ACHTERGRONDINFORMATIE Beschrijven van eigen leraarsgedrag volgens het model van Leary Vragenlijst interactief leraargedrag (VIL-wagenlijst) A. het gedrag van de leraar, geclassificeerd volgens Leary. In het gedrag naar andere mensen toe spelen vooral twee factoren een belangrijke rol; MACHT NABIJHEID. Wanneer we dit in verband brengen met het gedrag van een leraar in de klas kunnen we bij "macht" denken an gedragingen waarbij de leraar min of meer sturend is. Je hebt dan of sterk sturend en leidend gedrag, of je hebt volgend, helpend, toegevend gedrag Je kunt dan ook spreken van "boven"- en "ondergedrag", waartussen verschillende gradaties voorkomen. Bij de factor "nabijheid" gaat het over de mate waarin we, al dan niet expliciet, tot uitdrukking brengen hoe dicht we bij de ander staan, of hoe ver we ons van de ander distancieren. Acceptatie van het gedrag van de ander, codperatief zijn staat dan tegenover het verwerpen van het gedrag van de ander in meer of mindere mate. Je spreekt dan van "samengedrag" en "tegengedrag". Deze twee dimensies kun je elkaar laten kruisen, en vervolgens de vier ruimten verdelen, zodat 8 sectoren ontstaan, die dan als schema "de roos van Leary" worden genoemd.De sectoren hebben elk een lettercode gekregen en een benaming voor het typerende gedrag van een leraar in die sector. In de opdrachten ga je, mbv een quick scan informatie verzamelen over je eigen interpersoonlijk leraarsgedrag.
Deze quick scan is gebaseerd op de Vragenlijst voor Interpersoonlijk Leraarsgedrag (VIL). De volledige VIL bevat 77 uitspraken over de docent en wordt door alle leerlingen van een klas ihgevuld. Zij geven aan welk gedrag bij hun docent hoort, zoals zij die docent ervaren. Op basis van het totaal van de ingevulde vragenlijsten van een klas, krijgt de docent een betrouwbaar beeld van de manier waarop de leerlingen van die klas hem of haar ervaren. Deze Quick scan wordt door de docent/student zelf ingevuld en bevat maar een beperkte selectie uit de echte VIL. Het beeld dat uit deze quick scan komt geeft een indruk van hoe de docent zelf denkt dat leerlingen hem of haar ervaren of zouden ervaren. geen betrouwbaar. De VIL kan eenvoudig worden gebruikt via IVLOS (Universiteit Utrecht): http://www.ivlos.uu.nl/ (Doorklikken naar 'dienstverlening VO' en daarna 'docenten VO') Hieronder tref je zestien vragen aan (twee vragen per sector). De vragen geven de mening van leerlingen over het gedrag van hun docent weer. Je omcirkelt per vraag de score die je het meest van toepassing lijkt op jouw gedrag, Stel je voor dat je je eigen docentengedrag kon observeren, m.a.w. dat jebij jezelf achter in de klas zat. Wat zou je dan in alle eerlijkheid en bescheidenheid zeggen over je eigen docentengedrag. geen-zeer veel 1 . Bij hem/haar heb je vrijheid
0
1
2
3
4
2. Als je iets niet snapt, heeft hij/zij daar begrip voor
0
1
2
3
4
nooit -altijd 3. Hij/zij doet vriendelijk tegen leerlingen
0
1
2
3
4
4. Hij/zij is ontevreden
0
1
2
3
4
5. Hij/zij stelt hoge eisen aan de leerlingen
0
1
2
3
4
6. Hij/zij is bereid iets opnieuw uit te leggen
0
1
2
3
4
Flankerend Onderwijs / hoofdfase / periode 2 / 63
7. Hij/zij is uit zijn humeur
0
1
2
3
4
8. Hij/zij laat de leerlingen hun gang gaan
0
1
2
3
4
niet- heel erg 9. Hij/zij kan kwaad worden
0
1
2
3
4
10. Hij/zij houdt streng orde
0
1
2
3
4
11. Hij/zij kan goed leiding geven
0
1
2
3
4
12 Hij/zij treedt slap op
0
1
2
3
4
13. Je leert veel bij hem/haar
0
1
2
3
4
14. Hij/zij is driftig
0
1
2
3
4
15. Hij/zij heeft een prettige sfeer in de klas
0
1
2
3
4
16.Hij/zij treedt aarzelend op
0
1
2
3
4
