De ontmoetingsschool bij uitstek De kernwaarden van de openbare school
VOS/ABB Drs. M.H.M. Huigsloot Mr. drs. N.L.P. te Bos
maart 2009 concep
Inhoud 1. ....................Samenvatting ........................................................................................................................................................2 2. ....................Inleiding ..................................................................................................................................................................3 3. ....................Uitgangssituatie ...................................................................................................................................................5 4. ....................Wat is de identiteit van het openbaar onderwijs?.......................................................................................7 4.1...................Formele en materiële kenmerken................................................................................................................................. 7 4.2...................Algemene toegankelijkheid.............................................................................................................................................. 7 4.3...................Algemene benoembaarheid ............................................................................................................................................8 4.4...................Actieve pluriformiteit.......................................................................................................................................................9 4.5...................Democratisch functioneren............................................................................................................................................11 4.6...................Godsdienst of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs .........................................................................................11 4.7...................Naleving en verantwoording..........................................................................................................................................12 5. ....................Naar aanleiding van de gesprekken.............................................................................................................. 14 6. ....................Aanbevelingen..................................................................................................................................................... 15
a - maart 2009
1
1.
Samenvatting
In deze rapportage zijn de kernwaarden van het openbaar onderwijs – zoals deze in de loop van 2008 met de leden van VOS/ABB worden besproken - als uitgangspunt genomen. De kernwaarden zijn als volgt geformuleerd:
Kernwaarden Openbaar Onderwijs Openbare scholen zijn uit beginsel ontmoetingsscholen met ruimte voor verschillen. Het ontmoetingskarakter komt tot uiting in diverse wettelijke bepalingen en krijgt vorm door de uitwerking van schoolbestuur en school. Hieronder staan zes kernwaarden waarop openbare scholen kunnen bouwen: Kernwaarde 1 Iedereen welkom De openbare school staat open voor alle kinderen, ongeacht hun levensovertuiging, godsdienst, politieke gezindheid, afkomst, geslacht of seksuele geaardheid. Kernwaarde 2 Iedereen benoembaar Benoembaarheid op de openbare school staat open voor iedereen, ongeacht levensovertuiging, godsdienst, politieke gezindheid, afkomst, geslacht of seksuele geaardheid. Kernwaarde 3 Wederzijds respect De openbare school houdt rekening met en gaat uit van wederzijds respect voor de levensbeschouwing of godsdienst van alle leerlingen, ouders en personeelsleden. Kernwaarde 4 Waarden en normen De openbare school besteedt actief aandacht aan uiteenlopende levensbeschouwelijke, godsdienstige en maatschappelijke waarden. Kernwaarde 5 Democratische organisatie De openbare school betrekt leerlingen, ouders en personeelsleden actief bij de besluitvorming over doelstellingen en werkomstandigheden. Kernwaarde 6 Godsdienst en levensbeschouwing De openbare school biedt de gelegenheid om godsdienstig of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te volgen.
Uit de gevoerde gesprekken met de directeuren van de basisscholen blijkt dat: • • • • • • •
de scholen zich bewust zijn van deze kernwaarden; de invulling en naleving van deze kernwaarden echter geen thema is dat regelmatig onderwerp is van discussie en overleg binnen de teams; de meeste scholen open staan om explicieter en systematischer aandacht te besteden aan een concrete invulling van deze kernwaarden in de praktijk; de scholen hechten aan een zekere autonomie van iedere individuele school bij de concrete vertaling en invulling van de kernwaarden van het openbaar onderwijs; die invulling een thema is dat zowel op school- als op bestuursniveau speelt; facilitering daarbij door het bevoegd gezag een noodzaak is; het imago van het openbaar onderwijs een belangrijk aandachtspunt wordt gevonden;
a - maart 2009
2
•
voor de ontwikkeling van een positief imago van de openbare school gebruik gemaakt moet kunnen worden van ondersteuning en expertise op dit terrein.
Voorgesteld wordt - in overleg met de betrokken scholen – te komen tot: • • •
een nadere concrete invulling en vertaling van de kernwaarden op school- en bestuursniveau; afspraken over toepassing en naleving van die concrete invulling en vertaling; de ontwikkeling van een PR-beleid ter versterking van het imago van het openbaar onderwijs.
2.
