zal namelijk geen enkele partij kunnen binden zodat zij in de onderhandelingen een complete onderzoeks- en handelingsvrijheid behouden.16 Dit is een gevolg van het algemeen principe van contractvrijheid, waarover meer in hoofdstuk 3. Deze vrijheid is echter niet absoluut. Door de ontstane relatie tussen de onderhandelaars zijn er immers ook juridische gevolgen gecreëerd. Zij moeten bij hun handelingen bijgevolg de nodige zorgvuldigheid en omzichtigheid aan de dag leggen. Indien zij echter toch van hun contractvrijheid misbruik maken, lopen zij het gevaar op “culpa in contrahendo”. 19. Ergo, bij het onderzoek naar de vraag of afgebroken onderhandelingen in bepaalde omstandigheden een onrechtmatig karakter verwerven, is enkel de situatie waarbij de ene partij contact met de ander opzocht door middel van een vrijblijvend voorstel relevant. In deze periode bestaat er immers niet hetzelfde principe als het aanbod, die bij het voldoen aan de vereisten van bindende aard is. Indien men een aanbod intrekt zal dit in elk geval onrechtmatig zijn. Bij de fase die volgt op een gemaakt voorstel echter, bestaat er meer een grijze zone waarbij de omstandigheden een grote rol zullen spelen bij het bepalen van de aansprakelijkheid voor het afbreken van onderhandelingen.
15
Voor een bespreking van de werking van het aanbod in de tijd, zie: J. GOBIET, “Les sources des obligations Le contrat: Négociation et formation du contrat - Les sanctions des manquements précontractuels” in X., Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, 2006, 169. 16
A. VAN OEVELEN, “Juridische verhoudingen en aansprakelijkheid bij de onderhandelingen over commerciële contracten”, DAOR 1990, 47.
6
Hoofdstuk 2 : Het beginsel van contractvrijheid als uitgangspunt
1. Begripsomschrijving en ratio 20. Bij de vraag of de aansprakelijkheid van een onderhandelaar kan weerhouden worden indien hij de besprekingen afbreekt, moet een grote terughoudendheid worden vooropgesteld. Het uitgangspunt is immers dat alle rechtssubjecten een principiële contractvrijheid bezitten. 21. Deze contractvrijheid behoort tot één van de hoofdbeginselen van het verbintenissenrecht, naast het consensualisme, de verbindende kracht van de overeenkomst en de uitwerking van de goede trouw in een overeenkomst. Het wordt gezien als een algemeen rechtsbeginsel, daar het een fundamentele norm betreft die min of meer impliciet aanwezig is in ons rechtsstelsel en waarvan de maatschappelijke noden en verwachtingen de inhoud ervan bepalen.17 Onze samenleving is namelijk in wezen een vrije markteconomie waarbij het van belang is dat er een principiële vrijheid tot contracteren bestaat zodat het systeem kan functioneren en de concurrentie gewaarborgd blijft.18 22. Hoewel er veel rechtsleer te vinden is waarbij men de contractvrijheid en wilsautonomie praktisch als synoniemen behandeld19, bestaat er toch onenigheid over de wisselwerking tussen beide begrippen. Een deel van de rechtsleer is er immers van overtuigd dat de vrijheid om te contracteren een toepassing is van de wilsautonomie. Men oordeelt dat de wilsautonomie meer een abstract begrip is, dat het voor ieder rechtssubject mogelijk maakt om volgens vrije wil zijn eigen rechtspositie en rechtsverhoudingen te creëren met een zelfgekozen inhoud.20 Hieruit vloeit dan contractvrijheid voort. Daartegenover staat dat sommige auteurs21 juist een tegenovergestelde rol geven aan de wilsautonomie. De autonomie zou dan eerder een gevolgtrekking zijn uit de contractvrijheid. Deze vrijheid op zich kan immers niet de contractuele gebondenheid rechtvaardigen en op dit gebied verschilt het van de autonomie. De wilsautonomie bezit namelijk wel de functie om de bindende kracht te verklaren. Immers, deze gebondenheid komt mede tot stand door de gegeven toestemming van de partijen. Het is op dit moment dat de contractvrijheid de basis vormt,
17
M.
VAN
HOECKE,
Algemene
rechtsbeginselen,
Antwerpen,
Kluwer,
1991,
84.
18
A. VAN OEVELEN, C. CAUFFMAN, “Contractvrijheid, contractweigering en anitdiscriminatie in X., Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 443. 19
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, afl. 3, 138; W. DE BONDT, “Precontractuele aansprakelijkheid”, TBBR 1993, 97; K. SWERTS, J. DEENE, G. VAN MALDEREN, S. VEREECKEN, K. MARCHAND, K., “Toestemming. De overeenkomst: geldigheidsvoorwaarden”, in X, Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, 2010, 18-19. 20
A. VAN OEVELEN EN C. CAUFFMAN, “Contractvrijheid, contractweigering en antidiscriminatie” in X., Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 442; J. STUYCK, I. BUELENS, D. COUNYE, “Verkoopsweigering en eerlijke handelsgebruiken”, TBH 1995, 788. 21
J. NIEUWENHUIS, Drie beginselen van contractenrecht (diss. Leiden), Deventer, Kluwer, 1979, 5-6.
7
aangezien de vrijheid om te contracteren nodig zal zijn om toestemming te verlenen. NIEUWENHUIS stelt dat de band tussen wilsautonomie en contractvrijheid is vervat in het gegeven dat het beginsel van autonomie de contractvrijheid vooronderstelt. Welke betekenis men ook geeft aan beide begrippen, duidelijk is dat ze zeer nauw met elkaar verbonden zijn en uiteindelijk hetzelfde doel behelzen: de totstandkoming van de overeenkomst door vrije wil. 23. Met betrekking tot de betekenis van de contractvrijheid is er overeenstemming dat het op zich nog eens in drie beginselen kan worden ingedeeld. Elk individu is vrij om ongedwongen en naar eigen goeddunken22 te beslissen of (1) hij al dan niet een contract wenst te sluiten, (2) met wie hij deze contractuele relatie wenst aan te gaan en (3) onder welke modaliteiten hij deze wenst aan te gaan.23 De draagwijdte van deze vrijheid reikt bijgevolg zover dat men niemand kan dwingen om een contract aan te gaan, noch een bepaalde inhoud kan opleggen. In ons rechtssysteem kennen wij dus een open systeem van contracten. Dit betekent dat eenieder een nieuw onbenoemd contract tot stand kan brengen, zonder in zijn mogelijkheden beperkt te worden door bepaalde types van contracten. 24. Doordat ieder rechtssubject over deze vrijheid beschikt, brengt dit eveneens met zich mee dat men bij de onderhandelingen ook hiervan gebruik kan maken. Eenieder beschikt bijgevolg over een volledige onderzoeks- en beslissingsvrijheid bij het voeren van onderhandelingen. De partijen zijn in principe vrij om de onderhandelingen stop te zetten, indien zij zich nog niet verbonden hebben door een overeenkomst of aanbod. Met andere woorden, de partijen oefenen bij het afbreken van onderhandelingen een principieel subjectief recht uit.24 Hieruit volgt dat elke partij dient in te staan voor zijn eigen kosten gemaakt bij het voeren van besprekingen. Deze vrijheid om onderhandelingen vrij te voeren en eventueel af te breken is een logische toepassing van de contractsvrijheid. Het effect van de vrijheid om zelf regels te maken door middel van een contract zou immers tenietgaan indien men bij elke stopzetting van onderhandelingen de aansprakelijkheid van de partij zou weerhouden. Dit leert ons dat we bij de beoordeling van onrechtmatigheid van ontijdige afgebroken onderhandelingen een grote terughoudendheid moeten opbrengen. 25. De ratio van deze vrijheid om te contracteren en meer specifiek het recht om onderhandelingen af te breken, is voor de hand liggend. Zoals eerder al besproken, leven wij in een vrije markteconomie waar het van belang is om ten volle de handel en concurrentie te bevorderen. Op deze manier zal onze maatschappij efficiënter zijn en een grotere welvaart met zich meebrengen. Indien men iedere ontijdige stopzetting van onderhandelingen als foutief zou aanzien, zal dit leiden tot een “verkillend effect” bij onderhandelingen.25 Partijen
22
W.
DE
BONDT,
“Precontractuele
aansprakelijkheid”,
TBBR
1993,
97.
23
A. VAN OEVELEN EN C. CAUFFMAN, “Contractvrijheid, contractweigering en antidiscriminatie” in X., Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 441. 24
A. DE BOECK, “De precontractuele aansprakelijkheid anno 2010” in S. STIJNS, I. SAMOY EN A. DE BOECK (eds.), Verbintenissenrecht, Brussel, Die Keure, 2010, 3. 25
M. R. RUYGVOORN, Afbreken van onderhandelingen, Deventer, Kluwer, 2005, 8.
8
zullen minder snel geneigd zijn om onderhandelingen te starten, met het oog op het risico van aansprakelijkheid, of partijen zullen zo snel mogelijk de onderhandelingen afronden terwijl onderhandelingen wezenlijk zijn voor de totstandkoming van een goede overeenkomst.
2. De verschillende rechtsgronden van contractvrijheid 26. De vrijheid om te contracteren heeft geen specifieke grondwettelijke of wettelijke grondslag waarin het recht op de vrijheid wordt verleend. Toch wordt aanvaard dat er enkele aanknopingspunten terug te vinden zijn in de regelgeving die wijzen op het bestaan van de contractvrijheid. Bovendien werd eerder reeds gewezen op het gegeven dat de contractvrijheid wel degelijk een algemeen rechtsbeginsel is, waardoor het op basis hiervan als rechtsregel op zich kan worden ingeroepen. 27. Ten eerste bestaan er enkele bepalingen in het Burgerlijk Wetboek die impliciet wijzen op de vrijheid om te contracteren.26 Men dient daarbij vooral te denken aan artikel 1134, eerste lid BW, dat het adagium “pacta sunt servanda” vooropstelt. Dit artikel bepaalt dus dat alle geldig aangegane overeenkomsten de partijen tot wet strekken, doordat zij de werkelijke wil van de partijen veronderstellen. In de tweede plaats wordt het principe van vrij contracteren ook impliciet erkend in artikel 1123 BW. Deze bepaling laat immers iedereen die bekwaam is toe een contract aan te gaan. De contractvrijheid kan evenwel ook afgeleid worden uit een a contrario redenering.27 Indien men namelijk de artikelen 6, 1131 en 1133 BW in hun geheel bekijkt, houden zij in dat overeenkomsten ongeldig zijn wanneer het voorwerp ervan of de oorzaak door de wet verboden zij of wanneer de overeenkomsten niet in overeenstemming zijn met de openbare orde of goede zeden. Ergo, contracten anders dan deze zoals in de artikelen bepaald, kunnen vrij worden gesloten. 28. Op de tweede plaats vind de contractvrijheid een wettelijk aanknopingspunt bij artikel 7 van het decreet D’ ALLARDE.28 De bepaling luidt als volgt: “…il sera libre à toute personne de faire tel négoce ou d’exercer telle profession, art ou métier qu’elle trouvera bon.”
26
A. VAN OEVELEN EN C. CAUFFMAN, “Contractvrijheid, contractweigering en antidiscriminatie” in X., Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 442. 27
A. VAN OEVELEN EN C. CAUFFMAN, “Contractvrijheid, contractweigering en antidiscriminatie” in X., Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 442. 28
Decreet van 2-17 maart 1791 betreffende de vrijheid van handel, nijverheid en arbeid; overgenomen in het Belgische recht door het Besluit van de “Représentans du peuple en mission” van 19 brumaire, jaar IV (10 november 1795).
9
Door deze bepaling werd de vrijheid van handel en nijverheid ingevoerd. Dit brengt met zich mee dat de nauwe band tussen dit beginsel en die van contractvrijheid niet te ontkennen valt. De vrijheid van eenieder om zijn economische activiteiten naar eigen goeddunken uit te voeren, houdt immers ook de vrijheid in om zelf zijn wederpartijen uit te kiezen tussen andere economische actoren. De relatie tussen beide principes werd bovendien bevestigd door het arrest van 13 september 1991 van het Hof van Cassatie.29 Het Hof oordeelde dat de vrijheid van handel ook inhoudt dat men vrij is om te contracteren met wie men wil. 30 Dit arrest bracht tevens een einde aan de discussie of het decreet nog van toepassing was in onze rechtsorde. Doordat het Hof zich bij zijn beslissing baseerde op dit decreet en de erin vervatte handelsvrijheid, staat het nu vast dat het decreet D’ ALLARDE wel degelijk nog deel uitmaakt van onze rechtsorde.31 29. Het is dus veilig te stellen dat alhoewel de contractvrijheid geen specifieke (grond-) wettelijke grondslag heeft, het op basis van de verschillende wettelijke aanknopingspunten en het statuut van algemeen rechtsbeginsel een voldoende waarborg geniet. Deze aanknopingspunten laten dan ook toe dat het Hof van Cassatie naziet of het beginsel van contractvrijheid wel voldoende wordt gerespecteerd door de feitenrechters. Deze rechters moeten per slot van rekening de bestaande wetten respecteren.32
3. Beperkingen op de contractvrijheid 30. Hoewel uit de bespreking van contractvrijheid duidelijk blijkt dat dit beginsel fundamenteel belangrijk is, moet geduid worden op zijn beperkingen. De vrijheid om te contracteren wanneer men wil, met wie men wil, over wat en hoe men het wil, is namelijk niet absoluut. Zo bepaalt artikel 6 BW, in samenhang met artikelen 1131 en 1133 BW, dat er geen overeenkomsten kunnen gesloten worden die de openbare orde of goede zeden miskennen. Met deze bepalingen wenst de wetgever de hogere belangen van onze samenleving te vrijwaren, alsmede de morele waarden tussen particulieren onderling te verzekeren. Alhoewel de vrijheid om te contracteren private initiatieven en activiteit bevordert, wenste men zodoende ook de samenleving te behoeden voor misbruiken en onaanvaardbaar gedrag.33 Bovendien werd de contractvrijheid de laatste eeuw sterk ingebonden door het bestaan van dwingende regelgeving. Er worden dwingende bepalingen opgelegd zodat de zwakkere partij behoed wordt voor misbruik van de sociaaleconomisch sterkere partij bij het vormen van een contract.
29
30
Cass. 13 september 1991, RW 1991-92, 882.
E. DIRIX 1211.
EN
A. VAN OEVELEN, “Kroniek van het verbintenissenrecht (1985-1992) (eerste deel)”, RW 1992-93,
31
A. VAN OEVELEN EN C. CAUFFMAN, “Contractvrijheid, contractweigering en antidiscriminatie” in X., Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 442. 32
M. DAMBRE, De huurprijs: analyse van de financiële verbintenissen van de huurder en onderzoek naar de mogelijkheid tot objectivering van de woninghuurprijzen., Brugge, Die Keure, 2009, 10-11. 33
M. DAMBRE, De huurprijs: analyse van de financiële verbintenissen van de huurder en onderzoek naar de mogelijkheid tot objectivering van de woninghuurprijzen., Brugge, Die Keure, 2009, 10-11.
10
31. In het kader van dit werk zijn echter de open normen van het contractenrecht belangrijk die de vrijheid begrenzen. Men wordt namelijk in zijn vrijheid ook beperkt door de rechten en vrijheden van andere rechtssubjecten. Het subjectief recht om onderhandelingen af te breken kan dus alsnog een foutief karakter verkrijgen door de beteugeling ervan in de principes die vervat liggen in het algemeen verbintenissenrecht. Relevante beginselen die verder nog aan bod zullen komen bij de beoordeling van al dan niet onrechtmatig afgebroken onderhandelingen, zijn de zorgvuldigheidsplicht, het rechtsmisbruik, de goede trouw en het vertrouwensbeginsel. Alhoewel het Burgerlijk Wetboek derhalve geen wetsbepalingen bevat die concreet gericht zijn op de precontractuele fase, zal het wetboek toch een soort van gedragscode voor zorgvuldig onderhandelen vooropstellen, aan de hand van zijn open normen. Deze concepten verplichten de onderhandelaars met name om ten allen tijde te handelen als een bonus pater familias. Men moet de rechten en verwachtingen van de wederpartij respecteren en zich altijd loyaal gedragen.34 Indien een onderhandelaar zich hieraan niet houdt, zal hij onderworpen zijn aan precontractuele aansprakelijkheid. Bij de verdere bespreking dient deze aansprakelijkheid echter met grote omzichtigheid te worden benaderd, vermits het principiële uitgangspunt de contractvrijheid blijft.
34
M. VANWIJCK-ALEXANDRE, « La réparation du dommage dans la négociation et la formation du contrats », Ann. Fac. Dr. Lg. 1980, 21.
11
12
Hoofdstuk 3 : de leer van de culpa in contrahendo
1. Begripsomschrijving 32. Zoals besproken in hoofdstuk 2, bestaat er een contractvrijheid waardoor de onderhandelaars vrij zijn om onderhandelingen te voeren zoals zij dit willen. Toch is het hen niet toegelaten om zomaar deze besprekingen af te breken naar eigen believen wanneer het hen past, onder het loutere voorwendsel dat zij nog niet gebonden zijn door een contract. Zij zijn gehouden hun vrijheid op een voorzichtige, zorgvuldige wijze uit te oefenen. Zij kunnen aansprakelijk gesteld worden voor een fout gemaakt tijdens het contracteren. Deze leer wordt de culpa in contrahendo genoemd of de precontractuele aansprakelijkheid. DE BONDT definieert dit als: “ de theorie die het geheel van de fouten gepleegd ter gelegenheid van de rechtsuitoefening van de contractvrijheid sanctioneert noemt men de leer van de culpa in 35 contrahendo.” VAN OEVELEN verwoordt het als volgt: “De partij die op foutieve wijze onderhandelingen afbreekt of die bij het voeren van onderhandelingen onzorgvuldig tewerk gaat, begaat een zogenaamde culpa in contrahendo”. 36 33. De precontractuele aansprakelijkheid omvat bijgevolg alle onrechtmatigheden die men tijdens het onderhandelingsproces pleegde. Hoewel de precontractuele fase in het “climat contractuel”37 wordt geplaatst en men oordeelt dat het deel uitmaakt van het algemeen verbintenissenrecht38, is er door een groot deel van de rechtsleer aanvaard dat de precontractuele aansprakelijkheid geen contractuele basis heeft, maar eerder een quasidelictuele grondslag.39 Desondanks bestaat er tot op heden ook een minderheid in de rechtsleer die andere mogelijke grondslagen van de culpa in contrahendo naar voor brengen. Deze veel besproken problematiek wordt in hoofdstuk 6 behandeld.
35
W. DE BONDT, “Precontractuele aansprakelijkheid”, TBBR 1993, 98.
36
VAN OEVELEN, A., “Juridische verhoudingen en aansprakelijkheid bij de onderhandelingen over commerciële contracten”, DAOR 1990, 43-63. 37
S. MARYSSE, “Due diligence-onderzoek, bedrog en culpa in contrahendo”, TBBR 2009, afl. 5, 262.
38
A. VAN OEVELEN, “Hoofdlijnen in de ontwikkeling van het algemene verbintenissen- en overeenkomstenrecht 1964-2000”, TPR 2001, 319. 39
Cass. 10 december 1981, Arr.Cass. 1981-82, 502.
13
2. Historische schets
2.1. Von Jhering 34. Het begrip culpa in contrahendo werd voor het eerst gebruikt door een Duitse professor en jurist in de 19e eeuw, met name VON JHERING. Zijn inmiddels beroemde redenering luidde dat ieder voorstel tot onderhandelen, gemaakt door de ene partij, automatisch vergezeld wordt van een Zielvertrag40, zijnde een stilzwijgend voorcontract. Dit voorcontract zorgt ervoor dat beide spelers aan de onderhandelingstafel zich ertoe verbinden om tijdens de besprekingen de vereiste “diligentia in contrahendo” in acht te nemen. Dit betekent dat zij zich zorgvuldig moeten gedragen om zo een geldig contract tot stand te brengen.41 Deze onuitgesproken verbintenis leidt ertoe dat de initiatiefnemer contractuele aansprakelijkheid kan oplopen, waardoor hij gehouden is de schade van zijn wederpartij te vergoeden, zonder dat er daadwerkelijk een geldig contract tot stand kwam.42 35. De uitgedachte theorie van het stilzwijgend voorcontract is echter zeer beperkt. VON JHERING dacht bij zijn redenering immers enkel aan de situatie waarin degene die een contract aanbiedt, later de annulering van het contract vordert op basis van wilsgebreken.43 Hij was van oordeel dat in dit geval de wederpartij moest vergoed worden voor de geleden schade, aangezien de aanbieder een ongeldig aanbod deed. 36. Op dit moment is rechtspraak en rechtsleer in overeenstemming dat deze theorie van “stilzwijgend voorcontract” niet kan toegepast worden bij het beoordelen van de onrechtmatigheid van afgebroken onderhandelingen, vermits het te eng is en niet bruikbaar in de praktijk. DE PAGE stelde zelfs dat de visie “purement imaginaire” was.44 37. Toch dient deze theorie niet geheel aan de kant te worden geschoven. Het was de eerste stap naar een erkenning van precontractuele aansprakelijkheid met als gevolg dat er een beperkte mogelijkheid ontstond voor de benadeelde partij om zijn kosten gemaakt tijdens de precontractuele fase, vergoed te zien. Bovendien moet de culpa in contrahendo zoals VON JHERING die had uitgelegd, in zijn historische context worden geplaatst. In zijn rechtssysteem
40
A. DE BOECK, “Precontractuele aansprakelijkheid” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Mechelen, Kluwer, losbl., 4. 41
H. GEENS, “De grondslagen van de culpa in contrahendo”, Jura Falc. 2003-04, 438.
42
J. GOBIET, “Les sources des obligations Le contrat: Négociation et formation du contrat - Les sanctions des manquements précontractuels” in X., Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, 2006, 150. 43
A. DE BOECK, “Precontractuele aansprakelijkheid” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Mechelen, Kluwer, losbl., 4. 44
J. GOBIET, “Les sources des obligations Le contrat: Négociation et formation du contrat - Les sanctions des manquements précontractuels” in X., Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, 2006, 151.
14
kende men immers geen algemeen principe van extracontractuele aansprakelijkheid.45 Nu wordt nog steeds gebruik gemaakt van de contractuele grondslag in Duitsland, vermits er niets veranderd is en er bijgevolg geen Generalklausel bestaat die een schadevergoeding toekent op basis van een extracontractuele aansprakelijkheid. Kortom, hoewel de leer van het voorcontract in België geen weerklank kreeg en niet aanvaard werd, kan het gelden als een belangrijke basis. Ondanks de oorspronkelijke nauwe visie, wordt het immers vandaag de dag ruimer opgevat en gebruikt men de term culpa in contrahendo vaak als alomvattende term voor de precontractuele aansprakelijkheid.
2.2. Latere visies op het gedachtegoed van de culpa in contrahendo
38. Waar VON JHERING stopte bij de gedachte dat er enkel sprake kon zijn van culpa in contrahendo wanneer er effectief een contract werd gesloten, ging FAGELLA een stapje verder in de richting naar een algehele precontractuele aansprakelijkheid zoals we die nu kennen. Deze Italiaanse rechtsgeleerde erkende reeds in 1906 het alsmaar groeiende belang van de precontractuele fase. Hij besefte namelijk dat het stadium waarin men onderhandelt, een grote impact uitoefende op de “mondo commerciale moderne”46 en dat de onderhandelingen ook steeds complexer werden. 39. Rekening houdend met de complexiteit ervan, stelde Fagella dat de precontractuele periode in drie fases kon worden opgedeeld.47 (i) In eerste instantie is er de fase waarin partijen toenadering tot elkaar zoeken en zo over het sluiten van een contract beginnen te onderhandelen. Op dit moment proberen beide partijen vooral hun eigen belangen te verzekeren.48 (ii) Vervolgens, in de tweede fase, wordt er concreet een aanbod geformuleerd. De partijen moeten dan in tegenstelling tot de vorige fase samenwerken om alle modaliteiten in het aanbod te verwerken. (iii) De derde fase behandelt ten slotte het moment nadat er een aanbod werd gemaakt en er een contract tot stand komt. Belangrijk in deze redenering is dat FAGELLA de mogelijkheid van precontractuele aansprakelijkheid in alle drie de fases verdedigde. De vernieuwing ligt dus vervat in het feit dat culpa in contrahendo nu ook mogelijk was wanneer er uiteindelijk geen overeenkomst werd gesloten. Met andere woorden, wanneer een partij in de eerste of tweede fase zich onrechtmatig heeft gedragen of zich ontijdig uit de onderhandelingen heeft teruggetrokken, kan hij gehouden zijn om de schade van zijn wederpartij te vergoeden.49
45
J. GOBIET, “Les sources des obligations Le contrat: Négociation et formation du contrat - Les sanctions des manquements précontractuels” in X., Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, 2006, 151. 46 B. VOLDERS, Afgebroken contractonderhandelingen in het internationaal privaatrecht, Larcier, Gent, 2008, 12. 47
M.W. HESSELINK, “De schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen in het licht van het Europese privaatrecht”, WPNR 1996, 879. 48
B. VOLDERS, Afgebroken contractonderhandelingen in het internationaal privaatrecht, Larcier, Gent, 2008, 12.
49
M.W. HESSELINK, “De schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen in het licht van het Europese privaatrecht”, WPNR 1996, 879.
15
40. Een derde rechtsgeleerde die mee de basis van de culpa in contrahendo heeft helpen vormen is SALEILLES. Hij onderschreef over het algemeen de theorie van FAGELLA.50 Zo was ook hij van oordeel dat onderhandelaars bij de besprekingen zich te goeder trouw moeten gedragen. Zij moeten dus handelen “conformément à l’equité et à la bonne foi”.51 In tegenstelling tot FAGELLA echter, veronderstelde SALEILLES wel dat de precontractuele aansprakelijkheid een quasi-delictuele fout inhoudt. Deze rechtsgeleerde wordt nog steeds genoemd als de grondlegger van de principes van goede trouw toegepast op de precontractuele relaties.52
3. Onderscheid culpa in contrahendo sensu strictu en sensu latu 41. Uit voorafgaande beschouwingen volgt dat men de precontractuele aansprakelijkheid in twee luiken kan opdelen. Het is immers mogelijk om gesanctioneerd te worden op basis van de leer van de culpa in contrahendo voor onrechtmatig gedrag, ongeacht of de onderhandelingen al dan niet in een geldig contract resulteerden. Daarom worden de termen culpa in contrahendo sensu stricto en culpa in contrahendo sensu lato gebruikt om de verschillende mogelijke situaties te onderscheiden. Laatstgenoemde heeft betrekking op de situatie waarin de onderhandelende partijen een contract hebben gesloten die voorafging door een precontractuele fout. Ondanks het feit dat er een overeenkomst tot stand kwam, kan men bijgevolg aansprakelijk gesteld worden voor een onregelmatigheid begaan in de precontractuele fase. Klassiek wordt er nog eens een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de precontractuele fout die tot nietigverklaring van een ongeldig contract leidt en anderzijds de fout die geen invloed heeft op de geldigheid van een contract.53 Meer bepaald de inbreuken op de informatieverstrekking en de leer van wilsgebreken, vallen onder deze categorie van precontractuele aansprakelijkheid sensu lato. 42. Het is evenwel de culpa in contrahendo sensu stricto die in dit werk relevant is. Het omvat namelijk de precontractuele fout die als gevolg heeft dat het contract uiteindelijk niet tot stand komt. Naast het aanbod die onrechtmatig door de aanbieder is ingetrokken, vallen ook de onderhandelingen die onrechtmatig zijn afgebroken onder deze categorie. In wat verder volgt zullen de termen “precontractuele aansprakelijkheid” of “culpa in contrahendo”, bijgevolg in hun enge betekenis worden behandeld, vermits het de aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen bepaalt.
50
M.W. HESSELINK, “De schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen in het licht van het Europese privaatrecht”, WPNR 1996, 879. 51
M.J. VAN DUNNÉ, Verbintenissenrecht Contractenrecht, Rotterdam, Kluwer, 2004, 248.
52
M.J. VAN DUNNÉ, “Precontractual Liability. Report for Netherlands” in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1990, 223. 53
A. VAN OEVELEN, “Juridische verhoudingen en aansprakelijkheid bij de onderhandelingen over commerciële contracten”, DAOR 1990, 49.
16
Hoofdstuk 4 : In aanmerking genomen omstandigheden bij de beoordeling van afgebroken onderhandelingen
1. Enkele beruchte zaken in het kader van afgebroken onderhandelingen 43. Ieder land kent tenminste een paar ophefmakende zaken die verband houden met onderhandelingen die faalden. Zo kan men denken aan de zaak Texaco v. Pennzoil54 in de Verenigde Staten, waarbij het bedrijf Texaco Inc. de aandelen had afgesnoept van Pennzoil Company, die reeds lange tijd in onderhandeling was met het derde bedrijf die de aandelen verkocht. Texaco Inc. werd door een jury veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van rond de 11miljard dollar. Uiteindelijk betaalden ze 3 miljard dollar in het kader van een minnelijke schikking. 44. Hoewel het in deze zaak uit de Verenigde Staten wel om zeer spectaculaire bedragen gaat, heeft België de laatste decennia ook enkele bekende zaken gehad omtrent de problematiek van afgesprongen onderhandelingen die veel aandacht kregen. Een sprekend voorbeeld55 is de zaak waarin zelfs de Minister van Economie zich moeide. In casu voerden enkele Belgische glasfabrikanten, met name NV Glaceries Saint-Roch, NV Verlipack en NV Glaverbel, onderhandelingen met een Amerikaans bedrijf om tegen een voordelige prijs hun grondstoffen te laten leveren. Dit feit werd echter ontdekt door NV Solvay, de vorige leverancier van de grondstoffen aan deze glasfabrikanten en veroorzaakte sociale onrust bij haar werknemers en de vakbonden. Hierop vroeg de Minister van Economie de glasfabrikanten om hun negociaties met de Amerikanen af te breken en daarentegen met hun vorige leverancier, NV Solvay, aan de onderhandelingstafel plaats te nemen. De Amerikanen besloten dit niet zomaar te aanvaarden en vorderden een schadevergoeding. Met betrekking tot deze zaak zijn er drie arresten voorhanden: het eerste arrest van het Hof van Beroep te Brussel56 werd namelijk vernietigd door het Hof van Cassatie wegens procedureredenen57, waarna tenslotte het Hof van Beroep te Luik58 zich finaal uitsprak over het probleem van de aansprakelijkheid van de Belgische glasproducenten. Het hof van beroep te Luik oordeelde dat er geen sprake was van enige culpa in contrahendo, vermits zij door het kiezen van een economisch voordeligere onderhandelaar een geldige reden hadden om de besprekingen met de Amerikaanse leverancier stop te zetten. De
54
J. BEATTY, S. SAMUELSON, Business Law and the Legal Environment, Standard Edition, South Western, 2007, 144. 55
W. DE BONDT, “Precontractuele aansprakelijkheid”, TBBR 1993, 104-105.
56
Brussel 14 juni 1984, TBH 1985, 472.
57
Cass. 17 april 1987, RW 1986-87, 695.
58
Luik 20 oktober 1989, TBH 1990, 521, noot X. DIEUX.
17
rechtvaardiging van afgebroken onderhandelingen door een rechtsgeldig motief59, wordt verder besproken.60 45. Men zou uit deze voorbeelden kunnen afleiden dat er, gezien de veelvuldigheid van commerciële handel in België, veel rechtspraak voorhanden is die een duidelijk beeld kan scheppen van de omstandigheden die leiden tot precontractuele aansprakelijkheid voor afgesprongen onderhandelingen. Het tegendeel is echter waar, België kent weinig rechtspraak hieromtrent.61 Een zaak zoals het eerder besproken voorbeeld is de uitzondering op de regel. Het feit dat er in België niet veel geschillen in verband met afgesprongen onderhandelingen voor de rechtbank worden uitgevochten, betekent nochtans niet dat er in de praktijk weinig gevallen bestaan waarin de ene partij de onderhandelingen afbreekt en eventueel de ander zijn kosten op hem probeert te verhalen. De verklaring voor het feit dat een benadeelde partij niet naar die rechtbank stapt, is logisch. Ingevolge artikel 6, 1 EVRM en artikel 149 GW, wordt elke zaak openbaar behandeld, alsook is de rechterlijke uitspraak openbaar. In de praktijk wensen onderhandelaars vaak hun besprekingen geheim te houden voor de buitenwereld en om deze reden zullen zij hun geschillen regelen via minnelijke schikking of gesloten geschillenbeslechting, in plaats van ze publiekelijk op te lossen.62 Bovendien wil de benadeelde partij in de praktijk niet aan gezichtsverlies lijden63 en haar mislukking toegeven.64 46. Daarnaast is de bestaande rechtspraak niet altijd even duidelijk bij het bepalen in welke omstandigheden men al dan niet onrechtmatig heeft gehandeld bij het afspringen van onderhandelingen. Dit lijkt de rechtsonzekerheid in hoofde van de benadeelde partij in de hand te werken. De zaken die dan wel voor de rechtbank werden gebracht hebben daarnaast vaak zeer korte uitspraken, waarbij rechters dikwijls zeer zuinig zijn in hun bewoordingen. Het lijkt of de rechtspraak zelf wat terughoudend is om een standpunt in te nemen over de culpa in contrahendo, gezien de onzekerheid wat betreft de omstandigheden die leiden tot precontractuele aansprakelijkheid.
59
W. DE BONDT, “Precontractuele aansprakelijkheid”, TBBR 1993, 105.
60
Zie infra randnr. 68.
61
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 136. 62
X. “Hoe vrijblijvend zijn www.telejurist.nl/nieuwsbrieven.php?actie=show&id=43.
onderhandelingen?”,
Telejurist,
2006,
63
Recentere voorbeelden van mislukte onderhandelingen: Het Duitse energieconcern RWE en het Russische gasbedrijf Gazprom onderhandelden reeds een zestal maanden over een samenwerkingsverband om gas- en kolencentrales te bouwen en te exploiteren. Zij konden het echter niet eens worden over de voorwaarden en de onderhandelingen werden uiteindelijk afgeblazen (De Telegraaf 22 december 2011); De EMI Group, een van de marktleiders in de platenindustrie, heeft gesprekken over een eventuele overname beëindigd. Zij werden benaderd door een voorstel tot overname van een niet-bekendgemaakte identiteit, maar besloten uiteindelijk dat het bod niet aan de aandeelhouders kon worden voorgelegd (De Standaard 14 december 2006). 64
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 137.
18
47. Om een beeld te kunnen vormen van welke omstandigheden effectief kunnen leiden tot culpa in contrahendo naar aanleiding van afgebroken onderhandelingen, wordt er in dit hoofdstuk onderzocht met welke feiten de rechters in de regel rekening houden en welke aanknopingspunten zij hanteren. Vooreerst worden de gemeenschappelijke kenmerken besproken met betrekking tot de in acht genomen omstandigheden bij de beoordeling van de culpa in contrahendo, die kunnen worden afgeleid bij het inkijken van de rechtspraak. In dit onderdeel wordt onderzocht welke argumenten de benadeelde partij van afgebroken onderhandelingen aanvoert bij het instellen van de vordering, daarnaast bekijken we de criteria waarop rechters zich lijken te steunen bij hun motivering, alsook de verschillende stadia die eventueel in onderhandelingen voorkomen en of de rechters die erkennen. Vervolgens wordt bekeken op welke manier de afbrekende partij alsnog zijn precontractuele aansprakelijkheid kan ontwijken. Daarna wordt het gedrag van het slachtoffer en een eventuele derde partij onder de loep genomen, om te onderzoeken of dit een invloed kan hebben op de uitspraak. Daarop volgt een uiteenzetting van de rechten en plichten die de onderhandelaars volgens de rechters bezitten. Ten slotte wordt de situatie van de buurlanden Nederland en Frankrijk naderbij belicht en onderzocht of zij gelijkenissen of verschilpunten met ons rechtssysteem vertonen.
2. gemeenschappelijke kenmerken in de rechtspraak van de in acht genomen omstandigheden die leiden tot culpa in contrahendo
2.1.
Het opgeworpen argument van de gesloten overeenkomst
48. In eerste instantie valt het op dat partijen de vordering voor schadevergoeding gebaseerd op precontractuele aansprakelijkheid bijna in iedere zaak maar in subsidiaire orde inroepen. Veelal zal men zich in hoofdorde beroepen op het bestaan van een overeenkomst.65 De eisers menen dat de overeenkomst reeds werd gesloten en dat het contract bijgevolg door de tegenpartij moet worden uitgeoefend. De precontractuele aansprakelijkheid wordt dus door de eisers ingeroepen als een laatste soelaas, om toch nog enige baat te krijgen uit de situatie. 49. Bij de uitspraken zien we met betrekking tot deze argumenten dat de overeenkomst reeds werd gesloten toch wel een terughoudendheid. De rechters gaan namelijk nog steeds uit van het principe van contractvrijheid en de eruit voortvloeiende vrijheid om onderhandelingen af te breken.66 Zij motiveren hun beslissing dat er geen contract tot stand kwam op grond van het gebrek aan vervulling van de voorwaarden van aanbod en aanvaarding.
65
Enkele voorbeelden: Brussel 18 februari 2002, RW 2003-2004, 1469; Antwerpen 19 maart 2001, TBH 2002, 120-123; Kh. Luik 20 december 1984, Jur.Liège 1985, 149; Kh. Kortrijk 12 december 2007, TBH 2009, afl. 9, 909; ste Rb. 1 aanleg Dendermonde 5 maart 2004, RGDC 2006, 551. 66
Brussel 6 februari 2007, Bank Fin.R. 2008, 178.
19
Zo oordeelde de rechtbank van koophandel te Kortrijk in verband met het beweerde aanbod van eiseres 67: “Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank geen overeenkomst gesloten tussen de partijen, omdat niet over alle essentiële –onontbeerlijke- punten van de overeenkomst, als dusdanig door de partijen weerhouden, overeenstemming werd bereikt.” De verwarring echter die er bestaat omtrent de vraag of er al dan niet sprake is van een overeenkomst, is begrijpelijk. Zoals het hof van beroep te Luik68 het stelde, is immers niet altijd duidelijk waar de grens tussen de precontractuele en de contractuele fase ligt. Men spreekt wel eens van een “punctatio issue”, wanneer de vorming van een overeenkomst niet tot stand kwam door een eenmalige wilsovereenstemming, maar wel via een finale consensus die men bereikt na een aantal gedeeltelijke voorafgaande afspraken.69 Bovendien luidt een van de grondbeginselen van het contractenrecht dat contracten consensueel tot stand komen. De regel is dus dat men contracten kan aangaan op basis van een loutere wilsovereenstemming, zonder de vereiste van een geschrift.70 Door de soms lange en complexe onderhandelingen, is het bijgevolg onduidelijk of er al dan niet een overeenkomst werd gesloten, als er geen document beschikbaar is. Daarom betreft het een feitenkwestie, waarbij de rechter de intentie van de partijen dient na te gaan.
2.2.