Weergave van de scores in het Model voor Interpersonal] k Leraarsgedrag Nadat je de vragenlijst hebt ingevuld, tel je de omcirkelde getallen als volgt op: vraag 11 en!3 = (BS) leidend vraag 3 en 15 = (SB) vriendelijk / helpend vraag 2 en 6 = (SO) begrijpend vraag 1 en 8 = (OS): ruimte gevend vraag 12 en 16 = (OT): onzeker vraag 4 en 7 = (TO): ondersteunend vraag 9 en 14 = (TB): corrigerend vraag 5 en 10 = (BT): streng
De acht scores kun je vervolgens invullen in het Model hieronder
\
Bijvoorbeeld: bij een score van 6 bij BS tel je zes streepjes vanaf het centrum op de lijn van B (de eerste letter van BS). Dit streepje verbind je met de lijn het zesde streepje op de lijn die tussen B en S in ligt. Flankerend Onderwijs / hoofdfase / periode 2 / 64
Bij de score 4 voor SB, begin je op de lijn van S (de eerste letter van SB) en deze verbind je met de lijn die tussen S en B in ligt. In het voorbeeldfiguur staan de scores van BS en SB en ook voor de zes andere sectoren ingetekend. Het onderstaande figuur is niet juist, maar geeft wel een beeld van hoe het wordt. B
De gearceerde gedeeltes in elke sector van het Model voor Interpersoonlijk Leraarsgedrag geven aan in welke mate gedrag uit de betreffende sector wordt vertoond. Hoe groter het gearceerde gedeelte, hoe sterker het gedrag uit deze sector door de docent wordt vertoond. Je kunt jouw figuur vergelijken met acht figuren die elk een verschillend type docentgedrag weergeven. Wij onderscheiden acht verschillende typen docentgedrag. We geven voor elk type de mening van de leerlingen die karakteristiek is voor dit docentgedrag. Naast deze interpersoonlijke profielen geven we een korte beschrijving van de situatie in de klas. Deze beschrijving is gebaseerd op lesobservaties en interviews met leerlingen. Acht typen docent-leerling relaties
Directief
Onzeker Tolerant
Gezaghebbend
Onzeker Agressief
Flankerend Onderwijs / hoofdfase / periode 2 / 65
Tolerant en Gezaghebbend
Tolerant
Autoritair
Moeizaam dominerend
Directief
Gezaghebbend
Tolerant en Gezaghebbend
Karakteristiek voor directieve docenten is dat de leraar de touwtjes duidelijk in handen heeft. De leraar en de leerlingen zijn over het algemeen taakgericht bezig. Daarbij spelen regels en procedures een belangrijke rol. Wanneer leerlingen zich niet aan de regels houden, worden zij door de leraar tot de orde geroepen. Dit heeft meestal het gewenste effect. Dit betekent niet dat er sprake is van een onvriendelijke sfeer in de lessen. De leraar biedt de leerlingen echter vooral ondersteuning bij het leren. Voor de persoon van de leerling is de aandacht minder groot. Kenmerkend voor de lessen van de gezaghebbende leraar is dat er een duidelijke structuur is. Leerlingen hebben een goed beeld van wat er van hen wordt verwacht. Slechts af en toe worden ze door de docent aan regels of procedures herinnerd. Leerlingen worden minder vaak tot de orde geroepen dan bij een directieve docent. Vaak zie je dat de docent enthousiast bezig is de lesstof uit te leggen en dat leerlingen geboeid zitten te luisteren. Er wordt in het algemeen taakgericht gewerkt. De leraar heeft daarbij niet alleen oog voor de prestaties van de leerlingen, maar ook voor hun behoeften en wensen. Hij toont zich meer dan de directieve leraar bij de leerlingen als persoon betrokken. Er is sprake van een gestructureerde, ontspannen sfeer in de lessen. Nog meer dan bij directieve en gezaghebbende docenten wordt door deze docenten begrip getoond voor leerlingen en rekening gehouden met hun behoeften en belangen. Deze docenten combineren het bieden van structuur met het geven van ruimte aan leerlingen. Ze weten een stimulerende omgeving te creeren, waarin aan alle belangen zo goed mogelijk recht wordt gedaan. De docent gebruikt allerlei werkvormen: groepswerk, practicum, voordracht, e.d. Er zijn geen ordeproblemen. De docent hoeft het gedrag van de leerlingen niet te corrigeren of de hand te houden aan regels. Ze werken aan hun taak omdat zij het plezierig vinden in de les.