Inleiding
a - maart 2009
3
De Stichting RK-Openbaar Primair Onderwijs PANTA RHEI - in het vervolg aangeduid met ‘Panta Rhei’ - stelt zich volgens zijn strategisch beleidsplan “In beweging” 2007-2011 tot doel om kwaliteitsscholen te beheren die onderwijs vormgeven vanuit een openbare of katholieke grondslag en vanuit een eigen onderwijskundige identiteit. Kernachtig samengevat in : ‘Kwaliteit vanuit identiteit’ Ongetwijfeld slaat ‘identiteit’ in deze kernachtige samenvatting niet alleen op de expliciet genoemde ‘onderwijskundige identiteit’ maar ook de openbare of katholieke grondslag van de scholen. In het ‘Bestuurlijk document’ van november 2005 dat als uitgangspunt fungeert voor de stichting wordt het begrip ‘identiteit’ juist in relatie gebracht met de grondslag van de scholen. In het bestuurlijk document wordt het belang van de uitwerking van de grondslag onderstreept door de volgende passage: ‘Het is van eminent belang dat op schoolniveau de katholieke identiteit dan wel de openbare signatuur vorm wordt gegeven. Dit kenmerkt ook de opbouw van de stichting, waarbij de eigen cultuur van een basisschool hoog in het vaandel staat, gekoppeld aan haar eigen identiteit. Het is de primaire verantwoordelijkheid van het bestuur om deze eigenheid te ondersteunen en de identiteit van de basisscholen te borgen. Behalve via het door het bestuur vastgestelde aannamebeleid wordt jaarlijks in de schoolgids aangegeven hoe de eigen identiteit c.q. signatuur wordt ingevuld. Dit biedt aan de ene kant ruimte voor elke basisschool om hieraan een eigen accent te geven, maar aan de andere kant houdt het geen vrijblijvendheid in om de katholieke identiteit c.q. de openbare signatuur vorm te geven. Training en scholing voor leerkrachten vormt hierbij een essentieel onderdeel.’ Het bestuur wil een document opstellen dat de kaders van de identiteit van beide groepen scholen nader uitwerkt. Dit vanuit de primaire verantwoordelijkheid van het bestuur om de identiteit van de scholen te ondersteunen en te borgen. Dit rapport gaat in op de aspecten die van belang zijn voor de identiteit van de openbare scholen. Tevens wordt daarbij aandacht besteed aan De Springplank die zich binnen Panta Rhei als een ‘algemeen toegankelijke basisschool’ presenteert Dit rapport biedt materiaal dat kan worden gebruikt voor het geïntegreerde document voor het bestuur. Het is opgesteld door VOS/ABB in opdracht en in samenwerking met de werkgroep van het bestuur die zich bezig houdt met de identiteit van de openbare en algemeen toegankelijke scholen. Voorafgaand hebben gesprekken plaats gehad met de directies van alle openbare scholen en de algemeen toegankelijke school. Naast de werkgroep is er ook een commissie die zich buigt over de kaders voor de identiteit van de rk-scholen. De Commissie en de werkgroep moeten uiteindelijk het geïntegreerde document opstellen. Dit rapport is verder als volgt opgebouwd. In hoofdstuk drie gaan we in op de context van de scholen van Panta Rhei, in het bijzonder die van de openbare scholen. Daarbij komt ook de ‘bijzondere’ positie van de algemeen toegankelijke basisschool De Springplank aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de aspecten beschreven die van belang zijn voor de identiteit van het openbaar onderwijs. Het gaat hierbij om formele en materiële kenmerken. Aan de orde komen: algemene toegankelijkheid, algemene benoembaarheid, actieve pluriformiteit, ruimte voor levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, democratisch functioneren en naleving en verantwoording. Hoofdstuk 5 bevat enkele bevindingen naar aanleiding van de gevoerde gesprekken met de directies van de betrokken scholen. Hoofdstuk 6 bevat de aanbevelingen.
a - maart 2009
4
3.
Uitgangssituatie
Panta Rhei is op 1 april 2006 ontstaan uit een fusie van de Stichting Katholiek Onderwijs De Jakobsladder, de Stichting Katholiek Onderwijs Voorschoten en het openbaar onderwijs Leidschendam-Voorburg. Panta Rhei heeft twee scholen in de gemeente Voorschoten, één in de gemeente Den Haag en twaalf in de gemeente Leidschedam-Voorburg (L-V). De openbare scholen van Panta Rhei zijn geconcentreerd in L-V. Het openbaar basisonderwijs in Voorschoten kent één school met een gemeentelijke commissie als bestuur. Het bestuur van het openbaar primair onderwijs in Den Haag is dit jaar verzelfstandigd in de stichting ‘De Haagse scholen’. We beperken ons vanuit het oogpunt van het openbaar onderwijs hier tot de situatie in de gemeente L-V. Alhoewel de statuten van Panta Rhei betrekking hebben op het primair onderwijs, beheert Panta Rhei op dit moment alleen basisscholen. In L-V is één school voor speciaal basisonderwijs. Deze rk-school valt onder het bestuur van de stichting Lucas. Lucas beheert in L-V ook nog een zestal basisscholen waarvan één rk, drie pc, één samenwerking pc-rk en één algemeen bijzonder. Daarnaast zijn er in L-V nog twee besturen die elk één algemeen bijzondere basisschool in stand houden. De Haagsche scholen hebben één kleine nevenvestiging voor speciaal onderwijs in Voorburg. Sinds 2000 is het aantal leerlingen op de basisscholen in L-V met een kleine 10% afgenomen. Dit past in het beeld van Zuid-Holland waar sinds 2000 het aantal leerlingen in het basisonderwijs met zo’n 2,5% is teruggelopen. De terugloop ligt verhoudingsgewijs in L-V dus wel veel hoger. Landelijk geeft het aantal leerlingen in het basisonderwijs sinds 2000 een stabiel beeld te zien met een lichte groei van 0,4%. Sinds 2000 is het aantal leerlingen in het openbaar basisonderwijs landelijk teruggelopen met 3,3%, in Zuid-Holland met een kleine 10% en in L-V met ruim 35 %. De 35% terugloop in L-V is enigszins geflatteerd doordat in 2006 de voormalige Julianaschool is opgegaan in De Springplank die officieel te boek staat als rk-school. Dat neemt niet weg dat wanneer 2005 als peildatum wordt gehanteerd de terugloop van het aantal openbare leerlingen toen al bijna 24% bedroeg. Grafiek 1 laat zien wat deze terugloop voor gevolgen heeft voor het aandeel openbare basisschoolleerlingen binnen de gemeente L-V. Deze is van 24,5% in 2000 gedaald naar 17,6 in 2007. Ook hier is de geflatteerde terugloop tussen 2005 (20,3%) naar 2006 (17,9%) terug te zien. Niettemin beliep de terugloop in het aandeel in 2005 al 4,2%. Landelijk is de terugloop van het openbare aandeel in de periode 20002007 1,2%.
