Verslag overleg met de vakbonden, 22 februari 2010. Aanwezigen namens de vakbonden: ABVO: dhr. Calmes, dhr. Ignacio NAPB: dhr. Begina, dhr. Melfoor WICSU: dhr. Reed. Afwezig: STrAF / ACOM/ ACP Aanwezigen namens de Minister van BZK: de heren Maas (voorzitter), Brinkman, Cornax (VNW), Mager (RSC), en de Vries. De vergadering kon niet op het gewenste tijdstip beginnen omdat slechts twee van de vier bonden aanwezig waren. Na kort beraad wordt besloten om de vergadering om 12.30 uur te starten. 1. Opening en mededelingen De projectdirecteur, voorzitter van het overleg opent om 12.30 uur de vergadering. Hij benadrukt dat deze vergadering het karakter heeft van een voortzetting van het overleg op 9 en 10 december 2009. Door tijdgebrek kon toen slechts 1 uur worden besteed aan het belangrijke onderwerp van de pensioenen. Eigenlijk hoopt hij de agenda van 9 en 10 december vandaag af te maken. Volgende keer staan er dus twee verslagen op de agenda. Verder deelt de voorzitter mee dat hem onlangs onderhands een voorstel van de bonden m.b.t. het plaatsingsplan heeft ontvangen met verrassend veel inhoudelijke wijzigingsvoorstellen. Hij beraadt zich daar nog over en is voornemens om t.b.v. het overleg van 23 maart een nieuw voorstel voor te leggen. De agenda wordt vastgesteld. Medegedeeld wordt dat er enige onzekerheid is over het tempo van de Staatkundige herziening van de Nederlandse Antillen, gelet op de ontstane politieke situatie in Nederland. Vastgesteld is dat alle partijen niettemin de bereidheid hebben om het overleg thans normaal voort te zetten. 2. Pensioenfonds BES Stand van zaken De voorzitter deelt mede dat op 17 februari de Stichting Pensioenfonds BES is opgericht. De heer Kamp is tot transitiedatum voorzitter van het fonds en zal na transitiedatum zeer waarschijnlijk tot voorzitter van de Raad van Toezicht worden benoemd. De statuten van het fonds worden tijdens de vergadering uitgereikt. Wanneer de transitiedatum gaat schuiven als gevolg van de politieke situatie zal er wellicht pas op de plaats gemaakt moeten worden met de doorontwikkeling van de stichting. De stichting heeft immers nog geen middelen en als er op afzienbare termijn ook geen premieinkomsten zullen zijn, zal het aanboren van financiële middelen op korte termijn heel moeilijk worden. Statuten Desgevraagd wordt bevestigd dat de voorzitter niet is gedefinieerd in de statuten van het fonds. Natuurlijk zijn wel de taken van het bestuur in de statuten geregeld. Verder is geregeld dat in de opstartfase, dus tot transitiedatum het bestuur tenminste bestaat uit de voorzitter. Zolang er geen medebestuursleden zijn, neemt de voorzitter alle bestuurstaken waar. Naar aanleiding van een vraag over artikel 3.1 van de statuten wordt toegelicht dat de stichting wel verantwoordelijk is voor de uitvoering van de pensioenovereenkomst, waaronder
1
registratie, premie-incasso, uitkeringen en vermogensbeheer, maar deze uitvoering niet zelf mag doen. Artikel 12 verplicht het bestuur namelijk de uit te voeren werkzaamheden uit te besteden aan een privaatrechtelijke organisatie die het uitvoeren van pensioenadministraties en vermogensbeheer tot doel heeft. Tijdens de transitiefase krijgen bestuursleden geen vergoeding voor hun werkzaamheden. Tijdens de transitiefase zullen de vergoedingen voor het bestuur na de transitiefase worden vastgesteld evenals de vergoedingen voor de Raad van toezicht. De voorzitter en de twee leden van de RvT