Verband tussen karakteristieke lesstijl en noodzakelijke vaardigheden De acht sectoren van leraarsgedrag kunnen, volgens Hooijmaijers, op verschillende wijzen geinterpreteerd worden. Van elke vaardigheid kun je zeggen dat ze op een bepaalde manier zeer nuttig kunnen zijn in voorkomende situaties: als docent zou je ze dus allemaal moeten beheersen, maar je kunt van (bijna) al die vaardigheden ook zeggen dat ze op hun tijd zin hebben tijdens een les, dat die vaardigheid dus een bepaalde runctie vervult. Het is belangrijk voor een docent dat hij/zij zich realiseert wat voor (bij-bedoelingen of geachten met die vaardigheid samenhangen. Leraarsgedrag leidt nu eenmaal tot leerlingengedrag; elke sector kent dus ook een leerlingkant. Niet alleen leerlingen reageren op dat bepaalde docenten-gedrag, ook de omgeving van een docent, collega's, hebben hun gedachten over dat sectorgedrag van iemand. Tot slot zij opgemerkt dat de lesstijl die stoelt op dergelijk leraarsgedrag ook totaal geen zin kan hebben en dus niet functioneert. Hooijmaijers heeft deze verbanden in schema gebracht.
Flankerend Onderwijs / hoofdfase / periode 2 / 66
TB corrigerend een prestatie Noodzakelijke vaardigheden negatief beoorden Functionele lesstijl bewaakt rust en werktempo Gedachten en orde is stilte bedoelingen
BT streng tegenvoorstel-len doen treedt zelfbewust op leraar is verantwoordelijk
SB helpend een lijn stimuleren en vasthouden helpen stelt zich centraal schept vrienop delijke sfeer wil graag 't is leuk om met gewaardeerd kinderen om te worden gaan volgzaam en kalm ontspannen
Gedrag van leerlingen
gedwee
Hoe anderen denken Disfunctionele lesstijl
stelt hoge eisen; je een strenge leraar leert veel wantrouwig voelt zich verheven
een goede uitlegger teveel aan het woord
een zorgzame leraar helpt eindeloos
TO ontevreden
OS ruimte gevend/latend ruimte geven
SO begrijpend
helpt leerlingen individueel geloof in leerlingen
leeft met leerlingen mee leerlingen zijn te vertrouwen
laat leerling "teveel" zwemmen merkt nauwe-lijks wat gebeurt
een aanrdige docent negeert ordeverstoringen
afstand bewaren Noodzakelijke vaardigheden Functionele lesstijl weinig plezier in het werk leerlingen Gedachten en waarderen vak niet bedoelingen Hoe anderen denken Disfunctionele lesstijl
die is vaak ontevreden gauw geprikkeld
werken hard
BSleidend
OT onzeker zich bescheiden opstellen weinig contact met leerlingen leerling moet zelf verant-woordelijk zijn weinig gezag en overwicht vermijdt contact
Flankerend Onderwijs / hoofdfase / periode 2 / 67
inleven
Vragenlijst Interactioneel Leerkrachtengedrag (VIL) - korte versie VERKORTE VRAGENLIJST interaktioneel leerkrachtgedrag geen een beetje
1. 2.
Bij hem heb je vrijheid. Als je iets niet snapt, heeft hrj daar begrip voor.
3. 4. 5. 6. 7. 8.
Hij doet vriendelijk tegen leerlingen. Hij is ontevreden. Hij stelt hoge eisen aan de leerlingen. Hij is bereid iets opnieuw uit te leggen. Hij is uit zijn humeur. Hij laat leerlingen hun gang gaan.
0 0
1 1
2 2
nooit soms
9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
Hij kan kwaad worden. Hij houdt streng orde. Hij kan goed leiding geven. Hij treedt slap op. Je leert veel bij hem. Hij is driftig. Hij heeft een prettige sfeer in de klas. Hij treedt aarzelend op.
BS 11. 13.
SB 3. 15.
SO 2. 6.
OS 1. 8.
Profiel:
Flankerend Onderwijs / hoofdfase / periode 2 / 68
OT 12. 16.
TO 4. 7.
0 0 0 0 0 0
1 1 1 1 1 1
niet
enigszins
0 0 0 0 0 0 0 0
1 1 1 1 1 1 1 1
zeer veel
3 3
4 4
vaak altijd
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 TB 9. 14.
veel
3 3 3 3 3 3 erg
4 4 4 4 4 4
3 3 3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4 4 4
BT 5. 10.
heel erg