Grafiek 1
a - maart 2009
5
Het percentage leerlingen uit culturele minderheden (cumi-leerlingen) wijkt in L-V niet veel af van het landelijke beeld. Het aandeel cumileerlingen is sinds 2000 (15%) in 2002 gestegen tot een kleine 18% en sindsdien weer teruggelopen naar ruim 16% in 2007. Landelijk is het aandeel cumi-leerlingen licht gedaald van 15,1% naar 14,6%. Het grootste deel van de cumi-leerlingen gaat verhoudingsgewijs naar openbare scholen. In 2001 ging 49 % van de cumi-leerlingen in L-V naar een openbare school. In 2007 is dat percentage gedaald naar 36%. Deze daling is met name het gevolg van het opgaan van de voormalige Julianaschool in De Springplank. 25% van de leerlingen van Panta Rhei gaan in 2007 naar de openbare scholen. Van de cumi-leerlingen gaat 54% naar deze scholen. Zij maken 33 % uit van het totaal aantal leerlingen op de openbare scholen van Panta Rhei. Het aandeel cumi-leerlingen op de rk-scholen is 9 %.
De Springplank
Niet altijd is duidelijk of de denominatie van een school de lading dekt. De algemeen bijzondere basisschool Emmaüs van Lucas die naast De Tandem staat is de facto een interconfessionele pc-rk samenwerkingsschool. Deze zou formeel net als De Trampoline – een andere school van Lucas - als zodanig in de brinregistratie moeten worden geduid. De Springplank is een fusie van de rk De Prinsenhof en de voormalige openbare Julianaschool. De Springplank heeft de brincode behouden van De Prinsenhof en daarmee ook de formeel juridische status van een rk-school. De school presenteert zich echter als een algemeen toegankelijke basisschool. De Springplank valt materieel eerder te karakteriseren als een algemeen bijzondere basisschool dan een samenwerkingsschool tussen openbaar en rk onderwijs. Het is namelijk niet de bedoeling dat beide stromingen – openbaar en rk - binnen de school te onderscheiden blijven. Dit blijkt ook uit het document “Vormgeving Identiteit: Algemeen Toegankelijke Basisschool”. In de schoolgids staat dat alle kinderen welkom zijn op de school. De school biedt kinderen mogelijkheden tot ontplooiing ‘ongeacht levensbeschouwing, ras, godsdienst, sociale herkomst of positie met als grondslag de algemeen aanvaarde waarden in de Nederlandse samenleving.’ Formeel zou de school eigenlijk van kleur moeten verschieten. Bij kleurverschieten moet de school echter voldoen aan de stichtingsnormen. Daarnaast gaan de statuten van Panta Rhei ervan uit dat de stichting alleen openbare of rk-scholen in stand houdt. Kleurverschieten kan dan alleen richting openbaar, tenzij Panta Rhei zijn mogelijkheden in de statuten verbreedt. Voor een algemeen bijzondere school gelden de hierna geformuleerde kenmerken niet vanuit de wet en regelgeving als zodanig. Het staat een (algemeen) bijzondere school echter vrij om zijn uitgangspunten conform die van het openbaar onderwijs te formuleren. Zo kan een algemeen bijzondere school de ruimte bieden voor het volgen van levensbeschouwelijk vormingsonderwijs. Dit is op een openbare scholen een recht van ouders terwijl dat op een bijzondere school als een ‘gunst’ valt te beschouwen. Een dergelijk uitgangspunt kan bijvoorbeeld wel statutair worden verankerd.
a - maart 2009
6
4. 4.1.
Wat is de identiteit van het openbaar onderwijs? Formele en materiële kenmerken
Openbaar onderwijs wordt gekarakteriseerd door formele en materiële kenmerken. •
Formele kenmerk:
Het openbaar onderwijs wordt gegeven “vanwege de overheid”. Dat wil zeggen dat de overheid – in dit geval de gemeentelijke overheid het openbaar onderwijs zelf aanstuurt dan wel het bestuur daarover aan een derde heeft overgedragen. Na die overdracht dient de gemeente als toezichthouder te functioneren gelet op zijn grondwettelijke zorgplicht te voorzien in voldoende openbaar onderwijs. In deze situatie heeft de gemeente er voor gekozen niet zelf meer het bestuur over het openbaar onderwijs ter hand te nemen, maar het bestuur aan een derde over te dragen. Te weten aan de Stichting Panta Rhei, een stichting samenwerkingsbestuur zoals genoemd in artikel 17 van de Wet op het primair onderwijs (WPO). •
Materiële kenmerken:
De onderstaande aspecten vormen de materiële kenmerken van het openbaar onderwijs: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Algemene toegankelijkheid; Algemene benoembaarheid; Eerbieding van ieders godsdienst of levensovertuiging (wederzijds respect); Actieve pluriformiteit; Democratisch functioneren; Godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs;
De formele en materiële kenmerken van het openbaar onderwijs bepalen met elkaar de identiteit van het openbaar onderwijs. Zij vormen het kader. • • •
Een openbare school zal dat kader concreet moeten invullen. Het gaat daarbij niet alleen om het bedenken van een concrete invulling van dat kader, maar ook om de daadwerkelijke toepassing ervan in de praktijk. Doen we ook echt wat we met elkaar hebben afgesproken? We moeten ons ook kunnen verantwoorden over de wijze waarop wij de identiteit invulling geven. Verantwoorden naar onze directe omgeving (ouders), maar ook naar de samenleving (gemeenteraad).
De concrete invulling van de identiteit, de naleving daarvan en de wijze van verantwoorden bepalen mede het beeld of imago van onze organisatie en scholen. In de volgende paragrafen wordt nader op de materiële kenmerken of kernwaarden van het openbaar onderwijs ingegaan. De kenmerken 3 en 4 zijn – gelet op hun samenhang - gebundeld in één paragraaf (zie paragraaf 4.4).
4.2.
