Inhoudsopgave: Woord vooraf
p.4
Inleiding
p.5
1. Het Indonesische landschap
p.6
2. Eerste Chinese handelscontacten
p.7
2.1. Het rijk van Majapahit (±1292-1528)
p.8
2.2. Banten
p.10
3. De Chinese stad Batavia
p.11
4. Nederlands-India in handen van Nederland
p.14
4.1. De Onthoudingspolitiek
p.14
4.2. De Java-oorlog (1825-1830)
p. 14
4.3. Het Cultuurstelsel
p. 15
4.4. De Ethische politiek
p.16
5. De organisatie van de Chinezen tijdens het Nederlandse bewind
p. 17
5.1. Sociale stratificatie
p.17
5.2. Chinese ambtenaren
p.18
5.3. Het pachtsysteem
p.20
5.4. Chinese mijnwerkersgongsi’s 公司
p.21
5.5. Het wijken- en passenstelsel
p.22
5.6. Grondeigendom
p.24
6. De peranakan-Chinezen 6.1. Peranakan-onderwijs
p.24 p.26
7. De totok-Chinezen
p.27
8. De Chinese aanwezigheid op Nederlands-India: vriend of vijand?
p.28
9. De opkomst van het nationalisme
p.30
9.1. Chinees nationalisme 9.1.1. De drijfveren van de nationalistische gedachten
p.30 p.30
9.1.1.1. Buitenlandse invloeden
p.31
9.1.1.2. Koloniale toegevingen
p.32
9.1.1.3. Aanhoudende kritiek vanuit de Chinese hoek
p.33
9.1.2. Gericht naar China: Sin Po 新报
p.34
9.1.3. Gericht naar Nederland: Zhong Hua Hui 中华会
p.35
9.1.4. Gericht naar Indonesië: Partai Tionghua Indonesia
p.36 1
9.2. Spanningen in China
p.36
9.3. Indonesisch nationalisme
p.37
10. Indonesië als onafhankelijke staat
p.38
10.1. De Japanse bezetting (1942-1945)
p.38
10.2. De Onafhankelijkheidsstrijd (1945-1949)
p.41
10.3. “Indonesië”
p.44
10.4. Pancasila
p.44
10.5. De staatsburgerschapskwestie
p.45
10.6. Baperki
p.48
11. President Sukarno aan de macht 11.1. Indonesië, de onervaren republiek 11.1.1. Een chaotische start voor de democratie
p.49 p.49 p.49
11.1.2. Discriminerende maatregelen jegens de Chinese gemeenschap p.51 11.2. De Geleide Democratie (1959-1966)
p.52
11.3. De communistische staatsgreep
p.53
12. De Nieuwe Orde van president Suharto
p.54
12.1. Politieke belangen tijdens het regime
p.55
12.2. Suharto’s nationale integratiebeleid
p.56
12.3. Van integratie naar assimilatie
p.57
12.3.1. Het transmigratiebeleid
p.57
12.3.2. Naamsverandering
p.58
12.3.3. Onderwijs, taal en religie
p.58
12.4. Een inconsequent assimilatiebeleid
p.60
12.5. Economisch nationalisme en de bijkomende gevolgen
p.61
12.5.1. “Ali Baba”
p.61
12.5.2. Cukong 主公
p.62
12.5.3. Joint-ventures
p.63
12.5.4. De gevolgen
p.64
13. De rellen van mei 1998
p.65
13.1. De aanzet: separatistische bewegingen en economische crisis
p.65
13.2. De climax
p.66
13.3. De Chinese exodus
p.68
13.4. Veranderde Chinese perspecties
p.68
13.4.1. Etnisch Chinese politiek
p.69
13.4.2. De opkomst van NGO’s
p.70 2
14. Een liberaal klimaat dankzij de Reformasi
p.71
14.1. Democratische hervormingen
p.71
14.2. Beloftevolle vooruitzichten
p.73
Conclusie
p.74
Bibliografie
p.77
3
Woord vooraf De inspiratie voor deze verhandeling heb ik gevonden in de geschiedenis van mijn familie, Indonesiërs van Chinese afkomst. Tijdens de jaren 1960 zijn zij vanuit Indonesië geëmigreerd via Nederland om nadien in België een nieuw thuis te vinden. Om dit te begrijpen heb ik onderzoek verricht in de socio-politieke geschiedenis van de Chinezen in Indonesië. Deze Masterproef is het resultaat van de opleiding Oosterse Talen en Culturen: Sinologie. Graag richt ik een dankwoord tot Prof. Dr. Ann Heirman voor haar raadgeving. Verder bedank ik mijn familie en vrienden voor hun inspiratie, geduld en advies. Valérie Lim
4
Inleiding 13 mei 1998 was de eerste dag van een periode die in het geheugen van elke Indonesiër gegrift staat. In de media wordt het weleens verwoord als de 'Chinese holocaust'. Het Indonesische volk kwam in de straten van de hoofdstad Jakarta samen om te protesteren tegen de heersende economische crisis en het wanbeleid van hun president Suharto. Het leger werd ingeschakeld om de manifestanten te bedaren, maar nadat vier studenten doodgeschoten werden, braken hevige rellen los in verschillende steden van de archipel. Wanneer op 21 mei 1998 Suharto uiteindelijk aftrad, lag de volledige natie stil. Niet alleen omdat er duizenden slachtoffers gevallen waren en honderden gebouwen vernield, maar ook omdat de opstand begonnen was tegen de dictatuur van Suharto en geëindigd als een bloederige anti-Chinese aanslag waarbij honderden Chinese vrouwen werden verkracht en vermoord, Chinese mannen werden gemarteld en vermoord en Chinese zaken werden geplunderd en in brand gestoken. Duizenden Chinese families dienden het land te ontvluchten zoek naar veiligere oorden. Hoe komt het dat een protest dat gericht was tegen de regering, kon evolueren tot grootschalige rellen tegen een etnische minderheid? Hoe komt het dat een etnische minderheid die reeds eeuwenlang een thuis gevonden had in de archipel, door de autochtone bevolking nog steeds beschouwd werd als vreemdeling? Vanwaar komt de intense haat jegens de Chinezen die geleid heeft tot deze moordaanslagen? De anti-Chinese revolte van mei 1998 was niet de eerste in zijn soort. Doorheen de eeuwen zijn er meerdere aanslagen geweest tegen de Chinese bevolkingsgroepen in Indonesië. Maar waarom zijn juist deze etnische Chinezen zo’n evidente slachtoffers? Beleidsmakers hebben in het verleden verschillende soorten maatregelen getroffen om de Masalah Cina, het Chinese probleem, op te lossen. Telkens hebben deze zogenaamde oplossingen voor een omgekeerd effect gezorgd. De Chinezen werden gehaat voor hun economische rol in de maatschappij, voor hun asociale gedrag, voor hun afwijkende gewoonten en zelfs gewoon voor hun uiterlijk. In deze verhandeling zal de oorsprong en de evolutie van de xenofobie jegens de Chinese migranten onderzocht worden in lijn met de politieke geschiedenis van Indonesië. Er zal worden uiteengezet wat de rol van de heersende macht, vanaf de Nederlandse kolonisten tot de huidige periode, betekende in de creatie en de instandhouding van deze bitterheid. Er zullen antwoorden gezocht worden op de vraag waarom de Chinese gemeenschap er na vier eeuwen nog steeds niet in is geslaagd zich te integreren in de Indonesische maatschappij. 5
1. Het Indonesische landschap De archipel van Indonesië beslaat meer dan 13 600 eilanden. De Zuid-Chinese zee en de Javazee worden omringd door de eilanden Kalimantan, Sumatra en het Maleisisch schiereiland. De volkeren die hier leefden hadden elk hun eigen cultuur ontwikkeld en vormden dus geen homogene gemeenschap. Lange tijd hebben de verschillende rijken in Indonesië naast elkaar bestaan zonder veel onderlinge contacten. Bergen, moessonregens, rivieren en andere natuurlijke obstakels beperkten de bevolking om over land het gebied grondig te verkennen. Het was veel gemakkelijker om via de zee handel te drijven en relaties aan te knopen. Daarom vonden veel nederzettingen plaats aan de kustgebieden van de archipel. Dankzij de moessonwinden tussen Azië en Australië, die jaarlijks draaien van zuidwest naar noordoost, konden Indonesische vloten reeds 2000 jaar geleden met de ene wind naar China of India reizen en met de andere wind terugkeren.1 De moesson had ook een grote invloed op de landbouw. Gebieden die zich gemakkelijk leenden voor landbouw kenden veel succes en op deze plaatsen ontstonden dan ook de eerste staten. Bevolkingsgroepen concentreerden zich bij riviermondingen waar ze leefden van handel en visvangst. Om de handel te vergemakkelijken werden havens opgericht aan de Straat van Malakka en de kusten van de Java-zee, plaatsen die later een cruciale rol gingen spelen in de economische wereld. Andere groepen, die in de regenwouden leefden, legden zich toe op het cultiveren van sago, honing, wild en handelsproducten uit de bossen. Aan de randen van de wouden konden zij beperkt aan landbouw doen.2 Daar de wegen schaars waren en ongeschikt voor snellere voertuigen, was ook het contact tussen de verschillende nederzettingen gering. Enkel het gezag van de feodale heren verbond de zelfstandige dorpshuishoudingen economisch en sociaal met elkaar. Aan het hoofd van de feodale heren stond het vorstengezag. Het centrum van de Javaanse beschaving was het craton, het paleis van de vorst. Dit was de bakermat van de hofcultuur, waar de elite, handelaren en ambachtslieden te vinden waren. De landelijke bevolking was onderhevig aan belastingen en dienstplicht, in ruil ontvingen zij de sacrale magische kracht die uit het craton voortkwam.3 Het antwoord op de vraag vanwaar de volkeren die de archipel bewoonden vandaan komen blijft onbeantwoord. Zeker als men tracht uit te zoeken wie de ‘originele bewoners’
1
Brown Colin, A Short History of Indonesia. The Unlikely Nation?, Crows Nest, Allen & Unwin, 2003, pp. 5-9. Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.166-203. 3 Wertheim Willem Frederik, Indonesie: Van Vorstenrijk tot Neo-kolonie, Boompers, Boom, 1978, pp. 17-18. 2
6
zijn, aangezien in het evolutieproces zeer veel volkeren reeds heel vroeg naar de archipel getrokken zijn. Indien men de huidige autochtone Indonesiërs aanneemt als oorspronkelijke bevolking, kan gesteld worden dat ze van twee etnische groepen afkomstig zijn; de Melanesiërs en de Austronesiërs. De Austronesiërs zijn ongeveer 5000 jaar geleden vanuit het Zuiden van China via Taiwan en de Filippijnen naar de archipel gekomen. De Melanesiërs waren waarschijnlijk voor de Austronesiërs toegekomen op de archipel en hebben zich westwaarts verspreid naar de Baai van Bengalen en noordwaarts naar de Filippijnen. 4 Tegenwoordig zijn hun afstammelingen vooral te vinden op Nieuw-Guinea en de omringende eilanden. Gradueel zijn de Austronesiërs en de Melanesiërs met elkaar versmolten tot de hedendaagse autochtone Indonesiche bevolking.5 2. Eerste Chinese handelscontacten Vanaf de zevende eeuw gebruikten Chinese handelaars de Indonesische archipel als tussenstation om handel te drijven met India en het Midden-Oosten. Ze waren oorspronkelijk enkel geïnteresseerd in de producten die vanuit het Westen Indonesië bereikten, maar later verzamelden ze ook lokale producten zoals aromatische hars, marineproducten, kamfer en sandelhout, afkomstig uit de plaatselijke fauna dat als medicijn of ingrediënt werd aangewend. Stilaan ontstonden kleine nederzettingen bij belangrijke havens waar handelaars en werklieden zich vestigden.6 Plaatselijke handel werd gedreven via markten die in vijf dagen tussen vijf dorpen circuleerden. De dorpelingen handelden in onder andere rijst, bonen, groenten, kippen, olie, en suikerrietsiroop. Professionele kooplieden en groothandelaars verkochten er producten van verder weg, zoals palmsuiker, tamarinde, gezouten vis, katoen en verschillende specerijen. Aan de noordkust van Java ontstond een levendige handel in deze plaatselijke producten. De specerijen en het sandelhout afkomstig van de oostelijke eilanden werden geëxporteerd naar China en India. Tegen het einde van de tiende eeuw had deze internationale handel impact op de hele Javaanse samenleving. Boeren die in de buurt van deze succesvolle havens leefden, begonnen populaire handelsgewassen te verbouwen. Stilaan kwamen Chinese producten zoals keramiek en zijde het Javaanse handelscircuit binnen. Ook bedrukte doeken uit India werden zodanig populair dat de 4
Brown Colin, A Short History of Indonesia. The Unlikely Nation?, Crows Nest, Allen & Unwin, 2003, pp. 910. 5 Drakeley Steven, The History of Indonesia, Westport, Greenwood Press, 2005, p.2. 6 Das Gupta Arun, in South East Asia: Colonial History, edited by Kratoska Paul H., Londen, Routledge, 2001, Vol.1, p. 91.
7
Indonesische textielschilders hen probeerden na te maken, waardoor het batikken ontwikkeld werd. Het Chinese pottenbakkerswiel werd tevens overgenomen en de Javaanse pottenbakkers gaven hun eigen traditionele houten spatel hiervoor op.7 Naarmate de handel groeide, nam ook de nood toe aan een monetair systeem. Op Java werden muntvormige stukken goud en zilver gebruikt, in combinatie met ijzerstaven en gouden ringen van een bepaald gewicht. Tussen 850 en 900 werden standaardiseringen ingevoerd waardoor een geldsysteem ontstond uit een combinatie van Indische en lokale elementen. Vanaf het einde van de tiende eeuw werden Chinese koperen munten meer en meer ingevoerd. Tegen het midden van de veertiende eeuw waren de Chinese munten zodanig geïntegreerd dat het Javaanse hof ze als officieel betaalmiddel erkende bij belastingszaken.8 Vanaf het einde van de veertiende eeuw kenden de zeeroutes meer succes dan de landroutes. Hierdoor werden de havens van Java, Sumatra, Kalimantan en Maleisië meer bezocht. Aangezien de zeevaarders moesten wachten op gunstige winden om verder te kunnen reizen, gebeurde het vaak dat zij maanden op dezelfde locatie verbleven. De stijgende vraag vanuit Europa naar specerijen en de expansiedrang van China zorgden in de vijftiende eeuw voor een grote bloei van de internationale handel. Daar Islamitische handelaars voornamelijk deze handel in specerijen leidden, reikte ook hun religie tot in Azië.9 2.1. Het rijk van Majapahit (±1292-1528) Aan het einde van de dertiende eeuw kwam een nieuw hindoe-boeddhistisch rijk tot stand op Oost-Java, Majapahit. Raden Wijaya 10 stichtte het rijk nadat zijn schoonvader, koning Kertanagara van Singosari11, vermoord was. Deze luidde het begin in van een van de meest glorieuze perioden in de Indonesische geschiedenis.12 Oost-Java was een gebied met vruchtbare lavagrond, regelmatige regenval, een warm klimaat en bevatte het irrigatiewater van de Brantasrivier, die naar de kust bij Surabaya
7
Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.98-99. Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.98-99. 9 Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.111-113. 10 Raden Wijaya’s andere naam was Kertarajasa Jayawardhan en hij heerste van 1292 tot 1309. Andaya Leonard Y., in World and its Peoples: Indonesia and East Timor, edited by Marshall Cavendish Corporation, New York, Marshall Cavendish Corporation, 2008, p. 1333. 11 Singosari was de belangrijkste staat op Java in de dertiende eeuw. Koning Kertanagara heerste er van 1268 tot 1292. Andaya Leonard Y., in World and its Peoples: Indonesia and East Timor, edited by Marshall Cavendish Corporation, New York, Marshall Cavendish Corporation, 2008, p. 1333. 12 Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.111-113. 8
8
vloeide. De noordelijke havens lagen aan de Javazee, wat zorgde voor een welvarende handel. Majapahit kende veel aanzien en reikte zich uit tot het Maleisische schiereiland. Het was tevens het grootste rijk dat ooit bestaan heeft in heel Zuidoost-Azië. Hierdoor ontstonden nieuwe handelsnetwerken met onder andere China, India, Cambodja en Siam.13 Na de dood van koning Kertanagara van Singosari verklaarde zijn schoonzoon Raden Wijaya zichzelf tot koning en stichtte het rijk Majapahit. Hij was getrouwd met de vier dochters van de voormalige koning. Voor hij zijn nieuwe rijk kon consolideren, moest hij eerst de moordenaar van zijn schoonvader verslaan, Jayakatwang (stierf in 1293). Dit lukte hem dankzij de hulp van een Mongoolse expeditieleger dat oorspronkelijk naar de archipel gekomen was om koning Kertanagara te verslaan. Nadien keerde Raden Wijaya zich tegen de Mongolen en verjoeg hen uit zijn rijk. 14 Vervolgens werden de handelscontacten tussen Java en China tijdelijk onderbroken. Majapahit domineerde de uitvoer van specerijen en aromatische houtsoorten en met deze winst kocht de staat luxegoederen zoals zijde en porselein vanuit China aan.15 Met de troonsbestijging van keizer Yongle 永乐 (1360-1424) van de Ming-dynastie was een nieuwe periode van maritieme expansie aangebroken. De keizer zond vloten onder leiding van eunuch-admiraals naar onder andere Malakka, India, Indonesië, de kust van Oman en Jemen, de Rode Zee en zelfs tot de Afrikaanse kusten. De belangrijkste pionier was Zheng He 郑和 (1371-1433 n.C.). Na 1433 viel deze maritieme politiek stil omdat de verdediging van de noordelijke grenzen van het Chinese rijk alle financiële middelen opeiste. De handel met de Zuidoost-Aziatische gebieden bleef bestaan, maar deze was niet meer in handen van de Chinese staat. Particuliere handelaars uit Fujian en Guangdong zagen hun kans om rijk te worden en namen, zonder goedkeuring van de staat, de handel over.16 Om de handel te vergemakkelijken bleven meer en meer Chinezen permanent in de Indonesische havensteden wonen. 17 Na de val van Majapahit in 1528 volgde een periode van minder sterk centraal gezag, de aanleg van meer havensteden aan de kust en een grotere verspreiding van handelsgoederen over de Indonesische archipel. Chinese islamitische handelaars waren
13
Andaya Leonard Y., in World and its Peoples: Indonesia and East Timor, edited by Marshall Cavendish Corporation, New York, Marshall Cavendish Corporation, 2008, p. 1333. 14 Andaya Leonard Y., in World and its Peoples: Indonesia and East Timor, edited by Marshall Cavendish Corporation, New York, Marshall Cavendish Corporation, 2008, p. 1333. 15 Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.111-113. 16 Dessein Bart, Heirman Ann, Delporte Dominiek, China - Een maatschappelijke en filosofische geschiedenis van de vroegste tijden tot de twintigste eeuw, Gent, Academia press, 2008, p.218. 17 Brown Colin, A Short History of Indonesia. The Unlikely Nation?, Crows Nest, Allen & Unwin, 2003, pp. 2728.
9
mede verantwoordelijk voor de toename van de havensteden. Hierdoor ontstonden nauwe familiebanden en handelsrelaties tussen de verschillende havens. Wanneer het Chinese verbod op de privéhandel opgeheven werd in 1567, gaf dit nog een extra stimulans om handel te drijven.18 2.2. Banten Toen de stad Banten, geregeerd door het islamitische sultanaat van Demak19, het centrum werd voor de peperhandel in de zestiende eeuw, trok dit menig Chinese handelaars aan om er zich te vestigen. Deze kwamen voornamelijk uit Fujian en vormden een gemeenschap die ervoor ging zorgen dat de stad deel ging uitmaken van een handelscircuit dat zich uitstrekte tot Ayutthaya, Manila, China en Nagasaki. Wanneer in 1596 de eerste Nederlandse vloten in Banten toekwamen, troffen ze een mengelmoes van Chinese, Arabische, Portugese 20 , Indische en andere Aziatische handelaars aan.21 Banten werd volledig bestuurd ten dienste van de handel, totdat in 1609 de nieuwe heerser, prins Pangeran Arya Ranamanggala22, besloot om de handel terug in handen te brengen van de regering. De Nederlanders, die hun zinnen gezet hadden op het monopolie van de peperhandel, bouwden onder leiding van gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen (1587-1629) van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) 23 een fort op in het
18
Brown Colin, A Short History of Indonesia. The Unlikely Nation?, Crows Nest, Allen & Unwin, 2003, pp. 2728. 19 Demak was het grootste islamitische koninkrijk op Java in de zestiende eeuw. Voor de formatie van het sultanaat bestonden er, onder de heerschappij van Majapahit, verschillende islamitische gemeenschappen aan de noordkust van Java. Na de val van Majapahit bekeerden velen zich tot de islam en de gemeenschappen namen toe. Hun religieus en economisch gemotiveerde expansie reikte tot de andere eilanden van de archipel en tot in Zuidoost-Azië. Aan de noordkust van Java stichtte het sultanaat de steden Cirebon en Banten. Zij controleerden de havens tot in het Oosten van Java. Dankzij de hechte banden met andere rijken in Zuid-Sulawesi, Maluku en Aceh, konden ze samen weerstand bieden tegen de Portugezen in Malaka, dat toen het belangrijkste handelscentrum vormde. Op het einde van de zestiende eeuw taande de macht van Demak en werd het gereduceerd tot een regentschap. Tjandrasasmita Uka, in Southeast Asia: A Historical Encyclopedia from Angkor Wat to East Timor, edited by Ooi Keat Gin, Santa Barbara, ABC-CLIO, 2004, pp. 409-410. 20 De Portugezen waren de eerste Europeanen die, dankzij de overname van Arabische technologie, zich zo ver van huis gewaagd hebben. Door hun meer ontwikkelde wapens zijn ze erin geslaagd de havenstad Malakka over te nemen en op die manier naar Banten te komen. 21 Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.166-203. 22 Hij heerste van 1608 tot 1623 als gouverneur in Banten. 23 Voor de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie waren verschillende concurrerende Nederlandse agentschappen aanwezig op de zogenaamde ‘kruideneilanden’. Door de concurrentie werden de producten op de eilanden tegen hoge prijzen opgekocht en door het grote aanbod tegen relatief lage prijzen verkocht in Europa, wat niet zo winstgevend was. Daarom besloot de Staten-Generaal dat de concurrerende agentschappen moesten samensmelten en werken voor hetzelfde doel. Als resultaat werd de Verenigde OostIndische Compagnie opgericht in maart 1602. Ricklefs Merle Calvin, A History of Modern Indonesia since c.1300, Houndmills, The Macmillan Press LTD, 1993, p.27.
10
naburige Jakatra24. In opdracht van de sultan werd het fort vernietigd en Jakatra werd geannexeerd door Banten. Hierop hebben de Nederlanders de hele stad Jakatra vernietigd en een nieuwe stad gebouwd, Batavia25. De handelsactiviteiten van de VOC verlieten Banten en verhuisden naar Batavia. De Nederlanders vergrootten steeds hun machtsgebied en verplichtten Banten hun peper af te geven, waardoor het sultanaat failliet ging.26 3. De Chinese stad Batavia Jan Pieterszoon Coen koos in 1619 de nederzetting Batavia uit, omwille van zijn strategische ligging tussen de Zuid-Chinese Zee en de Indische Oceaan, om te ontwikkelen tot haven en van daaruit handel te drijven met Zuidoost-Azië. Hij besefte snel dat de toepassing van het “Verdeel en Heers”-principe noodzakelijk was om zijn meesterplan te volbrengen. Daarom schakelde hij de hulp in van de Chinese arbeids- en koopmansgeest. Batavia werd het centrum voor Chinees handelsverkeer in de archipel. De VOC dreef handel in goederen uit India en specerijen en tin uit de archipel in ruil voor Chinese producten. Deze werden dan verder verhandeld naar Europa. Omwille van de hoge prijzen van de import en export konden de handelsactiviteiten nog niet als grootschalig beschreven worden. De haven zou pas in de 19e eeuw de rol van administratieve stad en koloniale hoofdstad op zich nemen.27 De Chinezen vervulden een belangrijke rol in de stad. Zij waren actief als handelaars, bevoorraadden de Nederlanders en baatten winkels uit. Op het nabijgelegen platteland, buiten de stadsmuren, waren veel Chinese landbouwers die de stad bevoorraadden met verse producten. Later verbouwden zij ook suiker, die ze dan bewerkten tot rum of arrack. De havenarbeiders, koelies genoemd, waren allemaal Chinees en ook veel ambachtslui waren van Chinese oorsprong. Chinese aannemers en hun Chinese arbeiders hebben veel van Batavia's kanalen en huizen gebouwd en zelfs het slaan van munten was een tijd lang in Chinese handen. Al snel vormden de Chinezen de helft van de bevolking van
24
De stad heette oorspronkelijk Sunda Kelapa maar werd door het sultanaat van Banten herdoopt tot Jakatra, wat ‘volledige overwinnig’ betekent. Benoit Daniel, Transmigration et migrations spontanées en Indonésie: Propinsi Lampung, Paris, Orstom, 1989, p.24. 25 Batavia werd genoemd naar de Germaanse stam van de Bataven. 26 Van Der Eng Pierre, in Southeast Asia: A Historical Encyclopedia from Angkor Wat to East Timor, edited by Ooi Keat Gin, Santa Barbara, ABC-CLIO, 2004, pp. 218-219. 27 Heidhues Mary Somers, in The Encyclopedia of the Chinese Overseas, edited by Pan Lynn, Surrey, Curzon Press, 1999, pp. 152-153.
11
de multi-etnische stad.28 From being the link in the international wholesale trade in goods from the Indies and China, the Chinese became the link in rural petty trade in the Indies, a role for which they ultimately became renowned. They became the intermediaries between the west and the east, between the indigenous and European communities, between the overseas export apparatus and the indigenous producers and between overseas industries and indigenous consumer.29
Chinese nederzettingen alsook andere buitenlandse nederzettingen, onder de inheemse of Nederlandse heerschappij, waren verdeeld in groepen met elk een eigen hoofd. Dit hoofd moest zich bij de VOC verantwoorden voor het doen en laten van zijn vestiging en stond in voor het innen van de belastingen. Verder was de nederzetting vrij zelfstandig. Deze stamhoofden of officieren werden kapitan of kapitein genoemd en zij waren de machtigste en meest invloedrijke mensen in hun gemeenschap.30 De VOC erkende het gezag van de Indonesische vorsten en hun rechtssystemen, zolang die de economische belangen van de kolonie niet in het gedrang brachten.31 De Chinese bevolking in Batavia groeide de jaren daarop meer aan. Tegen 1740 stonden er ruim 2500 Chinese huizen binnen de stadsmuren van Batavia. De Chinese populatie bedroeg meer dan 15 000, wat 17% vormde van de totale bevolking. In 1778 was dit percentage opgelopen tot 24% van de bevolking.32 Er kwamen steeds meer Chinezen toe aan de haven en de Chinese bewoners verspreidden zich naar het Javaanse platteland waar zij ontsnapten aan de koloniale controle en de Chinese kapiteinen.33 Het grote succes van de suikerteelt zorgde voor een oncontroleerbare immigratie van Chinese inwoners en een uitputting van de gronden. Maar wanneer de molens gesloten werden als gevolg van een economische crisis, waren vooral de Chinezen hier het slachtoffer van. De meeste suikerplantages waren in handen van de Chinezen en ook een groot deel van de Chinese gemeenschap was indirect afhankelijk van de suikerteelt. De VOC wilde het werkloosheidsprobleem oplossen door de immigratie te beperken en de Chinezen zonder verblijfsvergunning weg te sturen naar Ceylon. Dit deed echter de illegale verkoop van
28
Heidhues Mary Somers, in The Encyclopedia of the Chinese Overseas, edited by Pan Lynn, Surrey, Curzon Press, 1999, pp. 152-153. 29 Gie Phoa Liong, The changing economic position of the Chinese in Netherlands India, in Chinese Economic Activity in Netherlands India, edited by Fernando M.R. and Bulbeck David, Singapore, Institute of Southeast Asian Studies, 1992, pp. 7-8. 30 Heidhues Mary Somers, in The Encyclopedia of the Chinese Overseas, edited by Pan Lynn, Surrey, Curzon Press, 1999, pp. 152-153. 31 Jones Guno, Tussen Onderdanen, Rijksgenoten en Nederlanders, Amsterdam, Rozenberg Publishers, 2007, p.54. 32 Ricklefs Merle Calvin, A History of Modern Indonesia since c.1200, Stanford, Stanford University Press, 2001, p.119. 33 Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.248-249.