Criteria voor het vaststellen van aansprakelijkheid wegens afgesprongen onderhandelingen
50. Bij de beoordeling van precontractuele aansprakelijkheid valt op dat rechters een aantal criteria hanteren die vast terugkeren in hun uitspraken. Deze criteria gebruiken zij als een soort van houvast om te kunnen besluiten of de feiten al dan niet hebben geleid tot culpa in contrahendo in hoofde van diegene die de onderhandelingen verbrak. Hoewel er geen algemeen kader hieromtrent voorhanden is, kunnen er bijgevolg toch gemeenschappelijke kenmerken worden waargenomen. a. Brutale stopzetting van de onderhandelingen 51. Het eerste criterium dat men in de rechtspraak hanteert en dat vaak ook bij de beoordeling van de feiten doorslaggevend zal zijn, is op welke wijze de onderhandelingen werden
67
Kh. Kortrijk 12 december 2007, TBH 2009, 911.
68
Luik 28 februari 1997, JLMB 1998, 181.
69
J. SCHMIDT-SZALEWSKI, “France” in M. FONTAINE, Formation of contracts and precontractual liability, Parijs, ICC, 1990, 92. 70
R. TIMMERMANS, De onderhandse koop en verkoop van een onroerend goed door particulieren, Reeks 'Recht en Praktijk', nr. 58., Kluwer, Mechelen, 2009, 57.
20
afgebroken. Indien deze brutaal werden afgebroken zonder enige aanleiding, dan is de tendens in de rechtspraak om de stopzetting van de besprekingen als onrechtmatig te aanzien.71 De onderhandelaar die heel onverwachts en eenzijdig een einde stelt aan het overleg met zijn wederpartij, begaat zodoende een fout. Zo oordeelde de rechtbank van koophandel te Luik dat onderhandelingen brutaal worden onderbroken wanneer dit plaatsvindt nadat de eiseres-verkoopster bij de besprekingen van de verkoop van een computer reeds inlichtingen had gevraagd aan de fabrikant, doordat de andere partij haar in de waan liet geïnteresseerd te zijn in de computer.72 b. Onrechtvaardige afbreuk aan een bij de wederpartij gewekt vertrouwen 52. Vervolgens valt op dat er in de meeste gevallen waarin een partij veroordeeld werd wegens de culpa in contrahendo, rekening wordt gehouden met het gewekte vertrouwen dat er een overeenkomst zal tot stand zal komen.73 De rechters zullen dus oordelen op basis van een subjectief criterium, vermits zij zullen onderzoeken of de partij die schade leed door de beëindigde besprekingen, werkelijk overtuigd was dat de onderhandelingen succesvol zou afgerond worden en gevolgd worden door een contract tussen de partijen. Dit is het geval wanneer de ene partij door zijn handelingen bij zijn medeonderhandelaar de illusie wekt dat een succesvol contract zou volgen. De vraag of er werkelijk gewettigde hoop bestond in hoofde van de schadelijdende partij, hangt af van de feiten. De afbrekende partij heeft daarop onrechtmatig gehandeld doordat hij plots het vertrouwen van de ander beschaamde. Zo stelde de rechtbank van koophandel te Kortijk74 vast dat men principieel vrij is te onderhandelen en deze af te breken, op voorwaarde dat men geen afbreuk doet aan een bij de wederpartij gewekt vertrouwen. Er is sprake van een dergelijke afbreuk wanneer de ene onderhandelaar zonder enige reden de besprekingen verbreekt, terwijl hij de wederpartij een “reële hoop op contractsluiting” had gegeven. In casu werd dit vertrouwen gewekt doordat de ene partij reeds een ontwerp van overeenkomst had opgesteld, waarin reeds het voorwerp en de prijs van de verkoop waren bepaald.75 53. Indien de rechter echter oordeelt dat er geen vertrouwen in hoofde van de benadeelde partij kon ontstaan, zal de afbrekende partij niet aansprakelijk gesteld worden. De partijen kunnen dit bereiken door voldoende transparantie te creëren tijdens de onderhandelingen, waarin zij de tegenpartij op de hoogte brengen van hun doelstellingen omtrent de onderhandelingen. Zo zullen zij geen fout begaan indien zij niet verbergen dat er ook met andere kandidaten
71
Brussel 6 februari 2007, Bank Fin.R. 2008, 176-177; Vred. Gent 18 mei 1999, TGR 1999, 130.
72
Kh. Luik 20 december 1984, Jur.Liège 1985, 150.
73
Kh. Kortrijk 12 december 2007, TBH 2009, afl. 9, 911; Antwerpen 19 maart 2001, TBH 2002, 120; Brussel 5 februari 1992, JT 1993, 130; Kh. Luik 20 december 1984, Jur.Liège 1985, 150; Kh. Brussel 30 juni 1983, TBH 1984, 459. 74
Kh. Kortrijk 12 december 2007, TBH 2009, 911.
75
Kh. Kortrijk 12 december 2007, TBH 2009, 911.
21
contacten werden gelegd, waarbij zij aantonen dat er voor de partij gekozen wordt met het beste aanbod.76 c. Ontbreken van geldige reden voor het stopzetten van besprekingen 54. Daarnaast vormt het al dan niet opgegeven motief als aanleiding van de stopgezette onderhandelingen een zeer belangrijk element in het vaststellen van culpa in contrahendo. Het gebrek aan opgegeven motief77 is voor de rechters vaak een indicatie dat de onderhandelingen niet zorgvuldig werden beëindigd. Indien men de besprekingen zonder enig motief afbreekt, is er sprake van een volledige afwezigheid van rechtvaardiging voor zijn gedragingen. Dit duidt aan dat deze onderhandelaar willekeurig of om loutere opportuniteitsredenen handelde.78 55. Daarenboven bestaat er eveneens de mogelijkheid dat de verweerders wel degelijk motieven aangeven ter rechtvaardiging van hun plotse vertrek. Zij argumenteren dan dat zij wel een geldige reden hadden om de onderhandelingen af te breken. Deze redenen zijn zeer variërend en kunnen om het even welke situaties betreffen. Men meent in de rechtspraak dat afgebroken onderhandelingen, waarbij er enkel nog moest onderhandeld worden over de modaliteiten, inderdaad rechtmatig kunnen zijn, maar enkel en alleen wanneer dit gebeurt op grond van aangevoerde motieven die betrekking hebben op de bedoelde modaliteiten.79 In principe is men voor afgebroken onderhandelingen dus aansprakelijk wanneer de aangevoerde motieven niet determinerend waren voor deze stopzetting. Een voorbeeld van een rechtsgeldige motivering is te vinden in een zaak gebracht voor het hof van beroep te Luik. De kandidaat-verkoper van een stuk grond had in een brief heel duidelijk zijn besluit om te besprekingen te beëindigen verwoordt, verwijzend naar de onhaalbare nieuwe vereisten die de kandidaat-koper had gesteld. In zijn besluit duidde hij nog eens specifiek op de antecedenten.80 De aangevoerde redenen worden echter steeds kritisch beoordeeld in de rechtspraak. Vele motieven worden niet voldoende geacht om de afgebroken onderhandelingen te rechtvaardigen. Zo werd bijvoorbeeld het wegvallen van vertrouwen in de medeonderhandelaar aangevoerd.81 De rechter oordeelde in dit geval dat het duidelijk om een drogreden ging, aangezien de tegenpartij alles in het werk had gesteld om aan de vooropgestelde eisen te voldoen.
76
Bergen 14 oktober 2008, JT 2008, 761.
77
Brussel 5 februari 1992, JT 1993, 130; Kh. Brussel 3 februari 1988, JT 1988, 516; Kh. Brussel 30 juni 1983, TBH 1984, 458. 78
Luik 16 januari 1998, JLMB 1998, 600.
79
Antwerpen 19 maart 2001, TBH 2002, 122.
80
Luik 19 december 2006, JLMB 2008, 349, noot B. KOHL.
81
Kh. Kortrijk 12 december 2007, TBH 2009, 911.
22
Ook werd het eerder al niet mogelijk geacht om een risico in te roepen waarvan de verweerder vooraf kennis had en het aanvaardde.82 d. Criterium van de gemaakte kosten in hoofde van het slachtoffer 56. Een ander gemeenschappelijk kenmerk met betrekking tot de feiten die de rechtspraak meeneemt in hun beoordeling van de precontractuele aansprakelijkheid, bestaat uit de vaak aanzienlijke kosten die het slachtoffer heeft gemaakt.83 De gemaakte kosten in hoofde van de benadeelde partij kunnen bijgevolg mee leiden tot de onrechtmatigheid van afgesprongen onderhandelingen. Deze onkosten die dikwijls door de benadeelde in een procedure worden ingeroepen, kan men opdelen in twee categorieën. Allereerst betreft het logischerwijze de kosten die men maakte in functie van de onderhandelingen. Dit zijn de kosten gemaakt bij het formuleren van het eigen aanbod of het inkijken en analyseren van het aanbod van de tegenpartij.84 Hieronder ressorteren ook de gedane uitgaven in het kader van een due diligence onderzoek naar aanleiding van een eventuele koop. Een kost die daarentegen niet relevant is, betreft die voor het opstellen van een offerte, indien de factuur daags na de offerte word opgestuurd. De gemaakte kosten kunnen immers niet leiden tot de onrechtmatigheid van afgebroken onderhandelingen, aangezien de onderhandelingen van zeer beperkte duur zijn, waardoor de kosten niet aanzienlijk worden geacht.85 57. De tweede categorie zijn de kosten die werden gemaakt ter voorbereiding van de samenwerking. Met andere woorden zijn dit de uitgaven verricht naar aanleiding van de totstandkoming van het contract. De rechtspraak oordeelde dat deze soort van kosten de afgebroken onderhandelingen een onrechtmatig karakter kunnen verlenen. Bijvoorbeeld het ontwerpen van een testtoestel86, de administratieve kosten en de bestelling van voertuigen met het oog op de leasing ervan aan de tegenpartij87, het lanceren van onbekende producten op de Belgische markt88, het aanmaken van een publicitaire gevelschildering en de organisatie van een informatiedag89, werden onder meer als aanzienlijke kosten beschouwd in de rechtspraak.
82
Kh. Luik 20 december 1984, Jur.Liège 1985, 150.
83
Rb. Dendermonde 5 maart 2004, RGDC 2006, 550-554.
84
W. DE BONDT, “Precontractuele aansprakelijkheid”, TBBR 1993, 103.
85
Vred. Gent 18 mei 1999, TGR 1999, 130.
86
Antwerpen 19 maart 2001, TBH 2002, 122.
87
Rb. Dendermonde 5 maart 2004, RGDC 2006, 552.
88
Brussel 5 februari 1992, JT 1993, 130.
89
Kh. Brussel 30 juni 1983, TBH 1984, 458.
23
58. Zoals blijkt zijn het niet enkel de kosten, gemaakt door het slachtoffer, die leiden tot onrechtmatigheid van afgeblazen onderhandelingen. In de rechtspraak houdt men ook rekening met het niveau van verrichte inspanningen die het slachtoffer maakte tijdens de onderhandelingsperiode. Deze inspanningen kunnen de balans tussen beide partijen verstoren indien de manier waarop men de besprekingen afbrak hiermee niet in verhouding staat.90
2.3. Het tijdstip onderhandelingen
als
bepalend
element
bij
het
afbreken
van
de
59. Naast bovenstaande criteria waarmee de rechtspraak rekening houdt aangaande de al dan niet rechtmatigheid van afgesprongen onderhandelingen, hechten de rechters evenzeer een groot belang aan de tijdslijn van de besprekingen. Indien deze reeds vergevorderd zijn, is men eerder geneigd om de schuldige van de afgesprongen onderhandelingen te sanctioneren op basis van de precontractuele aansprakelijkheid. In de rechtspraak vindt men dit idee terug in de bewoordingen van “ontijdig” of “intempestive”.91 60. In principe is het mogelijk om drie fases van elkaar te onderscheiden in de precontractuele periode.92 Dit is buiten de overeenkomsten gerekend die men mogelijkerwijze sluit tijdens de onderhandelingsperiode, vermits hieraan een apart hoofdstuk wordt gewijd.93 Elke fase waarin de onderhandelingen zich bevinden, brengen verschillende effecten en gevolgen met zich mee indien ze door een partij worden afgebroken. Dit onderscheid is zeer waarschijnlijk ontstaan naar aanleiding van de heersende rechtspraak in Nederland, waar men ook de driefasen-leer hanteert. In tegenstelling tot Nederland, waar de leer door de Hoge Raad werd ontwikkeld en dus een groot gezag geniet, bestaat er in België geen algemeen aanvaarde leer hieromtrent. Het valt enkel op dat tal van rechters de verschillende fases hanteren als een soort van handleiding bij hun afweging. Bovendien zal verder bij het onderzoek naar de onrechtmatigheid van afgebroken onderhandelingen in Nederland ook blijken dat er grote kritiek op de bestaande doctrine bestaat. Daarom is het van belang om ook bij het onderzoeken van de situatie in ons land de nodige voorzichtigheid aan de dag te leggen. De grenzen van de verschillende stadia in het onderhandelingsproces kunnen immers niet algemeen worden afgebakend. Het blijft in wezen een feitenkwestie. Het idee van de drie fasen is dus niet absoluut en moet concreet toegepast worden op de feiten.
90
Antwerpen 19 maart 2001, TBH 2002, 120-121; Kh. Brussel 30 juni 1983, TBH 1984, 458.
91
Brussel 6 februari 2007, Bank Fin.R. 2008, 177; Luik 28 februari 1997, JLMB 1998, 182.
92
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 149-153. 93
Zie infra randnr. 115.
24
a. eerste fase: het beginstadium 61. De eerste fase is die van de voorbereidende handelingen. Dit is het moment waarop men een mogelijke partner zoekt op de markt en contact opneemt met interessante kandidaten. Het betreft in zake een eenzijdig initiatief in hoofde van de partij die toenadering zoekt.94 In deze periode wordt er onderzocht wat men precies van een mogelijke samenwerking verwacht in functie van de vooropgestelde doelstellingen95 en eveneens onder welke modaliteiten men een contract wenst te sluiten. Het is bijgevolg de fase waarin men de eerste “verkennende en aftastende contacten” legt.96 Het is eveneens mogelijk dat er in deze fase reeds een voorwerp wordt bepaald alsook gegevens worden uitgewisseld. Deze gegevens zullen logischerwijze niet zo gewichtig zijn dat de andere partij geheime of belangrijke informatie wordt gegeven, maar ze hebben wel als functie dat de partijen met behulp hiervan in staat zijn te bepalen of er succesvol onderhandelingen kunnen worden gevoerd en of de partijen zich op eenzelfde lijn bevinden. 97 De sfeer met betrekking tot het beginstadium is vandaar nog vaag en abstract. In weinig gevallen verkrijgen de gesprekken gevoerd in deze periode een juridisch karakter.98 Het geeft de partijen de gelegenheid om elkaar als het ware af te tasten. 62. De omschrijving van de eerste fase doet reeds vermoeden wat de verbintenissen van de onderhandelaars zijn in deze periode en welke gevolgen eraan worden verbonden. De eerste contacten in het beginstadium waarin men met kleine stapjes met de onderhandelingen is begonnen, zijn in principe vrijblijvend. Dit betekent dat beide partijen betrokken in de eerste fase, volledig vrij zijn om op elk moment de besprekingen te beëindigen. In dit stadium gelden de contractvrijheid en vrijheid om te onderhandelen onbeperkt.99 Hieruit volgt dat de onderhandelingen die men voert in geen geval exclusief zijn. Het is toegelaten om met meerdere potentiële partners te onderhandelen. 100 Zij zijn er bovendien niet toe gehouden om enig motief voor de verbreking op te geven. Elke partij moet voor zijn eigen kosten (bijvoorbeeld infodagen/brochures, voorstellingen,
94
J. GOBIET, « Les sources des obligations Le contrat: Négociation et formation du contrat - Les sanctions des manquements précontractuels » in X., Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, 2006, 158. 95
F. T’KINT, «Négociation et conclusion du contrat », in X. DIEUX, J.F. ROMAIN, P. VAN OMMESLAGHE, Les obligations contractuelles, Brussel, Jeune barreau, 1984, 23. 96
A. DE BOECK, “De precontractuele aansprakelijkheid anno 2010”, Verbintenissenrecht, Brugge, Die Keure, 2010, 7.
IN
S. STIJNS, I. SAMOY, A. DE BOECK (eds.),
97
A. DE BOECK, “Precontractuele aansprakelijkheid” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Mechelen, Kluwer, losbl. 5. 98
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 150. 99
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 150. 100
J. GOBIET, « Les sources des obligations Le contrat: Négociation et formation du contrat - Les sanctions des manquements précontractuels » in X., Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, 2006, 158.
25
administratiekosten,…) instaan.101 Als opmerking geldt nog dat hoewel men op dit moment dus geen precontractuele aansprakelijkheid kan oplopen wegens afgebroken onderhandelingen, het evenwel alsnog mogelijk is om extracontractueel aansprakelijk te worden gesteld voor ongeoorloofde handelingen. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het feit dat een onderneming wordt benaderd onder het mom van een eventuele latere samenwerking, terwijl men enkel geheime gegevens tracht te bemachtigen.102 b. Tweede fase: vervolgstadium 63. Wanneer de partijen uiteindelijk besluiten dat zij zich op dezelfde golflengte bevinden, kunnen zij vervolgens de onderhandelingen naar een volgend niveau tillen. Deze fase wordt ook wel het vervolgstadium genoemd. Hier begint men effectief onderhandelingen te voeren ter voorbereiding van de totstandkoming van het contract.103 Er worden daarom eventueel “voorafgaande en begeleidende afspraken” gemaakt.104 Door middel van deze afspraken kan men de doelstellingen en verwachtingen van de besprekingen vastleggen. Daarnaast worden ze gebruikt om het verdere verloop van de besprekingen te regelen, maar ook om de rechten en plichten van de partijen gedurende de precontractuele periode op papier te zetten.105 Deze afspraken kunnen ook een invloed hebben op de onrechtmatigheid van onderhandelingen, waarover verder meer.106 Indien er onderhandelingen worden gevoerd in het kader van een acquisitieovereenkomst of dergelijke, is het in dit vervolgstadium dat het zorgvuldigheidsonderzoek door de koper wordt uitgevoerd. Door middel van deze due diligence verrichting, vergewist de kandidaat-koper zich ervan dat het voorwerp van de eventuele koopovereenkomst voldoende garantie biedt en bestudeert hij het voorwerp op zowel financieel, juridisch, fiscaal vlak als op alle andere gebieden. Om dit onderzoek mogelijk te maken, moet de kandidaat-verkoper natuurlijk bepaalde belangrijke en vertrouwelijke informatie vrijgeven aan zijn medeonderhandelaar. Daarom wordt er in dit verband vaak ook een geheimhoudingsovereenkomst gesloten in deze fase van de onderhandelingen.107 64. De onderhandelingen worden op dit moment, tenzij anders overeengekomen in een precontractueel geschrift, nog steeds gevoerd op grond van de contractvrijheid. Dit betekent
101
A. DE BOECK, “De precontractuele aansprakelijkheid anno 2010”, in S. STIJNS, I. SAMOY, A. DE BOECK (eds.), Verbintenissenrecht, Brugge, Die Keure, 2010, 7. 102
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 150. 103
J. GOBIET, « Les sources des obligations Le contrat: Négociation et formation du contrat - Les sanctions des manquements précontractuels » in X., Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, 2006, 158. 104
A. DE BOECK, “Precontractuele aansprakelijkheid” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Mechelen, Kluwer, losbl. 5. 105
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 150. 106
Zie infra randnr. 115.
107
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 151-152.
26
dat de partijen in principe de vrijheid bezitten om de onderhandelingen af te breken. Toch kunnen afgebroken onderhandelingen reeds sneller als onrechtmatig worden beschouwd. De rechters zullen zich bij hun beoordeling baseren op de feitelijke omstandigheden alsook op eventuele voorafgaande afspraken tussen de partijen.108 Daarenboven is het van belang dat degene die de gesprekken stopzet, een grondige reden kan aangeven ter rechtvaardiging van zijn daden.109 Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht de keuze voor een economisch meer efficiënte partner.110 c. Derde fase: Eindstadium 65. In het laatste stadium heeft de afbrekende partij werkelijk het rechtmatig vertrouwen gewekt in hoofde van zijn gesprekspartner dat de finale overeenkomst tot stand zou komen. Er wordt in deze periode enkel nog onderhandeld over de finale tekst van de overeenkomst. De partijen zijn het ondertussen eens geraakt over de inhoud van de overeenkomst die zij zullen sluiten. Zo zal een verbindend aanbod onder deze fase vallen. Vaak heeft men bovendien al dan niet impliciet een princiepsakkoord akkoord gesloten, waardoor men hierdoor in de onderhandelingsvrijheid wordt beperkt en niet meer gerechtigd is om met meerdere partners te onderhandelen.111 66. Het is in deze fase dat de meeste onderhandelingen zich bevonden, wanneer de afbrekende partij aansprakelijk wordt gesteld voor het beëindigen ervan. In het eindstadium is namelijk al het vertrouwen gewekt dat men uiteindelijk een overeenkomst zal sluiten en hebben de besprekingen een point of no return bereikt.112 Dit betekent dat het afbreken van de onderhandelingen altijd als onrechtmatig worden gezien, waardoor de afbrekende partij de schade van zijn tegenpartij dient te vergoeden. Waar de rechtspraak bij hun beoordeling niet vaak specifiek verwijzen naar de eerste twee stadia, zal de derde fase daarentegen wel zijn weerklank in uitspraken vinden.113 67. Een sprekend voorbeeld is terug te vinden in een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen.114 Dit hof baseert zich expliciet op de verschillende stadia bij zijn uitspraak. Hij hanteert ze immers als een leidraad om te onderzoeken of de partij nog gerechtigd was om de onderhandelingen te onderbreken. In casu werden de onderhandelingen verbroken door
108
A. DE BOECK, “De precontractuele aansprakelijkheid anno 2010”, in S. STIJNS, I. SAMOY, A. DE BOECK (eds.), Verbintenissenrecht, Brugge, Die Keure, 2010, 7. 109
Kh. Brussel 19 januari 1990, TBH 1990, 559.
110
Bergen 14 oktober 2008, JT 2008, 763; Luik 20 oktober 1989, TBH 1990, 521-533, noot X. DIEUX.
111
Luik 28 februari 1997, JLMB 1998, 180-182.
112
B. VOLDERS, Afgebroken contractonderhandelingen in het internationaal privaatrecht, Larcier, Gent, 2008, 31.
113
Luik 28 februari 1997, JLMB 1998, 180-182; Antwerpen 22 maart 1994, RW 1994-95, 296; Brussel 5 februari 1992, JT 1993, 130-131; Kh. Brussel 3 februari 1988, JT 1988, 516-517; Brussel 3 januari 1985, Rev. prat. soc. 1985, 109; Kh. Kortrijk 11 april 1963, RGAR 1965, 7364, noot J. SCORIELS. 114
Antwerpen 19 maart 2001, TBH 2002, 120-123.
27
de kandidaat-distributeur omtrent de potentiële commerciële verdeling van een door de schadelijdende partij ontworpen ademhalingsmonitor, Respitic genaamd. Het toestel werd al op vraag van de kandidaat-verdeler meerdere malen aangepast en er vonden bovendien sinds twee jaar verschillende bezoeken heen en terug plaats om intensief de modaliteiten van de beoogde overeenkomst te bespreken. Tijdens een van deze ontmoetingen had men zelfs al grosso modo een productieprijs overeengekomen, waardoor het vertrouwen werd gewekt dat men succesvol de onderhandelingen zou afronden om vervolgens tot een overeenkomst te komen. In zijn verweer argumenteerde de afbrekende partij dat men vrij is om onderhandelingen te verbreken aangezien de onderhandelingen zich nog niet in het eindstadium bevonden, waardoor er geen sprake kan zijn van enige misbruik. Het hof verwierp deze argumentatie, stellende dat er in die twee jaar bij het slachtoffer het vertrouwen werd gewekt dat de verdeling zou plaatsvinden zodat zij zich in geen geval nog bevonden in de vrijblijvende onderhandelingsfase. Het hof bemerkte ook dat er reeds in een vroeg stadium impliciet een beginselakkoord tot stand kwam door de gezamenlijke voorbereidende handelingen. Om deze redenen werd de aansprakelijkheid van de afbrekende partij weerhouden.
2.4. Rechtsgeldige onderhandelingen
motieven
als
rechtvaardiging
voor
afgesprongen
68. Eerder werd al besproken dat de rechters bij hun beoordeling van de precontractuele aansprakelijkheid rekening houden met de opgegeven motieven van de verweerder. Indien zij geen of een ongeldige reden aanvoeren, wordt dit mee in overweging genomen bij het besluit of er al dan niet sprake is van culpa in contrahendo. Het is echter ook mogelijk dat de opgegeven reden door degene die de onderhandelingen stopzette, door de rechter als rechtsgeldig wordt beschouwd. Dit heeft als gevolg dat de plotse beëindiging van de onderhandelingen door de ene partij gerechtvaardigd is, zodat men niet kan aangesproken worden wegens precontractuele aansprakelijkheid. 69. De motieven waarover het in deze situatie gaat, zijn veelal motieven die gegrond zijn op het eigen belang van degene die de besprekingen verbrak. Ze wijzen op een economisch voordeel ingevolge het afspringen van de onderhandelingen. Er werd bijvoorbeeld reeds aanvaard dat een onderneming niet kan verweten worden dat hij de besprekingen met zijn gesprekspartner verbreekt, omdat hij beslist heeft om zelf de prestaties op zich te nemen waarvoor hij eerder contact had opgezocht met zijn gesprekspartner.115 In casu had een bedrijf geopteerd om zelf een eigen reclameblad uit te geven, in plaats van het reclameblad van zijn gesprekspartner te gebruiken.116 70. De zaak echter, die niet meer zo recent is, maar waarnaar in het kader van rechtsgeldige motieven het meest wordt verwezen, is het eerder besproken arrest van het hof van beroep
115
R. KRUITHOF, H. BOCKEN, F. DE LY en B. TEMMERMAN, “Overzicht van rechtspraak. Verbintenissen (1981-1992)”, TPR 1994, 291. 116
Kh. Brussel 19 januari 1990, TBH 1990, 155.
28
te Luik, uitgesproken op 20 oktober 1989. Drie Belgische glasfabrikanten hadden in dit verband de onderhandelingen afgebroken met hun Amerikaanse gesprekspartner, om met zijn vorige leverancier gesprekken op te starten tegen meer voordelige modaliteiten. Het hof oordeelde dat dit motief rechtsgeldig was. Men had immers gekozen voor de economisch meer efficiënte partner. Indien men zich terugtrekt om met anderen te onderhandelen die meer voordelige condities aanbieden, is dit op basis van de vrijheid om te onderhandelen toegelaten. Deze vrijheid die eenieder bezit behelst immers ook de vrijheid om tegelijkertijd met meerdere partijen te praten om zo het voordeligste contract te kunnen sluiten. 117 Bovendien nam het hof bijkomend volgende omstandigheden in ogenschouw: de continuïteit van de leveringen werd gewaarborgd, zoals ook de sociale vrede en men schikte zich naar het advies van de minister van Economie.118 Hoewel deze motivering van het hof op papier logisch lijkt en op een correcte manier de belangen van beide partijen afweegt, moet het arrest met de nodige voorzichtigheid worden bekeken. Van sommige kanten kwam dan ook de kritiek dat Belgische rechters geen objectief oordeel zouden vellen en ten gunste van de Belgische partijen rechtspreken.119 De minister van Economie had zich immers met de affaire gemoeid, alsook kwam er druk vanuit de richting van de media. Hoe dan ook is het als rechter belangrijk om zich enkel te baseren op de feiten die hem voorliggen en die te toetsen aan de culpa in contrahendo. 71. Het feit dat men als onderhandelaar bewust de besprekingen afblaast op grond van het motief dat men een economisch meer efficiënte partner vond, is evenwel geen vrijgeleide voor de gestelde handeling. Bij de besprekingen en het afbreken daarvan mag men immers niet de reële hoop van de tegenpartij dat er een contract zou worden gesloten, schenden. Indien bijvoorbeeld bij de besprekingen van de overdracht van aandelen reeds een beginselakkoord tot stand kwam, men dit daarenboven al aan de pers meedeelde en erna de onderhandelingen abrupt verbreekt om in te gaan op een hogere prijs van een derde, begaat men alsnog een fout.120
2.5. Mogelijke aansprakelijkheid in hoofde van de benadeelde partij en derden a. gedeelde aansprakelijkheid 72. Het instellen van een vordering kan voor de benadeelde partij soms ook een averechts effect hebben die ongewenst was. De mogelijkheid bestaat immers dat ook de aansprakelijkheid van deze partij weerhouden wordt, op basis van zijn eigen foutieve gedragingen. Daarom is het ook belangrijk dat men aan beide kanten van de onderhandelingstafel de nodige
117
Luik 20 oktober 1989, TBH 1990, 532, noot X. DIEUX.
118
W. DE BONDT, “Precontractuele aansprakelijkheid”, TBBR 1993, 104.
119
F. DE LY, “Letters of intent under recent Belgian case law”, Journal de droit des affaires internationals 1991, 568. 120
Kh. Brussel 24 juni 1985, JT 1986, 236.
29
zorgvuldigheid aan de dag legt.121 Zo niet, is er de mogelijkheid dat de rechter tot gedeelde aansprakelijkheid besluit, waardoor degene die de onderhandelingen liet afspringen, niet volledig moet instaan voor de geleden schade van zijn tegenpartij. Deze situatie deed zich voor bij een vonnis geveld door de rechtbank van koophandel te Brussel.122 In casu vonden er verregaande besprekingen plaats tussen eiser en verweerder in verband met een alleenverkoopovereenkomst, waarbij laatstgenoemde de verbintenis zou opnemen om producten van eiser te verdelen. Uit het feitenrelaas bleek dat de verweerder bij de onderhandelingen over een concessieovereenkomst wel degelijk onrechtmatig had gehandeld door op een abrupte wijze en zonder enige reden een einde te stellen aan de besprekingen. Toch oordeelde de rechter dat de schadelijdende partij niet op het geheel van de schade aanspraak kon maken, aangezien deze partij eveneens een fout had begaan door overhaast de contractuele relatie met zijn vorige leverancier te beëindigen, zonder dat hij afdoende zeker was van een contract met de verweerder. De schade werd vervolgens bij helften verdeeld. Kortom, doordat de fouten van beide onderhandelaars hadden bijgedragen tot de schade die eiser leed, is er sprake van een gedeelde aansprakelijkheid. 73. DE BERSAQUES123 stelde daarenboven dat de fout van de schadelijder zodanig ernstig kan zijn, dat de aansprakelijkheid van de tegenpartij die de onderhandelingen afbrak wordt gewist zodat hij niet meer kan gehouden worden om de schade te vergoeden. Men kan bij wijze van voorbeeld denken aan een schadelijder die te kwader trouw is en zelf nooit de intentie heeft gehad om een contract te sluiten. Deze mogelijkheid is echter voor zover bekend nog niet voorgevallen in enige rechtspraak. b. derdemedeplichtigheid 74. Ter volledigheid wordt nog gewezen worden op eventuele medeaansprakelijkheid van derden vanwege afgesprongen onderhandelingen. Het zijn immers niet enkel de gesprekspartners aan de onderhandelingstafel wiens aansprakelijkheid kan worden weerhouden. Verschillende auteurs aanvaardden dat aansprakelijkheid op basis van derdemedeplichtigheid niet enkel mogelijk is wegens het wetens en willens mede veroorzaken van een contractbreuk door een van de contractspartijen. Zij stellen namelijk dat een derde ook een fout kan begaan door medeplichtigheid aan onrechtmatige afgebroken onderhandelingen.124 Voor de beoordeling van hun handelingen dienen dezelfde criteria worden toegepast zoals bij de onderhandelaars. Een derde kan hierdoor ook aan de oorzaak
121
W. DE BONDT, “Precontractuele aansprakelijkheid”, TBBR 1993, 105.
122
Kh. Brussel 30 juni 1983, TBH 1984, 458-459.
123
A. DE BERSAQUES, « La culpa in contrahendo », RCJB 1964, 285.
124
BOLLEN, M., “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, afl. 3, 158; J. HERBOTS, “De goede trouw in de pre-contractuele rechtsverhoudingen. De problematiek van de afgebroken onderhandelingen”, in BELGISCHE VERENIGING VAN BEDRIJFSJURISTEN EN VLAAMS PLEITGENOOTSCHAP BIJ DE BALIE TE BRUSSEL (ed.), Het contract in wording, Brussel, BVBJ, 1987, 87.
30
liggen van de afgebroken onderhandelingen, zonder dat hij mee plaats had genomen aan de onderhandelingstafel. Hierdoor ontstaat gedeelde aansprakelijkheid en dienen zowel de derde als de partij die de onderhandelingen onverwachts verbrak, gezamenlijk in te staan voor de geleden schade. Het feit dat de derde zelf niet deelnam aan de besprekingen, ontheft hem niet van deze aansprakelijkheid en is bijgevolg niet van belang.125
2.6.
Plichten van de partijen voortvloeiend uit de precontractuele fase
75. Uit voorgaande beschouwingen is het tenslotte mogelijk een soort van handleiding af te leiden, die toekomstige onderhandelaars in acht kunnen nemen wanneer zij met hun gesprekspartner aan tafel zitten. In wat verder volgt, worden enkel de verplichtingen in de precontractuele fase besproken die een rol spelen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van afgebroken onderhandelingen. Uit de precontractuele fase vloeien immers nog andere rechten en plichten voort, zoals de eventuele informatieplicht van de partijen, maar deze worden niet besproken, vermits dit teveel zou uitwijken van het onderwerp van deze masterproef. a. Het beginsel van goede trouw 76. In de eerste plaats blijkt dat er in de rechtspraak overeenstemming is dat men tijdens de onderhandelingen de plicht heeft om te goeder trouw te handelen.126 Ook het Hof van Cassatie heeft reeds de werking van de goede trouw tijdens de precontractuele fase aanvaard.127 In dit opzicht wordt het begrip goede trouw gebruikt in de betekenis van de wil om op een eerlijke en loyale wijze te handelen, zijnde de objectieve goede trouw.128 Deze plicht om te goeder trouw te handelen, vindt oorspronkelijk zijn basis in artikel 1134, 3e lid BW. Het bijzondere hieraan, is dat dit artikel normalerwijze enkel geldt in het kader van een reeds gesloten overeenkomst. Het regelt in principe niet de precontractuele fase. Toch werd de draagwijdte van deze bepaling in de tijd uitgebreid en aanvaardt de rechtspraak deze evolutie. Volgens sommige auteurs is dit een natuurlijk gevolg van het beginsel: indien men tijdens de uitvoering van het contract zich te goeder trouw dient te gedragen, is het niet meer dan logisch dat men reeds te goeder trouw handelt tijdens de besprekingen voor een toekomstig contract.129 77. Let wel, het gaat hier enkel om de verplichting van te goeder trouw handelen die zijn uitwerking vindt tijdens de besprekingen. De vraag op welke grondslag men de
125
Brussel 5 februari 1992, JT 1993, 129-130.
126
Luik 24 april 2007, JLMB 2008, 1796; Luik 16 januari 1998, JLMB 1998, 589-601.
127
Cass. 4 september 2000, Arr.Cass. 2000, 1283.
128
P. MARCHANDISE, “La libre négociation – Droits et obligations des négociateurs”, JT 1987, 622.
129
M. DUPONT, “La culpa in contrahendo: une application particulière de la responsabilité civile”, For.ass. 2009,
52.
31
aansprakelijkheid weerhoudt voor afgebroken onderhandelingen, indien deze goede trouw niet werd nageleefd, is het onderwerp van discussie en wordt in hoofdstuk 5 besproken.130 In dit hoofdstuk worden namelijk de mogelijke grondslagen van de precontractuele aansprakelijkheid behandeld en zal ook onderzocht worden of het principe van de goede trouw als een onafhankelijke grondslag op zichzelf kan gelden. 78. Een eerste specifieke verplichting die uit de goede trouw voortvloeit, is de plicht voor partijen om zich ten opzichte van hun gesprekspartners in de precontractuele fase loyaal te gedragen. Het is vooral deze plicht die in het kader van de afgebroken onderhandelingen relevant is. Loyaliteit betekent dat men geen onmogelijke eisen kan stellen die onverantwoord zijn. Daarenboven houdt het ook in dat men de onderhandelingen niet mag laten aanslepen, waardoor de andere partij de illusie krijgt dat een contract tot stand zal komen.131 Men handelt bijgevolg niet loyaal door in feite onderhandelingen te voeren met de tegenpartij, terwijl men al weet dat men geen contract wenst te sluiten met deze partij. De goede trouw veronderstelt daarenboven dat men een geldig motief kan aanvoeren bij de stopzetting van onderhandelingen, zonder dat men die al te lang heeft laten rekken.132 Ook wanneer men contacten legt met een partij, louter en alleen om bepaalde informatie los te krijgen, zonder dat men ooit de intentie had om werkelijk een contract te sluiten.133 Een andere schending van de goede trouw tijdens onderhandelingen is het misbruiken van een machtspositie. In casu waren er twee vennoten in een bedrijf, waarvan de ene aan de andere vennoot duidelijk had gemaakt dat hij zijn aandelen in elk geval wenste over te dragen bij het bereiken van een bepaalde leeftijd. De vennoot die de aandelen zou overnemen, was zich bewust van zijn machtspositie en gebruikte dit om onredelijke modaliteiten voor het contract te eisen. Deze handeling getuigt van deloyaal gedrag en een gemis aan goede trouw.134 79. Daarnaast brengt de goede trouw met zich mee dat de partijen een zekere vorm van samenwerking moeten trachten te creëren, om het verloop van de onderhandelingen vlot te laten verlopen. Deze verplichting houdt onder meer in dat een partij foutief handelt door bij zijn gesprekspartner de illusie op te wekken dat de onderhandelingen met hem exclusief zijn, terwijl hij in werkelijkheid ook met anderen contacten heeft gelegd met het oog op een eventueel contract.135
130
Zie randnr. 147.
131
P. MARCHANDISE, “La libre négociation – Droits et obligations des négociateurs”, JT 1987, 623.
132
Brussel 6 februari 2007, Bank Fin.R. 2008, 176.
133
M. DUPONT, “La culpa in contrahendo: une application particulière de la responsabilité civile”, For.ass. 2009,
52. 134
135
Brussel 18 februari 2002, RW 2003-2004, 1469. P. MARCHANDISE, “La libre négociation – Droits et obligations des négociateurs”, JT 1987, 623.
32
b. de zorgvuldigheidsplicht 80. Vervolgens worden de afgesprongen onderhandelingen in de rechtspraak ook beoordeeld op basis van de zorgvuldigheidsnorm. Men dient zich tijdens de besprekingen als een bonus pater familias te gedragen ten opzichte van zijn tegenpartij. Indien een partij zich niet gedraagt op een zorgvuldige en omzichtige manier, wordt zijn aansprakelijkheid weerhouden en dient hij in te staan voor de geleden schade van zijn tegenpartij. De zorgvuldigheidsplicht wordt onderzocht via de criteria zoals eerder besproken en is verschillend naargelang de omstandigheden. Deze plicht waarop de rechters zich in hun uitspraak baseren, vindt zijn grondslag in artikelen 1382-1383 BW en wordt verder besproken in hoofdstuk 6 dat de verschillende grondslagen van de culpa in contrahendo behandelt. c. Naleven van de gebruiken 81. De verplichtingen van partijen die in elkaars rechtssfeer treden door samen te onderhandelen over een contract, verschillen voorts naargelang de hoedanigheid van de partijen. In feite kunnen er namelijk onderhandelingen plaatsvinden tussen ofwel twee particulieren onderling, een particulier en een professioneel, of twee professionelen. 136 In het laatste geval, waarbij twee partijen in functie van hun beroep de onderhandelingen voeren, gelden de contractvrijheid en vrijheid van handel in elk geval en de beoordeling van aansprakelijkheid moet met grote omzichtigheid benaderd worden. Toch brengt deze hoedanigheid ook bijkomstige plichten met zich mee. Professionelen moeten immers de algemene handelsgebruiken respecteren. Men dient dus te onderhandelen volgens de eerlijke gebruiken in de handel.137 Zo niet, kan culpa in contrahendo verweten worden.