Algemene toegankelijkheid
Openbare scholen zijn toegankelijk voor alle leerlingen zonder onderscheid naar godsdienst of levensbeschouwing, aldus de wet. Moet een openbare school iedere leerling toelaten? Neen. Zo kan het bevoegd gezag een leerling weigeren, indien op die school fysiek geen ruimte aanwezig is. In dat geval kan het bevoegd gezag de leerling verwijzen naar een andere openbare school waar wel plaatsruimte is. Ook mag het bevoegd gezag de toegang weigeren, indien de school de specifieke zorg, die een leerling nodig heeft, niet kan bieden of toelating van de leerling tot ernstige verstoring van de rust en orde op school leidt. De benadering “kun je een leerling weigeren?” is een negatieve. De algemene toegankelijkheid is daarentegen bedoeld als een positief identiteitskenmerk. Alle leerlingen - ongeacht hun achtergrond - zijn in beginsel welkom. Door elkaar op school te ontmoeten en daar
a - maart 2009
7
samen te werken en samen te leven wordt een fundament gelegd voor de toekomstige sociale cohesie tussen burgers van onze samenleving. De openbare school als essentiële voorbereiding op het kunnen functioneren als een volwaardig burger in onze samenleving, behoort een identiteitskenmerk van de openbare school te zijn. Kortom de openbare school is een ontmoetingsschool bij uitstek. Tussen droom en daad gaapt dikwijls een diepe kloof. Op menige openbare school bestaat de populatie van leerlingen juist niet uit een afspiegeling van de wijk of buurt waar de school staat. In een aantal gevallen heeft de openbare school het imago van een maatschappelijk afvalputje. Leerlingen die elders niet welkom zijn, komen uiteindelijk bij die openbare school terecht. De identiteit van ontmoetingsschool vraagt er om dat een openbare school een gemengde populatie heeft. Het is evident dat de keuze van ouders voor een school door uiteenlopende motieven wordt beïnvloed. De mogelijkheden om ouders te sturen zijn beperkt. De vrije schoolkeuze wordt door een grote meerderheid van onze samenleving als een belangrijk verworven recht aangemerkt. Dat doet er niet aan af dat een bevoegd gezag zich optimaal kan inspannen om het ideaal van de gemengde populatie zo goed mogelijk te benaderen. De meeste openbare scholen van de Stichting Panta Rhei staan in een wijk, waar ook rk-scholen van hetzelfde bestuur functioneren. In een aantal gevallen is er duidelijk sprake van een onevenwichtige verdeling van leerlingen. De openbare school is oververtegenwoordigd in het sociaal lagere segment van de wijk, de rk-school betrekt daarentegen relatief meer leerlingen uit het sociaal hogere segment van die wijk. Juist omdat beide scholen (openbaar en rk) deel uitmaken van hetzelfde bevoegd gezag kan het bevoegd gezag zich inspannen om – daar waar nodig – tot een betere afspiegeling te komen. Dat is een actiepunt dat niet beperkt dient te blijven tot de eigen stichting, maar ook tussen schoolbesturen onderling tot overleg en maatregelen moet leiden.1 Concrete actiepunten • • • •
4.3.
Boodschap van de ontmoetingsschool (iedereen is welkom) in woord en beeld expliciet uitdragen (schoolgids, website etc.). Expliciet het beleid vaststellen, dat aangeeft in welke gevallen leerlingen op de openbare school niet toegelaten worden. Op bestuursniveau bevorderen dat gekomen wordt tot een afspiegeling van de bevolking van de wijk binnen de openbare school. Intensiveren van overleg op gemeenteniveau ter bestrijding van segregatie en het evenwichtig verdelen van leerlingen met een onderwijsachterstand (artikel 167a WPO).
Algemene benoembaarheid
Artikel 3 van de Grondwet bepaalt, dat alle Nederlanders op gelijke voet in openbare dienst benoembaar zijn. Een persoon, die een aanstelling heeft op een openbare school valt onder dat begrip “in openbare dienst werkzaam zijn”. Dat betekent dat het schoolbestuur bij de werving en selectie van werknemers geen onderscheid mag maken naar ras, leeftijd, godsdienst etc. maar alleen kan selecteren op basis van bevoegdheid- en bekwaamheidseisen. Hoewel dat in de praktijk nog wel eens gebeurt, mag het bevoegd gezag van een te benoemen kandidaat formeel niet eisen dat hij of zij “voorstander is van het openbaar onderwijs”. Het bevoegd gezag kan wel eisen dat een werknemer bereid is in de dagelijkse praktijk te werken “overeenkomstig de beginselen van het openbaar onderwijs”. Dat houdt onder meer in dat de leraar met betrekking tot levensbeschouwelijke vraagstukken zijn eigen opvatting weet te relativeren en daar terughoudend mee omgaat. Op dit punt kan men aan de volgende uitwerkingen denken: • •
Op bestuursniveau wordt in een profielschets van de aan te trekken werknemer (groepsleerkracht, directeur, conciërge etc.) competenties en ervaring aangegeven als uitwerking van het principe “werken overeenkomstig de principes van het openbaar onderwijs”. Op de website van de organisatie wordt in een rubriek missie, personeel of vacatures dat profiel van werknemers bij het openbaar onderwijs opgenomen onder het motto “dit is onze standaard”, deze mensen werken bij ons en/of willen wij aantrekken”.