12
verblijfsvergunningen opflakkeren. De willekeur, corruptie en agressie die hierbij kwamen kijken leidden er daarentegen toe dat het probleem steeds groter werd. De werkloze, nietgeregistreerde Chinezen vluchtten van de stad naar de wouden om zich te bewapenen en zich voor te bereiden voor een aanval tegen het bewind.34 De Europeanen in Batavia beseften dat zij in de grote minderheid waren en bovendien in een vreemd territorium verbleven. Hun reactie mondde in 1740 uit in een bloedige slachtpartij waarbij ongeveer tienduizend Chinezen, zijnde tweederde van de totale Chinese bevolking van Batavia, omkwamen.35 De meeste moorden werden gepleegd door de Europeanen en hun slaven. Dagenlang stond het Chinese kwartier in brand. 36 De overlevenden vluchtten naar naburige territoria die tot dan toe nog onder lokale controle waren. Sommige Javanen voegden zich bij de Chinezen, maar andere waren meer bekommerd om hun eigen positie. Deze ongeorganiseerde opstanden resulteerden uiteindelijk tot de overwinning van de VOC en een uitbreiding van de Nederlandse macht over de gehele noordkust van Java.37 De economie van Batavia had echter sterk geleden onder de conflicten en de Nederlanders beseften dat ze Chinese werkkrachten nodig hadden om deze terug te kunnen herstellen. Bijna meteen na wat de VOC de “Chinese moord” noemde trachtten de Nederlanders het Chinese volk weer aan te sporen tot immigratie.38 Tegen het einde van de 18e eeuw vormde de Chinese gemeenschap terug de grootste in de stad. Hun economie was werkelijk onmisbaar.39 Als gevolg van financiële problemen door de Vierde Engelse Zee-oorlog (17801784)40, ging de VOC failliet en vanaf 1796 kwam de kolonie Nederlands-India en zijn bezittingen in handen van de Nederlandse staat. In 1799 werd de VOC opgeheven.41
34
Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.248-249. Blussé Leonard, Strange Company: Chinese settlers, mestizo women and the Dutch in VOC Batavia, Dordrecht, Foris Publications, 1986, p.94. 36 Ricklefs Merle Calvin, A History of Modern Indonesia since c.1200, Stanford, Stanford University Press, 2001, p.121. 37 Heidhues Mary Somers, in The Encyclopedia of the Chinese Overseas, edited by Pan Lynn, Surrey, Curzon Press, 1999, pp.152-153. 38 Chua Christian, Chinese Big Business in Indonesia: The State of Capital, New York, Routledge, 2008, p.32. 39 Heidhues Mary Somers, in The Encyclopedia of the Chinese Overseas, edited by Pan Lynn, Surrey, Curzon Press, 1999, pp.152-153. 40 De laatste van de vier oorlogen tijdens de 17e en 18e eeuw tussen Groot-Brittannie en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden die om de controle van de zee- en handelsroutes gingen. De oorlog werd gewonnen door Groot-Brittannie. Moser John, in Britain and the Americas:Culture,Politics and History, edited by Kaufman Will and Slettedahl Macpherson Heidi, Santa Barbara, ABC-CLIO Inc., 2005, p.332. 41 Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.224-225. 35
13
4. Nederlands-India in handen van Nederland De Nederlandse staat hield zich voornamelijk bezig met het beheer van Java en Ambon, het grootste eiland van de Molukken, omdat deze economisch het meest rendabel en ook het gemakkelijkst
controleerbaar
waren.
Op
de
andere
eilanden,
de
zogenaamde
Buitengebieden, was het Nederlands gezag eerder beperkt, omdat ze de financiële middelen niet had om eveneens deze terreinen te domineren.42 4.1. De Onthoudingspolitiek Aanvankelijk hanteerden de Nederlanders een politiek van onthouding. De idee daarachter hield in dat men de goede relaties met de autochtone volkeren voorop moest stellen en zich van enige expansie diende te onthouden. Deze politiek werd tot ongeveer 1870 volgehouden.43 Nederland kampte met financiële problemen en moest daardoor op zoek gaan naar nieuwe inkomsten. Daarna werden de andere eilanden langzaam maar zeker ook onder Nederlandse controle gebracht.44 In 1811 werd het Koninkrijk der Nederlanden ingelijfd door Napoleon, waarna de Britten het gezag in Nederlands-India tijdelijk overnamen onder leiding van Sir Thomas Stamford Raffles (1781-1826). Nadat Napoleon verslagen werd bij de slag van Waterloo, namen de Nederlanders in 1816 het bestuur weer over.45 4.2. De Java-oorlog (1825-1830) Ondertussen was er op Java ook een machtstrijd aan de gang. Prins Diponegoro46 (ca. 1785-
42
Jones Guno, Tussen Onderdanen, rijksgenoten en Nederlanders, Amsterdam, Rozenberg Publishers, 2007, p.54. 43 Stevens Thomas, Vrijmetselarij en samenleving in Nederlands-Indië en Indonesië 1764-1962, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 1994, p.53. 44 Een voorbeeld van de Nederlandse expansie is de oorlog om Atjeh van 1873 tot 1914. Eerst had Nederland het Sultanaat van Atjeh erkend als onafhankelijke staat, maar na verschillende opstanden en strafexpedities die tenslotte 30 jaar aansleepten, werd Atjeh toch ingelijfd bij Nederlands-Indie. Jones Guno, Tussen Onderdanen, Rijksgenoten en Nederlanders, Amsterdam, Rozenberg Publishers, 2007, p.54. Wen Beiyan 温北炎, Yinni Huaren rongru dangdi zhuliu shehui de xianzhuang tiaozhan he fazhanqushi 印尼华 人融入当地主流社会的现状、挑战和发展趋势 (De huidige omstandigheden, de uitdagingen en de ontwikkelingswijze van de integratie van de Indonesische Chinezen in de lokale maatschappij), Guangzhou 广州 , Dongnanya Yanjiu 东南亚研究 (Institute of Southeast Asian Studies), 2008, p.65. 45 Glissenaar Frans, Indië verloren, Rampspoed geboren, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2003, pp.19-20. 46 Prins Pangeran Diponegoro was een Javaanse prins, geboren van een moeder van lagere stand. Daarom verloor hij zijn toekomst als koning aan zijn jongere broer, wiens moeder van een hogere stand was. Zijn broer werd door gouverneur Raffles benoemd tot nieuwe koning, Hamengkubuwana IV. Het volk werd vervolgens de
14
1855) kwam in opstand tegen het koloniale gezag. Hij stelde een boerenleger samen dat tussen 1825 en 1830 de Java-oorlog uitvocht. Deze oorlog was het eerste verzet dat het Nederlandse gezag zwaar op de proef stelde. Er kwamen 8000 Europeanen en 7000 Indonesische soldaten in dienst van Nederland om het leven. Aan de andere kant sneuvelden ongeveer 200 000 Javanen. Aangezien de Nederlandse troepen sterker bleken, was Diponegoro genoodzaakt zich over te geven. Hij werd gevangen genomen en verbannen naar Makassar waar hij in 1855 overleed. Deze overwinning op het Javaanse volk betekende dat de Nederlandse macht voor de eerste keer zijn gezag kon laten gelden over heel Java.47 4.3. Het Cultuurstelsel Vanaf 1830 veranderde het Nederlandse beleid van tactiek door de implementatie van het Cultuurstelsel, een initiatief van gouverneur-generaal Johannes Van Den Bosch (17801844). Dit betekende dat Nederlands-India van een handelskolonie omgezet werd naar een landbouwkolonie.48 Deze periode van agrarische exploitatie dwong het Javaanse volk een deel van hun landbouwgrond te gebruiken voor de productie van exportgewassen zoals suiker, peper, indigo, thee, koffie, kaneel en tabak. De oogst van de gronden moest afgegeven worden als belasting. De producten werden dan geëxporteerd naar Europa waar ze tegen woekerprijzen verkocht werden.49 Hierbij kregen de Nederlanders hulp van de lokale adel. Regenten en leden van adellijke komaf die traditioneel gezag uitoefenden in hun streek inden de belastingen per dorp. Vaak profiteerden ze van hun functie en hiefen overmatig veel belastingen. Nederlandse residenten en hun ambtenaren stonden in voor het eerlijke verloop van deze inningen.50 De koloniale samenleving had in deze periode een sterk bureaucratisch karakter. Er werden amper vrije beroepen beoefend en er was een beperkte bewegingsvrijheid. Vrijheid van pers of van vereniging of vergadering werd niet getolereerd. De Javaanse samenleving
dupe van de verwestering van het Javaanse hof, waarna Diponegoro in opstand kwam. Touwen-Bouwsma Elly, in Southeast-Asia: a historical Encyclopedia from Angkor Wat to East-Timor, edited by Ooi Keat Gin, Santa Barbara, ABC-CLIO Inc., 2004, pp.423-424. 47 Glissenaar Frans, Indië verloren, Rampspoed geboren, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2003, pp.19-20. 48 McTurnan Kahin George, Nationalism and Revolution in Indonesia, New York, Cornell Southeast Asia Program Publications, 2003, p.11. 49 McTurnan Kahin George, Nationalism and Revolution in Indonesia, New York, Cornell Southeast Asia Program Publications, 2003, p.11. 50 Glissenaar Frans, Indië verloren, Rampspoed geboren, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2003, pp. 19-20.
15
werd vervormd om het materiële belang van het moederland te dienen.51 De opbrengsten moesten de hoge kosten van het koloniale beleid compenseren.52 De financiële tekorten bleven stijgen in het Koninkrijk der Nederlanden, waarvan de bevolking nog meer het slachtoffer werd. Java werd getransformeerd tot een grote onderneming, waarbij de Javaanse traditionele elite steeds rijker werd. Door haar dienstbaarheid vervreemdde ze echter van haar eigen volk. Hierdoor ontstonden nieuwe leiders, die weigerden samen te werken met de koloniale gezaghebbers en zich wilden afzetten van de oude elite.53 Als gevolg van het Cultuurstelsel kreeg de koloniale macht te maken met een bevolkingsexplosie, hongersnoden, uitputting van de gronden en tenslotte, aller belangrijkst, kritiek vanuit het moederland.54 Tot 1877 bleef het systeem algemeen in gebruik, waarna het verwaarloosd werd totdat het Cultuurstelsel in 1915 volledig verdwenen was.55 4.4. De Ethische politiek In 1891 werd het Cultuurstelsel opgeheven en om deze periode van agrarisch wanbeleid te compenseren, werd vanaf 1900 de zogenaamde Ethische Politiek ingevoerd. Het Koninkrijk der Nederlanden beschouwde het voortaan als zijn plicht om de autochtone bevolking “beschaafd” te maken. Van nu af aan werden Nederlandstalige scholen opgericht, werd er toezicht gehouden op de werkomstandigheden, en in 1918 werd de Volksraad opgericht. Dit adviesorgaan van de Indische regering in de kolonie verschafte de bevolking een bepaalde graad van zeggenschap over het beleid, maar het had geen enkele wettelijke bevoegdheden. Tegelijkertijd werd, in naam van de beschavingsmissie, de greep van het Nederlandse bestuur versterkt op de archipel. De eilanden die deel uitmaakten van de Buitengewesten, werden via militaire acties verder onder Nederlandse heerschappij gebracht.56
51
Stevens Thomas, Vrijmetselarij en samenleving in Nederlands-Indië en Indonesië 1764-1962, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 1994, p.54. 52 Het Cultuurstelsel zou 35.500.000 gulden (ongeveer 16.109.197 euro) aan kosten gedekt hebben en een totaal van 664.500.000 gulden (ongeveer 301.536.950 euro) in de Nederlandse staatskas gebracht hebben. McTurnan Kahin George, Nationalism and Revolution in Indonesia, New York, Cornell Southeast Asia Program Publications, 2003, p.11. 53 Stevens Thomas, Vrijmetselarij en samenleving in Nederlands-Indië en Indonesië 1764-1962, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 1994, p.54. 54 Jones Guno, Tussen Onderdanen, rijksgenoten en Nederlanders, Amsterdam, Rozenberg Publishers, 2007, p.54. 55 McTurnan Kahin George, Nationalism and Revolution in Indonesia, New York, Cornell Southeast Asia Program Publications, 2003, p.11. 56 Jones Guno, Tussen Onderdanen, rijksgenoten en Nederlanders, Amsterdam, Rozenberg Publishers, 2007, pp.54-55.
16
5. De organisatie van de Chinezen tijdens het Nederlandse bewind Om hun macht te consolideren, achtte de Nederlandse kolonisten het noodzakelijk het volk verder via het 'Verdeel en Heers'-principe te regeren, zodat de verschillende etnische groepen niet tegen hen zouden samenspannen. Ze deelden het volk in naar etnische kenmerken en naargelang de etnie waartoe men behoorde, werden er verschillende systemen ingevoerd.57 5.1. Sociale stratificatie Tijdens het beleid van de VOC werd de bevolking naar religie verdeeld in drie hiërarchische rangen. Aanvankelijk werden ze verdeeld als Christenen, Moslims en Niet-Christenen. Wanneer de Nederlanders, na de macht van de VOC, over Java regeerden, hanteerden zij een gelijkaardig beleid. Het volk werd nog steeds verdeeld, maar nu gebeurde dit naar ras. Op de eerste plaats stonden de Europeanen, daarna diegenen die dezelfde legale status genoten als de Europeanen, op de derde plaats volgde de pribumi58 en als laatsten kwamen diegenen die dezelfde legale status hadden als de autochtone bevolking. In deze laatste groep zaten de Chinezen en de andere Vreemde Oosterlingen59 vervat.60 Vanaf 1907 introduceerde de koloniale regering een nieuw statussysteem, wederom gebaseerd op ras. Op de eerste plaats kwamen nogmaals de Europeanen, maar deze keer werden de Vreemde Oosterlingen op de tweede plaats gezet. Hier hoorden de Chinezen, Arabieren en Indiërs bij die geboren waren in de kolonie of die er toch minstens tien jaar woonden. Tenslotte kwam de autochtone bevolking op de laatste plaats.61 Op deze manier wilden de kolonialisten vermijden dat de Vreemde Oosterlingen zich zouden willen vermengen met de lokale bevolking. De Nederlanders vreesden immers dat indien deze Aziatische krachten zouden samenspannen, hun eigen macht in gevaar zou komen. Daarom zorgden ze ervoor dat de Chinezen en andere Vreemde Oosterlingen zich
57
Yang Yang 杨阳, Erzhan hou Yinni zhengfu de Huaren zhengce yu Huaren canzheng 二战后印尼政府的华人 政策与华人参政 (De Chinese beleidslijnen van de Indonesische regering en de Chinese deelname in de politiek na de Tweede Wereldoorlog.), Dongnan Xueshu 东南学术 Southeast Academic Research, 2003, p.87. 58 Met pribumi wordt de autochtone bevolking bedoeld. Letterlijk betekent de term “zoon van de bodem”. 59 Met de term Vreemde Oosterlingen worden de niet-Indonesische Aziaten bedoeld. 60 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, p.83. 61 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, p.83.
17
niet wilden assimileren met de locale bevolking. De etnische Chinezen betaalden meer belastingen dan de plaatselijke bevolking en brachten de meeste winsten binnen voor de Nederlandse regering.62 5.2. Chinese ambtenaren Overeenkomstig met het 'Verdeel en Heers'-systeem, werd macht op lokaal niveau overhandigd aan ambtenaren. Meestal stonden zij aan het hoofd van een wijk (Cfr.Infra) en dienden ze als tussenpersoon tussen de regering en het volk.63 Wanneer het bestuur van de Chinese officieren, gongguan 公馆, of de 'Kapiteins van de Chinezen' (Kapitan Cina) 64 werd ingevoerd, had het nog geen kant-en-klaar afgewerkte structuur. Geleidelijk aan werd het ambtenarensysteem opgebouwd tussen 1619 en 1837.65 De term ‘kapitein’ had niets te maken met de militaire term. In deze context werd de benoeming gegeven aan het hoofd van een raciale groep. Hij kreeg de opdracht religieuze zaken en zaken aangaande gewoonten en tradities in de gemeenschap te regelen. Hij moest ook interne conflicten oplossen, volgens de wet van de gemeenschap.66 Deze officieren waren meestal peranakan-Chinezen (Cfr. Infra), omdat de Nederlandse officieren beter in het Maleisisch67 konden communiceren dan in het Chinees. Ze stonden zowel in dienst van de regering als van de gemeenschap.68 Naarmate het bevolkingsaantal steeg69, stegen ook de verantwoordelijkheden van de kapiteinen. In 1678 werd een Luitenant aangesteld als assistent van de kapitein. Later
62
Heidhues Mary Somers, in The Encyclopedia of the Chinese Overseas, edited by Pan Lynn, Surrey, Curzon Press, 1999, pp. 153-154. 63 Reid Anthony, Entrepreneural Minorities, Nationalism and the State, in Essential Outsiders. Chinese and Jews in the Modern Transformation of Southeast Asia and Central Europe, edited by Chirot Daniel en Reid Anthony, Washington, Washington University Press, 1997, p.43. 64 Het kapiteinensysteem was overgenomen van de Portugezen, die het in Maleisië ontwikkeld hadden. Later werd het systeem ook overgenomen door de Engelsen. 65 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, p.80. 66 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.80-81. 67 Maleisisch was toen de lingua franca die gebruikt werd in de Indonesische archipel. Sneddon James, The Indonesian Language. Its History and Role in Modern Society, University of South Wales Press LTD, Sydney, 2003, pp.5-9. 68 Heidhues Mary Somers, in The Encyclopedia of the Chinese Overseas, edited by Pan Lynn, Surrey, Curzon Press, 1999, pp. 153-154. 69 In 1619 werden er 400 Chinese immigranten geteld, in 1620 waren het er al 800 en een jaar later, in 1621 was het aantal al toegenomen tot 2100.
18
werd ook een Sergeant bij het team gevoegd. In 1837 kwam een functie die hoger stond dan die van de kapitein, namelijk de Majoor. Hij was voornamelijk actief in de grotere steden van Java. Bij de toevoeging van de functie van Majoor, werd het systeem in 1837 beschouwd als afgewerkt.70 De Peranakan-officieren kregen een maandelijkse toeslag, hoewel rijkdom een voorwaarde was voor de positie. Welvaart was immers niet weggelegd voor alle Chinese migranten.71 Dankzij deze ambtenarenpositie konden de welvarende Chinezen nog meer geld vergaren, waardoor de economische macht in handen was van slechts enkele Chinese voormannen.72 Hierdoor kwam een elite tot stand, waarbij de post van ambtenaar vaak van vader op zoon overging. Deze elitaire families trouwden enkel onder elkaar en werden de cabang atas genoemd, de hoogste klasse van de Chinese gemeenschap op Java. Ze rekruteerden nieuwe leden uit de meest succesvolle immigranten. Zij waren de eersten die hun kinderen naar scholen voor Europeanen mochten sturen. Oorspronkelijk droegen ze Mandarijnse klederdracht, maar vanaf de 20e eeuw droegen ze uniformen met gouden versieringen om hun status aan te tonen. Ze werden rijk dankzij het innen van belastingen of het bezitten van landgoed. Op deze manier waren ze ook nauw betrokken met de koloniale macht. Vaak vroegen ze te veel belastingen aan de gemeenschap, waardoor ze evenwel rijker werden, maar niet populair bij het volk.73 Oorspronkelijk werd een kapitein aangewezen door iemand van de Nederlandse macht, maar na een tijd hadden sommige Chinese handelaren genoeg geld verzameld om deze functie op te kopen. De macht van de Chinese functionarissen groeide in die mate dat het Nederlandse gezag hen als een bedreiging ging beschouwen. Daarom werden hun functies beperkt tot het beheren van traditionele ceremonies.74 Tijdens de 20e eeuw begon vanuit zowel de Chinese gemeenschap als erbuiten kritiek te komen op de Chinese officieren. Ze werden beschuldigd van corruptie, inefficiëntie en machtsmisbruik. De Chinese nationalisten beschouwden de kapiteinen als symbolen van de Nederlandse macht en ze weigerden hen nog te gehoorzamen. Het systeem
70
Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.80-81. 71 Fernando M.R. en Bulbeck David, Chinese Economic Activity in Netherlands India: Selected Translations from the Dutch. Singapore, Institute of Southeast Asian Studies, 1992, p. 77. 72 Onghokham, The Thugs, the Curtain Thief, and the Sugar Lord. Power, Politics and Culture in Colonial Java, Jakarta, Metafor Publications, 2003, p.189. 73 Heidhues Mary Somers, in The Encyclopedia of the Chinese Overseas, edited by Pan Lynn, Surrey, Curzon Press, 1999, pp. 153-154. 74 Heidhues Mary Somers, in The Encyclopedia of the Chinese Overseas, edited by Pan Lynn, Surrey, Curzon Press, 1999, pp. 153-154.
19
van functionarissen begon vanaf 1934 uit te sterven, omdat nieuwe functionarissen niet meer werden aangesteld.75 5.3. Het pachtsysteem Tot de 20e eeuw waren de meeste koloniale inkomsten afkomstig van het verpachten van belastingen, d.w.z. de verhuur van het recht om belasting te innen namens het bestuur. De meeste van deze pachters waren van Chinese afkomst. Zij betaalden massaal voor deze exclusieve privileges, waardoor de regering gigantische winsten boekten. Op hun beurt inden de Chinezen taksen op de alledaagse activiteiten van de lokale bevolking zoals slachten, vendelen, het nemen van overzetboten en passeren van tolpoorten.76 Oorspronkelijk werd enkel belasting geïnd op opium- en alcoholgebruik en gokspelen, gewoontes die beschouwd werden als 'Chinese ondeugden'. Maar op Java werd opium in kleine mate ook gebruikt door de plaatselijke boeren.77 Wanneer de regering meer geld nodig had, werd dit systeem verspreid naar het lokale Javaanse volk. Hierbij kregen sommige Chinezen een belangrijke economische rol. De Chinese handelaren leasden rechten uit aan lokale machten zoals boeddhistische heersers om wijngaarden op te kopen, belastingen te innen op land en zelfs op dieren en planten. Ook konden rechten verworven worden om markten, goktenten en bordelen te beheren en op de verkoop van zout en alcohol.78 Een gepaste uitspraak hierover komt van de sinoloog Victor Purcell (1896-1965): All that the natives sold to Europeans they sold through Chinamen and all that the natives bought from Europe they bought through Chinamen.79
De Chinese functionarissen waren de voormannen en vertegenwoordigers van de Chinese gemeenschappen in Indonesië. Aangezien ze hun eigen gemeenschappen bestuurden, was het in hun voordeel dat er geen belastingontduiking of smokkel in hun gebied voorkwam.
75
Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.80-81. 76 Diehl, F. W., Revenue Farming and Colonial Finance in the Netherlands East Indies, 1816- 1925, in The Rise and Fall of revenue Farming: Business Elites and the Emergence of the Modern State in Southeast Asia, edited by Butcher John and Dick Howard,New York, St. Martin’s Press, 1993, p. 196-232. 77 Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.276-277. 78 Heidhues Mary Somers, in The Encyclopedia of the Chinese Overseas, edited by Pan Lynn, Surrey, Curzon Press, 1999, pp. 153-154. 79 Purcell Victor, The Chinese in Southeast Asia, Londen, Oxford University Press, 1951, p.491.
20
Daarom werden ze ook door hun eigen landgenoten gehaat.80 Naarmate de Europese greep op Zuidoost-Azië sterker werd, werden deze monopolies overgenomen. De winsten konden deels de kosten van de koloniale administraties compenseren en ze bekrachtigden daarbij ook de koloniale machtspositie. Naargelang de staten meer vorm kregen, steeg de nood naar een meer gecentraliseerde en bureaucratische macht over Nederlands-India. Er werden nieuwe wegen, spoorwegen, bruggen en telegraaflijnen aangelegd. Dit ging in de jaren 1890 gepaard met de verspreiding van koloniale bureaucratische instellingen en de eliminatie van het pachtsysteem, die zich in grote mate onder Chinese invloed bevond. In een tijdsspanne van dertig jaar werden alle belangrijke pachtvennootschappen van Zuidoost-Azië afgeschaft en vervangen door agentschappen, gecontroleerd door de centrale Nederlandse regering.81 De meest betwiste monopolie was die van de opium. Het roken van opium was oorspronkelijk een gewoonte van de Chinese koelies die in mijnen of plantages werkten. Maar stilaan drong dit gebruik binnen bij de lokale bevolking, wat voor enorme winsten zorgde voor de pachters. Dit was zeker het geval in Centraal- en Oost-Java. In de islamitische, West-Javaanse gebieden, waaronder Batavia, was het roken van opium verboden. Tegen het einde van de 19e eeuw werd de opiumhandel en daarbijkomende opiumverslaving zo'n groot probleem dat de regering besloot om in 1904 de opiumhandel in eigen handen te nemen, waardoor de Chinese functionarissen een groot deel van hun inkomsten verloren.82 5.4. Chinese mijnwerkersgongsi’s 公司 Tijdens de Qing-dynastie steeg China's behoefte naar metalen. In Zuidoost-Azië was tin en goud te vinden in dunbevolkte gebieden, dus vanaf 1740 kwamen Chinese gastarbeiders, op uitnodiging van sommige sultans, aan op voornamelijk Bangka en Kalimantan. Ze organiseerden zich in gongsi's, een soort van broederschappen voor arbeiders met gemeenschappelijke belangen. Dit maakte de mijnbouw efficiënter en zorgde ervoor dat de mijnwerkers een bepaalde politieke macht verkregen. Ze ontwikkelden eenvoudige werktuigen en gebruikten waterkracht om de erts te wassen. De gongsi's coördineerden de
80
Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.276-277. Rush James R., Opium to Java: Revenue Farming and Chinese Enterprise in Colonial Indonesia:1860-1910, Singapore, Cornell University Press, 1990, pp.1-3. 82 Rush James R., Opium to Java: Revenue Farming and Chinese Enterprise in Colonial Indonesia:1860-1910, Singapore, Cornell University Press, 1990, pp.1-3. 81
21
verplaatsingen van grote aantallen werkkrachten. Deze organisatie en technologie leverden een hoge productie en hoge winsten op. De sultans kregen hun deel door de verkoop van onder andere opium en voedsel aan hoge prijzen.83 De gongsi's ontwikkelden zich tot vennootschappen die niet alleen economische macht nastreefden, maar ook ontwikkeling en vestiging wilden bereiken. Naast de mijnactiviteiten hielden ze zich ook bezig met de ontwikkeling van boerennederzettingen en markten. Ze bouwden wegen tussen de verschillende nederzettingen, hieven tol op bruggen, organiseerden het godsdienstig leven en onderhielden een leger .84 Nadat de erts was gewonnen en de schulden betaald, werden de winsten onder de leden van de gongsi verdeeld. De Chinese mijnwerkers pasten zich aan in de geïsoleerde en onveilige gebieden door in te staan voor hun eigen verdediging. Hun macht breidde zodanig uit dat het de macht van verschillende sultans begon te bedreigen. Op Bangka werd bijvoorbeeld geen tin meer geproduceerd nadat de leider van een gongsi ontslagen was door een sultan, waarna de sultan verplicht werd de leider weer aan te nemen. Op Kalimantan fuseerden verschillende gongsi's samen tot federaties, waardoor ze nog meer macht en onafhankelijkheid verworven.85 Toen de Nederlanders in 1818 de ambitie hadden hun macht op Kalimantan te vergroten, moesten ze de macht van de Chinese vennootschappen proberen uit te roeien. Na conflicten met verschillende machtige gongsi's sloegen de Nederlanders erin het gebied te domineren. De laatste gongsi werd in 1884 ontbonden. De invloed van de vennootschappen laat nog steeds zijn sporen na op Kalimantan en Bangka door de grote aanwezigheid van Chinese minderheden.86 5.5. Het wijken- en passenstelsel Het koloniale regime wou de Chinese bewegingsvrijheid beperken en voerde daarom een systeem in van reispassen en speciale woonwijken exclusief voor Chinezen. Het systeem van de verplichte wijken, ingevoerd in 1835, was sterk verbonden met het functionarissensysteem, omdat ze gecontroleerd werd door de kapiteinen. De Chinese immigranten werden verplicht in een gebied te leven dat exclusief voor hen werd voorbehouden. Ze werden beperkt in hun bewegingsvrijheid en het systeem had ook een
83
Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.254-255. Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.254-255. 85 Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.254-255. 86 Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.254-255. 84
22
grote invloed op hun handel. Op die manier werden ze afgesloten van andere etnische groepen en was er ook een beperkt contact met de autochtone bevolking, waardoor de verschillende gemeenschappen elkaar nooit goed hebben leren kennen en begrijpen. Dankzij het systeem zijn de Peranakans er wel in geslaagd hun traditionele cultuur beter te conserveren.87 Het systeem van reispassen werd ingevoerd in 1863. Wanneer een etnische Chinees naar een andere stad of een ander gebied wou reizen, moest hij daarvoor speciale toelating vragen. Deze reispassen bleven geldig gedurende één jaar. De passen werden enkel uitgedeeld in functie van de handel of industrie. Als een Chinees zonder toelating reisde, werd hij opgepakt, terug naar zijn eigen stad geëscorteerd en daar beboet voor zijn misdaad. Vanaf 1897 werd de wet verstrengd en dienden de Chinese inwijkelingen voorafgaandelijk een reispas aan te vragen bij de autoriteiten voor elke vier dagen dat ze zich buiten hun wijk wensten te begeven.88 De Chinese belastingpachters en vertegenwoordigers mochten daarentegen wel vrij rondreizen. Ze werden ook toegelaten om te investeren in mijnen en plantages en kredieten te verstrekken aan de boeren. Deze privileges maakten de belastingpachters zeer rijk en machtig, maar niet bepaald populair. Tegen het einde van de 19e eeuw besefte ook het Nederlandse bewind dat de toenemende macht van de Chinese functionarissen gevaarlijk werd. Dus werden verschillende maatregelen getroffen om deze macht weer te doen dalen.89 Het systeem van reispassen en woonwijken werd strenger gemaakt en de belastingheffing op opium werd langzaamaan verwaarsloosd. Als gevolg verloren de functionarissen veel van hun inkomsten en kwamen ze in financiële problemen. Maar ook de boeren mochten hun goederen niet meer verkopen op de markten en hadden geen toegang meer tot hun krediet. Het Nederlandse bestuur besloot hierop om de wetgeving aangaande de Chinese functionarissen weer te verzachten. Op termijn werd er toch een einde gemaakt aan de belastingpachters, waardoor sommigen ten onder gegaan zijn en andere met hun verworven winsten een opstap gevonden hadden om op zelfstandige basis bedrijven te starten.90 Begin 20e eeuw werd het wijkenstelsel afgeschaft, maar de China towns bleven
87
Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.81-82. 88 Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.276-277. 89 Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.276-277. 90 Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.276-277.