2.7.
Besluit
82. Het Hof van Beroep te Luik geeft in zijn uitspraak van 26 juni 2008, zich baserend op rechtsleer van DE CONINCK EN DELFORGE138 een duidelijk overzicht van alle elementen die in acht worden genomen door de rechtspraak in België: « Si le principe de la liberté de contracter ou de ne pas contracter prévaut, les parties sont néanmoins tenues d’une obligation générale de prudence dans l’initiative, la poursuite et la rupture des négociations.
136
F. T’ KINT, « Négociation et conclusion du contrat », IN X. DIEUX, J.F. ROMAIN, P. VAN OMMESLAGHE, Les obligations contractuelles, Jeune barreau, Bruxelles, 1984, 17-18. 137
J. SCORIELS, “Onrechtmatig afbreken van voorbesprekingen”, RGAR 1965, nr. 7364.
138
B. DE CONINCK, C. DELFORGE, “La rupture des négociations et le retrait intempestif de l'offre. Régime général et sanctions” in X., Le processus de formation du contrat , Brussel, Larcier, 2004, 85.
33
Peuvent ainsi se révéler fautifs les circonstances de la rupture et le comportement de son auteur. Sa responsabilité peut être engagée notamment lorsqu’il rompt brutalement et sans motif valable des négociations poursuivis jusqu’à leur terme final en laissant croire par déloyauté ou par imprudence que le contrat serait conclu ou en laissant une partie exposer inutilement des frais importants. »139 83. Concluderend kan men stellen dat de rechtspraak een divers aantal criteria aanwendt om de rechtmatigheid van afgesprongen besprekingen te beoordelen. Doordat de rechter telkens zeer casuïstisch te werk gaat en werkelijk de concrete feiten toetst aan een arsenaal van richtsnoeren, zullen hij voldoende in staat zijn om zich uit te spreken over de problematiek. Het feit dat er geen algemeen kader bestaat in de wetgeving of rechtsleer die de rechtspraak een aanduiding geeft met welke elementen men rekening dient te houden, belet niet dat er een algemene overeenstemming is gevormd in de rechtspraak. Het is duidelijk dat de rechters zich baseren op de bestaande rechtsleer en voorgaande rechtspraak bij het maken van hun beslissing. Bij hun beslissing moeten zij een afweging maken tussen de tegengestelde belangen van de partijen op de balans, met in het achterhoofd dat degene die de onderhandeling afbrak, zijn vrijheid van contracteren uitoefende.140 Het is bijgevolg van belang dat de rechters een terughoudende positie innemen.
3. Rechtvergelijkende noot: Nederland 84. In tegenstelling tot België, bestaat er in Nederland dankzij de uitvoerige behandeling ervan in rechtspraak en rechtsleer, een duidelijk kader waaronder een afgesprongen onderhandeling als onrechtmatig wordt geacht. Dit wordt ook wel eens de “doctrine der afgebroken onderhandelingen”141 genaamd.
3.1. Raad
De wettelijke leemte en de ongeschreven regel gecreëerd door de Hoge
85. In België moet men wat betreft de precontractuele aansprakelijkheid zijn toevlucht nemen tot de bestaande rechtsleer en rechtspraak aangezien het niet werd gereguleerd. Dit komt enerzijds omdat onze wetgever het anno 1804 bij de totstandkoming van het Burgerlijk Wetboek niet noodzakelijk achtte, vermits de onderhandelingen toen niet zo complex waren en men aansprakelijkheid tijdens de onderhandelingen niet voorzag door de korte duurtijd ervan.142 Aan de andere kant probeerde de wetgever zich zo min mogelijk in te laten met de, op dat moment zeer belangrijke, vrijheden van de burger, waardoor zij het overheidsoptreden tot een minimum wensten te beperken. Men ging uit van het principe: “on
139
Luik 26 juni 2008, JLMB 2011, 444.
140
Luik 20 oktober 1989, TBH 1990, 533, noot X. DIEUX.
141 142
M.R. RUYGVOORN, Afbreken van onderhandelingen, Deventer, Kluwer, 2005, 21. H. GEENS, “De grondslagen van de culpa in contrahendo”, Jura Falc. 2003-04, 433-460.
34
gouverne mal quand on gouverne trop”.143 Dezelfde idee gold voor het oorspronkelijke Burgerlijk Wetboek in Nederland van 1838. Toen men het Nieuw Burgerlijk Wetboek opstelde, ontstond de gedachte om een regel in te voeren die specifiek de precontractuele aansprakelijkheid zou regelen.144 Op dat moment was immers reeds de noodzaak ontwikkeld om de periode van onderhandelingen te reguleren door hun steeds meer ingewikkelde karakter. Hierop werd een regel in 1986 voorgesteld, die als volgt werd verwoord: “Onderhandelende partijen zijn verplicht hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen. Ieder van hen is vrij de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigde vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van een overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn.”145 86. Ondanks de vele discussies in het parlement, werd de bepaling uiteindelijk niet ingevoerd in het Nieuw Burgerlijk Wetboek. Een, mijns inziens geldig, argument tegen de introductie van het nieuw artikel was dat men de doctrine omtrent precontractuele aansprakelijkheid gevormd door de Hoge Raad niet wenste te remmen.146 Er werd dus voorrang gegeven aan de evolutie van de leer in de rechtspraak, in tegenstelling tot een bepaling in het wetboek die mogelijks verdere ontwikkelingen kon tegenhouden. Toch was er ook kritiek op deze redenering vermits er net als in België, in Nederland het principe bestaat dat het recht door de wetgever wordt gecreëerd en door de rechters moet worden toegepast.147 In dit geval werden de rollen echter omgedraaid. Bovendien vond een groot deel van de rechtsleer dat het artikel meer verwarring zou scheppen dan rechtszekerheid. Zo wordt er geen enkele remedie opgegeven die de schade van de benadeelde partij zou vergoeden.148
3.2.
De contractvrijheid als uitgangspunt
87. Net als in België is Nederland in de veronderstelling dat het algemeen beginsel van contractvrijheid als vertrekpunt moet gehanteerd worden. Men is vrij te onderhandelen en zelf te bepalen met wie, hoe, wanneer en waarover men contracteert. Dit houdt onder andere ook in dat een partij vrij is om de lopende onderhandelingen te verbreken. Om deze reden
143
W. DE BONDT, “Precontractuele aansprakelijkheid” in M. STORME (ed.), Recht halen uit aansprakelijkheid: IXIe Post Universitaire Cyclus Willy Delva (1992-1993), Gent, Mys & Breesch, 1993, 148. 144
M. TEGETHOFF, “Culpa in Contrahendo in German and Dutch Law - a Comparison of Precontractual Liability”, MJ 1998, 344. 145
A.S. HARTKAMP, C.H. SIEBURGH, Verbintenissenrecht: Algemeen overeenkomstenrecht deel 3, Deventer, Kluwer, 2010, 159. 146
A.S. HARTKAMP, C.H. SIEBURGH, Verbintenissenrecht: Algemeen overeenkomstenrecht deel 3, Deventer, Kluwer, 2010, 159. 147
M. TEGETHOFF, “Culpa in Contrahendo in German and Dutch Law - a Comparison of Precontractual Liability”, MJ 1998, 344. 148
M.J. VAN DUNNÉ, Verbintenissenrecht Contractenrecht, Rotterdam, Kluwer, 2004, 265.
35
wordt ook vooropgesteld dat de rechter in zijn beoordeling van de onrechtmatigheid een terughoudende houding moet innemen. Indien deze vrijheid niet zou bestaan, wordt immers de functie van het contract als instrument van zelfregulering teniet gedaan.149 Er werd vroeger aanvaard dat de risico’s in de precontractuele fase een logisch gevolg waren voor de deelnemers aan het “spel der onderhandelingen”.150 Zij dienden voor hun eigen kosten in te staan, vermits eenieder vrij is onderhandelingen af te breken. Door het verloop van de tijd evenwel, heeft de Nederlandse rechtspraak intussen beperkingen aan deze vrijheid gesteld. Doordat zij aansprakelijkheid wegens afgebroken onderhandelingen in bepaalde omstandigheden toelaten, moet er besloten worden dat de contractvrijheid begrensd is.
3.3. Ontwikkeling van onderhandelingsproces
het
leerstuk
via
de
drie
fases
in
het
88. Om te bepalen wanneer afgesprongen onderhandelingen als onrechtmatig worden beschouwd, kan Nederland steunen op enkele gezaghebbende arresten van de Hoge Raad, het hoogste rechtscollege in Nederland. Terwijl er in ons land naar de gehele bestaande rechtspraak op alle niveaus moet worden gekeken om gemeenschappelijke kenmerken te kunnen afleiden, bestaat in Nederland vaste rechtspraak van de Hoge Raad, die de doctrine gedurende de laatste decennia verfijnde. De feitenrechters beschikken zo over duidelijke richtlijnen, in tegenstelling tot België waar er nog onzekerheid en chaos onder de rechters bestaat door het gebrek aan een alomvattende doctrine. 89. Hoewel veel auteurs in de rechtsleer denken dat de ontwikkeling van de doctrine rond de aansprakelijkheid voor afgebroken onderhandelingen door de Hoge Raad is begonnen bij het toonaangevende arrest Plas/Valburg, dient dit voor een deel te worden genuanceerd. In 1957 werd door de Hoge Raad immers reeds de basis gelegd, door zich uit te spreken over de precontractuele fase.151 Deze zaak, Baris/Riezenkamp, had evenwel geen betrekking op de rechtsvraag of afgebroken onderhandelingen moeten worden gesanctioneerd. Het ging in feite om een contract gesloten onder het gebrek van dwaling. Toch speelt het een belangrijke rol doordat de Raad in zijn arrest op 15 november 1957152 enkele na te leven richtlijnen aangaf met betrekking tot de precontractuele periode. Door onderhandelingen op te starten, bevinden de onderhandelaars zich namelijk in een “bijzondere door de goede trouw beheerste rechtsverhouding”. De Hoge Raad erkende dus ook, net als de opvatting hieromtrent in België, dat de partijen door gesprekken aan te knopen in elkaars rechtssfeer treden en er hieruit gevolgen ontstaan. Als resultaat meent de Raad dat men elkaars gerechtvaardigde belangen moet respecteren, onder invloed van de werking van de goede trouw. Deze zogenaamde rechtsrelatie tijdens de onderhandelingen werd in de rechtsleer oorspronkelijk bekritiseerd. Men vond dat er geen rechtsgevolgen kunnen ontstaan nog voor
149
M.R. RUYGVOORN, Afbreken van onderhandelingen, Deventer, Kluwer, 2005, 8.
150
Y. ZHANG, M. JANSEN, S. ROOK, A. POISSONNET, “Withdrawing from Pre-contractual Negotiations and the Duty of Good Faith - Harmonising European Views”, Ars Aequi 2007, 489. 151
M.R. RUYGVOORN, Afbreken van onderhandelingen, Deventer, Kluwer, 2005, 21.
152
HR 15 november 1957, NJ 1958, 67.
36
een contract wordt gesloten. Toch hield de Hoge Raad stand met zijn beslissing en uiteindelijk volgde ook de rechtsleer.153 90. In het befaamde Plas/Valburg154 hervat de Hoge Raad in zijn arrest op 18 juni 1982 het principe dat hij in Baris/Riezenkamp introduceerde en past het specifiek toe op de problematiek rond onrechtmatigheid van afgebroken onderhandelingen. In dit arrest werden immers de fundamenten en basisprincipes ontwikkeld betreffende de drie fasen-leer.155 91. In casu had de gemeenste Valburg plannen gemaakt om een overdekt zwembad te laten bouwen. Hierop deden zij rondvraag naar de beste prijs die kon worden geboden voor de bouw van dit zwembad. Ze hadden de verschillende beschikbare aannemers bovendien gevraagd om ook op eigen kosten advies in te winnen van verscheidene deskundigen, alsook hun offertes op bepaalde vlakken te wijzigen. Uiteindelijk koos de gemeente de bouwonderneming Plas als aannemer voor het project, gezien hij de laagste prijs vroeg in zijn offerte. Er was enkel nog de goedkeuring nodig van de gemeenteraad als laatste formaliteit vooraleer het contract kon worden getekend. Op het laatste moment echter, besloot de gemeente alsnog dat zij met een andere aannemer in zee wensten te gaan, die achteraf nog een lagere offerte had aangeboden. Plas stapte hierop naar de rechter en eiste van de gemeente Valburg een schadevergoeding voor de vele kosten die men reeds had gemaakt ter voorbereiding van de definitieve offerte. Nadat Plas zijn gelijk niet haalde voor de hof, werd de zaak voor de Hoge Raad gebracht. 92. Bij de beoordeling van de vraag of de gemeente tijdens de precontractuele fase een fout had begaan door plots de gesprekken te beëindigen, maakte de Hoge Raad een onderscheid tussen verschillende stadia in het onderhandelingsproces. In de rechtsleer156 werden er drie specifieke fases uit de redenering van de Hoge Raad afgeleid. (i) Ten eerste bestaat er het beginstadium. In deze fase geldt de onderhandelingsvrijheid onbeperkt, wat betekent dat men de onderhandelingen vrij kan stopzetten als men dit wil. De gemaakte kosten van de andere partij kunnen niet aan enige schadevergoeding worden onderworpen. (ii) In het vervolgstadium hebben de partijen vervolgens nog de vrijheid om de onderhandelingen af te breken, aangezien zij in deze fase nog niet erop konden vertrouwen dat in ieder geval een overeenkomst uit de onderhandelingen zou volgen. Deze vrijheid is echter niet meer absoluut. Wanneer de onderhandelingen immers worden afgebroken, bestaat er de mogelijkheid dat de benadeelde partij zijn kosten kan verhalen op de afbrekende partij. (iii) De laatste fase, zijnde het eindstadium wordt gekenmerkt door het gegeven dat afgebroken
153
M. TEGETHOFF, “Culpa in Contrahendo in German and Dutch Law - a Comparison of Precontractual Liability”, MJ 1998, 346; M.J. VAN DUNNÉ, “Precontractual Liability. Report for Netherlands” in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 224. 154
HR 18 juni 1982, NJ 1983, 723.
155
M.R. RUYGVOORN, Afgebroken onderhandelingen en het gebruik van voorbehouden, Deventer, Kluwer, 2009, 54-55. 156
M.J. VAN DUNNÉ, Verbintenissenrecht Contractenrecht, Rotterdam, Kluwer, 2004, 252.
37
onderhandelingen in elk geval als onrechtmatig worden aanzien. Deze handeling wordt op dit moment namelijk strijdig met de goede trouw geacht. Men bevindt zich in deze laatste halte van de onderhandelingen wanneer: “…de partijen over en weer mochten vertrouwen dat enigerlei contract in ieder geval uit de onderhandelingen zou resulteren.”157 Het gevolg van deze onrechtmatige stopzetting van onderhandelingen houdt in dat het slachtoffer niet alleen recht heeft op vergoeding van de gemaakte kosten naar aanleiding van de gesprekken, maar ook op de geleden schade wegens de niet totstandkoming van het contract. Hieronder valt onder andere de vergoeding voor de gederfde winst. Een zeer belangrijk onderdeel van de rechtspraak bevat dus ook de verscheidene mogelijke rechtsgevolgen van de precontractuele aansprakelijkheid. Deze verschillende sancties die onrechtmatige handelingen met zich meebrengen, worden evenwel in een apart hoofdstuk besproken gezien het praktische belang ervan.158 93. Het leerstuk betreffende de drie fasen zoals de Hoge Raad die heeft vooropgesteld, werd niet zonder enige kritiek aanvaard. Juist door het complexe karakter van onderhandelingen is het immers niet altijd zo simpel als de Raad laat uitschijnen om drie duidelijk afgebakende periodes te onderscheiden. Het is verwarrend, vermits de Hoge Raad ervan lijkt uit te gaan dat elke precontractuele fase in essentie moet bestaan uit de drie fases en dat zij zich noodzakelijkerwijze op een klare wijze elkaar opvolgen.159 De theorie is misschien op papier mooi en goed uitgewerkt, praktisch gezien rijzen er veel vragen en is het niet altijd even duidelijk in welke fase men zich bevindt. 94. Het onderzoek naar de omstandigheden die leiden tot onrechtmatige afgesprongen onderhandelingen aan de hand van de drie fasen, werd in de loop van de jaren die volgden op het principiële arrest van Plas/Valburg nog meer verfijnd. De feitenrechters behoefden immers een duidelijkere uitleg van het “totstandkomingsvertrouwen” zoals de Hoge Raad die in het vorig arrest had geïntroduceerd. Een volgend belangrijk arrest van de Hoge Raad op 23 oktober 1987, in verband met de omstandigheden die leiden tot precontractuele aansprakelijkheid, ging over de zaak VSH/Shell160. In dit arrest bevestigde de Raad zijn eerdere uitspraak omtrent de drie fasen, maar bracht enkele wijzigingen en verbeteringen aan. Met betrekking tot de feiten ging het om gesprekken om een joint-venture te bewerkstelligen. Shell zou deelnemen in de aandelen van een dochtervennootschap van VSH. De onderhandelingen waren reeds zover gevorderd dat men al de buitenwereld op de hoogte had gebracht van de toekomstige overname door onder andere een persconferentie
157
HR 18 juni 1982, NJ 1983, 723.
158
Zie infra randnr. 168.
159
M.R. RUYGVOORN, Afgebroken onderhandelingen en het gebruik van voorbehouden, Deventer, Kluwer, 2009,
56. 160
HR 23 oktober 1987, NJ 1988, 1017.
38
en inlichting van de vakbonden. Deze gesprekken werden uiteindelijk beëindigd door Shell nadat die niet meer het overeengekomen aantal aandelen wenste over te nemen.161 95. De Hoge Raad maakte van de gelegenheid gebruik om het zogenaamde vereiste vertrouwen te specificeren. Men vroeg zich in de rechtsleer immers luidop af op welk moment dergelijk vertrouwen in de onderhandelingen tot stand kwam. Bovendien was het niet duidelijk of het om een vertrouwen moest gaan dat een contract tot stand zou komen waarover er werd onderhandeld, of dat het om enigerlei contract kon gaan die volgde op de precontractuele fase maar waarover er niet werd onderhandeld.162 De Hoge Raad verklaarde in tegenstelling tot de uitspraak in Plas/valburg dat het niet noodzakelijk is dat de beide partijen het totstandkomingvertrouwen hebben, maar dat enkel de tegenpartij van die partij die de onderhandelingen afbrak het rechtmatige vertrouwen moet hebben dat de onderhandelingen tot de totstandkoming van een overeenkomst kunnen leiden. 96.
Bovendien stelde de Raad dat het tijdens de onderhandelingen slechts aannemelijk moet zijn dat ze tot een overeenkomst zouden leiden. Deze overeenkomst dient daarenboven inhoudelijk niet precies te worden bepaald. Het is enkel vereist dat de overeenkomst van dezelfde soort is als die waarover werd onderhandeld. Het is duidelijk dat de Hoge Raad met dit arrest de draagwijdte heeft uitgebreid van omstandigheden waaronder onderhandelingen als onrechtmatig worden aanzien. Er is namelijk enkel het vertrouwen in hoofde van het slachtoffer in een mogelijke overeenkomst vereist.163
97.
Met deze uitspraken distantieert de Hoge Raad zijn doctrine van de situatie zoals bij ons in België gekend. De Hoge Raad lijkt via de uitbreiding van het toepassingsgebied van onrechtmatige afgesprongen onderhandelingen immers te menen dat onderhandelingen ipso facto onrechtmatig zijn wanneer in hoofde van de tegenpartij een reëel vertrouwen bestond dat de overeenkomst tot stand zou komen.164 In België daarentegen is het rechtmatig vertrouwen slechts een van de meerdere criteria bij de beoordeling. Men vereist namelijk onder andere ook een ongeldige reden ter rechtvaardiging van het afbreken van vergevorderde onderhandelingen. Toch nuanceert de Hoge Raad het gegeven dat enkel het gerechtvaardigde vertrouwen tot onrechtmatigheid van de afgebroken onderhandelingen kan leiden. Het oordeelde namelijk dat afgebroken onderhandelingen ook door “andere omstandigheden van het geval” onaanvaardbaar kunnen zijn. Deze zinsnede was op zich ook het onderwerp van kritiek.165 Sommige rechtsleer vond dat de twee criteria die de Hoge
161
M.J. VAN DUNNÉ, “Precontractual Liability. Report for Netherlands” in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 233. 162
M.R. RUYGVOORN, Afgebroken onderhandelingen en het gebruik van voorbehouden, Deventer, Kluwer, 2009,
58. 163
M.R. RUYGVOORN, Afgebroken onderhandelingen en het gebruik van voorbehouden, Deventer, Kluwer, 2009,
60. 164
I. HOUBEN, “Rechtshandeling en overeenkomst totstandkoming: precontractuele fase”, TPR 2008, 725.
165
M. TEGETHOFF, “Culpa in Contrahendo in German and Dutch Law - a Comparison of Precontractual Liability”, MJ 1998, 348.
39
Raad had aangegeven niet naast elkaar moeten bestaan, maar in samenhang met elkaar.166 Dit betekent dat men de beide criteria op zich (rechtvaardig vertrouwen- andere omstandigheden) niet voldoende vindt om afgebroken onderhandelingen als onrechtmatig te beschouwen. Een vertrouwen kan enkel leiden tot onrechtmatigheid van afgesprongen gesprekken indien het vergezeld wordt door de concrete omstandigheden die tot de onrechtmatigheid leiden. 98.
In latere arresten breidde de Hoge Raad nog de toepassing van de doctrine uit en verduidelijkte de concepten.167 In dit werk kunnen niet alle zaken worden besproken, maar enkele zaken worden nog kort vermeld. Met name in Vogelaar/Skil hanteerde de Hoge Raad dezelfde maatstaf als in geval van de onderhandelingen voor de precontractuele fase die niet uit onderhandelingen bestaat, maar uit de voorbereiding van een overeenkomst.168 De Hoge Raad bevestigde in deze zaak daarenboven zijn vorige rechtspraak door te oordelen dat de stopzetting onrechtmatig kan zijn, zonder dat er een totstandkomingvertrouwen bestond, wanneer de precontractuele fase “radicaal en zonder compensatie eenzijdig wordt beëindigd”. Deze bewoording van “radicaal” lijkt voor een deel op de Belgische rechtspraak die bij het beoordelen van de omstandigheden bij een eenzijdige beëindiging rekening houden met het gegeven of de onderhandelingen plots en brutaal worden gestopt. Verder oordeelde de Hoge Raad in De Ruiterij/MBO Ruiters BV169 dat afgebroken onderhandelingen niet altijd als onaanvaardbaar moeten beschouwd worden. Immers, men dient ook de gewijzigde omstandigheden in acht te nemen. Naast het vertrouwen als eerste criterium, is bijgevolg ook het tweede criterium van belang170, zijnde de omstandigheden van het geval, de gerechtvaardigde belangen van de partijen,…Volgens sommige auteurs heeft deze uitspraak als gevolg dat de Nederlandse rechtspraak meer in overeenstemming komt met bijvoorbeeld België en Frankrijk, vermits het als een basis kan gelden om de “geldige reden” als criterium te gebruiken bij de beoordeling van afgebroken onderhandelingen. Ook de feitenrechters lijken hierin te volgen.171 Zo is er het eigenaardig arrest van het rechtbank te s’Gravenhage172 waarin er wel degelijk een gerechtvaardigd vertrouwen bestond in hoofde van de benadeelde partij, maar de rechtbank de afbrekende partij desondanks niet aansprakelijk achtte. Dit kwam doordat de partij die de onderhandelingen had afgebroken als reden had aangevoerd dat de omzetcijfers van de tegenpartij niet hoog genoeg waren om te voldoen aan de verwachtingen. De tegenpartij was er immers door de economische recessie
166
M.J. VAN DUNNÉ, Verbintenissenrecht Contractenrecht, Rotterdam, Kluwer, 2004, 266.
167
M.J. VAN DUNNÉ, Verbintenissenrecht Contractenrecht, Rotterdam, Kluwer, 2004, 268.
168
HR 31 mei 1991, NJ 1991, 647.
169
HR 14 juni 1996, NJ 1997, 481.
170
M.J. VAN DUNNÉ, Verbintenissenrecht Contractenrecht, Rotterdam, Kluwer, 2004, 272.
171
R.P.J.L. TJITTES, “De afbraak van de aansprakelijkheid voor afgebroken onderhandelingen”, in A.S. HARTKAMP (ed.), Hartkamp variaties, Deventer, Kluwer, 2006, 142. 172
Rb. ’s Gravenhage 3 juni 2009, JOR 2009, 45.
40
niet in geslaagd om voldoende winsten te genereren. De rechtbank aanvaardde bijgevolg de economische recessie als geldig motief. 99.
Tenslotte wordt ook het arrest van de Hoge Raad op 12 augustus 2005 betreffende de zaak CBB/JPO173 als een van de fundamentele uitspraken gezien in het kader van de leer der afgebroken onderhandelingen. De gevolgen die uit dit arrest voortvloeien, zijn echter niet duidelijk. Er bestaat namelijk enige discussie en onzekerheid wat betreft de bedoeling van de Hoge Raad.174 Eerst een korte omschrijving van de feiten. JPO voerde in de eerste plaats gesprekken met de gemeente Arnhem met het oog op het verwerven van een stuk grond. Hiernaast onderhandelde JPO tevens met de onderneming CBB. Men was van plan het kantoorgebouw kopen die op de gekochte grond van Arnhem zou worden gebouwd. Zij hadden reeds enkele brieven heen en terug gestuurd maar er was nog geen overeenkomst tot stand gekomen. Uiteindelijk besloot CBB zich terug te trekken uit de gesprekken, omdat zij het overleg tussen JPO en de gemeente Arnhem te lang vonden aanslepen. Hierna kocht CBB perceel rechtstreeks via de gemeente.175 JPO wenste de geleden schade vergoed te zien en stapte naar de rechter. Het hof gaf de eiser gelijk en oordeelde dat de onderhandelingen op een onaanvaardbare wijze waren afgebroken. Deze uitspraak werd in cassatie door de Hoge Raad vernietigd. In eerste instantie vatte de Hoge Raad de vooraf besproken bestaande leer omtrent afgebroken onderhandelingen kort samen. Toch vallen een aantal nieuwigheden in vergelijking met de vroegere rechtspraak op. Hoewel de Raad aldus refereerde naar zijn vorige uitspraken, vernoemt hij niet expliciet de fundamentele Plas/valburg zaak. De Hoge Raad gebruikt in zijn arrest vooreerst ook een nieuwe bewoording, die doet vermoeden dat het tij keert in voordeel van de afbrekende partij. De Raad meent immers dat de feitenrechter bij de beoordeling van de onechtmatigheid “een strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf’ moet aanwenden. Vervolgens vermoedt een deel van de rechtsleer dat de Hoge Raad met deze uitspraak wenste te breken met de drie fasen-leer zoals gevormd in Plas/Valburg. Zij zijn van mening dat er sinds CBB/JPO enkel nog sprake is van twee fases. Enerzijds is er de fase waarin de gesprekken vrij en rechtmatig kunnen afgebroken worden, anderzijds betekent de volgende fase dat afgesprongen onderhandelingen onaanvaardbaar zijn.176 Andere auteurs denken daarentegen dat de Hoge Raad met dit arrest niet wenste te breken met voorgaande rechtspraak, maar dat het wel door de nadruk te leggen op de terughoudende maatstaf, een zware motiveringsplicht oplegt aan de feitenrechter.177
100. Zoals bleek, heeft Nederland een uitgebreide rechtspraak met betrekking tot afgebroken onderhandelingen, met de Hoge Raad als initiatiefnemer die de weg leidt. Men ziet de
173
HR 12 augustus 2005, NJ 2005, 467.
174
I. HOUBEN, “Rechtshandeling en overeenkomst totstandkoming: precontractuele fase”, TPR 2008, 725.
175
Y. ZHANG, M. JANSEN, S. ROOK, A. POISSONNET, “Withdrawing from Pre-contractual Negotiations and the Duty of Good Faith - Harmonising European Views”, Ars Aequi 2007, 488. 176
R.P.J.L. TJITTES, “De afbraak van de aansprakelijkheid voor afgebroken onderhandelingen”, in A.S. HARTKAMP (ed.), Hartkamp variaties, Deventer, Kluwer, 2006, 143-144. 177
I. HOUBEN, “Rechtshandeling en overeenkomst totstandkoming: precontractuele fase”, TPR 2008, 726.
41
precontractuele fase als een dynamisch proces waarbij de onderhandelaars bij iedere stap richting de totstandkoming van een contract, meer gebonden zijn.178 Er wordt in hoofdzake nog steeds aangenomen dat deze periode te onderscheiden is in drie fases. Afgebroken onderhandelingen zijn in elk geval onrechtmatig wanneer de partijen zich reeds in de derde fase bevinden. De grens tussen de tweede en derde fase word getrokken door het principe van “totstandkomingvertrouwen”. Indien er ten aanzien van het slachtoffer een reëel vertrouwen werd gewekt dat het aannemelijk was dat een overeenkomst zou worden gesloten als die waarover men onderhandelde, is het onaanvaardbaar om de gesprekken stop te zetten. Een tweede criteria is echter voorhanden: zelfs wanneer er geen rechtmatig vertrouwen was van het slachtoffer in de totstandkoming van de overeenkomst, kan men toch nog gehouden zijn diens schade te vergoeden, op basis van de “andere omstandigheden”. 101. Net als in België kunnen hieruit verplichtingen ten aanzien van de onderhandelende partijen worden afgeleid. In het kader van de vraag naar onrechtmatigheid van afgebroken onderhandelingen, is vooral de verplichting om gesprekken op een eerlijke en redelijke wijze te voeren van belang. In tegenstelling tot ons rechtssysteem, waar men zowel onderhandelingen te goeder trouw vereist, als met eerbiediging van de zorgvuldigheidsplicht, wordt er in Nederland niet gesproken over de laatsgenoemde. Nederland vereist enkel dat men tijdens de precontractuele fase ter goeder trouw, oftewel naar redelijkheid en billijkheid handelt.179 De vraag is ook of er gaandeweg, naarmate de gesprekken steeds meer vergevorderd zijn, een plicht tot onderhandelen ontstaat. Deze plicht staat dan tegenover de vrijheid om te onderhandelen. De rechtspraak tracht deze vraag op te lossen aan de hand van de verschillende stadia. Hoe dan ook blijft dit concept van “plicht tot onderhandelen” van nature een vaag fenomeen, die de rechters via de feiten van de concrete zaak en het eventuele opgewekte vertrouwen trachten te achterhalen.180 De mogelijkheid voor de rechter om partijen te veroordelen tot het verder onderhandelen wordt verder behandeld in het hoofdstuk dat de rechtsgevolgen van onrechtmatig afgebroken onderhandelingen behandeld.181
4. Rechtsvergelijkende noot: Frankrijk 102. Hoewel Frankrijk in verband met de precontractuele fase en de rechtsgevolgen hieromtrent geen algemeen kader bezit zoals dit in Nederland werd gevormd door de Hoge Raad, beschikt men toch over een groot aantal rechtspraak. De uitspraken zijn in elk geval talrijker dan de schaarse rechtspraak waarop België kan steunen. Net als in beide andere landen,
178
C. MAK, “Precontractuele aansprakelijkheid in Nederland” in J. SMITS EN S. STIJNS (eds.), Totstandkoming van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht , Antwerpen, Intersentia, 2002, 111-112. 179
HR 15 november 1957, NJ 1958, 67.
180
M.J. VAN DUNNÉ, “Precontractual Liability. Report for Netherlands” in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , 1990, 228-229. 181
Zie infra randnr. 168.
42
ontbreekt er in Frankrijk een wettelijke bepaling die de precontractuele fase reguleert.182 Hierdoor staat het de partijen vrij om de onderhandelingen te voeren zoals zij dat willen. In sommige gevallen, vaak met betrekking tot het consumentenrecht, is er echter regelgeving voorhanden die de partijen precontractuele beperkingen oplegt.183
4.1.
Uitgangspunt: contractvrijheid
103. Frankrijk hecht een groot belang aan de contractvrijheid. In principe is aldus elke partij vrij om onderhandelingen te voeren met meerdere partijen met de beste voorwaarden als vooropgestelde doelstelling. Toch ontstaat er vanaf het moment men met elkaar aan de onderhandelingstafel plaatsneemt een conflict tussen aan de ene kant de contractvrijheid en aan de andere kant de belangen van de wederpartij, die de reeds besproken zaken wenst te verzekeren.184 Frankrijk erkent in elk geval deze tweestrijd, maar het valt op dat de rechtspraak zich terughoudend opstelt met betrekking tot de vaststelling van onaanvaardbare afgebroken onderhandelingen. Zij eisen dat de culpa in contrahendo overduidelijk moet vaststaan, zonder dat hier enige twijfel kan over bestaan. Men vreest immers dat, door al te rap te oordelen dat er sprake is van een onrechtmatige afbreking, men de contractvrijheid teveel naar de zijlijn zou verschuiven, waardoor ook de zekerheid van handelstransacties wordt bedreigd.185 Deze houding van de Franse rechtspraak blijkt duidelijk uit het reeds oude, maar nog niet achterhaalde, arrest van het hof van beroep te Pau in 1969.186 Het hof oordeelde als volgt: 187 “ On ne saurait, sans porter gravement atteinte à la liberté individuelle et à la sécurité commerciale, admettre à la légère qu’un commerçant puisse être responsable pour n’avoir pas donné suite à des pourparlers et pour avoir traité avec un concurrent, la faute in contrahendo, en d’autres termes, doit être une faute patente indiscutable.”
182
J. SCHMIDT-SZALEWSKI, “France”, in M. FONTAINE, Formation of contracts and precontractual liability, Parijs, ICC, 1990, 93. 183
J. SCHMIDT-SZALEWSKI, “Precontractual Liability. Report for France”, in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 147. 184
J. SCHMIDT-SZALEWSKI, “Precontractual Liability. Report for France”, in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 148. 185
J. HERBOTS, “De goede trouw in de pre-contractuele rechtsverhoudingen. De problematiek van de afgebroken onderhandelingen”, in BELGISCHE VERENIGING VAN BEDRIJFSJURISTEN EN VLAAMS PLEITGENOOTSCHAP BIJ DE BALIE TE BRUSSEL (ed.), Het contract in wording, Brussel, BVBJ, 1987, 60. 186
J. SCHMIDT-SZALEWSKI, “La période précontractuelle en droit français”, RIDC 1990, 552.
187
Pau 14 januari 1969, D. 1969, 716.
43
4.2. Gehanteerde criteria voor het onderzoek naar onrechtmatige afgebroken onderhandelingen 104. Op te merken valt dat er net als in België geen specifieke voorwaarden of criteria bestaan bij de beoordeling van de (on)rechtmatigheid van afgesprongen onderhandelingen.188 Aangezien het merendeel van de Franse rechtspraak en rechtsleer de extracontractuele aansprakelijkheid als grondslag van afgebroken onderhandelingen hanteert, wordt er in de rechtspraak vereist dat de benadeelde partij bewijs kan leveren van zowel de geleden schade, de fout als het causaal verband tussen beide. In dit onderdeel worden enkel de criteria besproken die men gebruikt om te oordelen of er daadwerkelijk een fout werd gepleegd. Op welke grondslagen de rechtspraak zich al dan niet baseert, wordt in hoofdstuk 6 besproken. 105. In eerste instantie valt het op dat de rechtspraak vaak zal concluderen dat de afbrekende partij geen culpa in contrahendo kan verweten worden, doordat de benadeelde wederpartij erin faalt om de brutale stopzetting van onderhandelingen te bewijzen. 189 Indien men er niet in slaagt om stukken aan te voeren die getuigen van enige handelsrelatie tussen de partijen of onderhandelingen tussen hen, kan de terugtrekking uit de gesprekken niet als foutief worden aanzien. Daarnaast volstaat een loutere intentieverklaring vanwege de ene partij niet als volwaardig bewijs.190 106. Daarenboven, bij het onderzoek naar onrechtmatigheid van de afgebroken onderhandelingen, werden er vroeger strengere vereisten gesteld dan op dit moment. Het Franse Hof van Cassatie stelde namelijk eerst dat de afgesprongen onderhandelingen enkel foutief waren wanneer de afbrekende partij de intentie had om te schaden. Al rap zag het Hof in dat deze standaard die het vooropstelde te nauw was waardoor vele andere omstandigheden waarin de onderhandelingen werden afgebroken uit de boot vielen om tot de culpa in contrahendo te behoren.191 Hierna bestond dus de overeenstemming dat de kwade trouw en a fortiori de intentie om de wederpartij te schaden, slechts als een van de meerdere criteria wordt aangewend.192 Meer bepaald in 1993, breidde het Franse Hof van Cassatie de toepassing van de precontractuele aansprakelijkheid uit door middel van naast de fout door kwade trouw ook de bewezen lichte fout te gebruiken bij de beoordeling of de gesprekken onrechtmatig werden beëindigd.193
188
J. SCHMIDT-SZALEWSKI, “France”, in M. FONTAINE, Formation of contracts and precontractual liability, Parijs, ICC, 1990, 95. 189
Cass. (FR) 15 september 2009, nr. 08-11.627; Montpellier 25 oktober 2011, nr. 10/2421.
190
Cass. (FR) 7 juli 2011, nr. 10-23.064.
191
Cass. (FR) 20 maart 1972, Rev. trim. dr. civ. 1972, 779.
192
B. DE CONINCK, “Le droit commun de la rupture des négociations précontractuelles” in X., Le processus de formation du contrat. Contributions comparatives et interdisciplinaires à l'harmonisation du droit européen, Brussel, Bruylant, 2002, 22-23. 193
Cass. (FR) 12 oktober 1993, nr. 2513, Express Documents, 12.