zullen een door de minister van BZK vast te stellen vergoeding ontvangen. Er is enige vorm van overheidstoezicht in de overgangsfase doordat de Minister de voorzitter van de Raad van Toezicht benoemt (art. 16.2) en via de informatieplicht van het bestuur op verzoek van de Minister (art. 6.22 dat abusievelijk nog niet in de statuten is opgenomen). Na de overgangsfase die tot 31-12-2015 loopt is er uitsluitend toezicht vanuit De Nederlandsche Bank. Bestuursleden Bij brief van 21 december 2009 zijn de vakorganisaties uitgenodigd te komen tot een voordracht voor bestuursleden en een vertegenwoordiger in de Raad van Toezicht. Binnen de ABVO is al wel nagedacht over bestuursleden. Men heeft in eigen kring iemand met kennis van beleggingen en iemand met juridische kennis, maar niemand die beide kennisgebieden verenigt. Er is derhalve afstemming nodig met andere bonden over kennisgebieden en voordrachten. Vervolgens zal ook afstemming in het sectoroverleg nodig zijn met voordrachten vanuit de werkgevers. De WICSU acht zich niet vrij een voordracht te doen zonder overleg met de eilandbesturen. Er wordt echter op gewezen dat de eilandbesturen tot de werkgevers behoren die in onderling overleg ook een voordracht kunnen doen. Voordat bestuursleden in functie treden zal de Nederlandse Bank de kandidaten moeten hebben getoetst op integriteit en deskundigheid. Ook zullen bestuursleden een opleidingstraject moeten volgen. De ABVO zal als eerste stap een onderling beraad binnen de bonden organiseren om tot een kandidatenlijst te komen. Aan werkgeverskant dient hetzelfde te gebeuren. Boedelscheiding Nu er een pensioenstichting is zal deze ook optreden als onderhandelingspartij bij de boedelscheiding. De stichting is nl. privaatrechtelijk en zal zelf beoordelen of zij lopende verplichtingen overneemt. Duidelijk is dat er geen verplichtingen over zullen worden genomen zonder vermogensoverdracht en dat bij overname van verplichtingen geen sprake zal kunnen zijn van een onderdekking. Er moet nog veel gebeuren om een boedelscheiding van het APNA mogelijk te maken. Op een tweetal brieven van de minister van BZK aan de minister van Financiën van het Land NA is geen reactie gekomen en deze hebben evenmin tot actie geleid. Het Land heeft hier wel een verantwoordelijkheid, omdat APNA thans een publiekrechtelijke organisatie van het Land Nederlandse Antillen is. Er zijn diverse scenario’s mogelijk. Oude en nieuwe entiteiten moeten het wel eens worden over deze scenario’s voor de transitiedatum en dat ook regelen. 3 Pensioenovereenkomst en pensioenreglement Ter bespreking ligt een eerste concept van een pensioenovereenkomst. Benadrukt wordt dat het in deze eerste ronde om de hoofdstructuur en uitgangspunten gaat. Naar we verder komen zullen meer in detail keuzes moeten worden gemaakt aan de hand van berekeningen. De voorzitter geeft aan grote zorgen te hebben t.a.v. de betaalbaarheid van het pensioenstelsel als geheel. Wanneer we de pensioenpremie nemen met alle andere bijkomende kosten uit hoofde van overgangsrecht die niet door het fonds worden gedekt, maar direct op de
2