23
weliswaar bestaan en hadden een grote invloed op het imago van de Chinezen.91 In diezelfde periode werd ook het passenstelsel afgeschaft maar dit betekende evenwel niet het einde van de differentiatiemaatregelen. 5.6. Grondeigendom Om meer inkomsten te kunnen vergaren verkochten de Nederlanders terreinen aan de noordkust van Java, vooral aan rijke Europeanen en Chinezen. De terreinen die aangekocht werden door de Europeanen werden vooral gebruikt als plantages, maar de eigendommen die door de Chinezen gekocht waren werden bewoond door autochtone boeren. Het grootgrondbezit was een belangrijke bron van inkomsten in de streek van Batavia, waar het pachtsysteem niet zo rendabel was. Op het einde van de 19e eeuw was veertig procent van alle privé-gronden in de omgeving van Batavia in Chinese handen. Op Oost-Java waren de terreinen ook hoofdzakelijk opgekocht door Chinese families. Ze werden gebruikt voor de suiker-of rijstteelt en ook de mensen die op het domein leefden werden beschouwd als privé-bezit. Al snel volgde verzet tegen de misbruiken en de regering besloot in 1910 de domeinen wederom te confisceren. Vooral de Chinese eigendommen werden terug in beslag genomen. Als gevolg van de afschaffing van het pachtsysteem en het grondeigendom verloren veel Chinese families grote delen van hun domeinen, waardoor ook hun elitaire status ten onder ging.92 6. De peranakan-Chinezen Batavia was niet de enige Chinese nederzetting op Java. Over de hele noordkust van Java ontstonden Chinese nederzettingen en zoals in Batavia waren deze gebieden ook onderworpen aan de controle van kapiteinen. De Chinezen die tijdens de Qing-dynastie met Java handelden en er zich vestigden, mochten op keizerlijk bevel niet meer terug naar China komen.93 De Chinese immigranten waren oorspronkelijk mannelijke handelaren en
91
Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.81-82. 92 Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.276-277. 93 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, p.78.
24
ambachtslui van de Hokkien福建-minderheid uit de Chinese provincie Fujian. Aangezien het in de 19e eeuw zeer moeilijk was om Chinese vrouwen via schepen te laten overkomen, trouwden de Chinese mannen met de lokale vrouwen en stichtten er gezinnen mee. In deze nieuwe omgeving trachtte het nageslacht zijn Chinese eigenschappen te behouden in de mate van het mogelijke. Het bestaan van uitsluitend Chinese gemeenschappen maakte het mogelijk om de Chinese gebruiken te blijven beoefenen. Zonen konden hun vaders opvolgen in hun beroep en ook hier werd meer belang gehecht aan mannelijke nakomelingen. Dochters werden uit het openbare leven gehouden, maar door de zeldzaamheid aan Chinese vrouwen hadden zij wel een grote waarde. Het uithuwelijken van de Chinese vrouwen was dan ook een strategische zet om zaken- of politieke relaties te consolideren.94 Na verloop van tijd kwamen gemengde huwelijken minder voor en gingen ze onder elkaar trouwen. Ze verloren hun parate kennis van de Chinese taal en begonnen een eigen lokaal dialect te spreken, doordrenkt van Chinese invloeden.95 Ondertussen vonden culturele uitwisselingen plaats in de steden. Het woord peranakan is afgeleid uit het Maleisische woord anak, kind. Dit impliceert dat peranakans een gemengde oorsprong hebben en waarschijnlijk een pribumi-moeder, een inheemse moeder, hadden. Tegenwoordig verwijst de term peranakan naar Chinezen die zich vermengd hebben met pribumi's en de lokale taal en gewoonten overgenomen hebben.96 De vrouwen namen voedsel en tafelgewoonten van de Indonesiërs over, zoals het kauwen op betelpeper. Ze droegen de lokale traditionele kledij, gecombineerd met Chinese elementen. De peranakan-vrouwen hadden meer vrijheid dan de vrouwen in de traditionele Chinese maatschappij, maar ze hadden minder vrijheid dan de lokale vrouwen.97 De peranakan Chinezen spraken de lingua franca van Oost-India, namelijk het 'pasar' ('bazaar') Maleisisch. Deze taal werd niet alleen gebruikt op markten, maar werd ook gebruikt tussen de Europese koloniale mogendheden en bijna alle volkeren uit Oost-India. Deze taal ontwikkelde zich tot het Bahasa Melayu Tionghua, een combinatie van Hokkien
94
Heidhues Mary Somers, in The Encyclopedia of the Chinese Overseas, edited by Pan Lynn, Surrey, Curzon Press, 1999, pp. 153-155. 95 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, p.78. 96 Wen Beiyan 温北炎, Yinni Huaren rongru dangdi zhuliu shehui de xianzhuang tiaozhan he fazhanqushi 印尼 华人融入当地主流社会的现状、挑战和发展趋势 (De huidige omstandigheden, de uitdagingen en de ontwikkelingswijze van de integratie van de Indonesische Chinezen in de lokale maatschappij), Guangzhou 广州, Dongnanya Yanjiu 东南亚研究 (Institute of Southeast Asian Studies), 2008, p.66. 97 Heidhues Mary Somers, in The Encyclopedia of the Chinese Overseas, edited by Pan Lynn, Surrey, Curzon Press, 1999, pp. 153-155.
25
met regionale elementen. Na een tijdje namen de peranakans de plaatselijke taal over van het gebied waar ze woonden. Hoezeer ze ook geïntegreerd waren in de lokale cultuur, toch beschouwden zij zich, net zoals de autochtone Indonesische bevolking hen zag, als Chinezen.98 6.1. Peranakan-onderwijs Er is weinig informatie beschikbaar over het onderwijs van de Peranakans omdat weinig Chinezen dit konden betalen. Rijke Chinezen lieten soms Chinese leraren overkomen die de kinderen de Chinese Klassieken aanleerden. Maar de kennis van de Chinese taal was over het algemeen laag. Dat blijkt uit het feit dat wanneer de THHK99 in 1900 zijn grondwet formuleerde, bijna niemand het kon lezen.100 Vanaf het midden van de 19e eeuw werd een private school opgericht door missionarissen en daar gingen enkele peranakan-kinderen naartoe. Deze kinderen zouden later de leiders worden van de Chinese gemeenschap.101 Chinese scholen werden onder leiding van de THHK over heel Java opgericht. Deze nationalistische bloei ging gepaard met de aankomst van veel Chinese vrouwen uit China en de interesse van de Chinese regering in de overzeese Chinezen met het oog op resinificatie. Maar dit doel werd niet bereikt, omdat de Nederlandse macht als tegenbeweging Nederlandse scholen voor peranakans invoerde.102 Hoewel er steeds nieuwe Chinese immigranten op Java bijkwamen, gingen zij na twee generaties ook tot de peranakan-Chinezen behoren. Pas na 1850 kwamen er veranderingen in deze immigratiepatronen. De peranakans beseften dat ze slechts een deel uitmaakten van de Chinese samenleving en gingen een steeds meer Chinees cultureel model nastreven.103
98
Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, p.79. 99 Tiong Hoa Hwe Koan, een Chinese socio-religieuze organisatie die ontstaan is in 1900. (Cfr.Infra) 100 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, p.79. 101 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, p.79. 102 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, p.79. 103 Heidhues Mary Somers, in The Encyclopedia of the Chinese Overseas, edited by Pan Lynn, Surrey, Curzon Press, 1999, pp.153-155.
26
7. De totok-Chinezen Indien een Chinese immigrant een gezin wou stichten tijdens de 19e eeuw, dan moest hij een peranakan-vrouw of een lokale vrouw huwen. Een Chinese vrouw laten overkomen was onbegonnen werk. Het peranakan-gezin zou zich dan aanpassen aan de nieuwe omgeving en de kinderen zouden de lokale taal praten en op die manier de voeling met het thuisland van hun ouders verliezen.104 Vanaf het einde van de 19e eeuw kwam hier verandering in. Door het toenemende gebruik van de stoomboot werd het wel mogelijk Chinese vrouwen te laten overkomen en ook bezoeken naar het thuisland werden vaker gemaakt. Op die manier ontstonden er families die meer verbonden bleven met de Chinese cultuur. Ze behielden de taal, gewoontes en klederdracht en deze bleven dan ook generaties meegaan. Er werden Chinese scholen opgericht, Chinese kranten werden gepubliceerd en ook Chinese literatuur kwam overgewaaid vanuit het thuisland. Dankzij de Chinatowns was het ook gemakkelijker om in contact te blijven met landgenoten.105 Als geldwinning gingen de totoks zich bezighouden met kleine en middelgrote handelsactiviteiten en verspreidden hun handelsvaardigheden naar het platteland. De peranakans, die sinds de koloniale periode de elite vormden dankzij het pachtsysteem, het grootgrondbezit, suikerplantages en officiële functies, konden niet op tegen deze bedrevenheid waardoor er spanningen ontstonden binnen de Chinese gemeenschap. Tot vandaag zijn de totok-Chinezen nog steeds meer betrokken in de zakenwereld, terwijl de peranakan-Chinezen eerder te vinden zijn in officiële functies.106 Belangrijke instellingen die door de totok-Chinezen beheerd werden, zijn de geheime vennootschappen. Zij vinden hun oorsprong in de invloedrijke gongsi's van de vroegere mijnwerkers. In 1851 werden de vennootschappen verboden wegens hun neiging tot rebellie en geweld, wat hen toch niet weerhield om verder te blijven bestaan, weliswaar clandestien. Na een tijdje begrepen de koloniale officiëlen dat de vennootschappen dienden als hulporganisaties, vooral voor Chinese nieuwkomelingen. Zolang de vennootschappen niet betrokken geraakten in gewelddadige opstanden, bleven de koloniale autoriteiten hen
104
Heidhues Mary Somers, in The Encyclopedia of the Chinese Overseas, edited by Pan Lynn, Surrey, Curzon Press, 1999, pp.157-160. 105 Heidhues Mary Somers, in The Encyclopedia of the Chinese Overseas, edited by Pan Lynn, Surrey, Curzon Press, 1999, pp.157-160. 106 Heidhues Mary Somers, in The Encyclopedia of the Chinese Overseas, edited by Pan Lynn, Surrey, Curzon Press, 1999, pp.157-160.
27
tolereren. Verder ontstonden er nog andere groeperingen die verbonden waren met het thuisland China, bijvoorbeeld instellingen die betrokken waren met bepaalde dorpen of dialecten. Sommige van deze groepen stelden hun eigen scholen of tempels op. Door hun sterke Chinese karakter, waren deze groeperingen heel aantrekkelijk voor de totoks, maar veel minder voor de peranakans.107 Hoewel de peranakans en de totoks sterk van elkaar verschilden, werden ze door de autochtone bevolking toch over één kam geschoren. En hoewel de andere etnische groepen verschillend waren van de Javanen, toch kon er een opvallend grotere discrepantie waargenomen worden tussen deze andere etnische groepen en de Chinese inwijkelingen.108 De reden daarvan ligt in de recentere immigratie van de Chinezen. Verder hadden zij in de loop van hun verblijf op de archipel geen eigen territorium reeds ingenomen. De andere etnische minderheidsgroepen hadden eeuwen daarvoor hun plek al veroverd op de Indonesische bodem. Ook waren de autochtone volkeren van mening dat de Chinezen al een eigen thuisland hadden, namelijk China.109 8. De Chinese aanwezigheid op Nederlands-India: vriend of vijand? De oorzaak waarom de Chinezen niet volledig opgenomen waren door het Indonesische volk lag grotendeels in het koloniale beleid. De Nederlandse autoriteiten waren het niet eens of de aanwezigheid van de Chinese gemeenschap een goede of slechte zaak was voor hen.110 De Chinezen zorgden ervoor dat het bestuur veel winsten boekten en ze hadden, ook ten tijde van de VOC, bijgedragen tot de ontwikkeling van de economie en andere organisatorische activiteiten. De Chinezen trachtten echter met de Europeanen te concurreren en buitten ze de lokale bevolking uit die financieel minder op de hoogte waren. Verder spanden ze samen om te streven naar dezelfde doeleinden, waardoor hun macht groeide en de koloniale autoriteiten minder sterk stonden. Hun aantallen bleven ook zodanig toenemen waardoor men bang werd dat de Chinese aanwezigheid de inheemse zou
107
Heidhues Mary Somers, in The Encyclopedia of the Chinese Overseas, edited by Pan Lynn, Surrey, Curzon Press, 1999, pp.157-160. 108 Yang Qiguang 杨启光, Shilun Yinni Huaren Wenhua 试论印尼华人文化 (De Indonesische Chinezen onderzoeken), in Dongnanya Yanjiu 东 南 亚 研 究 (Zuidoost-Aziatische Studies), Guangzhou 广州, Jinan Daxue Wenxueyuan Zhongwenxi 暨南大学文学院中文系 (Departement van Chinese Taal en Literatuur van de Universiteit van Jinan), 2006, p. 73. 109 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.79-80. 110 Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.276-277.
28
overtreffen.111 De koloniale autoriteiten zaten dus met het dilemma om enerzijds met Chinese hulp de economie verder te ontwikkelen en dus nog meer winsten te boeken, en anderzijds de Chinese macht op de archipel te bedwingen door hen te isoleren van de inheemse gemeenschappen. Het koloniale beleid zocht dan ook continu naar oplossingen om de politieke macht van de Chinese gemeenschappen te beknotten, het misbruik jegens de lokale bevolking tegen te gaan en verblijfsvergunningen op lange termijn strenger te maken.112 De wetgeving toepasselijk op de Chinese immigranten in Nederlands-India bevatte zowel Europese elementen als inlandse elementen. Wanneer Chinezen bijvoorbeeld wilden huwen, moesten ze, zoals de Europeanen, hun huwelijk officieel laten registreren met het oog op legalisatie. Maar in geval van veroordelingen, werden ze berecht in de rechtbanken van de inheemse bevolking. Deze zogenaamde ‘politie rol’ werd bijzonder gehaat door de Chinese residenten want door de willekeurige macht van de rechters verliepen deze niet even eerlijk als bij de Europese rechtsbanken. Deze haat werd dan nog versterkt wanneer de Japanse inwoners op Nederlands-India wel een volwaardige gelijkstelling kregen als de Europeanen.113 Sommige peranakans eisten en verkregen een volledige gelijkstelling, maar de meesten bleven vastzitten tussen de voor- en nadelen van de Europese gemeenschap en de inheemse gemeenschap.114 Een volgende poging om controle te krijgen op de Chinese gasten was via het reispas- en woonwijksysteem. Zoals eerder aangehaald zorgde de invoering van de reispassen ervoor dat de Chinezen toelating nodig hadden om naar een andere stad te reizen. Het woonwijksysteem verplichtte elke Vreemde Oosterling om in een speciale woonwijk te verblijven. De Chinese immigranten mochten dus alleen in de voor hen gereserveerde wijken wonen. Uitzonderingen werden gemaakt voor de belastingpachters en Chinese ondernemers die zich wilden verdiepen in de landbouw of industrie. Maar wanneer rond het einde van de 19e eeuw het systeem van belastingsinning door Chinese pachters werd afgeschaft, vielen deze voordelen ook weg.115 Vanaf 1870 werd het ook verboden voor Chinese immigranten om gebieden op te kopen. Diegenen die nog privé-eigendommen hadden, mochten deze behouden. Maar
111
Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.276-277. Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.276-277. 113 Willmott Donald E., The National Status of the Chinese in Indonesia: 1900-1958, Singapore, Equinox Publishing PTE LTD, 2009, p.17. 114 Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.276-277. 115 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.81-82. 112
29
nieuwe terreinen mochten enkel nog opgekocht worden door Europeanen of de autochtone bevolking. Als gevolg hiervan is er op Java nooit een klasse opgekomen van Chinese grootgrondbezitters, zoals op de Filippijnen of Zuid-Vietnam wel het geval was. Buiten Java werden uitzonderingen gemaakt voor de Chinese landbouwcommunes. Zij mochten op kleine schaal een landbouwgrond huren en bewerken. Het onderhouden van grootschalige plantages was enkel toegestaan voor de Europeanen.116 Deze verschillende beperkingen die enkel opgelegd waren aan Chinese immigranten op Nederlands-India hebben ervoor gezorgd dat ze beseften dat ze de nadelen van beide werelden hadden gekregen, waardoor ze vijandig gingen kijken naar hun nieuwe thuis en de eerste Chinese nationalistische gevoelens gingen opkomen. 9. De opkomst van het nationalisme 9.1. Chinees nationalisme 9.1.1. De drijfveren van de nationalistische gedachten Het gevoel van nationale solidariteit tussen de Chinezen in Nederlands-India ontsproot uit de combinatie van een gezamenlijk ongenoegen jegens de door de Nederlandse macht opgelegde beperkingen en de plotse toevloed van modernistische en nationalistische invloeden vanuit China. Zoals eerder aangereikt werden de Chinese residenten in Nederlands-India verplicht in Chinese wijken te wonen, hadden ze een pas nodig om te reizen en werden ze verboden handel te drijven op het platteland. De Chinese wijken werden steeds drukker bevolkt, waardoor de bewoners intoleranter en onrustiger werden. Ook op vlak van onderwijs werden ze gediscrimineerd. In 1854 werd de oprichting van scholen voor de autochtone bevolking toegelaten en tijdens de ‘Ethische Politiek’ werden Nederlandse scholen opgericht. In beide gevallen werd onderwijs voor de Chinese residenten genegeerd. Enkel in zeldzame situaties werden Chinese kinderen toegelaten op Indonesische of Europese scholen. Bovendien werd aan hen meer toegangsgeld gevraagd. Chinese scholen ontvingen geen subsidies, hoewel zij evenveel of zelfs meer belastingen betaalden dan de Europeanen.117
116 117
Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998, pp.276-277. Willmott Donald E., The National Status of the Chinese in Indonesia: 1900-1958, Singapore, Equinox
30
Een andere factor die nationalistische gevoelens stimuleerde was de overname van de opiumhandel door de Nederlandse regering in 1900. In datzelfde jaar nam de regering eveneens het monopolie op de pandjeshuizen, die grotendeels in Chinese handen lag, over en werd een kredietbanksysteem opgericht die de boeren goedkopere leningen aanbood dan de Chinezen voorheen deden. Hierdoor zagen de Chinese handelaren hun inkomsten onmiskenbaar tanen.118 9.1.1.1. Buitenlandse invloeden De nationalistische gedachten kwamen overgewaaid vanuit China, die zware vernederingen had opgelopen door de Europese en Japanse krijgsmachten. Hierdoor kwamen in de kringen van de intelligentsia modernistische en reformistische ideëen tot ontwikkeling.119 Keizer Guangxu ( 光 绪 1871-1908) werd beinvloed door deze progressieve gedachten en beantwoordde vanaf 11 juni 1898 de roep van het volk met een reeks hervormingen die de “Honderd Dagen Beweging” zou genoemd worden. Deze werd echter op 20 september, na ongeveer honderd dagen, stopgezet door zijn tante, keizerin Cixi (慈禧 1835-1908). Keizer Guangxu werd van zijn macht ontnomen en onder huisarrest gezet. Na de grootschalige problemen met de Bokserbeweging120 (1899-1901) zag keizerin Cixi zich genoodzaakt toch tot in bepaalde mate hervormingen door te voeren. Er werden Chinese studenten gestuurd naar Japan, Europa en de Verenigde Staten, militaire hervormingen werden doorgevoerd en een grondwet en parlement werden voorbereid.121 Deze ontwikkelingen gingen gepaard met een periode van intense contacten tussen Nederlands-India en andere Zuidoost-Aziatische landen zoals Singapore en Japan. Dankzij deze contacten werd er meer gereisd en de Indonesische Chinezen zagen dat via het behoud van
Chinese
kennis
in
andere
landen,
de
Chinese
gemeenschap
in
betere
Publishing PTE LTD, 2009, pp.16-18. Willmott Donald E., The National Status of the Chinese in Indonesia: 1900-1958, Singapore, Equinox Publishing PTE LTD, 2009, pp.16-18. 119 Willmott Donald E., The National Status of the Chinese in Indonesia: 1900-1958, Singapore, Equinox Publishing PTE LTD, 2009, pp.16-18. 120 Aanvankelijk was de Bokserbeweging een anti-dynastieke beweging uit Noord-China. Hongersnoden, overstromingen en de machtsstrijd tussen Rusland en Japan in het Noorden van China stimuleerden de toename van de Boksers. De Qing-regering was erin geslaagd de overtuigingen van de beweging te keren tegen de westerlingen. Een internationale troepenmacht heeft de Boksers kunnen verslaan en bezette daarop Beijing, waardoor het hof moest wegvluchten. Dessein Bart, Heirman Ann, Delporte Dominiek, China - Een maatschappelijke en filosofische geschiedenis van de vroegste tijden tot de twintigste eeuw, Gent, Academia press, 2008, p.135. 121 Dessein Bart, Heirman Ann, Delporte Dominiek, China - Een maatschappelijke en filosofische geschiedenis van de vroegste tijden tot de twintigste eeuw, Gent, Academia press, 2008, p.134-135. 118
31
levensomstandigheden leefden dan zijzelf. De Chinezen die in Nederland een opleiding genoten hadden en teruggekomen waren naar Indonesië, merkten dat zij nog steeds als minderwaardig beschouwd werden door de Nederlanders. Daarom kwam een trend tot stand om de Chinese cultuur en identiteit heruit te vinden. 122 Chinese kranten en boeken stimuleerden de Chinese identiteit bij de peranakans en naarmate China zich ontwikkelde tot een nationale staat, werden ook meer politieke nationalistische onderwerpen aangekaart.123 Enkele Indonesische Chinezen richtten in 1900 de socio-religieuze organisatie THHK (Tiong Hoa Hwee Koan) op onder leiding van Phoa Keng Hek (1857-1937). Deze associatie had als doel het oprichten van een onderwijsinstelling waar Engels of Chinees aangeleerd werd. Zij stelden dat deze talen nuttiger waren in een globaliserende maatschappij dan het verplichte Nederlands. Verder wilden ze het belang van de Chinese taal, cultuur en het confucianisme bekend maken. Voor de eerste keer kwam een organisatie op die bewust moeite deed om alle Chinezen weer te richten naar China.124 9.1.1.2. Koloniale toegevingen De Nederlands-Indische regering zag in dat het vertrouwen van de Chinese residenten in de koloniale macht opgekrikt moest worden. Daarom werd in 1900 een Bureau van Chinese Zaken opgericht, met als doel de Chinese nationalisten te concentreren op Nederlands-India in plaats van op China. Het Bureau besloot in 1904 om het passensysteem te verzachten en tenslotte werd het in 1916 volledig afgeschaft. Na 1916 werden de grenzen van de Chinese woonwijken uitgebreid en in 1919 werden ze zelfs ontbonden op Java, gevolgd door de afschaffing in de Buitengebieden in 1926. De gehaatte ‘politie rol’-rechtbanken werden in 1914 eveneens opgegeven en in 1917 werd het zelfs mogelijk voor sommige Chinese en Indonesische bewoners om een gelijke legale status als de Europeanen te bekomen. Toch was deze mogelijkheid in de ogen van de Chinese nationalisten nog steeds niet voldoende. In 1908 werd het Hollands-Chinese Schoolsysteem (“H.C.S.”) ingevoerd. Het lessenpakket was dezelfde als het Europese systeem en er werd lesgegeven in het Nederlands, in tegenstelling tot het autochtone schoolsysteem. In 1914 bestonden er 27 Nederlands-Chinese
122
Suryadinata Leo, Political Thinking of the Indonesian Chinese, Singapore, Singapore University Press, 1997, pp.3-4. 123 Willmott Donald E., The National Status of the Chinese in Indonesia: 1900-1958, Singapore, Equinox Publishing PTE LTD, 2009, p. 19. 124 Suryadinata Leo, Ethnic Chinese in Contemporary Indonesia, Singapore, ASEAS Publications, 2008, pp. 4849.
32
scholen en het aantal bleef in de loop van de jaren stijgen. 125 Dankzij de vorming van de Republiek China in 1912 nam de politieke identificatie met China nog meer toe. Dit werd duidelijk tijdens de Conferentie van Semarang126 in 1917, wanneer de Chinezen duidelijk maakten dat ze niets te maken wilden hebben met de lokale politiek van Nederlands-India. De regering had de oprichting van de Volksraad goedgekeurd met 3 van de 61 zetels voorbehouden voor Chinese vertegenwoordigers. Maar op de Conferentie maakten de Chinese nationalisten duidelijk dat ze de koloniale regering niet vertrouwden,
want
de
meerderheid
van
de
Chinese
stemmen
verkoos
geen
vertegenwoordigers van de Chinese gemeenschap in de Volksraad.127 9.1.1.3. Aanhoudende kritiek vanuit de Chinese hoek Doorheen de jaren 1920-1930, bleven de Chinese nationalisten streven naar gelijke rechten. De peranakans hadden het moeilijk met het feit dat ze officieel Nederlandse onderdanen (Cfr.Infra) waren, maar verschillende departementen van de regering beschouwde hen nog steeds als ‘Vreemde Oosterlingen’. Een complete legale gelijkstelling met de Europese status werd de Chinese bewoners eerder beloofd, maar deze werd nooit in praktijk gebracht, hoewel reeds vanaf 1899 de Japanners wel een gelijkstelling genoten en sinds 1938 de Siamezen128 eveneens. Verder waren de nationalisten van mening dat het onderwijssysteem nog steeds oneerlijk verliep en geloofden ze dat zij meer belastingen moesten betalen dan andere Nederlandse onderdanen. Het feit dat de meerderheid van de Chinese nationalistische kranten hun betogen in het Maleisisch schreven, wijst erop dat de doelgroep niet alleen de meer Chinese totoks zijn, maar dat ook de meer geïntegreerde peranakans tot de lezers behoorden.129
125
Veel van deze studenten zouden later in Nederland hun studies verderzetten en beseffen dat Nederland zo slecht nog niet was, waardoor ze zich zouden afzetten van het Chinese nationalisme, wat exact het doel was van dit onderwijssysteem. Willmott Donald E., The National Status of the Chinese in Indonesia: 1900-1958, Singapore, Equinox Publishing PTE LTD, 2009, pp.22-23. 126 De Conferentie van Semarang was een vervolg op de Conferentie van Bandung, waarbij elf Chinezen besloten om H.H. Kan en vier andere leden voor te dragen in de Volksraad. Aangezien hierop veel kritiek kwam dat andere Chinese leden van de gemeenschap en organisaties niet werden geraadpleegd, werd op 4 november 1917 de Conferentie van Semarang gehouden. Er kwamen 700 Chinezen samen, waaronder leden van lokale raden en vertegenwoordigers van 39 Chinese verenigingen. Het was de grootste conferentie gehouden door Chinezen in Nederlands-India. Suryadinata Leo, Peranakan Chinese Politics in Java: 1917-1942, Singapore, Singapore University Press, 1981, pp.12-20. 127 Willmott Donald E., The National Status of the Chinese in Indonesia: 1900-1958, Singapore, Equinox Publishing PTE LTD, 2009, p.23. 128 De huidige Thai. 129 Willmott Donald E., The National Status of the Chinese in Indonesia: 1900-1958, Singapore, Equinox Publishing PTE LTD, 2009, p.24.