44
107. Bij het onderzoeken van de uitspraken door de Franse rechters geveld, kunnen er enkele gemeenschappelijke kenmerken worden afgeleid die als een soort van richtlijn dienen bij de toetsing van de afgesprongen onderhandelingen aan de precontractuele aansprakelijkheid. Toch is het gevaarlijk om de rechtspraak te abstraheren. Er moet hier namelijk gewezen worden op het feit dat de beslissing van de rechter in grote mate afhangt van de omstandigheden per geval en hij soeverein het gedrag van de partijen beoordeelt. 108. Ten eerste wordt de precontractuele aansprakelijkheid weerhouden wanneer men te kwader trouw heeft gehandeld en het recht om te onderhandelen, evenals die onderhandelingen te verbreken, misbruikt. Hieronder valt de situatie waarin men de wederpartij doelbewust laat geloven dat de gesprekken succesvol zullen eindigen via de totstandkoming van de overeenkomst. Dit gedrag is op zichzelf echter niet voldoende, de omstandigheden van het geval moeten wijzen op een werkelijk misbruik van zijn recht.194 Hiervan is sprake wanneer de afbrekende partij het vertrouwen heeft gewekt in hoofde van zijn wederpartij dat hij een contract wenste te sluiten, terwijl dit in werkelijkheid allerminst het geval was. Men onderhandelt ook ter kwader trouw door voordeel uit te halen uit handelingen gesteld door de wederpartij, die deze stelt met het zicht op de overeenkomst of door geen transparantie te bieden aan de tegenpartij.195 Dit betekent dat men buiten medeweten van de wederpartij ook gesprekken voert met een derde en uiteindelijk met laatstgenoemde het contract sluit.196 109. Een tweede standaard die men in de Franse rechtspraak hanteert, is de loyaliteit. Onderhandelaars die zich bij het terugtrekken van de onderhandelingen volgens de gegeven omstandigheden deloyaal gedragen, handelen bijgevolg ook foutief en zullen precontractueel aansprakelijk zijn. Het gedrag die de rechtspraak als deloyaal aanschouwt, vertoont grote gelijkenissen met de criteria die de Belgische rechtspraak hanteert bij de beoordeling van afgebroken onderhandelingen. Zo vindt men dan ook veel het gebruik van de woorden “brutale”197 en “abusive”198 terug bij het de zaken betreffende onrechtmatig afgebroken onderhandelingen. Bovendien kijken de Franse rechters eveneens naar de periode waarin de onderhandelaars zich bevonden op het moment van de stopzetting. Let wel, het tijdstip waarin de gesprekken zich bevonden wordt gebruikt naast allerlei andere omstandigheden die de rechter in acht neemt. Er wordt in geen geval een onderscheid gemaakt tussen drie fases die verschillende rechtsgevolgen met zich meebrengen, in tegenstelling tot de bevindingen van sommige rechtsleer en rechtspraak in België. Aan de ene kant is het mogelijk dat de onderhandelingen nog maar pas zijn begonnen en niet serieus genoeg zijn om het afbreken ervan als foutief te zien.199
194
J. GHESTIN, « La responsabilité délictuelle pour rupture abusive des pourparlers », JCP G 2007, 155.
195
Cass. (FR) 31 maart 1992, nr. 90-14.867.
196
Cass. (FR) 26 november 2003, nr. 00-10.243.
197
Nancy 7 september 2011, nr. 10/00067; Dijon 7 april 2011, nr. 10/00763.
198
Cass. (FR) 20 november 2007, nr. 06-17.289; Parijs 30 juni 2010, nr. 08/21286.
199
Versailles 29 september 2011, nr. 10/03250.
45
Aan de andere kant handelt men wel deloyaal en bijgevolg foutief indien de onderhandelingen reeds vergevorderd zijn, waardoor bij de tegenpartij het vertrouwen werd gewekt dat er wel degelijk een overeenkomst zou volgen.200 Dit leidt ons vervolgens naar een volgende omstandigheid die tot precontractuele aansprakelijkheid kan leiden: het gerechtvaardigd vertrouwen in hoofde van de benadeelde partij. Indien deze namelijk door het gedrag van de afbrekende partij redelijkerwijze kon verwachten dat een contract tot stand kon komen, kan dit een fout uitmaken van de afbrekende partij. In het geval deze laatste bewust en intentioneel dit vertrouwen creëerde, is men ook aansprakelijk op basis van het principe van kwade trouw, zoals hiervoor werd besproken. 110. Een andere determinerende voorwaarde om te kunnen besluiten dat men de onderhandelingen onrechtmatig heeft afgebroken, is het gebrek aan een geldig motief. Dit sluit nauw aan bij het criterium of de onderhandelingen al dan niet vergevorderd zijn. Immers, in het begin is men altijd vrij om de onderhandelingen af te breken. Pas wanneer deze zich in een vergevorderde fase bevinden, is een geldige reden vereist om de gesprekken rechtmatig te verbreken. Hoe verder men zich in de onderhandelingen bevindt, hoe gemakkelijker een fout zal worden weerhouden bij de afbraak ervan. Net als in België, wordt aan het rechtsgeldig motief een groot belang gehecht. De door de wederpartij opgegeven reden kan zijn verweer maken of breken. De controle van het opgegeven motief gegeven door de afbrekende partij, is bijgevolg een essentieel onderdeel bij het onderzoek of de verbreking van onderhandelingen foutief gebeurde.201
Wanneer de verwerende partij een geldig motief kan aanvoeren, zal hij niet precontractueel aansprakelijk zijn. De Franse rechtspraak oordeelde bijvoorbeeld dat de beëindiging van de gesprekken geoorloofd waren door het gegeven dat de tegenpartij niet voldeed aan de voorwaarden zoals vooropgesteld in het voorstel en dat men niet wenste te contracteren doordat er geen enkele garantie werd gegeven.202 Ook de opgegeven reden dat de partijen geen akkoord konden bereiken betreffende de prijs en het budget, werd als geldig beschouwd.203 In het geval de dader daarentegen er niet in slaagt om succesvol argumenten op te werpen die zijn gedrag rechtvaardigen, zal het afbreken van de onderhandelingen een fout uitmaken die aansprakelijkheid creëert. Zo oordeelde het hof van beroep te Parijs dat het afbreken van onderhandelingen betreffende de overdracht van een handelszaak onaanvaardbaar is onder het mom dat de verhuurder van het pand zijn goedkeuring weigerde te geven.204
200
Cass. (FR) 15 september 2009, nr. 08-11.627; Nancy 7 september 2011, nr. 10/00067; Parijs 30 juni 2010, nr. 08/21286. 201
J. GHESTIN, “La responsabilité délictuelle pour rupture abusive des pourparlers”, JCP G 2007, 155.
202
Cass. (FR) 17 januari 2012, nr. 10-28.509.
203
Cass. (FR) 22 mei 1996, nr. 94-13.501.
204
Parijs 30 juni 2010, nr. 08/21286.
46
111. Het lijkt bijgevolg dat de kwade trouw en deloyaliteit van de onderhandelaars door zowel rechtspraak als rechtsleer als de hoekstenen worden aanzien bij het onderzoek naar onrechtmatige onderhandelingen. Het beoordelen van eventueel foutief gedrag van afbrekende partij gebeurt echter met de nodige omzichtigheid, om het evenwicht met vrijheid om te onderhandelen in stand te houden.205
de de de de
Zoals SCHMIDT-SZALEWSKI het mooi verwoordt : « La mauvaise foi et la déloyauté sont donc l’archétype de la faute précontractuelle. » 206
Of nog, het hof van beroep te Aix-en-Provence: « La rupture de pourparlers précontractuels qui constitue l'exercice d'un droit, n'est susceptible d'engager la responsabilité de son auteur qu'en cas d'abus qui doit être caractérisé par les circonstances de la rupture ou par l'attitude déloyale de celui-ci au cours des négociations conduites entre les parties. » 207 112. Een laatste opmerking betreft de omstandigheid van de gedeelde aansprakelijkheid. In principe gaat het om een gelijkende situatie als die in België. Franse rechters zullen immers ook bij het onderzoek naar de afgebroken onderhandelingen het gedrag van de benadeelde partij mee in acht nemen. Indien bijvoorbeeld de beslissing om de besprekingen af te breken onder andere afhing van het gedrag van de wederpartij, die duidelijk zijn rol in de samenwerking had onderschat, kunnen zowel de afbrekende partij als zijn wederpartij samen gehouden zijn voor de schade in te staan.208 De schadelijdende partij doet er bijgevolg goed aan om zich zorgvuldig te gedragen, met het oog op het vermijden van gedeelde aansprakelijkheid wanneer de onderhandelingen worden stopgezet.
4.3.
plichten onderhandelaars
113. Frankrijk vertoont grote gelijkenissen met België wat betreft de plichten die de partijen tijdens de onderhandelingen dienen na te leven. Hoewel dit niet geregeld wordt door wetgeving, aanvaardt de Franse rechtspraak en rechtsleer dat de onderhandelaars zich als een “bonus pater familias” moeten gedragen. Dit betekent dat de rechters in elke zaak onderzoeken of de onderhandelaars zich hebben gedragen als een goede huisvader in dezelfde omstandigheden.209 Deze zorgvuldigheidsplicht toetsen zij aan de hand van het principe van goede trouw en loyaliteit. Onderhandelaars worden immers voor een deel in hun contractvrijheid beperkt aangezien zij te goeder trouw moeten handelen, alsook zich loyaal
205
E. CHAVANCE, “Sur le préjudice indemnisable consécutif à une rupture unilatérale des pourparlers portant sur un projet de cession du droit au bail”, Loyers et copr. 2009, 91. 206
J.
SCHMIDT-SZALEWSKI,
“La
période
207
Aix-en-Provence 5 april 2012, N° 2012/ 174.
208
Dijon 7 april 2011, nr. 10/00763.
209
J.
SCHMIDT-SZALEWSKI,
“La
période
précontractuelle
en
droit
français”,
RIDC
1990,
550.
précontractuelle
en
droit
français”,
RIDC
1990,
550.
.
47
opstellen ten opzichte van de tegenpartij. Net als in ons land, beschikt men in verband met het goede trouw principe enkel over de bepaling zoals die oorspronkelijk in de Code Civil werd vastgelegd, zijnde art. 1134, 3e lid CC. Deze bepaling regelt enkel de goede trouw in de uitvoering van overeenkomsten. Toch vond in Frankrijk een zelfde evolutie plaats als in België en werd ook daar het principe van de goede trouw toegepast op de precontractuele fase. Dit werd ook door het Franse Hof van Cassatie bevestigd.210
4.4.
Besluit
114. Als men België, Nederland en Frankrijk op een lijn zou voorstellen, moet Nederland aan het ene uiteinde worden geplaatst met vervolgens België in het midden en Frankrijk aan het andere uiteinde. Het is immers zo dat Nederland met zijn duidelijke rechtspraak en voorkeur voor de positie van de benadeelde van de afgebroken onderhandelingen, ver verwijderd is van de Franse rechtspraak. Zoals uit de bespreking blijkt, hecht Frankrijk namelijk een zeer groot belang aan de contractvrijheid. Daardoor gaan de rechters zeer omzichtig te werk en zullen zij niet al te snel besluiten dat afgesprongen onderhandelingen onrechtmatig zijn. Bij het onderzoek naar de omstandigheden rond afgesprongen onderhandelingen bezitten de Franse rechters dan ook over een grote discretionaire macht. Juist doordat men werkt met vage en algemene rechtsconcepten, beschikken zij over een grote macht.211 Hun uitspraken zijn enkel aan het toezicht van het Hof van Cassatie onderworpen. België sluit nauwer aan bij het Franse gedachtegoed, alhoewel er ook invloeden van Nederland op te merken zijn, zoals de verwijzingen naar de verschillende periodes in de precontractuele fase. De Franse rechters en rechtsgeleerden gaan niet zo ver. Het gegeven dat de situatie in Nederland ver verwijderd staat van de andere landen, moet evenwel voor een deel te worden genuanceerd. Het valt op dat de Nederlandse rechtspraak in recente gevallen meer oog heeft voor de omstandigheden die gepaard gaan met de afgebroken onderhandelingen bij hun beoordeling.
210
Cass. (FR) 20 maart 1972, Rev. trim. dr. civ. 1972, 779.
211
J. HERBOTS, “De goede trouw in de pre-contractuele rechtsverhoudingen. De problematiek van de afgebroken onderhandelingen”, in BELGISCHE VERENIGING VAN BEDRIJFSJURISTEN EN VLAAMS PLEITGENOOTSCHAP BIJ DE BALIE TE BRUSSEL (ed.), Het contract in wording, Brussel, BVBJ, 1987, 60.
48
Hoofdstuk 5: Impact van afspraken en overeenkomsten in de precontracuele periode
115. Nu er uitgebreid is onderzocht in welke gevallen en aan de hand van welke criteria er concreet sprake is van het onrechtmatig afbreken, is het ook belangrijk om de verschillende voorafgaande afspraken te bekijken die onderhandelaars gedurende de precontractuele fase kunnen sluiten. De precontractuele periode wordt immers vaak, zeker in dit tijdperk en in de commerciële wereld, gekenmerkt door complexe en in de tijd uitgestrekte onderhandelingen. Het gedrag van de onderhandelaars vertoont tijdens de precontractuele fase daarenboven een dubbelzinnigheid. Dit komt door de tegengestelde belangen die zij trachten te bevredigen. Enerzijds wensen zij van hun kant de contractvrijheid zo absoluut mogelijk te behouden, zodat zij zelf niet al te veel verbintenissen aangaan, maar anderzijds wensen zij het harde werk vervat in de onderhandelingen vast te leggen en de tegenpartij te binden. In principe probeert men dus de mogelijkheid behouden om zelf op elk moment vrij van de onderhandelingstafel afstand nemen, maar te garanderen dat de ander niet meer van de onderhandelingen kan afzien.212 116. Met deze situatie in gedachten, is het mogelijk dat de onderhandelaars ervoor opteren om in deze fase reeds bepaalde zaken af te spreken. De rechtsleer maakt met betrekking tot de voorafgaande afspraken traditioneel een onderscheid tussen de “voorafgaande en begeleidende overeenkomsten” en de “voorbereidende overeenkomsten”.213 Eerstgenoemde zijn de afspraken die men maakt om een helder zicht op de stand van de onderhandelingen en de onderlinge relatie tussen de partijen te behouden. Het gaat om zeer diverse overeenkomsten die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat zij bepaalde aspecten van de onderhandelingen vastleggen.214 De voorbereidende overeenkomsten daarentegen, regelen al bepaalde zaken die betrekking hebben op het voorwerp van de onderhandelingen, zijnde de toekomstige overeenkomst.215 Men plaveit als het ware de weg voor de hoofdovereenkomst. Hoewel er reeds sprake is van een overeenkomst, worden zij als precontractueel bestempeld, doordat de afspraken bekeken worden ten opzichte van de nog tot stand te komen hoofdovereenkomst. Het is evenwel niet vereist dat de precontractuele afspraken bewust tot stand komen dankzij de partijen. Ook denkbaar zijn de afspraken die
212
M. BERLINGIN, “La formation dynamique du contrat de vente”, in X., Vente. Commentaire pratique, Waterloo, Kluwer, 2007, 64. 213
B. DE CONINCK, “Le droit commun de la rupture des négociations précontractuelles” in X., Le processus de formation du contrat. Contributions comparatives et interdisciplinaires à l'harmonisation du droit européen, Brussel, Bruylant, 2002, 40. 214
B. DE CONINCK, “Le droit commun de la rupture des négociations précontractuelles” in X., Le processus de formation du contrat. Contributions comparatives et interdisciplinaires à l'harmonisation du droit européen, Brussel, Bruylant, 2002, 41. 215
J. GOBIET, “Les sources des obligations Le contrat: Négociation et formation du contrat - Les sanctions des manquements précontractuels” in X., Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, 2006, 161.
49
ontstaan door middel van “geruisloos contracteren”.216 Deze term houdt in dat de partijen door de lange onderhandelingen en de over en weer correspondentie, zich ongemerkt distantiëren van het vrijblijvende stadium in de onderhandelingen. Er komen gaandeweg “geruisloos” afspraken to stand, zonder dat dit noodzakelijk de intentie was van de partijen. Dit fenomeen kan plaatsvinden door de behoefte van de partijen om wat zekerheid te creëren tijdens de onderhandelingen. Dit doen zij door de stand van de onderhandelingen schriftelijk up-to-date te houden.217
117. Bij de beoordeling van de onrechtmatigheid van afgesprongen onderhandelingen, houdt de rechtspraak rekening met deze voorafgaande afspraken, vermits de afspraken in principe reeds een zekere contractuele binding veroorzaken tussen de partijen.218 In dit hoofdstuk worden enkele afspraken gemaakt in de precontractuele fase besproken. Hierbij zullen twee elementen in acht worden genomen. Ten eerste is het van belang om te achterhalen of deze afspraken een effect hebben bij de beoordeling van de rechtmatigheid van afgebroken onderhandelingen door de rechters. Met andere woorden, wat is de juridische draagwijdte van de afspraken en welke rechtsgevolgen brengen zij met zich mee in het kader van de onderhandelingsvrijheid van de partijen? Als opmerking geldt wel dat er geen algemeen principe hieromtrent kan geformuleerd worden. Wederom zal het afhangen van de beoordeling in casu door de rechter aan de hand van de omstandigheden en concrete afspraak zelf.219 Daarenboven gaan de rechters logischerwijze niet puur af op de benaming van een afspraak. Hoewel partijen een bepaalde benaming hebben gegeven aan de overeenkomst, staat het de rechters immers steeds vrij om die te herkwalificeren op basis van de werkelijke bedoeling van de partijen.220 Vervolgens, het tweede element die de voorafgaande afspraken met zich meebrengen, is de vraag naar de grondslag van aansprakelijkheid wanneer de afspraken niet worden nageleefd. Bevindt men zich nog in de precontractuele fase, dan begaat men bij het afbreken ervan een precontractuele fout. De mogelijke grondslagen van deze culpa in contrahendo worden in het volgend hoofdstuk besproken.221 Het is echter mogelijk dat de partijen door de afspraken, voorafgaand of ter voorbereiding van de hoofdovereenkomst, zichzelf al in een contractuele sfeer hebben gebracht. Waardoor men door de niet-naleving van de afspraak, contractueel aansprakelijk kan gesteld worden. Ten slotte is het belangrijk te weten dat de partijen door middel van deze afspraken enkel als doel hadden om de actuele stand van de onderhandelingen vast te
216
A. VAN OEVELEN, “Juridische verhoudingen en aansprakelijkheid bij de onderhandelingen over commerciële contracten”, DAOR 1990, 56. 217
A. VAN OEVELEN, “Juridische verhoudingen en aansprakelijkheid bij de onderhandelingen over commerciële contracten”, DAOR 1990, 56. 218
A. DE BOECK, “De precontractuele aansprakelijkheid anno 2010”, in S. STIJNS, I. SAMOY, A. DE BOECK (eds.), Verbintenissenrecht, Brussel, Die Keure, 2010, 5. 219
E. DIRIX, “Gentlemen’s agreements en andere afspraken met onzekere rechtsgevolgen, RW 1985-89, 2139.
220
G. SCHRANS, “De progressieve totstandkoming der contracten”, TPR 1984, 18.
221
Zie infra randnr. 138.
50
leggen. Men heeft zich geenszins definitief willen verbinden, aangezien de onderhandelingen op dat moment nog steeds aan de gang zijn.222
1. Al dan niet belang van het onderscheid contractuele en extracontractuele aansprakelijkheid voor afgebroken onderhandelingen 118. In de precontractuele fase bestaat de mogelijkheid dat de partijen elkaar verplichtingen opleggen via een bindende overeenkomst. Indien men erin faalt om deze verbintenissen uit te voeren, kan de contractuele aansprakelijkheid worden weerhouden. Het is van belang om de specifieke juridische draagwijdte van elke voorafgaande afspraak na te gaan, vermits buitencontractuele en contractuele aansprakelijkheid op verschillende vlakken van elkaar afwijken.223 Het eerste verschilpunt betreft de vraag naar welk gedrag als fout wordt aanzien. Bij een extracontractuele aansprakelijkheid aanvaardt men zelfs de culpa levissima, de lichtste fout, terwijl er in het kader van een overeenkomst moet kijken naar de soort van overeenkomst (is het bijvoorbeeld een inspannings- of resultaatsverbintenis die men aanging) alsook naar de opgenomen clausules. Zo moeten onder andere exoneratieclausules in acht worden genomen. Uit het eerste verschil volgt het tweede onderscheid. Het bewijs die het slachtoffer moet leveren hangt ook af van de soort aansprakelijkheid. Bij een resultaatsverbintenis moet het slachtoffer immers niet, in tegenstelling tot de extracontractuele aansprakelijkheid, een fout van zijn tegenpartij bewijzen. Het is voldoende dat men aantoont dat het resultaat niet werd bereikt. Vervolgens zal de benadeelde partij een andere schadevergoeding krijgen naargelang de soort van aansprakelijkheid. Tenslotte gelden er verschillende verjaringstermijnen. 119. Er bestaat echter een steeds meer groeiende aanhang van auteurs die menen dat het belang van onderscheid tussen extracontractuele en contractuele aansprakelijkheid overschat wordt.224 De evolutie waarin beide concepten naar elkaar toegroeien, ontstond door de leer van samenloop tussen beide. Sinds de rechtspraak van het Hof van Cassatie in verband met het verbod van samenloop tussen contractuele en extracontractuele aansprakelijkheid, is er namelijk het principe dat een contract de aquiliaanse aansprakelijkheid uitsluit, behalve wanneer er een fout en schade kan worden aangetoond die geen verband houdt met het contract. Als gevolg van deze rechtspraak, werd er geprobeerd om de draagwijdte van de contractuele verplichtingen te verbreden en bovendien een de contractuele fout en schade ruimer te omschrijven, zodat men aan de beperkingen van het verbod van samenloop zou kunnen ontsnappen.225
222
E. DIRIX, “Gentlemen’s agreements en andere afspraken met onzekere rechtsgevolgen, RW 1985-89, 2139.
223
A. DE BOECK, “De precontractuele aansprakelijkheid anno 2010”, in S. STIJNS, I. SAMOY, A. DE BOECK (eds.), Verbintenissenrecht, Brussel, Die Keure, 2010, 6. 224
L. CORNELIS, “Precontractual Liability. Report for Belgium”, in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 57. 225
L. CORNELIS, “Precontractual Liability. Report for Belgium”, in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 57.
51
2. Geruisloos contracteren
2.1.
Gentlemen’s agreement
120. In een gentlemen’s agreement maken partijen afspraken die hen in eer en geweten verbinden. Zij zijn hierdoor niet contractueel verbonden, vermits de animus contrahendae obligationis ontbreekt.226 De partijen hebben bijgevolg niet de bedoeling om juridische gevolgen teweeg te brengen, zodat men niet gerechtigd is om de nakoming van de verbintenissen in zo’n overeenkomst in rechte te vorderen. Het Hof van Cassatie oordeelde immers dat het niet mogelijk om een rechtsvordering te baseren op een gentleman’s agreement.227 Het bestaan van dit soort overeenkomsten is rechtgeldig en de rechter dient deze te eerbiedigen. Op basis van het principe van de wilsautonomie en de contractvrijheid is elke persoon immers vrij om contracten aan te gaan en zelf de modaliteiten ervan te bepalen. Hieruit volgt dat men des te meer gerechtigd is om afspraken te maken die geen juridische verbintenissen met zich meebrengen. 121. Een gentlemen’s agreement kan in enkele opzichten voordelig zijn. Het laat de partijen namelijk toe om een bepaalde zekerheid te verwerven in verband met de aan de gang zijnde onderhandelingen, terwijl men toch niet juridisch gebonden is. Het principiële uitgangspunt blijft dan nog steeds dat de onderhandelaars vrij zijn om de besprekingen te stoppen. Zij kunnen hiervoor geen contractuele aansprakelijkheid oplopen. De rechter zal zich op de begeleidende omstandigheden moeten beroepen om te onderzoeken of er aan de criteria van onrechtmatigheid bij de afbraak is voldaan. De zekerheid die deze afspraak biedt kan bijvoorbeeld nuttig zijn wanneer men zich al wil verbinden, maar nog niet over de mogelijkheid hiertoe beschikt, doordat men nog niet de goedkeuring verkreeg van de bevoegde organen van de onderneming.228 Toch behoeft de gentlemen’s agreement een voorzichtige benadering. Het is van belang deze overeenkomst zorgvuldig op te stellen, waarbij er duidelijk wordt onderstreept dat de partijen in geen geval tot doel hadden om zich juridisch te verbinden. Indien dit niet duidelijk zou blijken, kan de rechter immers oordelen dat de partijen wel de bedoeling hadden om zich in rechte te verbinden, waardoor men alsnog contractueel aansprakelijk kan gesteld worden.
2.2.
Letter of intent
122. De letter of intent is een zeer variërend en ruim begrip. Algemeen omschreven, is het een, meestal schriftelijk opgestelde, (een- of tweezijdige) intentieverklaring waarin men de actuele stand van zaken betreffende de onderhandelingen voorstelt en het reeds bereikte stadium
226
A. VAN OEVELEN, “Juridische verhoudingen en aansprakelijkheid bij de onderhandelingen over commerciële contracten”, DAOR 1990, 56. 227
Cass. 11 januari 1978, Arr. Cass. 1978, 561.
228
A. VAN OEVELEN, “Juridische verhoudingen en aansprakelijkheid bij de onderhandelingen over commerciële contracten”, DAOR 1990, 57.
52
van de precontractuele fase weergeeft.229 Het komt herhaaldelijk voor bij internationale relaties, toch kent de Belgische rechtspraak amper zaken in verband met de letter of intent. Het eigenaardige aan deze intentieverklaring, is dat het niet mogelijk is om algemeen de juridische draagwijdte ervan te bepalen. Afhankelijk van het niveau van verbintenissen die men in de letter of intent heeft opgenomen, zullen de rechtsgevolgen dus verschillen. Het is van belang om telkens concreet de inhoud van een letter of intent te analyseren. Men mag in geen geval veronderstellen dat elke letter of intent een juridisch bindende overeenkomst is, in de meeste gevallen zullen zij immers vrijblijvend zijn.230 Hierna volgen enkele categoriën van letters of intent. 123. In de eerste plaats bestaat er de zogenaamde “zuivere letter of intent”. Via deze intentieverklaring deelt men enkel het loutere voornemen mee om een hoofdovereenkomst te sluiten, of enkel de intentie om te onderhandelen, ook wel “indication of interest” genaamd.231 Daarnaast kan het een compilatie zijn van de voordien bereikte akkoorden, zonder dat de essentiële elementen van de hoofdovereenkomst erin worden opgenomen.232 De intentieverklaring kan ook een loutere uitdrukking zijn van de doelstellingen van de onderhandelingen.233 In dit geval is men nog niet contractueel verbonden. Het betekent evenwel niet dat de letter of intent niets van gevolgen met zich meebrengt. De rechter zal bij zijn onderzoek naar de onrechtmatigheid van afgesprongen onderhandelingen ook de letter of intent als begeleidende omstandigheid mee in acht nemen. Het leidt tot een verhoogde zorgvuldigheidsplicht in hoofde van de onderhandelaar die de intentieverklaring maakte. Het beïnvloedt immers de criteria die eerder werden besproken, aangezien er bij de benadeelde van de afbreking een sterker gerechtvaardigd vertrouwen zal ontstaan door middel van de letter of intent. De letter of intent kan daarentegen ook een omgekeerd effect creëren en de culpa in contrahendo minimaliseren door een exoneratiebeding in te lassen met betrekking tot het afbreken van de onderhandelingen. Dergelijke clausule wordt aanvaard en is rechtsgeldig.234 Een tweede categorie van letters of intent bestaat uit de expliciete verklaring van de onderhandelaars dat zij zich nog niet wensen te verbinden. Hiervoor wordt de clausule “subject to contract” gebruikt, die zijn oorsprong vindt in de common law. Dit betekent dat de partijen overeenkomen dat zij pas contractueel verbonden zijn na de ondertekening van een
229
A. VAN OEVELEN, “Juridische verhoudingen en aansprakelijkheid bij de onderhandelingen over commerciële contracten”, DAOR 1990, 57. 230
E. DIRIX, “Gentlemen’s agreements en andere afspraken met onzekere rechtsgevolgen, RW 1985-89, 2142.
231
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 143. 232
E. DIRIX, “Gentlemen’s agreements en andere afspraken met onzekere rechtsgevolgen, RW 1985-89, 2142.
233
M. BERLINGIN, “La formation dynamique du contrat de vente”, in X., Vente. Commentaire pratique, Waterloo, Kluwer, 2007, 64. 234
E. DIRIX, “Gentlemen’s agreements en andere afspraken met onzekere rechtsgevolgen, RW 1985-89, 2145.
53
nog op te stellen schriftelijk document.235 Dit concept dient echter vanuit Belgisch oogpunt voorzichtig te worden benaderd. In ons systeem bestaat er immers het beginsel van consensualisme. Daarom kan deze “subject to contract” niet verhinderen dat de partijen verbonden zijn wanneer aan de voorwaarden wordt voldaan voor de totstandkoming van een contract.236 Een ander soort letter of intent wordt ook wel eens het onderhandelingscontract genoemd.237 In dit geval spreken de partijen onderhandelingsvoorwaarden af. Het is eveneens mogelijk om een onderhandelingskalender op te stellen. Deze afspraken zijn bindend en de niet-naleving ervan kan contractuele aansprakelijkheid veroorzaken. Een laatste categorie is deze waarin de partijen reeds overeenstemming hebben bereikt over de essentiële elementen van de overeenkomst. Dit wordt in ons rechtssysteem als overeenkomst gezien waardoor men dus contractueel gebonden is. 124. In elk geval staat de Belgische rechtspraak zeer terughoudend ten opzichte van de letter of intent. Er moet evenwel opgemerkt worden dat er weinig uitspraken voorkomen die steunen op dit document. De rechtspraak neemt een conservatief standpunt in wat betreft de juridische draagwijdte. Het lijkt namelijk dat men wat betreft het bindend karakter van de intentieverklaring een eng zwart-wit beeld heeft, waarbij men oordeelt dat de letter of intent ofwel juridisch niet bindend en als een gentlemen’s agreement moet gezien worden, ofwel dat de letter of intent in werkelijkheid een bindende finale overeenkomst is.238 Welke van de twee betekenissen die concreet aan de letter of intent wordt gegeven, hangt af van de intentie van de partijen. Pas wanneer zij hierin een overeenstemming bereikten met betrekking tot de essentiële elementen van de overeenkomst, kan een letter of intent bindend zijn. Deze interpretatie die in de Belgische rechtspraak wordt teruggevonden239, doet mijns inziens afbreuk aan het concept van de intentieverklaring. Gezien de contractvrijheid is elke partij vrij om de inhoud van zijn overeenkomsten te bepalen, alsmede welke bindende kracht hij hieraan wil geven. Het doel van de letter of intent is een zekere rechtszekerheid te creëren, wat echter door deze zienswijze geen effect kan hebben. Het doel van de letters of intent wordt immers volledig uit het oog verloren, namelijk de regeling van de precontractuele fase en een voorbereiding op de tot stand koming van het contract.240 Door de natuur van deze soort precontractuele afspraak zijn er dus zeer zelden bepalingen omtrent de essentiële elementen van het contract voorhanden. De vraag die een rechter moet stellen is
235
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 143. 236
B. DE CONINCK, “Le droit commun de la rupture des négociations précontractuelles” in X., Le processus de formation du contrat. Contributions comparatives et interdisciplinaires à l'harmonisation du droit européen, Brussel, Bruylant, 2002, 129. 237
A. DE BOECK, “Precontractuele aansprakelijkheid” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Mechelen, Kluwer, losbl., 6. 238
F. DE LY, “Letters of intent under recent Belgian case law”, Journal de droit des affaires internationals 1991, 566-567. 239
Kh. Brussel 24 juni 1985, JT 1986, 236.
240
M. BERLINGIN, “La formation dynamique du contrat de vente”, in X., Vente. Commentaire pratique, Waterloo, Kluwer, 2007, 64.
54
dus niet of er door middel van een letter of intent al dan niet een bindend finaal contract tot stand kwam, maar wel of de partijen zich op een bepaalde manier hebben verbonden ten opzichte van elkaar tijdens de onderhandelingen.241
2.3.
Het principeakkoord
125. Het principe- of beginselakkoord houdt in dat partijen de modaliteiten waarover men reeds een overeenstemming heeft bereikt opnemen in dit akkoord. Verder bepalen ze waarover in de nabije toekomst zal worden onderhandeld. Er worden dus bindende overeenkomsten vastgelegd met betrekking tot de reeds aanvaarde elementen en daarnaast een verplichting opgelegd om in de toekomst te goeder trouw de gesprekken verder te zetten.242 Toch is het voorwerp van dit akkoord niet voldoende om reeds het finale hoofdcontract tot stand te laten komen. Het bevat slechts een deel van de elementen die vereist zijn voor het bestaan van een overeenkomst.243 Bovendien is het niet vereist dat het akkoord tot stand kwam via een expliciete uitdrukking van de partijen. Rechters kunnen oordelen dat er impliciet een principeakkoord ontstond op basis van de omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de onderhandelingen reeds vergevorderd zijn en men kan veronderstellen dat er dergelijk akkoord werd bereikt.244 Het beginselakkoord bestaat onder een ontbindende voorwaarde en vervalt wanneer het finale hoofdcontract toch niet wordt gesloten.245 126. Uit het principeakkoord vloeit het rechtsgevolg voort dat de rechtbank het gedrag van de onderhandelaars zal onderwerpen aan een strengere beoordeling. De partijen hebben zich in het akkoord immers verbonden om te goeder trouw te handelen.246 Indien men alsnog de onderhandelingen afbreekt, zal de rechter veel sneller tot het besluit komen dat dit een onrechtmatige handeling was, vermits het akkoord in feite als een verzwarende omstandigheid geldt. De rechter moet het gedrag van de afbrekende partij toetsen aan dat van een redelijk persoon die te goeder trouw handelde. Het akkoord vormt in wezen een inspanningsverbintenis ten opzichte van de onderhandelaars.247 De afbrekende partij kan dan enkel aan de culpa in contrahendo ontsnappen wanneer hij voor de rechter kan
241
F. DE LY, “Letters of intent under recent Belgian case law”, Journal de droit des affaires internationals 1991, 566-567. 242
Luik 16 januari 1998, JLMB 1998, 589-601.
243
J. GHESTIN, Traité de droit civil. La formation du contrat, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1993, 317. 244
M. BERLINGIN, “La formation dynamique du contrat de vente”, in X., Vente. Commentaire pratique, Waterloo, Kluwer, 2007, 67. 245
A. DE BOECK, “De precontractuele aansprakelijkheid anno 2010”, in S. STIJNS, I. SAMOY, A. DE BOECK (eds.), Verbintenissenrecht, Brussel, Die Keure, 6. 246
M. BERLINGIN, “La formation dynamique du contrat de vente”, in X., Vente. Commentaire pratique, Waterloo, Kluwer, 2007, 67. 247
A. DE BOECK, “De precontractuele aansprakelijkheid anno 2010”, in S. STIJNS, I. SAMOY, A. DE BOECK (eds.), Verbintenissenrecht, Brussel, Die Keure, 6.
55
aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om de onderhandelingen tot een goed einde te brengen, maar dit niet mogelijk was, ondanks zijn beste inspanningen.248 Uiteindelijk komt het ook hier op neer op het beschikken over een geldig motief. Immers, indien men kan aantonen dat men een geldige reden had om de onderhandelingen af te breken, is het aanvaardbaar om de besprekingen stop te zetten. 127. Ten slotte moeten nog een paar opmerkingen worden gemaakt met betrekking tot de juridische draagwijdte van een beginselakkoord. Ten eerste leidt deze onderlinge afspraak tussen de partijen tot een beperking van hun eigen contractvrijheid via een exclusiviteitverbintenis.249 Het is volgens de meerderheid van de rechtsleer verboden voor de onderhandelaars om onderhandelingen aan te knopen met derden. Indien men toch opteert voor een contract met een derde, begaat met een fout en is men contractueel aansprakelijk.250 De rechtspraak lijkt van hetzelfde oordeel te zijn dat men geen gelijktijdige onderhandelingen met een concurrent mag voeren.251 Het schadeherstel zal evenwel hetzelfde zijn als bij de culpa in contrahendo.252 De derde kan extracontractueel worden aangesproken voor derdemedeplichtigheid indien hij weet had van het beginselakkoord.253 Een tweede opmerking is dat men via een beginselakkoord in geen geval kan verplicht worden om een overeenkomst met zijn wederpartij te sluiten. Het gaat immers niet om een resultaatsverbintenis.254
3. Voorcontracten en voorbereidende overeenkomsten 128. Deze juridisch bindende overeenkomsten worden voor het tot stand komen van de hoofdovereenkomst gesloten. Zij hebben met elkaar gemeen dat ze een rechtstreekse band vertonen met de hoofdovereenkomst. De grens met andere voorafgaande afspraken, zoals het beginselakkoord, is echter zeer dun, en er zal telkens specifiek moeten onderzocht worden om welk soort contract het gaat. 129. De benaming van voorbereidende overeenkomsten verraadt al hun functie: op basis van verbintenissen die men in de precontractuele fase reeds aangaat, bereiden de
248
Kh. Brussel 24 juni 1985, JT 1986, 236.
249
E. DIRIX, “Gentlemen’s agreements en andere afspraken met onzekere rechtsgevolgen, RW 1985-89, 2139.
250
Brussel 15 juni 1983, RW 1983-84, 2771.
251
Luik 28 februari 1997, JLMB 1998, 180-182.
252
J. GOBIET, « Les sources des obligations Le contrat: Négociation et formation du contrat - Les sanctions des manquements précontractuels » in X., Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, 2006, 161. 253
B. DE CONINCK, “Le droit commun de la rupture des négociations précontractuelles” in X., Le processus de formation du contrat. Contributions comparatives et interdisciplinaires à l'harmonisation du droit européen , Brussel, Bruylant, 2002, 46. 254
M. BERLINGIN, “La formation dynamique du contrat de vente”, in X., Vente. Commentaire pratique, Waterloo, Kluwer, 2007, 67.
56
onderhandelaars het finale contract voor. Het gaat om verbintenissen die onafhankelijk zijn van die in het hoofdcontract. Het regelen van de due diligence of de geheimhoudingsclausule kunnen als voorbeeld worden aangehaald. Via deze overeenkomst zijn de onderhandelaars enkel gebonden door een inspanningsverbintenis.255 De partijen gaan echter niet de verplichting aan om de hoofdovereenkomst te sluiten en kunnen hiertoe niet worden gedwongen. Het voorbereidend akkoord brengt wel met zich mee dat de partijen in de precontractuele fase een point of no return bereikten. Dit betekent dat hun onderhandelingen het eindstadium hebben bereikt en een partij door het afbreken ervan zijn aansprakelijkheid in het gedrang brengt. Men gaat als het ware een inspanningsverbintenis aan.256 130. Een laatste voorafgaande overeenkomst die bij de niet-nakoming ervan kan leiden tot contractuele aansprakelijkheid, betreft het voorcontract of contractbelofte. In deze overeenkomst belooft een partij of beide partijen dat zij in de toekomst de hoofdovereenkomst zullen sluiten, waarvan essentiële elementen reeds vervat liggen in het voorcontract. De partijen zijn door deze belofte contractueel gebonden. Niet-naleving ervan leidt dan ook tot contractuele aansprakelijkheid. De voorovereenkomst bestaat uit vele varianten. De bekendste zijn de wederkerige contractbelofte, de optiecontracten en de voorkeurscontracten. 257
4. Besluit 131. De voorafgaande en begeleidende overeenkomsten variëren op het gebied van juridische draagwijdte. Naargelang de soort afspraak, kan de niet-naleving ervan leiden tot ofwel contractuele ofwel precontractuele aansprakelijkheid. De sancties met betrekking tot de culpa in contrahendo worden in hoofdstuk 7 besproken. Wat betreft de sancties die ter beschikking staan voor een contractuele wanprestatie gemaakt tijdens de precontractuele fase, dient men de gemeenrechtelijke regels toe te passen van contractuele aansprakelijkheid.258 Vaak bestaat er in de desbetreffende afspraak een specifieke clausule die bepaalt welke gevolgen wanprestatie met zich meebrengt en welke schade er vergoed wordt. Indien er evenwel geen clausule hieromtrent werd opgenomen, kan men slechts de schade vorderen die voorzienbaar was.259 Bovendien is de remedie in het contractenrecht
255
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 145. 256
A. VAN OEVELEN, “Juridische verhoudingen en aansprakelijkheid bij de onderhandelingen over commerciële contracten”, DAOR 1990, 62. 257
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 145. 258
B. DE CONINCK, “Le droit commun de la rupture des négociations précontractuelles” in X., Le processus de formation du contrat. Contributions comparatives et interdisciplinaires à l'harmonisation du droit européen , Brussel, Bruylant, 2002, 47. 259
Cass. 11 april 1986, Arr.Cass. 1985-86, 1091.