1
Artikel 167a van de WPO bepaalt dat het gemeentebestuur en de plaatselijke schoolbesturen jaarlijks ten minste eenmaal overleg voeren over het bestrijden van segregatie, het bevorderen van integratie, het evenwichtig spreiden van achterstandsleerlingen etc.
a - maart 2009
8
• • • • •
Ieder openbare school kan – desgewenst en afhankelijk van de eigen specifieke omstandigheden – de algemene profielschets nader inkleuren. Ook de eigen profielschets wordt naar buiten toe kenbaar gemaakt door deze op te nemen in de schoolgids. In iedere personeelsadvertentie wordt het principe van het werken overeenkomstig de beginselen van het openbaar onderwijs nadrukkelijk genoemd. In het sollicitatiegesprek worden de visie van de kandidaat over en ervaringen en competenties met betrekking tot het openbaar onderwijs expliciet tegen het licht gehouden. Een dergelijke toetsing moet men niet beperken tot de sollicitatieprocedure. Is de kandidaat eenmaal benoemd dan is het zinvol om gedurende het gehele dienstverband periodiek bij de competentie ter zake en de ontwikkeling van de werknemer op dat punt stil te staan. Dat kan door dit onderwerp structureel te integreren in het functioneringsgesprek. Er zijn Pabo’s, die tijdens de opleiding studenten de gelegenheid bieden een cursus of module “identiteit van het openbaar onderwijs” te volgen al dan af te ronden met het behalen van een certificaat. Het gevolgd hebben van een dergelijke cursus kan een element zijn van de op te stellen profielschets. Daarnaast is het denkbaar dat in het kader van het op schoolniveau te vormen nascholingsbeleid afspraken worden gemaakt om individuele werknemers een dergelijke cursus te laten volgen. Een optie is ook te bezien of in bepaalde situaties een in-company cursus met het gehele team een goede keuze is voor de desbetreffende school.
Teruggrijpend op de identiteit van de openbare school als ontmoetingsschool (zie paragraaf 4.2) en het streven naar een gemengde populatie van de school c.q. de school als een evenwichtige afspiegeling van de wijk kan de organisatie bij het volgende aspect stilstaan. Ook voor de samenstelling van het team kan men streven naar een zekere mix of afspiegeling, die in overeenstemming is met de leerlingenpopulatie van de school. Het is belangrijk ook op dat niveau het idee van de ontmoetingsschool uit te stralen, wellicht een gemakkelijker binding met de wijk in stand te houden en als rolmodel voor leerlingen te kunnen fungeren. • •
Op bestuursniveau kan het bevoegd gezag dit aspect betrekken in het mobiliteitsbeleid. Op schoolniveau kan het – afhankelijk van de omstandigheden van de school – een specifieke invulling zijn van de eigen profielschets voor de werknemers van die school.
Het ligt in de rede ook in andere situaties in het openbaar onderwijs - hoewel daar dan geen sprake is van een relatie werkgeverwerknemer - het principe van de algemene benoembaarheid op overeenkomstige wijze toe te passen. Daarbij kan men denken aan de werving en selectie van bestuursleden en het kiezen van leden van de verschillende medezeggenschapsorganen. Concrete actiepunten • • • • •
4.4.
Opstellen van een profielschets voor werknemers in het openbaar onderwijs, waarin het principe “werken overeenkomstig de
principes van het openbaar onderwijs” concreet wordt uitgewerkt.
Dit profiel naar buiten toe kenbaar maken. In sollicitatiegesprekken en – na aanstelling van de kandidaat – periodiek in functioneringsgesprekken aandacht besteden aan het “werken overeenkomstig de principes van het openbaar onderwijs”. Het volgen van een cursus “identiteit van het openbaar onderwijs” inpassen in het nascholingsbeleid van de organisatie en de school. De benoeming van personeel als afspiegeling van de schoolbevolking als aandachtspunt inpassen in het benoemingsbeleid.
Actieve pluriformiteit
Uit de algemene toegankelijkheid van openbare scholen vloeit voor dat openbaar onderwijs gegeven wordt met eerbiediging van ieders godsdienst of levensbeschouwing. Indien iedereen welkom is, moet de school er ook voor zorgen dat iedereen zich in die school geaccepteerd en veilig voelt. Hoe ga je met die pluriformiteit van het openbaar onderwijs om? Verschillende benaderingen zijn denkbaar. Men kan voor een passieve of neutrale opstelling kiezen door niet expliciet aandacht te besteden aan uiteenlopende religies en levensbeschouwingen. “Praat je er niet over dan loop je ook niet het risico iemand te kwetsen en laat je iedereen in zijn of haar waarde”. Deze opstelling is in het verleden een periode lang het leidend principe geweest. Ook nu nog volgen sommige openbare scholen - bewust gekozen of werkend vanuit een lange traditie - deze neutrale lijn.
a - maart 2009
9
De wetgever heeft de openbare school echter altijd in inhoudelijk pedagogische opdracht meegegeven. Tot aan de jaren zestig in de vorige eeuw luidde die opdracht kinderen op te leiden in alle christelijke en maatschappelijke deugden. Dat daar in de loop der tijd een meer neutrale invulling aan gegeven is doet daar niets aan af. De wetgever heeft bij het tot stand komen van de Wet op het basisonderwijs een actieve opstelling van de openbare school onderstreept en daarbij de doelstelling verruimd. Er was immers veel minder sprake van een homogene christelijke samenleving. Een openbare school moet daarom – aldus de wetgever - actief met die pluriformiteit binnen de eigen school omgaan. Het is de taak van de openbare school bij te dragen aan de ontwikkeling van de leerlingen met aandacht voor de godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden zoals die leven in de Nederlandse samenleving en met onderkenning van de betekenis van de verscheidenheid van die waarden.2 Van de openbare school wordt dus verwacht dat zij nadrukkelijk aandacht besteedt aan verschillende stromingen en opvattingen. Het is de opdracht en tegelijkertijd een uitdaging voor de openbare school om over de verschillende stromingen informatie te verstrekken, met elkaar daarover te discussiëren en respect voor elkaars standpunt te kweken. Ook hier is de koppeling te maken met de ontmoetingsschool. De openbare school vormt en traint leerlingen opdat zij straks in een pluriforme samenleving hun plaats moeten kunnen vinden. Ook dan zullen zij in een betrekking, als lid van een vereniging etc. met andersdenkenden moeten kunnen samenleven. Dat alles binnen de verworvenheden van onze democratische rechtstaat. Op welke wijze besteed je aandacht aan uiteenlopende godsdiensten en levensbeschouwingen die leerlingen kunnen tegenkomen in de samenleving en/of op school? • • • •
Een school kan dat gestructureerd doen door periodiek op een min of meer vast tijdstip met behulp van een methode daar in de groepen tijd voor vrij te maken. De aandacht kan ook worden ingebed bij onderwerpen als geschiedenis en aardrijkskunde. De school kan er ook voor kiezen de behandeling van deze onderwerpen te koppelen aan gebeurtenissen, die zich in de groep of op school voordoen, bepaalde feestdagen of nieuwsfeiten die sterk in de belangstelling staan. Vanzelfsprekend is een mix van beide benaderingen ook heel goed denk- en werkbaar. Ook het bestuur kan hier een rol spelen. Bij voorbeeld door bovenschools expertise te organiseren die scholen ondersteunt bij het vormgeven van de actieve pluriformiteit.