33
Ondertussen was er ook veel kritiek op de Nederlandse nationaliteitswet. Deze wet verkondigde dat elke Chinees die in Nederlands-India geboren werd, automatisch een Nederlandse onderdaan werd, zonder deze de kans te geven het Nederlandse burgerschap te weigeren. 130 Op deze manier trachtte de Nederlandse macht de peranakan-banden met China te verbreken en deze eveneens te distantiëren van de totoks. De wet had als doel elke persoon, geboren in Nederlands-India, gelijk te stellen, maar toch betekende het een stap achteruit in het proces naar een legale gelijkstelling met de Europeanen. In plaats daarvan werden de Chinezen legaal gelijkgesteld met de autochtone bevolking.131 De Chinezen in de archipel gingen ervan uit dat China de Nederlandse nationaliteitskwestie zou bepleiten op de Vredesconferentie in Versailles in 1918. Maar wanneer deze conferentie tot een mislukking uitliep voor China132, waren de Indonesische Chinezen
alle
hoop
voor
Chinese
hulp
verloren.
De
gemoederen
rond
de
nationaliteitsproblematiek van de Chinezen in Nederlands-India zou hen in drie richtingen drijven, respectievelijk gericht naar China, Nederland en “Indonesië”.133 9.1.2. Gericht naar China: Sin Po 新报
De aanvoerder van de acties geconcentreerd op China was de Sin Po-groep, een krant voor en door peranakans. In 1918 vond een grootschalig raciaal conflict plaats in Kudus tussen de lokale Chinezen en de inheemse Indonesiërs. Sin Po betoogde in die periode voor een samenwerking tussen de Chinese en Indonesische nationalisten om zich in te zetten voor hetzelfde doel; betere levensomstandigheden.134 Maar in 1925 publiceerde de hoofdredacteur van Sin Po, Tjoe Bou San (1891-1925), een artikel dat blijk gaf van andere gevoelens dan deze van in 1918. Hij was van mening dat de Chinese objectieven niet dezelfde waren dan die van de Nederlanders of de Indonesiërs. De Chinese identiteit was belangrijker dan de idee van een samenwerking voor het
130
Suryadinata Leo, The Search for national Identity of an Indonesian Chinese: a political Biography of Liem Koen Hian, Archipel, 1977, Vol.14, nr. 14, p.48. 131 Ze deden dit ook op indirecte manieren, zoals de Hollands-Chinese Scholen niet te sluiten op de Chinese nationale feestdag en de studenten te demotiveren om op de hoogte te blijven van de gebeurtenissen in China. Suryadinata Leo, Political Thinking of the Indonesian Chinese, Singapore, Singapore University Press, 1997, p.30. 132 Nadat op de Vredesconferentie in Versailles besloten werd de Duitse rechten op de Chinese provincie Shandong over te dragen aan Japan, kwam vanuit de Chinese kant veel protest. De Chinese delegatie heeft verschillende pogingen gedaan om de beslissing om te keren of compromissen te bekomen, maar zonder succes. Lawrance Allan, China since 1919-Revolution and Reform. A Sourcebook, New York, Routledge, 2004, p.4. 133 Tjiook-Liem Patricia, De Rechtspositie der Chinezen in Nederlands-Indie 1848-1942. Wetgevingsbeleid tussen Beginsel en Belang, Leiden, Leiden University Press, 2009, pp. ΧΙV-XV. 134 Suryadinata Leo, Ethnic Chinese in Contemporary Indonesia, Singapore, ASEAS Publications, 2008, p.48.
34
gemeenschappelijk goed. De Sin Po-groep moedigde een vereniging tussen de peranakans en de totoks aan om samen de Nederlandse nationaliteitswet af te wijzen, niet deel te nemen aan lokale politieke activiteiten en wel actief te zijn in de Chinese politiek. De organisatie wilde, net zoals de Indonesische nationalisten, geen samenwerking met de Nederlanders, maar wel een gelijke rechtspositie. Er werd ook gepleit voor een vervanging van het Nederlandse onderwijs door Chinees onderwijs. Als reactie voerden de Nederlandse autoriteiten maatregelen in tegen deze resinificatie van de peranakan-Chinezen door Chinese kinderen naar Nederlandse scholen te sturen en Chinezen in lokale politieke instellingen te betrekken.135 9.1.3. Gericht naar Nederland: Zhong Hua Hui 中华会
In 1927 werd in Nederland de studentenvereniging Zhong Hua Hui (CHH) opgericht door Chinese studenten. Wanneer zij terugkwamen naar Indonesië, gingen zij zich ook politiek engageren. Tijdens hun eerste congres in 1928 werd de Zhong Hua Hui als politieke partij in Nederlands-India opgericht met als president Hok Hoei Kan (1881-1951). De organisatie pleitte voor de acceptatie van de Nederlandse nationaliteit en een actieve deelname in de lokale politiek. Hun objectieven waren een algehele verbetering van hun positie, het promoten van een peranakan-cultuur met Nederlandse eigenschappen en een gelijkstelling met de Europeanen. Ze rekenden niet meer op hulp vanuit China, dus richtten ze op samenwerking met de Nederlandse autoriteiten. De aanvoerders verkozen een Nederlandse opleiding boven een Chinese, omdat dit meer garantie gaf op een goed leven in de Nederlandse kolonie. Ze communiceerden in het Nederlands of Bahasa Melayu Tionghua, het Peranakan Maleisisch. Ze hoopten door mee te werken met de Nederlanders meer respect en meer rechten te bekomen. Dit is hen echter niet gelukt omdat de Nederlandse autoriteiten vreesden dat eventuele gelijkstellingen aanstoot zouden geven aan geweld met de autochtone bevolking. 136 De CHH stond bekend als pro-Nederlands en conservatief. De leden waren intellectuele elite en welvarende peranakans. 137 Hoewel ze betrokkenheid met China vermeden, promootten ze wel een Chinees cultureel
135
Suryadinata Leo, Political Thinking of the Indonesian Chinese, Singapore, Singapore University Press, 1997, pp.3-4. 136 Suryadinata Leo, Political Thinking of the Indonesian Chinese, Singapore, 1997, Singapore University Press, pp.3-4. 137 Tjiook-Liem Patricia, De Rechtspositie der Chinezen in Nederlands-Indie 1848-1942. Wetgevingsbeleid tussen Beginsel en Belang, Leiden, 2009, Leiden University Press, pp. ΧΙV-XV.
35
nationalisme138 en bleven ze op de hoogte van de gebeurtenissen in China.139 9.1.4. Gericht naar Indonesië: Partai Tionghoa Indonesia De Partai Tionghoa Indonesia (Chinees-Indonesische Partij, PTI) werd in 1932 opgericht door Liem Koen Hian (1897-1952), een voormalige Chinese nationalist die nu aansluiting vond bij de Indonesische nationalisten. Hij was fel gekeerd tegen het onrechtvaardige beleid van de Nederlandse autoriteiten en was voorstander van een integratie van de Peranakans met de inheemse bevolking. Hian was van mening dat Nederlands-India nu het thuisland was van de Chinese bewoners en dat China als moederland vergeten moest worden. Hij promootte een volledige politieke assimilatie met de Indonesische maatschappij in die zin dat de peranakans zichzelf moesten beschouwen als Indonesiërs, omdat ze tenslotte meer gemeen hadden met de Indonesiërs dan met de Chinezen.140 Toen hij in 1932 de partij oprichtte, werd hij daar dan ook in gesteund door de Indonesische nationalisten. De PTI wilde Indonesië veranderen in een staat met gelijke rechten voor iedereen, waarbij alle volkeren een gelijke rechtspositie hadden. De Sin Pogroep en de CHH streefden daarentegen voor een gelijkstelling van uitsluitend de Chinezen met de Europeanen.141 9.2. Spanningen in China Het vertrouwen die de verschillende stromingen nog hadden in China om hen te hulp te komen schieten viel aan diggelen tijdens de turbulente periode volgend op de stichting van de Republiek China in 1912. Er heerste een constante machtstrijd tussen de nationalisten en de communisten, terwijl de krijgsheren hun kans zagen om hun macht uit te breiden, waardoor de Republiek in staat van anarchie en grote instabiliteit verkeerde. Aan de top wisselden de politieke leiders voortdurend en er was geen eensgezindheid op vlak van beleid. Ondertussen trachtten de Europese mogendheden aan de hand van de zogenaamde
138
Dit blijkt onder andere uit hun eis om Chinese geschiedenis en aardrijkskunde in het lessenpakket van de Hollands-Chinese scholen te betrekken. Willmott Donald E., The National Status of the Chinese in Indonesia: 1900-1958, Singapore, Equinox Publishing PTE LTD, 2009, p. 25. 139 Willmott Donald E., The National Status of the Chinese in Indonesia: 1900-1958, Singapore, Equinox Publishing PTE LTD, 2009, p. 25. 140 Suryadinata Leo, The search for National Identity of an Indonesian Chinese : A Political Biography of Liem Koen Hian, 1977, in Archipel Vol.14 no14, p.43. 141 Tjiook-Liem Patricia, De Rechtspositie der Chinezen in Nederlands-Indie 1848-1942. Wetgevingsbeleid tussen Beginsel en Belang, Leiden, Leiden University Press, 2009, pp.53-54.
36
Ongelijke Verdragen een deel van het lappendeken dat China geworden was in hun macht te krijgen. Door de openlijke bedreiging van Japan waren de nationalisten en communisten genoodzaakt samen te werken, waarna in 1928 een burgeroorlog ontstond. Door al deze intense spanningen en veranderingen, beseften de Chinezen op Nederlands-India dat ze niet op de hulp van hun thuisland meer moesten rekenen en dat ze het voortaan zelf moesten oplossen. De Nederlandse mogendheden wilden zich niet mengen met de gebeurtenissen in China, uit angst dat het nationalisme in dezelfde mate zou overvliegen naar hun kolonie.142 Ook de spanningen tussen de Chinezen en de autochtone bevolking in de archipel liepen hoog op. De Chinezen waren er in de loop van de koloniale heerschappij in geslaagd de handel in de archipel te domineren. Hierdoor was de lokale bevolking in veel domeinen afhankelijk van de Chinese handelaars. Om deze reden waren de levensomstandigheden van de Chinezen vaak ook beter dan die van de Indonesiërs. Buiten dit financiële verschil droegen de Chinezen een superieure houding tegenover de lokale bevolking met hen mee. Daarbovenop heeft het feit dat de Indonesiërs niet konden meegenieten van de koloniale toegevingen sinds 1900 de kloof tussen de twee gemeenschappen nog verder vergroot.143 Deze Chinese voorkeursbehandeling gaf bij de Indonesiche bevolking aanstoot tot het ontstaan van anti-Chinese gevoelens. 9.3. Indonesisch nationalisme Het ontstaan van het Indonesische nationalisme was gelinkt aan de differentiatie van de Chinese bewoners en wekte veel geweld en haat op. De “Sarekat Islam” werd in 1912 opgericht en was de eerste belangrijke Indonesische nationalistische organisatie, opgericht door Indonesische handelaars. Ze beschouwden de Chinese handelaren als een bedreiging en organiseerden boycots tegen Chinese ondernemers. Naarmate de Sarekat Islam succesvoller werd, werden ook de gewelddadige rellen grootschaliger.144 Deze haatgevoelens jegens de Chinese bewoners kenden vooral vanaf de jaren 1910 veel aanhang. Dit kwam doordat de afschaffing van het pachtsysteem in de jaren 1890 en het verbod op de aankoop van grondeigendom in 1910 de Chinese handelaars verplichtte hun inkomsten elders te zoeken. Ze gingen bijgevolg de commerciële terreinen van onder meer
142
Tjiook-Liem Patricia, De Rechtspositie der Chinezen in Nederlands-Indie 1848-1942. Wetgevingsbeleid tussen Beginsel en Belang, Leiden, Leiden University Press, 2009, p.55. 143 Willmott Donald E., The National Status of the Chinese in Indonesia: 1900-1958, Singapore, Equinox Publishing PTE LTD, 2009, p.26. 144 Willmott Donald E., The National Status of the Chinese in Indonesia: 1900-1958, Singapore, Equinox Publishing PTE LTD, 2009, p.27.
37
kretek-sigaretten en batik, die in handen waren van de autochtone handelaars, verkennen. Hierdoor kwamen de Chinezen voor de eerste keer in direct conflict met de Indonesische kooplui.145 Maar wat de Indonesische nationalistische groeperingen over het hoofd zagen, was dat de Chinese gemeenschap zelf ook verdeeld was. Ze vormden organisaties die verschillende doelstellingen nastreefden. Tijdens de jaren 1930 steunden de meeste peranakans de Chung Hwa Hui (CHH) of de Indonesisch Chinese Partij (PTI) die streefde naar assimilatie met de Indonesiërs en compleet burgerschap voor de peranakans wanneer Indonesië een onafhankelijke natie zou worden. De Sin Po-groep werd voornamelijk gesteund door de totoks.146 10. Indonesië als onafhankelijke staat 10.1. De Japanse bezetting (1942-1945) Om de Japanse troepen te dwarsbomen, vernietigden de Nederlanders voor hun komst strategische havenfaciliteiten, grote olieraffinaderijen en veel bedrijven die in handen waren van de Chinezen. Zo werden ongeveer 100 van de 130 bestaande suikermolens op Java vernietigd. De vernieling van deze voorzieningen gaf voor de autochtone bevolking aanstoot tot nog meer geweld jegens de Chinezen. Over heel Java werden Chinese winkels geplunderd en in brand gestoken en rijstmolens die in handen waren van Chinezen werden eveneens vernield. De Japannse bezetters maakten hier een eind aan met de boodschap dat Aziaten onder elkaar niet hoefden te vechten, maar elkaar wel moesten steunen.147 Van 1942 tot 1945 werd Nederlands-India bezet door Japan. De bezetter maakte zichzelf populair bij de lokale bevolking als bevrijder van de gekoloniseerde gebieden, een idee dat aanschoot bij vele mensen. Maar de populariteit bleef niet duren. Het beleid confisceerde de voedselvoorzieningen en andere levensnoodzakelijke middelen, waardoor over heel Java hongersnood uitbrak. Werkkrachten werden ontheemd en verplaatst naar de Buitengebieden en andere gebieden in Zuidoost-Azië die bezet werden door Japan, om daar
145
Shiraishi Takashi, Anti-Sinicism in Java’s New Order, in Essential Outsiders: Chinese and Jews in the Modern transformation of Southeast Asia and Central Europe, edited by Chirot Daniel and Reid Anthony, Washington, University of Washington Press, 1997, p.189. 146 Bertrand Jacques, Nationalism and Ethnic Conflict in Indonesia, Cambridge, Cambridge University Press, 2004, pp.59-71. 147 Touwen-Bouwsma Elly, Japanese Policy towards the Chinese in Java, 1942-1945: A Preliminary Outline, in Southeast Asian Minorities in the Wartime Japanese Empire, edited by Kratoska Paul H., Londen, Routledge Curzon, 2002, p. 59.
38
aan defensieprojecten te werken. De meeste Nederlanders werden geïnterneerd in burgerkampen. De mythe van de Nederlandse superioriteit ontplofte volledig wanneer Batavia capituleerde zonder enige strijd te voeren.148 Ook op cultureel vlak onderging Nederlands-India grote veranderingen. De Japanners startten met de invoering van het Bahasa Indonesia149 als nationale taal en de afschaffing van het Nederlands in het onderwijs en administratieve aangelegenheden. Daarbij werd de hoofdstad Batavia getransformeerd tot Djakarta150. De Indonesische cultuur werd verwoed gepropageerd in films, boeken en kunst. Hoewel de Japanse bezetting een beeld vormde van zichzelf als leider van de gekoloniseerde gebieden in Azië, werd de Japanse cultuur nooit opgedrongen bij de Indonesische bevolking. De Japanners waren van mening dat alle Aziaten gelijkwaardig waren, alleen was de Indonesische bevolking beschadigd door de eeuwenlange Nederlandse kolonisatie en moest zijn ware Indonesische aard terug naar boven komen. Verder kreeg de lokale bevolking ook de kans zich te engageren in politiek, administratie en het leger. De top van de heerschappij was gereserveerd voor de Japanse leiders, maar op lokaal niveau werden Indonesiërs aangesteld om het gebied te controleren. Na de Japanse bezetting werden veel van deze ‘collaborateurs’ vermoord.151 De Japanners waren op de hoogte van de belangrijke economische functie van de Chinese gemeenschap en hoopten op een samenwerking. Anti-Chinese beleidslijnen die doorgevoerd werden in andere door Japan bezette gebieden werden hierom niet doorgevoerd in de archipel. Op die manier wilden de Japanse bezetters Java commercieel exploiteren, met de hulp van Chinese handelaars.152
148
Frederick William H., Worden Robert L,. Indonesia: A Country Profile, in Indonesia. Issues, Historical Background and Bibliography, edited by Younce William C., New York, Nova Science Publishers Inc., 2001, p.53. 149 Letterlijk betekent de term Bahasa Indonesia 'Indonesische Taal', waarmee men dus verwijst naar het Indonesisch. Op het Tweede Jeugdcongres in 1928, een officiële samenkomst waarbij de jeugd politieke en culturele trends voor de Indonesische eenheidsstaat bespraken, had men de Indonesische taal opgeroepen als 'de taal van de eenheid' en daarmee de basis gelegd voor de toekomstige nationale taal. Ricklefs Merle Calvin, A History of Modern Indonesia since c.1300, Houndmills, The Macmillan Press LTD, 1993, p.186. Met Indonesisch bedoelde men eigenlijk het Maleisisch, de lingua franca die gebruikt werd in de Indonesische archipel. In 1942, wanneer de Japanners het Nederlands afschaften als nationale taal, nam het Bahasa Indonesia deze rol in praktijk over. Pas wanneer de onafhankelijkheid van Indonesië op 17 augustus 1945 verklaard werd, werd het Bahasa Indonesia officieel de nationale taal. Naast deze lingua franca wordt geschat dat er nog ruim 550 regionale talen gesproken worden in de archipel. Deze talen worden bij informele situaties gesproken. Het Bahasa Indonesia wordt gebruikt in de media, officiele aangelegenheden en wanneer twee mensen uit verschillende taalregio's een gesprek willen voeren. Sneddon James, The Indonesian Language. Its History and Role in Modern Society, University of South Wales Press LTD, Sydney, 2003, pp.5-9. 150 In 1972 veranderde de spelling van de hoofdstad: 'Djakarta' werd 'Jakarta'. 151 http://countrystudies.us/indonesia/15.htm 152 Touwen-Bouwsma Elly, Japanese Policy towards the Chinese in Java, 1942-1945: A Preliminary Outline, in Southeast Asian Minorities in the Wartime Japanese Empire, edited by Kratoska Paul H., Londen, Routledge
39
Toch werden er verschillende beperkingen opgelegd aan de Chinese gemeenschap en moesten ze een resinificatieproces doorlopen. De Hollands-Chinese scholen werden gesloten en Chinese kinderen werden ook niet toegelaten op Indonesische scholen. Peranakans mochten geen Nederlands meer praten, Chinezen met een Nederlandse naam moesten hun naam veranderen in een Chinees-klinkende naam
en de opschriften aan
Chinese winkels moesten Chinese karakters bevatten in plaats van de gebruikelijke Romeinse karakters. Verder werd het passensysteem opnieuw ingevoerd en de Chinezen die in het voormalige Nederlandse beleid zichzelf hadden geconverteerd tot Nederlandse burgers, werden nu ook zo behandeld en moesten al hun bezittingen afgeven. Alle Chinese organisaties werden ontbonden en vervangen door een algemene organisatie voor zowel de totoks als de peranakans. Deze organisatie, genaamd Hua Chiao Tsung Hui (HCTH: Federatie van Overzeese-Chinese Associaties), steunde op pro-Japanse Chinezen en trachtte alle aspecten van het Chinese leven te controleren. Enerzijds was de HCTH een Japans propagandamiddel, anderzijds keek de organisatie ook toe op de belangen van de Chinese gemeenschap. Zo werd voorzien in kledij en medicijnen en werden er comité’s opgericht om de verarmde Chinezen op te vangen.153 Wanneer de Japanners vanaf 1943 inzagen dat hun dagen van glorie geteld waren, begonnen ze het volk bewust te maken van hun nationale positie. In 1944 werd medewerking tussen de verschillende etnische groepen in de archipel gepromoot met het oog op de verwekking van een patriottistisch bewustzijn. Chinese scholen werden heropend en het passenstelsel werd weer afgeschaft.154 Naargelang de oorlog vorderde in het nadeel van Japan, beloofde de Japanse bezetting de volledige archipel onafhankelijk te maken. Sukarno 155 (1901-1970) en Mohammad Hatta156 (1902-1980) werden door de Japanners naar voor geschoven als nieuwe
Curzon, 2002, p.57. Touwen-Bouwsma Elly, Japanese Policy towards the Chinese in Java, 1942-1945: A Preliminary Outline, in Southeast Asian Minorities in the Wartime Japanese Empire, edited by Kratoska Paul H., Londen, Routledge Curzon, 2002, pp.57-59. 154 Touwen-Bouwsma Elly, Japanese Policy towards the Chinese in Java, 1942-1945: A Preliminary Outline, in Southeast Asian Minorities in the Wartime Japanese Empire, edited by Kratoska Paul H., Londen, Routledge Curzon, 2002, p.59. 155 Volgens de Javaanse traditie droeg Sukarno slechts één naam. Hij werd op 6 juni 1901 geboren in Blitar, Oost-Java. Zijn vader was een leraar en zelf studeerde hij af als burgerlijk ingenieur. Tijdens zijn studies was Sukarno actief in de nationalistische politiek en speelde hij in 1927 een grote rol bij de oprichting van de Indonesische Nationalistische Partij, die pleitte voor de onafhankelijkheid van Indonesië. Na verschillende arrestaties tussen 1929 en 1933 werd hij, samen met zijn familie, verbannen naar Flores en nadien naar Bengkulu op Sumatra. Tijdens de bezetting werkte Sukarno samen met de Japanners, wat hem niet weerhield ondertussen zijn nationalistische ideëen te verkondigen. Op 17 augustus 1945 verklaarde hij Indonesië onafhankelijk, samen met de vice-president Mohammad Hatta. Sukarno overleed op 21 juni 1970 tijdens zijn huisarrest. (Cfr.Infra) Leifer Michael, Dictionary of the Modern Politics of Southeast Asia, London, Routledge, 2001, p.263. 156 Mohammad Hatta werd op 12 augustus 1902 geboren in Aur Tanjungkang op West-Sumatra. Hij was 153
40
leiders. De Japanse bezetting heeft zijn belofte niet kunnen waarmaken, maar de eerste stenen waren gelegd. Voortaan was het volk van Indonesië vastberaden onafhankelijk te worden.157 10.2. De onafhankelijkheidsstrijd (1945-1949) Voor de eerste keer in het leven van vele Indonesiërs, vielen ze niet meer onder de controle van een buitenlandse macht. Het was dan ook te verwachten dat ze gedesoriënteerd waren en dat een harmonieuze eenheid niet meteen gerealiseerd werd. Iedereen had zijn eigen opinie over de nieuwe staat en de vorming van zijn nieuwe identiteit, en dit werd geuit door chaos en gewelddadige conflicten. De contrasten tussen gewapende troepen en diplomatie, tussen de oude en de nieuwe generatie, tussen de revolutionairen en de anti-revolutionairen, tussen de rechtsen en de linksen, tussen de moslims en de niet-moslims enzovoort, werden in deze periode zeer duidelijk.158 Nederland had de onafhankelijkheid daarentegen niet erkend. Ze wou Indonesië verlossen van collaborateurs met Japan en de staat terug onder haar eigen controle krijgen. Maar het land had intussen te veel geleden onder de Tweede Wereldoorlog waardoor ze niet capabel was de Nederlandse autoriteit te herstellen. De Indonesiërs daarentegen wilden de onafhankelijkheid verder doorzetten en het proces van nationale eenheid volbrengen.159 In maart 1945 werd de Onderzoekscommissie voor het Voorbereidende Werk van de Indonesische Onafhankelijkheid (BPUPKI 160 ) georganiseerd. Hiernaartoe kwamen delegaties af van over de hele archipel om mee te beslissen wat wel en niet opgenomen ging worden in de grondwet. Het comité wilde, buiten het bestaande Nederlands-Indisch grondgebiedgebied, ook Timor, Noord-Borneo en het Maleisische schiereiland betrekken in
afkomstig van een welgestelde familie die veel aanzien genoot. Hatta behaalde zijn Masterdiploma aan de Handelshogeschool (de huidige Universiteit Erasmus) in Rotterdam. Tijdens de Japanse bezetting werkte Hatta samen met de Japanners en na de onafhankelijkheid werd hij de eerste vice-president. Na een discussie met Sukarno trok Hatta zich in 1956 terug uit de politiek. Na de val van Sukarno werkte Hatta als raadgever van de nieuwe president Suharto. Op 14 maart 1980 overleed Hatta in Jakarta. Alwi Des, Friends and Exiles: A Memoir of the Nutmeg Isles and the Indonesian Nationalist Movement, edited by Harvey Barbara S., Ithaca, Cornell Southeast Asia Program, 2008, p.31. 157 Eka Darmaputera, Pancasila and the search for identity and modernity in Indonesian society, Leiden, E.J. Brill, 1988, p.154. 158 Ricklefs Merle Calvin, A History of Modern Indonesia since c.1300, Houndmills, The Macmillan Press LTD, 1993, p.212. 159 Frederick William H., Worden Robert L,. Indonesia: A Country Profile, in Indonesia. Issues, Historical Background and Bibliography, edited by Younce William C., New York, Nova Science Publishers Inc., 2001, p.53. 160 Badan Penyelidik Usaha Persiapan Kemerdekaan Indonesia.