57
van de uitvoering in natura in het kader van de onderhandelingen uitgesloten. Men kan de partijen dus niet verplichten om de onderhandelingen voort te zetten en toch nog een overeenkomst te sluiten.260 Let wel, het bestaan van een bindende precontractuele afspraak, betekent niet dat een fout door een van de partijen begaan, ipso facto contractuele aansprakelijkheid teweeg brengt. Het schadeverwekkende gedrag moet namelijk samen beoordeeld worden met de inhoud van de afspraak. Indien dit gedrag geen enkele band heeft met de afspraak, is er alsnog sprake van culpa in contrahendo. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat er een geheimhoudingsovereenkomst tot stand kwam en de onderhandelingen achteraf worden verbroken door een van de partijen, zonder dat men afbreuk doet aan de geheimhoudingsverplichting.261
260
Kh. Brussel 24 juni 1985, JT 1986, 236
261
L. CORNELIS, “Precontractual Liability. Report for Belgium”, in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 61.
58
Hoofdstuk 6 : de grondslagen van de culpa in contrahendo
132. Uit het vorige hoofdstuk blijkt dat sommige afspraken in de precontractuele fase ook tot contractuele aansprakelijkheid kunnen leiden bij de niet-naleving ervan. Onrechtmatige afgebroken onderhandelingen resulteren echter vaak tot een precontractuele aansprakelijkheid die niet van contractuele aard is. Niettegenstaande in dit werk vooral wordt onderzocht welke omstandigheden leiden tot de al dan niet rechtmatigheid van afgesprongen onderhandelingen, is het toch ook interessant om de grondslag van deze opgelopen culpa in contrahendo te bespreken. De vraag naar de grondslagen is eerder een theoretische probleemstelling die vooral de rechtsgeleerden bezighoudt. Deze discussie wordt niet echt in de rechtspraak doorgetrokken, vermits de rechters vooral onderzoeken of men een fout beging door de besprekingen te beëindigen. Voor hen heeft de grondslag minder praktische relevantie. Toch mag het belang van het onderzoek naar de grondslagen niet onderschat worden in de praktijk. In hoofdstuk 7 zullen wij immers zien dat de soort grondslag waarop men zich baseert in geval van culpa in contrahendo, ook zijn weerslag vindt op de remedies waarover de benadeelde kan beschikken om zijn schade te herstellen. Bovendien zal het toepassingsgebied van de culpa in contrahendo ook voor een gedeelte afhangen van de grondslag ervan. In ons land bestaat er nog steeds geen eenduidigheid over de mogelijke grondslag op basis waarvan een onrechtmatig afgesprongen onderhandeling aansprakelijkheid kan veroorzaken. Integendeel, recent kwamen er argumenten bij voor nieuwe mogelijke grondslagen. In dit hoofdstuk worden eerst de verschillende mogelijke grondslagen in België voor de precontractuele aansprakelijkheid besproken. Vervolgens wordt rechtsvergelijkend onderzocht welke grondslagen men in Nederland en Frankrijk hanteert.
1. België: een verscheidenheid aan theorieën
1.1.
Extracontractuele aansprakelijkheid op basis van artikelen 13821383 BW
133. Ondanks het gebrek aan specifieke wetgeving met betrekking tot de grondslag van onrechtmatig afgebroken onderhandelingen, aanvaardt de meerderheid van zowel de rechtspraak262 als rechtsleer263 toch dat de precontractuele aansprakelijkheid die
262
Cass. 1 oktober 1976, Pas. 1977, 133; Cass. 10 december 1981, Arr.Cass. 1981-82, 502; Luik 7 mei 2008, For.ass. 2009, afl. 92, 51-52; Kh. Brussel 30 juni 1983, TBH 1984, 458; Rb. Dendermonde, 5 maart 2004, RGDC 2006, 553. 263
B. DE CONINCK, “Le droit commun de la rupture des négociations précontractuelles” in X., Le processus de formation du contrat. Contributions comparatives et interdisciplinaires à l'harmonisation du droit européen, Brussel, Bruylant, 2002, 27 ; R. KRUITHOF, H. BOCKEN, F. DE LY, EN B. TEMMERMAN, “Overzicht van rechtspraak. Verbintenissen (1981-1992)”, TPR 1994, 277-291; W. DE BONDT, “Precontractuele aansprakelijkheid”, TBBR 1993, 99; E. DIRIX, EN A. VAN OEVELEN, “Kroniek van het verbintenissenrecht (1985-1992) (eerste deel)”, RW 1992-93, 1212; J. HERBOTS, “De goede trouw in de pre-contractuele rechtsverhoudingen. De problematiek van de
59
onrechtmatige afgesprongen onderhandelingen met zich meebrengen, op basis van de artikelen 1382-1383 BW gesanctioneerd worden. De afbrekende partij kan dus extracontractueel aansprakelijk worden gesteld. Vele auteurs264 verdedigen hun visie op basis van het arrest van 10 december 1981 van het Hof van Cassatie.265 In dit arrest oordeelde het Hof dat precontractuele aansprakelijkheid een onrechtmatige daad is en tot een aquiliaanse aansprakelijkheid leidt. In casu betrof het echter een culpa in contrahendo sensu lato, aangezien er na de precontractuele fase effectief een contract werd gesloten. Daarom is het belangrijk dit arrest in zijn context te plaatsen. Het Hof oordeelde immers enkel dat wanneer een partij een onrechtmatige daad begaat tijdens het sluiten van het contract, het herstel van de schade niet kan worden bekomen op basis van contractuele aansprakelijkheid, maar wel het foutief gedrag van de dader.266 In dit arrest behandelde het Hof van Cassatie dus de rechtsvraag of een culpa in contrahendo sensu lato op basis van de hoofdovereenkomst tot contractuele aansprakelijkheid kan leiden. Het Hof besliste in casu niet over de rechtsvraag of de buitencontractuele aansprakelijkheid de enige mogelijke grondslag is voor de culpa in contrahendo sensu lato en sensu stricto. Het arrest moet dus met de nodige voorzichtigheid worden benaderd en kan mijns inziens het enthousiasme van bepaalde rechtsleer niet volledig rechtvaardigen. Het Hof van Cassatie heeft op basis van deze rechtspraak niet geoordeeld dat er geen enkele andere grondslag mogelijk is dan die van de aquiliaanse aansprakelijkheid in het kader van precontractuele aansprakelijkheid. 134. Niettemin is het gebruiken van de extracontractuele aansprakelijkheid als grondslag logisch. De handeling die bestaat uit het beëindigen van de onderhandelingen en die schade aan de tegenpartij berokkent, kan als onzorgvuldig gezien worden en zo op basis van artikel 1382 BW tot aansprakelijkheid leiden. Indien er nog geen overeenkomst werd gesloten, kan er geen sprake zijn van contractuele aansprakelijkheid, vermits de onderhandelaars in principe buiten de contractuele sfeer bleven.267 135. Indien men de extracontractuele grondslag aanvaardt voor de precontractuele aansprakelijkheid, moeten ook de algemene principes van deze aansprakelijkheid worden toegepast op de onderhandelingen. Dit betekent dat men enkel aansprakelijk kan gesteld worden indien aan volgende voorwaarden cumulatief voldaan is: het bewijs wordt geleverd
afgebroken onderhandelingen”, in BELGISCHE VERENIGING VAN BEDRIJFSJURISTEN EN VLAAMS PLEITGENOOTSCHAP BIJ DE BALIE TE BRUSSEL (ed.), Het contract in wording, Brussel, BVBJ, 1987, 61; A. DE BERSAQUES, “La culpa in contrahendo”, RCJB 1964, 287. 264
S. MARYSSE, “Due diligence-onderzoek, bedrog en culpa in contrahendo”, TBBR 2009, 263; M. DUPONT, “La culpa in contrahendo: une application particulière de la responsabilité civile”, For.ass. 2009, 53 ; M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 139; H. GEENS, “De grondslagen van de culpa in contrahendo”, Jura Falc. 2003-04, 433-460. 265
Cass. 10 december 1981, Arr.Cass. 1981-82, 502.
266
L. CORNELIS, “Precontractual Liability. Report for Belgium”, in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 56. 267
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 138.
60
van de (i) fout, (ii) schade en (iii) het causaal verband tussen deze eerste elementen. Toegepast op afgesprongen onderhandelingen betekent dit dat de benadeelde partij de rechter moet aantonen dat zijn tegenpartij door zich van de gesprekken terug te trekken een (i) onrechtmatigheid beging, (ii) waardoor de benadeelde (iii) schade heeft geleden. 136. Bij het onderzoek van het al dan niet foutief gedrag van de verweerder, gaat men in de rechtspraak na hoe een normaal voorzichtige en redelijke partij in dezelfde omstandigheden zou handelen. Ten eerste wordt er derhalve het abstract criterium van de zorgvuldige huisvader of bonus pater familias gehanteerd.268 Heeft de onderhandelaar hetzelfde niveau van zorgvuldigheid toegepast zoals het een goed huisvader betaamd? Hierbij kan geen rekening worden gehouden met de persoonlijke kenmerken van de dader, zoals zijn opleiding of karakter. Vervolgens wordt dit abstract criterium voor een deel geconcretiseerd. Naast het criterium van de goede huisvader, worden exact dezelfde omstandigheden als die waarin de onderhandelaars zich ten tijde van de afbraak zich bevonden, in aanmerking genomen.269 Het zijn deze specifieke omstandigheden die zullen bepalen of men al dan niet onrechtmatig handelde bij het afbreken van de onderhandelingen. Immers, het gegeven dat men de onderhandelingen afbrak, veroorzaakt op zich niet de extracontractuele aansprakelijkheid. Zoals besproken, bezit eenieder over de vrijheid om de aangaande onderhandelingen te stoppen wanneer men dat wil en kan men niet gedwongen worden om te contracteren. Het is de manier waarop de onderhandelingen worden afgebroken die gesanctioneerd kan worden op basis van de artikelen 1382-1383 BW. Men moet dus de zorgvuldigheid beoordelen waarmee de vrijheid om de onderhandelingen af te breken werd uitgeoefend.270 Dit kan aan de hand van de begeleidende omstandigheden. De criteria die de rechtspraak gebruikt om te oordelen of men foutief handelde bij het afbreken van de onderhandelingen, werden reeds in hoofdstuk 4 besproken. 137. Het vereiste bewijs van schade en welke schade kan worden vergoed in het kader van culpa in contrahendo, wordt hierna besproken in hoofdstuk 7. De laatste vereiste houdt in dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de onrechtmatige afgesprongen besprekingen en de hierdoor opgelopen schade. Indien men geen oorzakelijk verband kan aantonen, is de verweerder niet extracontractueel aansprakelijk, ook al heeft hij door de stopzetting onrechtmatig gehandeld. Deze voorwaarde om schadeherstel te bekomen, werd recent nog eens expliciet benadrukt door het hof van beroep te Luik271, die het volgende motiveerde: « … ne sont pas comportés comme tout homme normalement prudent et diligent, plaçé dans les mêmes circonstances, se serait comporté.
268
J. GOBIET, « Les sources des obligations Le contrat: Négociation et formation du contrat - Les sanctions des manquements précontractuels » in X., Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, 2006, 152. 269
F. T’ KINT, « Négociation et conclusion du contrat », in X. DIEUX, J.F. ROMAIN, EN P. VAN OMMESLAGHE, Les obligations contractuelles, Brussel, Jeune barreau, 1984, 23. 270
R. KRUITHOF, H. BOCKEN, F. DE LY EN B. TEMMERMAN, “Overzicht van rechtspraak. Verbintenissen (1981-1992)”, TPR 1994, 288. 271
Luik 7 mei 2008, For.ass. 2009, afl. 92, 51-52.
61
Il importe de vérifier si ces fautes sont en relation causale avec le dommage décrit par…, dont ils demandent réparation… » In casu ging het om een culpa in contrahendo sensu lato. Een koppeltje had een onroerend goed gekocht, maar ontdekte later pas belangrijke informatie betreffende grote verbouwingen die eerder in het huis waren uitgevoerd. Hierdoor werd het kadastraal inkomen van het onroerend goed later verhoogd. Deze informatie was destijds niet aan hen meegedeeld. Het koppel argumenteerde dat zij schade leden, aangezien zij met kennis van deze informatie het goed voor een lagere prijs zouden gekocht hebben. Het hof van beroep oordeelde dat er wel degelijk van culpa in contrahendo sprake was en erkende de aangevoerde schade, maar het hof verklaarde de vordering toch ongegrond. Het koppel kon volgens het hof namelijk geen enkel causaal verband tussen hun schade en de fout bewijzen. Ondanks het gegeven dat het hier om een culpa in contrahendo sensu lato gaat, kan deze rechtspraak parallel toegepast worden op de culpa in contrahendo sensu stricto, zijnde onrechtmatig afgebroken onderhandelingen. Indien men zich immers op de artikelen 1382-1383 baseert, moet men altijd het causaal verband kunnen aantonen. 138. Door de extracontractuele aansprakelijkheid als grondslag voor de culpa in contrahendo aan te merken, volgt dat ook de benadeelde aansprakelijk kan gesteld worden voor een deel van de schade. In het verleden werd er dan ook, zoals besproken in hoofdstuk 4, in de rechtspraak meermaals geoordeeld dat er in de precontractuele periode ook een gedeelde aansprakelijkheid kan weerhouden worden. Immers, de concrete omstandigheden worden mee in acht genomen. Het gedrag van de tegenpartij kan dan ook mee de beslissing van de onderhandelaar gevormd hebben om zich terug te trekken van de onderhandelingen. 139. Soms rijst er ook kritiek op de aquiliaanse aansprakelijkheid als grondslag voor fouten gemaakt in de precontractuele periode. Het gaat evenwel om dezelfde kritiek die men gewoonlijk op de gemeenrechtelijke extracontractuele aansprakelijkheid heeft. De benadeelde van een onrechtmatig afgebroken onderhandeling kan immers, ondanks het algemeen foutbegrip, soms toch nog door de mazen van het net glippen en er uiteindelijk niet in slagen om zijn schade terug te vorderen. Het bewijs van afgesprongen onderhandelingen is immers niet genoeg, de benadeelde moet daarenboven aantonen dat het slachtoffer een fout heeft gemaakt die zijn schade veroorzaakte en dat er een causaal verband tussen beide bestaat.272 Zeker in een dynamisch proces als dat van de onderhandelingen, waarin er veel over en weer wordt gecommuniceerd, kan dit bewijs soms moeilijk te leveren zijn. Wanneer de afbrekende partij daarenboven een geldig argument kan aanvoeren voor de afbreking, oordeelt de rechtspraak dat er hen geen fout kan verweten worden.273 Er rust dus een harde bewijslast op de benadeelde. Een tegenargument hiervoor is dat zelfs de lichtste fout tot aquiliaanse aansprakelijkheid kan leiden. Een loutere
272
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 139. 273
Luik 20 oktober 1989, TBH 1990, 521-533, noot X. DIEUX.
62
onzorgvuldigheid in hoofde van de afbrekende partij is bijgevolg al voldoende om van een fout in het kader van art. 1382-1383 BW te kunnen spreken.274
1.2.
De theorie van rechtsmisbruik
140. Hoewel een groot deel van de rechtspraak zich bij de beoordeling van culpa in contrahendo op de aquiliaanse aansprakelijkheid baseert, zijn er ook een groot aantal uitspraken waarin de rechters het niet wagen om een stelling in te nemen wat betreft de grondslag. Zij sommen dan de omstandigheden op die zij als criteria hanteren bij de beoordeling van de afgebroken onderhandelingen, zonder werkelijk een beginsel of wetsartikel te vermelden waarop zij zich baseren. Hoewel de extracontractuele aansprakelijkheid dus wordt aanvaard als grondslag, blijft er toch nog de rechtsonzekerheid aanwezig. De vraag is immers of de artikelen 13821383 BW als enige grondslag moet worden beschouwd, of is het mogelijk dat er verschillende grondslagen naast elkaar kunnen bestaan? Zo ja, over welke grondslagen gaat het dan? Deze onzekerheid laat dus een kleine kier van de deur open voor rechtsgeleerden om andere grondslagen naar voor te brengen die geschikt zouden zijn om de culpa in contrahendo te sanctioneren. 141. Enkele auteurs, met CORNELIS op kop, pleiten ervoor om het rechtsmisbruik als grondslag in te lassen voor het bestraffen van onrechtmatig afgebroken onderhandelingen. Dit betekent dus dat een partij precontractuele aansprakelijkheid kan oplopen wanneer hij de onderhandelingen afbrak op een manier die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de manier waarop een voorzichtig en oplettend persoon zijn vrijheid zou uitoefenen. Deze theorie wordt in de rechtsleer niet positief onthaald.275 Het eerste onderdeel van de redenering dat werd bekritiseerd, was in feite het uitgangspunt van waaruit CORNELIS vertrok. Deze auteur begon met de gedachte dat het afbreken van de onderhandelingen niet zomaar een uitoefening is van de contractvrijheid. Men is via de contractvrijheid namelijk bevoegd om de onderhandelingen af te breken. Indien men deze bevoegdheid op basis van de contractvrijheid uitoefent ten opzichte van een ander rechtssubject, oefent men in principe een subjectief recht uit. De uitoefening van een subjectief recht uit zich immers in het stellen van een rechtshandeling.276 Deze redenering van CORNELIS werd in latere rechtsleer zwaar in twijfel getrokken.277 Men vroeg zich immers af of een vrijheid wel degelijk als een
274
B. DE CONINCK, « Le droit commun de la rupture des négociations précontractuelles » in X., Le processus de formation du contrat. Contributions comparatives et interdisciplinaires à l'harmonisation du droit européen, Brussel, Bruylant, 2002, 27. 275
M. DUPONT, “La culpa in contrahendo: une application particulière de la responsabilité civile”, For.ass. 2009, 51-55 ; H. GEENS, “De grondslagen van de culpa in contrahendo”, Jura Falc. 2003-04, 460; E. DIRIX EN A. VAN OEVELEN, “Kroniek van het verbintenissenrecht (1985-1992) (eerste deel)”, RW 1992-93, 1210-1213. 276
L. CORNELIS, «La responsabilité précontractuelle, conséquence éventuelle du processus précontractuel », TBBR, 1990, 396. 277
J. GOBIET, “Les sources des obligations Le contrat: Négociation et formation du contrat - Les sanctions des manquements précontractuels” in X., Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, 2006, 153 ; H. GEENS, “De grondslagen van de culpa in contrahendo”, Jura Falc. 2003-04, 460; R. KRUITHOF, H. BOCKEN, F. DE LY EN B. TEMMERMAN, “Overzicht van rechtspraak. Verbintenissen (1981-1992)”, TPR 1994, 289.
63
subjectief recht kan worden gekwalificeerd en of de theorie van rechtsmisbruik bijgevolg wel toepassing kan vinden op afgebroken onderhandelingen, die de uitoefening zijn van contractvrijheid. 142. CORNELIS zette zijn redenering verder, waarbij hij zich baseerde op een onderscheid tussen twee situaties dat reeds eerder door DE BONDT werd gemaakt. Laatgenoemde nam aan dat er de afbrekende partij een onrechtmatigheid kan verweten worden in de rechtsuitoefening, maar daarnaast ook een precontractuele fout kan bestaan door een onrechtmatigheid ter gelegenheid van de uitoefening van de vrijheid om te onderhandelingen te beëindigen. Er zal dus slechts in het eerste geval kan er sprake zijn van rechtsmisbruik, bij de uitvoering van de vrijheid zelf.278 143. CORNELIS baseerde zich hierop om uiteindelijk te besluiten dat er twee soorten handelingen worden gesteld in de precontractuele fase. Een eerste situatie is die waarin de onderhandelaar door middel van de uitoefening van zijn contractvrijheid zijn eigen rechtstoestand regelt. Een tweede situatie doet zich voor wanneer de onderhandelaar de rechtstoestand van zijn gesprekspartner tracht te regelen. In dit geval oefent men geen subjectief recht uit.279 Cornelis onderscheidt zich echter van DE BONDT, die de beoordeling op basis van rechtsmisbruik als een toepassing van de artikelen 1382-1383 BW zag.280 Hij oordeelt namelijk dat het algemeen beginsel van rechtsmisbruik als autonome grondslag voor de precontractuele aansprakelijkheid geldt.281 144. Er bestond dus onenigheid over het feit of de uitoefening van de vrijheid om te contracteren een subjectief recht is. Ten tijde van dit debat tussen CORNELIS en andere rechtsgeleerden, ging men van de veronderstelling uit dat rechtsmisbruik enkel van toepassing kan zijn bij de uitoefening van subjectieve rechten. Met de uitspraak geveld door het Hof van Cassatie op 7 oktober 2011282 echter, wordt de voorgaande discussie in de rechtsleer irrelevant. In dit arrest werd immers geoordeeld dat de uitoefening van een vrijheid op zich ook rechtsmisbruik kan uitmaken. In casu ging het evenwel om een geval van contractweigering. Een kinderarts was naar de rechter gestapt omdat het ziekenhuis waar hij werkte weigerde hem het statuut van “médecin intégré” te verlenen, terwijl alle andere collega’s wel dit statuut waren toegekend. De arts vond dat zijn werkgever, het ziekenhuis, zich schuldig maakte aan contractweigering en baseerde zijn rechtsvordering op het beginsel van rechtsmisbruik. Net zoals bij het afbreken van onderhandelingen, oefent men in principe zijn contractvrijheid uit
278
W. DE BONDT, “Precontractuele aansprakelijkheid” in M. STORME, (ed.), Recht halen uit aansprakelijkheid: IXIe Post Universitaire Cyclus Willy Delva (1992-1993), Gent, Mys & Breesch, 1993, 151-152. 279
L. CORNELIS, «La responsabilité précontractuelle, conséquence éventuelle du processus précontractuel », TBBR 1990, 397. 280
H. GEENS, “De grondslagen van de culpa in contrahendo”, Jura Falc. 2003-04, 459.
281
L. CORNELIS, «La responsabilité précontractuelle, conséquence éventuelle du processus précontractuel », TBBR 1990, 397. 282
Cass. 7 oktober 2011, C.10.0227.F.
64
wanneer men weigert een contract te sluiten.283 De vraag was nu echter of het ziekenhuis misbruik maakte van zijn vrijheid om te contracteren. De feitenrechters profileerden zichzelf in hun uitspraken als voorstanders van de conservatieve gedachte dat er geen sprake kan zijn van rechtsmisbruik op een vrijheid, vermits het niet om de foutieve uitoefening van een subjectief recht gaat.284 Een contractweigering daarentegen houdt in dat de handeling van het ziekenhuis door te weigeren de overeenkomst met de kinderarts te sluiten, als een onthouding van een rechtshandeling te stellen moet gezien worden. Het Hof van Cassatie stemde hier niet mee in en vernietigde het bestreden arrest. Het Hof meent immers dat rechtsmisbruik ook op vrijheden kan worden toegepast. Hoewel het weigeren om een contract aan te gaan met zijn tegenpartij op zich niet identiek hetzelfde is als het afbreken van de onderhandelingen die werden gevoerd met het oog op het sluiten van een contract, zijn zij beiden een toepassing van het beginsel van contractvrijheid. In beide gevallen wendt men zijn vrijheid aan om dan toch niet te contracteren. Het lijkt daarom mijn inziens dat dit arrest van het Hof van Cassatie ook kan worden toegepast om onrechtmatig afgebroken onderhandelingen te sanctioneren. 145. De vraag is nu of DE BONDT en CORNELIS het na dit arrest nog steeds nodig achten om een onderscheid te maken tussen twee situaties in het kader van afgebroken onderhandelingen, waarbij slechts de uitoefening van de contractvrijheid zelf, als beoefening van een subjectief recht, door rechtsmisbruik kan worden gesanctioneerd. Vermits het Hof van Cassatie oordeelde dat het niet meer van belang is om de vrijheid als een subjectief recht te aanzien om tot rechtsmisbruik te kunnen besluiten, is het volgens mij niet meer noodzakelijk om een onderscheid te maken. Men kan immers oordelen dat de uitoefening van contractvrijheid op zichzelf een rechtsmisbruik kan uitmaken, indien voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden. 146. De gedachte dat de rechtsmisbruik als grondslag van de culpa in contrahendo kan worden toegepast, wordt gemotiveerd met de gedachte dat de contractvrijheid als uitgangspunt moet worden genomen. Bij de vraag of men bij de uitoefening van deze vrijheid onaanvaardbaar handelde, moet de rechter zeer voorzichtig zijn en zich terughoudend opstellen.285 Het afbreken van onderhandelingen is namelijk op zich niet onrechtmatig. Daartoe verleent de rechtsmisbruik volgens sommige rechtsleer meer mogelijkheid, vermits er een veel strenger criterium dan de bonus pater familias wordt gehanteerd. Niet de lichtste fout wordt gesanctioneerd zoals dit het geval is bij de extracontractuele aansprakelijkheid, maar wel het kennelijk te buiten gaan van de grenzen van een normale uitoefening door een zorgvuldig en bedacht persoon.286 De rechter beschikt dus niet over een discretionaire bevoegdheid, maar kan enkel de afgebroken onderhandelingen marginaal toetsen.
283
J. STUYCK, I. BUELENS, D. COUNYE, “Verkoopsweigering en eerlijke handelsgebruiken”, TBH 1995, 788-805.
284
S. JANSEN, “Weigeren te contracteren kan rechtsmisbruik uitmaken”, De Juristenkrant 2011, nr. 238, 1.
285
W. DE BONDT, “Precontractuele aansprakelijkheid” in M. STORME, (ed.), Recht halen uit aansprakelijkheid: IXIe Post Universitaire Cyclus Willy Delva (1992-1993), Gent, Mys & Breesch, 1993, 149. 286
Cass. 10 september 1971, Arr. Cass. 1972, 3.
65
Als kritiek op de theorie van rechtsmisbruik als grondslag, stelt men in de rechtsleer evenwel dat deze grondslag simpelweg onvoldoende is. Men kan immers een fout begaan bij het stopzetten van de gesprekken, zonder dat er noodzakelijk een misbruik moet aanwezig zijn.287 Dit plaatst de benadeelden van de afgebroken onderhandelingen in een positie met een grote bewijslast. Indien men niet kan bewijzen dat de tegenpartij kennelijk zijn boekje te buiten is gegaan door de gesprekken te beëindigen, zal men zijn schade niet hersteld zien. Sommige rechtsleer bepaalt dan ook dat het rechtsmisbruik als grondslag niet nodig is, aangezien men reeds beschikt over het algemeen foutbegrip van artikelen 11382-1383 BW.288
1.3.
Goede trouw
147. Naast de extracontractuele aansprakelijkheid als grondslag, pleit een deel van de rechtsleer voor de toepassing van het algemeen beginsel van goede trouw, vervat in artikel 1134, 3e lid BW, als basis voor de culpa in contrahendo.289 Het gaat in dit geval om de goede trouw in zijn objectieve betekenis, die de partijen verplicht om op een eerlijke en loyale manier te onderhandelen.290 Indien dit beginsel als grondslag voor de culpa in contrahendo wordt toegepast, brengt het met zich mee dat de rechtspraak ook de subjectieve, innerlijke kenmerken van de afbrekende partij mee in ogenschouw moet nemen, in tegenstelling tot de extracontractuele aansprakelijkheid, die enkel rekening houdt met de externe omstandigheden.291 Het valt niet te ontkennen dat de goede trouw meer en meer als een criterium wordt gehanteerd om te oordelen of er onrechtmatig werd gehandeld tijdens de precontractuele fase. Toch dient men zich af te vragen of deze plicht om te goeder trouw te handelen niet gewoon onder de controle van de goede huisvader via artikelen 1382-1383 BW valt. Een argument hiervoor is de tekst van de wet. In artikel 1134, 3e lid BW wordt er namelijk enkel uitdrukking gegeven aan het beginsel bij de uitvoering van overeenkomsten.292 Hierdoor lijkt de bedoeling van de wetgever duidelijk dat de goede trouw enkel uitwerking kan hebben in het kader van het leven van het contract, en niet in de periode hiervoor, zijnde de precontractuele fase. Toch lijkt volgens sommige rechtsleer de tekst van de wet niet direct doorslaggevend te zijn voor de uitsluiting van de precontractuele fase. Zij menen dat het niet de bedoeling van de wetgever was om de goede trouw enkel in de contractuele fase aan te
287
F. T’ KINT, « Négociation et conclusion du contrat », in X. DIEUX, J.F. ROMAIN, obligations contractuelles, Brussel, Jeune barreau, 1984, 25. 288
EN
P. VAN OMMESLAGHE, Les
H. GEENS, “De grondslagen van de culpa in contrahendo”, Jura Falc. 2003-04, 459-460.
289
G. SCHRANS, “De progressieve totstandkoming der contracten”, TPR 1984, 2; W. W ILMS, “Het recht op informatie in het verbintenissenrecht. Een grondslagenonderzoek”, RW 1980-81, 499-500. 290
P. MARCHANDISE, “La libre négociation – Droits et obligations des négociateurs”, JT 1987, 622.
291
M. DUPONT, “La culpa in contrahendo: une application particulière de la responsabilité civile”, For.ass. 2009,
54. 292
H. GEENS, “De grondslagen van de culpa in contrahendo”, Jura Falc. 2003-04, 454-455.
66
wenden. Hiervoor wordt verwezen naar het ontwerp van de Code Civil, waarin artikel 1134, 3e lid BW als volgt was opgesteld: “Les conventions doivent être contractées et executées de bonne foi”293 De ontwerpers van ons Burgerlijk Wetboek, hadden voor de toepassing van de goede trouw normalerwijze ook de precontractuele fase voor ogen, maar het woord “contractées” werd uiteindelijk weggelaten aangezien de opstellers oordeelden dat dit principe slechts een herhaling van het eerste lid van het artikel 1134 BW.294 148. De voorstanders van het beginsel van goede trouw als grondslag argumenteren tevens dat de partijen door de onderhandelingen te starten zich niet meer in een vrije, ongebonden positie bevinden. Zij treden immers in elkaars rechtssfeer en moeten daardoor de gerechtvaardige belangen van hun tegenpartij respecteren, vermits zij niet meer als gewone derden ten opzichte van elkaar worden aanzien. Het gaat om een feitelijke toestand, die maatschappelijk wordt gevormd, niet juridisch.295 Door deze tot stand gekomen vertrouwensrelatie tussen de partijen, volstaat het niet hun gedrag te analyseren via de zorgvuldigheidsnorm van de extracontractuele aansprakelijkheid. De verhouding moet daarentegen aan een strengere gedragsnorm worden getoetst, zijnde het beginsel om te goeder trouw te handelen. De goede trouw als grondslag laat toe dat de rechter bij zijn beoordeling rekening kan houden met het specifieke dynamische karakter van de contractssluiting.296 Het merendeel van de rechtsleer aanvaardt deze argumenten echter niet, en verwerpt dan ook de theorie dat de goede trouw op basis van artikel 1134, 3e lid BW als autonome bron van de culpa in contrahendo kan gelden.297 Zij menen dat de extracontractuele aansprakelijkheid vervat in artikelen 1382-1383 BW, voldoende ruim zijn om ook de afgebroken onderhandelingen te sanctioneren die niet overeenstemmen met de goede trouw. Daarenboven kan men aan de hand van de externe omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden in het kader van de extracontractuele aansprakelijkheid, ook mee het gegeven in acht nemen dat het om onderhandelingen gaat die worden gevoerd
293
G. SCHRANS, “De progressieve totstandkoming der contracten”, TPR 1984, 2.
294
H. GEENS, “De grondslagen van de culpa in contrahendo”, Jura Falc. 2003-04, 455.
295
G. SCHRANS, “De progressieve totstandkoming der contracten”, TPR 1984, 2.
296
J. HERBOTS, “De goede trouw in de pre-contractuele rechtsverhoudingen. De problematiek van de afgebroken onderhandelingen”, in BELGISCHE VERENIGING VAN BEDRIJFSJURISTEN EN VLAAMS PLEITGENOOTSCHAP BIJ DE BALIE TE BRUSSEL (ed.), Het contract in wording, Brussel, BVBJ, 1987, 61. 297
H. GEENS, “De grondslagen van de culpa in contrahendo”, Jura Falc. 2003-04, 457; W. DE BONDT, “Precontractuele aansprakelijkheid”, TBBR 1993, 101; L. CORNELIS, “Precontractual Liability. Report for Belgium”, in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 66; J. HERBOTS, “De goede trouw in de pre-contractuele rechtsverhoudingen. De problematiek van de afgebroken onderhandelingen”, in BELGISCHE VERENIGING VAN BEDRIJFSJURISTEN EN VLAAMS PLEITGENOOTSCHAP BIJ DE BALIE TE BRUSSEL (ed.), Het contract in wording, Brussel, BVBJ, 1987, 61; A. DE BERSAQUES, “La culpa in contrahendo”, RCJB 1964, 287.
67
met het oog op de tot stand koming van een contract.298 Zo wordt alsnog de precontractuele fase als dynamisch proces mee in aanmerking genomen. Om deze reden sluit ik mij aan bij de meerderheid van de rechtsleer, vermits de goede trouw naar mijn mening geen extra waarde biedt boven dat van de extracontractuele aansprakelijkheid. Het principe van de goede trouw kan daarentegen als materiële invulling dienden voor de verplichtingen van partijen tijdens de precontractuele fase.299
1.4.
Vertrouwensleer
149. Uit de bespreking van de door de rechtspraak gehanteerde criteria, bleek duidelijk dat men een groot belang hecht aan het gerechtvaardigd vertrouwen van de benadeelde partij dat de onderhandelingen succesvol zouden eindigen in een overeenkomst. Men onderzoekt dan of de partij die de onderhandelingen afbrak dit vertrouwen, dat hij afhankelijk van de concrete omstandigheden creëerde, hierdoor heeft geschonden. Recent worden er daarenboven argumenten opgeworpen om deze vertrouwensleer ook als autonome grondslag te gebruiken bij de culpa in contrahendo en dus niet enkel voor de beoordeling van de omstandigheden als een toepassing van artikelen 1382-1383 BW.300 De vertrouwensleer kan dan worden toegepast indien er aan vier cumulatieve voorwaarden is voldaan: het vereist een (i) niet met de werkelijkheid overeenstemmende schijntoestand die een (ii) nadeel voor de wederpartij veroorzaakt, dat aan de partij die het vertrouwen veroorzaakte kan worden (iii) toegerekend indien het vertrouwen in hoofde van de benadeelde partij (iv) rechtmatig is.301 Concreet op afgebroken onderhandelingen toegepast, betekent dit dat men culpa in contrahendo op basis van de vertrouwensleer oploopt indien de afbrekende partij tijdens de onderhandelingen door zijn gedrag bewust of door onzorgvuldigheid bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen opwekt dat de onderhandelingen succesvol zullen eindigen en er effectief een overeenkomst zal worden gesloten.302 150. Het hof van beroep te Antwerpen303 waagde er zich aan om zijn beslissing uitdrukkelijk op de vertrouwensleer te baseren als grondslag voor de precontractuele aansprakelijkheid. Het ramen van de schadevergoeding gebeurde immers niet op basis van de extracontractuele
298
L. CORNELIS, “Precontractual Liability. Report for Belgium” in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 66. 299
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 141. 300
A. DE BOECK, “De precontractuele aansprakelijkheid anno 2010” in S. STIJNS, I. SAMOY, A. DE BOECK (eds.), in Verbintenissenrecht, Brussel, Die Keure, 2010, 11; M. BERLINGIN, “La formation dynamique du contrat de vente” in X., Vente. Commentaire pratique, Waterloo, Kluwer, 2007, 48. 301
A. DE BOECK, “Wilsuiting: werkelijke wil - uitgedrukte wil - veinzing” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Commentaar verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007. 302
S. STIJNS, I. SAMOY, “La confiance légitime en droit des obligations” in X., De bronnen van niet-contractuele verbintenissen , Brugge, die Keure, 2007, nr. 69. 303
Antwerpen 19 maart 2001, TBH 2002, 120-123.
68
aansprakelijkheid, maar wel op basis van het gegeven dat bij de benadeelde partij het vertrouwen was gewekt dat een overeenkomst zou tot stand komen. Let wel, dit is een eenzaam geval. Het blijkt namelijk dat indien de rechtspraak niet de extracontractuele aansprakelijkheid als grondslag hanteert, zij zich niet uitdrukkelijk zullen uitspreken over een specifieke grondslag. 151. Ook in de rechtsleer overwegen sommigen de mogelijkheid om de onaanvaardbare afgesprongen onderhandelingen op de vertrouwensleer te baseren. Vroeger ging men ervan uit dat de vertrouwensleer een loutere toepassing was van de artikelen 1382-1383 BW. Sinds het schijnmandaatarrest van 20 juni 1988 van het Hof van Cassatie304 is nu echter aanvaard dat de vertrouwensleer als autonome grondslag voor verbintenissen kan gelden in ons rechtssysteem. Het is op dit moment evenwel nog onzeker of de gedachte vervat in het schijnmandaatarrest zomaar kan worden doorgetrokken naar de precontractuele fase, meer specifiek de situatie waarin een onderhandelaar kan worden gebonden door het gerechtvaardigd vertrouwen bij de tegenpartij dat er een overeenkomst tot stand zou komen. Volgens DE BOECK betreft het een kwestie van onderzoek naar de informatieplicht. De rechtmatigheid van afgebroken onderhandelingen wordt dan beoordeeld op basis van de informatie die door de onderhandelaars is uitgewisseld of die had moeten worden uitgewisseld. In principe is het een afweging van de risico’s die beide partijen moeten dragen.305
1.5.
Besluit
152. De situatie in België wordt gekenmerkt door een veelvuldigheid aan theorieën met betrekking tot de grondslagen voor de precontractuele aansprakelijkheid. Dit vloeit voor een groot deel voort uit het gebrek aan enige wetgeving of algemeen kader uit de rechtspraktijk waarop men zich kan baseren. Een kleine minderheid in de rechtsleer opteert voor de toepassing van het rechtsmisbruik als autonome grondslag. Recent ontstond er daarenboven een evolutie waarin het beginsel van goede trouw, maar ook de vertrouwensleer als een autonome rechtsbron voor de culpa in contrahendo worden aanzien. Toch geeft de meerderheid in de rechtspraak en rechtsleer de voorkeur aan de extracontractuele aansprakelijkheid op basis van de artikelen 1382-1383 BW. Zij menen dat deze grondslag ingevolge het principe van de goede huisvader in dezelfde omstandigheden, voldoet bij de beoordeling van de onrechtmatigheid der afgebroken onderhandelingen.