werkgevers worden verhaald, dan bedragen grofweg op de manchet berekend, de kosten voor pensioenen al gauw 40% van de loonsom. In Nederland bedragen de kosten voor de Abpregeling (incl overgangsrecht) ca. 20% van de loonsom en daar zijn al grote zorgen over de betaalbaarheid van de pensioenen op termijn. De werkgevers op de NA blijken de kosten voor de pensioenen in de praktijk ook niet te kunnen dragen getuige de grote betalingsachtstanden van de pensioenpremies aan het APNA en de zeer beperkte indexering van salarissen en pensioenen door de jaren heen. Het lijkt dan wel veel waard om een ongeclausuleerd geïndexeerd pensioen te ontvangen, maar als dat betekent dat tijdens de actieve periode de loonontwikkeling gedurende een reeks van jaren jaarlijks tenminste 2% is achtergebleven bij de prijsstijging, dan is de prijs ook voor de actieve werknemers wel heel hoog. De voorzitter wil zich inzetten om te komen tot een betere balans tussen de kosten voor pensioenen en de kosten voor primaire salarisontwikkeling van het overheidspersoneel. De vraag wordt gesteld of de omvang van de bevolking van de BES een rol speelt. Deze speelt een beperkte rol, omdat de uitvoeringskosten bij kleine fondsen relatief hoog zijn. Dat is reden om de regeling uitvoeringstechnisch zo goedkoop mogelijk in te richten. De belangrijkste kostenbepalende factoren zijn echter de levensverwachting in relatie tot de pensioengerechtigde leeftijd, de leeftijdsopbouw en de inrichting van de regeling zelf. De betaalbaarheid is bij de privaatrechtelijke organisatie van de pensioenen zowel voor de bonden als de werkgevers, die immers gezamenlijk verantwoordelijk zijn, van belang. Er is een 1 op 1 relatie tussen rechten en premie. Over overgangrecht is nog niet nagedacht. We moeten het eerst eens zijn over het nieuwe stelsel voordat overgangsrecht een issue kan zijn. Het voor de veranderingen opgebouwde recht is in beginsel onaantastbaar, tenzij het bestuur van het fonds ingrijpt al dan niet daartoe gedwongen door de Nederlandse Bank omdat de dekkingsgraad daartoe dwingt. Hierna wordt de pensioenovereenkomst artikelgewijs doorgenomen.. Artikel 1 is al aan voldaan en een gegeven Artikel 2 De pensioenregeling zal in ieder geval betrekking hebben op overheidspersoneel in dienst van de eilanden of in dienst van het RSC, op zorginstellingen op wie de zorgverzekeringswet BES betrekking heeft en op onderwijspersoneel op de BES en op aangewezen instellingen. Artikel 4 Kostendekkende premie is al vaker aan de orde geweest en wordt niet bestreden. De bonden zijn geen tegenstander van een maximumpremie gekoppeld aan de kostendekkende premie, evenals het zowel voor de werkgever als voor de werknemer altijd hanteren van de franchise. Het vierde lid vraagt wederzijds nog nadere overweging en het vijfde lid lijkt overbodig omdat de pensioenwet BES daartoe ook al zal dwingen. Artikel 5 levert geen discussie op. Artikel 6 Voor de bonden is een vaste verhouding tussen werkgeversaandeel en werknemersaandeel in de premie bespreekbaar. Het verhoudingscijfer zal afhankelijk zijn van nadere berekeningen en later nog besproken dienen te worden. De minimumpremie is in Nederland gebruikelijk en komt ook voor in de pensioenovereenkomst van sociale partners aangesloten bij het ABP. Artikel 7 is in lijn met de door het Land NA voorbereide wijziging van de pensioenlandsverordening Artikel 8 De bonden verbazen zich over het tweede lid en geven aan dat voor zover een dergelijke bepaling noodzakelijk is dit niet kan zonder dat overleg heeft plaatsgevonden. Dit laatste wordt van werkgeverszijde bevestigd. Dit zal in de tekst worden verduidelijkt. Verder wijst de werkgever er op dat het in Nederland nog niet eerder is voorgekomen. Vervolgens wordt de concept pensioenregeling doorgenomen.