41
het territorium van de nieuwe natie.161 Deze zou de basis vormen van het beleid van Indonesia Raya, het grootse Indonesië. Het beleid benadrukte een sterk presidentschap onder leiding van Sukarno, die een unitaire staat nastreefde, en de vice-president Hatta, die een federale staat wou. Sukarno introduceerde de Pancasila (Cfr. Infra) als fundament om een stevige unitaire staat te bekomen.162 Op 15 augustus 1945 capituleerde Japan. Slechts twee dagen nadien, op 17 augustus, verklaarden Suharto en Hatta Indonesië onafhankelijk, met Djakarta als hoofdstad. De rood-witte vlag 163 werd gehesen en het nieuwe volkslied, Indonesia Raya, werd gezongen. Maar de toekomst van de nieuwe republiek werd al snel op de proef gesteld. Vanaf september 1945 kwamen geallieerden van het Gemenebest van Naties164 Java binnen. Ze hadden orders gekregen om de overblijvende Japanse troepen te verslaan en de Europeanen uit de burgerkampen te halen, maar in verband met de republiek zelf waren er geen concrete plannen. De Indonesische republikeinen dachten echter dat de geallieerden de opdracht gekregen hadden Indonesië weer onder Nederlands bestuur te krijgen. Daarom moesten ze snel hun macht consolideren. Omdat er geen tijd was voor verkiezingen, transformeerde de BPUPKI zich tot het Centraal Indonesisch Nationaal Comité (KNIP165). De 135 leden van het comité benoemden gouverneurs die de acht provincies, waarin de archipel verdeeld was, moesten leiden.166 De lokale bevolking beschouwden deze onafhankelijkheidsstrijd eerder als een revolutie tegen de lokale elite die vroeger had samengewerkt met de Japanners of de Nederlanders. De jeugd, de pemuda, was hierin de voornaamste aanzetter. De situatie werd steeds complexer. Sommigen gebruikten de revolutie om oude vetes te vergelden, waardoor het onderscheid tussen revolutionaire acties en wraakacties steeds moeilijker te stellen werd. De contrasten tussen de verschillende etnieen, sociale klassen, religies enzovoort, werden
161
Timor was sinds de 16e eeuw Portugees grondgebied en Noord-Borneo was sinds 1882 in Engelse handen. Frederick William H., Worden Robert L,. Indonesia: A Country Profile, in Indonesia. Issues, Historical Background and Bibliography, edited by Younce William C., New York, Nova Science Publishers Inc., 2001, p.53. 163 Rood is de kleur van moed en wit is de kleur van puurheid en zuiverheid uit de cultuur van Majapahit. 164 Het Gemenebest van Naties is een internationale organisatie met 54 lidstaten, voornamelijk ex-kolonies van Groot-Brittanië. Tot april 1949, wanneer het Verdrag van Londen getekend werd, heette de organisatie het Britse Gemenebest. In het Verdrag van Londen werd verklaard dat alle lidstaten evenwaardig waren, hoewel GrootBrittanië de geestelijke leider blijft. http://www.thecommonwealth.org/subhomepage/191086/ 165 Komite Nasional Indonesia Pusat. 166 Frederick William H., Worden Robert L,. Indonesia: A Country Profile, in Indonesia. Issues, Historical Background and Bibliography, edited by Younce William C., New York, Nova Science Publishers Inc., 2001, pp.53-54. 162
42
hierdoor ook wederom benadrukt.167 Deze spanningen culmineerden uiteindelijk tot de Slag van Surabaya van 10 november 1945 tot 24 november 1945. Honderden Britse troepen werden vermoord door de pemuda en andere gewapende troepen. Bij de Britse tegenaanval verloren duizenden het leven. Deze veldslag werd het bloedigste optreden in naam van de onafhankelijkheid. Vervolgens werden compromissen gesloten tussen Nederland en Indonesië.168 Nederland besloot de onafhankelijkheid van Indonesië tenslotte toch te erkennen en de soevereiniteit werd op 27 december 1949 plechtig overhandigd aan de republiek. In mei 1950 werden Java, Sumatra en de vijfien staten die door Nederland waren gesticht, opgenomen in de unitaire republiek van Indonesië, met Jakarta als hoofdstad. Vóór de onafhankelijkheid van Indonesië was het probleem rond integratie van de Chinezen in de Indonesische gemeenschap geen hoofdpunt op de politieke agenda van de Indonesische nationalisten. Hun aandacht ging eerder naar het verzet tegen het Nederlandse koloniale beleid, met het oog op het bekomen van een onafhankelijke Indonesische staat. Daarvoor waren ze nog niet bezig met de vorming van een Indonesische natie als een synthese van verschillende etnische groepen naast elkaar. Het Indonesische nationalisme, dat pas opgekomen is na het Chinese nationalisme, betrok dus de Chinezen amper in de strijd voor onafhankelijkheid. Maar nu Indonesië een onafhankelijke staat geworden was, begonnen de Indonesische nationalisten ook over hun nationale identiteit na te denken. Terwijl ze trachtten uit te zoeken welke vorm hun nieuwe identiteit moest aannemen, bleven de verschillende etnische groepen nog steeds een harde realiteit. De Chinese gemeenschap zelf was verdeeld over hun positie en identiteit in de nieuwe staat. Sommigen waren niet geïnteresseerd in een deelname bij de Indonesische gemeenschap en wilden hun Chinese identiteit niet opgeven, terwijl anderen voorstanders waren van complete assimilatie en wilden samenwerken met de Indonesiërs voor een harmonieuze toekomst van Indonesië. 169
167
Frederick William H., Worden Robert L,. Indonesia: A Country Profile, in Indonesia. Issues, Historical Background and Bibliography, edited by Younce William C., New York, Nova Science Publishers Inc., 2001, pp.53-54. 168 Frederick William H., Worden Robert L,. Indonesia: A Country Profile, in Indonesia. Issues, Historical Background and Bibliography, edited by Younce William C., New York, Nova Science Publishers Inc., 2001, pp.53-54. 169 Suryadinata Leo, Political Thinking of the Indonesian Chinese, Singapore, Singapore University Press, 1997, pp.XVII.
43
10.3. “Indonesië” De term “Indonesië” werd voor het eerst gebruikt in 1850 door de Engelse etnoloog James Richardson Logan (1819-1869). Aanvankelijk werd de term gebruikt als verzamelnaam in de wetenschappelijk literatuur van etnologen en linguïsten om een onderzoeksterrein aan te duiden die noch wetenschappelijk, noch geografisch duidelijk afgebakend was. Dit onderzoeksterrein werd gekenmerkt door een taalkundige, historische en culturele verwantschap van de betrokken volkeren. Het gebied omvatte niet alleen het huidige Indonesië, ook Maleisië, de Filippijnen, Madagascar en delen van Oceanië werden hierbij betrokken. Het was pas tijdens de jaren 1920, wanneer de bewoners van Nederlands-Indië streefden naar onafhankelijkheid, dat de term een politieke betekenis kreeg. Studenten van Leiden veranderden de naam van hun vereniging van “Indische Vereniging van Studenten” naar “Indonesische Vereniging van Studenten”.170 Op 17 augustus 1945 proclameerden Sukarno en Hatta de Republiek Indonesië, waardoor het vage begrip politiek-ideologisch en staatsrechtelijk gedefinieerd werd. Pas in 1949 werd de onafhankelijkheid van Indonesië door Nederland erkend.171 10.4. Pancasila Nu de nieuwe onafhankelijke natie werkelijkheid geworden was, moest men op zoek naar de identiteit van Indonesië. Deze werd omschreven in de Pancasila, de vijf grondbeginselen, als staatsfilosofie, geformuleerd in 1945 door de grondlegger van de natie, president Sukarno. “Met de zegen en de goedertierenheid van de Almachtige God en gedreven door de heilige begeerte naar een vrij, nationaal volksbestaan proclameert het Indonesische volk hierbij zijn vrijheid. Teneinde een regering van de Indonesische staat te vormen, die het gehele Indonesische Volk en het gehele Indonesische Vaderland beschermt, en teneinde te werken aan de verwezenlijking van een wereldorde die gegrondvest is op vrijheid, eeuwige vrede en sociale rechtvaardigheid, is de vrijheid van de Indonesische natie vastgelegd in de grondwet van de Indonesische staat, die de organisatorische vorm heeft aangenomen van de Repubiek Indonesie, die de soevereiniteit van het volk bezit en
170
Boelaars Huub, Indonesianisasi. Het Omvormingsproces van de Katholieke Kerk in Indonesië tot de Indonesische Katholieke Kerk, in Tempo doeloe, tempo Sekarang. Het Proces van Indonesianisering in Nederlandse Orden en Congregaties, Van Vugt Joos, Eijt José, Derks Marjet, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2004, p.14. 171 In 2005 heeft Nederland bekend gemaakt dat ook zij de onafhankelijkheid van Indonesië erkennen op 17 augustus 1945.
44
gebaseerd is op: 1. Geloof in de enige God 2. Rechtvaardige en geciviliseerde menselijkheid 3. Vereniging van Indonesie 4. Volkssoevereiniteit bestuurd door tact en wijsheid in overleg of vertegenwoordiging 5. Sociale rechtvaardigheid voor het gehele Indonesiche volk.”172
De interpretatie van de Pancasila was in de loop der jaren sterk afhankelijk van de heersende politieke windrichting. In elke periode werd gelegitimeerd beroep gedaan op de Pancasila, steeds geïnterpreteerd in het eigen voordeel. President Sukarno gebruikte het om nationalisme, communisme en godsdienst te nemen als basis voor de ontwikkeling van het land. Maar na de poging tot staatsgreep (Cfr. Infra) werd het communisme verbannen en de communisten uitgeroeid. Vanaf toen werd een officiële interpretatie bestudeerd, die goedgekeurd werd door alle politieke strekkingen. Over het hele land werden cursussen gegeven, steeds begeleid door een officieel aangestelde staatscommissie, om iedereen een correcte interpretatie aan te leren van de Pancasila. Ook werd in de scholen het vak “Onderricht in de Pancasila-moraal” geïmplementeerd.173 10.5. De staatsburgerschapskwestie In de vooravond van de Indonesische onafhankelijkheid werden de ideeën rond het burgerschap verder uitgewerkt. Sommige nationalistische bewegingen wilden de toetreding in de staat beperken tot de inheemse Indonesiërs. Andere bewegingen waren van mening dat men geen onderscheid mocht maken naar origine. Een van hen was de toekomstige eerste minister, Amir Sjarifuddin (1907-1948). Tijdens de late jaren 1930 zorgde zijn partij, Gerindo, ervoor dat de peranakans lid konden worden van de nieuwe staat.174 Na de onafhankelijkheid in 1945 werd de eerste wet opgesteld inzake het burgerschap. Deze volgde het principe van jus soli175 en verklaarde dat iedereen die vijf jaar in Indonesië woonde, automatisch lid werd van de Indonesische natie. Diegenen die geen lid
172
Boelaars Huub, Indonesianisasi. Het Omvormingsproces van de Katholieke Kerk in Indonesië tot de Indonesische Katholieke Kerk, in Tempo doeloe, tempo Sekarang. Het Proces van Indonesianisering in Nederlandse Orden en Congregaties, Van Vugt Joos, Eijt José, Derks Marjet, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2004, p.14-15. 173 Boelaars Huub, Indonesianisasi. Het Omvormingsproces van de Katholieke Kerk in Indonesië tot de Indonesische Katholieke Kerk, in Tempo doeloe, tempo Sekarang. Het Proces van Indonesianisering in Nederlandse Orden en Congregaties, Van Vugt Joos, Eijt José, Derks Marjet, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2004, p.14-15. 174 Bertrand Jacques, Nationalism and Ethnic Conflict in Indonesia, Cambridge, Cambridge University Press, 2004, pp. 59-71. 175 Jus soli betekent de nationaliteit overnemen van het land waarin men geboren is.
45
wilden worden, werden verzocht het lidmaatschap binnen het jaar te verwerpen. Deze wet werd niet goed ontvangen door de inheemse Indonesiërs die anti-Chinese gevoelens koesterden, en ook de Chinezen grepen niet gretig naar deze wet. Ze waren bang dat, eens zij officieel burgers waren van Indonesië, zij niet meer beschermd zouden worden door China als er anti-Chinese aanvallen zouden voorkomen.176 De Chinezen die het Indonesische staatsburgerschap niet geweigerd hadden, maar ook niet expliciet gekozen hadden voor het Chinese burgerschap, zaten dus met het probleem dat ze in theorie zowel Indonesische als Chinese burgers waren.177 Vervolgens werd in 1955 een Verdrag van Dubbele Nationaliteit getekend door Indonesië en de Volksrepubliek China. Deze gaf de Chinese bewoners van Indonesië twee jaar tijd om te beslissen of ze voortaan door het leven wilden als Chinese of Indonesische burgers.178 Indien ze tegen de uiterste datum geen keuze gemaakt hadden, bleven ze Chinese burgers179. Deze laatsten werden dan WNA (Warga Negara Asing, Buitenlandse Burger)180 genoemd en werden door de Indonesische burgers buitengesloten op gebied van overheidssubsidies, kredietfaciliteiten, licentie inzake productie en import, rechten voor groothandel en andere voordelen.181 Vermits duidelijk geworden was dat de Chinese inwoners van Indonesië op legaal vlak geen inspraak hadden, werd in 1948 de voornaamste organisatie opgericht die opkwam
176
Bertrand Jacques, Nationalism and Ethnic Conflict in Indonesia, Cambridge, Cambridge University Press, 2004, pp. 59-71. 177 Aangezien China het principe van Jus Sanguinis volgt, de overname van het burgerschap van de ouders, zijn alle etnische Chinezen eveneens Chinese burgers. Dit staat tegenover het principe Jus Soli, het burgerschap overnemen volgens de plaats van geboorte. Bass R. Jerome, The Southeast Asian Chinese: Accomodation without acceptance, in Case Studies on human Rights and fundamental Freedoms. A World Survey, edited by Veenhoven Willem A, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1976, Vol. 3, p.351. 178 Tang Pingshan汤平山, Cong tonghua zhengce dao duoyuan wenhua zhengce – Tan Yinni zhengfu Huaqiao Huaren zhengce de bianhua 从同化政策到多元文化政策— 谈 印 尼 政 府 华 侨 华 人 政 策 的 变 化 (Van nationaal assimilatiebeleid tot multicultureel beleid – Discussiëren over de verandering van het politieke beleid van de Indonesische regering.), Beijing北京, Dangdai Ya- Tai 当代亚太 (Tijdschrift van de Hedendaagse AziëPacific Studies), 2001, p.54. 179 Door dit verdrag te tekenen nam de Volksrepubliek afstand van zijn traditionele principe Jus Sanguinis. 180 Het concept van WNA staat tegenover WNI (Warga Negara Indonesia, Burgers van Indonesië). De WNI zijn de Chinezen die gekozen hebben voor het Indonesische burgerschap. De termen zijn nog steeds verplicht op de identiteitskaarten te staan. Peluso Nancy Lee, Rubber Erasures, Rubber Producing Rights: Making Racialized Territories in West-Kalimantan, Indonesia, in The Politics of Possession. Property, Authority, and Access to Natural Sources, edited by Sikar Thomas and Lund Christian, West-Sussex, Blackwell Publishing Ltd, 2009, p. 56. 181 Migranten van Arabische of Indische afkomst die met autochtone vrouwen huwden verkregen daarentegen wel de volwaardige status van pribumi. Zij kregen dezelfde legale behandeling als de autochtone Indonesiërs. Peluso Nancy Lee, Rubber Erasures, Rubber Producing Rights: Making Racialized Territories in WestKalimantan, Indonesia, in The Politics of Possession. Property, Authority, and Access to Natural Sources, edited by Sikar Thomas and Lund Christian, West-Sussex, Blackwell Publishing Ltd, 2009, p. 56. Dawis Aimee, The Chinese of Indonesia and their Search for Identity. The Relationship Between Collective Memory and the Media, Amherst, Cambria Press, 2009, pp.24-25.
46
voor hun belangen: De Persatuan Tionghua (PT). Vanaf 1950 veranderde het zijn naam naar Partai Demokrat Tionghua Indonesia (PDTI). De voorman van de partij was Thio Thiam Tjong, een voormalige C.H.H.-leider, en de leden waren voornamelijk Chinese zakenlui en functionarissen. Thio Thiam Tjong accepteerde het Indonesische burgerschap, maar vond dat de Chinese etnische minderheid dit kon combineren met het behoud van zijn culturele eigenheid en zijn eigen politieke partij. De tegenhanger van Thio Thiam Tjong heette Tan Bwan An, die stelde dat de enige oplossing van het Indonesisch-Chinees probleem de vernietiging was van de Chinese partijen in de Indonesische politiek.182 Doch, de aanneming van democratische instellingen, de burgerschapswet, de opname van de Chinezen in de politieke instellingen en de liberale democratische omgeving na 1950 hebben de differentiatie van de Chinezen niet tegen kunnen houden.183 Een ander probleem die geweld en spanning opwekte tussen de pribumi’s, peranakans en totoks was de communistische sfeer in Azië. De Chinezen werden terecht en onterecht beschuldigd van communistische sympathieën, en ook nu werden deze gevoelens veralgemeend naar alle Chinezen. De regering van Sukiman184 voerde in 1951 razzia’s uit op alle Chinese organisaties die ook maar iets te maken hadden met het communisme. De totoks beschouwden dit nogmaals als een teken dat de Indonesische regering niet te vertrouwen was. 185 Ondertussen was de uiterste datum voor het verwerpen van het Indonesische burgerschap een jaar uitgesteld en bijna 300 000 Chinezen verwierpen het.186 In 1953 volgde een aanpassing aan de burgerschapswet waardoor het moeilijker werd om lid te worden. De vereisten hielden in dat men minstens drie generaties lang in Indonesië verbleven had, een bewijs dat minstens één ouder geboren was in Indonesië en een bewijs dat men zelf minstens tien jaar lang in Indonesië geleefd heeft. Deze eisen waren volgens de Chinezen te benard en vervolgens richtten enkele Chinese politiekers een eigen niet-officiële partij op, Baperki, genoemd naar een afkorting die 'Raadgevend Lichaam voor Indonesische Burgerschap' betekent.187
182
Suryadinata Leo, Political Thinking of the Indonesian Chinese, Singapore, Singapore University Press, 1997, pp.XVII. 183 Bertrand Jacques, Nationalism and Ethnic Conflict in Indonesia, Cambridge, Cambridge University Press, 2004, p.61. 184 Het Kabinet van de eerste minister Sukiman Wirjosandjojo was aan de leiding van april 1951 tot februari 1952. 185 Feith Herbert, The Decline of Constitutional Democracy in Indonesia, Jakarta, Equinox Publishing PTE LTD, 2007, p.177. 186 Bertrand Jacques, Nationalism and Ethnic Conflict in Indonesia, Cambridge, Cambridge University Press, 2004, pp. 59-71. 187 Bertrand Jacques, Nationalism and Ethnic Conflict in Indonesia, Cambridge, Cambridge University Press, 2004, pp.59-71.
47
10.6. Baperki In 1954 fusioneerden de PDTI met andere Chinese organisaties en vormden samen Baperki. Baperki was de eerste organisatie die de etnische Chinezen bewust maakten van hun politieke identiteit. Het feit dat de term 'Chinees' (tionghoa) niet in de partijnaam vervat zat en dat iedereen lid mocht worden van de partij, toonde aan dat Baperki toegewijd was aan de Indonesische natie. De leden van de partij waren echter wel allemaal etnische Chinezen en ze werkten ook voor hun eigen Chinees Indonesische belang.188 De organisatie promootte burgerschap op basis van gelijke rechten en democratische principes. De bedoeling was om via het kiesrecht het bestaan van de peranakans te verbeteren. Tijdens de verkiezingen in 1955 stemden ze toe voor de integratie van de Chinezen, zijnde de erkenning als een van de vele etnische groepen (suku) van de Indonesische natie. Dit stond tegenover de verlangens voor assimilatie van andere peranakan-Chinezen die voorstanders waren van gemengde huwelijken met niet-Chinezen, de overname van Indonesische namen en het volledig opgeven van Chinese gebruiken. De Baperki behaalde de meerderheid van de stemmen op Java.189 In de vroege jaren 1960 verzamelde Baperki geld in om Chinese scholen op te richten. Tegen 1960 waren er op de door hen opgerichte universiteit van Jakarta ruim 6000 studenten. Als men de studenten van de later bijgekomen universiteiten in Surabaya en Semarang meerekent, waren dat er ongeveer 10 000. Nog nooit had een Indonesische universiteit zo'n aanzienlijke groei gekend. President Sukarno was ook onder de indruk van het succes en hernoemde de Baperki-universiteit Res Republicka. Hij stelde de universiteiten open voor alle studenten van Indonesië. Maar de optocht van de pribumi's was beperkt, aangezien ze ook toegelaten werden op de staatsuniversiteiten.190 Baperki's etnische benadering van natievorming werd niet door alle Chinese Indonesiërs gesteund, omdat de partij steeds meer contacten onderhield met de Indonesische Communistische Partij (PKI)191. Het einde van Sukarno en de PKI betekende eveneens het einde van Baperki (Cfr.Infra).
188
Suryadinata Leo, The Ethnic Chinese Issue and National Integration in Indonesia, Institute of Southeast Asian Studies, Singapore, 1999, pp.5-6. 189 Bertrand Jacques, Nationalism and Ethnic Conflict in Indonesia, Cambridge, Cambridge University Press, 2004, pp.59-71. 190 Lee Khoon Choy, A fragile Nation: The Indonesian Crisis, Singapore, World Scientific Publishing Co.Pte.Ltd., 1999, p. 238. 191 Partai Komunis Indonesia.
48
11. President Sukarno aan de macht In de Indonesische maatschappij bleven veel regionale, etnische, religieuze en hiërarchische verschillen voortbestaan. De nieuwe politieke leiders wilden de nationale eenheid bevorderen en de politieke en ideologische verschillen beperken. Om de eenheid te bewaren werd de slogan Bhinneka Tunggal Ika, Eenheid in Diversiteit, gelanceerd. Ze wilden Indonesië omvormen tot een unitair politiek systeem met een parlemenentaire democratie.192 11.1. Indonesië, de onervaren republiek De Indonesische bevolking was niet voorbereid op zelfbestuur. De Nederlandse macht had, tijdens de koloniale periode, het volk nooit onderricht over onafhankelijkheid. Dus wanneer de Japanse bezetting een autoritair systeem promootte, gebaseerd op collectivistische en etnisch nationalistische ideeen, werden die gretig opgenomen door president Sukarno.193 11.1.1. Een chaotische start voor de democratie Het grootste deel van de bevolking was niet bekend met het concept van democratie. Velen onder hen waren analfabeet en absoluut niet op de hoogte van politiek. Ze waren niet in de juiste positie om eisen te stellen aan de heersende politici. Diegenen die wel op de hoogte waren van de heersende politiek, behoorden tot een beperkte stedelijke elite. Status en autoriteit bleven de voornaamste voorwaarden voor macht. Ook de machtige islamitische en linkse groeperingen waren niet democratisch ingesteld. Deze periode van democratische experimenten was een uiterst onbelemmerde periode voor de machthebbers, aangezien het volk toch niet op de hoogte was van de politieke situatie. De politici zijn erin geslaagd deze periode nog vijf jaar te rekken, tot de eerste verkiezingen.194 De oorlog had sporen nagelaten in de economie en de industrie, de bevolking nam onverminderd toe en er ontstonden voedseltekorten. Veel boeren gingen hun geluk beproeven in de stad. 195 Daardoor was de politieke activiteit geconcentreerd op de
192
Ricklefs Merle Calvin, A History of Modern Indonesia since c.1300, Houndmills, The Macmillan Press LTD, 1993, p.237. 193 Ricklefs Merle Calvin, A History of Modern Indonesia since c.1300, Houndmills, The Macmillan Press LTD, 1993, p.237. 194 Ricklefs Merle Calvin, A History of Modern Indonesia since c.1300, Houndmills, The Macmillan Press LTD, 1993, p.237. 195 In een tijdsspanne van tien jaar, tussen 1945 en 1955, verdubbelde de bevolking in Jakarta naar 1,8 miljoen. Tegen 1961 was het aantal bewoners reeds gegroeid tot 2,9 miljoen. Andere steden zoals Surabaya, Bandung,
49
problemen in de stad en werden de problemen op het platteland genegeerd. Deze factoren leidden ertoe dat de toekomst van de Indonesische democratie er tijdens het begin van de jaren 1950 niet rooskleurig uitzag.196 Op 29 september 1955 werden de eerste verkiezingen georganiseerd, waarbij ongeveer 38 miljoen mensen aan deelnamen. De PNI197 (Sukarno's nationalistische partij), PKI en Nahdatul Ulama198 kwamen uit als populairste partijen. Maar geen enkele partij behaalde de absolute meerderheid waardoor niemand het nationale leiderschap op zich nam. Dit leidde tot politieke instabiliteit, gevolgd door zes kabinetsveranderingen tussen 1950 en 1957 die de basis van het parlementair systeem in onevenwicht bracht.199 In het oosten van de archipel en op Sumatra begonnen militaire officieren ondertussen hun eigen provincies te stichten, die ze dan onderhielden via smokkel. De Indonesische staat viel stilaan uiteen. In 1955 werd het bevel uitgevaardigd om deze corrupte officieren te demobiliseren. Maar als tegenreactie trachtten de officieren een staatsgreep te plegen, die tenslotte mislukte.200 In februari 1958 verklaarden rebellen op Sumatra onder leiding van de PRRI (Pemerintah Revolusioner Republik Indonesia, Indonesische Revolutionaire Republiek) hun eis voor een revolutionaire regering. Ze kregen hierbij hulp van de Permesta-rebellen op Sulawesi. De rebellen waren moslims die voor een islamitische hervorming pleitten. De rellen werden krachtdadig bestreden door het leger. 201 Toen uitkwam dat het nationalistische Taipei betrokken was met deze opstanden, werden alle pro-Taiwan Chinese instellingen gesloten. Alle banken en commerciële ondernemingen die beheerd werden door nationalistische sympathisanten
werden
in
beslag
genomen
en
veel
Guomindang-leden
werden
Semarang, Palembang en Medan kenden ook een exponentiële groei. Ricklefs Merle Calvin, A History of Modern Indonesia since c.1300, Houndmills, The Macmillan Press LTD, 1993, p.238. 197 Partai Nasional Indonesia. 198 'De Opstijging van de Religieuze Geleerden' was een politieke organisatie, gesticht in 1926 door Kyai Haji Hasjim Asjari (1871-1947), die opkwam voor de belangen van de orthodoxe moslims. De partij was daarentegen geen voorstander van een islamitisch Indonesië. De prioriteiten lagen bij liefdadigheidsacties ten voordele van onder andere scholen en ziekenhuizen. In 1984 trok de partij zich terug uit de politiek om zich te concentreren als sociale en educatieve organisatie. Ricklefs Merle Calvin, A History of Modern Indonesia since c.1300, Houndmills, The Macmillan Press LTD, 1993, p.177, p.306. 199 Frederick William H., Worden Robert L,. Indonesia: A Country Profile, in Indonesia. Issues, Historical Background and Bibliography, edited by Younce William C., New York, Nova Science Publishers Inc., 2001, pp.56-57. 200 Frederick William H., Worden Robert L,. Indonesia: A Country Profile, in Indonesia. Issues, Historical Background and Bibliography, edited by Younce William C., New York, Nova Science Publishers Inc., 2001, pp.56-57. 201 Lamoureux Florence, Indonesia: A Global Studies Handbook, Santa Barbara, ABC-CLIO Inc., 2003, p.99. 196
50
gearresteerd.202 11.1.2. Discriminerende maatregelen jegens de Chinese gemeenschap In het begin van de republiek hechtte de regering geen belang aan Chinees onderwijs. Chinese scholen werden op geen enkele manier gecontroleerd. Maar stilaan begon het besef te komen dat dit moest veranderen. Er werden regularisaties uitgevoerd om de scholen en de leerkrachten meer Indonesisch te maken.203 In de jaren 1950 waren er ongeveer tweeduizend Chinese scholen in Indonesië, die ofwel pro-Beijing (communistisch), ofwel pro-Taipei (nationalistisch) georiënteerd waren. Vanaf 1957 werd het verboden voor Indonesische burgers met uitheems bloed om naar vreemde, Chinese scholen te gaan. In 1960 was 72% van alle Chinese onderwijsinstellingen gesloten.204 Uiteraard had dit een grote impact op de Indonesische Chinese studenten en bijgevolg werden ongeveer 1100 Chinees-talige scholen geconverteerd naar Indonesischtalige scholen. 205 Tijdens de jaren 1950 waren Chinese ondernemingen onderhevig aan verschillende discriminerende maatregelen, voornamelijk op commercieel vlak. In april 1950 werd een economisch protectionistisch beleid ingevoerd met het doel een klasse van Indonesische zakenlui voort te brengen.206 Dit beleid werd het Benteng-programma genoemd, wat ‘fort’ betekent. De regering reserveerde de invoer van verschillende consumentengoederen voor autochtone bedrijven en stimuleerde via subsidies de activiteiten van autochtone ondernemers in de importsector.207 Het Benteng-programma was heel belangrijk omdat de importsector reeds honderden
202
Mozingo David, Chinese Policy toward Indonesia: 1949-1967, Singapore, Equinox Publishing, 2007, p.153. Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.89-90. 204 Hou Junwei 侯俊玮, Lun Yindunixiya pai Hua wenti 论印度尼西亚排华问题(Over het anti-Chinese probleem van Indonesië)”, in Anyang Shifan Xueyuan Xuebao 安阳师范学院学报 (Tijdschrift van de Universiteit van Anyang), Beijing 北京, Beijing Daxue Guoji Guanxi Xueyuan 北京大学国际关系学院 (Academie voor Internationale Studies, Universiteit van Peking), 2008, p.50. 205 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.89-90. 206 Zheng Da 郑 达, Malaixiya yu Yindunixiya Huaren Zhengce Bijiao 马来西亚与印度尼西亚华人政策比较 (Vergelijking van de Beleidslijnen van de Chinezen in Maleisië en Indonesië), Xiamen 厦门, Xiamen Daxue Guoji Guanxi Xueyuan 厦门大学 国际关系学院 (Instituut voor Internationale Relaties, Universiteit van Xiamen), 2009, p.83. 207 Abdelal Rawi, National Purpose in the World Economy. Post-Soviet States in Comparative Perspective, Ithaca, Cornell University Press, 2001, p.175. 203
51
jaren lang voornamelijk gedomineerd werd door Chinese zakenlui en vanaf dat moment werd deze
gewoonte
verbroken.