2. Rechtsvergelijkende noot: Nederland 153. België is niet het enige land die moeilijkheden lijkt te hebben met de rechtsbronnen van de precontractuele aansprakelijkheid. Zo bestaat er ook in Nederland nog steeds geen eenduidigheid wat betreft de mogelijke grondslag(en). De precontractuele fase creëert immers een soort van bijzondere situatie, vermits het niet altijd makkelijk is duidelijke
304
305
Cass. 20 juni 1988, RW 1989-90, 1425.
A. DE BOECK, “De precontractuele aansprakelijkheid anno 2010” in S. STIJNS, I. SAMOY, (eds.),Verbintenissenrecht, Brussel, Die Keure, 2010, 11.
EN
A. DE BOECK,
69
grenzen te stellen tussen de contractuele sfeer en die van de onrechtmatige daad. Zij lopen als het ware door elkaar heen.306 Toch heeft de gevoerde discussie geen gelijkend onderwerp als dat van in ons land. Over enkele grondslagen is men het immers eens dat zij op een bepaalde situatie moeten worden toegepast. Ook voor de bepaling van de grondslag van de culpa in contrahendo, wordt een onderscheid gemaakt naargelang de drie fasen 154. Een eerste situatie, die in het kader van de onrechtmatige afgebroken onderhandelingen niet zozeer relevant is, maar toch voor de volledigheid wordt vermeld, is die waarin er een contract tot stand kwam na de gevoerde onderhandelingen. In dit geval, dient het gedrag van de partijen tijdens de overeenkomst, maar ook ervoor, beoordeeld te worden op de principes van goede trouw die op de contractuele overeenkomst van toepassing zijn. Dit beginsel is opgenomen in het artikel 6 : 248 NBW. De plicht om te goeder trouw de overeenkomst uit te voeren, wordt dus als het ware doorgetrokken naar de precontractuele fase.307 Hierdoor zal de benadeelde partij gebruik maken van normalerwijze contractuele middelen om zo buitencontractuele schade vergoed te zien, die veroorzaakt werd tijdens de onderhandelingen.308 Deze redenering vindt steun bij het arrest van de Hoge Raad geveld in de zaak Baris/Riezenkamp309, waarin de Hoge Raad de verhouding tussen de partijen tijdens de precontractuele fase als een juridische relatie zag die beheerd wordt door de goede trouw. Als gevolg moeten een onderhandelaars de gerechtvaardigde belangen van zijn tegenpartij respecteren.
2.1. De grondslag voor afgebroken onderhandelingen
aansprakelijkheid
wegens
ongelegitimeerd
155. Bij de meerderheid van de rechtsleer bestaat er eveneens overeenstemming over welke grondslag moet aangereikt worden wanneer de onderhandelingen op een onrechtmatige wijze werden afgebroken. De situatie doet zich voor wanneer de onderhandelaars een stadium in de precontractuele fase bereikten die het de partijen niet meer mogelijk maakt om de onderhandelingen af te breken zonder onrechtmatig te handelen. Het betreft het zogenaamde derde stadium, waarbij het gerechtvaardigd vertrouwen in hoofde van de tegenpartij werd gewekt dat een overeenkomst op de onderhandelingen zou volgen, of andere omstandigheden ertoe leiden dat het afbreken van de onderhandelingen een onrechtmatig karakter verkrijgen. In dit geval spreekt men van ongelegitimeerd afgebroken onderhandelingen.
306
C. MAK, “Precontractuele aansprakelijkheid in Nederland” in X., Totstandkoming van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht , Antwerpen, Intersentia, 2002, 108. 307
M. TEGETHOFF, “Culpa in Contrahendo in German and Dutch Law - a Comparison of Precontractual Liability”, MJ 1998, 349. 308
M.J. VAN DUNNÉ, “Precontractual Liability. Report for Netherlands” in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 225. 309
HR 15 november 1957, NJ 1958, 67.
70
a. de onrechtmatige onderhandelingen
daad
als
bron
voor
onrechtmatig
afgebroken
156. In geval van ongelegitimeerde, of onrechtmatig afgebroken onderhandelingen is het voor de meeste rechtsleer310 duidelijk dat de afbrekende partij op basis van de onrechtmatige daad moeten worden gesanctioneerd. Net als de meerderheid in België oordeelt men dat deze extracontractuele aansprakelijkheid als grondslag een voldoende ruim omschreven begrip is om alle onaanvaardbare afgebroken onderhandelingen op te vangen. Het leerstuk van de onrechtmatige daad vindt in Nederland zijn oorsprong in het artikel 6 : 162 NBW, dat als volgt luidt: “1 Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. 2 Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. 3 Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.” Men is dus aansprakelijk wanneer men een toerekenbare onrechtmatige daad stelt waardoor schade is veroorzaakt. Deze bepaling lijkt zeer sterk op onze artikelen 1382-1383 BW. Men vereist immers ook een foutieve handeling toerekenbaar aan de dader, geleden schade van de benadeelde partij en een causaal verband tussen beide. Afgebroken onderhandelingen houden een onrechtmatige daad in, wanneer de rechters op basis van de omstandigheden oordelen dat er door het afbreken sprake is van een schending is van een maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm. Het afbreken zal dan op zichzelf als onaanvaardbaar worden beschouwd.311 b. de onzekere grondslag van de redelijkheid en billijkheid bij onrechtmatig afgebroken onderhandelingen 157. Hoewel er bijna unaniem wordt aanvaard dat men zich dient te baseren op de onrechtmatige daad bij de beoordeling van onrechtmatig afgebroken onderhandelingen, worden soms de beginselen van redelijkheid en billijkheid opgeworpen als autonome grondslag. In principe betreft het een puur dogmatische discussie die in de praktijk weinig relevantie heeft. De
310
C. BOLLEN, “Afbreken van onderhandelingen: de drie mythes van Plas/Valburg. Van drie fasen naar twee stadia in het onderhandelingsproces”, Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2004, 863; C. MAK, “Precontractuele aansprakelijkheid in Nederland” in X., Totstandkoming van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Antwerpen, Intersentia, 2002, 108.; M.R. RUYGVOORN, “Afgebroken onderhandelingen en de juridische kwalificatie van voorbehouden”, TBR 2010, 668. 311
C. BOLLEN, “Afbreken van onderhandelingen: de drie mythes van Plas/Valburg. Van drie fasen naar twee stadia in het onderhandelingsproces”, Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2004, 863.
71
uitkomst qua rechtsgevolgen en concrete inhoud zijn immers nagenoeg dezelfde.312 Het argument ten gunste van deze theorie wordt gehaald uit het arrest Plas/valburg van de Hoge Raad.313 In dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat het afbreken van onderhandelingen als in strijd met de goede trouw kan worden geacht. De vraag is hier evenwel of de Raad de goede trouw als autonome grondslag wou erkennen. De notie van redelijkheid en billijkheid werd immers in de latere uitspraken betreffende culpa in contrahendo niet meer letterlijk in de motivering opgenomen.314 De Hoge Raad vereist daarentegen wel dat het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar moet zijn om precontractuele aansprakelijkheid met zich mee te brengen, wat alleen maar het vermoeden versterkt dat de onrechtmatige afgebroken onderhandelingen op basis van de autonome bron van onrechtmatige daad moeten worden beoordeeld.
2.2. De betwiste grondslagen voor vorderingen gebaseerd op gelegitimeerd afgebroken onderhandelingen 158. Naast de ongelegitimeerd afgebroken onderhandelingen, meent men in Nederland dat er ook een fase voorhanden is, het zogenaamde tweede stadium in het kader van de drie-fasen van de Hoge Raad, waarin de partijen de gesprekken rechtmatig kunnen beëindigen. Hoewel de partijen echter in deze fase nog ongelimiteerd van hun onderhandelingsvrijheid gebruik kunnen maken, bestaat er de mogelijkheid dat zij door de rechter veroordeeld worden tot het betalen van een deel of geheel van de gemaakte kosten in de onderhandelingsfase. Dit werd aangevoerd in het arrest Plas/Valburg door de Hoge Raad.315 Deze oordeelde immers dat de verplichting om de kosten van de tegenpartij te dragen kan bestaan, zelfs wanneer de onderhandelingen nog niet het stadium bereikten waar men de onderhandelingen niet meer ter goeder trouw kan afbreken, maar reeds wel in een fase waarin het niet meer is toegestaan om de onderhandelingen af te breken zonder voor een deel van de kosten in te staan. Dit principe wordt nog steeds door de rechtspraak aangehaald.316 Men spreekt van een “vertrouwensondergrens”, waarin bij de benadeelde partij nog niet het vertrouwen werd gewekt dat er succesvol een overeenkomst tot stand zou komen, maar er wel reeds het vertrouwen bestond dat men nog in de race was wat betreft de onderhandelingen.317
312
M.J. VAN DUNNÉ, “Precontractual Liability. Report for Netherlands” in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 227. 313
HR 18 juni 1982, NJ 1983, 723.
314
M.R. RUYGVOORN, “Afgebroken onderhandelingen en de juridische kwalificatie van voorbehouden”, TBR 2010, 668. 315
HR 18 juni 1982, NJ 1983, 723.
316
Hof Arnhem 5 april 2005, NJ 2007, 268.
317
M.R. RUYGVOORN, “Afgebroken onderhandelingen en de juridische kwalificatie van voorbehouden”, TBR 2010, 666.
72
Toch is er ook rechtspraak te vinden die tegenspreekt dat men op vergoeding aanspraak kan maken in geval van rechtmatig afgebroken onderhandelingen.318 159. Het spreekt voor zich dat dit onderscheid tussen ongelegitimeerd en gelegitimeerd afgesprongen onderhandelingen in geen geval lijkt op de situatie zoals wij die in België kennen. Bij ons wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen onrechtmatige en rechtmatige afgebroken onderhandelingen, waarbij enkel eerstgenoemde tot enig schadeherstel kan leiden. Als uiting van het in ons rechtsstelsel sterk gewaardeerde contractvrijheid geld immers dat zolang men niet onrechtmatig handelt in de precontractuele periode, de onderhandelaars zelf hun eigen gemaakte kosten moeten voor rekening nemen. Dit is het logische gevolg van het spel der onderhandelingen. Nederland gaat in dit opzicht dus veel verder en het lijkt hieruit dat de contractvrijheid niet in zo’n hoog vaandel staat als in België. 160. Het risico van de afgebroken onderhandelingen wordt in dit geval als het ware verschoven naar de afbrekende partij. Indien de onderhandelingen in dit tweede stadium worden afgebroken, bestaat er echter grote onzekerheid wat betreft de grondslag waarop men schadevergoeding kan vorderen. In tegenstelling tot het geval waarin de onderhandelingen stopgezet zijn in de derde fase, waardoor zij door de rechter als onaanvaardbaar zullen beschouwd worden, is het niet zozeer logisch om de onrechtmatige daad als bron te hanteren, vermits de afbrekende partij in de tweede fase niet onrechtmatig handelt. Toch bestond er vroeger een consensus dat men ook hier de extracontractuele aansprakelijkheid kon toepassen als vergoeding voor de kosten. Men oordeelde dat deze onrechtmatige daad als grondslag moest dienen, aangezien er nog geen sprake kon zijn van contractuele aansprakelijkheid doordat er nog geen contract werd gesloten. Dit argument lijkt mij eerder zwak. De afbrekende partij kan niet veroordeeld worden voor het dragen van de gemaakte kosten in hoofde van de tegenpartij bij het foutloos afbreken van onderhandelingen op basis van onrechtmatige daad. Er is immers niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van deze aansprakelijkheid, vermits de onderhandelaar niet onzorgvuldig handelde. 161. Omdat anderen ook deze beperkingen inzagen, werd er gezocht naar andere oplossingen. DRION werkte een constructie uit, waardoor volgens hem toch nog de onrechtmatige daad toegepast kon worden in geval van rechtmatig afgebroken onderhandelingen. Hij stelde dat niet de afbreking van onderhandelingen in se onrechtmatig zijn, maar wel het gegeven dat een partij de onderhandelingen beëindigt zonder zijn wederpartij voor de kosten te vergoeden. Hij voldoet niet aan een natuurlijke verbintenis tot schadevergoeding, waardoor de onrechtmatige daad toch zijn toepassing kan vinden.319 Deze constructie kreeg veel kritiek. Mijns inziens lijkt het ook te gekunsteld. De onderhandelaars komen in een vicieuze cirkel terecht, waardoor er teveel wordt ingekrompen aan contractvrijheid. Immers, het
318
Hof Den Haag 6 februari 2007, NJF 2007, 153.
319
C. MAK, “Precontractuele aansprakelijkheid in Nederland” in X., Totstandkoming van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht , Antwerpen, Intersentia, 2002, 108.
73
afbreken van de onderhandelingen met kostenvergoeding is zogenaamd rechtmatig, maar het afbreken van onderhandelingen zonder kostenvergoeding is niet rechtmatig…320 162. Een andere grondslag waarop men steunt bij afgebroken onderhandelingen in de tweede fase, is het redelijkheid en billijkheid beginsel. Net zoals dit het geval was bij de ongelegitimeerde afgesprongen besprekingen, voerde een deel van de rechtsleer sinds het Plas/Valburg van de Hoge Raad aan dat de goede trouw als autonome rechtsbron moet worden aanzien. Tegenargumenten hiervoor zijn dat het tot rechtsonzekerheid zou kunnen leiden, vermits het om een vaag begrip gaat en men een nieuwe bron van verbintenissen zou creëren.321 Toch oordelen gezaghebbende auteurs zoals VAN DUNNÉ dat men als het ware kan kiezen tussen de beide grondslagen van onrechtmatige daad en goede trouw. Volgens hem lijkt het dan enkel op een kwestie van smaak neer te komen.322 Volledigheidshalve kan ook nog worden vermeld dat de ongerechtvaardigde verrijking, onverschuldigde betaling en zaakwaarneming soms als mogelijke grondslagen voor gelegimiteerd afgesprongen onderhandelingen worden opgeworpen. Zij zijn echter van minder belang en de benadeelde partij moet hierbij mee in acht nemen dat hij een grotere bewijslast moet dragen.323
3.
Rechtsvergelijkende noot: Frankrijk
163. In tegenstelling tot Nederland en België, is er in Frankrijk geen grote discussie gevoerd omtrent de grondslag van precontractuele aansprakelijkheid. Zij stellen het simpel voor: Zolang men zich nog in de onderhandelingsfase bevindt en er bijgevolg nog geen contract werd gesloten, kan men enkel schadevergoeding bekomen via de leer van de onrechtmatige daad.324 Net als bij ons, is de extracontractuele aansprakelijkheid in de artikelen 1382-1383 van de Civil Code terug te vinden. Waar er in Nederland bepaalde invloeden van de oude rechtsleer is terug te vinden wat betreft de culpa in contrahendo zoals besproken in hoofdstuk 3325, zoals het beginsel van de goede trouw die in de contractuele rechtssfeer binnendringt, vond dit geen weerklank in Frankrijk. Net zoals in België het geval is, verwerpt men dan ook de theorie van VON JHERING die de culpa in contrahendo op basis van het stilzwijgend voorcontract sanctioneert. De contractuele grondslag waardoor partijen moeten
320
C. BOLLEN, “Afbreken van onderhandelingen: de drie mythes van Plas/Valburg. Van drie fasen naar twee stadia in het onderhandelingsproces”, Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2004, 864. 321
M.R. RUYGVOORN, “Bestaat de tweede fase uit Plas/Valbrug nog?”, Contracteren 2011, 44.
322
M.J. VAN DUNNÉ, “Precontractual Liability. Report for Netherlands” in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 227. 323
M.R. RUYGVOORN, “Bestaat de tweede fase uit Plas/Valbrug nog?”, Contracteren 2011, 47.
324
Cass. (FR) 7 januari 2009, nr. 07-20.783; Cass. (FR) 20 maart 1972, Rev. trim. dr. civ. 1972, 779; Parijs 30 juni 2010, nr. 08/21286. 325
Zie supra randnr. 32
74
voldoen aan de noodzakelijke diligentia wordt algemeen niet aanvaard.326 Via de onrechtmatige daad proberen de Franse rechters als het ware fair play tijdens de onderhandelingen te behouden en controleren. 164. Wat betreft de regels van de extracontractuele aansprakelijkheid geldt dat er geen specifieke principes bestaan die concreet van toepassing zijn in geval van culpa in contrahendo. Uit de bespreking van de grondslagen in ons land, blijkt dat wij ons in een gelijkaardige situatie bevinden. Kortom, vooraleer men afgesprongen onderhandelingen als onrechtmatig kan bestempelen, is het bewijs vereist van de cumulatieve voorwaarden vervat in de artikelen 1382-1383 CC: er moet sprake zijn van een fout gepleegd door de afbrekende partij, vergoedbare schade en een oorzakelijk verband tussen beide.327 Wat onder fout wordt verstaan in het Franse recht met betrekking tot de afgebroken onderhandelingen werd reeds eerder besproken in hoofdstuk 4328 waar de omstandigheden die tot onrechtmatigheid kunnen leiden werden onderzocht. Meer bepaald is het ingevolge het Franse Hof van Cassatie niet vereist dat de afbrekende partij ter kwader trouw handelt, maar volstaat een lichte fout zoals vervat in de gemeenrechtelijke voorwaarden en moet bijgevolg voldaan worden aan de algemene zorgvuldigheidsplicht.329 GHESTIN meent evenwel dat het niet voldoende is om de gemeenrechtelijke principes van het foutbegrip te hanteren. Hij stelt dat de aquiliaanse aansprakelijkheid moet beoordeeld worden aan de hand van de notie rechtsmisbruik.330 In Frankrijk pleit men er dus niet voor om zoals sommige rechtsgeleerden in België dat wel vinden, rechtsmisbruik als autonome grondslag voor precontractuele aansprakelijkheid te hanteren. Er gaan daarentegen wel stemmen op om het principe van rechtsmisbruik te hanteren bij het beoordelen van de onrechtmatigheid bij de uitoefening van het recht om de onderhandelingen af te breken. Daarnaast vereist men voor de veroordeling van culpa in contrahendo op basis van artikelen 1382-1383 CC ook het bewijs van de geleden schade in hoofde van de benadeelde partij. Deze schade moet vaststaan en mag niet nog vergoed zijn op eender welke manier. Indien een schade onzeker is, zal men geen vergoeding hiervoor kunnen verkrijgen. De laatste voorwaarde houdt die van het causaal verband in. In de praktijk zal dit evenwel voor weinig problemen zorgen. Doordat de schade moet veroorzaakt zijn door de fout van de afbrekende partij, is het daarenboven net zoals in België mogelijk dat de rechter tot een gedeelde aansprakelijkheid besluit. Dit is het geval wanneer de afgesprongen onderhandelingen niet enkel zijn veroorzaakt door de afbrekende partij, maar ook door de onzorgvuldigheid van de benadeelde partij.331
326
J. SCHMIDT-SZALEWSKI, “Precontractual Liability. Report for France” in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , 148-149. 327
J. SCHMIDT-SZALEWSKI, “France” in M. FONTAINE, Formation of contracts and precontractual liability, Parijs, ICC, 1990, 95. 328
Zie supra randnr. 43.
329
Cass. (FR) 12 oktober 1993, Express Documents, 12.
330
J. GHESTIN, “La responsabilité délictuelle pour rupture abusive des pourparlers”, JCP G 2007, 15-21.
331
J. SCHMIDT-SZALEWSKI, “France” in M. FONTAINE, Formation of contracts and precontractual liability, Parijs, ICC, 1990, 95.
75
165. Uit de bespreking van de verschillende criteria waarover de Franse rechters kunnen beschikken bij het beoordelen of de omstandigheden in casu de onrechtmatigheid van afgebroken onderhandelingen met zich meebrengen, kwam tevens naar voren dat men ook rekening hield met de beginselen van goede trouw. In tegenstelling tot een kleine groep rechtsleer in België en een groot deel van de heersende opinie in Nederland, is het voor de Franse rechtspraak en rechtsleer duidelijk dat dit beginsel een toepassing is van artikelen 1382-1383 CC.332 Hoewel men dus de regels van goede trouw, mogelijks meer specifiek in de handelsrelaties, hanteert om mede de (on)rechtmatigheid van afgesprongen onderhandelingen te beoordelen, steunt men steeds op de beginselen van de onrechtmatige daad als grondslag voor de precontractuele aansprakelijkheid.333
332
B. DE CONINCK, “Le droit commun de la rupture des négociations précontractuelles” in X., Le processus de formation du contrat. Contributions comparatives et interdisciplinaires à l'harmonisation du droit européen, Brussel, Bruylant, 2002, 31. 333
J. HERBOTS, “De goede trouw in de pre-contractuele rechtsverhoudingen. De problematiek van de afgebroken onderhandelingen” in BELGISCHE VERENIGING VAN BEDRIJFSJURISTEN EN VLAAMS PLEITGENOOTSCHAP BIJ DE BALIE TE BRUSSEL (ed.), Het contract in wording, Brussel, BVBJ, 1987, 59.
76
Hoofdstuk 7: het herstel van de geleden schade ingevolge afgebroken onderhandelingen 166. Wanneer de rechter uiteindelijk oordeelt dat de afgebroken onderhandelingen inderdaad onrechtmatig waren, is dit niet het einde van de rit voor de benadeelde partij. Hij moet immers nog bewijs leveren van de schade die hij meent te hebben geleden door de afgesprongen onderhandelingen. De vraag die dan moet gesteld worden, is op welke wijze men de schade kan herstellen, alsook welke schadeposten zullen worden gecompenseerd en voor welk bedrag. Hierover bestaat er nog enige discussie in zowel de rechtsleer als rechtspraak. Dit heeft nogmaals te maken met het gebrek aan specifieke wetgeving wat betreft de precontractuele fase. Doordat er nog enige onzekerheid bestaat wat betreft de verschillende mogelijke grondslagen van de culpa in contrahendo, is het tevens niet geheel duidelijk op welke grondslag de rechter zich moet baseren bij het toekennen van het schadeherstel. Toch gaat men meestal uit van de beginselen vervat in artikelen 1382-1383 BW om de geleden schade vast te leggen, enkele buitenbeentjes die een andere redenering hanteren niet te na gesproken. In dit hoofdstuk zal zodoende worden onderzocht over welke remedies de benadeelde partij van onrechtmatig afgebroken onderhandelingen beschikt om de geleden schade te herstellen. In de eerste plaats wordt de huidige situatie in België geanalyseerd. Hierin volgt een bespreking van de mogelijke vormen van schadeherstel. Daarna komt een onderzoek naar de omvang van de schade die mogelijks kan vergoed worden. Dit betekent dat de mogelijkheden van vergoeding voor verschillende schadeposten van naderbij belicht worden alsook de grootte van de vergoeding. Vervolgens komt een rechtsvergelijking met Nederland met betrekking tot de mogelijke gevolgen en sancties van afgesprongen onderhandelingen, om ten slotte te eindigen met onderzoek en vergelijking van de situatie in Frankrijk.
1. De beschikbare vormen van schadeherstel 167. In eerste instantie is het van belang om de verschillende mogelijke soorten van sancties te onderscheiden waarop een benadeelde zich kan beroepen in geval van een onrechtmatig beëindigd dialoog door zijn tegenpartij. Dit hangt tevens af van de grondslag waarop men de onrechtmatige handeling kan baseren. Vermits reeds eerder bleek dat het merendeel van zowel de rechtspraak als rechtsleer de culpa in contrahendo terecht op basis van de onrechtmatige daad vervat in artikelen 1382-1383 BW gronden, is het best te vertrekken vanuit de algemene principes hieromtrent. Dit betekent dat de sanctie bestaat uit de schadeloosstelling van de schadelijder. Schadeloosstelling houdt in dat de schadelijder in zoverre van het mogelijke in de toestand moet worden geplaatst als waarin hij zich zou bevinden indien de onrechtmatige daad niet werd gesteld. De rechter moet bijgevolg via het schadeherstel bereiken dat de benadeelde partij van de afgebroken onderhandelingen in een situatie wordt gebracht van voor de onderhandelingen.334
334
W. DE BONDT, “Precontractuele aansprakelijkheid”, TBBR 1993, 106-107.
77
Via de aquiliaanse aansprakelijkheid wordt er de voorkeur gegeven aan genoegdoening in natura. De onderhandelaar die zich heeft teruggetrokken, zou dan in principe gedwongen worden om een contract te sluiten met een tegenpartij tegen zijn wil. Deze sanctie klinkt absurd. Toch hoeft het evenwel geen probleem te vormen, aangezien de rechter de mogelijkheid bezit om telkens per geval na te gaan of schadevergoeding in natura gewenst is of niet. Hij dient hierbij rekening te houden met de belangen van alle betrokken partijen, om zo de meest aangepaste vorm van herstel te bevelen. Met betrekking tot afgebroken onderhandelingen wordt algemeen aanvaard dat schadeherstel in natura niet toegelaten, laat staan mogelijk, is.335 Toch delen sommige auteurs een andere mening. DE BONDT336 en VAN OEVELEN337 oordelen dat de rechter inderdaad niet kan bevelen dat zijn uitspraak tussen de partijen als overeenkomst zal gelden, vermits er geen dergelijke verplichting bestaat in de precontractuele fase. Zij menen daarentegen wel dat de partijen in theorie kunnen gedwongen worden om verder te onderhandelen, onder de verbeurte van een dwangsom. Beide auteurs zien echter terecht in dat dit in de praktijk niet mogelijk zal zijn, gezien de contractvrijheid. 168. In de praktijk zal de benadeelde bijgevolg een schadevergoeding krijgen bij wijze van equivalent. De rechter zal noch de partijen bevelen de onderhandelingen verder te zetten, noch kunnen dwingen om een contract te sluiten. Dit standpunt is logisch, indien men weet dat de contractvrijheid het uitgangspunt moet zijn van de rechters. Een rechtssubject bezit de vrijheid om zelf te kiezen met wie hij een contract wil sluiten. Dit houdt tevens in dat hij de vrijheid heeft om onderhandelingen te beëindigen. Doordat er in ons rechtssysteem een groot belang wordt gehecht aan deze vrijheid, kan men niet gedwongen worden om te onderhandelen. Trouwens, het beginsel van de contractvrijheid ter zijde, zou het bevel van schadevergoeding in natura vanuit praktisch oogpunt weinig baat bieden. Ten eerste kan er niet succesvol worden onderhandeld indien een van de gesprekspartners tegen zijn wil de gesprekken voortzet. Er is immers ook geen sprake meer van voldoende vertrouwen om van een goede samenwerking te kunnen spreken. Ten tweede is het dwingen om een contract te sluiten ook geen optie, vermits de partijen zich nog steeds in de onderhandelingsfase bevonden en er bijgevolg nog geen overeenstemming werd bereikt van de hoofdelementen van het beoogde contract.338 169. Mede om deze redenen wordt er dan ook bijna nooit een schadeherstel in natura gevorderd van de eiser. Een uitzondering hierop is terug te vinden in de wat oudere, maar nog steeds relevante zaak Dupuis. De partijen hadden reeds het stadium bereikt waarin zij een principeovereenkomst hadden gesloten in verband met de overdracht van de aandelen door de aandeelhouders in het bedrijf Dupuis aan hun tegenpartij in de onderhandelingen. Deze aandeelhouders lieten uitschijnen dat het redigeren van de definitieve tekst enkel nog de
335
J. GOBIET, “Les sources des obligations Le contrat: Négociation et formation du contrat - Les sanctions des manquements précontractuels” in X., Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, 2006, 166. 336
W. DE BONDT, “Precontractuele aansprakelijkheid”, TBBR 1993, 107.
337
A. VAN OEVELEN, “Juridische verhoudingen en aansprakelijkheid bij de onderhandelingen over commerciële contracten”, DAOR 1990, 51. 338
B. VOLDERS, Afgebroken contractonderhandelingen in het internationaal privaatrecht, Larcier, Gent, 2008, 31.
78
formaliteit van een handtekening vereiste, zonder meer. Uiteindelijk was er geen overeenstemming met betrekking tot de opgestelde tekst en droegen de Dupuis aandeelhouders niet veel later hun aandelen over aan een derde die een hogere prijs had geboden.339 De achterblijvende gesprekspartner bleef verdwaasd achter en vorderde de uitvoering in natura voor de rechter. Zij wilden dus het eigendom over de aandelen verkrijgen via een rechterlijke uitspraak. Deze vordering werd ongegrond verklaard. In zijn arrest van 24 juni 1985 oordeelde de rechtbank van koophandel te Brussel dat men door de afgebroken onderhandelingen niet een bepaald voordeel vanuit de overeenkomst had verloren, maar enkel de mogelijkheid om dit voordeel via de overeenkomst te verwerven.340 De benadeelde kon dus zijn tegenpartij niet laten dwingen tot het sluiten van de overeenkomst over te gaan. 170. Ik vond toch een enkele zaak waarin de rechter de uitvoering in natura beveelde nadat hij oordeelde dat de onderhandelingen onrechtmatig werden afgebroken. Let wel, deze uitspraak moet geplaatst worden in de concrete omstandigheden van het geval en kan niet tot zomaar veralgemeend worden. In casu betrof het twee aandeelhouders waarvan de ene aandeelhouder de ander reeds bij het aankopen van de aandelen had geïnformeerd dat hij op zestigjarige leeftijd uit de vennootschap zou willen treden en zijn aandelen overdragen. Op het moment dat deze aandeelhouder de leeftijd bereikt om op pensioen te gaan, starten de partijen de onderhandelingen om zo de aandelen aan de andere aandeelhouder over te dragen. Nadat er al over en weer brieven waren verstuurd en zelfs een ontwerp was opgesteld met tussenkomst van een advocaat, beëindigt de kandidaat-overnemer plots de onderhandelingen. Het hof van beroep te Brussel341 oordeelde dat er nog geen sprake kon zijn van een miskenning van overeenkomst, vermits men zich nog in de precontractuele fase bevond. Hij oordeelde dat de afbreking van de onderhandelingen blijk gaven van misbruik van de meerderheidspositie alsook miskenning van de goede trouw tijdens de onderhandeling, waardoor het afbreken als foutief moet worden bestempeld en hij ten onrechte een vertrouwen op het tot stand komen van een overeenkomst bij de benadeelde partij had gewekt. Het hof beval vervolgens tot een gedwongen overname van de aandelen door de afbrekende partij. De afbrekende partij werd dus gedwongen tot de uitvoering in natura. 171. Toch dient men niet te vrezen dat dit soort uitspraken in de toekomst vaak zullen voorkomen. De rechter heeft immers de gedwongen overname niet gebaseerd op de extracontractuele grondslag van artikelen 1382-1383 BW, als een schadeherstel voor de afgebroken onderhandelingen. Het hof heeft zich wel op artikel 642 Wetboek Vennootschappen gebaseerd, dat de gedwongen overname van aandelen door een vennoot kan worden bevolen op gegronde redenen. Deze redenen zijn voorhanden wanneer men van een vennoot niet langer meer kan verlangen dat hij zijn aandelen behoudt, te wijten aan de foutieve gedragingen die toerekenbaar zijn aan de vennoot van wie de gedwongen overname wordt gevorderd. De rechter heeft dus de onrechtmatig afgesprongen onderhandelingen gehanteerd als grondige reden om aan de voorwaarden van artikel 642
339
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 153. 340
Kh. Brussel 24 juni 1985, JT 1986, 236.
341
Brussel 18 februari 2002, RW 2003-2004, 1469-1470.
79
Wetboek Vennootschappen te voldoen. Deze zaak is dus werkelijk een uitzondering op de regel, gezien het niet de uitvoering in natura vordert op basis van de culpa in contrahendo, zoals in de andere zaken wel het geval is. In alle andere uitspraken betreffende de onrechtmatigheid van afgebroken onderhandelingen werd er nog geen schadeherstel in natura uitgesproken. 172. Hoewel de algemene opvatting in België er in bestaat dat het niet wenselijk is om het herstel in natura toe te passen bij onrechtmatig afgesprongen onderhandelingen, moet bekeken worden of het recent arrest van het Hof van Cassatie van 7 oktober 2011 mogelijkerwijze voor een klink in de kabel kan zorgen. Zoals in het vorige hoofdstuk bij de analyse van de verschillende naar voor gebrachte grondslagen van de culpa in contrahendo bleek, oordeelde het Hof namelijk dat men precontractuele aansprakelijk kan gesteld worden op basis van rechtsmisbruik. Dit werd als volgt door het Hof van Cassatie gemotiveerd: « Le refus de contracter peut constituer un abus de droit lorsque l'usage de la liberté de ne pas contracter est exercé d'une manière qui excède manifestement les limites de l'exercice normal de cette liberté par une personne prudente et diligente. »342 Het beginsel van rechtsmisbruik sanctioneert echter op een andere manier als dat van de delictuele aansprakelijkheid. Het Hof van Cassatie stelde vroeger reeds dat de sanctie moet bestaan uit ofwel het matigen of herleiden van het recht (in dit geval is de benaming vrijheid eerder gepast) tot het normale gebruik van de vrijheid, ofwel uit het herstel van de door het misbruik veroorzaakte schade.343 In de rechtsleer leek hieromtrent paniek te ontstaan, vermits men vreesde dat de culpa in contrahendo op basis van rechtsmisbruik tot contractdwang en gedwongen uitvoering in natura zou kunnen leiden.344 Immers, indien de afbreking van onderhandelingen als een misbruik van de contractvrijheid wordt aanzien, zou het herleiden van deze vrijheid tot het normaal gebruik tot gevolg hebben dat de afbrekende partij verplicht is terug de onderhandelingen verder te zetten. Toch moet gewezen worden op de mogelijkheid voor de rechter om ook in geval van rechtsmisbruik het herstel bij equivalent te bevelen. De schade die werd veroorzaakt door het misbruik wordt dan hersteld via een schadevergoeding. Het is de taak van de rechter om de best passende sanctie op te leggen, rekening houdend met de aard en de vorm van het misbruik.345 Deze sanctie moet bestaan uit het best passende herstel zodat er een einde wordt gemaakt aan de onwettige toestand. 173. Mijns inziens zal dit arrest daarom niet veel veranderen aan de huidige situatie. Net als sommige rechtsleer oordeelt dat er op basis van de aquiliaanse aansprakelijkheid onder verbeurte van een dwangsom in theorie de partijen kunnen gedwongen worden om verder te
342
Cass. 7 oktober 2011, C.10.0227.F.
343
Cass. 16 december 1982, Pas. 1983, 472.
344
S. JANSEN, “Weigeren te contracteren kan rechtsmisbruik uitmaken”, De Juristenkrant 2011, nr. 238, 1.
345
S. STIJNS, J.M. SMITS, Inhoud en werking van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Antwerpen, Intersentia, 2005, 93.
80
onderhandelen, is het op basis van de rechtsmisbruik mogelijk om de afbrekende partij te dwingen om zijn vrijheid normaal uit te oefenen. Dit houdt dan in dat hij wordt gedwongen verder te onderhandelen. Doordat de rechter echter de mogelijkheid bezit om schadeherstel bij equivalent te bevelen, rekening houdend met de omstandigheden, zal hij in de praktijk ook oordelen dat verdere onderhandelingen niet gewenst zijn. Ik sluit mij aan bij het merendeel van de rechtleer die stelt dat de rechtsvraag van de verschillende toepasbare grondslagen op de culpa in contrahendo weinig praktisch belang heeft in geval voor schadeherstel.346 Bijna unaniem lijken ook de rechters het eens dat gedwongen onderhandelingen een te grote inbreuk zijn op de contractvrijheid.
2. De omvang van het schadeherstel in geval van onrechtmatig afgesprongen onderhandelingen 174. In dit onderdeel wordt nagezien voor welke schadeposten de rechters een schadevergoeding toekennen aan de benadeelde partij. Hierbij wordt traditioneel een onderscheid gemaakt tussen het negatief en het positief contractbelang. In België bestaat er enige onzekerheid en onenigheid rond de vraag op welke men aanspraak kan maken en of het mogelijk is om voor beiden een vergoeding te verkrijgen. Eerst volgt een korte uitleg van de begrippen negatief en positief contractbelang, waarna de rechtspraak wordt geanalyseerd om zo te ontdekken welke schadeposten de rechtspraak toekent om tot een antwoord proberen te komen op de gestelde vraag. Daarnaast wordt ook onderzocht wat het niveau is van het bedrag die de rechtspraak toekent in geval van schadevergoeding. Ten slotte komt een korte uiteenzetting in verband met de vergoeding die partijen eventueel kunnen verkrijgen voor mogelijke voordelen die de tegenpartij haalde uit de onderhandelingen.
2.1.
Het negatief en positief contractbelang: een verduidelijking van de begrippen
175. Het negatief contractbelang wordt ook wel eens de reliance interest genoemd. Door middel van het negatief contractbelang tracht de rechter de schadelijdende partij terug in de toestand te plaatsen waarin deze laatste zich zou hebben bevonden indien er geen onderhandelingen hadden plaatsgevonden tussen de betrokken partijen.347 De doelstelling is dus de restitution in integrum.348 In het kader hiervan worden dan alle gemaakte kosten in hoofde van de schadelijder vergoed. Ook wordt aanvaard dat morele schade in hoofde van de benadeelde partij kan vergoed worden. Er is bijvoorbeeld sprake van morele schade wanneer de geloofwaardigheid van de onderneming van de schadelijder werd aangetast of
346
F. T’ KINT, « Négociation et conclusion du contrat » in X. DIEUX, J.F. ROMAIN, P. VAN OMMESLAGHE, Les obligations contractuelles, Jeune barreau, Bruxelles, 1984, 24-25. 347
A. DE BOECK, “De precontractuele aansprakelijkheid anno 2010” in S. STIJNS, I. SAMOY, A. DE BOECK, (eds.),in Verbintenissenrecht, Brussel, Die Keure, 2010, 12. 348
E.H. HONDIUS, “General Report” in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 22.