Een belangrijk actiepunt kan zijn dat scholen in eerste aanleg kritisch naar hun eigen situatie kijken en zich afvragen hoe het team nu concreet aan die actieve pluriformiteit handen en voeten geeft. Besteden we daar echt aandacht aan? Doen we dat gestructureerd of hap snap? Hebben we een duidelijke lijn als gezamenlijk team of hangt het in de praktijk sterk af van de interesse en ervaring van de individuele leerkracht? Vanuit die reflectie en inventarisatie kan wellicht de conclusie worden getrokken dat op substantiële wijze inhoud wordt gegeven aan de “opdracht” van het openbaar onderwijs dan wel dat die invulling en aandacht aan de magere kant is. In het eerste geval gaat het dan wellicht om het meer expliciteren van deze aandacht terwijl in het tweede geval de inventarisatie het startpunt kan zijn voor het opstellen van een plan om tot verbetering te komen. Uitgangspunt moet zijn dat het bevoegd gezag ruimte moet geven aan de scholen om zelf de aanpak van de actieve pluriformiteit te bepalen. Dat wil niet zeggen dat het bevoegd gezag op dit punt geen rol heeft. Uiteindelijk is het bevoegd gezag verantwoordelijk. Het bevoegd gezag zal zich – ondanks de vrijheid van scholen om de invulling te bepalen – wel actief moeten vergewissen of scholen de “opdracht” van het openbaar onderwijs uitvoeren en dat op een kwalitatief goed niveau verzorgen. Daarnaast heeft het bevoegd gezag een taak om in voorwaardelijke zin bij te dragen aan de actieve pluriformiteit. Daarbij kan men denken aan het beschikbaar stellen van middelen voor het zo nodig aanschaffen van methoden, het kunnen uitvoeren van projecten, het mogelijk maken van bezoeken aan instellingen/tentoonstellingen door leerlingen etc, Concrete actiepunten • • •
2
Per school expliciet bepalen op welke wijze het principe van de actieve pluriformiteit in het curriculum wordt ingepast. Periodiek in teamvergadering evalueren hoe het team de actieve pluriformiteit invult. Het formuleren, toepassen en naleven van gedragsregels in het kader van het “eerbiedigen van ieders godsdienst/levensbeschouwing” (hoe omgaan met hoofddoekjes, boerka’s, handen schudden etc.).
Artikel 46 van de Wet op het primair onderwijs.
a - maart 2009
10
4.5.
Democratisch functioneren
Openbaar onderwijs wordt “vanwege de overheid” gegeven. Gevolg van dit uitgangspunt is dat bestuurlijke normen en waarden, die op de overheid van toepassing zijn, ook voor het openbaar onderwijs gelden. Men kan daarbij denken aan het werken volgens de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, openheid, openbaarheid en participatie van betrokkenen. Het komt wel eens voor dat deze elementen als een last worden ervaren. Het openbaar onderwijs kan echter ook uitstralen dat dit juist kwaliteitskenmerken van het openbaar onderwijs zijn. “In alle geledingen van onze organisatie streven wij er naar om zo open en democratisch mogelijk te functioneren. Daarmee bereiden wij uw zoon of dochter er op voor dat zij straks ook goed in een democratische samenleving kunnen participeren”. Ook met betrekking tot dit thema moet een onderscheid gemaakt worden tussen het niveau van de organisatie en het schoolniveau.
Organisatieniveau Hierbij kan men denken aan thema´s als het functioneren van het bestuur, de relatie bestuur, algemene directie en directeuren en het functioneren van de GMR. Deze aspecten vormden geen onderdeel van de opdrachten. Daarom wordt daarop hier niet nader ingegaan. Uit de gevoerde gesprekken zijn in ieder geval geen signalen naar voren gekomen, die duiden op onvrede, spanningen etc.
Schoolniveau In de politiek, tijdschriften en boeken wordt aandacht besteed aan de “nieuwe schoolstrijd”. Daarbij duidt men op een gegroeide tegenstelling tussen enerzijds de professionals op de werkvloer en ouders en anderzijds de besturen en managers. Schaalvergroting en de groei van de autonomie van besturen zouden er toe hebben geleid dat besturen en managers de positie van de professionals en ouders steeds verder hebben uitgehold. Het heeft niet zo veel zin om te vervallen in een welles nietes discussie. Uitgangspunt zou moeten zijn dat - tegen de achtergrond van allerlei ontwikkelingen in het onderwijs van de laatste jaren - het verstandig is nadrukkelijk stil te staan bij de positie van personeelsleden en ouders. Behoeft die positie een herijking? In het wetsvoorstel in zake “goed onderwijs en goed onderwijsbestuur”, dat in de loop van dit voorjaar door de regering naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, staat de opdracht voor het bevoegd gezag voor een goed bestuurde school te zorgen. Onderdeel van die zorgplicht is om “de deskundigheid van het personeel te vergroten en het personeel voldoende ruimte te geven voor de uitoefening van het beroep”. Er zijn twee documenten die gebruikt kunnen worden om de positie van respectievelijk het personeel en ouders binnen de eigen organisatie en school te herijken: • •
Rapportage van de Werkgroep Ouderbetrokkenheid. Onder verantwoordelijkheid van een groot aantal onderwijsorganisaties is in september 2007 een rapportage opgesteld, waarin een aantal aanbevelingen wordt gedaan. Het door de AOb vastgestelde “professioneel statuut”. Dit statuut omschrijft rechten en plichten van personeelsleden.