Chinese
bedrijven
werden
buitengesloten
inzake
importvergunningen en speciale bankkredieten. Als gevolg hiervan moesten ruim duizend Chinese importbedrijven de deuren sluiten. Ongeveer gelijktijdig werden Chinese rijstmolens, landbouwgrond en suikermolens geconfisceerd.208 Het programma werd verder uitgewerkt zodat in 1953 40% van alle importactiviteiten gereserveerd was voor autochtone Indonesiërs. Het beleid heeft uiteindelijk zijn doel gemist, aangezien het de Indonesische economie niet benoemenswaardig veranderd heeft.209 11.2. De Geleide Democratie (1959-1966) Aangezien een democratie in Indonesië niet bleek te werken, introduceerde president Sukarno op 5 juli 1959 de Geleide Democratie, die gesteund werd door de PKI. De bestaande grondwetgevende vergadering werd ontbonden en vervangen door de grondwet van 1945. Er werd een nieuwe wetgevende macht opgericht: 'Het Huis van Volksvertegenwoordiging en Wederzijdse hulp'. Hierin werden 154 van de 238 zetels gegeven aan zogenaamde functionele groepen, waaronder het leger, die de naam Golkar kreeg. 25% van de zetels was voorbehouden voor de PKI. De vertegenwoordigers van de zetels werden niet verkozen, maar wel toegewezen.210 Hij benoemde ook verschillende ministers van etnisch Chinese afkomst in zijn kabinet van 1947 tot 1965.211 Sukarno was van mening dat dit autoritaire politieke systeem een authentiek Indonesisch alternatief was voor de andere onbekende buitenlandse systemen. De implementatie van de Geleide Democratie symboliseerde het falen van de beginnende parlementaire democratie.212 Onder Sukarno's beleid bleef de economie bergafwaarts gaan. Raadgevingen van technocraten en buitenlandse hulp werden genegeerd en de constructie van nieuwe gebouwen en dure standbeelden werden door Sukarno belangrijker geacht. Er heerste hyperinflatie en hongersnood onder de bevolking.
208
Gambe Annabelle R., Overseas Chinese Entrepreneurship and Capitalist Development in Southeast Asia, Hamburg, LIT, 1999, p.68. 209 Abdelal Rawi, National Purpose in the World Economy. Post-Soviet States in Comparative Perspective, Ithaca, Cornell University Press, 2001, p.175. 210 Frederick William H., Worden Robert L,. Indonesia: A Country Profile, in Indonesia. Issues, Historical Background and Bibliography, edited by Younce William C., New York, Nova Science Publishers Inc., 2001, pp.58-59. 211 Zhuang Guotu 庄国土, Dongnanya huaren canzhen de tedian he qianjing 东南亚华人参政的特点和前景 (De karakteristieken en vooruitzichten van de politieke deelname van Chinezen in Zuidoost-Azië), Beijing 北京, Dangdai Ya- Tai 当代亚太 (Tijdschrift van de Hedendaagse Azië-Pacific Studies), 2003, p.33. 212 Leifer Michael, Dictionary of the Modern Politics of South-East Asia, New York, Routledge, 2001, p.124.
52
In november 1959 werd daarbovenop een decreet uitgevaardigd dat de Chinese handelaars verbood handel te drijven op het platteland. Meer dan 300 000 etnische Chinezen gingen hierdoor failliet en verloren hun huizen.213 Vervolgens voelden duizenden Chinese ondernemers zich verplicht hun geluk te beproeven in andere economische sectoren, waardoor ze in het vaarwater kwamen van de Indonesische ondernemers. Hierdoor werd de economie nog heftiger verstoord. De ironie hiervan is te vinden in het feit dat, hoewel de Chinese handelaars gedoemd waren hun zaken terug te schroeven, ze hun onmisbaarheid in deze periode toch bewezen hebben. De staatsondernemingen werden inefficiënt beheerd en ervaren Chinese zakenlui moesten hen te hulp schieten.214 Ondertussen bleef Sukarno's macht toenemen. Wanneer hij hervormingsmaatregelen wilde implementeren, pleitte de PKI voor een directe aanpak, waarna landheren onteigend werden en het geconfisceerde land verdeeld werd onder de bevolking. Hierdoor steeg de populariteit van de PKI in de arme kringen van de bevolking. De PKI telde tijdens de jaren 1960 ongeveer twee miljoen aanhangers. Dit maakte de partij de grootste communistische partij die ooit bestaan heeft in een niet-communistisch land.215 11.3. De communistische staatsgreep Tegen 1965 was de Indonesische politieke en sociale situatie bijna onhoudbaar geworden. De invloed van de PKI bleef toenemen, tot ongenoegen van het leger. De PKI wou de bestaande legermacht reformeren door de implementatie van een extra leger, bestaande uit boeren en arbeiders. De top van het leger was tegen dit besluit. De omstandigheden waarin Sukarno afgezet werd, de bloedige verwijdering van de PKI-leden die ermee gepaard ging en de start van de Nieuwe Orde van Suharto blijven tot op vandaag redelijk wazig. De officiële uitleg verklaart dat op de nacht van 1 oktober 1965, zes generaals vermoord werden en de 30-september-beweging (Gestapu), bestaande uit procommunistische militaire officieren, nadien geprobeerd heeft de macht over te nemen. De inbreng van de PKI hierin blijft echter onduidelijk. Onmiddellijk op de poging mobiliseerde
213
Hou Junwei 侯俊玮, Lun Yindunixiya pai hua wenti 论印度尼西亚排华问题 (Over het anti-Chinese probleem van Indonesië)”, in Anyang Shifan Xueyuan Xuebao 安阳师范学院学报 (Tijdschrift van de Universiteit van Anyang), Beijing 北京, Beijing Daxue Guoji Guanxi Xueyuan 北京大学国际关系学院 (Academie voor Internationale Studies, Universiteit van Peking), 2008, p. 50. 214 Gambe Annabelle R., Overseas Chinese Entrepreneurship and Capitalist Development in Southeast Asia, Hamburg, LIT, 1999, p. 68. 215 Frederick William H., Worden Robert L,. Indonesia: A Country Profile, in Indonesia. Issues, Historical Background and Bibliography, edited by Younce William C., New York, Nova Science Publishers Inc., 2001, pp.58-59.
53
Generaal Suharto het leger voor een tegenaanval tegen de communisten. Hierbij kreeg hij de hulp van grote groepen studenten en verschillende islamitische bewegingen. Ruim 200 000 communisten werden toen gevangen genomen of vermoord. Er wordt aangenomen dat ongeveer 500 000 mensen omgekomen zijn tussen 1965 en 1966. Ook Chinezen, die door hun oorsprong hoe dan ook verdacht werden van communistische gedachten, werden het slachtoffer van het geweld. Tussen 1949 en 1966 wordt geschat dat ongeveer 100 000 Chinezen het land weggevlucht zijn.216 Op dat moment verbraken de Volksrepubliek China en Indonesië hun banden met elkaar. Pas dertig jaar later zouden deze banden hersteld worden. Na de staatsgreep werden alle pro-Beijing organisaties, inclusief Baperki, ontbonden, hun leiders werden gearresteerd en sommigen vermoord. Duizenden Chinese ambtenaren van Baperki kwamen om. Alle leden van het Centrale Comité van de organisatie kwamen op een zwarte lijst te staan en hun bankrekeningen werden geblokkeerd. Alle Chinese associaties werden ontbonden, Chinese scholen werden gesloten en de Sin Po-krant werd afgeschaft. De universiteiten die opgericht waren door Baperki werden overgenomen door de regering en omgedoopt tot Trisakti.217 Sukarno bleef president, maar hij verloor zijn macht aan het leger. Op 11 maart 1966 nam generaal Suharto de bevoegdheden van Sukarno over en werd president. De communistische partij van Sukarno werd illegaal verklaard en het tijdperk van de zogenaamde Nieuwe Orde (Orde Baru) was aangebroken. Sukarno bleef onder huisarrest tot hij overleed in 1970. 218 12. De Nieuwe Orde van president Suharto Het begin van de Nieuwe Orde in 1966 betekende het einde van de PKI en zijn aanhangers. Op het Javaanse platteland bleven evenwel enkele clandestiene communistische haarden actief. Er werden nieuwe machtige instanties opgericht die de oude instellingen en zijn werknemers vervingen. Suharto's beleid was sterk autoritair. Zijn regime evolueerde naar een hiërarchie met een sterk centralistische controle. Aan de top van de hiërarchie stond de
216
Frederick William H., Worden Robert L,. Indonesia: A Country Profile, in Indonesia. Issues, Historical Background and Bibliography, edited by Younce William C., New York, Nova Science Publishers Inc., 2001, pp.58-59. 217 Lee Khoon Choy, A fragile Nation: The Indonesian Crisis, Singapore, World Scientific Publishing Co.Pte.Ltd., 1999, pp. 240-241. 218 Nieuwenhuys Eva C., Regulering van buitenlandse Investeringen in Indonesië en China, Antwerpen, Maklu, 1995, pp.62-63.
54
president, en onder hem bevond zich de bureaucratische rang, waarin het leger de belangrijkste rol speelde.219 Hoewel de oppositiebewegingen en onruststokers nog steeds niet volledig weggeëbd waren, was Suharto er wel in geslaagd een relatief stabiel klimaat te bekomen in 's werelds tweede meest etnisch gevarieerde land220 en 's werelds vierde meest bevolkte land. Suharto's regime had zijn succes te danken aan de trouw van het leger en de politieke en administratieve macht die het leger bekomen had.221 Door Sukarno’s gebrek aan interesse in de economie, heeft hij Indonesië achtergelaten als een economische ravage. Er heerste een inflatie van 600%, het BBP per capita bedroeg minder dan US$ 100 in 1970. In 1960 was de levensverwachting slechts 41 jaar en 61% van de bevolking was analfabeet.222 12.1. Politieke belangen tijdens het regime Tijdens Suharto's beleid werden slechts drie politieke partijen aanvaard in de regering. Deze partijen waren Golkar (Golongan Karya: Functionele Groep), de islamitische partij PPP223 en de nationalistische partij PDI.224 Baperki en alle andere socio-politieke partijen werden buiten spel gezet. De nieuwe regering wou dat de Chinezen die zich politiek wilden engageren, zich bij de door autochtone Indonesiërs gedomineerde partijen, zoals Suharto's heersende partij Golkar voegden. Jusuf Wanandi (Liem Bian Kie 林编基 1937- ) en Harry Tjan Silalahi (Ceng Tianfu 曾添福 1934-) waren Chinezen die zich bij Golkar voegden.225 Sindsdien werd de LPKB (Lembaga Pembinaan Kesatuan Bangsa: Instituut voor de Promotie van Nationale Eenheid) verantwoordelijk voor de aanpak van de Chinese gemeenschap. Deze officiële instelling was van mening dat complete assimilatie de enige 219
Frederick William H., Worden Robert L,. Indonesia: A Country Profile, in Indonesia. Issues, Historical Background and Bibliography, edited by Younce William C., New York, Nova Science Publishers Inc., 2001, pp.58-59. 220 India staat op nummer 1. 221 Frederick William H., Worden Robert L,. Indonesia: A Country Profile, in Indonesia. Issues, Historical Background and Bibliography, edited by Younce William C., New York, Nova Science Publishers Inc., 2001, pp.58-59. 222 Niles Kimberly J., Indonesia: Cronyism, Economic Meltdown, and Political Stalemate, in The political economy of international financial crisis: interest groups, ideologies, and institutions, edited by Horowitz Shale and Heo Uk, Oxford, Rowman & Littlefield Publishers, 2001, Inc, p. 113. 223 Partai Persatuan Pembangunan, Partij voor Verenigde Ontwikkeling. 224 Partai Demokrasi Indonesia, Indonesische Democratische Partij. Suryadinata Leo, The Ethnic Chinese Issue and National Integration in Indonesia, Institute of Southeast Asian Studies, Singapore, 1999, p.5. 225 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, p.88.
55
oplossing was voor het Chinese probleem (Masalah Cina). Op lange termijn hoopte de LPKB dat de Chinese gemeenschap zou samensmelten met de Indonesische, totdat ze uiteindelijk zou verdwijnen.226 Maar, de LPKB werd in 1977 vervangen door de Bakom227. Deze instelling was een dienst van het Ministerie van Interne Zaken en stond in voor het contact tussen de regering en de Chinese gemeenschap. Aanvankelijk promootte het ook assimilatie, maar sinds 1987 begon de organisatie meer te neigen naar een aanpak van nationale integratie. Officieel is assimilatie daarentegen nog steeds het hoofddoel van de Bakom.228 Chinese belangen kwamen tot uiting via Chinese leiders die contacten onderhielden met de Indonesische autoriteiten. De Chinese belangen werden gekanaliseerd door instituties zoals Bakom en CSIS (Centrum voor Strategische en Internationale Studies), een privaat onderzoeksinstituut die nauwe relaties had met de regering. Harry Tjan Silalahi (1934 - ) was één van de oprichters hiervan. Aan de hand van deze verschillende organisaties kan afgeleid worden dat de regering liever geen Chinese politiekers als individu op het publieke toneel zette. Indien Chinezen aan politiek wilden doen, dan moesten ze het via één van deze laatstgenoemde organisaties doen. De reden hiervoor is dat de autochtone bevolking de Chinese minderheid nog steeds meer als vreemd dan autochtoon beschouwde. De Chinezen zelf behielden liever een laag profiel, zodat, in geval van anti-Chinese rellen, ze konden verdwijnen in de massa.229 12.2. Suharto's nationale integratiebeleid Sinds het ontstaan van de republiek bleven de maatregelen om de etnische minderheden te integreren in de multi-etnische maatschappij bestaan. Eén van deze maatregelen was het gebruik van dwang, zeker tijdens de 32-jaar lange heerschappij van president Suharto. Het Indonesische leger werd ingezet om separatistische opstanden de kop in te drukken. Ook nationaal onderwijs, de nationale ideologie Pancasila, regionale ontwikkeling en
226
Suryadinata Leo, Political Thinking of the Indonesian Chinese, Singapore, Singapore University Press, 1997, pp.XIX. 227 Badan Komunikasi, Communicatie-orgaan 228 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, p.87. 229 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, p.88.
56
transmigratie waren middelen om de integratie te promoten.230 12.3. Van integratie naar assimilatie De voormalige president Sukarno was een voorstander van de integratie van de Chinese gemeenschap. In zijn ogen bestond Indonesië uit verschillende minderheden, en de Chinese hoorde daar ook bij. Maar onder de Nieuwe Orde van Suharto veranderde deze instelling van integratie naar een van assimilatie. Suharto was van mening dat integratie niet voldoende was om een harmonieuze samenleving te bekomen. Hij vond dat indien men zich wou aanpassen aan de Indonesische beschaving, men zich dan ook volledig moest onderdompelen in de cultuur en één moest worden met de autochtone bevolking.231 Dit was in zijn ogen de enige oplossing voor Masalah Cina, het Chinese probleem.232 12.3.1. Transmigratiebeleid Met het oog op de vermindering van de demografische druk in de steden en de heersende armoede werden tussen 1970 en 1985 ruim 1, 69 miljoen voonamelijk Javanen, Madurezen en Balinezen verplicht te verhuizen naar minder dicht bevolkte gebieden, die daarvoor vrijwel homogeen waren. De Nieuwe Orde voorzag hierbij in landeigendom, onderdak, voedsel en de nodige middelen om aan landbouw te doen. Ze hoopten daarbij dat de etnische groepen, door nauw samen te wonen, op termijn zouden versmelten met de transmigranten. Maar het transmigratiebeleid heeft niet de gewenste effecten teweeg gebracht. De nieuwe bewoners begonnen ter plaatse kolonies te vormen, waardoor de oorspronkelijke homogeniteit verdween. De transmigranten werden verplicht producten te verbouwen, hoewel de gebieden daar niet gunstig voor waren, met verschillende misoogsten tot gevolg. De rijke bosgebieden leenden zich ook niet voor landbouw, waardoor de migranten verplicht werden de gebieden, die traditioneel de woongebieden waren van de lokale etnische groepen, te ontbossen. 233 Etnische en religieuze verschillen werden de basis van veel
230
Suryadinata Leo, The Ethnic Chinese Issue and National Integration in Indonesia, Institute of Southeast Asian Studies, Singapore, 1999, pp.5-6. 231 Suryadinata Leo, The Ethnic Chinese Issue and National Integration in Indonesia, Institute of Southeast Asian Studies, Singapore, 1999, p.2. 232 Heryanto Ariel, Ethnic Identities and Erasure. Chinese Indonesians in Public Culture, in Southeast Asian Identities. Culture and the Politics of Representation in Indonesia, Malaysia, Singapore, and Thailand, edited by Kahn S. Joel, Singapore, Institution of Southeast Asian Studies, 1998, p.103. 233 Bourchier David, in Indonesia in the Soeharto Years. Issues, Incidents and Images, edited by McGlynn John H and Sulistyo Hermawan, Jakarta, The Lontar Foundation, 2005, p. 116.
57
conflicten, en omdat de staat te zwak stond om deze situaties te onderdrukken, bleven de conflicten aanhouden.234 12.3.2. Naamsverandering De meest omvangrijke strategie die toegepast werd om de Chinese minderheid te assimileren was die van de naamsverandering. Reeds in 1961 had de toenmalige president Sukarno een regularisatie uitgevaardigd die alle Chinezen aanspoorde om hun naam te veranderen in een Indonesisch klinkende naam. In 1966, onder Suharto, werd deze regularisatie herhaald. Hoewel deze naamsverandering niet verplicht was, werden de Chinese inwoners wel moreel onder druk gezet om deze toe te passen. Het veranderen van de naam werd beschouwd als een symbool voor de trouw aan de Indonesische natie en de identificatie met de Indonesische gemeenschap.235 Niet alle Chinese Indonesiërs hebben hun naam laten veranderen, maar de meerderheid van de generatie na 1965 draagt in elk geval een Indonesische naam. In 1969 waren er 250 000 etnische Chinezen die hun naam veranderd hadden.236 12.3.3. Onderwijs, taal en religie Na de communistische staatsgreep van 1965 werden alle pro-Beijing Chinese instellingen gesloten. Aangezien eerder in 1958 ook alle Chinese instellingen die betrekkingen hadden met de nationalisten gesloten waren, betekende het jaar 1965 het einde van het Chinese onderwijs in Indonesië.237 Daarop ging de Chinese gemeenschap zelf speciale scholen oprichten. Dit project werd de Sekolah-Sekolah Nasional Proyek Khusus genoemd, ofwel Het Speciaal Project van Nationale Scholen. De studenten werden er weliswaar in het Bahasa Indonesia onderwezen.
234
Suryadinata Leo, The Ethnic Chinese Issue and National Integration in Indonesia, Institute of Southeast Asian Studies, Singapore, 1999, p.2. 235 Lee Khoon Choy, A fragile Nation: The Indonesian Crisis, Singapore, World Scientific Publishing Co.Pte.Ltd., 1999, p. 242. 236 Het is opmerkelijk dat diegenen die ervoor gekozen hebben door het leven te gaan met een Indonesische naam, een naam gekozen hebben die leek op hun oorspronkelijke Chinese naam. Enkele voorbeelden: Liem werd Salim, Tan werd Tano of Tanzil, Chan werd Chandra. Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.91-95. Heidhues Mary Somers, Southeast Asia's Chinese Minorities, Victoria, Hawthorn, 1974, pp.83-84. 237 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.89-90.
58
De Chinese taal mocht enkel na de schooluren gegeven worden.238 In 1975 besloot Suharto deze scholen te transformeren tot Indonesische nationale scholen. Sinds de staatsgreep moesten alle etnische Chinese kinderen naar Indonesische scholen, ongeacht hun burgerschap. Diegenen die Chinees wilden leren moesten dat zelf voorzien met een privé-leraar, maar dit werd sterk afgeraden door de regering. Enkele welgestelde Chinezen konden hun kinderen naar China sturen om daar naar school te gaan, maar deze rijke mensen waren schaars. Daarom stierf het Chinees als actieve taal onder de Chinese minderheid stilaan uit, ten voordele van het Bahasa Indonesia. 239 Enkel de oudere generatie, die nog genoten heeft van Chinees onderwijs in Indonesië, kan nog Chinees spreken. Diegenen die tegenwoordig nog Chinees praten, zijn meestal zakenlui die banden hebben kunnen onderhouden met het buitenland.240 Het gebruik van de Chinese taal werd sterk tegengegaan in Indonesië. In periodes van sterke anti-Chinese gevoelens werden telefoongesprekken zelfs afgetapt en de Chinese gesprekken werden dan afgesloten.241 Verder werden Chinese karakters uit het straatzicht verbannen. Alle namen van de winkels waren in het Bahasa Indonesia, behalve in de China towns, waar Chinese karakters binnen de winkels wel toegelaten waren.242 Chinese kranten en Chinese literatuur werden onderhevig gemaakt aan dezelfde importrestricties als pornografie, dynamiet, wapens en drugs.243 Zelfs de verkoop van Chinese koekjes werd verboden.244 Suharto promootte een religieus pluralisme in zijn beleid. De Pancasila, waarin staat dat alle religies een gelijke status hebben, werd gebruikt om de Indonesische eenheid te bewaren in een multi-etnische gemeenschap waar islamitische Javanen dominant waren. Het moest garanderen dat de politieke islam het religieuze pluralisme niet zou verstoten.245 Om
238
Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.89-90. 239 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.89-90. 240 Suryadinata Leo, The Ethnic Chinese Issue and National Integration in Indonesia, Institute of Southeast Asian Studies, Singapore, 1999, p.3. 241 Er zijn rapporteringen die stellen dat wanneer iemand op straat Chinees durfde te praten, deze door voorbijgangers een klap kreeg. Heryanto Ariel, Rape Race and Reporting in Reformasi Crisis and Change in Indonesia, edited by Budiman Arief, Hatley Barbara en Kingsbury Damien, Monash Asia Institute, Monash University, 1999, p.327. 242 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.89-90. 243 Heryanto Ariel, Rape Race and Reporting in Reformasi Crisis and Change in Indonesia, edited by Budiman Arief, Hatley Barbara en Kingsbury Damien, Monash Asia Institute, Monash University, 1999, p.327. 244 Chua Christian, Chinese Big Business in Indonesia: The State of Capital, New York, Routledge, 2008, p.40. 245 Vatikiotis Michael R.J., Indonesian Politics under Suharto. The Rise and Fall of the New Order, New York, Routledge, 1998, p.125.
59
een religieus evenwicht te bewaren, werd zelfs meer aandacht gegeven aan de andere religies. Dankzij de Pancasila hebben veel etnische Chinezen toch een deel van hun Chinese identiteit weten te bewaren.246 Hoewel men volgens de grondwet mocht kiezen welke religie aan te hangen, werden er door de regering maar vijf erkend: Islam, Katholicisme, Protestantisme, hindoeisme en boeddhisme.247 Ondanks het confucianisme niet meegerekend werd bij deze religies, mochten de etnische Chinezen hun geloof wel belijden in privé-kringen. Tot in 1966, wanneer iedereen verplicht werd een van de erkende religies officieel aan te hangen.248 Iedereen die niet openlijk een religie gekozen had, werd verdacht van communistische gevoelens.249 Naar schatting bekeerden honderdduizenden Indonesiërs zich tot het Katholicisme. Ook de Chinese Indonesiërs verkozen het Katholicisme of boeddhisme. 250 In het presidentiële decreet nr.14 van 1967 verklaarde president Suharto dat: Chinese religion, beliefs and customs [in Indonesia] originated in their ancestral land and their various manifestations may generate unnatural influence on the psychology, mentality and morality of Indonesian citizens and therefore impede natural prosperity [for assimilation].251
12.4. Een inconsequent assimilatiebeleid Suharto's beleid van assimilatie jegens de Chinese minderheid was een inconsequent beleid. Enerzijds streefde hij naar assimilatie door de drie pilaren252 van de Chinese cultuur weg te werken. Chinese scholen werden afgeschaft ten voordele van nationale scholen. Verder mochten Chinese gewoonten en de Chinese taal niet meer gebruikt worden en Chinese socio-politieke organisaties en media werden eveneens ontbonden met het oog op een
246
Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.993. 247 Hosen Nadirsyah, Religion and the Indonesian Constitution: A Recent Debate, Journal of Southeast Asian Studies, 36 (3), Singapore, The National University of Singapore, 2005, p.419. 248 Na de staatsgreep, trachtte de regering in 1966 de macht van de PKI volledig uit te roeien. Daarom werd iedereen verplicht een bepaalde religie te kiezen. De gekozen religie werd dan toegevoegd bij de informatie op identiteitskaarten. Aangezien de leden van de PKI overwegend atheïsten waren, kon men vervolgens gemakkelijk de communisten onderscheiden van de massa. Bertrand, Jacques, Nationalism and Ethnic Conflict in Indonesia, Cambridge, Cambridge University Press, 2004, p.74. 249 Hefner Robert W., Social Legacies and Possible Futures, in Indonesia. The Great Transition, edited by Bresnan John, Lanham, Rowman & Littlefield Publishers, 2005, p.108. 250 Coppel Charles, Indonesian Chinese in Crisis, Oxford, Oxford University Press, 1983, p.164. 251 Suryadinata Leo, Pribumi Indonesians, the Chinese Minority and China: The Study of Perceptions and Policies, Singapore, Heinemann Asia, 1986, p.160. 252 Chinees onderwijs, Chinese organisaties en Chinese media.
60
etnisch homogeen Indonesië.253 Maar tegelijkertijd werd een systeem van speciale codes op de identiteitskaarten van Indonesische Chinezen ingevoerd en werden ze beperkt tot strikt economische activiteiten. Op de identiteitskaarten van de etnische Chinezen in Jakarta stond er bijvoorbeeld en '0' voor de code van de kaart. Op die manier werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de pribumi's en de niet-pribumi's. Aangezien identiteitskaarten gebruikt werden bij verscheidene situaties zoals de registratie van een geboorte, huwelijk of overlijden, kon men dus niet ontsnappen aan het effect van deze differentiatieregel. Dit maakte het voor de Chinese minderheid veel moeilijker om binnen te geraken bij het leger, op universiteiten of bij werkaangelegenheden.254 Chinezen werden door Suharto geacht traditioneel handelaren te zijn en moesten zich daar dan ook toe beperken. Suharto wou in zijn land economische groei en ontwikkeling promoten door Indonesië te openen voor de buitenwereld en een stimulerend beleid voor handel te voorzien. Politieke posities waren gesloten deuren voor de Chinese minderheid. Suharto vreesde dat vanaf het momenten waarop de Chinese Indonesiërs zich politiek zouden engageren, zijn eigen macht in het gedrang zou kunnen komen.255 Aangezien handel het enige was dat de etnische Chinezen konden en mochten doen om bij te dragen tot de Indonesische maatschappij, gingen ze zich er dan ook in verdiepen. Ze controleerden niet alleen de distributieve handel, maar hadden ook enkele moderne economische sectoren in hun macht. Dankzij het cukong-systeem (Zie hoofdstuk 13.4.2. Cukong主公)groeide ook het aantal Chinese conglomeraten.256 12.5. Economisch nationalisme en de bijkomende gevolgen 12.5.1. 'Ali Baba' Na de onafhankelijkheid werd een soort protectionisme ingevoerd in de economische sector om het Indonesische volk een kans te geven zich economisch te ontwikkelen en om de
253
Suryadinata Leo, The Ethnic Chinese Issue and National Integration in Indonesia, Institute of Southeast Asian Studies, Singapore, 1999, p.3. 254 Lee Khoon Choy, A fragile Nation: The Indonesian Crisis, Singapore, World Scientific Publishing Co.Pte.Ltd., 1999, p.253. 255 Suryadinata Leo, Ethnic Chinese in Contemporary Indonesia, Singapore, ASEAS Publications, 2008, pp.51. 256 Suryadinata Leo, The Ethnic Chinese Issue and National Integration in Indonesia, Institute of Southeast Asian Studies, Singapore, 1999, p.5.