81
zijn reputatie.349 Het is een vergoeding voor de daadwerkelijk geleden schade.350 Men spreekt van de damnum emergens. Tot zover is men het in de rechtsleer eens. 176. Er bestaat daarentegen nog enige onduidelijkheid rond de betekenis van een van de gehanteerde begrippen in het kader van schadevergoeding in de precontractuele fase. Aan de ene kant bestaat er namelijk rechtsleer waarin de lucrum cessans ook als een onderdeel van het negatief contractbelang wordt aanzien.351 De lucrum cessans houdt dan een schadevergoeding in dat de gemiste kans voorstelt voor de benadeelde partij om een alternatief contract te sluiten met een derde. Het betreft de misgelopen winst die zou zijn voortgekomen uit gesprekken met een derde partij. Hier wordt het begrip een enge betekenis toegedragen. Daar staat tegenover dat een ander deel van de rechtsleer een ruimere betekenis toekent aan de lucrum cessans. In deze visie betekent het begrip de winst die de benadeelde partij in het algemeen moest derven te wijten aan de onrechtmatig afgebroken onderhandelingen.352 Dit kan bijvoorbeeld een gederfde winst zijn doordat er vertraging werd opgelopen om nieuwe projecten op te starten. In deze zienswijze is de winst die men derfde door een voorstel van een derde af te slagen omdat men reeds met de andere partij gesprekken had aangeknoopt, slechts een onderdeel van de lucrum cessans, en niet een de enige betekenis van dit begrip.353 In het opzicht van deze redenering bestaat er dus een tweede vorm van lucrum cessans, die dan als het positief contractbelang wordt aangeduid. Men is het wel weer algemeen eens over wat er onder het positief contractbelang of expectation interest moet worden verstaan. Hiermee wordt schadevergoeding gevorderd voor de winst die de benadeelde partij had kunnen maken indien de onderhandelingen niet onrechtmatig werden afgebroken en het besproken contract effectief tot stand kwam. Men moet niet alleen het bewijs leveren van de winst waarop men aanspraak had kunnen maken, maar ook van het gegeven dat het contract daadwerkelijk tot stand zou zijn gekomen zonder het foutief gedrag van de afbrekende partij. 177. In beginsel wordt het negatief contractbelang algemeen aanvaard in ons rechtssysteem. De schadelijdende partij kan dus zijn gemaakte kosten in geval van onrechtmatig afgebroken onderhandelingen verhalen op de tegenpartij. Hierbij moet evenwel worden opgemerkt dat in dit geval tevens een terughoudende houding van de rechter moet worden ingenomen, vermits het algemeen uitgangspunt de contractvrijheid is. Hieruit volgt dat de rechter ook ervan moet uitgaan dat de gemaakte kosten in de onderhandelingsfase als een gewoonlijke ondernemingsrisico op elk van de partijen rust. Pas wanneer de afgesprongen
349
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 155. 350
G. SCHRANS, “De progressieve totstandkoming der contracten”, TPR 1984, 8.
351
A. DE BOECK, “De precontractuele aansprakelijkheid anno 2010” in S. STIJNS, I. SAMOY, A. DE BOECK, (eds.) Verbintenissenrecht, Brussel, Die Keure, 2010, 12. 352
G. SCHRANS, “De progressieve totstandkoming der contracten”, TPR 1984, 8.
353
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 156.
82
onderhandelingen als een onrechtmatige handeling worden beschouwd, kan de benadeelde partij zijn nutteloze kosten gemaakt tijdens de onderhandelingen verhalen op de afbrekende partij. 178. Het positief contractbelang wordt daarentegen niet positief onthaald door het merendeel van de rechtspraak en rechtsleer.354 Een eerste tegenargument betreft het probleem ingevolge de bewijslevering. Zoals eerder al vermeld, moet het slachtoffer kunnen aantonen dat het onderhandelde contract wel zou gesloten zijn indien er geen foutieve afbreking van de onderhandelingen door de tegenpartij had plaatsgevonden. In de praktijk is dit evenwel bijna onmogelijk te bewijzen, aangezien het succesvol afronden van de onderhandelingen gevolgd door het tot stand komen van een contract van meerdere factoren kan afhangen.355 Het is niet mogelijk om met zekerheid de vraag: “wat als…dan…” te beantwoorden. Een tweede inhoudelijk argument tegen de toekenning door de rechter van een positief contractbelang betreft het steeds terugkerende principe van contractvrijheid. Gezien de vrijheid van de partijen om te onderhandelen en te bepalen of men een contract wil sluiten of niet, kunnen de partijen geen aanspraak maken op een “contrat-sanction”, zijnde een aanspraak op het daadwerkelijk sluiten van de onderhandelde overeenkomst.356 179. Dit moet echter genuanceerd worden. Er moet immers de vraag worden gesteld of het alsnog niet mogelijk is om schade te vergoeden, geleden ingevolge het verlies van de kans om een overeenkomst met de afbrekende partij te sluiten. Het is pas mogelijk om zich op het verlies van een kans te beroepen, indien het om een zeer sterke kans gaat. In de rechtsleer wordt geargumenteerd dat de kans op het sluiten van een contract, zonder de onrechtmatige afbreking van de onderhandelingen, eerder klein is. Er moet immers rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat een van de partijen de onderhandelingen alsnog rechtmatig had kunnen afbreken wegens geldige redenen of dat de onrechtmatige afbrekende partij nooit de intentie heeft gehad om op een serieuze wijze te onderhandelen. In dit geval heeft de kans eigenlijk nooit bestaan.357 Het komt er uiteindelijk op neer dat de rechter in elke zaak aan de hand van de specifieke omstandigheden concreet moet beoordelen of er sprake was van een kans. Net als bij de beoordeling van de onrechtmatigheid van afgebroken onderhandelingen, behoeft het bepalen van de schadevergoeding een casuïstische aanpak. De grootte van de verloren kans om een contract te hebben gesloten indien er geen onrechtmatige afbreking was van de gesprekken, kan bijvoorbeeld beoordeeld worden aan de hand van het stadium van de gesprekken. Indien deze reeds vergevorderd waren, kan
354
L. CORNELIS, «La responsabilité précontractuelle, conséquence éventuelle du processus précontractuel », TBBR, 1990, 420 ; M. VANWIJCK-ALEXANDRE, « La réparation du dommage dans la négociation et la formation du contrats », Ann. Fac. Dr. Lg. 1980, 33-34. 355
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, afl. 3, 156. 356
A. DE BOECK, “De precontractuele aansprakelijkheid anno 2010” in S. STIJNS, I. SAMOY, A. DE BOECK, (eds.), Verbintenissenrecht, Brussel, Die Keure, 2010, 12. 357
M. VANWIJCK-ALEXANDRE, « La réparation du dommage dans la négociation et la formation du contrats », Ann. Fac. Dr. Lg. 1980, 33.
83
volgens sommige rechtsleer een positief contractbelang toegekend worden.358 Ook kan het zijn dat er rekening wordt gehouden met de hoedanigheid van de partijen, zoals bijvoorbeeld welk beroep zij uitoefenen.359
2.2. Een analyse van toegekende schadeposten in de rechtspraak op basis van het negatief contractbelang 180. Wat betreft het negatief contractbelang, kunnen diverse schadeposten worden onderscheiden. Vermits er tal van soorten geleden schade bestaan, zal er geen exhaustieve opsomming volgen van mogelijke schadeposten. Wel worden enkele schadeposten besproken die vaak voorkomen en wat meer aandacht verdienen. a. Vergoeding van onderhandelingen
de
gemaakte
kosten
naar
aanleiding
van
de
181. Aangezien het doel van het schadeherstel erin bestaat om de benadeelde terug in dezelfde toestand te plaatsen als dat van voor de onderhandelingen, is het vanzelfsprekend dat de rechter de vergoeding zal bevelen van de gemaakte kosten in het kader van deze onderhandelingen. Om deze schadevergoeding te verkrijgen dient de benadeelde wel het bewijs van de kosten te leveren, alsook het bewijs van causaal verband tussen de kosten en de onderhandelingen. Bovendien moet ook ondubbelzinnig bewezen worden dat de schade persoonlijke schade is in hoofde van de eiser. Er kan logischerwijze geen schade worden gevorderd geleden door een derde.360 182. De kosten zijn zeer variërend en verschillen naar gelang de zaak. In het verleden werden volgende kosten reeds vergoed: het honorarium van een architect voor de door hem gegeven adviezen en geleverde prestaties361, een begonnen onderzoek362, de publiciteit bij de lancering van nieuwe producten363, de tussenkomst van een advocaat364, de bestelling
358
B. DE CONINCK, “Le droit commun de la rupture des négociations précontractuelles” in X., Le processus de formation du contrat. Contributions comparatives et interdisciplinaires à l'harmonisation du droit européen, Brussel, Bruylant, 2002, 37. 359
Luik 15 november 1993, JLMB 1993, 563.
360
Rb. Brugge 3 februari 2004, TGR 2004, 10.
361
Gent 9 november 1993, RW 1993-94, 1236.
362
Kh. Luik 20 december 1984, Jur.Liège 1985, 149-150.
363
Brussel 5 februari 1992, JT 1993, 131.
364
Kh. Kortrijk 12 december 2007, TBH 2009, 913.
84
van wagens en de stockagekosten ervan365 en de voorbereidingen van het onderhandelde contract366. 183. Doordat de benadeelde altijd eerst het bewijs moet leveren van de gemaakte kosten, kan dit in de praktijk soms voor enige problemen zorgen.367 Zoals voordien reeds bleek, zijn onderhandelingen niet duidelijk afgelijnd en worden zij niet volgens nauwkeurig bepaalde regels gevoerd. Ze zijn complex en bestaan soms uit veel over een weer overleg en nieuwe voorstellen, al dan niet mondeling. Het bewijs van de kosten kan dan soms verloren gaan in de chaos. Daarom is het aangeraden, om afhankelijk van de omstandigheden, in een soort van precontractuele afspraak een schadebeding vast te leggen indien de onderhandelingen al vergevorderd zijn of er grote kosten moeten worden gemaakt. Hierin moet dan worden bepaald welke kosten de partijen moeten terugbetalen indien de onderhandelingen afspringen.368 b. vergoeding voor de geïnvesteerde tijd in de onderhandelingen 184. Naast toekenning van vergoeding van de kosten die de benadeelde bewijst te hebben geleden wegens de onrechtmatig afgesprongen onderhandelingen, kan er door de rechter een schadevergoeding worden opgelegd voor de verloren tijd. Indien de benadeelde kan aantonen dat hij een bepaalde tijdsinvestering heeft gemaakt in het kader van de onderhandelingen, kan hij hiervoor herstel verkrijgen. Zo oordeelde de rechtspraak reeds dat de verloren uren in het onderzoek naar aanleiding van de gesprekken tot schadevergoeding kunnen leiden.369 Ook het verlies van tijd bij het nastreven van het tot stand komen van een concessieovereenkomst370 als de vele verloren uren specifiek betrekking hebbende op de onderhandeling van een koop371 creëren een recht op schadevergoeding. Dit laatste voorbeeld toont tenslotte aan dat de mogelijke vergoedingen gebaseerd op deze schadepost niet mogen onderschat worden. In casu kon door middel van documenten het precies aantal uren worden bepaald die aan de onderhandelingen waren gewijd. De rechter stelde vast dat er 300 uur gepresteerd was door de benadeelde partij en vermenigvuldigde dit bedrag met een forfaitair bepaalde 120 euro per uur, waardoor deze schadepost uiteindelijk uit 36. 000 euro bestond.
365
Rb. Dendermonde, 5 maart 2004, RGDC 2006, 554.
366
Luik 26 juni 2008, JLMB 2011, 445.
367
Kh. Kortrijk 12 december 2007, TBH 2009, 912.
368
M. VANWIJCK-ALEXANDRE, « La réparation du dommage dans la négociation et la formation du contrats », Ann. Fac. Dr. Lg. 1980, 25. 369
Kh. Luik 20 december 1984, Jur.Liège 1985, 151.
370
Brussel 5 februari 1992, JT 1993, 131.
371
Luik 26 juni 2008, JLMB 2011, 446.
85
c. vergoeding voor de lucrum cessans door verloren initiatieven met derden 185. Het negatief contractbelang kan ook bestaan uit de gederfde winst van het slachtoffer, voortvloeiend uit het gegeven dat hij geen gesprekken heeft aangeknoopt met derde partijen zodat hij andere mogelijkheden om de contracteren heeft mislopen.372 Het slachtoffer begaat zelf geen fout door een andere interessante opportuniteit met derden af te slaan. Hij bevond zich namelijk in het midden van onderhandelingen met een partij die het vertrouwen heeft gewekt dat er een overeenkomst zou worden gesloten.373 Dit heeft daarom tot gevolg dat de afbrekende partij die het vertrouwen wekte, moet instaan voor de gederfde winst van verloren initiatieven met derden. Bij het beoordelen van de lucrum cessans in deze betekenis, moet de rechter volgens BOLLEN een onderscheid maken tussen twee situaties. De eerste situatie bestaat er in dat de partijen in de precontractuele fase de exclusiviteit van de onderhandelingen hebben bedongen, waardoor de benadeelde partij aanspraak kan maken op de gederfde winst voor verloren initiatieven. Hij zal hier geen vergoeding voor krijgen in de tweede situatie, waarin er nog geen exclusiviteit werd bedongen.374 Mijns inziens dient deze redenering genuanceerd te worden, vermits in dit werk reeds eerder werd aangetoond dat een bepaald stadium van de precontractuele fase sowieso de exclusiviteit van de onderhandelingen met zich meebrengt, zonder dat dit werd bedongen. Men kan bijvoorbeeld denken aan het beginselakkoord, dat uit zichzelf het verbod oplegt om met derden te contracteren. Volgens mij moet dan ook niet echt dit onderscheid worden gemaakt. De rechter hanteert bij de beoordeling van onrechtmatig afgebroken onderhandelingen immers het criterium van vertrouwen. Indien er een rechtmatig vertrouwen werd gewekt in hoofde van het slachtoffer dat het contract zou gesloten worden, zal de afbreking van onderhandelingen als onrechtmatig kunnen beschouwd worden en zal ook de vordering van schadevergoeding voor verloren initiatieven met derden kunnen worden toegewezen. Hierdoor dacht het slachtoffer immers dat hij niet meer met derden moest onderhandelen. De gehanteerde standaard van het gewekte vertrouwen is dus voldoende en streng genoeg om te bepalen of men recht heeft op deze gederfde winst, zonder dat de exclusiviteit hierbij moet betrokken worden. 186. Nogmaals dient ook hier aangestipt te worden dat het bewijs met betrekking tot deze schadepost van belang is. Het dient met andere woorden vast te staan dat men de mogelijkheid om met een derde te onderhandelen en eventueel te contracteren heeft mislopen. Het slachtoffer moet met concrete bewijzen afkomen dat hij een gelegenheid gemist heeft. 375 De loutere veronderstelling van een gemiste kans volstaat niet.376 Doordat
372
Dit werd uitdrukkelijk aanvaard in: Brussel 5 februari 1992, JT 1993, 131.
373
M. VANWIJCK-ALEXANDRE, « La réparation du dommage dans la négociation et la formation du contrats », Ann. Fac. Dr. Lg. 1980, 29. 374
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 157. 375
M. VANWIJCK-ALEXANDRE, « La réparation du dommage dans la négociation et la formation du contrats », Ann. Fac. Dr. Lg. 1980, 30. 376
Antwerpen 19 maart 2001, TBH 2002, 123.
86
ook hier het bewijs moeilijk te leveren is dat men daadwerkelijk een contract met een derde zou hebben gesloten, wordt er aanvaard dat de gemiste kans moet worden aangetoond. Tenslotte wordt opgemerkt dat het in deze schadepost enkel gaat om de gederfde winst van het slachtoffer door de verloren initiatieven met derden tijdens de onderhandelingen. De schade die men lijdt om een andere partij te zoeken na het afbreken van onderhandelingen, is geen element van schade en moet niet worden vergoed.377
2.3. De tegenstrijdige standpunten in de rechtspraak omtrent het positief contractbelang 187. De discussie in de rechtsleer met betrekking tot de vraag of er al dan niet een positief contractbelang mag worden toegewezen aan het slachtoffer, speelt ook door in de rechtspraak. De meerderheid van de rechtspraak is desondanks van oordeel dat er geen positief contractbelang kan worden gegeven. Deze opinie is niet verrassend, vermits de Belgische rechtspraak zich nog altijd terughoudend opstelt bij de beoordeling van de onrechtmatigheid van afgesprongen onderhandelingen en de rechtsgevolgen hiervan. Weeral wordt de voorkeur gegeven aan de contractvrijheid. Bovendien stelt de rechtspraak dat er geen vergoeding voor gederfde winst van het boogde contract kan worden gegeven, aangezien de partijen tijdens de precontractuele fase geen recht hebben verkregen op een contract.378 188. Toch zijn er hier en daar uitspraken te vinden van rechters die menen dat het toekennen van een positief contractbelang geen kwaad kan en bijgevolg mogelijk is. Vooral het hof van beroep te Antwerpen heeft er niet voor teruggeweken om zijn voorkeur te uiten voor gederfde winst voortvloeiend uit de overeenkomst waarover werd onderhandeld. In het meest recente arrest van het hof van beroep te Antwerpen379 had de schadelijdende partij een toestel “Respitic” ontworpen. Tijdens de onderhandelingen werd het toestel op aanvraag van de tegenpartij meerdere malen gewijzigd. De onderhandelingen gingen over de voorwaarden waaronder de tegenpartij tot verdeling van dit toestel zou overgaan. Uiteindelijk werden ze afgebroken door de kandidaat-verdeler. Het hof oordeelde dat het om een foutieve daad ging en dat deze fout in rechtstreeks oorzakelijk verband stond met de door het slachtoffer geleden schade wegens de onrechtmatige weigering van de tegenpartij om het ontwikkelde ademhalingstoestel Respitic te verdelen.380 De schadelijdende partij had vergoeding voor de winstderving gevorderd van de niet tot stand gekomen overeenkomst. Deze schadepost werd door de tegenpartij betwist, aangezien deze stelde dat er geen winstderving die de niet tot stand gekomen overeenkomst had kunnen opleveren, mogelijk is. Het hof willigde de vordering van de benadeelde partij in en motiveerde dat het positief
377
Kh. Kortrijk 12 december 2007, TBH 2009, 913.
378
Luik 26 juni 2008, JLMB 2011, 446.
379
Antwerpen 19 maart 2001, TBH 2002, 120-123.
380
Antwerpen 19 maart 2001, TBH 2002, 122.
87
contractbelang in de precontractuele fase wel degelijk kan vergoed worden, op voorwaarde dat de tegenpartij in hoofde van de schadelijder het vertrouwen heeft gewekt dat de overeenkomst zou worden gesloten. In casu was dit naar oordeel van het hof het geval. De vergoeding van deze schadepost werd ex aequo et bono begroot, gezien er geen vaststaande elementen voorhanden waren zoals een akkoord over de voorwaarden waaronder de distributie zou geschieden, alsook gezien de aanwezigheid van onbekende factoren, die het moeilijk maken met zekerheid te zeggen hoe het product op de markt zou aanslaan.381 189. In een iets oudere zaak oordeelde het hof van beroep te Antwerpen382 al eens dat het positief contractbelang moet worden toegekend wanneer de afbrekende partij een onzorgvuldigheid begaat door het vertrouwen bij zijn tegenpartij te wekken dat de onderhandelde overeenkomst zou worden gesloten. Hoewel het hof net als in het eerder besproken arrest enkele keren het woord “onzorgvuldig” laat vallen, is het duidelijk dat het hof de gederfde winst van de onderhandelde overeenkomst vergoedt op basis van het feit dat er een rechtmatig vertrouwen werd gewekt op het tot stand komen van de overeenkomst. Hierbij sluit het hof van beroep zich aan bij de in ons land zichtbare evolutie naar erkenning van de vertrouwensleer bij onrechtmatig afgebroken onderhandelingen. Op basis van deze leer is het inderdaad mogelijk om een vergoeding van de expectation interest te verkrijgen.383 In casu had een onderneming aan een reisagent de opdracht gegeven om een groepsreis te organiseren. Over een periode van meer dan een halfjaar had de reisagent diverse voorbereidingen getroffen, waren er uitgebreide contacten gelegd tussen de onderhandelaars en had de reisagent zelfs al een voorbereidingsreis georganiseerd. Het hof oordeelde uit deze omstandigheden dat er al sprake was van een beginselakkoord en dat de reisagent gewettigd erop kon vertrouwd hebben dat de overeenkomst tot stand zou komen. Kort voor het vertrek haakt de opdrachtgever af met de mededeling dat een concurrent gunstigere voorwaarden bood. Door het gerechtvaardigd vertrouwen kon er volgens het hof een vergoeding worden toegekend voor de gederfde winst die zou ontstaan zijn indien de overeenkomst wel was gesloten. 190. In het verleden leek het hof van beroep te Luik eveneens van oordeel te zijn dat te toekenning van een positief contractbelang moet kunnen. Ook dit hof velde twee arresten waarin het een vergoeding voor deze gederfde winst toekende. In een eerste zaak had een aannemer op vraag van de tegenpartij die de bouw van twee zalen plande, een offerte gegeven van de geraamde kostprijs voor hun diensten. Er volgden onderhandelingen over de prijs en voorwaarden van de overeenkomst. Uiteindelijk liet de kandidaat-opdrachtgever aan zijn kandidaat-aannemer weten dat hij niet langer meer geïnteresseerd was aangezien hij reeds een vaststaande en definitieve opdracht had gegeven aan een andere aannemer. Het hof van beroep te Luik oordeelde dat er in casu reeds sprake was van een
381
Antwerpen 19 maart 2001, TBH 2002, 123.
382
Antwerpen 22 maart 1994, RW 1994-95, 296.
383
A. DE BOECK, “Precontractuele aansprakelijkheid” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Mechelen, Kluwer, losbl., 10.
88
beginselakkoord en dat de schadelijdende partij alle kans heeft verloren om het onderhandelde contract tot stand te zien komen en het uit te voeren. Daardoor is er sprake van gederfde winst met betrekking tot het onderhandelde contract. Het hof achtte om deze redenen de vergoeding voor het positief contractbelang mogelijk.384 In een tweede arrest aanvaardde het hof van beroep te Luik nogmaals de mogelijkheid van het positief contractbelang tijdens de precontractuele fase. Het betrof dit maal de onderhandeling van een franchiseovereenkomst met de onderneming Quick voor een vestiging op een nieuwe locatie. Uiteindelijk besloot de franchisegever dat de overeenkomst niet meer opportuun is en breekt de onderhandelingen af. Het hof vond dat de benadeelde partij om via de schadevergoeding terug in zijn oorspronkelijke toestand te kunnen geplaatst worden, ook vergoeding moest krijgen van de lucrum cessans van de franchiseovereenkomst. Hij oordeelde dat vergoeding voor deze schadepost gerechtvaardigd was aangezien er reeds sprake was van een beginselakkoord en door de onderhandelingen af te breken de benadeelde partij de kans werd ontnomen op de tot standkoming van de franchiseovereenkomst.385 Een recent arrest van het hof van beroep te Luik lijkt echter een halt toe te roepen aan de vergoeding van het positief contractbelang.386 In casu ging het ook om de onderhandeling met betrekking tot de bouw van een onroerend goed, meer bepaald een appartementsgebouw. Er werd meermaals heen en weer onderhandeld over de prijs en bovendien al een architect aangesproken, wanneer plots de opdrachtgever van het project de onderhandelingen met de kandidaat-aannemer afbrak. Vervolgens bleek dat de opdrachtgever een andere aannemer had gevonden die voor een meer voordelige prijs het appartementsblok kon bouwen. Bij de beoordeling van de vordering op basis van deze schade, stelde het hof dat de partijen in de onderhandelingsperiode niet tot doel hebben om een plicht tot contracteren op te leggen. Aangezien er in casu niet werd aangetoond dat zo’n soort verplichting werd bedongen, kon het slachtoffer geen vergoeding krijgen voor de gederfde winst. Dit alles terwijl het hof nochtans had geoordeeld dat de onderhandelingen reeds een geavanceerd stadium hadden bereikt en de benadeelde partij hierdoor kon geloven dat de overeenkomst tot stand zou komen. Uit dit arrest kan dus voorzichtig afgeleid worden dat het hof heeft willen breken met zijn vroegere rechtspraak met betrekking tot positief contractbelang bij onrechtmatig afgebroken onderhandelingen. 191. Ook bij de lagere feitenrechters zijn er uitspraken te vinden waarin het positief contractbelang wordt aanvaard. Zo oordeelde de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde387 dat het verlies van de winst die de niet tot stand gekomen overeenkomst had kunnen opleveren ook voor vergoeding in aanmerking komt. In casu had de benadeelde partij reeds op vraag van zijn tegenpartij voertuigen besteld, die dan aan de deze laatste zouden worden geleased. De onderhandelingen werden echter afgebroken, terwijl de
384
Luik 28 februari 1997, JLMB 1998, 180-182.
385
Luik 16 januari 1998, JLMB 1998, 600-601.
386
Luik 26 juni 2008, JLMB 2011, 446.
387
Rb. Dendermonde, 5 maart 2004, RGDC 2006, 550-554.
89
benadeelde partij al over de voertuigen beschikte. Er dienen twee opmerkingen te worden gemaakt met betrekking tot de desbetreffende uitspraak. Ten eerste valt op dat de rechtbank van eerste aanleg in dit geval de vergoeding voor het positief contractbelang niet baseert op de vertrouwensleer. Hij steunt zich uitdrukkelijk op de onrechtmatige daad vervat in artikelen 1382-1383 BW. Hij kent de gederfde winst toe, op basis van het principe dat het slachtoffer in een toestand moet worden geplaatst waarin het zich zou bevonden hebben indien de precontractuele fout niet zou zijn begaan. De rechtbank is dus van mening dat de verkoopovereenkomst zonder de culpa in contrahendo in elk geval tot stand zou zijn gekomen. Een tweede opmerking is dat de rechtbank in zijn motivering wijst op de schadebeperkingsplicht die op het slachtoffer rust. Het slachtoffer kon immers de betrokken voertuigen opnieuw verkopen. Daarom kent de rechtbank niet de volledige gederfde winst toe als vergoedbare schade, maar enkel deze die voor de totstandkoming van de nieuwe overeenkomst.388 In een oudere zaak werd het positief contractbelang ook door de rechtbank van koophandel te Brussel389 toegewezen aan de benadeelde partij. Het betrof ditmaal de onderhandeling van een concessieovereenkomst, met betrekking op de verkoop van parfumerie producten in België en Luxemburg. De onderhandelingen werden na het maken van vele investeringen plots afgebroken door een van de partijen, terwijl ze nagenoeg afgerond waren. De schadelijdende partij werd door de rechtbank een vergoeding toegekend voor de gederfde winst van de onderhandelde overeenkomst. De rechtbank oordeelde immers dat er sprake was van verlies van een kans, gezien het feit dat er geen twijfel kon bestaan over de totstandkoming van het contract indien de onrechtmatige afbreking niet had plaatsgevonden. Deze uitspraak werd later evenwel hervormd door het hof van beroep te Brussel390, die niet van dezelfde mening was toegedaan. Het hof ontkende de mogelijkheid om een vergoeding voor een verloren kans te verkrijgen, vermits het hof oordeelde dat het slachtoffer van onrechtmatige afgebroken onderhandelingen geen vergoeding kan krijgen uit het voordeel dat men uit het contract kan halen. 192. Uit de bespreking van deze rechtspraak volgt dat, alhoewel een merendeel van de rechtspraak in België weigert een vergoeding voor het positief contractbelang toe te kennen, er toch een niet te verwaarlozen stroming bestaat in de rechtspraak die wel te vinden zijn voor vergoeding van gederfde winst voortvloeiend uit de overeenkomst die tot stand zou zijn gekomen. Het beginselakkoord zal een determinerende factor zijn bij de toekenning van een vergoeding voor deze schadepost. In de meeste geziene gevallen waarin een positief contractbelang werd erkend, was er namelijk reeds sprake van een beginselakkoord, of waren de onderhandelingen al zeer vergevorderd of bijna op het einde van hun rit. Alhoewel de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde zich baseerde op de artikelen 1382-1383 BW om een vergoeding van de gederfde winst toe te kennen, lijkt de schadepost bij de overige rechtspraak vooral zijn grondslag te vinden bij de vertrouwensleer. Deze evolutie van
388
Rb. Dendermonde, 5 maart 2004, RGDC 2006, 553.
389
Kh. Brussel 3 februari 1988, JT 1988, 516-517.
390
Brussel 5 februari 1992, JT 1993, 131.
90
schadevergoeding voor een positief contractbelang lijkt mij eerder gevaarlijk. Het positief contractbelang behoeft een zeer voorzichtige benadering door de rechtspraak, aangezien de contractvrijheid mijns inziens nog altijd de bovenhand moet verkrijgen. Bovendien, zoals eerder al gesteld, is het zeer moeilijk, zo niet haast onmogelijk, om aan te tonen dat er zonder de onrechtmatige afbreking daadwerkelijk een overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. De erkenning van het positief contractbelang moet dus voorbehouden worden voor de uitzonderlijke gevallen waarin het tot stand komen van de onderhandelde overeenkomst in de toekomst moet vaststaan of zeer waarschijnlijk zijn.
2.4. Toegepaste principes bij de berekening van de omvang van alle geleden schade 193. Indien de rechter uiteindelijk de verschillende schadeposten heeft aangekaart en heeft besloten op welke soorten vergoeding het slachtoffer aanspraak kan maken, moet de rechter vervolgens in concreto de omvang van de schadevergoeding begroten. De omvang van deze schade wordt in principe bepaald volgens de gemeenrechtelijke regels van het schadeherstel.391 Ten eerste moet de rechter zich plaatsen op het moment van uitspraak. Dit betekent dat hij de feiten die zich voordeden na het moment waarop de schade werd geleden, maar voor de uitspraak, mee in acht neemt.392 Het verminderen of vermeerderen van de schade heeft een invloed. Zo wordt er rekening gehouden met het gegeven dat er al een andere overeenkomst met een derde werd gesloten. Ook de gedeelde aansprakelijkheid kan logischerwijze leiden tot een vermindering van de schadevergoeding in hoofde van de tegenpartij, indien het slachtoffer bijvoorbeeld overdadige kosten heeft gemaakt.393 194. Daarnaast wordt er enkel een schadevergoeding toegewezen voor de kosten die door de afbreking van de onderhandelingen nutteloos werden. Indien het slachtoffer via de gemaakte kosten nog een voordeel bekwam, wordt dit mee in acht genomen. Zo worden de kosten gemaakt voor de reclame van producten uitgesloten van de schadevergoeding indien zij een voordeel met zich meebrachten in functie van de verkoop van producten.394 Ook wordt in geval van toewijzing van een schadevergoeding voor de verloren kans om met een derde te contracteren niet altijd de volledige schade vergoed. Rekening houdend met de omstandigheden, bepaalt de rechter soms dat er slechts gedeeltelijke vergoeding wordt toegekend. 195. Vermits het in de meeste gevallen van zowel het negatief als het positief contractbelang haast onmogelijk is om zeer gedetailleerd de schade te beramen, spreekt de rechtspraak
391
M. VANWIJCK-ALEXANDRE, « La réparation du dommage dans la négociation et la formation du contrats », Ann. Fac. Dr. Lg. 1980, 31. 392
393
394
Brussel 5 februari 1992, JT 1993, 131. G. SCHRANS, “De progressieve totstandkoming der contracten”, TPR 1984, 9. Brussel 5 februari 1992, JT 1993, 131.
91
zich over het algemeen over de schadevergoeding uit door middel van een ex aequo et bono beoordeling. Hij begroot bijgevolg de vergoeding op basis van billijke overwegingen.395
2.5. Genoegdoening voor de bijzondere verkregen voordelen voortvloeiend uit de onderhandelingen 196. Als laatste kan opgemerkt worden dat sommige omstandigheden ook een genoegdoening voor voordelen komend uit de onderhandelingen rechtvaardigen. In principe bestaat er dus de mogelijkheid dat partijen een bijzonder en abnormaal voordeel verkrijgen ingevolge de gevoerde onderhandelingen, zonder dat de wederpartij hierdoor noodzakelijk schade leed. Deze bijzondere voordelen moeten onderscheiden worden van de gewoonlijke baten die elke partij mogelijkerwijze uit onderhandelingen kunnen halen. Er is dus bij toekenning van dit soort vergoeding een zekere terughoudendheid van de rechter vereist. Het principe is immers dat eenieder tijdens de onderhandelingsfase voor zijn eigen kosten moet instaan, en deze kosten niet zomaar kan verhalen op de tegenpartij onder het mom van verkregen voordeel in hoofde van deze laatste. Het verschaffen van de gewoonlijke voordelen behoren dan tot het normale bedrijfsrisico van een onderneming.396 Als bijzondere voordelen kan bijvoorbeeld de situatie worden gedacht wanneer een van de partijen uitdrukkelijk om een kostbare prestatie heeft verzocht of dankzij de onderhandelingen een beter zicht kreeg op zijn eigen marktwaarde.397 Ook kan er vergoeding gevraagd worden voor het voordeel dat de afbrekende partij haalde uit gevoerde reclame door middel van een gevelschildering waarin de naam van de afbrekende partij werd vermeld.398 Om eventueel aanspraak te maken op deze genoegdoening, is er geen vereiste van kwade trouw. Indien de onderhandelaar immers te kwader trouw voordeel uit de onderhandelingen zou verkregen hebben, kan men deze schade verhalen op basis van de culpa in contrahendo zoals hierboven besproken. BOLLEN meent dat de vergoeding voor de bijzondere voordelen zijn basis vindt in de leer van verrijking zonder oorzaak.399 Hierdoor zal er ook een zware bewijslast op de schadelijder rusten, aangezien hij de verrijking van zijn tegenpartij moet aantonen, alsmede het bijzondere karakter van de verkregen voordelen. Daarom is het aangeraden om in een precontractuele afspraak, zoals de letter of intent, af te spreken welke kosten moeten worden vergoed door welke partij, indien de onderhandelingen afspringen.400
395 396
Kh. Kortrijk 12 december 2007, TBH 2009, 913. M.R. RUYGVOORN, Afbreken van onderhandelingen, Deventer, Kluwer, 2005, 82.
397
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 156. 398
Kh. Brussel 30 juni 1983, TBH 1984, 458.
399
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 157. 400
M. BOLLEN, “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 157.
92
3. Rechtsvergelijkende noot: Nederland 197. Sinds de leer van precontractuele aansprakelijkheid vanaf het begin van de jaren tachtig van vorige eeuw, ging men in Nederland uit van de gedachte dat het schadeherstel afhangt van de fase waarin men zich in concreto bevindt. De wijze van en omvang van het schadeherstel wordt dus bepaald naargelang het stadium van de precontractuele periode men zich bevindt. In Nederland wordt er net als in België een onderscheid gemaakt tussen het positief en negatief contractbelang. Zij hebben ook dezelfde betekenis als in ons land. Dit betekent dat er in het kader van het negatief contractbelang tevens een vergoeding kan worden toegekend voor gederfde winst. Het gaat meer bepaald om de schade die de benadeelde partij leed doordat hij de kans om met een derde te contracteren heeft verloren. Men spreekt dan van de “lost opportunities”.401 198. Zoals ik bij de bespreking van de Belgische situatie al opmerkte, bestaat er enige verwarring over wat er nu specifiek onder de lucrum cessans wordt verstaan en of het zowel in het kader van het negatief contractbelang als in het positief contractbelang kan gelden. Het is juist deze verwarring met betrekking tot het onderscheid tussen de twee begrippen, die kritiek op deze twee begrippen heeft veroorzaakt in Nederland. VAN DUNNÉ meent dat het onderscheid niet nuttig is en dat het mogelijk is dat de rechter in een concreet geval zowel vergoeding toekent voor de gederfde winst door het missen van een contract met een derde, als een vergoeding voor de gederfde winst voortvloeiend uit het onderhandelde contract dat zonder de afbreking tot stand zou zijn gekomen.402 Er wordt ook opgeworpen dat het onderscheid tussen positief en negatief contractbelang niet belangrijk is, maar wel de vraag of er een causaal verband is tussen de onrechtmatige afgebroken onderhandeling en de geleden schade. De schade die kan toegerekend worden aan de onaanvaardbare afbreking, moet worden vergoed aan de benadeelde partij, ongeacht of om welk soort schade het gaat.403 Niettemin wordt het gemaakte onderscheid tussen het positief en negatief contractbelang ook in Nederland nog steeds algemeen gehanteerd. In wat volgt zal dan ook vooreerst de mogelijkheid van vergoeding van het negatief contractbelang worden besproken. Vervolgens wordt onderzocht of er in Nederland een toekenning van vergoeding voor het positief contractbelang wordt aanvaard. Tenslotte wordt de veelbesproken verplichting tot het dooronderhandelen besproken.
401
C. MAK, “Precontractuele aansprakelijkheid in Nederland” in X., Totstandkoming van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Antwerpen, Intersentia, 2002, 115. 402
M.J. VAN DUNNÉ, “Precontractual Liability. Report for Netherlands” in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 234. 403
C. MAK, “Precontractuele aansprakelijkheid in Nederland” in X., Totstandkoming van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Antwerpen, Intersentia, 2002, 116.
93
3.1.
het negatief contractbelang
199. In het Plas/Valburg arrest oordeelde de Hoge Raad dat vergoeding voor negatief contractbelang ingeval van onrechtmatig afgebroken onderhandelingen mogelijk moet zijn. 404 Het gaat in dit geval om de situatie waarin de onderhandelingen reeds het niveau van het derde stadium bereikten. In het algemeen wordt aanvaard dat de schade bestaande uit de nutteloos gemaakte kosten inderdaad kan verhaald worden op de afbrekende partij. Als voorwaarde voor de toekenning van een vergoeding van deze schadepost, dient net als in België het causaal verband aangetoond te worden tussen de onrechtmatige afbreking van de onderhandelingen en de geleden schade. Tot zover gelijkt de situatie op die van in België. 200. Het punt waarop Nederland wel verschilt van België, is dat men op basis van de drie-fasen leer ook de mogelijkheid aan de benadeelde partij geeft om vergoeding voor een negatief contractbelang te krijgen wanneer de onderhandelingen niet onrechtmatig werden afgebroken. Het betreft met name het tweede stadium, waarbij het afbreken van onderhandelingen nog als gelegitimeerd wordt aanzien. In België kan men enkel tot een schadevergoeding veroordeeld worden indien men aansprakelijk werd gesteld voor een foutieve gedraging. Indien de onderhandelingen rechtmatig werden afgebroken, zullen de kosten tot het normale ondernemingsrisico van beide partijen behoren, zodat zij moeten instaan voor hun eigen gemaakte kosten. In Nederland daarentegen bestaat er de mogelijkheid om alsnog het ondernemingsrisico naar zijn tegenpartij die de onderhandelingen afbrak, over te hevelen. De kosten kunnen dan geheel of gedeeltelijk aan de afbrekende partij worden opgelegd.405
3.2.
Het positief contractbelang
201. Ook in Nederland wordt de mogelijkheid voor een vergoeding van het positief contractbelang in de praktijk over het algemeen niet positief onthaald. Men beseft dat de financiële gevolgen van de plicht om in te staan voor het positief contractbelang zeer verrijkend en nadelig kunnen zijn. Door de vergoeding voor deze schadepost wordt er bijgevolg een nog grotere rol toegekend aan de rol van de leer der afgebroken onderhandelingen, waarbij de contractvrijheid een extra deuk krijgt in de reikwijdte van zijn werking. De gevolgen voortvloeiend uit de erkenning van het positief contractbelang kunnen de economische bedrijvigheid verstoren. Immers, de handelaars zullen zich terughoudend opstellen en niet rap met elkaar beginnen onderhandelen, aangezien er een groot financieel risico is verbonden aan de onderhandelingen.406 Bovendien zou door het aanvaarden van het positief
404
HR 18 juni 1982, NJ 1983, 723.
405
C. MAK, “Precontractuele aansprakelijkheid in Nederland” in X., Totstandkoming van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Antwerpen, Intersentia, 2002, 116. 406
M.R. RUYGVOORN, Afgebroken onderhandelingen en het gebruik van voorbehouden, Deventer, Kluwer, 2009, 318.