Uitgangspunt is niet deze aanbevelingen en het statuut over te nemen, maar ze te gebruiken als hulpmiddel en leidraad bij een toekomstige interne discussie over de positie van het personeel en ouders. Die interne discussie kan zo mogelijk leiden tot concrete actiepunten dan wel tot de conclusie dat de situatie optimaal is en geen bijstelling behoeft. Concrete actiepunten • •
4.6.
Reflectie op de positie van de werknemer als professional. Hoe geef je invulling aan de pedagogische autonomie van de man en de vrouw voor de klas? Zo mogelijk rechten en plichten vastleggen in een professioneel statuut. Reflectie op de positie en rol van ouders. Bezien of het wenselijk is elementen uit de rapportage van de Werkgroep Ouderbetrokkenheid toe te passen c.q. uit te werken, die passen bij de eigen organisatie.
Godsdienst of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs
Kenmerk van de openbare school is dat het bevoegd gezag leerlingen in de gelegenheid moet stellen op school binnen de schooltijden godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te volgen3. Deze voorziening wordt als volgt gekarakteriseerd: 3
Artikel 50 van de Wet op het primair onderwijs.
a - maart 2009
11
• • • • • •
Het is een facultatieve voorziening. Het initiatief ligt formeel bij ouders/leerlingen. Het onderwijs wordt niet gegeven onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van de school maar vanuit een rechtspersoonlijke instantie die tot doel heeft levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te geven zoals bij voorbeeld kerkgenootschappen of genootschappen op geestelijke grondslag. Het personeel van die instellingen moet aan bekwaamheidseisen voldoen. Op termijn is op deze docenten de Wet BIO van toepassing. Het onderwijs heeft in beginsel een specifiek levensbeschouwelijke invalshoek. Het bevoegd gezag is niet verantwoordelijk voor de inhoud van dit onderwijs. Het bevoegd gezag bekostigt dit onderwijs niet. De docenten worden betaald door de zendende instelling. Het staat gemeenten vrij deze instellingen op basis van een verordening te subsidiëren.
In de optiek van de wetgever dient een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen het onderwijs in het kader van de actieve pluriformiteit en het godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs. In de praktijk wordt dat soms anders ingevuld. Er is een zekere trend dat het godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt ingevuld overeenkomstig de uitgangspunten van de opdracht van iedere openbare school om actief pluriform te zijn. De openbare scholen in Voorburg/Leidschendam bieden vormen van godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan. Zij zijn daarbij afhankelijk van de aanwezigheid van zendende instanties. Niet alle gewenste vormen zijn aanwezig of worden gepropageerd. Er bestaat bij voorbeeld terughoudendheid met het aanbieden van islamitisch vormingsonderwijs. Het verdient aanbeveling om de ruimte voor levensbeschouwelijk in samenhang te presenteren met de hierboven genoemde eigen activiteiten op het gebied van levensbeschouwing. Die actieve opdracht staat ongeacht of ouders vragen naar of gebruik maken van het aanbod aan levensbeschouwelijk vormingsonderwijs waarvoor de school als gastheer optreedt. De wijze waarop vorm wordt gegeven aan de aandacht voor levensbeschouwingen is mede bepalend of ouders behoefte hebben aan levensbeschouwelijk vormingsonderwijs van een specifieke richting. Al naar gelang de positie die het bestuur en de scholen hieromtrent innemen kan het bestuur of een school voor een passieve of actieve benadering kiezen. Een minimum variant is dat de school melding maakt van het feit dat er ruimte bestaat voor het volgen van levensbeschouwelijk vormingsonderwijs en of er vormen voor handen zijn of niet. In een meer actieve variant gaat het bestuur/de school op zoek naar mogelijkheden om het te organiseren. Lobbyt bij voorbeeld bij de gemeente om een subsidieverordening tot stand te brengen of te verbeteren. Probeert met de leraren van het vormingsonderwijs afspraken te maken over afstemming van de lesstof etc. Aandachtspunt is dus of het al dan niet wenselijk is om je als openbare school met behulp van deze voorziening nadrukkelijker te profileren. Overwegingen: • Je laat blijken dat de openbare school ook affiniteit heeft met godsdienst, levensbeschouwing, waarden en normen. • Is het een negatieve ontwikkeling dat mogelijk een sterker beroep wordt gedaan om tot islamitisch godsdienst onderwijs te komen met als mogelijk gevolg een eenzijdig islamitische samenstelling van de school?
Hoe profileren? • •
Uitleg over en toelichting op de website en schoolgids van scholen; Periodiek naar buiten toe uitdragen wat inhoudelijk in de lessen gebeurt/plaatsvindt. Concrete actiepunten
• •
4.7.
Nader bezien of – rekening houdend met de specifieke omstandigheden per school – het wenselijk is de openbare school nadrukkelijk te profileren als instelling, waar ruimte gemaakt wordt voor het volgen van godsdienstonderwijs. In aansluiting hierop naar buiten toe (schoolgids, website) informatie verstrekken over de plaats van dit onderwijs binnen de openbare school en de inhoud ervan.