61
Chinese economische macht in te perken 257 . De Chinese zakenlui lieten zich niet tegenhouden door dit economische nationalisme. Als ze niet op een legale manier rijk konden worden, zochten en vonden ze achterpoortjes om toch deel te nemen aan de economische activiteiten. Een van deze achterpoortjes was het concept van de zogenaamde Ali Baba-onderneming. 'Ali' symboliseerde de Indonesiër die weinig ervaring had met ondernemingen en weinig kapitaal had. Hij verkocht zijn licentie, die hij van de regering verkregen had, door aan 'Baba', de Chinees die de ervaring en het kapitaal bezat.258 Dit systeem kende in 1950 reeds een bloei wanneer het Benteng-programma ingevoerd werd. Maar het gewenste resultaat werd niet bereikt. In plaats dat de autochtone ondernemers hun kans grepen zich economisch te ontwikkelen, vond er een toename plaats van de Ali Baba-ondernemingen. De licenties werden voor het dubbele van de prijs doorverkocht aan de Chinese zakenlui en de autochtone invoerders bleken bij nader inzien geen ambitieuze ondernemers, maar wel Indonesiërs met machtige politieke connecties.259
12.5.2. Cukong主公
Sinds de Nieuwe Orde van Suharto ontwikkelde het Ali Baba-systeem zich tot het Cukongsysteem. Cukong is Hokkien voor 'meester', maar in deze Indonesische context betekent het een overeenkomst waarbij Chinese zakenlui Indonesische politieke figuren financierde. In ruil daarvoor kreeg de Chinese partner toegang tot fondsen, privileges en bescherming van de regering. De Indonesische regering wilde de economie zien groeien, maar had te weinig kapitaal om dat te realiseren. Chinese financiële middelen, energie en ervaring werden betrokken in bijna alle sectoren waar geld te verdienen was, zoals import en export, scheepvaart, de banksector of bosbouw. Er kwam veel kritiek op het cukong-systeem vanwege de grootschalige corruptie en de massa's geld die de Chinezen eraan verdienden.260 Het systeem gaf volgens critici verder geen meerwaarde aan de zakelijke vaardigheden van
257
Zoals eerder uitgelegd in deze verhandeling, werd in 1950 het Benteng-programma doorgevoerd die importactiviteiten reserveerde voor autochtone ondernemers. Bovendien werd in 1959 een wet uitgevaardigd die de Chinese handelaars verbood op het platteland handel te drijven. Alleen de autochtone bevolking kon een licentie bekomen om daar handel te drijven. Dit verbod leidde tot het vertrek van duizenden Chinese zakenlui. 258 Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.91-95. 259 Thee Kian Kwie, The Indonesian Government’s Economic Policies towards the Ethnic Chinese: Beyond Economic Nationalism?, in Southeast Asia’s Chinese business in an era of globalization: coping with the rise of China, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Institute of Southeast Asian Studies, 2006, pp.82-84. 260 Pan Lynn, Sons of the Yellow Emperor. A History of Chinese Diaspora, New York, Kodansha America Inc., 1994, pp.228-229.
62
de Indonesiërs zelf. Voorstanders beweerden dat deze manier de enige was om later zelf hogerop te kunnen klimmen.261 De maatregelen die genomen werden om de Indonesische zakenlui te helpen ten nadele van de etnisch Chinese zakenlui hebben niet de gewenste uitwerkingen gehad. Door de economische crisis van de jaren 1960 en de politieke instabiliteit konden deze maatregelen niet volgehouden worden en werden ze weer opgeheven. Tijdens de jaren 1970 heeft de regering dit economisch protectionisme opnieuw moeten invoeren omdat het ongenoegen van autochtone zakenlui opliep tot anti-Chinese opstanden. In 1974 braken anti-Tanaka rellen uit, later beter bekend als de 'Malari-affaire'.262 Deze waren manifestaties naar aanleiding van het bezoek van de Japanse premier Kakuei Tanaka (1918-1993). Indonesische economische nationalisten protesteerden tegen de Japanse economische activiteiten in Indonesië met de justificatie dat de Japanse bezetting van 1942 tot 1945 nog te vers in het geheugen lag. 263 Maar in feite waren de protesten een schijngrond voor de ontevredenheden jegens het corrupte Indonesische beleid. Wanneer Tanaka in Jakarta was, protesteerden duizenden Indonesiërs voor de verlaging van belastingen en de bestrijding van corruptie. Jongeren uit de sloppenwijken van Jakarta voegden zich bij de demonstranten en vernielden toonzalen van Toyota en verbrandden Japanse auto's. Wanneer het leger ingreep, werden honderden manifestanten gearresteerd en vielen er 11 doden en 137 gewonden.264 12.5.3. Joint-ventures In 1974 werd een regularisatie uitgevaardigd dat alle buitenlandse investeringen verplichtte een vorm van joint-venture aan te nemen met autochtone partners. Er werden geen nieuwe vergunningen uitgedeeld aan niet-autochtone Indonesiërs en de Chinese Indonesiërs werden buitengesloten voor veel zaken. Een regularisatie van 1979, die opnieuw werd ingevoerd in 1980, stelde dat het geven van contracten en de aankoop van goederen door de regeringsinstellingen en ministeries voorrang moesten verlenen aan zakenlui en aannemers
261
Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.95. 262 Malari is afgeleid van Malapetaka Januari en is een acroniem voor 'Januari-ramp'. Fuller Collins Elizabeth, Indonesia: A violent Culture?, Asian Survey, Vol. 42, No.4, The Legacy of Violence in Indonesia, University of California Press, 2002, p.584. 263 Shiddique Sharon en Suryadinata Leo, Trends in Indonesia II: Proceeding and background paper, Singapore University Press, Singapore, 1981, p.48. 264 Drakeley Steven, The History of Indonesia, Greenwood Press, Westport, 2005, p.129.
63
van de 'economisch zwakke groep', zijnde de Indonesiërs. Verder werden joint-ventures aangemoedigd tussen Chinese Indonesiërs en lokale Indonesiërs voor grote projecten, maar dan moest minstens 50% van de aandelen in handen zijn van de autochtone partners en deze moesten eveneens actieve vennoten zijn. Veel rijke Chinezen zijn zo'n partnerschap aangegaan met invloedrijke individuelen en zijn hier dus niet door aangetast.265 12.5.4. De gevolgen Hoewel dit nationale protectionisme de bedoeling had het eigen volk voorop te stellen, is net het omgekeerde resultaat uit de bus gekomen. De Chinese economische macht en het aantal conglomeraten is net verhoogd. Dit vindt zijn oorzaak in het beleid van de Nieuwe Orde van president Suharto, die de Chinese minderheid beperkt heeft tot economische activiteiten, zodat zij zijn politieke positie niet in gevaar zouden kunnen brengen. Op vlak van politieke bescherming waren de Chinezen volledig afhankelijk van Suharto.266 Sommige Chinese conglomeraten werden hoe langer hoe veeleisender. In plaats van zich te beperken tot winsten halen uit de natuurlijke bronnen van de archipel, wilden ze via grondbezit in een korte periode nog meer geld verdienen. De gronden rond Jakarta die ze wilden opkopen werden echter al bewoond door autochtone Indonesiërs, hoewel ze er illegaal verbleven. Het feit dat de gebieden reeds bewoond werden, hield de Chinese grondspeculanten niet tegen om de bewoners tegen een veel te lage prijs te laten verhuizen. Diegenen die weigerden weg te gaan, werden hardhandig verjaagd. De vrijgekomen domeinen werden dan gebruikt voor grote woonprojecten of werden voor een veel hogere prijs weer verkocht.267 Zulke wanpraktijken hebben ervoor gezorgd dat de etnische Chinezen nog meer veroordeeld werden als genadeloze geldwolven. Het probleem hierbij is dat niet alleen de Chinezen die zichzelf verrijkt hebben ten koste van anderen werden gehaat, maar ook de Chinezen die even arm waren als de autochtone bevolking zelf werden hiervan de dupe. De Indonesiërs wachtten af op een gelegenheid waarbij ze hun ongenoegen konden uiten. They (de autochtone Indonesiërs) hated the Suharto regime because they sided with
265
Suryadinata Leo, The State and Chinese Minority in Indonesia, in Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, edited by Suryadinata Leo, Singapore, Singapore University Press, 1993, pp.95-96. 266 Lee Khoon Choy, A fragile Nation: The Indonesian Crisis, Singapore, World Scientific Publishing Co.Pte.Ltd., 1999, p.250. 267 Lee Khoon Choy, A fragile Nation: The Indonesian Crisis, Singapore, World Scientific Publishing Co.Pte.Ltd., 1999, p.250.
64
the cukongs. They hated the cukongs more because, in their opinion, they were looting the country and exploiting the poorer classes. So, in May 1998, when they went for Suharto, they also went for the Chinese, not distinguishing who were ordinary Chinese and who were cukongs. Just because of the indiscreet acts of the minority cukongs, the majority of Chinese suffered.268 (Eigen toevoeging, V.L.)
13. De rellen van mei 1998 13.1. De aanzet: separatistische bewegingen en economische crisis. Doorheen de jaren 1990 kwamen meer separatistische bewegingen op in de meer afgelegen gebieden van Indonesië zoals Oost-Timor, Irian Jaya en Atjeh.269 Legertroepen moesten de guerillagroeperingen onderdrukken en vestigden zich in de meest onrustige gebieden. De troepen hebben tijdens deze onderdrukking verschillende mensenrechten geschonden, die geleid hebben tot veel kritiek jegens het beleid van Suharto. Het
volk
uitte
zijn
ongenoegen
via
geweldloze
opstanden,
burgelijke
ongehoorzaamheden en straatprotesten doorheen de drukker bevolkte gebieden van de archipel. Betogers werden als gevolg gearresteerd en anderen werden gestimuleerd mee te werken met de regering om samen de protesten te onderdrukken. De studenten kwamen het hevigst op tegen het heersende regime en zij waren de voornaamste stuwkracht voor democratische hervormingen.270 Door de economische crisis 271 die in 1997 bijna alle Zuidoost-Aziatische landen teisterde, gingen veel banken failliet en werd vitaal buitenlands kapitaal teruggetrokken. Veel Indonesiërs verloren hun werk en leefden onder de armoedegrens. Jaloezie en frustraties jegens de Chinezen was realistisch aangezien niet iedereen even heftig leed onder de crisis:
268
Lee Khoon Choy, A fragile Nation: The Indonesian Crisis, Singapore, World Scientific Publishing Co.Pte.Ltd., 1999, pp. 250-251. 269 Deze gebieden stonden sinds hun toevoeging bij Indonesië al in conflict met het heersende gezag. Oost-Timor werd in 1974 bij Indonesië gevoegd maar de nationalistische guerillastrijders bleven zich hier actief tegen verzetten. Irian Jaya, onder de Nederlandse heerschappij heette het Nieuw Guinea, kwam in 1963 bij Indonesië en Atjeh bleef sinds de aanwezigheid van de Nederlandse kolonisten een centraal gezag weigeren. 270 Knapp Gerrit, World and its Peoples: Indonesia and East Timor, edited by Marshall Cavendish Corporation, New York, Marshall Cavendish Corporation, 2008, p.1365. 271 Wanneer in juli 1997 de Thaise bath gedevalueerd werd, verwachtten economisten oorspronkelijk dat het sterke Indonesische beleid deze schok zou kunnen opvangen en dat de economische schade relatief klein zou blijven. Maar, enkele maanden nadat de Indonesische munt, de rupiah, losgelaten werd, daalde de waarde ervan met meer dan 50%. Het Bruto Binnenlands Product daalde in 1998 met 13,7% en de inflatie bereikte 60% (terwijl deze in andere Zuidoost-Aziatisch landen onder de 10% bleef). Indonesië was het meest getroffen land door de massale terugtrekking van de vele buitenlandse investeringen. Niles Kimberly J., Indonesia: Cronyism, Economic Meltdown, and Political Stalemate, in The political economy of international financial crisis: interest groups, ideologies, and institutions, edited by Horowitz Shale and Heo Uk, Oxford, Rowman & Littlefield Publishers, Inc, 2001, p. 111.
65
Nonetheless, more accurate figures show that before May 1998 Chinese-Indonesian business did indeed own approximately 80 per cent of Indonesian private corporate wealth. That is to say, of limited liability companies. Chinese Indonesians owned nine of the top ten business groups in Indonesia and controlled 80 per cent of assets in the top three hundred groups. Of the country’s top 15 taxpayers, 13 were ethnic Chinese – the other two were Bambang and Tommy Suharto, the President’s son.272
In Jakarta kwamen studenten, politici, advocaten en intellectuelen de straten op om samen te protesteren tegen het corrupte beleid van Suharto. Het volk eiste het ontslag van de president en de organisatie van nieuwe, democratische verkiezingen. Verder eisten ze dat politieke gevangenen vrijgelaten zouden worden.273 13.2. De climax Het leger werd ingeschakeld om de manifestanten te bedaren, maar vanaf het moment dat vier studenten van de Trisakti-universiteit werden doodgeschoten, liepen de rellen uit de hand. De frustraties tegenover het beleid vonden hun weg eveneens naar de haatgevoelens jegens de Chinese Indonesiërs. Tussen 13 en 15 mei 1998 werden Chinese winkels geplunderd en in brand gestoken, hun huizen werden gesloopt, Chinese mannen werden vermoord en Chinese vrouwen werden gemarteld, verkracht en tenslotte ook om het leven gebracht. Mannen, vrouwen en kinderen die aangespoord werden winkelcentra te plunderen kwamen hierbij levend om door brandstichtingen. 704 gebouwen en huizen, de meesten eigendom van etnische Chinezen, werden vernield of platgebrand.274 Legertroepen kwamen niet opdagen. Gruwelijke verhalen deden de ronde waardoor veel Chinese families het land verlieten, op zoek naar veiligere oorden. Ze namen hierbij hun kapitaal mee, wat de heersende economische crisis nog verergerde. In totaal hebben de rellen het leven gekost aan ruim 2400 mensen.275 Hoewel de slachtoffers niet alleen beperkt waren tot de etnische Chinezen, toch worden de rellen algemeen als anti-Chinees beschouwd. De vernielde gebouwen waren hoofdzakelijk eigendom van Chinezen en getuigen verklaarden dat ze tijdens de
272
Purdey Jemma, Anti-Chinese Violence in Indonesia, 1996-1999, Singapore, Singapore University Press, 2006, p.22. 273 Knapp Gerrit, World and its Peoples: Indonesia and East Timor, edited by Marshall Cavendish Corporation, New York, Marshall Cavendish Corporation, 2008, p.1365. 274 Purdey Jemma, Anti-Chinese Violence in Indonesia, 1996-1999, Singapore, Singapore University Press, 2006, p.22. 275 Purdey Jemma, The ‘other’ May riots: anti-Chinese violence in Solo, May 1998, in Violent Conflicts in Indonesia. Analysis, representation, resolution, edited by Coppel Charles, Oxon, Routlegde, 2006, p.87.
66
plunderingen anti-Chinese leuzen gehoord hebben.276 Deze rellen verschilden van de voorgaande protesten vanwege de grootschalige verkrachting van etnisch Chinese vrouwen. Tijdens de voorgaande anti-Chinese rellen werd brand gesticht, gemoord en geplunderd, maar er werden nooit zoveel vrouwen verkracht als tijdens de rellen van 1998.277 Ruim 400 vrouwen in en rond Jakarta hebben een klacht ingediend voor groepsverkrachting.278 Uiteindelijk begonnen de gemoederen te bedaren wanneer op 21 mei 1998 president Suharto zijn ontslag indiende. Aanvankelijk probeerde de Indonesische regering de klachten over de verkrachtingen te minimaliseren en negeerde men de effecten op de bevolking. Maar door de druk van zowel de binnen- als buitenlandse media en verenigingen voor mensenrechten zag het bewind zich genoodzaakt toch een onderzoek te openen. Dit onderzoek werd gedaan door het Joint Fact-Finding Team (TGPF). Het onderzoek liep van augustus tot oktober 1998. Wanneer het rapport gepubliceerd werd, bleek de conclusie dat de rellen hoogstwaarschijnlijk georganiseerd zouden geweest zijn. Het TGPF-rapport erkende dat het Indonesische leger hierbij betrokken zou zijn. In verband met de reden van de rellen, stelde het rapport drie mogelijke verklaringen voor. In de eerste verklaring zouden de rellen geïnitieerd zijn door de president zelf. Het volk had nood aan een zondebok voor de gevolgen van de economische crisis. Aangezien de Chinese gemeenschap reeds eeuwen de functie had van tussenpersoon tussen het volk en de machthebbers en ze hoe dan ook niet graag gezien werden door het volk, zag Suharto in de Chinese gemeenschap een gemakkelijk slachtoffer. 279 Hij zou een kleine rel hebben uitgelokt zodat hij nadien de krijgswet zou kunnen afroepen om het verzet neer te slaan. Een tweede verklaring zou liggen in de interne conflicten van het leger. Subianto Prabowo (1951- ), Suharto's schoonzoon en opkomende generaal, zou de volledige rellen georganiseerd hebben om de toenmalige generaal Wiranto (1947- ) in diskrediet te brengen, zodat hij zelf de macht over zou kunnen nemen. Tenslotte stelt de derde verklaring dat de manifestanten zouden samengewerkt hebben met het leger om de Chinese migranten af te schrikken en zelf terug de economische controle te nemen in hun land.280
276
Herlijanto Johanes, The May 1998 Riots and the Emergence of Chinese Indonesians: Social Movements in the Post-Soeharto Era, Taipei, Academia Sinica, 2004, p.68. 277 Suryadinata Leo, Ethnic Chinese in Contemporary Indonesia, Singapore, ASEAS Publications, 2008, pp.51. 278 McCormick Indra, Women as political actors in Indonesia’s New Order, Monash University, Melbourne, 2003, p.26. 279 Purdey Jemma, Legal Responses to violence in post-Soeharto Indonesia, in Indonesia, Law and Society, 2nd Edition, edited by Lindsey Tim, Singapore, The Federation Press, 2008, p.516. 280 Suryadinata Leo, Chinese Politics in Post-Suharto's Indonesia: Beyond the Ethnic Approach? in Asian
67
13.3. De Chinese exodus Welke verklaring de juiste is, blijft tot op vandaag nog niet duidelijk. De effecten van de rellen waren alleszins niet te onderschatten. Ruimschoots 152 000 mensen vluchtten het land uit, waarvan 70 800 Indonesische burgers waren. Er is geen duidelijkheid over de samenstelling van de gevluchte mensen, maar waarschijnlijk waren de meesten etnische Chinezen. Zij vluchtten hoofdzakelijk naar Singapore, Taiwan, China, Hong Kong en Maleisië, Australië en de Verenigde Staten. Hoewel het aantal uitgeweken Indonesiërs groot lijkt, toch bleef de meerderheid van de etnische Chinezen in Indonesië.281 Wanneer ze vertrokken, namen ze biljoenen dollars met zich mee. Het is onduidelijk hoe ze erin geslaagd zijn zo'n bedragen in zo'n kort periode over te zetten. Waarschijnlijk waren ze, door de voorgaande kleinere rellen, op hun hoede en hadden ze alvast een deel van het geld overgedragen naar andere landen. Als gevolg hiervan, kwam de handel stil te staan. De rellen hadden grote schade aangericht aan de etnische Chinezen en velen durfden niet meer terugkomen. Maar de meeste van de etnische Chinezen beschouwden Indonesië evengoed als hun thuisland en wilden niet opnieuw beginnen in een vreemde omgeving. Daarom kwamen stilaan veel Chinese Indonesiërs terug wanneer de rust in de Indonesische steden wedergekeerd was.282 13.4. Veranderde Chinese percepties Gedurende het assimilatiebeleid onder Suharto waren de meningen van de Chinese gemeenschap gemengd. Sommigen volgden de beleidsmaatregelen en namen actief deel aan de assimilatie. Anderen trokken zich terug in hun gemeenschap en vermeden contacten met de buitenwereld. Hoewel het assimilatiebeleid discriminerend was, toch vertrouwde de Chinese gemeenschap over het algemeen in de staat als beschermer in geval van antiChinees geweld. Zakenlui beschermden zichzelf door zakelijke relaties aan te gaan en anderen gingen in de hoofdstad of dichtbij een legerbasis wonen omdat dit meer een gevoel van veiligheid gaf. De Chinese Indonesiërs ondernamen tijdens de Nieuwe Orde weinig
Survey, Vol. 41, No.3, Berkeley, ,University of California Press, mei-juni 2001, pp.506-507. Suryadinata Leo, Chinese Politics in Post-Suharto's Indonesia: Beyond the Ethnic Approach? in Asian Survey, Vol. 41, No.3, Berkeley, ,University of California Press, mei-juni 2001, pp.508. 282 Suryadinata Leo, The Ethnic Chinese Issue and National Integration in Indonesia, Institute of Southeast Asian Studies, Singapore, 1999, p.11. 281
68
actie tegen het beleid. Ze waren meer begaan met hun veiligheid en hun economische zaken, eerder dan verzet tegen de regering.283 Wanneer de rellen heftig doorbraken in Jakarta en het leger pas later kwam, wanneer de situatie al bedaard was, keerden de percepties van de etnische Chinezen tegenover de staat radicaal om. Ze beseften dat de staat niet machtig genoeg was om hen te beschermen en dat ze dus moesten opkomen voor hun eigen rechten en hun veiligheid. Het nut van de assimilatie werd eveneens in vraag gesteld. Gedurende jaren moesten de Chinezen hun tradities opzij schuiven om hun loyaliteit te tonen jegens Indonesië, om tenslotte op de harde manier te ondervinden dat ze nog steeds onwelkom waren. 13.4.1. Etnisch Chinese politiek De etnische benadering van het Chinese probleem kwam na 32 jaar van onderdrukking terug op de voorgrond te staan. De Chinese Indonesiërs beseften dat ze niet meer politiek afhankelijk mochten zijn van de autochtone politieke partijen. Dus gingen sommigen hun eigen partij oprichten. Op 5 juni 1998 werd de Partai Reformasi Tionghoa Indonesia (Indonesisch Chinese Reformatie Partij oftewel PARTI) opgericht onder leiding van de Chinese Indonesiër Lieus Sungkharisma (1959- ). Zij promootten raciale harmonie tussen de twee rivaliserende bevolkingsgroepen.284 De oprichters waren van mening dat na 32 jaar politiek monddood te zijn gemaakt, het nu tijd was voor de Chinese Indonesiërs om voor hun eigen politieke belangen op te komen, aangezien ze vonden dat de autochtone Indonesische partijen dit niet hebben gerealiseerd.285 Nurdin Purnomo (1945- ), een politiek onervaren zakenman, stichtte de Partai Bhinneka Tunggal Ika Indonesia (PBI). Uit de naam van deze partij kan men onmogelijk concluderen dat het om een etnische groepering gaat. De PBI was de enige etnische partij die mocht deelnemen aan de verkiezingen van juni 1998. De doelstellingen van de PBI waren vrijwel dezelfde als die van de PARTI, maar de partij stond open voor iedereen, dus niet alleen voor etnisch Chinezen.286
283
Herlijanto Johanes, The May 1998 Riots and the Emergence of Chinese Indonesians: Social Movements in the Post-Soeharto Era, Taipei, Academia Sinica, 2004, pp.65-67. 284 Lee Khoon Choy, A fragile Nation: The Indonesian Crisis, Singapore, World Scientific Publishing Co.Pte.Ltd., 1999, p.252. 285 Suryadinata Leo, Chinese Politics in Post-Suharto's Indonesia: Beyond the Ethnic Approach? in Asian Survey, Vol. 41, No.3, Berkeley, ,University of California Press, mei-juni 2001, pp.509. 286 Suryadinata Leo, The Ethnic Chinese Issue and National Integration in Indonesia, Institute of Southeast Asian Studies, Singapore, 1999, pp.5-7.
69
13.4.2. De opkomst van NGO’s Andere etnische Chinezen wilden zich liever niet met de politiek inlaten, ze verkozen om via socio-culturele organisaties hun wil in de maatschappij door te drukken. Deze organisaties wilden breken met de vooroordelen die de autochtone bevolking over hen had, uit hun isolatie komen en de nationale leuze “Eenheid in Diversiteit” nieuw leven inblazen.287 Een voorbeeld van zo'n organisatie is de Paguyuban Marga Tionghoa Indonesia (Yin hua baijiaxing xiehui 印华 百家姓协会 , Indonesisch Chinese Clan Associatie), onder leiding van Teddy Jusuf (1944- ). De organisatie werd opgericht door Chinees en Indonesisch sprekende Chinese Indonesiërs in Jakarta in augustus 1998. Zij promootten een beleid van integratie en samenwerking tussen de verschillende etnische groepen van het land. De organisatie heeft zich kunnen vertakken in verschillende provincies.288 Ook niet-Chinezen wilden opkomen voor de rechten van de etnische minderheden en startten het comité KPIPDR289 op. Later vloeide hieruit de organisatie SNB290, die opkwam voor de afschaffing van racisme in het algemeen.291 Andere Chinezen verkozen zich politiek te engageren in partijen die gedomineerd werden door de autochtone Indonesiërs. Velen waren van mening dat het bestaan van etnische partijen de verschillen tussen de etnische Chinezen en de pribumi’s alleen maar zouden benadrukken. Ze zagen ook het nut niet van een eigen politieke partij te hebben terwijl ze maar 3% van de Indonesische bevolking vertegenwoordigden. Veel etnische Chinezen verkiezen om samen met de autochtone Indonesiërs te vechten tegen discriminatie.292 Uit deze initiatieven blijkt dat de nationale leuze Bhinneka Ika Tunggal (“Eenheid in Diversiteit”), die bij de onafhankelijkheid van Indonesië in 1945 gelanceerd werd, een tweede leven krijgt.
287
Ding Lixing丁丽兴, Shilun hou Suhatuo shidai Yinni Huaren shetuan yu Yinni duoyuan hexie shehui de guo jian 试论后苏哈托时代印尼华人社团 与印尼多元和谐社会的构建 (Studie over de Indonesisch-Chinese organisaties en de oprichting van een Indonesische “Diversiteit in Eenheid” in het post-Suharto tijdperk.), Xiamen 厦门, Dongnanya Yanjiu 东南亚研究 (Institute of Southeast Asian Studies) , 2009, p.67. 288 Suryadinata Leo, The Ethnic Chinese Issue and National Integration in Indonesia, Institute of Southeast Asian Studies, Singapore, 1999, p.7. 289 Komite Pemuda Indonesia Untuk Penghapusan Diskriminasi Ras: Comité van de Indonesische Jeugd voor de Afschaffing van Rassendiscriminatie. 290 Solidaritas Nusa Bangsa: Solidariteit voor de Natie. 291 Herlijanto Johanes, The May 1998 Riots and the Emergence of Chinese Indonesians: Social Movements in the Post-Soeharto Era, Taipei, Academia Sinica, 2004, pp.70-75. 292 Suryadinata Leo, The Ethnic Chinese Issue and National Integration in Indonesia, Institute of Southeast Asian Studies, Singapore, 1999, pp.7-8.
70
14. Een liberaal klimaat dankzij de Reformasi
14.1. Democratische hervormingen Na Suharto’s aftreden werden zijn assimilatiemaatregelen stap voor stap losgelaten. Nadat veel etnische Chinezen Indonesië ontvlucht waren na de rellen, werd de economische toekomst van het land onzeker. De vraag of Indonesië wel kon overleven zonder de Chinese ondernemers en hun kapitaal kwam regelmatig op. Wanneer president Bacharuddin Jusuf Habibie (1936- ) de macht overgenomen had, ging hij naar Chinatown in Jakarta om de etnische Chinezen gerust te stellen dat de periode van discriminatie definitief voorbij was. Hij hoopte hierbij dat de gevluchte Chinezen snel zouden terugkomen en dat de economie hersteld zou worden.293 Deze instelling was sterk veranderd sinds zijn interview met de Japanse krant Nihon Keizai Shinbun in maart 1998, toen hij nog vice-president was onder Suharto's regime: It is absurd that the ethnic Chinese, who make up 3 percent of the population are controlling 90 percent of the economy. I would like to give opportunities to the pribumi, who make up the majority of the population, and build them up.294
Maar nu Habibie de functie overgenomen had van president, besefte hij dat de economische rol van de Chinese Indonesiërs toch cruciaal was en dat hij niet meer via woorden, maar wel via daden moest bewijzen dat de Chinese minderheid niet meer gediscrimineerd ging worden. Niettemin
betekende
de
aantreding
van
Habibie
het
begin
van
een
democratiseringsproces. Tijdens zijn presidentschap stond hij een breuk met de politieke continuïteit voor. Hij promootte een liberale agenda waarbij politieke gevangenen vrijgelaten werden en persvrijheid weer werd toegelaten. Verder werden politieke partijen weer toegelaten.295 In 1999 kondigde president Habibie nieuwe parlementaire en presidentiële verkiezingen aan. De nieuwe partijen werden toegelaten mee te doen. Maar zijn eigen partij, Golkar, bleek niet zo succesvol na de val van Suharto. Hij verloor zijn populariteit bij het
293
Lee Khoon Choy, A fragile Nation: The Indonesian Crisis, Singapore, World Scientific Publishing Co.Pte.Ltd., 1999, p.251. 294 Lee Khoon Choy, A fragile Nation: The Indonesian Crisis, Singapore, World Scientific Publishing Co.Pte.Ltd., 1999, p.251. 295 Suryadinata Leo, Ethnic Chinese in Contemporary Indonesia, Singapore, ASEAS Publications, 2008, pp.52.