94
contractbelang het onderscheid tussen de precontractuele en contractuele fase wegvallen, vermits men een contractueel voordeel kan verkrijgen, zonder dat er in werkelijkheid een contract werd gesloten.407 De opgeworpen argumenten lijken sterk op deze die naar voor worden gebracht in België met betrekking tot het positief contractbelang. 202. Niettemin oordeelde de Hoge Raad eerder al dat het onrechtmatig afbreken van onderhandelingen tot een schadevergoeding van de gederfde winst kan leiden voor de overeenkomst die tot stand zou zijn gekomen. Dit principe werkte de Raad uit in verschillende arresten. De eerste keer dat de Hoge Raad dit principe vooropstelde, was in de zaak Plas/Valburg.408 Indien partijen zich in het derde stadium bevinden, waar het niet meer geoorloofd is om de onderhandelingen af te breken, moet de afbrekende partij de geleden schade van de benadeelde vergoeden die volgt uit het afbreken van onderhandelingen. De benadeelde partij mocht er namelijk op vertrouwen dat in ieder geval een overeenkomst uit de onderhandelingen zou voortvloeien. Daarom moet de benadeelde in de toestand worden gebracht waarin hij zich zou bevonden hebben indien het contract daadwerkelijk tot stand gekomen was. Men kan volgens de Hoge Raad in die toestand worden gebracht door middel van de vergoeding van het positief contractbelang. In de rechtsleer werd na dit eerste arrest opgemerkt dat een schadevergoeding voor deze soort gederfde winst in de praktijk enkel mogelijk kan zijn wanneer de rechter het bewijs van het oorzakelijk verband tussen de onrechtmatige afbreking en de geleden schade niet te streng beoordeelt. Net zoals in België beseft men namelijk dat het bewijs dat er daadwerkelijk een overeenkomst zou worden gesloten indien de onderhandelingen niet onrechtmatig waren afgebroken, zeer moeilijk te leveren is.409 De rechter moet daarom altijd de concrete omstandigheden van het geval mee in ogenschouw nemen. De Hoge Raad heeft met deze opbouwende kritiek in zijn volgend arrest rekening gehouden. Meer bepaald in VSH/Shell410 veranderde de Hoge Raad gedeeltelijk zijn standpunt. Men hoeft niet te bewijzen dat het vaststaat dat de overeenkomst in elk geval tot stand zou zijn gekomen indien de onderhandelingen niet onrechtmatig waren afgebroken. Enkel het bewijs dat het aannemelijk is dat de overeenkomst zou zijn gesloten is voldoende. 203. In de lagere rechtspraak bestaat er enige onenigheid bij de feitenrechters. Net zoals in België zijn de meesten zijn echter van oordeel dat er geen mogelijkheid bestaat om een vergoeding te bevelen voor het positief contractbelang411 terwijl er een klein deel van de rechters oordeelt dat dit wel kan.412 Er bestaat kritiek op het feit dat de feitenrechter enkel de vergoeding van het negatief contractbelang toekennen, zonder daarbij te motiveren waarom
407
C. BOLLEN, “Afbreken van onderhandelingen: de drie mythes van Plas/Valburg. Van drie fasen naar twee stadia in het onderhandelingsproces”, Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2004, 862. 408
HR 18 juni 1982, NJ 1983, 723.
409
C. MAK, “Precontractuele aansprakelijkheid in Nederland” in X., Totstandkoming van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Antwerpen, Intersentia, 2002, 115. 410
HR 23 oktober 1987, NJ 1988, 1017.
411
Rb. Haarlem 14 mei 2008, NJF 2008, 362.
412
Rb. Rotterdam 2 november 2011, LJN BU4847; Rb. Arnhem 14 februari 2007, LJN BA0057.
95
zij wel deze schadepost laten vergoeden en niet die van het positief contractbelang.413 In Nederland bestaat er immers het principe dat vermogensschade zowel bestaat uit het geleden verlies als de gederfde winst, vervat in artikel 6 : 96 BW. Wanneer de afbrekende partij wordt veroordeeld voor het afbreken van de onderhandelingen op basis van de onrechtmatige daad, moet hij de schade vergoeden, geleden door zijn tegenpartij. Artikel 6: 96 BW bepaalt dus wat er onder deze schade moet worden verstaan. Indien de rechter vervolgens enkel het negatief contractbelang, dus het geleden verlies, wil toekennen aan de benadeelde, moet hij motiveren waarom hij niet het ander onderdeel van de vermogensschade toekent, zijnde de gederfde winst.
3.3.
De twijfelachtige verplichting tot dooronderhandelen
204. Het grootste verschilpunt van Nederland in vergelijking met ons land, is het beginsel dat er in bepaalde omstandigheden aanvaard wordt dat de partijen een verplichting kan worden opgelegd om verder te onderhandelen.414 Het betreft dus een uitvoering in natura, die zelfs in kort geding kan worden gevorderd.415 De mogelijkheid bestaat enkel wanneer de onderhandelaars op het moment van het afbreken van de onderhandelingen reeds het derde stadium hadden bereikt. In deze fase is het ingevolge de Nederlandse gevestigde rechtspraak niet meer mogelijk om de onderhandelingen af te breken. Indien men dit toch doet, handelt men onrechtmatig en onaanvaardbaar en kan de rechter het dooronderhandelen bevelen. De rechtspraak moet wel rekening houden met de concrete omstandigheden bij de overweging of hij deze verplichting zal opleggen, zoals bijvoorbeeld de vergevorderdheid van de onderhandelingen, het onderhandelingsgedrag van de partijen, het bestaan van voorbereidende documenten,...416 Vervolgens is het van belang te onderstrepen dat de plicht om door te onderhandelen in geen geval hetzelfde betekent als de plicht om te contracteren. In het laatste geval wordt er een verplichting opgelegd op grond van een reeds bereikte wilsovereenstemming. Indien men dit nog niet heeft bereikt, kan enkel de plicht worden opgelegd om naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid verder te onderhandelen. Deze plicht is dus een inspanningsverbintenis, waarbij de partijen naar hun beste vermogen zich moeten inspannen om een overeenstemming te bereiken en een contract te sluiten. Het is mogelijk dat de onderhandelingen uiteindelijk alsnog afspringen, zonder dat dit ten gevolge van een onrechtmatige handeling is van een van de partijen.417 Hoewel in theorie de afbrekende partij als vorm van schadeherstel kan verplicht worden om verder met zijn tegenpartij te onderhandelen, beseft men ook in Nederland dat dit in de
413
M.R. RUYGVOORN, Afgebroken onderhandelingen en het gebruik van voorbehouden, Deventer, Kluwer, 2009, 325. 414
HR 11 maart 1983, NJ 1983, 585.
415
J. HERBOTS, “De goede trouw in de pre-contractuele rechtsverhoudingen. De problematiek van de afgebroken onderhandelingen”, in BELGISCHE VERENIGING VAN BEDRIJFSJURISTEN EN VLAAMS PLEITGENOOTSCHAP BIJ DE BALIE TE BRUSSEL (ed.), Het contract in wording, Brussel, BVBJ, 1987, 70. 416
B. VOLDERS, Afgebroken contractonderhandelingen in het internationaal privaatrecht, Larcier, Gent, 2008, 35.
417
M.R. RUYGVOORN, Afgebroken onderhandelingen en het gebruik van voorbehouden, Deventer, Kluwer, 2009, 308.
96
praktijk vaak niet echt zinvol is. Men heeft immers weinig aan de plicht tot dooronderhandelen als vorm van schadeherstel, als de relatie tussen de partijen volledig kapot is.418 Soms is het daarenboven niet meer mogelijk, omdat er reeds een overeenkomst met een derde werd gesloten.419
4. Rechtsvergelijkende noot: Frankrijk 205. De situatie met betrekking tot het schadeherstel in Frankrijk is, in tegenstelling tot Nederland, zeer gelijkaardig als die van in België. Dit doelt in de eerste plaats op de beginselen van toepassing op de schadevergoeding bij culpa in contrahendo. Zoals eerder besproken is in Frankrijk namelijk algemeen aanvaard dat de precontractuele aansprakelijkheid zijn grondslag vindt in de aquiliaanse aansprakelijkheid, vervat in de artikelen 1382-1383 Code Civil. Daarom zijn de gemeenrechtelijke principes van het schadeherstel in geval van buitencontractuele aansprakelijkheid ook van toepassing voor de bepaling van de vergoeding voor de geleden schade veroorzaakt door onrechtmatig afgebroken onderhandelingen. Dit betekent dat de schade aan twee voorwaarden moet voldoen, vooraleer de benadeelde van onrechtmatig afgebroken onderhandelingen aanspraak kan maken op schadevergoeding. Ten eerste moet de schade vaststaand en zeker zijn. Ten tweede is er de vereiste dat de schade nog niet reeds vergoed werd.420 206. De Franse rechtspraak en rechtsleer aanvaardt net als in België dat deze voorwaarden zijn voldaan in geval van het negatief contractbelang.421 Deze schade is namelijk al gerealiseerd. Het betreft de bestaande geleden schade die ingevolge het afspringen van de gesprekken niet meer kan worden gedekt door het voordeel dat men uit de uitvoering van het contract kon gehaald hebben. Hieronder ressorteren bijvoorbeeld de gemaakte kosten in het kader van de onderhandelingen of de exploitatie van confidentiële informatie die tijdens de onderhandelingen werd meegedeeld. De vergoeding die in België kan toegekend worden voor morele schade voortvloeiend uit een deuk in de reputatie van de benadeelde, valt ook in Frankrijk onder het begrip negatief contractbelang.422 Het doel is in feite om de benadeelde in een toestand te plaatsen, waarin hij zich zou bevonden hebben, in de veronderstelling dat het voorstel om te contracteren in de eerste plaats nooit werd gemaakt.423
418
C. E. DRION, “Ons onderhandelingsrecht onder handen”, NJb 2005, 1781.
419
M.R. RUYGVOORN, Afgebroken onderhandelingen en het gebruik van voorbehouden, Deventer, Kluwer, 2009, 308. 420
B. DE CONINCK, “Le droit commun de la rupture des négociations précontractuelles” in X., Le processus de formation du contrat. Contributions comparatives et interdisciplinaires à l'harmonisation du droit européen, Brussel, Bruylant, 2002, 35. 421
N. MATHEY, “Contrat de concession et rupture des pourparlers”, CCC 2008, 6.
422
J. SCHMIDT-SZALEWSKI, “La période précontractuelle en droit français”, RIDC 1990, 548-549.
423
P. STOFFEL-MUNCK, “La rupture des pourparlers se dote d'un régime complet et coherent”, JCP E 2004, 738.
97
207. De schade ingevolge de gederfde winst wordt daarentegen zoals in ons land met argwaan benaderd. Dit komt doordat de eerste voorwaarde voor vergoeding van de geleden schade een stok achter de deur zet met betrekking tot de mogelijkheid op schadevergoeding voor gederfde winst. Men voert aan, net zoals in België maar ook Nederland wordt opgeworpen, dat het nooit met zekerheid kan vaststaan dat de onderhandelingen zonder de afbreking ervan, zouden geleid hebben tot het tot stand komen van de overeenkomst. De geleden schade voortvloeiend uit het positief contractbelang is bijgevolg niet vaststaand en zeker. Als antwoord hanteerde men ook de theorie toe van het verlies van een kans. Dit betekent dus dat er moet nagezien worden of de benadeelde partij door de afbreking van onderhandelingen de kans heeft verloren om de onderhandelingen met zijn tegenpartij verder te ontwikkelen en uiteindelijk een overeenkomst te sluiten. De toepassing van deze theorie is dan ook afhankelijk van de concrete omstandigheden. Dit wordt discretionair beoordeeld door de feitenrechter. 208. Ingevolge de theorie van de verloren kans lijkt het bijgevolg in Frankrijk mogelijk om zo aanspraak te maken op de gederfde winst. Deze notie heeft niet enkel betrekking op de situatie waarin men de kans verloor om het onderhandelde contract te sluiten, maar ook op de situatie waarin men het verlies van een kans aantoont om een contract te sluiten met derden.424 Toch blijkt uit de rechtspraak dat de theorie van de verloren kans niet klakkeloos wordt overgenomen. De benadeelde partij heeft immers de zware bewijslast om aan te tonen dat de schade van het verlies van een kans in oorzakelijk verband staat met de onrechtmatige afbraak van de onderhandelingen door zijn tegenpartij. Vaak oordeelt men dat dit causaal verband niet aanwezig is. Het Hof van Cassatie heeft daarenboven al meermaals geoordeeld dat de omstandigheden die een fout uitmaken van de afbrekende partij geen oorzaak vormen van het verlies van de kans om het onderhandelde contract te sluiten.425 Het Hof van Cassatie lijkt dus uitdrukkelijk het positief contractbelang uit te sluiten wanneer de afbrekende partij een fout beging bij de uitoefening van zijn vrijheid om de onderhandelingen te beëindigen.426 Hierdoor blijkt alweer dat ook het hoogste rechtscollege in Frankrijk de voorkeur geeft aan de contractvrijheid. 209. Wat betreft de vorm van het schadeherstel, stemt men in Frankrijk overeen dat het onmogelijk is om een partij te dwingen de onderhandelingen verder te zetten, laat staan de plicht om een contract te sluiten. Waar er in België door sommige rechtsleer wordt opgeworpen dat de uitvoering in natura in theorie niet ondenkbaar is, wordt deze optie bijgevolg in Frankrijk algemeen verworpen. Dit hoeft niet te verbazen, daar men in Frankrijk een groot belang hecht aan de contractvrijheid. Deze vrijheid moet in alle gevallen domineren. Indien de onderhandelingen onrechtmatig worden afgebroken, is het de partijen
424
B. DE CONINCK, “Le droit commun de la rupture des négociations précontractuelles” in X., Le processus de formation du contrat. Contributions comparatives et interdisciplinaires à l'harmonisation du droit européen, Brussel, Bruylant, 2002, 36. 425
Cass. (FR) 7 januari 2009, nr. 07-20.783; Cass. (FR) 20 november 2007, nr. 06-17.289; Cass. (FR) 26 november 2003, nr. 00-10.243. 426
E. CHAVANCE, « Sur le préjudice indemnisable consécutif à une rupture unilatérale des pourparlers portant sur un projet de cession du droit au bail », Loyers et copr. 2009, 91.
98
enkel mogelijk om een schadevergoeding bij equivalent te vorderen. Immers, de rechters kunnen in de sfeer van het verbintenissenrecht hun eigen wil niet in de plaats stellen van die van de contracterende partijen.427 210. Hoewel er in Frankrijk met betrekking tot de toegepaste principes in geval van culpa in contrahendo een algemene overeenstemming bestaat, kan het niet ontkend worden dat de vraag naar schadeherstel van de benadeelde partij zich ook in dit land situeert in een grijze, wazige zone.428 De rechtspraak en rechtsleer heeft al veel helderheid kunnen creëren, maar er bestaat geen grote rechtszekerheid met betrekking tot de vergoeding van het positief contractbelang voor de benadeelde. Het Hof van Cassatie heeft al meermaals deze schadepost afgewezen, maar toch blijven slachtoffers van afgesprongen onderhandelingen proberen om dit positief contractbelang vergoed te zien. Het is daarentegen zoals in ons land wel duidelijk wat er onder het negatief contractbelang valt. In dit geval wordt de benadeelde vergoed voor de geleden schade, zodat hij in zijn oorspronkelijke toestand terechtkomt als van voor de onderhandelingen. Ook is men het eens dat de afbrekende partij nooit kan gedwongen worden om de schade van zijn tegenpartij in natura te herstellen.
427
J. SCHMIDT-SZALEWSKI, “La période précontractuelle en droit français”, RIDC 1990, 554.
428
P. STOFFEL-MUNCK, “La rupture des pourparlers se dote d'un régime complet et coherent”, JCP E 2004, 738.
99
100
Algemeen besluit
211. In België, alsook Nederland en Frankrijk, geldt steeds het principe van contractvrijheid als uitgangspunt. Hierdoor kunnen de onderhandelaars in beginsel vrij en rechtmatig de onderhandelingen afbreken, zonder dat dit een sanctie met zich meebrengt. Zij oefenen dan hun vrijheid om de onderhandelingen af te breken uit. De partijen zijn dan immers nog niet verbonden. Het is evenwel mogelijk dat het afbreken van onderhandelingen toch een onrechtmatige handeling inhoudt. In België en Frankrijk beoordeelt de rechtspraak de onrechtmatigheid van afgesprongen onderhandelingen aan de hand van de begeleidende omstandigheden. Zij hanteren bepaalde criteria om een globaal beeld te vormen van de situatie in concreto. Meer bepaald wanneer de onderhandelingen op een brutale wijze en zonder geldig motief worden verbroken, terwijl deze onderhandelingen op het punt stonden om te slagen, kan tegen de afbrekende partij precontractuele aansprakelijkheid weerhouden worden. Dit geldt ook wanneer de benadeelde partij redelijkerwijze kon verwachten, na veel tijd te hebben geïnvesteerd en kosten te hebben gemaakt, dat het contract zou worden gesloten. In Nederland hanteert de rechtspraak de drie fasen leer, zoals door de Hoge Raad vooropgesteld. Wanneer de onderhandelaars de derde fase bereiken, mogen zij niet meer vrij de onderhandelingen afbreken. Indien een partij dit toch doet, is hij precontractueel aansprakelijk. De onderhandelaars bevinden zich in het derde stadium wanneer de ene partij bij zijn tegenpartij het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat een contract tot stand zou komen. De Hoge Raad heeft daarenboven ook aanvaard dat andere omstandigheden van het geval mee in aanmerking komen bij de beoordeling van de precontractuele aansprakelijkheid. Door ook rekening te houden met de omstandigheden, sluit Nederland wat nauwer aan bij België en Frankrijk. 212. De precontractuele aansprakelijkheid heeft geen specifieke wettelijke basis in alle drie de landen. Om deze reden bestaan er verschillende theorieën die een bepaalde grondslag naar voren brengen als autonome rechtsbron van de culpa in contrahendo. Deze vraag naar de toepasselijke grondslag is evenwel voornamelijk een theoretische discussie. In Frankrijk geldt de aquiliaanse aansprakelijkheid op basis van de artikelen 1382-1383 CC als grondslag. Dit wordt algemeen aanvaard. In België is het merendeel van de rechtsleer dezelfde mening toegedaan. Een minderheid roept andere beginselen in als autonome grondslag, zoals de goede trouw, de vertrouwensleer en het rechtsmisbruik. Op te merken valt dat het Hof van Cassatie recent heeft geoordeeld dat rechtsmisbruik kan toegepast worden op de uitoefening van contractvrijheid. In Nederland wordt ook de onrechtmatige daad als basis gebruikt bij onrechtmatig afgebroken onderhandelingen. Toch kan in dit land een evolutie waargenomen worden, waarbij ook de beginselen van redelijkheid en billijkheid door een groot deel van de rechtsleer worden gehanteerd als grondslag. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid dat de partijen tijdens de onderhandelingen bepaalde voorafgaande, begeleidende en voorbereidende afspraken sluiten. Deze afspraken kunnen op twee wijzen een invloed uitoefenen. Aan de ene kant kan het zijn dat de partijen zich door middel van zo’n afspraak contractueel verbinden, waardoor de niet uitvoering ervan wegens het afbreken van onderhandelingen tot contractuele aansprakelijkheid leidt. Aan de andere kant is het mogelijk dat de partijen nog niet contractueel gebonden zijn, maar dat de afspraak wel leidt tot een verhoogde zorgvuldigheidsplicht.
101
213. Indien de rechter vaststelt dat de onderhandelingen onrechtmatig afgebroken zijn, kan de benadeelde partij aanspraak maken op schadeherstel. In België en Frankrijk wordt de uitvoering in natura als schadeherstel met betrekking tot afgebroken onderhandelingen, uitgesloten. Dit betekent dat de afbrekende partij niet kan gedwongen worden om verder te onderhandelen met de schadelijdende partij, laat staan een contract te sluiten. In Nederland werd de verplichting tot dooronderhandelen vooropgesteld door de Hoge Raad. In de praktijk is het dooronderhandelen evenwel niet altijd wenselijk. De schadevergoeding bij equivalent wordt in Frankrijk en België toegekend volgens de algemene principes van de extracontractuele aansprakelijkheid. Zo kan, mits bewijs van de schade en het causaal verband met de fout, het negatief contractbelang vergoed worden. Het positief contractbelang is daarentegen over het algemeen niet erkend als vergoedbare schadepost. Het Franse Hof van Cassatie heeft dit uitdrukkelijk uitgesloten. In België daarentegen bestaat er een deel van de rechtspraak die meent dat de gederfde winst voor het niet tot stand komen van de onderhandelde overeenkomst wel kan vergoed worden. De Hoge Raad in Nederland heeft de mogelijkheid voor vergoeding van het positief contractbelang erkend. Dit wordt evenwel niet algemeen positief onthaald in de rechtsleer als in de lagere rechtspraak. Vast staat dat de benadeelde een zware bewijslast draagt. Hij moet kunnen aantonen dat de overeenkomst zonder het afbreken van de onderhandelingen daadwerkelijk tot stand zou zijn gekomen. Dit is in de praktijk vaak niet mogelijk te bewijzen. 214. Kortom, het gebrek aan specifieke wetgeving met betrekking tot de culpa in contrahendo heeft ertoe geleid dat de rechtspraak en rechtsleer genoodzaakt waren om zelf een duidelijk kader voor de precontractuele aansprakelijkheid te scheppen. Bij nader onderzoek blijkt dat er over de meeste zaken een overeenstemming bestaat in de rechtspraak en rechtsleer en dat er vaak dezelfde principes worden toegepast. Toch bevinden sommige elementen van de leer van de culpa in contrahendo zich nog in een grijze zone, zoals bijvoorbeeld de vraag welke grondslag kan toegepast worden en of het positief contractbelang kan vergoed worden. Mijns inziens is de oplossing niet te vinden in het creëren van een specifieke wettelijke regeling en heeft de rechtspraak als taak om duidelijkheid te scheppen. Daarbij mag de contractvrijheid niet uit het oog worden verloren. In België is er een ietwat gevaarlijke evolutie bezig, waarin de contractvrijheid van de afbrekende partij steeds vaker moet inbinden voor het gerechtvaardigd vertrouwen in hoofde van de benadeelde partij. De rechtspraak moet zich hiervoor behoeden. Om een optimaal handelsverkeer te behouden, dient het immers mogelijk te zijn dat partijen gemakkelijk met elkaar in onderhandeling treden. Het lijkt dat de Hoge Raad in Nederland dit ook ingezien heeft. In de laatste uitspraak heeft de Hoge Raad namelijk uitdrukkelijk gesteld dat de contractvrijheid het uitgangspunt is. Bij de (on)rechtmatigheid van afgebroken onderhandelingen moet een strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf worden gehanteerd.
102
Bibliografie
RECHTSPRAAK BELGIË
Cass. 7 oktober 2011, C.10.0227.F.
Cass. 4 september 2000, Arr.Cass. 2000, 1283.
Cass. 13 september 1991, RW 1991-92, 882.
Cass. 20 juni 1988, RW 1989-90, 1425.
Cass. 17 april 1987, RW 1986-1987, 695.
Cass. 11 april 1986, Arr.Cass. 1985-86, 1091.
Cass. 16 december 1982, Pas. 1983, 472.
Cass. 10 december 1981, Arr.Cass. 1981-82, 502.
Cass. 19 mei 1980, JT 1981, 206.
Cass. 11 januari 1978, Arr. Cass. 1978, 561.
Cass. 1 oktober 1976, Pas. 1977, 133.
Cass. 10 september 1971, Arr. Cass. 1972, 3.
Bergen 14 oktober 2008, JT 2008, 758-563.
Luik 26 juni 2008, JLMB 2011, 442-446.
Luik 7 mei 2008, For.ass. 2009, 51-52.
Brussel 15 mei 2007, RAGB 2012, 3-9.
Brussel 6 februari 2007, Bank Fin.R. 2008, 176-179.
Luik 24 april 2007, JLMB 2008, 1795-1799. 103
Luik 19 december 2006, JLMB 2008, 349, noot KOHL, B.
Brussel 18 februari 2002, RW 2003-2004, 1467-1470.
Antwerpen 19 maart 2001, TBH 2002, 120-123.
Luik 16 januari 1998, JLMB 1998, 589-601.
Luik 28 februari 1997, JLMB 1998, 180-182.
Antwerpen 22 maart 1994 RW 1994-95, 296.
Luik 15 november 1993, JLMB 1993, 563.
Gent 9 november 1993, RW 1993-94, 1235-1236.
Brussel 5 februari 1992, JT 1993, 130-131.
Luik 20 oktober 1989, TBH 1990, 521-533, noot DIEUX., X.
Brussel 3 januari 1985, Rev. prat. soc. 1985, 109.
Brussel 14 juni 1984, TBH 1985, 472.
Brussel 15 juni 1983, RW 1983-84, 2771.
Kh. Kortrijk 12 december 2007, TBH 2009, 909-913.
Kh. Brussel 19 januari 1990, TBH 1990, 555-560.
Kh. Brussel 3 februari 1988, JT 1988, 516-517.
Kh. Brussel 24 juni 1985, JT 1986, 236.
Kh. Luik 20 december 1984, Jur.Liège 1985, 149-150.
Kh. Brussel 30 juni 1983, TBH 1984, 450-460.
Kh. Kortrijk 11 april 1963, RGAR 1965, 7364, noot SCORIELS, J.
Rb. Dendermonde, 5 maart 2004, RGDC 2006, 550-554.
Rb. Brugge 3 februari 2004, TGR 2004, 7-10.
Rb. Dinant 16 februari 1994, JLMB 1995, 407. 104
Vred. Gent 18 mei 1999, TGR 1999, 130.
NEDERLAND
HR 12 augustus 2005, NJ 2005, 467.
HR 14 juni 1996, NJ 1997, 481.
HR 31 mei 1991, NJ 1991, 647.
HR 23 oktober 1987, NJ 1988, 1017.
HR 11 maart 1983, NJ 1983, 585.
HR 18 juni 1982, NJ 1983, 723.
HR 15 november 1957, NJ 1958, 67.
Hof Den Haag 6 februari 2007, NJF 2007, 153.
Hof Arnhem 5 april 2005, NJ 2007, 268.
Rb. Rotterdam 2 november 2011, LJN BU4847.
Rb. Rotterdam 21 oktober 2009, NIPR 2010, 307.
Rb. ’s Gravenhage 3 juni 2009, JOR 2009, 45.
Rb. Haarlem 14 mei 2008, NJF 2008, 362.
Rb. Arnhem 14 februari 2007, LJN BA0057.
FRANKRIJK
Cass. (FR) 17 januari 2012, nr. 10-28.509.
Cass. (FR) 7 juli 2011, nr. 1416, 10-23.064.
Cass. (FR) 15 september 2009, nr. 08-11.627.
Cass. (FR) 20 november 2007, nr. 06-17.289.
Cass. (FR) 26 november 2003, nr. 00-10.243.
105
Cass. (FR) 22 mei 1996, nr. 94-13.501.
Cass. (FR) 12 oktober 1993, Express Documents, 12.
Cass. (FR) 31 maart 1992, nr. 90-14.867.
Cass. (FR) 20 maart 1972, Rev. trim. dr. civ. 1972, 779.
Aix-en-Provence 5 april 2012, nr. 2012/ 174.
Montpellier 25 oktober 2011, nr. 10/2421.
Versailles 29 september 2011, nr. 10/03250.
Nancy 7 september 2011, nr. 10/00067.
Dijon 7 april 2011, nr. 10/00763.
Parijs 30 juni 2010, nr. 08/21286.
RECHTSLEER BOEKEN
ASSER, C., EN HARTKAMP, A. S., Verbintenissenrecht. 2: Algemene leer der overeenkomsten, Deventer, Kluwer, 2005, 621 p.
BEATTY, J., SAMUELSON, S., Business Law and the Legal Environment, Standard Edition, South Western, 2007, 1143 p.
BERLINGIN, M., “La formation dynamique du contrat de vente”, in X., Vente. Commentaire pratique, Waterloo, Kluwer, 2007, 36-96.
BROECKX, K., Privaatrecht in de reële en virtuele wereld, Mechelen, Kluwer, 2002, 311 p.
CARTWRIGHT, J. EN HESSELINK, M., Precontractual liability in European private law, Cambridge, Cambridge University Press, 2008, 509 p.
CORNELIS, L., “Precontractual Liability. Report for Belgium” in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 55-90.
106
DAMBRE, M., De huurprijs: analyse van de financiële verbintenissen van de huurder en onderzoek naar de mogelijkheid tot objectivering van de woninghuurprijzen, Brugge, Die Keure, 2009, 598 p.
DE BOECK, A., “De precontractuele aansprakelijkheid anno 2010” in STIJNS,S., SAMOY, I. en DE BOECK, A. (eds.), Verbintenissenrecht, Brussel, Die Keure, 2010, 124.
DE BOECK, A., “Wilsuiting: werkelijke wil - uitgedrukte wil - veinzing” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Commentaar verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 17 p.
DE BOECK, A., “Precontractuele aansprakelijkheid” in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Mechelen, Kluwer, losbl., 29 p.
DE BONDT, W., “Precontractuele aansprakelijkheid” in STORME, M. (ed.), Recht halen uit aansprakelijkheid: IXIe Post Universitaire Cyclus Willy Delva (1992-1993), Gent, Mys & Breesch, 1993, 147-168.
DE CONINCK, B., “Le droit commun de la rupture des négociations précontractuelles” in X., Le processus de formation du contrat. Contributions comparatives et interdisciplinaires à l'harmonisation du droit européen, Brussel, Bruylant, 2002, 17137.
DE CONINCK, B., DELFORGE, C., “La rupture des négociations et le retrait intempestif de l'offre. Régime général et sanctions” in X., Le processus de formation du contrat , Brussel, Larcier, 2004, 73-132.
DE GTOOTE, B., Overzicht van het Burgerlijk Recht, Mechelen, Kluwer, 2005, 746 p.
GHESTIN, J., Traité de droit civil. La formation du contrat, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1993, 976 p.
GOBIET, J., « Les sources des obligations Le contrat: Négociation et formation du contrat - Les sanctions des manquements précontractuels » in X., Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, 2006, 148-189.
HARTKAMP, A.S., SIEBURGH, C.H., Verbintenissenrecht: overeenkomstenrecht deel 3, Deventer, Kluwer, 2010, 669 p.
HERBOTS, J. “De goede trouw in de pre-contractuele rechtsverhoudingen. De problematiek van de afgebroken onderhandelingen”, in BELGISCHE VERENIGING VAN BEDRIJFSJURISTEN EN VLAAMS PLEITGENOOTSCHAP BIJ DE BALIE TE BRUSSEL (ed.), Het contract in wording, Brussel, BVBJ, 1987, 57- 87.
VAN HOECKE, M., Algemene rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer, 1991, 403 p.
Algemeen
107
HONDIUS, E.H., “General Report” in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 15-23.
MAK, C., “Precontractuele aansprakelijkheid in Nederland” in X., Totstandkoming van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Antwerpen, Intersentia, 2002, 99-123.
NIEUWENHUIS, J., Drie beginselen van contractenrecht (diss. Leiden), Deventer, Kluwer, 1979, 305 p.
RUYGVOORN, M. R., Afbreken van onderhandelingen, Deventer, Kluwer, 2005, 116 p.
RUYGVOORN, M. R., Afgebroken onderhandelingen en het gebruik van voorbehouden, Deventer, Kluwer, 2009, 461 p.
SCHMIDT-SZALEWSKI, J., “Precontractual Liability. Report for France” in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law, Deventer, Kluwer, 1991, 147-158.
SCHMIDT-SZALEWSKI, J., “France” in FONTAINE, M., Formation of contracts and precontractual liability, Parijs, ICC, 1990, 89-97.
STICHELBAUT, J., “La période précontractuelle. La rencontre des consentements” in X., Obligations. Traité théorique et pratique, II, Brussel, Kluwer, 2007, 56 p.
STIJNS, S., SAMOY, I., “La confiance légitime en droit des obligations” in X., De bronnen van niet-contractuele verbintenissen , Brugge, die Keure, 2007, 47-98.
STIJNS, S., SMITS, J.M., Inhoud en werking van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Antwerpen, Intersentia, 2005, 449 p.
SWAENEPOEL, E., Toetsing van het contractuele evenwicht , Intersentia, Antwerpen, 2011, 822 p.
SWERTS, K., DEENE, J., VAN MALDEREN, G., VEREECKEN, S., MARCHAND, K., “Toestemming. De overeenkomst: geldigheidsvoorwaarden” in X, Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, 2010, 63 p.
R. TIMMERMANS, De onderhandse koop en verkoop van een onroerend goed door particulieren, Reeks 'Recht en Praktijk', nr. 58., Kluwer, Mechelen, 2009, 200 p.
TJITTES, R.P.J.L., “De afbraak van de aansprakelijkheid voor afgebroken onderhandelingen” in HARTKAMP, A.S. (ed.), Hartkamp variaties, Deventer, Kluwer, 2006, 139-151.
108
T’
VAN DUNNÉ, M. J., Verbintenissenrecht Contractenrecht, Rotterdam, Kluwer, 2004, 921 p.
VAN DUNNÉ, M.J., “Precontractual Liability. Report for Netherlands” in X., Precontractual liability. Reports to the XIIIth congress, International academy of comparative law , Deventer, Kluwer, 1991, 224-238.
VAN OEVELEN, A., CAUFFMAN, C., “Contractvrijheid, contractweigering en antidiscriminatie” in X., Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 439517.
VAN OMMESLAGHE, P., Droit des obligations, Régime général de l’obligation, Théorie des preuves, Brussel, Bruylant, 2010, 517-536.
VOLDERS, B., Afgebroken contractonderhandelingen in het internationaal privaatrecht, Larcier, Gent, 2008, 462 p.
KINT, F., « Négociation et conclusion du contrat » in DIEUX, X., ROMAIN, J.F., VAN OMMESLAGHE, P., Les obligations contractuelles, Brussel, Jeune barreau, 1984, 9-29.
TIJDSCHRIFTEN
BOLLEN, C., “Afbreken van onderhandelingen: de drie mythes van Plas/Valburg. Van drie fasen naar twee stadia in het onderhandelingsproces”, Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2004, 857-866.
BOLLEN, M., “Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst”, TBBR 2003, 136-160.
CHAVANCE, E., « Sur le préjudice indemnisable consécutif à une rupture unilatérale des pourparlers portant sur un projet de cession du droit au bail », Loyers et copr. 2009.
CORNELIS, L., «La responsabilité précontractuelle, conséquence éventuelle du processus précontractuel », TBBR, 1990, 390-425.
DE BERSAQUES, A., « La culpa in contrahendo », RCJB 1964, 277-287.
DE BONDT, W., “Precontractuele aansprakelijkheid”, TBBR 1993, 93-107.
DE KEZEL, E. “De afdwingbaarheid aansprakelijkheidsrecht”, RAGB 2012, 9-12.
DE LY, F., “Letters of intent under recent Belgian case law”, Journal de droit des affaires internationals 1991, 566-568.
van
voorverbintenissen
in
het
109
DIRIX, E., “Gentlemen’s agreements en andere afspraken met onzekere rechtsgevolgen, RW 1985-89, 2136-2146.
DIRIX, E., EN VAN OEVELEN, A., “Kroniek van het verbintenissenrecht (1985-1992) (eerste deel)”, RW 1992-93, 1210-1213.
DUPONT, M., « La culpa in contrahendo: une application particulière de la responsabilité civile », For.ass. 2009, 51-55.
DRION, C. E., “Ons onderhandelingsrecht onder handen”, NJb 2005, 1781.
GEENS, H., “De grondslagen van de culpa in contrahendo”, Jura Falc. 2003-04, 433460.
GHESTIN, J., « La responsabilité délictuelle pour rupture abusive des pourparlers », JCP G 2007, 155.
HESSELINK, M.W., “De schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen in het licht van het Europese privaatrecht”, WPNR 1996, 879-883.
HOCQUET-BERG, S., « Rupture unilatérale de pourparlers précontractuels », Resp.civ.et assur. 2009, 67.
HOUBEN, I., “Rechtshandeling en overeenkomst totstandkoming: precontractuele fase”, TPR 2008, 724-731.
JANSEN, S., “Weigeren te contracteren kan rechtsmisbruik uitmaken”, De Juristenkrant 2011, nr. 238, 1.
KRUITHOF, R., BOCKEN, H., DE LY, F. EN TEMMERMAN, B., “Overzicht van rechtspraak. Verbintenissen (1981-1992)”, TPR 1994, 277-291.
LEVENEUR, L., « Faute dans l'exercice du droit de rompre: quel est le préjudice réparable ? », CCC 2006, 223.
MAK, C., “Aansprakelijkheid voor afgebroken onderhandelingen. Een vergelijking tussen Nederlands recht en de Principles of European Contract Law”, Ars Aequi 2002, 62-70.
MATHEY, N., « Contrat de concession et rupture des pourparlers », CCC 2008, 6.
MARCHANDISE, P., « La libre négociation – Droits et obligations des négociateurs », JT 1987, 621-625.
MARYSSE, S., “Due diligence-onderzoek, bedrog en culpa in contrahendo”, TBBR 2009, 257-263. 110
RUYGVOORN, M. R., “Afgebroken onderhandelingen en de juridische kwalificatie van voorbehouden”, TBR 2010, 664-669.
RUYGVOORN, M.R., “Bestaat de tweede fase uit Plas/Valbrug nog?”, Contracteren 2011, 39-48.
SCHMIDT-SZALEWSKI, J., « La période précontractuelle en droit français », RIDC 1990, 545-566.
SCHRANS, G., “De progressieve totstandkoming der contracten”, TPR 1984, 1-32.
SCORIELS, J., Onrechtmatig afbreken van voorbesprekingen, RGAR 1965, nr. 7364.
STIJNS, S., VAN GERVEN, D. ET W ERY, P., «Chronique de jurisprudence – Les obligations: les sources (1985-1995)», JT 1996, 689-752.
STOFFEL-MUNCK, P., « La rupture des pourparlers se dote d'un régime complet et coherent », JCP E 2004, 738.
STORME, M., “Rechtszekerheid en vertrouwensbeginsel verbintenissenrecht”, TPR 1997, 1861-1929.
STUYCK, J., BUELENS, I., COUNYE, handelsgebruiken”, TBH 1995, 788-805.
TEGETHOFF, M., “Culpa in Contrahendo in German and Dutch Law - a Comparison of Precontractual Liability”, MJ 1998, 341-368.
VAN OEVELEN, A., “Hoofdlijnen in de ontwikkeling van het algemene verbintenissenen overeenkomstenrecht 1964-2000”, TPR 2001, 313-355.
VAN OEVELEN, A., “Juridische verhoudingen en aansprakelijkheid onderhandelingen over commerciële contracten”, DAOR 1990, 43-63.
VANWIJCK-ALEXANDRE, M., « La réparation du dommage dans la négociation et la formation du contrats », Ann. Fac. Dr. Lg. 1980, 17-83.
WILMS, W., “Het recht op informatie in grondslagenonderzoek”, RW 1980-81, 489-520.
ZHANG, Y., JANSEN, M., ROOK, S., POISSONNET, A., “Withdrawing from Pre-contractual Negotiations and the Duty of Good Faith - Harmonising European Views”, Ars Aequi 2007, 487-494.
D.,
in
“Verkoopsweigering
het
het
en
Belgisch
eerlijke
bij
verbintenissenrecht.
de
Een
111
ONLINEBRONNEN X. “Hoe vrijblijvend zijn onderhandelingen?”, www.telejurist.nl/nieuwsbrieven.php?actie=show&id=43. -
Telejurist,
2006,
112