Naleving en verantwoording
a - maart 2009
12
Indien een nadere reflectie op de identiteit van het openbaar onderwijs – zoals aangeduid in de paragrafen 4.2 tot en met 4.6 – tot concrete actiepunten leidt, is het belangrijk bij de verdere uitwerking daarvan ook de aspecten naleving en verantwoording te betrekken. Voor bijna alle organisaties geldt dat – nadat plannen zijn uitgewerkt, afspraken zijn gemaakt en zo nodig regels zijn geformuleerd – na verloop van tijd de aandacht voor het onderwerp verflauwt dan wel geheel verdwijnt, omdat een nieuw thema onze aandacht opeist. De beleidsnota die op een plank in de kast stof verzamelt, is een bekend beeld. Kortom op verschillende niveaus in de organisatie moeten afspraken worden gemaakt over een controle op de naleving van gemaakt afspraken. Niet om de politieagent te kunnen spelen, maar om scherp te houden of wat we afgesproken hebben wel werkt, het rendement heeft wat we ervan verwachtten of misschien aangepast moet worden. Indien de naleving van gemaakte afspraken in beeld blijft, kan ook op verschillende niveaus de noodzakelijke verantwoording plaatsvinden. • • • •
Van team naar directeur; Van directeur naar algemene directie; Van algemenen directie naar bestuur; Van bestuur naar de maatschappelijke omgeving.
Een voorbeeld. De directeur kan van tijd tot tijd met het team bespreken hoe het binnen de groepen loopt met de concrete invulling van de actieve pluriformiteit en kan daar in de cyclus van functionerings- en beoordelingsgesprekken een vast aandachtspunt van maken. De algemene directie kan op zijn beurt periodiek met de directeuren van de openbare scholen bespreken hoe een en ander binnen hun scholen verloopt en zorg dragen voor de uitwisselingen van ervaringen tussen scholen. De algemene directie verantwoordt naar het bestuur hoe het openbaar onderwijs binnen de stichting vorm geeft aan de actieve pluriformiteit. Het bestuur van de stichting samenwerkingsbestuur voldoet vervolgens aan zijn wettelijke verplichting4 om in het jaarlijkse verslag aan de gemeenteraad van Leidschendam-Voorburg aandacht te besteden aan de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs.
4
Artikel 48, achtste lid van de Wet op het primair onderwijs.
a - maart 2009
13
5.
Naar aanleiding van de gesprekken
Op basis van de gevoerde gesprekken met de directeuren over de identiteit van het openbaar onderwijs kan het volgende beeld geschetst worden: •
De scholen zijn in grote lijnen zich ervan bewust wat de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs zijn. Zij hebben allen bewust gekozen voor de openbare school. Centraal staat daarbij het aspect van ontmoetingsschool.
•
De invulling van die kenmerken en het stilstaan bij naleving daarvan is een thema dat nauwelijks dan wel in beperkte mate onderdeel vormt van discussie en studie binnen de teams. Het werken overeenkomstig de beginselen van het openbaar onderwijs zit met name bij de ervaren leerkrachten als het ware in de genen. Impliciet en intuïtief handelt men er naar.
•
Een aantal scholen heeft last van een negatief beeld van de openbare school dat (landelijk) bij mensen leeft (veel allochtonen, overheidsinvloed, geen aandacht voor waarden en normen, afvalputje van de samenleving, minder kapitaalkrachtig, mindere huisvesting). Het beeld van ‘veel allochtonen’ is niet geheel uit de lucht gegrepen. Zoals hierboven reeds cijfermatig is onderbouwd gaan veel kinderen van allochtone ouders naar de openbare school in L-V. Het negatieve imago frustreert de eigen inspanningen, die men verricht om van de school een goede en aantrekkelijke school te maken. Er is behoefte aan kennis en ondersteuning om een positief beeld van de openbare school over te brengen. De scholen staan mutatis mutandis voor de uitgangspunten van de openbare school.
•
De meeste scholen staan open voor de gedachte om explicieter aandacht te besteden aan het invullen van de kenmerken van de identiteit van het openbaar onderwijs. Men vindt het belangrijk dat dit streven door het bestuur wordt gesteund en zo nodig wordt gefaciliteerd. Voorwaarde is ook dat een goede balans wordt gevonden tussen het regelen van onderwerpen op bovenschools niveau en de autonomie van iedere individuele school om – rekeninghoudend met de eigen omstandigheden – zaken zelf in te vullen.
a - maart 2009
14
6.
Aanbevelingen
Langs de volgende lijnen zou verder gewerkt moeten worden: •
Na inventarisatie en discussie met betrokkenen afspreken, toepassen en naleven op welke onderdelen van de kenmerken van de identiteit van het openbaar onderwijs tot een nadere concrete invulling wordt gekomen. Daarbij steeds in acht nemen wat passend is op schoolniveau te doen en wat op bestuursniveau. Het bevoegd gezag kan – onder leiding van een lid van de algemene directie een werkgroep instellen die dit proces op school- en bestuursniveau aanstuurt en begeleidt.
•
Het gezamenlijk ontwikkelen van een pr-beleid om het imago van de openbare scholen - zowel voor wat betreft de identiteit als openbare school als de onderwijskundige en pedagogische identiteit van de school – te versterken. Dit is overigens een aspect, dat in dezelfde mate relevant is voor de rk scholen van de scholen. Ook voor hen geldt dat het essentieel is om de eigen identiteit goed over het voetlicht te brengen. Het ontwikkelen van pr-beleid is derhalve een activiteit die qua ontwikkeling en opzet op bestuursniveau aangepakt dient te worden.
•
Wat moet het karakter zijn van de ATB-school en hoe dat is te verenigen met de grondslag van de school? Dit is van belang omdat in de toekomst nog een ATB-school in het verschiet ligt. Het karakter van de ATB-school zoals die nu voor ogen staat is beter te verenigen met een openbare dan met een rk-grondslag. Een algemeen bijzondere grondslag behoort ook tot de mogelijkheden maar dan zullen ook de statuten van Panta Rhei worden aangepast.
a - maart 2009
15