3
Artikel 1 De redactie van artikel 1 vraagt nog aanpassing. Een IPer verkrijgt recht op ouderdomspensioen zodra hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Bedoeld zal waarschijnlijk zijn dat het IP ontslag wordt gelijkgesteld met een ontslag i.v.m. ouderdomspensioen doch dat dit laatste pas ingaat bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Er is uitvoerig gesproken over de cursieve tekst. Op zich is voor de bonden bespreekbaar om de pensioengerechtigde leeftijd te koppelen aan de AOV leeftijd, mits zoals is gesuggereerd ook doorwerken en pensioenopbouw mogelijk is na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Zonder die koppeling blijft er immers een recht op aanvullend pensioen bestaan, zonder dat een deelnemer recht heeft op AOV. Zonder de AOV basis is het voor medewerkers de facto onbetaalbaar om al met pensioen te gaan. De voorzitter wijst er op dat 1 jaar langer doorwerken in Nederland gemiddeld tot ca. 8% stijging van het pensioen leidt. De bonden wijzen op de VUT . Naar het oordeel van de werkgever is het destijds door het Land NA getroffen overgangsmaatregel juridisch/technisch uitgewerkt. De rechterlijke uitspraak is bij de werkgever bekend, doch deze doet daar naar zijn oordeel niets aan af. Als de bonden hier nog over willen praten is de voorzitter daartoe bereid, doch dat hoort niet plaats te vinden in het kader van de pensioenovereenkomst, hetgeen door de bonden wordt beaamd. De werkgever geeft op voorhand echter al aan dat een ongeclausuleerd handhaven van de VUT niet bespreekbaar zal zijn. Zo nog een uiterst beperkt overgangsrecht denkbaar is zal in elk geval de loskoppeling van ontslag uit overheidsdienst en ingang van het recht op VUT en het ontbreken van een anticumulatiebepaling worden aangepast, met dien verstande dat bestaande lopende uitkeringen gerespecteerd zullen worden. Artikel 6 In plaats van Wet moet worden gelezen dit reglement Artikel 15.1 en 13.1 (uitbreiding pensioengrondslag) hangen samen met de invoering van het middelloon. In artikel 15 is het opbouwpercentage van 2% is onderhandelbaar en medeafhankelijk van de uitkomsten van rekenexercities. Het is een ieder niet duidelijk wat de functie is van het zesde lid. Dit is overgenomen uit de door het Land voorbereide wijziging van de pensioenlandsverordening. Als er geen voorschrijdend inzicht is, kan deze bepaling worden geschrapt. In artikel 18 wordt geregeld dat het fonds de indexatie mag beperken indien de financiële situatie van het fonds daartoe noopt. Artikel 20 De in artikel 20 opgenomen datum vraagt nog nader onderzoek. Pensioenbijdrage: het hanteren van een peildatum zoals in hoofdstuk III van het reglement is voorgesteld is goed bespreekbaar voor de bonden. Nadat de pensioenovereenkomst en het pensioenreglement in constructieve zin is besproken worden de volgende afspraken gemaakt. 1. De bonden kijken nog eens kritisch naar de teksten. Deze zijn immers in belangrijke mate gebaseerd op de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren en dus goed bekend bij de bonden. Zij zullen aangeven indien er mogelijk passages in zitten die in de praktijk geen of nauwelijks betekenis. 2. De werkgever zal de minister van SZW vragen om een geconsolideerde versie te leveren van de voorgenomen pensioenwet BES. 3. Van werkgeverszijde zullen de nodige berekeningen worden gemaakt die aan de basis kunnen staan voor nadere verdiepingsvoorstellen. Hiervoor zijn gegevens van het APNA nodig die niet voor april beschikbaar zullen zijn. Naar verwacht kan in het overleg van juni nader worden gesproken over de pensioenen. 4. Rondvraag
4
De al dan niet concept vergoedingsregeling op basis waarvan de vakbonden nu hun vergoeding ontvangen voor reis- en verblijfskosten bij deelname aan het CGOA en waarvan is afgesproken dat deze vooralsnog ook voor deelname aan dit overleg zal worden toegepast is ondanks verschillende verzoeken niet ter beschikking gesteld aan de voorzitter. De ABVO neemt op zich daarvoor alsnog zorg te dragen. Van de zijde van de WICSU is een opgave ontvangen van deelnemers en hun plaatsvervangers voor deelname aan het sectoroverleg. De andere bonden zullen dit met spoed alsnog doen. Noot secr. Van de ABVO is deze inmiddels ook ontvangen. Geen van de bonden heeft de reeds eerder gemaakte afspraak om de stand per 1 februari 2010 van de ledenaantallen op de BES op te geven, uitgevoerd. De aanwezige bonden zeggen toe dit per omgaande alsnog te doen. Noot secr. Van de ABVO is de opgave inmiddels ontvangen. De voorzitter sluit de vergadering en nodigt de bonden uit om gezamenlijk onder het genot van het bijna traditionele drankje een hapje nog wat na te praten.
HB-MdeV
5