71
leger wanneer hij de onafhankelijkheid van Oost-Timor steunde en na de bekendmaking van financiële campagneschandalen. 296 Hij trok zich terug van de presidentiële verkiezingen en diende zijn ontslag in wanneer de Volksassemblee (MPR) in 1999 Abdurrahman Wahid “Gus Dur” (1940-2009) verkoos als nieuwe president.297 Tijdens Wahid's beleid werden verdere hervormingen doorgevoerd, zoals de benoeming van Indonesische Chinezen als ministers en het opnieuw toelaten van openbare religieuze activiteiten.298 Dankzij de eliminatie van de wet bloeide de geloofsbelijdenis van vele etnisch Chinezen weer op, wat met zich meebracht dat veel Chinezen terug dichter bij hun eigen cultuur kwamen te staan. In 2000 verklaarde Wahid het Chinese Nieuwjaar opnieuw als optionele feestdag. Tijdens het Suharto-regime werd het veboden om dit traditionele Chinese feest in publiek te vieren en winkels waren niet toegelaten om, om die reden, te sluiten. Wahid heeft zijn ambtstermijn niet kunnen afwerken en hij werd in 2001 vervangen door Megawati Sukarnoputri, de dochter van de voormalige president Sukarno (1947- ). Zij voerde in 2003 het Chinese Nieuwjaar als nationale feestdag door.299 Tijdens de presidentsverkiezingen van 2004 werd de Masalah Cina, het Chinese probleem, openlijk besproken en bediscussieerd, wat erop wijst dat niemand het probleem ontkent. Susilo Bambang Yudhoyono “SBY” (1949- ) won tenslotte de verkiezingen van Sukarnoputri. Hij heeft de staatsburgerschapswet en de wet inzake burgerlijke rechten grondig getransformeerd.300 Op 11 juli 2006 keurde president Yudhoyono een wet goed die Indonesiërs van Chinese afkomst voortaan erkent als autochtone burgers, gebaseerd op de plaats van geboorte. Alle Indonesische burgers zijn voortaan gelijk voor de wet.301
296
Leifer Michael, Dictionary of the Modern Politics of South-East Asia, New York, Routledge, 2001, p.125. Tang Pingshan汤平山, Cong tonghua zhengce dao duoyuan wenhua zhengce – Tan Yinni zhengfu Huaqiao Huaren zhengce de bianhua 从同化政策到多元文化政策— 谈 印 尼 政 府 华 侨 华 人 政 策 的 变 化 (Van nationaal assimilatiebeleid tot multicultureel beleid – Discussiëren over de verandering van het politieke beleid van de Indonesische regering.), Beijing北京, Dangdai Ya- Tai 当代亚太 (Tijdschrift van de Hedendaagse AziëPacific Studies), 2001, p.56. 298 In 1967 verbood Suharto het eren van Chinese religies en tradities op openbare plaatsen. 299 Lembong Edie, Indonesian Government Policies and the Ethnic Chinese: Some recent Developments, in Ethnic Chinese in Contemporary Indonesia, edited by Suryadinata Leo, Singapore, ASEAS Publications, 2008, pp.53. 300 Lembong Edie, Indonesian Government Policies and the Ethnic Chinese: Some recent Developments, in Ethnic Chinese in Contemporary Indonesia, edited by Suryadinata Leo, Singapore, ASEAS Publications, 2008, pp.53. 301 http://www.indonesianembassy-china.org/en/articles_latest.html?nid=1 Wen Beiyan 温北炎, Yinni Huaren rongru dangdi zhuliu shehui de xianzhuang tiaozhan he fazhanqushi 印尼华 人融入当地主流社会的现状、挑战和发展趋势 (De huidige omstandigheden, de uitdagingen en de ontwikkelingswijze van de integratie van de Indonesische Chinezen in de lokale maatschappij), Guangzhou 广州 , Dongnanya Yanjiu 东南亚研究 (Institute of Southeast Asian Studies), 2008, p.67. 297
72
14.2. Beloftevolle vooruitzichten De archipel van Indonesië herbergt ruim 242 miljoen mensen in meer dan 300 verschillende etnische groepen. Dit maakt van Indonesië een van de etnisch en cultureel meest diverse landen in de wereld. Eén vierde van alle etnische Chinezen bevinden zich op de archipel, algemeen gelooft men dat dat er 10 miljoen zijn.302 Volgens de volkstelling van 2000 neemt de Chinese gemeenschap 0,86% van de totale bevolking in. Maar volgens academici zoals Leo Suryadinata kan dit onmogelijk kloppen. De naamsverandering van 1966 heeft veel Chinezen gedwongen een Indonesische naam aan te nemen, het assimilatiebeleid van Suharto met als toppunt de rellen van mei 1998, heeft trauma’s achtergelaten bij de Chinezen waardoor velen niet openlijk durven uit te komen voor hun herkomst. Verder hebben veel Chinezen zich aangepast aan hun nieuwe omgeving, waardoor ze zichzelf effectief als Indonesiërs beschouwen. Daarom schatten academici dat de Chinese gemeenschap in werkelijkheid ongeveer 2 of 3 % van de totale bevolking inneemt.303 De presidenten tijdens de Reformasi-periode hebben een democratisch en multicultureel beleid gepromoot die ervoor gezorgd heeft dat de etnische Chinezen in Indonesië een hoopgevende toekomst tegemoet gaan. Dankzij de toelating van Chinese media is het aantal Chineestalige kranten sterk toegenomen. Enkele voorbeelden zijn de Guoji Ribao (国际日报) en Shang Bao (商报).304 De Chinese scholen die tijdens het regime van Suharto gesloten werden, zijn nog steeds niet heropgebouwd. In de plaats zijn twee- tot drietalige scholen opgericht. In sommige scholen is het eveneens mogelijk Mandarijnse les te volgen.305 Hoewel het onderscheid van pribumi en niet-pribumi sinds 2006 officieel niet meer bestaat, blijft de onderscheiding tussen WNI (Indonesische burger) en WNA (Buitenlandse burger) nog steeds van toepassing. De termen zijn verplicht op de identiteitskaarten te staan. Dit impliceert dat hoewel Chinezen Indonesische burgers zijn, toch worden ze vanwege hun
302
Wen Beiyan 温北炎, Yinni Huaren rongru dangdi zhuliu shehui de xianzhuang tiaozhan he fazhanqushi 印尼 华人融入当地主流社会的现状、挑战和发展趋势 (De huidige omstandigheden, de uitdagingen en de ontwikkelingswijze van de integratie van de Indonesische Chinezen in de lokale maatschappij), Guangzhou 广州 , Dongnanya Yanjiu 东南亚研究 (Institute of Southeast Asian Studies), 2008, p.65. 303 Suryadinata Leo, Ethnic Chinese in Contemporary Indonesia, Singapore, ASEAS Publications, 2008, pp.2022. 304 Lembong Edie, Indonesian Government Policies and the Ethnic Chinese: Some recent Developments, in Ethnic Chinese in Contemporary Indonesia, edited by Suryadinata Leo, Singapore, ASEAS Publications, 2008, pp.53. 305 Lembong Edie, Indonesian Government Policies and the Ethnic Chinese: Some recent Developments, in Ethnic Chinese in Contemporary Indonesia, edited by Suryadinata Leo, Singapore, ASEAS Publications, 2008, pp.54.
73
Chinese afkomst nog altijd niet beschouwd als ware Indonesiërs.306 Zoals eerder vermeld verkozen de etnische Chinezen zich op politiek vlak te voegen bij inheemse partijen in plaats van Chinese politieke partijen. Om hun wil door te drukken, verzamelden ze zich in sociale en culturele organisaties. Geschat wordt dat er ruim 400 organisaties bestaan, gebaseerd op onder andere herkomst, dialect, religie of vrijetijdsbesteding.307 De periode van de Reformasi heeft voor enorm veel veranderingen gezorgd in het politieke, culturele en maatschappelijke leven van de Chinese gemeenschap in Indonesië. Hoewel de autochtone bevolking de Chinese gemeenschap nog altijd niet met open armen ontvangt, is er toch ruimte gekomen voor communicatie en compromissen. Conclusie Uit deze verhandeling blijkt dat de integratieproblemen die de etnische Chinezen in Indonesië vandaag de dag nog steeds ondervinden een gevolg zijn van een eeuwenlange geschiedenis van discriminerende beleidsmaatregelen, die eveneens gezorgd hebben voor de economische dominantie van de Chinese gemeenschap. De wederzijdse onwetendheid vindt zijn aanvang bij de gehanteerde “Verdeel en Heers”-methode vanaf het einde van de 16e eeuw, waarna het contact tussen beide etnische groepen nooit meer volledig hersteld werd. De beleidsmakers van de Nederlandse V.O.C. en nadien van de Nederlandse regering gebruikten de Chinese migranten als tussenpersonen. Hun rol als ambtenaren maakte hen rijk, maar zorgde ook voor het eerste wantrouwen en de eerste vooroordelen van de autochtone bevolking. Anderzijds ondervonden de Chinezen ook verschillende beperkingen. Het opgelegde wijken- en passenstelsel beperkte hen in hun bewegingsvrijheid en gaf hen een asociaal imago. Deze beleidsmaatregel heeft een diepe invloed gehad in de manier waarop de Chinezen en de autochtone Indonesiërs naar elkaar keken. Daar ze niet met elkaar samenleefden, hebben ze niet kunnen wennen aan elkaars gewoonten wat als gevolg had dat de Chinese migranten beschouwd bleven als vreemde buitenlanders. Hoe meer de Chinese migranten gemotiveerd werden in hun economische activiteiten,
306
Peluso Nancy Lee, Rubber Erasures, Rubber Producing Rights: Making Racialized Territories in WestKalimantan, Indonesia, in The Politics of Possession. Property, Authority, and Access to Natural Sources, edited by Sikar Thomas and Lund Christian, West-Sussex, Blackwell Publishing Ltd, 2009, p. 56. 307 Lembong Edie, Indonesian Government Policies and the Ethnic Chinese: Some recent Developments, in Ethnic Chinese in Contemporary Indonesia, edited by Suryadinata Leo, Singapore, ASEAS Publications, 2008, pp.54.
74
hoe meer ze beperkt werden in hun politieke macht. Hierdoor voelden ze zich gevangen tussen de Nederlandse en autochtone gemeenschap. Als gevolg kwamen rond het einde van de 19e eeuw de eerste Chinese nationalistische reacties op, die geleid hebben tot de afschaffing van het wijk- en passenstelsel. De opkomst van het Indonesisch nationalisme is te wijten aan de jaloezie die de autochtone bevolking had jegens de betere levensomstandigheden van de Chinese minderheid. Omdat door commerciëele restricties, zoals de afschaffing van het grondeigendom, de Chinezen genoodzaakt waren zich te verdiepen in andere sectoren, kwamen ze in het vaarwater van autochtone ondernemers terecht. Na de onafhankelijkheid van Indonesië in 1945 werd voor het eerst nagedacht over wie wel of niet bij de nieuwe Indonesische staat behoorde. De leuze Bhinneka Tunggal Ika, ‘Eenheid in diversiteit’, gaf een positieve toon aan, maar de eerste jaren van Sukarno’s heerschappij waren chaotische jaren. Tijdens de jaren 1950 werden Chinese scholen vervangen door Indonesische scholen en werd een poging gedaan om de economische superioriteit van de Chinezen terug te schroeven door importactiviteiten uitsluitend toe te laten aan autochtone ondernemers en Chinese kooplui te verbieden handel te drijven op het platteland. De periode na de staatsgreep van 1965, waarin Chinezen terecht en onterecht beschuldigd werden van communistische sympathieën, kenmerkt zich door voortdurende assimilatiemaatregelen. President Suharto voerde een transmigratiebeleid door waarbij 1,69 miljoen mensen ontworteld werden, in naam van een harmonieuze eenheid. Chinezen werden verplicht hun naam te veranderen, Chinees onderwijs werd volledig afgeschaft en het gebruik van de Chinese taal werd sterk afgeraden. Ook verdwenen Chinese karakters uit het straatzicht en werd de Chinese media monddood gemaakt. Opnieuw was dit beleid een inconsequent beleid, want hoewel het doel volledige assimilatie was, toch werden opnieuw onderscheiden gemaakt. De afkomst van Chinese Indonesiërs moest verplicht op de identiteitskaarten staan en ze werden beperkt tot strikt economische activiteiten. Sommigen vergaarden hierdoor immense rijkdommen, waarna een beleid van economisch protectionisme tegen hen ingevoerd werd. De Indonesische ondernemers bleken echter incapabel en hadden de hulp van Chinese ervaringsdeskundigen nodig. Na de rellen van 1998 kwam een democratiseringsproces op gang. Indonesië en de rest van de wereld waren geschokt door de gruwelijke gebeurtenissen en de effectiviteit van de assimilatiemaatregelen werden heftig in vraag gesteld. Duizenden etnische Chinezen waren het land uitgevlucht en namen daarbij hun kapitaal mee, wat de economische crisis in het land nog pijnlijker maakte. 75
Door de verkeerde verstandhouding tussen de Chinese en de autochtone gemeenschap, zijn de etnische Chinezen meermaals in de geschiedenis verjaagd geweest uit het land. Telkens besefte de heersende machten achteraf dat de economische rol van de Chinezen cruciaal was voor de opbouw van Indonesië. Dus werden ze opnieuw uitgenodigd om terug te komen, en de meerderheid van de Chinezen was telkens gewillig om hierop in te gaan. Dit wijst op een enorme veerkrachtigheid van de Chinese gemeenschap. De moeizame integratie van de Chinezen in de Indonesische gemeenschap is dus voornamelijk te wijten aan de machtspelen van de heerschappijen. De machthebbers hebben op verschillende manieren een integratie tussen de Chinese en de autochtone gemeenschappen proberen te vermijden, hoofdzakelijk door de Chinezen te isoleren in een economische functie. Hierdoor hebben de Chinezen zich echter onmisbaar gemaakt in het land. Deze haat-liefde-verhouding die gekenmerkt wordt door enerzijds vooroordelen en xenofobie en anderzijds het besef van de noodzakelijkheid van de Chinese aanwezigheid laat de Indonesische natie tegenwoordig terugkeren naar de slogan van 1945: Bhinneka Tunggal Ika, Eenheid in Diversiteit.
76
Bibliografie Abdelal Rawi, National Purpose in the World Economy. Post-Soviet States in Comparative Perspective, Ithaca, Cornell University Press, 2001 Bertrand Jacques, Nationalism and Ethnic Conflict in Indonesia, Cambridge, Cambridge University Press, 2004 Benoit Daniel, Transmigration et migrations spontanées en Indonésie: Propinsi Lampung, Paris, Orstom, 1989 Blussé Leonard, Strange Company: Chinese settlers, mestizo women and the Dutch in VOC Batavia, Dordrecht, Foris Publications, 1986 Bresnan John, Indonesia. The Great Transition, Lanham, Rowman & Littlefield Publishers, 2005 Brown Colin, A Short History of Indonesia. The Unlikely Nation?, Crows Nest, Allen & Unwin, 2003 Budiman Arief, Hatley Barbara en Kingsbury Damien, Reformasi Crisis and Change in Indonesia, Monash Asia Institute, Monash University, 1999 Butcher John and Dick Howard, The Rise and Fall of revenue Farming: Business Elites and the Emergence of the Modern State in Southeast Asia, New York, St. Martin’s Press, 1993 Chirot Daniel en Reid Anthony, Essential Outsiders. Chinese and Jews in the Modern Transformation of Southeast Asia and Central Europe, Washington, Washington University Press, 1997 Chua Christian, Chinese Big Business in Indonesia: The State of Capital, New York, Routledge, 2008 Coppel Charles, Indonesian Chinese in Crisis, Oxford, Oxford University Press, 1983 Coppel Charles, Violent Conflicts in Indonesia. Analysis, representation, resolution, Oxon, Routlegde, 2006 Dawis Aimee, The Chinese of Indonesia and their Search for Identity. The Relationship Between Collective Memory and the Media, Amherst, Cambria Press, 2009 Dessein Bart, Heirman Ann, Delporte Dominiek, China - Een maatschappelijke en filosofische geschiedenis van de vroegste tijden tot de twintigste eeuw, Gent, Academia press, 2008 Ding Lixing丁丽兴, Shilun hou Suhatuo shidai Yinni Huaren shetuan yu Yinni duoyuan hexie shehui de guo jian 试论后苏哈托时代印尼华人社团 与印尼多元和谐社会的构建 (Studie over de Indonesisch-Chinese organisaties en de oprichting van een Indonesische “Diversiteit in Eenheid” in het post-Suharto tijdperk.), Institute of Southeast Asian Studies 东南亚研究, Xiamen 厦门, 2009 77
Drakeley Steven, The History of Indonesia, Westport, Greenwood Press, 2005 Eka Darmaputera, Pancasila and the search for identity and modernity in Indonesian society, Leiden, E.J. Brill, 1988 Feith Herbert, The Decline of Constitutional Democracy in Indonesia, Jakarta, Equinox Publishing PTE LTD, 2007 Fernando M.R. and Bulbeck David, Chinese Economic Activity in Netherlands India, Singapore, Institute of Southeast Asian Studies, 1992 Fuller Collins Elizabeth, Indonesia: A violent Culture?, Asian Survey, Vol. 42, No.4, The Legacy of Violence in Indonesia, University of California Press, 2002 Gambe Annabelle R., Overseas Chinese Entrepreneurship and Capitalist Development in Southeast Asia, Hamburg, LIT, 1999 Glissenaar Frans, Indië verloren, Rampspoed geboren, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2003 Harvey Barbara S., Friends and Exiles: A Memoir of the Nutmeg Isles and the Indonesian Nationalist Movement, Ithaca, Cornell Southeast Asia Program, 2008 Herlijanto Johanes, The May 1998 Riots and the Emergence of Chinese Indonesians: Social Movements in the Post-Soeharto Era, Taipei, Academia Sinica, 2004 Horowitz Shale and Heo Uk, The political economy of international financial crisis: interest groups, ideologies, and institutions, Oxford, Rowman & Littlefield Publishers, 2001 Hosen Nadirsyah, Religion and the Indonesian Constitution: A Recent Debate, Journal of Southeast Asian Studies, 36 (3), Singapore, The National University of Singapore, 2005 Hou Junwei 侯俊玮, Lun Yindunixiya pai Hua wenti 论印度尼西亚排华问题(Over het antiChinese probleem van Indonesië)”, in Anyang Shifan Xueyuan Xuebao 安阳师范学院学报 (Tijdschrift van de Universiteit van Anyang), Beijing Daxue Guoji Guanxi Xueyuan 北京大 学国际关系学院 (Academie voor Internationale Studies, Universiteit van Peking), Beijing 北 京, 2008 Jones Guno, Tussen Onderdanen, Rijksgenoten en Nederlanders, Amsterdam, Rozenberg Publishers, 2007 Kahn S. Joel, Southeast Asian Identities. Culture and the Politics of Representation in Indonesia, Malaysia, Singapore, and Thailand, Singapore, Institution of Southeast Asian Studies, 1998 Kaufman Will and Slettedahl Macpherson Heidi, Britain and the Americas:Culture,Politics and History, Santa Barbara, ABC-CLIO Inc., 2005 Kratoska Paul H., South East Asia: Colonial History, Vol.1, Londen, Routledge, 2001 Kratoska Paul H., Southeast Asian Minorities in the Wartime Japanese Empire, Londen, Routledge Curzon, 2002 78
Lamoureux Florence, Indonesia: A Global Studies Handbook, Santa Barbara, ABC-CLIO Inc., 2003 Lawrance Allan, China since 1919-Revolution and Reform. A Sourcebook, New York, Routledge, 2004 Lee Khoon Choy, A fragile Nation: The Indonesian Crisis, Singapore, World Scientific Publishing Co.Pte.Ltd., 1999 Leifer Michael, Dictionary of the Modern Politics of Southeast Asia, London, Routledge, 2001 Lindsey Tim, Indonesia, Law and Society, 2nd Edition, Singapore, The Federation Press, 2008 Marshall Cavendish Corporation, World and its Peoples: Indonesia and East Timor, New York, Marshall Cavendish Corporation, 2008 McCormick Indra, Women as political actors in Indonesia’s New Order, Monash University, Melbourne, 2003 McGlynn John H and Sulistyo Hermawan, Indonesia in the Soeharto Years. Issues, Incidents and Images, Jakarta, The Lontar Foundation, 2005 McTurnan Kahin George, Nationalism and Revolution in Indonesia, New York, Cornell Southeast Asia Program Publications, 2003 Miksic John, Geschiedenis van Indonesië: Land, volk en cultuur, Abcoude, Uniepers, 1998 Mozingo David, Chinese Policy toward Indonesia: 1949-1967, Singapore, Equinox Publishing, 2007 Pan Lynn, The Encyclopedia of the Chinese Overseas, Surrey, Curzon Press, 1999 Nieuwenhuys Eva C., Regulering van buitenlandse Investeringen in Indonesië en China, Antwerpen, Maklu, 1995 Onghokham, The Thugs, the Curtain Thief, and the Sugar Lord. Power, Politics and Culture in Colonial Java, Jakarta, Metafor Publications, 2003 Ooi Keat Gin, Southeast Asia: A Historical Encyclopedia from Angkor Wat to East Timor, Santa Barbara, ABC-CLIO, 2004 Pan Lynn, Sons of the Yellow Emperor. A History of Chinese Diaspora, New York, Kodansha America Inc., 1994 Purcell Victor, The Chinese in Southeast Asia, Londen, Oxford University Press, 1951 Purdey Jemma, Anti-Chinese Violence in Indonesia, 1996-1999, Singapore, Singapore University Press, 2006 Ricklefs Merle Calvin, A History of Modern Indonesia since c.1300, Houndmills, The 79
Macmillan Press LTD, 1993 Ricklefs Merle Calvin, A History of Modern Indonesia since c.1200, Stanford, Stanford University Press, 2001 Rush James R., Opium to Java: Revenue Farming and Chinese Enterprise in Colonial Indonesia:1860-1910, Singapore, Cornell University Press, 1990 Sikar Thomas and Lund Christian, The Politics of Possession. Property, Authority, and Access to Natural Sources, West-Sussex, Blackwell Publishing Ltd, 2009 Sneddon James, The Indonesian Language. Its History and Role in Modern Society, University of South Wales Press LTD, Sydney, 2003 Stevens Thomas, Vrijmetselarij en samenleving in Nederlands-Indië en Indonesië 1764-1962, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 1994 Suryadinata Leo, The Search for national Identity of an Indonesian Chinese: a political Biography of Liem Koen Hian, Archipel, Vol.14, nr. 14, 1977 Suryadinata Leo, Peranakan Chinese Politics in Java: 1917-1942, Singapore, Singapore University Press, 1981 Suryadinata Leo en Shiddique Sharon, Trends in Indonesia II: Proceeding and background paper, Singapore University Press, Singapore, 1981 Suryadinata Leo, Pribumi Indonesians, The Chinese Minority and China: The Study of Perceptions and Policies, Singapore, Heinemann Asia, 1986 Suryadinata Leo, Chinese Adaptations and Diversity. Essays on Society and Literature in Indonesia, Malaysia & Singapore, Singapore, Singapore University Press, 1993 Suryadinata Leo, Political Thinking of the Indonesian Chinese, Singapore, Singapore University Press, 1997 Suryadinata Leo, The Ethnic Chinese Issue and National Integration in Indonesia, Institute of Southeast Asian Studies, Singapore, 1999 Suryadinata Leo, Chinese Politics in Post-Suharto's Indonesia: Beyond the Ethnic Approach? in Asian Survey, Vol. 41, No.3, Berkeley, ,University of California Press, mei-juni 2001 Suryadinata Leo, Southeast Asia’s Chinese business in an era of globalization: coping with the rise of China, Singapore, Institute of Southeast Asian Studies, 2006 Suryadinata Leo, Ethnic Chinese in Contemporary Indonesia, Singapore, ASEAS Publications, 2008 Tang Pingshan汤平山, Cong tonghua zhengce dao duoyuan wenhua zhengce – Tan Yinni zhengfu Huaqiao Huaren zhengce de bianhua 从同化政策到多元文化政策— 谈 印 尼 政 府 华 侨 华 人 政 策 的 变 化 (Van nationaal assimilatiebeleid tot multicultureel beleid – Discussiëren over de verandering van het politieke beleid van de Indonesische regering.), 80
Dangdai Ya- Tai 当代亚太 (Tijdschrift van de Hedendaagse Azië-Pacific Studies), Beijing北 京, 2001 Tjiook-Liem Patricia, De Rechtspositie der Chinezen in Nederlands-Indie 1848-1942. Wetgevingsbeleid tussen Beginsel en Belang, Leiden, Leiden University Press, 2009 Van Vugt Joos, Eijt José, Derks Marjet, Tempo doeloe, tempo Sekarang. Het Proces van Indonesianisering in Nederlandse Orden en Congregaties, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2004 Vatikiotis Michael R.J., Indonesian Politics under Suharto. The Rise and Fall of the New Order, New York, Routledge, 1998 Veenhoven Willem A, Case Studies on human Rights and fundamental Freedoms. A World Survey, Vol. 3, Den Haag, Martinus Nijhoff, 1976 Wen Beiyan 温北炎, Yinni Huaren rongru dangdi zhuliu shehui de xianzhuang tiaozhan he fazhanqushi 印尼华人融入当地主流社会的现状、挑战和发展趋势 (De huidige omstandigheden, de uitdagingen en de ontwikkelingswijze van de integratie van de Indonesische Chinezen in de lokale maatschappij), Guangzhou 广州, Dongnanya Yanjiu 东南 亚研究 (Institute of Southeast Asian Studies), 2008 Wertheim Willem Frederik, Indonesie: Van Vorstenrijk tot Neo-kolonie, Boompers, Boom, 1978 Willmott Donald E., The National Status of the Chinese in Indonesia: 1900-1958, Singapore, Equinox Publishing PTE LTD, 2009 Yang Qiguang 杨启光, Shilun Yinni Huaren Wenhua 试论印尼华人文化 (De Indonesische Chinezen onderzoeken), in Dongnanya Yanjiu 东南亚研究 (Zuidoost-Aziatische Studies), Jinan Daxue Wenxueyuan Zhongwenxi 暨南大学文学院中文系 (Departement van Chinese Taal en Literatuur van de Universiteit van Jinan), Guangzhou, 2006 Yang Yang 杨阳, Erzhan hou Yinni zhengfu de Huaren zhengce yu Huaren canzheng 二战后 印尼政府的华人政策与华人参政 (De Chinese beleidslijnen van de Indonesische regering en de Chinese deelname in de politiek na de Tweede Wereldoorlog.), Dongnan Xueshu 东南 学术 Southeast Academic Research, 2003 Younce William C., Indonesia. Issues, Historical Background and Bibliography, New York, Nova Science Publishers Inc., 2001 Zheng Da 郑 达, Malaixiya yu Yindunixiya Huaren Zhengce Bijiao 马来西亚与印度尼西亚 华人政策比较 (Vergelijking van de Beleidslijnen van de Chinezen in Maleisië en Indonesië), Xiamen Daxue Guoji Guanxi Xueyuan 厦门大学 国际关系学院 (Instituut voor Internationale Relaties, Universiteit van Xiamen), Xiamen 厦门, 2009 Zhuang Guotu 庄国土, Dongnanya huaren canzhen de tedian he qianjing 东南亚华人参政 的特点和前景 (De karakteristieken en vooruitzichten van de politieke deelname van Chinezen in Zuidoost-Azië), Dangdai Ya- Tai 当代亚太 (Tijdschrift van de Hedendaagse 81
Azië-Pacific Studies), Beijing 北京, 2003 Geraadpleegde nternetsites: http://countrystudies.us/indonesia/15.htm http://www.thecommonwealth.org/subhomepage/191086/ http://www.indonesianembassy-china.org/en/articles_latest.html?nid=1
82